Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 9

Week 1

Psychologie: wetenschap van het gedrag en de psychische/ mentale processen

Specialisaties in de psychologie
Docenten, experimenteel psychologen, toegepast psychologen
- Arbeids- en organisatiepsychologen
- Schoolpsychologen
- Klinisch psychologen
- Gerontopsychologen

Geschiedenis van de psychologie


René Descartes: dualisme (scheiding tussen lichaam en geest), rationalisme
John Locke: empirisme

Moderne psychologie
Wilhelm Wundt (1832-1920)
- Elementen van bewuste waarneming ontdekken
- Introspectie (naar binnen kijken)
- Eerste psychologische experimenten in laboratorium
- Reactietijden
Edward Titchener (1867-1927)
- Structuralisme
- Structuren van geest aan het licht brengen
William James (1842-1910)
- Functionalisme (functie van de geest/bewustzijn)
- Ideeën afgeleid van Darwin
- Introspectie
John Watson (1867-1927)
- Als reactie op functionalisme en structuralisme -> behaviorisme
- Bestuderen van gedrag i.p.v. bewustzijn
- Gedrag direct observeerbaar
- Relatie stimuli en respons
- Sociale omgeving zou invloed hebben
- Skinner en Pavlov

6 perspectieven binnen de psychologie


1. Biologisch
- Descartes
- Lichaam apart bestudeerd van de geest
- Genen, zenuwstelsel, endocriene stelsel (HC2)
- Neurowetenschap: hersenen
- Evolutionaire psychologie: genetische adaptie, overleving, voortplanting
2. Cognitief
- Mentale processen wetenschappelijk onderzocht
- Verwerking en interpretatie van ervaringen
- Onderzoek naar geheugen, taal, info-verwerking
3. Behavioristisch
- Tabula Rasa: ongeschreven blad
- Conditioneren: gedrag bestraffen en belonen
- Waarneembaar gedrag
4. Vanuit de gehele persoon
- Psychodynamisch: onbewuste verlangens en drijfveren, psychoanalyse, Freud,
Erikson
- Humanistisch: vrije wil, eigen keuze, unieke mens, Maslow, Rogers
- Karakter, temperament, persoonlijkheid
5. Ontwikkeling
- Nature en Nurture
- Levenslooppsychologie
6. Sociocultureel
- Sociale interactie, leren
- Cultuur algemeen
- Cross-culturele psychologie

Week 2

Gedrag: datgene wat mensen doen maar ook wat mensen laten (moet waarneembaar zijn)

- Kleine hersenen (cerebellum): motorische activiteiten zoals coördinatie van


lichaamsdelen
- Limbische systeem: instinctieve gedragingen, emoties, inwendige lichamelijke
functies zoals bloeddruk en hartslag
- Hersenschors: zetel van hogere functies zoals denken, leren, waarnemen, spreken en
herinneren

Emotie: reactie op een stimulus waarbij beoordeling plaatsvindt


- Omgaan met gebeurtenissen en situaties
- Bedoelingen overbrengen aan anderen
- Wegwijzers naar herinneringen
- Fysiologisch arousal
- Cognitieve interpretatie
- Subjectieve gevoelens
- Gedragsmatige expressie

Bottom-up verwerking: stimulus gedreven, kenmerken van de stimulus


Top-down verwerking: schema driven, voorkennis

2 theoretische verklaringen voor perceptie


1. Gestaltpsychologie: nadruk op hoe we binnenkomende stimuli tot betekenisvolle
perceptuele patronen organiseren
- Aangeboren
- Reactie op structuralisme
- Perceptie is geen optelsom van structuren maar totale samenstelling
- Onderverdeling in figuur-grond
- Mechanisme van sluiting (subjectieve contouren)
- Wet van Prägnanz (simplicity)
- Wet van gelijkenis
- Wet van nabijheid (proximity)
- Wet van continuering
2. Concluderen door leren: aangeleerde invloeden op perceptie, denk aan
verwachtingen, context en cultuur
- Aangeleerd
- Context en verwachtingen: bekende op een andere plek tegenkomen
- Perceptuele predispositie
- Culturele invloeden

Week 3

Beschrijvende schema’s
- Situatieschema’s: beschrijft type situatie (sinterklaasavond, tentamen)
- Rolschema’s: beschrijft sociale rol (directeur, docent, echtgenoot)
- Persoonsschema’s: beschrijft de kenmerken van een persoon (stoer, streber)

