Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 212

FRAGMENTA ISLAMICA

STUDIËN OVER

HET ISLAMISME IN NEDERLANDSCH-INDIË

DOOR

Dr. G. F. PIJPER,
Adjunct-Adviseur voor Inlandsche Zaken in Nederlandsch-Indië

LEIDEN

E. BRILL
J.
1934
J

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

3470 9117
FRAGMENTA ISLAMICA
FRAGMENTA ISLAMICA

STUDIËN OVER

HET ISLAMISME IN NEDERLANDSCH-INDIË

DOOR

Dr. G. F. PIJPER,
Inlandsche Zaken in Nederlandsch-Indië
Adjunct-Adviseur voor

LEIDEN

E. J. BRILL

1934
Gedrukt bij E. J. BRILL te Leiden
INHOUD

blz.

1
De vrouw en de moskee

61
Handel in slangenhuiden

79
Echtscheiding en apostasie

Java 97
De opkomst der Tidjaniyyah op

12
c
5
Mi radj

denkbeelden in Benkoelen 159


Nieuwe godsdienstige . .
VOORREDE

beoefenaar der Oostersche weten-


De Duitsche taalgeleerde en

schappen Max Muller heeft eenmaal een boek uitgegeven, genaamd

Aan dien titel heb ik gedacht,


„Chips from a German workshop”.

Islamica” noemde. Ook deze


toen ik deze studiën „Fragmenta

„Fragmenta” zijn spaanders uit eene werkplaats. De werkplaats

staat in Nederlandsch-Indië en heet het Kantoor voor Inlandsche

Aan deze die inden Maleischen volks-


Zaken. Landsinstelling,

het den Godsdienst” heet,


mond „Kantor Agama”, „Kantoor van

heb ik, nu bijkans negen jaar aan een stuk, gelegenheid gehad

den Islam in Nederlandsch-Indië te bestudeeren. Behalve met

brieven en rapporten, boeken en pamfletten, den Islam betreffende,

in veelzijdige, levende aan-


bracht mijn ambtelijke werkkring mij

menschen, dienst-
raking met Moslimsche toestanden en en talrijke

reizen, over Java en door verschillende deelen der Buitengewesten,

wat in
stelden mij in staat, ervaring op
te doen van er omgaat

Moslimsche wereld. Zoo verzamelde ik veel


de hedendaagsche

liet de
materiaal, maar mijn drukke werkkring mij geen tijd,

bouwstoffen termijn te bewerken. Mijn leermeester,


op langen
bederf
Professor Snouck Hurgronje, ried mij, tot voorkoming van

in het materiaal, de uitkomsten mijner onderzoekingen over ver-

schillende te vatten in korte verhandelingen,


onderwerpen samen

maken de Aan dien raad danken


en een begin te met uitgave.

deze hunne afwerking. De zesde studie,


eerste zes „Fragmenta”

denkbeelden in Benkoelen”, heeft een


„Nieuwe godsdienstige
VIII VOORREDE

is ontstaan uiteen aan de


bijzonderen oorsprong gehad: zij

reis naar Benkoelen, die


Regeering uitgebracht rapport over eene

in verband met het Moslimsche


mij in 1933 was opgedragen

in dat
godsdienstonderwijs gewest.

den letteren niet, het woord van Conrad


Het misstaat naar

karakter te vertoonen.
Busken Huet, somtijds een maatschappelijk

bedoeld als wetenschappe-


Deze studiën zijn inde eerste plaats

de kennis den Islam in Nederlandsch-Indië.


lijke bijdragen tot van

dat het leven zelf ontsproten, óók


Maar ik verbeeld mij, zij, aan

bruikbaar zullen hen die midden in het leven staan en


zijn voor

die, als ambtenaren of als belangstellende leeken, voorlichting

het levender Moslims om hen


behoeven omtrent godsdienstig

wereld der Nederlandsch-Indische Moslims


heen. De geestelijke

noch
wordt slecht gekend: de Westerling weet gemeenlijk van

noch de idealen die hen


hunne godsdienstige gebruiken af, van

dat in het laatste


als geloovigen bezielen. Nog minder beseft hij,

kwart eeuw voor het Moslimsche Oosten van Marokko tot Java

door vruchtbare
een nieuw geestelijk tijdperk is begonnen, deels

dat
het Westen, deels door eigen nadenken, en
aanraking met

ook de Oostindische Moslims in die groote beweging zijn op-

genomen.

Islam in Nederlandsch-Indië is niet de-


De hedendaagsche
midden
zelfde als die van vijf-en-twintig jaar geleden. Wij staan

waarin nieuwe krachten zich losmaken en


ineen overgangstijd,

worden Haasten wij ons, iets vast


nieuwe problemen opgeworpen.

zooals het is zooals het


te leggen van het godsdienstig leven, en

worden gaat.

dat ook ontwikkelde Moslims dit boek in handen


Ik voorzie,

zullen krijgen. Hun verzeker ik, dat slechts oprechte belangstel-

dat ik veel
ling in hunnen godsdienst mij gedreven heeft, en te

ondoordachte critiek te
eerbied heb voor hunne overtuiging om

oefenen. Den wetenschappelijken onderzoeker vaneen godsdienst


VOORREDE IX

past slechts deze bede uit den Koran: „o mijn Heer, doe mij

toenemen in wetenschap” (Koran XX: 113).

Altijd heb ik het eene goede gewoonte gevonden, als schrijvers

van studiën zooals de onderhavige, waarvoor de inlichtingen

noodig waren van velen, dankbaar de namen hunner bericht-

gevers vermeldden. Maar, nu ik zelf sta voor die taak, zie ik dat zij

schier ondoenlijk is. Redenen tot bijzondere dankbaarheid heb ik

tegenover Pangeran Adipati Ahmad Djajadiningrat, Lid


gewezen

van den Raad van Nederlandsch-Indië, en zijn’ jongeren broeder

Professor Raden Aria Dr. Hoesein Djajadiningrat, Hoogleeraar

der Rechtshoogeschool te Batavia; aan beider leerrijken omgang

ben ik veel Een Patih’s, Hoofd-


verplicht. groot getal Regenten,

wier bladzijden zouden


Panghulu’s, Panghulu’s namen een
paar

vullen, verstrekten mij met echt Indonesische bereidwilligheid

of stelden te behoeve in.


inlichtingen onderzoekingen mijnen

Van nut is mij dat ik zeven jaar een


groot voor geweest,

in het Mohammedaansche recht heb de


leergang gegeven
aan

Inlandsche ambtenaren, studeerende aan de Bestuursschool te

vruchtbare gedachten met deze Mos-


Batavia; uitwisseling van

limsche ambtenaren, uit alle deelen van Indië herkomstig, is

daarvan het Ik denk ook het-


gevolg geweest. gaarne terug aan

ik in het te danken heb Pangeran Haria


geen bijzonder aan

Hadiwidjaya VI van Surakarta, Raden Hadji Muhammad ïsa,

Serang, Muhammad Hasan, Hoofd-


Hoofd-Panghulu te Hadji
c

Panghulu te Batavia, Sayyid Alï b. ‘Abd al-Rahman al-Habashï,

Ahmad b. Muhammad Sürkatï al-Ansarï, Husain b. Sa'ïd Ba

c c

Mashmüs, Sayyid Abd-Allah b. Salim al- Attas, allen te Batavia;

voorts aan Raden Adipati Arija Wiranatakoesoema, gewezen

Raden Pandi Prawira di Nata, Raden


Regent van Bandoeng,

Hadji Ahmad al-Djuwainï, Hoofd-Panghulu te Soekaboemi, Raden

Abd te Bandoeng, Raden Hadji


Hadji al-Qadir, Hoofd-Panghulu

Ahmad Tasikmalaja, Mas Hadji


Dasuqï, Hoofd-Panghulu te
X VOORREDE

te Cheribon, Raden Hadji


Muhammad Siradjï, Hoofd-Panghulu
c

Surakarta, Hadji Ahmad


Muhammad Adnan, Hoofd-Panghulu te

Mas Hadji cAbd-


Kamaludiningrat, Hoofd-Panghulu te Jogjakarta,

Hoofd-
al-Rahman, Panghulu te Demak, Mas Hadji Ngalimustaha,

Mukhtar, Eerste Secretaris het


Panghulu te Kediri, Hadji van

Jogjakarta, Raden Hadji


Hoofdbestuur van Moehammadijah te

Hadjid, Hoofd der Kweekschool van Moehammadijah


gewezen

enkele moet ik
te Jogjakarta. Bij deze opsomming van namen

het laten.

Bij de transcriptie van woorden uit het Arabisch, Javaansch,

die eiken des-


Soendaneesch, Maleisch zijn vaste regels gevolgd,

kundige aanstonds duidelijk zullen zijn. Maar tegenover sommige

vooral ontzonk mij de


veelgebruikte eigennamen, aardrijkskundige,

moed, om ook hun het keurslijf eener wetenschappelijke spelling

dat ook
op
te dringen. Ik troost mij met de wijsgeerige gedachte,

hier overdreven stelselzucht rechtstreeks ten verderve zou voeren.

l8 1934 C
Batavia,
G. F. PIJPER.
Muharram H.
3 1353
DE VROUW EN DE MOSKEE
DE VROUW EN DE MOSKEE.

In communi bonas mulieres


omnes Deo commenda.

Thomas a Kempis.

Eene der buurten


teekenachtigste inde oude Sultansstad

Jogjakarta is de Kaoeman.
wijk Het is een doolhof van nauwe

straatjes witte blinde de


en
muren, waarlangs vreemdeling met

moeite den vindt. Er


weg hangt eene stemming van stilte en

ingetogenheid over deze


volkrijke en toch altijd rustige buurt,
vermoedt het
men
teruggetrokken levender bewoners in hunne

halfduistere binnenkamers. dicht de


Hier, bij Groote Moskee, die

statig oprijst achter de lage het


huizen, woont vrome volk bijeen,
de Moslims die ernst maken met hun geloof en
getrouw hunne

godsdienstplichten vervullen. Het zijn meerendeels Javaansche


kooplieden, tot den kleinen middenstand behoorende, wien de

handel in stoffen
gebatikte welvaart gebracht heeft; verder wonen

hier vele godsdienstleeraren en imam's, khatïb's, mic’adhdhin’s en

andere moskeedienaren. Krachtens oud


een privilegie, van den

Sultan afkomstig, uitsluitend Moslims in deze


mogen stadswijk
Chineezen Christenen
wonen, en
zijn buitengesloten. Wereldsche

vermaken zooals de gamela?i en de dansen der talèd'ek's worden

geweerd. Inde Vastenmaand zal niemand het


wagen, overdag in

het openbaar te eten, te drinken of te rooken. Wanneer iemand

ergernis geeft door grove verwaarloozing van zijne godsdienst-


plichten, wordt hem duidelijk gemaakt, dat hij beter doet naar

elders te verhuizen.

