Professional Documents
Culture Documents
D6h5 2002 Synchrone
D6h5 2002 Synchrone
D6h5 2002 Synchrone
HOOFDSTUK 5
SYNCHRONE MACHINES
U1 , f1
Ib
De gesynchroniseerde inductiemotor kan slechts een in de tijd constant koppel leveren als
f2 = sf1
m.a.w.
f
s= 0 of n = n 0 = 1 60 (5.1)
p
De rotor draait synchroon met het draaiveld rond. Bij elk ander toerental n ≠ n0 ontstaan trillende
koppels met gemiddelde waarde nul. Voor synchrone machines, die meestal als generator gebruikt
190 Deel 6 - 5
worden, wordt het generatorpijlsysteem gebruikt: de spanningsfasor wordt omgedraaid. Men keert
terug naar (3.20) en (3.21), waarbij de rotorvergelijking vermenigvuldigd wordt met de slip (figuur
5.2). Met s = 0 geldt:
R1 X1σ X’ 2σ R’2
s
I1 I’2
I0
U1
X1h U’2
s
I '2 is de op de stator betrokken bekrachtigingsstroom Ib . Een wisselstroom I '2 , die in de stator zou
vloeien, zou in de luchtspleet eenzelfde veld genereren als de gelijkstroom in de
bekrachtigingswikkeling die synchroon ronddraait. Bij voeding van twee rotorfasen met een stroom
Ib wordt een doorstroming
3
2 . N 2 . Ib .
2
opgewekt (figuur 5.3). Deze kan ook door een gelijkstroomwikkeling met Nb windingen en een
stroom Ib opgewekt worden, waarbij
N b = 3N 2 (5.4)
Ib
2π
v 3
Ib Θ w2
n0 u
u Θv w2
Θre 2w2 . 3 =wb
2
w
figuur 5.3 Overgang van een driefasige rotorwikkeling naar een wikkeling
Deel 6 - 5 191
Als bekrachtigingswikkeling kan een verdeelde spoel gebruikt worden (figuur 5.3b), zodat
3 3
ξb = (5.5)
π 2
3
waarbij de wikkelfactor is voor q → ∞ . Gelijkheid van de fundamentele golven levert:
π
3 4 N 1 . ξ1 4 N b.ξ b
. . . 2 . I' 2 = . . Ib (5.6)
2 π p π p
3 3
2 N b .ξb I b 2 2 .N 2 . 2 . π I b 2 N2 3 I
I '2 = . . = . . = . . b (5.7)
3 N1. ξ1 2 3 N1 .ξ1 2 N 1 . ξ1 π 2
Dit is de spanning die in de statorwikkeling wordt opgewekt tengevolge van het rotorveld. De
globale spanningsvergelijking voor de stator van de synchrone machine is:
en voor de rotor
U b = RbI b (5.10)
Dit komt overeen met het equivalent schema van figuur 5.4. In tegenstelling met de inductiemotor,
komt de rotor niet in het equivalent schema voor. De koppeling tussen stator en rotor zit in de e.m.k.
E , zoals dit ook het geval is bij een gelijkstroommotor.
X1h X1σ R1
I1
~ E Ui U1
192 Deel 6 - 5
figuur 5.4 Equivalent schema van de synchrone machine
De grootte van de e.m.k. E kan in functie van de bekrachtigingsstroom Ib bepaald worden door de
klemspanning bij open stator te meten, terwijl de rotor op synchroon toerental aangedreven wordt.
Deze karakteristiek is niet lineair ten gevolge van de verzadiging van het ijzer. Het volledige
fasordiagram in generatorbedrijf voor een ohms-inductieve belasting kan als volgt samengesteld
worden (figuur 5.5).
E [V]
jX1h .I1
jX 1σ.I1 Nullastkarakteristiek
E = f(Ib)
Ui
E
R.I1
U1
Ψ
δ
I’ 2
I1
I1 Iµ I’2 I [A]
Iµ ϕ
figuur 5.5 Fasordiagram van een inductief-resistief belaste synchrone generator
Bij belasting is het luchtspleetveld samengesteld uit het veld afkomstig van de rotor (Ib ) en het veld
van de stator (I1 ). Samen zorgen zij voor de resulterende doorstroming I µ . Deze resulterende
doorstroming bepaalt het verzadigingsniveau van de machine. I µ komt overeen met de geïnduceerde
spanning Ui :
U i = − jX1h I µ (5.11)
Zoals bij een gelijkstroommachine is er bij de synchrone machine sprake van ankerreactie: het veld
van de statorstroom werkt het rotorveld tegen. De ankerreactie volgt uit de ankerstroom:
Deel 6 - 5 193
− jX1h I1 (5.13)
Het is belangrijk op te merken dat in een verzadigde machine de doorstromingen mogen opgeteld
worden, doch niet de fluxen. De totale flux volgt uit de resulterende doorstroming.
