Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 3

Voorbeeldvragen toets literatuurgeschiedenis

Geef van de onderstaande stellingen aan of ze ‘waar’, of ‘niet waar’ zijn. (2)
1. De verhalen over Karel de Grote zijn prima te gebruiken als historische bron.
2. Het feodale stelsel valt of staat met de trouw die de vazal aan zijn leenheer betoont.
3. Renaissance betekent “wedergeboorte”: het is een periode waarin de mens sterk geïnspireerd
wordt door opvattingen uit de klassieke oudheid.
4. De middeleeuwen worden wel de “duistere eeuwen” genoemd, omdat ze wat betreft de mate van
beschaving tussen twee toptijdperken vielen, namelijk de klassieke oudheid en de renaissance.

Meerkeuzevragen
5. De term ‘sehnsucht’ (1)
A. betekent ‘verlangen naar betere tijden’ en past bij de renaissance.
B. betekent ‘lijden aan het leven’ en past bij de romantiek.
C. betekent ‘verlangen naar andere plaatsen’ en past bij de verlichting.
D. betekent ‘verlangen naar betere tijden’ en past bij de romantiek.
E. betekent ‘verlangen naar andere plaatsen’ en past bij de verlichting.
F. betekent ‘lijden aan het leven’ en past bij de renaissance.

6. Kies de twee beste antwoorden. Het verschil tussen verlichting en romantiek laat zich samenvatten
als… (1)
A. het verschil tussen optimisme en pessimisme.
B. het verschil tussen zakelijkheid en romances.
C. het verschil tussen verstand en gevoel.
D. het verschil tussen licht en duisternis.

Open vragen
7. Karel de Grote regeerde met een feodaal stelsel. (2x2)
a. Leg het begrip ‘feodaal stelsel’ uit. Gebruik voor je antwoord niet meer dan veertig woorden.
b. Wat heeft het feodale stelsel met ridderromans te maken?

8. Tragedies voldeden aan een aantal kenmerken, zoals vijf bedrijven en de eenheden van tijd,
plaats en handeling. Wat betekenen… (3x1)
a. de eenheid van tijd.
b. de eenheid van plaats.
c. de eenheid van handeling.

Fragmenten.
Lees het onderstaande gedicht van Piet Paaltjens en beantwoord vraag 9.

Immortelle I

De maan glijdt langs de ruiten


En blikt mij vragend aan.
"Wat moet dat, bleeke zanger, -
In uw ooghoek glinstert een traan?"

Zoo gij de maan zelf niet waart


'k Zou zeggen: loop naar de maan. -
Wat mij het oog doet glinsteren,
Dat gaat er geen schepsel aan.

9. Bij welke periode past dit gedicht het beste? Gebruik voor je antwoord niet meer dan twintig
woorden. (3)

In de Roman de la Rose droomt de ik-persoon dat hij tijdens een wandeling in een
prachtige tuin terechtkomt. Daar wordt hij verliefd op een ontluikende roos, die hij zelfs
weet te kussen. Jaloezie laat daarom een stevige burcht om de roos heen bouwen.
Uiteindelijk weet de jongen met geweld, en met hulp van meerdere personages, de
burcht binnen te dringen en de roos te plukken. Dan ontwaakt hij uit zijn droom.
Tijdens zijn pogingen om de roos voor zich te winnen ontmoet de jongeman allerlei
personen, die hem vertellen over verschillende zaken en vooral over de liefde en over
vrouwen. Hun meningen lopen sterk uiteen: de een benadrukt dat men vrouwen met
respect moet behandelen, de ander meent dat vrouwen van nature overspelig en
hebzuchtig zijn; de een idealiseert de liefde, een ander vindt dat liefde alleen maar
waanzin met zich meebrengt en een derde hamert op het belang van voortplanting.

10. Het bovenstaande tekstje is een samenvatting van (1)


A. een Karelroman
B. een Arthurroman

Lees het onderstaande gedicht van Hiëronymus van Alphen en beantwoord opdracht 11.

De kinderliefde

Mijn vader is mijn beste vrind;


Hij noemt mij steeds zijn lieve kind.
'k Ontzie hem, zonder bang te vreezen.
En ga ik hupplend aan zijn zij',
Ook dan vermaakt en leert hij mij;
Er kan geen beter vader wezen!

Ik ben ook somtijds wel eens stout,


Maar als hijn' ondeugd mij berouwt,
Dan wordt zijn vaderhart bewogen;
Dan spreekt zijn liefde geen verwijt,
Ja zelfs, wanneer hij mij kastijdt,
Dan zie ik tranen in zijn oogen.

Zou ik, door ongehoorzaamheid,


Dan maken dat mijn vader schreit;
Zou ik hem zugten doen en klagen;
Neen, als mijn jonkheid iets misdoet,
Dan val ik aanstonds hem te voet,
En zal aan God vergeving vragen.

11. Bij welke periode past dit gedicht het beste? Gebruik voor je antwoord niet meer dan twintig
woorden. (3)
ANTWOORDEN
1. Niet waar
2. Waar
3. Waar
4. Waar (maar ‘toptijdperken’ kan je op het verkeerde been hebben gezet)
drie goed = 1 punt, vier goed = 2 punten.
5. D
6. A en C
7. (Geen handige vraag in verband met vraag 2, maar het gaat om het idee…)
A. Het feodale stelsel is de manier waarop de overheid regeerde. De koning kon het land niet
alleen besturen en stelde daarom leenmannen aan die een deel van het bestuur op zich
namen en die verantwoording aflegden aan de koning.
B. Het feodale stelsel stond of viel bij trouw. Dat was een belangrijk thema in de ridderromans.
Tijdens een hofdag kwamen de ridders/leenmannen verantwoording afleggen en feest
vieren. Dat was meestal het startpunt van de ridderverhalen.
8. A. eenheid van tijd = 24 uur
B. eenheid van plaats = één locatie
C. eenheid van handeling = één verhaallijn

9. Romantiek (1)
Het gedicht gaat over verdriet (lijden) en humor (vluchtweg uit de ellende) (2)
10. B
11. Verlichting (1)
Hier wordt het goede voorbeeld gegeven aan een kind. Dat kind kon leren van dit voorbeeld.
Hiermee werd de tabula rasa als het ware gevuld. (2)

You might also like