Dwaalt men het vallen den


tegen van avond door Kaoeman,
dan klinkt uit vele huizen het eentonige geluid van het heilige
Koranreciet, en door de half openstaande deuren ziet men, bij
een lampje, knapen en meisjes bezig hunne godsdienstlessen te

leeren. Inden schemer komt men mannen en vrouwen


tegen,
op weg naar het bedehuis om daar hunne devotie te verrichten;
Pijper, Fragmenta Islamica. j
2 DE VROUW EN DE MOSKEE

de vrouwen dragen hare witte bidgewaden (Jav. rukuh ) over den

arm. Maar dit leven, naar den schijn ver van de wereld, heeft

metterdaad zijne historische beteekenis, want inde Kaóeman te

Jogjakarta is de vereeniging Moehammadijah (ten rechte: Muham-

die, klein hare


madiyyah) geboren, begonnen, tegenwoordig met

talrijke afdeelingen bijna allé eilanden van den Indischen Archipel

omspant en de machtigste godsdienstige gemeenschap is welke

de Islam in Nederlandsch-Indië kent.

De in Kaoeman is daar ineen


merkwaardigste plek waar, nauw

straatje achter een hoog ijzeren hek, een nieuw, wit, steenen

gebouw staat. Dit is de vrouwenmoskee, het bedehuis dat uit-

sluitend voor vrouwen bestemd is. Het sobere inwendige is dat

eener moskee. Door de openstaande deuren ziet men de


gewone

binnenruimte die, den wille der salat's, geheel ledig is


om gelaten ;

de marmeren vloer is gedeeltelijk met matten bedekt. Inden

witten achterwand is eene nis uitgebouwd, de mihrab ; aangezien


de moskee pal het Westen staat, de muren dezer nis
op geeren

het Noord-Westen, zoodat zij de


wat naar juiste qiblah aangeven.

De matten den vloer liggen dezelfde reden


op om een weinig
scheef. Om drie zijden van het gebouw loopen smalle open

galerijen, die plaats voor de salat bieden als de toeloop groot is.

Op de voorgalerij bevindt zich de kentongan (Jav.), het uitgeholde

houtblok, vervaardigd ndugkd- hout, met den hamer


van
(Jav.
tabuh ); eene oude vrouw heeft tot taak, geregeld de kentongan
op

de der salat's de
tijden aan te
geven. Op Zuidelijke galerij staat

de lijkbaar (Jav. bandosd), die door hand als


eene vrome waqf
ter beschikking is gesteld en bij sterfgeval eener vrouw wordt

uitgeleend. Aan de Noordzijde der moskee, door eene overdekte

gang van deze gescheiden, zijn bijgebouwen: vooreerst een ver-

trek, aan de voorzijde open,


waarin zich een put en een
gemet-
selde bak, gevuld met water, bevinden, hier reinigen de vrouwen

die blootsvoets gekomen zijn, zich de voeten; daarnaast is eene

kamer, aan dén voorkant met eene deur afgesloten, waarin even-

eens water en waschgelegenheid zijn, ingericht voor de ritueele

reiniging (Arab. wiidvc") ten


gerieve van vrouwen die, bijv. omdat

de salat- tijd haar overviel, moskeewaarts zonder


gegaan zijn,
eerst thuis den wudtf gedaan te hebben, of die door de eene of

andere oorzaak in ritueel onreinen toestand geraakt zijn. Aan


DE VROUW EN DE MOSKEE
3

het einde de overdekte tusschen de moskee


van
gang en hare

bijgebouwen slaapt ’s nachts de oude doove vrouw die de moskee

schoonhoudt, vijf keeren in het etmaal het van de salat


uur aan-

kondigt de die, als


op kentongan en eene Moslimsche Anna, niet

wijkt uit den dienende


Tempel, nacht en
dag (Lucas 2 vs.
37).
Met haar overnachten hier gewoonlijk nog eenige andere oude

die uit armoede deze of


vrouwen, slaapplaats zoeken, koopvrouwen
buiten de stad, die nacht te
van een Jogjakarta overblijven.
Voor alle vijf verplichte dagelijksche saldt’s komen vrouwen

in deze moskee de den


samen, voor „devotie van
vroegen morgen”
(salat al-subh ) reeds Vaste
een vijftigtal. voorgangsters, imamah's,
leiden den dienst. Zelfs komen er enkelen, om zonder imamah

de onverplichte „devotie den


van
voormiddag” (salat al-duha)
te verrichten, omstreeks negen uur ’s
morgens. De meesten komen

in hare kleedij, het hoofd bedekt met de witte


gewone mahramah,
en trekken haar bidkleed eerst als de dienst zal
aan
beginnen;
sommigen echter hare
gaan over straat, terwijl zij rukuh reeds

dragen hoofd
over en bovenlijf, opgeschort tot het middel, aan-

gekomen inde moskee laten zij de rukuh neervallen tot de

voeten. Eens inde week heeft er eene algemeene nachtelijke

godsdienstoefening, de
tahadjdjud, plaats, namelijk inden nacht

van Vrijdag op Zaterdag. Reeds te twee uur ’s nachts komen

er
vrouwen, meerendeels bedaagde, zoowel uit de Kaoeman als

uit andere der


wijken stad, naar deze moskee. Na
afloop van

den tahadjdjud, die om drie wordt wordt


ongeveer uur gehouden,
de kentongan einde de
geslagen, ten vrouwen die thuis den

tahadjdjud gedaan hebben, te waarschuwen dat de


godsdienstles
zal beginnen. Deze les, onder
leiding vaneen
godsdienstleeraar,
duurt tot de tijd de salat al-subh is Na
van
aangebroken. nog

gezamenlijk deze „devotie van den


vroegen morgen” te hebben

verricht, gaande vrouwen huiswaarts.

Eiken avond, tusschen de salat de


0

al-maghrib en salat al-^ishd


,

wordt inde vrouwenmoskee Tot


godsdienstonderwijs gegeven.

het jaar 1930 gaf een grijze Kjahi deze les, maar sinds dien

heeft hij zijne taak


overgedragen aan twee
vrouwen, die elkander

afwisselen. Toehoorsters alléén


zijn volwassen, en meestendeels

oudere Wie dien de moskee


vrouwen. om tijd langs komt, ziet

een
grooten kring van geheel in witte bidgewaden gehulde vrouwen
DE VROUW EN DE MOSKEE
4

in stille aandacht luisterende naar de leerares


op
den grond zitten,
in haar midden.

ofschoon hare weder-


Deze vrouwenmoskee te Jogjakarta, men

misschien inde landen van den Islam vinden zal,


gade nergens

hare Kleinere bedehuizen


is niet de eenige in soort op Java.

voor gewoonlijk met den Javaanschen naam lauggar,


vrouwen,

treft sinds de
of met den Arabischen musalla aangeduid, men

andere plaatsen aan. Alle danken


laatste jaren ook nog op eenige

hunnen oorsprong aan de werkzaamheid der vrouwenafdeeling van

Moehammadijah, genaamd Aisjijali (= A‘ishiyyah, aldus geheeten


c 3
der den Profeet). Die inde
naar A ishah, eene vrouwen van

in het jaar 1 H.
Kaoeman te Jogjakarta is de oudste, gesticht 134

(1922/23 C.). Te Garoet heeft de plaatselijke afdeeling van Aisjijah


inde
een tweeden Masdjid Istri *) opgericht wijk Pèngkolan;
moskeetje, staande op de binnen-
een eenvoudig, vierkant, steenen

zich ook afzonderlijk bedehuis


plaats vaneen hofje, waar een

voor mannen bevindt; een opschrift meldt:

1 FEBRUARI 1926 »A

ISTRI
MASDJID

vrouwenmoskee staat te Karangkadjèn, eene buiten-


Eene derde

het De be-
wijk van Jogjakarta, en dagteekent van jaar 1927.

Het kunstelooze
bedrag van zesduizend gulden.
grooting beliep een

steenen gebouw, dat zich uiterlijk niet van eene gewone langgar

vensterlooze
onderscheidt, steekt met zijne witgekalkte, muren

bamboe uit. In
hoog boven eene heining van gevlochten eene

Soeranatan, is later een


andere buitenwijk van Jogjakarta, nog

Men vindt verder een te


bedehuis voor vrouwen geopend. er

inde wijk Plampitan, te Surakarta, inde wijk Keprabon,


Soerabaja,
behoorende onder het regentschap
en in het plaatsje Adjibarang,
hebben de meisjesleden van
Purwakerta. Op twee plaatsen

Eene afbeelding inden Almanak Moehammadijah Tahoen 134.6 Hidjrah, Jog-


1)
blz. 138.
jakarta, z.j., tegenover
DE VROUW EN DE MOSKEE 5

die vereenigd zijn inde onderafdeeling van


Moehammadijah,

Aisjijah, geheeten Nasjiali ( Nash?ah, d.i. jong meisje), blijk

gegeven van bijzonderen godsdienstijver: te Jogjakarta en te

Slawi, in het regentschap Tegal, hebben zij een eigen gebouw

voor de salat en voor godsdienstige bijeenkomsten ingericht.

Te lieten woonhuis dit doel


Jogjakarta zij een gewoon
voor ver-

bouwen. Door het uitbreken van binnenmuren verkregen zij eene

in met behulp hekwerk.


groote ruimte, tweeën gescheiden vaneen

De voorste helft dient voor vergaderingen, de achterste helft is

ineen vierkant
de eigenlijke musalla
;
vier houten stijlen, ge-

deze ruimte eenigszins het aanzien eener


plaatst, geven aan

verrichten hier hare salat’s;


moskee. De leden van Nasjiah
komen zij hier ook hare lessen
voorzoover zij schoolmeisjes zijn,

leeren. Eindelijk is er,


wederom inde Kaoeman te Jogjakarta,

ook voor de godsdienstige behoeften van den vrouwelijken

ouderdom sinds tijd is hier bedehuis, uit-


gezorgd: eenigen een

sluitend ten oude


gerieve van vrouwen.

Het bestaan van zoovele bedehuizen voor vrouwen


op Java

leidt tot eene reeks van Zij kunnen aldus worden samen-
vragen.

hoe oordeelt de Moslimsche Wet over het deelnemen van


gevat:

vrouwen aan den eeredienst? en: welk aandeel nemende Mos-

limsche den eeredienst, binnen buiten


vrouwen
op Java aan en

de moskee ? In het zullen deze hare beant-


navolgende vragen

woording vinden.

I.

De Moslimsche Wet legt in het algemeen de vervulling van

de welke zij den voorschrijft, ook den


godsdienstplichten mannen

vrouwen
op.
Ook voor haar geldt dus als plicht, vijfmaal daags

de salat te verrichten, den cijns voor de armen ( zakat ) te


op

inde maand Ramadan, in het leven


brengen, te vasten en eens

de bedevaart ( hadjdj ) naar de Heilige Plaatsen te ondernemen.