Procedurele schema’s
- Handelingsschema’s: bevat de procedure voor een reeks handelingen of de volgorde
waarin een reeks gebeurtenissen plaatsvindt (boodschappen doen, geholpen
worden)
- Causale schema’s: gaat het om een procedure voor het vinden van een oorzaak bij
een bepaalde gebeurtenis of uitkomst (waarom wel/niet vraag wordt beantwoord)

Beperking van schema’s


- Informatie die in overeenstemming is met het schema wordt gezien als een
bevestiging van dat schema
- Informatie die er mee in strijd is wordt niet als een ontkenning van het schema
gezien, maar anders geïnterpreteerd: uitzondering op de regel

Attitude: houding ten opzichte van iets


- Een attitude kan worden omschreven als een samenhangende manier waarop een
persoon denkt over een object (stereotypen), voelt met een betrekking tot een
object (vooroordelen) of zich gedraagt ten aanzien van een object (discriminatie)
- Het object van een attitude kan bestaan uit mensen, onderwerpen, situaties of
handelingen
- En heeft een lading
Ontstaan:
- We delen personen, gebeurtenissen, situaties in categorieën in
- We kennen waarderingen toe aan die categorie
- We hebben vervolgens de neiging om ons op een bepaalde manier te gedragen tot
die personen, gebeurtenissen en situaties

Stereotype: overdreven (vaak negatief) beeld van een groep


Vooroordeel: een (meestal negatief) oordeel over een groep
- Ongelijkheid van sociale afstand
- Economische competentie
- Zondebok aanwijzen
- Conformisme aan sociale normen
- Stereotyperingen in de media
Discriminatie: ongelijk behandelen op basis van een lidmaatschap van een bepaalde groep

Beoordelingsfouten
- Geneigd om kleine risico’s te overschatten
- En grote risico’s te onderschatten
- Daarnaast zijn we ook gevoelig voor de suggestie die van een vraag uitgaat
- Verwachtingen blijken onze interpretaties sterk te beïnvloeden
1. Selectie
- We worden overspoeld door prikkels uit de buitenwereld, maar we selecteren maar
een gering aantal
- Informatie die overeenkomt met het schema wordt gemakkelijk opgenomen en
onthouden
- Informatie die niet overeenkomt met het schema wordt niet gemakkelijk onthouden
2. Generalisatie
- Leidt tot onderschatting of overschatting van feitelijke verschillen
- Stereotypen, vooroordelen en discriminatie
- Morele legitimatie
- Halo-effect
- Self-fulfilling prophecy
3. De eerste indruk
- Ons oordeel over iemand ligt vrijwel vast zodra we iemand hebben ingedeeld in een
bepaalde categorie
- Het gevaar bestaat dat we daardoor ongevoelig worden voor nieuwe informatie en
daardoor een verkeerd besluit nemen

Week 4

Attributietheorie: de wijze waarop mensen hun gedrag en dat van anderen verklaren in
termen van oorzaak en gevolg

Interne attributie: de persoon heeft invloed

Externe attributie: de omgeving heeft invloed

Consensus: overeenstemming (klagen anderen ook, hoge of lage consensus)


Consistentie: regelmaat, zelfde thema (hoge of lange consistentie)
Onderscheid: regelmaat, over van alles (hoge of lage onderscheid)
= covariatie model van Kelly

Week 5

Motivatie zorgt voor


- Verbinding gedrag met interne toestanden
- Variaties in gedrag
- Vasthouden aan gedrag ondanks tegenslagen

Motivatie: alle processen die te maken hebben met de:


- Aanzet
- Richting: de manier waarop je doelen wilt bereiken
- Intensiteit: de mate waarin je bereid bent energie te stoppen in het bereiken van je
doel
- Het volhouden van lichamelijke en psychische activiteiten

Extrinsieke motivatie: externe prikkels zetten je aan tot gedrag


Intrinsieke motivatie: je zet jezelf aan tot gedrag

Overrechtvaardiging -> negatief effect op intrinsieke motivatie


- Belangrijk om rekening te gouden met de kwaliteit van de prestatie

Motivatietheorieën
1. Instincttheorie
- Gefixeerde actiepatronen
- Biologisch bepaalde gedragspatronen
- Moederinstinct
2. Drijfveertheorie
- Biologische behoeften
- Homeostase: evenwicht
3. Psychodynamische theorie
- Freud
- Vanuit het onbewust
- Eros en Thanatos
- Belangrijk voor ontwikkelingsperspectief
4. Maslows behoeftehiërarchie-> nieuwe behoeftehiërarchie
- Prioriteitsvolgorde
- Functioneel analyseniveau: basale rangschikking van motieven
- Proximaal analyseniveau: actuele invloeden op rangschikking
- Ontwikkelingsanalyseniveau: rangschikking op basis van levensfasen
5. Zelfdeterminatietheorie
- Deci & Ryan
- Mensen vormen proactief hun omgeving
- Activiteit is gericht op groei en integratie
- Omgeving moet doen aan 3 basisbehoeften: autonomie, competentie en
verbondenheid

Motivatie in de arbeidspsychologie
Wat wil je graag van medewerkers?
- Goed werknemerschap
- Teamwork
- Hoge productie
- Kwaliteit
- Betrouwbaarheid
Hoe kun je deze dingen bereiken?