Bij grote synchrone machines kan de statorweerstand verwaarloosd worden (R1 = 0). Daar voor de
beschrijving van het gedrag van een synchrone machine enkel de statorspanningvergelijking
beschouwd wordt, kan de index 1 weggelaten worden
(figuur 5.6).
X I jX I
∼ E U
E
U
δ ϕ I
UN, fase
I = I k0 = (5.14)
X
194 Deel 6 - 5
Bij kortsluiting is de machine onverzadigd. De statordoorstroming werkt de bekrachtigings-
doorstroming tegen, zodat de resulterende doorstroming en het overeenkomstige lucht-spleetveld
klein is. De kortsluitkarakteristiek Ik = f (Ib ) is lineair tot ver boven de nullast-bekrachtigingsstroom.
5.3.1 Koppel
Het koppel wordt berekend uit de vermogenbilan. Als alle verliezen verwaarloosd worden, is het
mechanisch vermogen gelijk aan het elektrisch:
of
3. U. I.cos ϕ
T= (5.16)
ω1
p
X.I.cosϕ
ϕ jX I
E
I
δ
ϕ
E
I.cos ϕ = .sin δ (5.18)
X
Deel 6 - 5 195
Het koppel is:
3.p.U.E
T= .sin δ = Tkip .sin δ (5.19)
ω1.X
Deze koppelvergelijking geldt voor stationaire werking, bij constant toerental n = n0 en constante
bekrachtiging Ib . Als de belasting langzaam toeneemt, nemen koppel T en lasthoek δ toe, tot de
π
machine bij δkip = het kipkoppel bereikt en uit de pas valt. Als motor valt zij stil, als generator
2
draait zij door, tot de mechanische aandrijving het toerental beperkt.
T [Nm]
Tkip
TN
-π θ
-π 2
θN π π
2
Tkip
Tot slot weze opgemerkt dat de koppel-toerentalkarakteristiek van een synchrone machine uiterst
eenvoudig is: een verticale bij het synchrone toerental.
5.3.2 Werkingsgebied
Met een machine die aan een star net ligt, is het mogelijk in vier zones te werken. De
bedrijfstoestand wordt gekenmerkt door de fasehoek van de statorstroom. Er geldt:
196 Deel 6 - 5
waardoor
E = U + jXI (5.22)
E
Icos ϕ = sin δ (actieve stroom) (5.24)
X
Ecos δ − U
Isin ϕ = (reactieve stroom) (5.25)
X
Deel 6 - 5 197
jX I
E
U U
P>0
jX I I δ
δ ϕ
I
E
ϕ
Q<0 Q>0
jX I
E
U U
P<0
δ
δ jX I
ϕ ϕ
E
I I
figuur 5.9 Vier zones in het werkingsgebied van een synchrone machine aan een
star net
P>0: actief vermogen afgegeven ⇒ generator
P<0: actief vermogen opgenomen ⇒ motor
Q>0: reactief vermogen afgegeven, overbekrachtigd en de machine gedraagt
zich als een condensator
Q<0: reactief vermogen opgenomen, onderbekrachtigd, de machine gedraagt
zich als een spoel
Het actief vermogen wordt alleen bepaald door de mechanische aandrijving of de mecha-nische last.
Het reactief vermogen is enkel afhankelijk van de bekrachtiging. Als de machine zonder actieve last
een grotere bekrachtigingsstroom heeft dan de nullastbekrachtiging (I b > I b0 ) , werkt zij als
leverancier van reactieve energie en gedraagt zich als een condensator. Als de bekrachtigingsstroom
kleiner is dan de nullastbekrachtiging (I b < I b0 ) , dan neemt zij reactieve energie op en gedraagt zich
als een spoel. Het opnemen of afgeven van blindvermogen is onafhankelijk van het mechanisch
198 Deel 6 - 5
vermogen in te stellen. Dit verband wordt duidelijk weergegeven door de V-curven van een
synchrone machine (figuur 5.10).