Maar, om licht te bevroeden redenen, samenhangende met de

der Wet in
vrouwelijke natuur, zijnde voorschriften soms bijzon-

derheden anders voor vrouwen dan voor mannen. De beoefenaren

de der godsdiensten de volkenkunde


van
geschiedenis en van

zullen hierin gedeeltelijk overblijfselen herkennen uit den tijd


6 DE VROUW EN DE MOSKEE

eener primitieve beschouwing van de vrouw en van het geslachts-


leven '), maar anderdeels zijn deze bijzondere voorschriften stellig
te verklaren uit het bewuste dat kenschetsend is
streven, voor

den Islam, in het verkeerder de


geslachten ingetogenheid te

bevorderen bovenal de
en
godsdienstige handelingen te vrijwaren
alles wat het
voor naar geslachtelijke zweemt. Het is goed, tel-

kens deze ascetische trek inden Islam te letten.


op

De salat der verschilt die des in


vrouw van mans vijf opzichten.
c

Aangaande den den ruk w den


man: i.
hij verwijdert, bij en
bij

sudjüd, zijne ellebogen van zijne zijden; 2. hij trekt zijn buik
c

terug van zijne dijen, eveneens bij den ncku en bij den sudjüd ;
hij reciteert hardop de spreuken welke de salat
3. bij te
pas

komen, althans zulks is hem


waar
voorgeschreven; 4. wanneer

onverwachts iets onder de salat iemand


gebeurt (bijv., vraagt

verlof, te
mogen binnentreden en hij wil dat verlof
geven, of de

imam vergeet iets, hij wil hem


en
daarop opmerkzaam maken,
of hij wil blinde waarschuwen dan
een
tegen vallen), zegt hij:
subhan Allah! (lof zij schaamte de
Allah!); 5. zijne ijaurah ) bij

salat, d. w. z. het gedeelte van zijn lichaam dat bij de salat be-

hoorlijk moet bedekt zijn, is het tusschen navel knie.


gedeelte en

Wat betreft de drukt hare lichaamsdeelen


nu vrouw: zij zooveel

mogelijk dus zij drukt hare


samen, 1.
ellebogen tegen hare zijden,
2. zij brengt haren buik hare den rukvf
samen met dijen, bij en

bij den sudjüd-, zij onderdrukt hare indien de salat


3. stem, zij
verricht in tegenwoordigheid van vreemde doch, indien
mannen,

zij buiten tegenwoordigheid van vreemde mannen hare salat vol-

brengt, dus, hetzij alléén, hetzij met andere vrouwen, hetzij met

2
mannen die hare mahram'’s ) zijn, dan reciteert zij de spreuken

De literatuur dit is schier onafzienbaar


1) over onderwerp \ wegwijzers zijn: E.

Westermarck, The history of human marriage ,


fïfth ed., 3 vols., London, 1921, en

E. The A
Crawley, mystic rosé. study of primitive marriage and of primitive thought

in its hearing on marriage , new ed.


by Th.
Besterman, 2
vols., London, 1927.

Over het levender Moslimsche volken handelen


godsdienstig vrouw bij o. a. twee

werken, beide door A. M. La vie Mzab


vrouwen geschreven: Goichon, féminine au
,

W. S. The Fellahin
2
tomes, Paris, 1927 —1931, Blackman, of Upper Egypt, London,

Vgl. ook: Mansour La condition de la dans la tradition et


1927. Fahmy, femme
Vévolution de Vlslamisme, Paris, 1913.

2) Zie, voor eene omschrijving van het begrip mahram , Th. W. Juynboll, Hand-

leiding tot de kennis de Mohammedaansche Wet , derde


van druk, Leiden, 1925,

blz. nt. I. Het woord mahram wordt Java dikwijls uitgesproken muhrim.
153, op
DE VROUW EN DE MOSKEE 7

hardop, tenminste daar waar zulks is voorgeschreven; 4. wanneer

onverwachts iets onder de salat dan zij in


haar gebeurt, klapt

door slaan den binnenkant der rech-


de handen, namelijk te met

terhand den der linkerhand; hare schaamte ( aurah )


op rug 5-

de salat is haar geheele lichaam, behalve haar gezicht


bij en

de deze het
hare handpalmen tot polsen *). Uit bepaling van

„schaamte” volgt, dat ook het hoofdhaar daartoe behoort


begrip
zoomede de onderkant der voeten; voetzolen en hoofdhaar moeten

dus bedekt zijn bij de salat. De voetzolen nu gelden voor


ge-

bedekt door den de staat, althans


noegzaam grond waarop
vrouw

in staande Maar, indien iets


zoolang zij houding blijft. er van

zichtbaar den of indien haar


hare voetzolen wordt bij sudjüd,
c

rukü of den dan is hare


hiel zichtbaar wordt bij den sudjüd,
2
Wij zullen aanstonds zien, hoe
salat meteen
ongeldig ( batil ) ).
met deze voorschriften omtrent het bedekken van hoofdhaar en

voetzolen de der bijzondere salat-


ten nauwste samenhangt vorm

welke de inheemsche Java elders in


kleeding bij vrouwen op
en

den gebruikelijk is. Buiten de salat gelden


Indischen Archipel

de Wet andere omtrent de „schaamte” der


voor begrippen vrouw:

in vreemde omvat hare aurah haar


tegenwoordigheid van mannen

gansche lichaam, in tegenwoordigheid van ongeloovige vrouwen

buiten welke
alles wat valt de lichaamsgedeelten onopzettelijk

komen bij de uitoefening beroep, indien


te voorschijn vaneen en

is of in Moslimsche of
zij alléén tegenwoordigheid van vrouwen

in tegenwoordigheid van mannen die hare mahrands zijn, dan is

c
hare aurah gelijk aan die van den man bij de salat en reikt

3
dus van navel tot knie ).
welke de de salat zijn in
De houdingen vrouw bij aanneemt,

beeld de plaat „Musulmane faisant la prière,


gebracht op groote

in het vermaarde werk D’Ohsson het achttiende-


Namaz”, van over

4
eeuwsche Turkije Sinds het Oostende methode
). van aan-

de verschillen tusschen de salat den man en die der het


-1) Zie, over van vrouw,

Fath inde uit-


desbetreffende hoofdstuk ( fasl) bij Ibn Qasim al-Ghazzï, al-Qarïb ,

gave van L. W. C. Van den


Berg, Leiden, 1894, p. 144 —149,
en bij Al-Badjïïri,
c

Hashiyah [ ala Fath al-Qarïb], Kairo, 1340


H.
(1922 C.), I, 179 —I& 2 *

2) Al-Badjürï, Hashiyah , I, 146.

3) Al-Badjürï, Hashiyah I, 146, 182.


,

Tableau de Vempire otkoman Tomé I, Paris Planche


4) D’Ohsson, général ,
1

I S) tegenover p. 156.
8 DE VROUW EN DE MOSKEE

schouwelijk onderwijs heeft leeren kennen, zijn godsdienstige


leerboekjes verschenen waarin, aan de hand van eene reeks af-

beeldingen, de salat der vrouw beschreven wordt ten dienste

van het godsdienstig onderricht. In één


zoodanig leerboekje,
uit
Egypte afkomstig, dat ik
op Java heb
aangetroffen, vindt men

negentien plaatjes vaneen jong meisje dat eerst de ritueele

wassching (; wudü?) en daarna de salat verricht


1
).
Het is de Wet
volgens verdienstelijk ( sunnah ), dat twee hande-

lingen aan de
voorgeschreven salat's
voorafgaan: de tot
oproep
de
godsdienstoefening, genaamd de adhan
,
en de tweede, verkorte
2
genaamd de
oproep, iqamah ). Mannen en vrouwen staan echter

hierin niet gelijk. Slechts de iqamah is


onvoorwaardelijk aan-

bevelenswaardig (:mandüb ) voor


vrouwen,
zoowel wanneer zij als

enkelingen de salat verrichten, als deze doen tezamen


wanneer
zij
met andere aldus leert het
vrouwen
Al-Tuhfah, beroemde
-

Wetboek Ibn al-Haitamï 3


van Hadjar ). Aangaande den adhan

verklaart dat deze


Al-Tuhfah, voor vrouwen niet aanbevelens-

waardig {mandüb) is, en geeft als reden


op,
dat het verheffen

van de stem bij het afroepen den adhan


van
gevaar oplevert
voor bekoring en voor het
gaan gelijken van vrouwen
op mannen.

Daarom is het haram voor eene vrouw, bij den adhan hare

stem te verheffen indien er een vreemde inde


man nabijheid
4
is die haar kan hooren De
). glossator op Al-Tuhfah, Ibn
c

Qasim al- Abbadï, teekent hierbij nog aan, dat dit verheffen van

de stem haram is, zelfs indien de niet


vrouw bedoeld heeft,
te gelijken op mannen, en hij wijst op
de
tegenstelling met het

voordragen van Koranverzen, immers de geleerden hebben zich

uitdrukkelijk erover
uitgesproken, dat het der vrouw
geoorloofd
is, hare stem te verheffen bij het van Koranverzen in
opzeggen
de salat, zelfs in
tegenwoordigheid vaneen vreemden
man, en

eveneens buiten de salat-, het onderscheid berust hierop, dat het

gewenscht {sunnah) is, bij het hooren van den adhan daarnaar

Husain
1) Tauflq wa- ‘Atiyyah Muhammad, Al-TaHïm al-dïnï lil-atfdl, al-djuz
3

al-awwal lil-banat H.
, Kairo, 1350 (1931 C.), B°, 31 blz.

Fath
2) al-Qarlb , p. 136 s., en elders.

3) Ahmad b. Hadjar al-Haitamï, bisharh


Tuhfat al-muhtadj al-Minhadj, (Kairo,
5
z.
j.), Djuz I, 210.

4) Al-Tuhfah ,
t. a.
p.
DE VROUW EN DE MOSKEE 9

luisteren die den adhan doet hooren, te zien


te en dengene aan

twee voorschriften welke ten opzichte van het hooren van Koran-

voordracht ontbreken'). De schrijver van Al-Tuhfah zegt

verder: dat den adhan doet hooren


„gesteld eene vrouw aan

andere zóó, dat het kunnen dan is


vrouwen, zij juist verstaan,

2
het niet afkeurenswaardig ( niakrüh )” ). Degene die
op geldige

wijze den adhan zal doen hooren aan mannen, behoort zelf een

man te zijn, zoodat de adhan van eene vrouw of vaneen herma-

of niet geldig
phrodiet, gericht tot mannen tot hermaphrodieten,
is 3
Dezelfde omtrent adhan iqamah met betrek-
). bepalingen en

komen zij ’t in ietwat andere bewoor-


king tot vrouwen voor,

dingen, bij Abü Bakr b. Muhammad Shatta, den negentiende-

eeuwschen schrijver van het uitgebreide fiqh-boek Panat al-talibïn ;

deze drukt zich aldus uit: „Het is sunnah voor eene vrouw, de

iqamah te doen, namelijk voor zich zelve en voor andere vrouwen,

niet Het is niet sunnah


voor mannen en hermaphrodieten. voor

haar, in volstrekten zin, den adhan te verrichten. Het onderscheid

tusschen de den adhan is, zooals staat inden


iqamah en com-

dat de iqamah dient de aanwezigen


mentaar
op Al-Manhadj, om

[tot de salat) aan te zetten, waarbij geene stemverheffing noodig

is, doch de adhan dient om den afwezigen kennis te


geven,

waarbij wèl stemverheffing noodig is. Wat nu betreft de vrouw,

het is dat uit het verheffen


te vreezen bekoring ontstaat van

4
hare stem” ).