Verwachtingstheorie Vroom (1964)

Twee-factor theorie van Herzberg


1. Motivatiefactoren (satisfiers)
- Zorgen ervoor dat medewerkers hun best doen, zitten in het werk zelf en maken dat
medewerkers gemotiveerd worden als eraan voldaan wordt
2. Hygiënefactoren (dissatisfiers)
- Zitten meer in de werkomgeving. Als er niet aan voldaan wordt, dan zijn
medewerkers ontevreden.
Motiveren en beïnvloeden
1. Overtuigen van anderen
- De zender: Een geloofwaardige boodschapper: deskundig, betrouwbaar en
onpartijdig
- De ontvanger: wel/niet intelligent, eenzijdig belicht, zelfrespect
- De boodschap: toepasbaarheid
2. Samenwerken met anderen
- Groepsstructuur
- Groepscultuur
- Groepsdenken: treedt op wanneer een hechte groep van gelijkgezinde personen het
zo graag eens willen worden, dat hun realiteitszin ondergraven wordt.
- Geen relativering eigen opvattingen
- Wishful thinking
- Voorkomen: heterogene teams, onpartijdige leider, anonieme respons, advocaat van
de duivel
- Conflicten kunnen schadelijk zijn voor de samenhorigheid in de groep
- Maar kunnen ook helpen om zaken scherp te krijgen
- Zakelijk conflict (belangenaspect)
- Psychologisch conflict (relationeel aspect)
3. Leidinggeven aan anderen
- Taakgericht leiderschap
- Sociaal leiderschap
- Participerend leiderschap
- Laissez faire
- Effectief leiderschap kan worden gezien als een compensatiemiddel (waar is gebrek
aan in de groep)
- Afhankelijk van de omgeving, de taak en de personen werkt een juist mix van stijlen
het best (situationeel leiderschap)
4. Motiverende kwaliteit van het werk zelf
- De manier waarop een functie is samengesteld, is van grote invloed op de intrinsieke
motivatie van de medewerker
- Hackam & Oldhams
- Taakkenmerken model
- Variatie taken/vereiste vaardigheden
- Taakidentiteit: afgeronde taken, herkenbare bijdragen
- Belang van de taak (invloed op geheel)
- Autonomie bij uitvoering (beslisruimte)
- Feedback: duidelijke info over resultaat

Week 6

Intelligentie
- Intelligentie is dat wat een intelligentietest meet (Boring)
- Intelligentie is het vermogen om doelgericht te handelen, rationeel te denken en
effectief met de omgeving om te gaan (Wechsler)
- Mentale capaciteiten om kennis te verwerven, te redeneren en effectief problemen
op te lossen (Zimbardo)
Psychometrische theorie
- Psychometrie houdt zich bezig met psychologische metingen
- Spearman (1927)
- G-factor: aangeboren eigenschap
- Cattell (1963)
- Gekristalliseerde intelligentie: verworven kennis, vaardigheid op te slaan en terug te
halen
- Vloeibare intelligentie: probleemoplossend vermogen

Cognitieve theorie
- Sternberg (1999)
- Triarchische theorie: praktische/contextuele intelligentie, logisch redeneren,
experimentele intelligentie
- Relatief onafhankelijke soorten intelligentie
- Gardner: meervoudige intelligenties: linguïstische, logisch-mathematische,
ruimtelijke, muzikale, lichamelijke-kinesthetische, interpersoonlijke, intra
persoonlijke, natuurgerichte

Ontwikkeling intelligentietest
- Binet en Simon (mentale leeftijd)
- Stanford-Binet-intelligentieschaal
Week 7

Persoonlijkheid: psychologische eigenschappen die een zekere continuïteit verlenen aan het
gedrag van een individu in verschillende situaties en op verschillende momenten
- Stabiliteit
- Consistentie
- Standaardgedrag

Perspectieven
1. Indeling in persoonstrekken/-kenmerken
2. Psychodynamisch of humanistisch of sociaalcognitieve perspectief
3. Impliciete persoonlijkheidstheorieën
4. Crossculturele theorieën

You might also like