Professional Documents
Culture Documents
Antwoorden Instaptoetsen
Antwoorden Instaptoetsen
Instaptoets 2:
a. Welke hersengebieden zijn betrokken bij de volgende functies?
i. Gyrus fusiformus
ii. Gebied van Broca (uitspreken)/ gebied van Wernicke (begrijpen)
iii. Cerebellum / motorische cortex (frontaalkwab)
iv. onthouden van een gevolgde route
v. prefrontale cortex (frontaalkwab)
vi. beloningscentrum (hypothalamus)
vii. auditieve cortex (temporaalkwab)
viii. primaire sensorische cortex (pariuëtaalkwab)
Instaptoets 3:
a. Een synaps is de opening tussen twee zenuwcellen.
b. Neuronen en gliacellen zijn de twee soorten zenuwcellen.
c. Sensorische, schakel- en motorische neuronen.
d. Een neuron is opgebouwd uit een cellichaam (waar de celkern zit en op de axonheuvel bepald
wordt of de drempelwaarde gepasseerd is) , één of meer dendrieten (aanvoerende uitlopers) en een
axon (afvoerende uitloper).
e. Een cel heeft één of meer dendrieten en slechts één axon.
Zowel dendrieten als axonen hebben per uitloper meerdere vertakkingen voor een
maximaal aantal contactpunten, de synapsen, tussen de neuronen.
f. Onder andere (verschilt per type):
o Het synchroniseren van functionele groepen zenuwcellen;
o Het vormen van myelineschedes;
o Het verhuizen van zenuwcellen en stimuleren van deling van nieuwe zenuwcellen tijdens
embryonale ontwikkeling.
o Het vormen van de bloed-hersenbarrière
o afweerfunctie in het brein
Instaptoets 4:
a. De Na+/K+-pomp die steeds energie gebruikt om een constant potentiaalverschil te
handhaven: Natrium -ionen naar buiten en kaliumionen naar binnen pompen.
b. Er worden steeds Natriumionen naar buiten gepompt en kalium- ionen naar binnen.
c. De Natriumionen stromen door de geopende Natriumkanaaltjes naar binnen.
d. Veel kaliumionen verlaten de cel.
e. De Na+/K+-pomp zorgt er voor dat het overschot kaliumionen weer terug de cel in
wordt gepompt.
f. De rustpotentiaal moet gehandhaafd blijven zodat bij een volgende impuls opnieuw een
potentiaalverschil aanwezig is waarbij makkelijk een nieuwe impuls kan ontstaan.
g. De neurotransmitters worden afgebroken en deels weer aan elkaar gekoppeld in het
presynaptische eindblaasje.
h. De impuls beweegt in één richting doordat de andere zijde zich nog in de refractaire
periode bevindt: niet prikkelbaar is. Verder kunnen de neurotransmitters alleen aan
de presynaptische zijde uitgestoten worden.
i. Voor het ontstaan van een impuls moet de drempelwaarde van – 50 millivolt worden
bereikt. Als deze is bereikt, zal er altijd een even grote actiepotentiaal ontstaan.
Als de depolarisering niet sterk genoeg is, zal er geen impuls ontstaan.
j. Doordat het ompolen op minder plaatsen hoeft plaats te vinden, neemt het minder tijd en
daardoor is de voortgeleidingssnelheid van de impulsen hoger.