De uitzondering den Vrijdag-


voorgeschreven salat's, met van

c
met andere geloovigen
dienst ( salat al-djum ah), gemeenschappelijk
te verrichten, geldt voor eene „hoogverdienstelijke handeling”,
5
sunnah Men behoort in deze hooge verdien-
eene miAakkadah) ).

stelijkheid, welke aan de godsdienstoefening-in-gemeenschap [salat


wordt uiting te zien het
al-djama ah) toegeschreven, eene van

c c
Ibn al- Tuhfat al-muhtadj ], in margine van
1) Qasim Abbadï, Hashiyah \ ala

Al-Tuhfah ,
t. a. p.

2) Al-Tuhfah ,
Djuz I, 211.

3) Al-Tuhfah , I, 213.
3
Abü Bakr b. Muhammad Tanat al-talibïn Djuz I, Kairo, 1346, blz. 233.
4) Shatta, ,

5) Minhadj al-talibïn inde uitgave van L. W. C. Van den


Berg, Batavia, 1882,
,

Volume Al-Tuhfah, I, Fath al-Qarïb 163; Al-Badjürï Hashiyah I,


I, 127; 352; , , ,

sunnah blz. 48 382.


200. Over het begrip ?nu'akkadah zie Juynboll, Handleiding, en
10 DE VROUW EN DE MOSKEE

gemeenschapsgevoel inden godsdienst, dat overal ter wereld het

cement van het geloof is ’). Maarde Wetgeleerden maken een

fijn onderscheid tusschen het hoogverdienstelijke der salat al-

het
djamalah voor mannen en hoogverdienstelijke daarvan voor

zij dat de salat het karakter


vrouwen; zeggen al-djamtfah van

sunnah mi?akkadah méér heeft ten aanzien van mannen dan van

vrouwen, en dat dit is de voortreffelijkheden der mannen


vanwege

boven de vrouwen, immers Allah heeft gezegd: de mannen


„en

hebben ééne trede boven haar


[namelijk, de vrouwen]” (Koran
II daarom is het nalaten de salat
:
228), van
al-djamöfah voor

2
mannen afkeurenswaardig ( makrüh ), niet voor vrouwen ).

Wanneer mannen en vrouwen tezamen de salat verrichten,

behoort een man als voorganger, imam, op


te treden
: de handeling
is ongeldig, ba til, indien zich stelt onder
een man leiding eener

ook den redeneertrant der


vrouw, zoo om
uitgesponnen jiqh-
boeken voor eene wijle te volgen in drie andere gevallen,
nog

namelijk, een man onder leiding vaneen hermaphrodiet, een

hermaphrodiet onder hermaphrodiet


leiding eener vrouw, een

onder leiding terwijl in de


vaneen hermaphrodiet, vijf gevallen

handeling geldig, sahih, is: onder


een man
leiding vaneen man,

een hermaphrodiet onder leiding vaneen man, eene vrouw onder

leiding vaneen man, eene vrouw onder leiding vaneen herma-

3
phrodiet, eene vrouw onder leiding van eene vrouw ).
Eene vrouw kan dus voorgangster, imamah, zijn van andere

bij de salat. Hare is dan echter niet, zooals


vrouwen plaats van

een mannelijken imam, vóór, maarte midden van de vrouwen

4
die zij voorgaat ); dit is althans aanbevelenswaardig (mandüb),
c
3

naar het voorbeeld van twee vrouwen des Profeten, A ishah en

5
Umm Salimah ). Anders bedeeld dan de mannen zijn ook de

die de salat verrichten,


vrouwen gezamenlijk met mannen gelijk
inde handboeken tot de Wetgeleerdheid omstandig wordt be-

schreven: wanneer één man, als imam, de salat verricht met

Hebr.
1) 10 vs.
25.

2) Panat al-talibïn, 11,4 vlg.

3) Al-Badjürï, Hashiyah , vlg. Minhadj al-talibïn


I, 203; , I, 134; Al-Tuhfah,

I, 374-

4) Minhadj al-talibïn, I, 138; Al-Tuhfah ,


I, 383.

5) Al-Tuhfah ,
t. a.
p.
EN DE MOSKEE 11
DE VROUW

nog
één man,
dan staat deze laatste aan zijne rechterhand, een

achteren; komt derde man bij, dan gaat


weinig naar er
nog een

deze aanvankelijk staan ter linkerhand van den imam, vervolgens

of, de voorkeur
treedt de imam een weinig naar voren hetgeen
zoodat zij met hun
verdient, de beide anderen wijken achteruit,
achter den imam ; wonen twee
tweeën eene rij (saff) vormen

of of één één knaap, de salat


mannen, twee knapen, man en

achter den imam. Nu het geval,


bij, dan staan zij op eene rij

dat één of meer vrouwen de salat bijwonen: dezen staan altijd,

het één ééne


van meet af aan, achter den imam. Zijn man en

salat dan staat de de


vrouw die de medeverrichten, man aan

den de schaart zich achter den


rechterhand van imam, en vrouw

man. Zijn het een volwassen man, een knaap en eene vrouw,

achter den imam, de vrouw


dan staan de twee eerstgenoemden
Bestaat het uit
staat achter den man en den knaap. gezelschap
dan staat de man
een man, een hermaphrodiet en eene vrouw,

achter hen
ter rechterzijde van den imam, de hermaphrodiet
is de
beiden, daarachter de vrouw. Bij grootere gezelschappen

aldus: de eerste rijen staan de man-


voorgeschreven volgorde op

de ten slotte de vrouwen'). Naar luid


dan volgen knapen,
nen,

beste
der H. Overlevering heeft Allah’s Gezant gezegd: „De van

is de voorste de slechtste is de
de rijen der mannen en ervan

de der is de voorste
achterste, en de slechtste van rijen vrouwen

en de beste ervan is de achterste”


2
). Na afloop der godsdienst-

totdat de
oefening wachten de mannen met heengaan, vrouwen

hebben
3
dat is, omdat het zich van
zich verwijderd ); mengen

mannen onder vrouwen het vermoeden zou wekken van zedelijke


4
verdorvenheid ).

Een belangrijk verschil valt op


te merken inde bepalingen

betreffende den wekelijkschen Vrijdagdienst (salat al-djuniah )


ter anderer zijde.
voor mannen ter eener zijde, voor vrouwen

1) Minhadj al-talibïn I, 138; Al-Tuhfah , I, 382.


,

2) Ahmad b.
Hanbal, Musnad
,
Kairo, z.j., Djuz 11, blz. 336: _j
••

—i\\
J
—•»- JjW j\>-

t)ezelfde kleine t. a. blz. 247, 354.


H. Overlevering, met varianten, p.,
js~Q\ .

al-talibïn Al-Tuhfah, I, 278.


3) Minhadj ,
I, 95*,

t.
4) Al-Tuhfah ,
a.
p.
12 DE VROUW EN DE MOSKEE

Het bij wonen van dezen plechtigen dienst is een „plicht van den

al- ain ) elkeen die voldoet deze


enkeling” ( fard, voor aan zeven

voorwaarden: hij moet zijn i. geloovig ( muslim ), 2. volwassen

[baligk), 3. bij zijn verstand Cdqil), 4. vrij ( hurr), 5. een man

[dhakar), 6. gezond ( sahlh ), 7. ter plaatse gevestigd ( mustawtin ,

Hieruit volgt, dat de salat al-djun£ah fard al-


muqim )'). geen

cain voor vrouwen is, gelijk de Wetboeken ook uitdrukkelijk vast-

Q
2
stellen De aanwezigheid bij de salat al-djum ah
). van vrouwen

niets tot de den dienst: deze is slechts


draagt bij geldigheid van

indien minstens veertig deelnemen, die zijn,


geldig, mannen eraan

behalve geloovig, volwassen, bij hun verstand, vrij, en ter plaatse


ziekte der deelnemers heft de der godsdienst-
gevestigd; geldigheid
3
niet De kunnen zich beroepen
oefening op ). vrouwen op eene

verontschuldiging ( udhr ) van duurzamen aard voor haar wegblijven

van de salat al-djunfah haar wordt overigens aanbevolen, de


;

4
salat al-zuhr te verrichten zoodra de tijd daarvoor is aangebroken ).

uit deze bepalingen afleiden, dat de Wet de


Mag men vrouwen

uitsluit van moskeebezoek ? Geenszins. Er is eene H. Overlevering,

de moskeeën niet, hare


luidende: „Verbiedt uwe vrouwen maar

5
beter haar” De besluiten uit
huizen zijn voor ). Wetgeleerden

deze H. Overlevering, dat het voor de vrouw beter is, de salat

thuis den deze H.


al-djama'ah te verrichten, terwijl voor man

geldt: „De beste salat is de salat den in


Overlevering van man

zijn huis, behalve de voorgeschreven \ i salat’s\”, immers de


„voor-

saldt’s”, d. de vijf dagelijksche de salat al-


geschreven w. z. en

worden juist het best inde moskee, niet tehuis,


djunfah, ver-

-1) Minhadj al-talibïn ,


I, 164; Al-Tuhfah ,
I, 434;
Fath al-Qarïb , 176 ; Al-Badjürï,

Fanat al-talibïn 11, 2


vlg.. Fath al-Qarïb bezigt
Hashiyah , I, 219 vlg.; ,
5

voor de zevende voorwaarde den term de Minhadj al-talibïn spreekt van

het verschil tusschen beide termen wordt toegelicht bij Al-Badjürï, Hashiyah ,

I, en inde Fanat al-talibïn 11, 53*


220, ,

Fath al-Qarïb , Fanat al-talibïn 11,


2) 176; Al-Badjürï, Hashiyah , I, 220; ,
53.

3) Minhadj al-talibïn
I, 1695 Al-Tuhfah I, 446 vlg.; Fath al-Qarïb , 1785 Al-
,
,

Badjürï, Hashiyah Fanat al-talibïn 11, 56 vlg..


, I, 223 vlg.; ,

4) Minhadj al-talibïn, I, 166; Al-Tuhfah , I, 440.

5) a?V_V\ r»V_> V Over moskeebezoek van vrouwen vol-

gens
den canonieken Hadith zie bij Wensinck, A handbook of early Muhatnmadan

tradition Leiden, 255, s. v. Woman Womin.