I
Stabiliteits-
grens I b < Ib max
100 %
75 %
Capacitief
Inductief gedrag
gedrag
50 %
ϕ
cos ϕ = 1
Nullast Ib
Ibo
Voor een gegeven actief vermogen kan men de bekrachtigingsstroom zo instellen dat de
statorstroom minimaal is (cos ϕ = 1 ). Door op de bekrachtiging in te spelen, regelt men het reactief
vermogen. De minimale bekrachtigingsstroom wordt bepaald door de stabiliteitsgrens. De
bekrachtigingsstroom heeft via de e.m.k. E invloed op het kipkoppel. Wanneer het kipkoppel kleiner
wordt dan het belastingskoppel, haakt de synchrone machine af. Uit thermische redenen wordt de
bekrachtigingsstroom begrensd op een bepaalde waarde Ib max. In het grensgeval dat de synchrone
machine geen actief vermogen levert of opneemt en enkel en alleen gebruikt wordt om het reactief
vermogen te leveren voor inductieve lasten, spreekt men van een synchrone compensator. Soms
doet het net zich voor als een condensator en dient de machine het overschot aan reactief vermogen
op te nemen.
E = U + jXI (5.26)
Deel 6 - 5 199
I U N,fase E.e jδ U N,fase
=j −j . (5.28)
IN I N .X U N,fase I N .X
π
• de lasthoek moet kleiner zijn dan 90°: δ ≤ (1)
2
TN
I cos ϕ ≤
3p
.U
ω N N, fase
Re U N,fase
δ
E.e j
-j
IN .X
(2)
(1) I
IN
(3) -Im
θ
ϕN
(4)
U N,fase
j
IN .X
(2)
figuur 5.11 Grenzen voor het werkingsgebied van een synchrone generator
200 Deel 6 - 5
Tot nu toe werd verondersteld dat de rotor van de synchrone machine cilindervormig is. In een
machine met uitspringende polen is de luchtspleet niet constant (figuur 5.12). De magnetische
geleidbaarheid verandert over een poolsteek. De machine heeft twee verschillende magnetische
assen. Een eenvoudige optelling van de doorstromingen van de stator en de rotor om het
resulterende luchtspleetveld te bepalen, is niet meer toegelaten. Men moet de statordoorstroming in
twee componenten verdelen:
W2
U1
Θ
Θq
ϕ
V2 δ V1
Θd
ψ
W1 U2
De langscomponent van de statordoorstroming θd zorgt voor een groot veld Bd , ten gevolge van de
kleine luchtspleet. De dwarscomponent θq genereert een klein veld Bq , ten gevolge van de grote
luchtspleet. Vooral de fundamentele componenten B1d en B1q verschillen sterk. Men beperkt zich
hier tot deze fundamentele componenten. Men berekent eerst een machine met gladde rotor en voert
dan correctiefactoren in voor een rotor met uitspringende polen.
Deel 6 - 5 201
Θd Θq
Bq
Bq
B 1q B1q
X d = X σ + C d X h langsreactantie
Xq = Xσ + Cq X h dwarsreactantie
E = U + jX q I q + jX d I d (5.29)
en
I d = I sinΨ (5.30)
I q = I cos Ψ (5.31)
202 Deel 6 - 5
jXdI d
jXqIq
U
E
Id
δ
ϕ I
Iq
ψ
3.p U.E U2 1 1
T= . .sin δ + . − .sin2δ (5.32)
ω1 Xd 2 Xq Xd
Het koppel van een machine met uitspringende polen bestaat uit twee delen
(figuur 5.15). Het eerste deel komt overeen met het koppel van een machine met cilindrische rotor.
Het is afhankelijk van de bekrachting en wordt nul als de bekrachtiging afgeschakeld wordt. Het
tweede deel is onafhankelijk van de bekrachtiging. Het is functie van het verschil van de magnetische
geleidbaarheid in de d- en de q-as. Het maximum koppel treedt op bij een lagere lasthoek
π
δ kip <
2
Voor kleinere vermogens worden synchrone machines gemaakt zonder bekrachtiging. Enkel de
tweede koppelterm is werkzaam. Dit zijn reluctantiemotoren.
T1
T2
δ
0 π π
2
Deel 6 - 5 203