, 1927, p. ,
DE VROUW EN DE MOSKEE 13

richt
1
Verder wordt verhaald van ‘Ahshah, dat zij gezegd heeft:
).
Allah Allah Hem en schenke Hem
„Zoo de Gezant van zegene

heil wat nieuwe dingen de vrouwen gedaan


gezien had, voor

den
hebben, Hij zou haar de moskee hebben ontzegd, gelijk zij

der Israëlieten is”. Het is in het bijzonder op


vrouwen ontzegd

grond dezer H. Overlevering afkeurenswaardig (makrüh) voor

moskee te
vrouwen vaneen bekoorlijk uiterlijk, inde aanwezig
ter
zijn tegelijk met mannen. Dit is voorts nog afkeurenswaardig

welke de
oorzake van het
gevaar voor bekoring ( fitnah ), van

2
kan ). Het is voor eene
tegenwoordigheid van vrouwen uitgaan

omdat dit bijdraagt tot het verre


vrouw beter, thuis te blijven,

houden van kwade vermoedens, welke het gevolg kunnen zijn

van uitgaan, vooral indien zij eene vrouw is die begeerte opwekt,
dat is
of eene die zich opschikt; vandaar het afkeurenswaardig

de diensten inde moskee


voor eene vrouw, gemeenschappelijke
ook al heeft zij have-
bij te wonen èn ingeval zij begeerlijk is,
is
looze kleederen aan,
èn ingeval zij niet begeerlijk maar op-

De tot de moskee kan haar


schik of reukwerk draagt. toegang

worden Het is verboden


in zulke gevallen ontzegd. eener vrouw

de moskee te zonder verlof van haren voogd


(,har dm ), naar gaan

of echtgenoot ).
3
Aldus de voorstelling welke gezaghebbende hand-
omtrent de verhouding der
boeken tot de Wetgeleerdheid geven

die handboeken vooral be-


vrouw tot de moskee. Zijn grootere

stemd voor hen die ernstige studie van den godsdienst maken,

in die de voornaamste
er zijn vele kleinere geschriften omloop

bepalingen der Wet mededeelen ineen algemeen begrijpelijken

wat in zulke korte hand-


en het is leerzaam, na te gaan
vorm,

het volk bestemd, staat over het moskeebezoek


leidingen, voor

van vrouwen. Zoo is er bijvoorbeeld inde talrijke geschriften


c
al- Alawï,
c
c
Uthman b. Abd-Allah b. Aqll b. Yahya
van Sayyid

den bekenden Wetgeleerde van Batavia (f 1914)1 meermalen sprake

salat
van den plicht der vrouw, geregeld de vijf dagelijksche s

de moskee heet het in


waar te doch ten aanzien van
nemen,

dat merkwaardige boekje Djarrf al-Fawcfid (dat eigenlijk een

Tanat al-talibïn 11,5.


1) Al-Tuhfah , I, 355; ,

Tanat al-talibïn 11, 5*


2) Al-Badjürï, Hashiyah ,
I, 200; ,

Al-Tuhfah Tanat al-talibïn 11,5.


3) ,
I, 355; ,
DE VROUW EN DE MOSKEE
14

kort het moskeerecht is): „Het is plicht, de


begrip van vrouwen

te verbieden naar de moskee te


gaan en zich te mengen onder

mannen in eene moskee of eene langgar, hetzij om de salat te

verrichten, hetzij om godgeleerde wetenschap te hooren, hetzij

dhikr al die dat


om te doen, want van dingen staat te vreezen

zijn minst komt de zonde hieruit


zij leiden tot zondigen. Op
voort dat men elkander ziet. Zooveel temeer [geldt het verbod]
indien te vreezen is dat
[het gaan naar de moskee] eene ver-

zonde” Ineen ander Pe-


leiding is tot eene groote *). geschrift,
riasan anak-anak perempuan, Schoone Sieraad
Bagus bagi „Het

voor meisjes”, eene soort van brevier voor de Moslimsche vrou-

welijke wordt geleeraard, de hand H. Over-


jeugd, aan eener

dat de salat inden hof harer woning beter


levering, eener vrouw

is dan hare salat inde moskee, dat hare salat in haar huis beter

is dan hare salat inden hof harer dat hare salat in


woning, en

2
hare binnenkamer beter is dan hare salat in haar huis ); ook

somt de schrijver de belooningen op voor de trouwe vervulling

van den salat- plicht, en de straffen welke staan, in dit leven en

3
in het verzuimen dezen des
hiernamaals, op
van pijler geloofs ).

is de hellestraf welke Boek der Duizend


Vreeselijk volgens „Het

Vragen” de vrouwen wacht die salat hebben willen doen:


geene

zij worden bij de ooren opgehangen aan een berg, en hare hoofden

4
worden den worden
vastgespietst aan grond, terwijl zij gefolterd ).
Er is één toestand waarin de vrouw wettelijk ontheven is van

hare verplichting, de salat te verrichten, ja, waarin het haar ver-

boden ( haram ) is, dien godsdienstplicht te vervullen, en tevens,

eene moskee te betreden: wanneer het haar gaat naar de wijze

c c
1) Sayyid ffJthman b. \Abd-Allah b. Aqïl b. Yahya al- Alawï, Dj a>n al-Fawc?id

minima yatd'allaqu bi-salat al-djiwi'ah wal-masadjid., nieuwe steendruk, Batavia, 1334

H. blz. 82.
(1926 C.),
c c c

2) Sayyid 'Uthman b. Abd-Allah b. b. Yahya al- Alawï, Periasan


Aqïl Bagus

bagi anak-anak ferempuan , nieuwe steendruk, Batavia, Radjab 1346 H. (1927 C.),
blz. Er is ook nieuwe steendruk in
12. —
een van 1923, en eene uitgave het Soen-

daneesch, getiteld Ijeu Risalat dingaranan Perhijasan Alus


Batavia, z. j., B°,
, 31

blz. is de uit het Maleisch in het Soendaneesch


blz.; blijkens 30 vertaling met ver-

c
lof van den schrijver vervaardigd door Muhammad Basrl b. Abd-Allah.

3) Periasan Bagus, blz.


9 —ll.

Zie uitgave Het Boek der Duizend


4) mijne van
Vragen, Leiden, 1924, blz. 89

van den Maleischen tekst.


DE VROUW EN DE MOSKEE 15

der vrouwen. Aan eene vrouw die in dien toestand verkeert, zijn

de salat-, het het


acht dingen verboden, namelijk: i. 2. vasten; 3.

den Koran; het aanraken en het dragen van


voordragen van 4.

het betreden moskee; 6. de


een Koranexemplaar; 5. van eene

rondom de Ka bah; de geslachtelijke


ommegang ( tawaf ) 7. ge-

8. het aanraken de lichaamsdeelen


meenschap; wellustige van

tusschen navel en knie '). Dezelfde verbodsbepalingen zijn toe-

2
hare bevalling ).
passelijk op
de kraamvrouw tot veertig dagen na

Omtrent het verbod, eene moskee te betreden, zij nog medege-

dat hieronder wordt verstaan, behalve het vertoeven in


deeld,

het enkele moskee. Het


de moskee, ook doorgaan van eene ver-

bod geldt echter alléén, ingeval de vrouw zelve vreest, de moskee

heeft die niet, dan is het niet haram


te bezoedelen; zij vrees

3
slechts makruh In
voor haar, de moskee te betreden, maar ).

duidelijkheidshalve, dat
dit verband worde ook nog opgemerkt,

het in moskee te vertoeven, óók geldt ieder


verbod, eene voor

’t geslachtsomgang in
die, ’t zij man, zij vrouw, tengevolge van

toestand onreinheid” ( djanabah)


den van dusgenaamde „groote

doch dat het dezulken niet haram is, door de


geraakt is, voor

moskee hunnen te binnengaande door de ééne deur,


weg nemen,

4
en langs eene andere de moskee weder verlatende ).

Behalve den eeredienst inde moskee dagen en


op
op gewone

kent de Islam ook de bijzondere godsdienst-


Vrijdagen nog

der feesten, het


oefeningen ter
gelegenheid twee godsdienstige
c

Feest van het Breken der Vasten { ld al-Fitr) op


1 Shawwal, en

Dhü’l-Hidjdjah, De plaats
het Offerfeest (fld al-Qurban ) op
10

de deze feestdagen, salat al- ld


waar godsdienstoefening op ge-

is voorkeur de moskee, behalve


naamd, moet gehouden worden, bij

wanneer er eene omstandigheid is die dit verhindert, bijvoorbeeld

in dat is het afkeurens-


gebrek aan ruimte inde moskee; geval
terrein inde lucht
waardig, den dienst daar te houden, een open

de
5
Deze salat al-ïd valt onder
is dan
aangewezen plaats ). nu

andere regelen dan de Vrijdagdienst: zij is


geen plicht, maar

1) Fath. al-Qarïb , 99 s.; Al-Badjürï, Hashiyah ,


I, 117 vlgg.

Fanat al-talibin I, 73.


2) Al-Badjürï, Hashiyah ,
I, 117; ,

al-talibin I, Al-Tuhfah I, 169; Al-Badjürï, Hashiyah , I, 119.


3) Minhadj ,
52; ,

Fanat al-talibin I, 69.


4) Minhadj al-talibin, I, 33; Al-Tuhfah , I, 114; ,

5) Minhadj al-talibin , X, 190; Al-Tuhfah , I, 501; Al-Badjürï, Hashiyah , I, 233.


16 DE VROUW EN DE MOSKEE

eene hoogverdienstelijke handeling, eene sunnah mif'akkadah, óók

voor en het verzuimen ervan is afkeurenswaardig ').


vrouwen,

welke de Wet
Evenzoo zijnde bijzondere godsdienstoefeningen

voorschrijft bij zons- en maansverduisteringen, onderscheidenlijk

salat sunnah ak-


salat al-kusüf en al-khusuf geheeten, eene mii

kadah ook voor en wederom is het makrüh, haar te


vrouwen,

2
verzuimen ). Eindelijk is ook de bijzondere dienst, voorgeschreven

verkrijgen, de salat al-istisqd’ ook voor


bij droogte om regen te ,

3
vrouwen eene sumiah mtk'akkadah ). Wanneer de imam zich met

deelnemers in de inde lucht


de optocht begeeft naar plaats open

wordt hem
waar deze godsdienstoefening gehouden, vergezellen
oude oude tezamen
knapen en meisjes, mannen en vrouwen,

4
Het echter, dat als
met de huisdieren ). eigenaardige gebruik
dat
eene sunnah bij deze salat al-istisqi? is
opgenomen, namelijk,

de khaßb en de mannelijke deelnemers hun bovenkleed omkeeren,

niet de „opdat hare schaamte


geldt uitdrukkelijk voor vrouwen,

c 5
niet worde ontbloot” ).
( aurah)

in korte trekken, schets hoe de godsdienstige Wet


Aldus, eene

zich het deelnemen van vrouwen aan den eeredienst, binnen en

heeft. Het deze


buiten de moskee, gedacht uitgangspunt van

komt ineen ander licht


studie: de vrouwenmoskee op Java, nu

te staan. Inde Wetsbepalingen vindt men van haar geen spoor;

het godsdienstig leven inde ver-


leest men beschrijvingen van

schillende landen van den Islam, dan vindt men soms wèl, soms

niet vermeld dat vrouwen aan de openbare godsdienstoefeningen

deelnemen, méér niet. Een opzettelijk onderzoek


gewoonlijk naar

den der Moslimsche inde onderscheiden


godsdienstzin vrouw

6
). De vrouwenmoskee
landen is nog slechts zelden ingesteld op

waardoor de Islam in dit land


Java, de merkwaardige instelling

1) Minhadj al-talibïn, I, 188; Al-Tuhfah ,


I, 497; Fath al-Qarïb , 186; Al-Badjürï,

Hashiyah ,
I, 233.

2) Al-Badjürï, Hashiyah ,
I, 237 vlg.

3) Al-Badjürï, t. a.
p., I, 240.

4) Fath
al-Qarïb , 196; Al-Badjürï, Hashiyah , I, 241.

5) Al-Badjürï, t. a.
p., I, 243.

boek A. M.
6) Een lichtend voorbeeld is het reeds aangehaalde van Goichon,

La vie Mzab 1
féminine ati
,
2 tomes, Paris, 1927 —

193 -
DE VROUW EN DE MOSKEE 17

nadere te
eenig is, was mij eene aanleiding om gegevens
ver-

in het
zamelen omtrent het aandeel dat de vrouwen
op Java

den eeredienst inde moskee. Er kan iets


algemeen nemen aan

den der hier te lande uit het


blijken van godsdienstzin vrouwen

materiaal. Maar tevens vond ik


bij mijn onder-
bijeengebrachte
die èn uit
zoek eenige instellingen, gebruiken, toestanden, mij
voorkwamen
godsdienstig èn uit volkenkundig oogpunt belangrijk

tot dusverre, naar ik meen, óf óf te weinig


en
waarop geene

aandacht gevallen is.

11.

De is in hart ziel. Het


Indonesische vrouw godsdienstig en

gevoel voor het


goddelijke is haar van nature eigen. Is zij nog

haar in tal heilige


Heidensche, dan uit zich godsdienstzin van

offeranden bloemen
handelingen, magische gebruiken, feesten, van

vruchten, in streken die Heidensch gebleven


en gelijk men nog

den kan doch nergens schooner


zijn, tot huidigen dag waarnemen,

Behoort zij
dan
op Bali, het eiland der staag offerende vrouwen.

zooals dan wordt haren


tot een Moslimsch volk, op Java, op

den Islam zij onder-


godsdienstzin het naamcijfer van gedrukt en

kennis den ook blijft, toch


gaat, hoe gering hare van godsdienst

iets den invloed der leer die de haar


altijd van Kjahi van dorp,
inde
de
guru
van den Koran en de dorpsgodsdienstbeambte tot

meest afgelegen désa vertegenwoordigen. Zij toont haren gods-

door waarneming de voornaamste plichten


dienstijver vooreerst van

die de Islam voorschrijft, vooral de vijf dagelijksche godsdienst-

het vasten inde maand Ramadan zoo hare mid-


oefeningen, en,

delen zulks toelaten, de bedevaart naar Mekka. Het is eene open

in het verrichten de salat


vraag,
of de vrouwen ijveriger zijn van

het wel, dat dit wisselt met de streek


dan de mannen; schijnt

en verband houdt met allerlei maatschappelijke en godsdienstige

Zoo verzekert dat in Bantam de mannen


verhoudingen. men mij,

méér aan salat doen dan de maar dat het in Krawang


vrouwen,

is. Men wel deze verklaring de lauw-


juist omgekeerd geeft van

heid der den salat- plicht: zij hebben hunnen


mannen tegenover

arbeid die hen vaak belet, de salat's


dagelijkschen buitenshuis,

daar staat dat de vrouwen


op tijd te verrichten; tegenover,

2
Pijper, Fragmenta Islamica.
18 DE VROUW EN DE MOSKEE

huiszittend leven leiden dus alle gelegenheid


meestentijds een en

hare te vervullen. Zooveel is zeker,


hebben om godsdienstplichten
uit alle standen, zoowel jonge als
dat vele vrouwen
op Java,

ontwikkelde, in het verborgen een grooten


oude, eenvoudige en

Die komt uit, wellicht méér dan


geloofsijver bezitten. ijver nog

in het waarnemen der salat's, in het nakomen van den vasten-

Ook die die zelden of nooit salat doen, vasten


plicht. vrouwen,

in het inhalen verzuimde


in Ramadan, en zij zijn getrouw van

wel nalatig zijn. Zelfs


vastendagen, waarin de eens zwan-
mannen

vasten in Ramadan, hoewel de Wet haar voor


vrouwen
gere

die ook
haren toestand uitstel verleent, en er zijn zwangeren,

verrichten. Wanneer het haar


hare salat's met bijzonderen ijver

alle de salat behoorlijk uitte


te zwaar wordt, bewegingen van

inde achtste
voeren, verrichten zij de salat desnoods zittende; pas

salat door deze


maand laten sommigen de geheel na. Zij hopen

getrouwe vervulling harer godsdienstplichten eene gemakkelijke


kind Het is verder
verlossing en heil voor haar te erlangen.

merkwaardig, dat de Bedevaart een dieperen indruk schijnt te

maken op
de vrouw dan op
den man: de vrouwelijke hadji's,
dan de
in hare oude omgeving teruggekeerd, zijn nauwgezetter

mannelijke in het nakomen van hare godsdienstplichten, zij ge-

Nooit
dragen zich ingetogen, zij zijn altijd behoorlijk gekleed.

zal men op Java hadjis rouwen aantreffen, tezamen met mannen

ook onder haar, die geld uit-


badende inde rivier. Wel zijn er

die de
leenen tegen hooge rente, maarde sluwe wereldwijsheid
wordt nimmer
volksmond den mannelijken hadjis toeschrijft,

haar in die mate ten laste gelegd.


der Inheemsche Java komt ook
De godsdienstzin vrouw op

het beschouwt het samenleven met


uit tegenover huwelijk. Zij

een man als eene verhouding, die door den godsdienst geheiligd
met
moet zijn, vandaar dat buitenechtelijke samenlevingen man-

zeld-
nen,
althans van haar eigen volk en godsdienst, betrekkelijk

Zoo is de de gevolgen ontucht


zaam zijn. diep vrees voor van

3
die zich buiten
(, zina ) geworteld, dat zelfs vrouwen, een tijd lang

hebben geplaatst door concubinaat


de Inlandsche samenleving
in hare eigen désa
met een Europeaan of Chinees, terugkomende

niet zullen met te samenwonen vóór-


het wagen
een man
gaan
c
al-nikah ) hen
dat de Panghulu het huwelijkscontract ( aqd over
DE VROUW EN DE MOSKEE 19

heeft. En die eenige


beiden gesloten eene getrouwde vrouw,

zal niet licht nalaten, voor de


kennis van den
godsdienst heeft,
uitte die Al-Ghazalï heeft
geslachtsdaad de formule spreken aan-

bevolen '): bismillah (in den naam van Allah).

Men neemt dikwijls verkeerdelijk aan, dat de vrouwen op Java

den de hoogte
door de bank minder goed van godsdienst op

zijn dan de mannen,


dat hare godsdienstige opvoeding verwaar-

is dan die der


loosd wordt, dat haar godsdienstijver geringer

is in hare algemeenheid averechtsch.


mannen. Die voorstelling
is voornamelijk in handen
Het godsdienstonderwijs op Java
Maar ook vrouwelijke guru's die
van mannelijke guru’s. er zijn

Koran inde eerste beginselen van den gods-


les geven inden en

dienst. Dikwijls wordt het eerste onderwijs van meisjes, maar

zoo’n vrouwelijke guru toever-


ook wel van kleine jongens, aan

trouwd. Te Batavia zijn onder de honderden godsdienstonder-

verscheidene die inde ochtend- of avonduren


wijzers vrouwen,

inde Irsadul-anam inde Sipat


les geven
inden Koran, „
en

d.i. Irshad al-anam, Slpat dua-


duapuluh ”. Irsadul-anam”, en
v

puluh”, d.i. Kitab sifat duapuluh, twee geschriftjes van Sayyid


c
c c c
b. al- Alawï, zijnde meest
Uthman b. Abd-Allah b. Aqïl Yahya

leerboekjes bij het godsdienstonderwijs aan meisjes en


geliefde
overal te Batavia te
jongens; exemplaren van deze werkjes zijn

die blootshoofds
vinden. De kleine meisjes, gewoonlijk gaan,

dit haar hoofd met den witten, ook wel


bedekken bij onderwijs
die de karakteristieke, dage-
gekleurden doek, kudimgan genaamd,
emp'o's de ouder-
lijksche hoofddracht is der volwassen (zooals

luidt der Bataviasche vrouwen). Ook


wetsche aanspraaktitel
inde Preanger geven
vrouwen vaak les inden godsdienst, een-

voudige vrouwen uit het volk, of echtgenooten van mannelijke

bloedverwanten het
of, in pasantren's, vrouwelijke van
guru’s,
hoofd der
pasantren, soms ook zijne meergevorderde vrouwelijke
hare in
Deze vrouwelijke guru’s ontvangen leerlingen
leerlingen.

woning, of ook wel komen zij bij de meisjes aan


hare eigen
hare leerlingen tot
huis, en met name is dit het geval wanneer

de standen behooren, doch de tadjug, de gewone plaats


hoogere

3
al-bab al-thalith, al-
i) Al-Ghazalï, IhycÜ al-dïn
,
Djuz 11, Kitab al-Nikah,
c
adab al- ashir.
20 DE VROUW EN DE MOSKEE

wordt door
voor het godsdienstonderricht van mannelijke guru’s,
vindt het onder-
de vrouwelijke gemeden; slechts in pasantrén’ s
ook wel inde tadjug plaats, eene
wijs van vrouwelijke guru’s

enkele maal dient hiervoor ook de voorgalerij der dorpsmoskee.

Anders dan te Batavia dragen de meisjes niet altoos een doekje

(Sd.: tijung of, inde fijne taal, gebezigd tot hoogergeplaatsten,

kukudung), over het hoofd; dit schijnt eerst inden laatsten tijd,

onder den invloed der opleving van het godsdienstig bewustzijn,


oudere Soendaneesche vrouwen
algemeen in
zwang
te
zijn gekomen,
blootshoofds. Ineen af-
reciteeren den Koran (Sd.: ngadjï) nog

meermalen het
gelegen dorp
inde Preanger had ik gelegenheid,
hier
godsdienstonderwijs eener vrouwelijke guru bij te wonen;

Het de den
volge eene korte beschrijving. was echtgenoote van

het eenvoudig die met zijn groote


Kijai van dorp, een man,

ineen huis de moskee woonde. Ongeveer één


gezin tegenover

der salat verzamelden zich een


uur vóór den tijd al-maghrib
de moskee. zitten, ineen
achttal kleine meisjes bij Zij gingen
hare leerboekjes vóór
kring, op
de voorgalerij (Sd.: tepas), met

den vloer. Alvorens te met haar Koranreciet


zich op beginnen
of wit goed, of ook
schikten zij een gekleurd doekje, een lap

wel een kleinen handdoek bij wijze van tijung {kukudung) over

de
het hoofd. Dan hieven zij plotseling met hooge stemmetjes

zij lieten
basmalah aan: Bismilldhir-rahmanir-rahïm, waarop

de het eerste
volgen, de reeds gevorderden aanvangsverzen
van

de die bezig
hoofdstuk van den Koran, Al-Fatihah, jongsten, nog

het Arabische schrift te leeren, de letters van het Ara-


waren

school
bische alfabet: alif, baj tdj enz. In deze genoeglijke

zich buren te storen elk kind trachtte


behoefde niemand aan zijne :

luide telkens herhalen van de les hare


het weer
bij opzeggen en

overschreeuwen. Daarop kwam de leerares binnen,


medeleerlingen te

eene gezonde boerenvrouw, moeder vaneen talrijk kroost, waar-

van de oudste reeds getrouwd, de jongste nog een zuigeling was.

viel maken, dat zij juist


Uit hare slordige kleeding altijd op
te

het dat haar


uit het huishouden was weggeloopen; eenige van

gewone vrouwen inde désa onderscheidde, was de stijf geplooide

mihram Soendaneesche uit-


witte doek [mihramah of volgens
het hoofd want
spraak, ’t Arab. mahramah) dien zij om droeg,

zij was hadji. Zij zette zich neer ineen hoek der voorgalerij,
21
DE VROUW EN DE MOSKEE

schaarden zich om haar heen. Om de beurt moesten


en de meisjes

de hare lesjes en dan een nieuw stukje


nu leerlingen opzeggen
de
instudeeren. Met een stokje dat zij inde hand hield, wees

als het reciet van


woord voor woord inde leerboekjes aan;
guru
liet woord of
de Arabische klanken moeilijkheden gaf, zij een

zij met de
eene lettergreep tot vele malen toe herhalen. Terwijl

de anderen onverdroten door


ééne leerlinge bezig was, gingen

met het instudeeren van hare lesjes, elk


op
haar eigen houtje.

samendoen met één boek, de ééne


meisjes moesten
Sommige
enkele Het gebeurde
was de andere dan slechts regels voor. soms,

korten tijd onderbrak en naar


dat de
guru
haar onderwijs voor

de borst te Dit bracht echter


haar jongste geven.
buiten ging om

of Anima
stoornis in het reciet van Al-Fatihah ,
van Djuz
geen
hoofd-
laatste dertigste deel van den Koran, beginnende bij
(het
het kort begrip
stuk LXXVIII), of van de Javaansche Madjmvfah,
dienst deed '). Toen
der Wetgeleerdheid dat bij dit onderwijs

het slaan kohkol en bedug het uur van de saldt al-maghrib


op

werd de les opgeheven; lachende en stoeiende liepen


aankondigde,
de heen.
meisjes
ook vinden inden Kraton van den
Vrouwelijke guru's zijn te

Susuhunan te Surakarta. Binnen de muren van dit Javaansche

wordt slechts weinig aan saldt gedaan. Maar altijd


vorstenverblijf

hier eenige vrouwelijke hadji's (Jav. abdidalem kadji èstri),


zijn
den Koran
wier voornaamste taak het is, omstreeks zonsondergang

reciteeren. Immers dit tijdsgewricht is vol van onheil, waar-


te

doet zich te a. door in huis te


tegen men goed wapenen, o.

kinderen niet buiten spelen, geen


leven maken,
blijven; mogen

al-Samaranï de uit
Muhammad Salih b. ‘Umar (d.i. man
titel H.
l) De was:

üh oA steendruk, Bom-
Semarang), jj.
,

blz. Javaansche leerboeken zijn altoos bij het godsdienstonderwijs


bay, z. j., 389

hun invloed neemt af. Het oudere


doch ge-
inde Preanger gebruikelijk geweest,
de de woorden der Geloofsbe-
slacht der Soendaneezen leerde verklaring van
nog

Al-Fatihah en van andere gewijde teksten


in het Javaansch. Nog altijd,
lijdenis, van

dan santrïs uit de


Preanger naar Midden- en Oost-Java,
zij ’t minder vroeger, gaan

De ouderwetsche pasantren s
om eenigen tijd in pesantren's aldaar door te brengen.

het de
het Javaansch als voertaal bij onderwijs,
inde Preanger bezigen soms
nog

de madrasah's het Soendaneesch.


nieuwe godsdienstscholen, ,
22 DE VROUW EN DE MOSKEE

niet zwaarzieken zelfs worden


niet hard loopen, men
mag slapen,
Koranreciet is werkzaam middel
op dezen tijd gewekt. nu een

af De èstri zijn verder noodig


om booze invloeden te weren. kadji

voor de lijkwassching en voor de salat al-djinazah. Zij vergezellen


den Susuhunan, zij de moskee gaat.
de gemalin van wanneer naar

Maar ook is haar opgedragen, den jongen prinsen en prinsessen

inden Koran.
onderwijs te geven

pesantrèn, Sd.
De ouderwetsche godsdienstscholen op Java (Ja
Toch komt
pasantrèn) zijn hoofdzakelijk bestemd voor jongens.

het hier en daar voor,


dat vrouwen en meisjes deze godsdienst-
1
scholen bezoeken. Inde oude pesantrèn van Boentet, in Cheribon ),

oude
vertoeven geregeld tien tot
vijftien vrouwelijke santrïs, vrou-

ineen het huis


wen, die samenwonen pondok ter zijde van van

het hoofd der Zij beschikken eigen langgar,


pesantrèn. over eene

waarin de vijf dagelijksche devoties verrichten.


zij gezamenlijk
de bewoners der
Op Vrijdag gaan zij niet, zooals mannelijke

pesantrèn, op naar de moskee voor de salat al-djum'ah, maar zij

in hare de salat al-zuhr onder


volbrengen eigen langgar gewone

imamah. Deze geeft ook eenvoudig godsdienst-


leiding van eene

Eens inde week krijgen zij les den


onderwijs. van guru pesan-

uit boeken mondeling de


trèn, die dan niet onderwijst, maar

hoofdzaken den uitlegt. Deze blijven


van godsdienst vrouwen

maanden inde dan huis


ongeveer
vier pesantrèti en
gaan
naar

Inde of meisjes inde


terug. Preanger wonen geene vrouwen

ik heb kunnen is dit ook vroeger


pasantrèn, en voor zoover
nagaan,

Professor Snouck wien ik


geene gewoonte geweest. Hurgronje,

vroeg
of wellicht in zijn Indischen tijd (1889 —1906) vrouwen en

schreef in „Ik heb


meisjes in pasantrètis verbleven, mij 1931:

inde meisjes intern


nooit van pasantrèns Preanger gehoord, waar

en slechts bij uitzondering van zulke inrichtingen, waar


waren,

de lessen bij woonden. Meestal vond


vrouwelijke leerlingen overdag
het allerelementairste liet men hun
men voor meisjes genoeg en

dit dooreen Dat meisjes


vrouwelijke goeroe bijbrengen”. over-

is ook thans
dag in eene pasantrèn godsdienstonderwijs krijgen,
zeldzaamheid inde komt ook elders Java
geene Preanger en op

Nader deze in het hoofdstuk De opkomst der Tidja-


1) over
pesantrèn hierachter,

niyyah op Java.
DE VROUW EN DE MOSKEE 23

die inde buurt wonen


of die
voor,
dit zijn dan altijd meisjes
familieleden, nabij de pasantren
worden bij
tijdelijk gehuisvest
zooveel
In Bantam daarentegen, het landschap waar
woonachtig.
bewaard bleef, zijn meisjes soms eene wijle
ouds en eigenaardigs
een Inlandsch
inwoonster eener pasantren. Mijn eerste zegsman,

als leerling der Op-


moest
ambtenaar, Bantammer van geboorte,

Inlandsche ambtenaren inde


vacantie eenigen
leidingsschool voor

last
nabij Pandeglang,
van
in eene pasantr'en op
tijd doorbrengen
ten-
zijn vader, die niet wilde dat zijne godsdienstige opvoeding
verwaarloosd worden. Hier ont-
gevolge der schoolopleiding zou

dooreen gelukkig toeval, het veertienjarige meisje


moette hij,
ook de is niet
dat later zijne huisvrouw werd, want pasantren

als santri, met eenige andere meisjes,


zonder poëzie. Zij vertoefde,
die uit verscheidene pondok's bestond. Natuurlijk
inde pasantr'en,
werd tucht gehandhaafd. De lessen voor jongens
eene strenge

en voor meisjes waren gescheiden. De jongens gingen s morgens

of werkten het land van den Kijdi, of zij


wel uit bedelen, op

santri s be-
hielden het erf schoon, bezigheden die mannelijken
behalve
tamen. Ook de meisjes hadden hare vaste bezigheden:
zich zelf koken
hare godsdienstlessen leeren, moesten zij voor

samenwonen was
hare kleeren wasschen. Een zoodanig
en eigen

uiteraard alleen mogelijk doordat de ouders der meisjes volledig


den in
vertrouwen hadden inde rechtschapenheid van Kijai en

tucht. Dit was in !93* waren er,


zin orde en
zijn voor

met eene
in dezelfde streek, nog eenige andere pasantren' s ge-

Eéne was bestaande uit


ongeveer twintig
mengde bevolking. er,

vijftal meisjes. De laatsten ontvingen onderwijs,


jongens en een

behalve den pasantr'en zelven, ook van zijne vrouw.


van guru

ander voorbeeld: eender invloedrijkste Kijai s van

Nog een

is de vermaarde
Bantam, het land der ouderwetsche godgeleerden,
Deze heeft twee
Kijai Ru’yanï van Kadupinang nabij Pandeglang.

de is bekend om hare kennis van den godsdienst.


vrouwen, jongste
aantal meisjes inden kost, aan wie zij gods-
Zij heeft altijd een

dienstlessen geeft.
oudere overdag of inde avonduren, bij eene
Dat vrouwen,

komt ook buiten Ban-


vrouwelijke guru godsdienstlessen nemen,

in Tasikmalaja, die
tam voor. Bij een bekenden godsdienstleeraar
heeft in eene madrasah,
zijne ouderwetsche pasantren omgezet
24 DE VROUW EN DE MOSKEE

d.i. godsdienstschool met nieuwere


eene
onderwijsmethoden '),

zijn vele vrouwen school. Getrouwde oude


op vrouwen, vrouwen,

jonge meisjes zitten tezamen in ééne klasse. Zij ontvangen, uit-

sluitend inde de
middaguren, onderwijs van vrouw van den

Kijai. De lessen omvatten Korenreciet de eerste


en grondbegin-
selen den godsdienst, de rukun Islam. Hier
van
dusgenaamde
houdt dus, ondanks den
men oveYga.r\gva.npasantrènX.otmadrasah,
vast aan het ouderwetsche beginsel, dat vrouwen door eene vrouw

behooren te worden onderricht. in


Elders, bijvoorbeeld Bantam,
erkent wel het bezwaar, dat les geeft
men een mannelijke guru

aan volwassen maar men omzeilt soms de moeilijkheid


vrouwen,

op eigenaardige wijze: de
guru mag zijne leerlingen niet zien.

Dit wordt bereikt doordat de lessen ’s avonds in het donker ge-

worden. Bantamsche zich


geven vrouwen leggen namelijk gaarne

toe de studie het Koranreciet onder


op van leiding vaneen ver-

maarden leeraar, die schoone stem heeft kunst te


eene en zijne
Mekka veredeld heeft. Zij komen daarvoor ’s avonds in huis
zijn
tezamen en vormen eene rij langs den éénen wand van het

vertrek, de zit de voordrachts-


guru aan
overzijde en geeft zijne
kunst ten beste onzichtbaar daar alles donker is.
aan een
gehoor,
Voor de leden der vele dui-
vereeniging Moehammadijah
zenden in is het vraagstuk, of
getal! een man eene vrouw

mag onderwijzen en, omgekeerd, of eene vrouw les


mag geven

de Ma-
aan een man, voorgoed opgelost op jaarvergadering te

kassar in Toen heeft de het dat


1932. Madjlis Tardjlh, college
belast is het behandelen
met van godsdienstige vraagstukken,

uitgemaakt dat het zoowel als het andere


eene geoorloofd ( djai’iz)
is, met de toevoeging, voorzooveel het onderwijs van eene vrouw

aan een man betreft, mits men


op zijne hoede zij voor bekoring
Deze werd
(fitnah ). beslissing gestaafd met bewijsplaatsen uit de

2
H. Overlevering ).
Tot dusverre voornamelijk sprake
was van godsdienstonderwijs
uit het volk of den die
aan vrouwen en meisjes middenstand,

het
1) Over begrip madrasah wordt omstandiger gehandeld in het hoofdstuk

Nieuwe godsdienstige denkbeelden in Benkoelen hierachter.


,

2) Zie de Arabische afgedrukt in het gedenkschrift Perin-

gatan Congres Moehammadijah ke XX/, Jogjakarta, z. j., blz. 124—130.


DE VROUW EN DE MOSKEE 25

of schoolopleiding gehad hebben. De oprichting van


weinig geen

scholen Westerschen trant sedert de laatste twee tientallen


naar

beteekend het
van jaren heeft echter eene omwenteling voor

meisjes die
Moslimsche godsdienstonderwijs op Java. Jongens en

den ochtend de schoolbanken zitten, hebben


ganschen op geen

de De oudvaderlijke
tijd meer om naar pesantrèn te
gaan. ge-

dat de in pesantrèn
woonte, een prijaji opleiding van zijn zoon eene

uit den De der


liet beginnen, is tegenwoordig tijd. groote zorg

schoolsche hunne kinderen is


ouders voor eene opleiding van

oorzaak dat in vele kringen der Inlandsche maat-


geworden,
de verwaarloosd wordt. Ouders
schappij godsdienstige opvoeding

echter die, zelven herkomstig uit eene godsdienstige omgeving,

stellen godsdienstkennis bij hunne kinderen, staan tegen-


prijs op

de keuze, óf hun kroost bijzondere school


woordig voor naar eene

te zenden waar tevens godsdienstonderwijs gegeven wordt, gelijk

vele andere
vereenigingen die hebben
Moehammadijah en opge-

richt, óf hunnen kinderen buiten de schooluren afzonderlijke lessen

inden Schreef ik schets de


te laten geven godsdienst. eene van

het in het ik
ontwikkeling van godsdienstonderwijs algemeen,

zou van den uitnemenden arbeid dien Moeham-


gaarne gewagen

talrijke schoolvereenigingen onafhankelijke school-


madijah, en

hiervoor hebben verricht. Ik slechts dat ook


mannen stip aan,

meisjes tot deze nieuwe scholen godsdienstigen grondslag


op

worden toegelaten, die dus hetzelfde godsdienstonderricht ont-

als de jongens. Ook worden aan vele madrasah's namid-


vangen

in het bijzonder bestemd kinderen


dagleergangen gegeven,
voor

die ’s eene lagere school bezoeken. Zulke middag-


morgens gewone

lessen inde madrasah bijvoorbeeld van drie tot vijf uur,


,
geven

natuurlijk minder leerstof dan de ochtendleergangen van dezelfde

soort scholen, doch voor schoolgaande meisjes is dit vaak de

eenige om iets van den godsdienst te leeren. De hoogere


weg

standen echter zenden hunne dochters niet naar madrasah's noch

naar bijzondere onderwijsinrichtingen, maar naar Gouvernements-

scholen: Hollandsch-Inlandsche scholen, Europeesche lagere scho-

Mulo-scholen, Algemeene Mid-


len, bij voortgezet onderwijs naar

delbare scholen, Hoogere Burgerscholen. Het zou volmaakt

zijn, als de godsdienstige opvoeding deze intel-


begrijpelijk van

lectueel belaste verontachtzaamd werd. Dit


zwaar jonge meisjes
26 DE VROUW EN DE MOSKEE

is echter lang geen regel, en het getuigt van den godsdienstzin

der hoogere standen dat zij meestal wel eenige zorg dragen voor

doch-
de Moslimsche vorming van hunne Europeesch opgevoede
In moeders kan trouwens reeds thuis
ters. gezinnen met vrome

worden de moeder onderwijst hare doch-


de
grondslag gelegd:
het de houdingen bij de
tertjes inde beginselen van ngadji, en

de al heel hare moeder af. Maar,


salat zien meisjes vroeg
van

doch hare
als de moeder wel de kunst van het ngadji verstaat

Arabische klanken wan-


eigen uitspraak van sommige moeilijke

trouwt, dan wordt öf de hulp ingeroepen vaneen vrouwelijk

öf de worden
familielid, die voor ter dege deskundig geldt, meisjes

toevertrouwd eene vrouwelijke Deze, vaak eene een-


aan guru.

voudige vrouw uit het volk, of de echtgenoote vaneen godsdienst-


komt bij de dochters
leeraar, of eene zelfstandige guru ngadji,
huis daar het de
van den Regent of Patih aan lesgeven, tegen

ouderwetsche zijn, als de meisjes daarvoor


goede gewoonte zou

staat
naar de woning der
guru gingen. De duur van den leertijd
wordt
niet vast, evenmin als de leeftijd waarop
het onderwijs

die sinds hare


ontvangen. Er zijn dochters van hoogere prijaji's,
zich oefenen inde Koranvoordrachtskunst
prille jeugd geregeld
hoofdstukken
en les krijgen inde voor haar belangrijkste van

den fiqh ;
er zijn er ook, bij wie de godsdienstige opvoeding pas

bijvoorbeeld haar dertiende,


na de kindsche jaren begint, op

vier keer inde week meldt zich


veertiende jaar; van twee tot

de
guru aan, en dat één, of twee, of zelfs drie jaar lang. Tegelijk
hare salat’s te verrichten. Dit
worden zij aangespoord, geregeld
doch
geeft wel moeilijkheden, in verband met de schooltijden,
die
er zijn meisjes, uit eene godsdienstige omgeving afkomstig,

de Middelbare School bezoeken en de studie van


Algemeene
met die van den
wiskunde en Engelsch weten te vereenigen
’t niet alle de vast-
Koran, en bovendien hare vijf salat's, zij op

Ook inde internaten te


gestelde tijden, geregeld volbrengen.

Batavia en elders zijn schoolgaande meisjes uit de hoogere standen,

die hare godsdienstplichten trachten na te komen, de vijf dage-


inde
lijksche devoties wellicht minder dan het jaarlijksche vasten

maand Ramadan, waarin velen bijzonder nauwgezet zijn. Althans,

voorzoover zij Soendaneeschen zijn; het heet dat Javaansche meisjes

in deze minder ijver betoonen.


over het algemeen dingen
DE VROUW EN DE MOSKEE 27

Men kan dus van het jongere geslacht spreken als van „le

Er onder haar Tawaddud’s '), jonge


blé qui léve”. zijn nog geene

in alle wetenschap, wellicht


meisjes ervaren godgeleerde maar

ook alléén voor inde ver-


komen dergelijke geleerde vrouwen

Nacht”. Laat
beeldingen der „Duizend-en-Eene ons aannemen,

zich de drie vol-


dat de Moslimsche vrouwelijke jeugd van Java

maakte der H. Overlevering tot levensidealen heeft ge-


vrouwen

lmran, de gemalin
steld: Maryam de dochter van Asiyah van

2
c
‘Adishah de Moeder der geloovigen ). Bij uitstek ge-
Fir aun, en

de ‘Adishah
liefd zijn overigens in godsdienstige kringen namen van

en van Fatimah; twee bekende godsdienstige vrouwenvereenigingen


c

zijn naar deze beroemde vrouwen genoemd, namelijk A*ishiyyah

in streken ook Ngaisiali) en Fati-


(vulgo Aisjijah, Javaansche
dat enkele
miyyah (vulgo Fatimiah). Het is opmerkelijk, geene

heeft
vrouwenvereeniging bij het kiezen vaneen naam gedacht
wier beeld in
aan Khadldjah, de eerste vrouw van den Profeet,

den Islam met zulke aantrekkelijke kleuren


de geschiedenis van

volmaakt echt
geteekend is en die met den Profeet in gelukkigen
hebbe haar
heeft geleefd. Khadldjah, „Allah welgevallen aan .

Door te
gewagen
van twee godsdienstige vrouwenvereenigingen
de
heb ik tevens eene nieuwe bron van godsdienstkennis voor

Moslimsche vrouwen
op Java aangeboord: het vereenigingsleven.

der laatste tien jaren heeft aan-


De Moslimsche vrouwenbeweging

welke krachten inde Indonesische vrouwen,


getoond, godsdienstige
vooral uit het volk en den middenstand, verborgen waren; zij

de kennis
heeft gelijktijdig het godsdienstig bewustzijn verhoogd en

den bevorderd. Talloos zijnde vrouwenvereeni-


van godsdienst

vertakte, de leden samenkomen


gingen, plaatselijke en waarvan

stichtelijke toespraken, in
om zich door voordrachten, lezingen,
laten onderrichten. Die het woord voeren in
den godsdienst te

dergelijke bijeenkomsten zijn niet alleen mannen, maar dikwijls

ook Ik moet ervan afzien, de verschillende Moslimsche


vrouwen.

in haren aard werkzaamheid te schetsen,


vrouwenvereenigingen en

daar ik slechts haren invloed op


de kennis en den godsdienstzin

der hedendaagsche vrouwen in het oog


wil vatten. Beperken wij

Kitab Alf Lailah wa-Lailah Kairosche uitgave van 1279 H., 436 -ste tot
1) ,

462-ste Nacht.

Bab
2) Al-Bukharï, Sahth, Kitab al-at'imah, al-tharïd.
VROUW EN DE MOSKEE
28 DE

Inde vereeniging Moehamma-


ons tot de voornaamste: Aisjijah.

is de dusgenaamde tabligh '),


d.i. godsdienstverkondiging,
dijah
tot verbreiding van denkbeelden ;
een machtig middel gebleken

lieden die zich aan tabligh wijden, heeten muballigli's, godsdienst-

verkondigers. Maar er zijn ook vrouwelijke godsdienstverkondigers,


zekere
genoemd, die, evenals de mannelijke, aan
nmballigliah's
kennis moeten voldoen aleer zij uitge-
eischen van godsdienstige
Zij bezoeken
zonden worden om op vergaderingen te spreken.

eenvoudige kennis van


op hare reizen afdeelingen van Aisjijah ,

den Islam verbreidende en opwekkende tot trouwe vervulling van

heeft invloed
godsdienstplichten. Op schoolgaande meisjes Aisjijah
2
Van de werkzaamheid van
door hare onderafdeeling Nasjiah ).

die haar bezielt, kan men zich een


den geest
Aisjijah en van

door de lectuur van het tijdschrift „Soeara


denkbeeld vormen

d.i. Stem Aisjijah”. Hierin worden de gods-


Aisjijah”, „de van

de reinheids-
dienstplichten der Moslimsche vrouw besproken,
de die haar wordt
wetten die voor haar gelden, ingetogenheid

in de veredelende invloed die


aanbevolen in kleeding en gedrag,
kan Een vruchtbaar
van haar als moeders en opvoedsters uitgaan.
de rechten der vrouw,
de huwelijkswetten en
onderwerp vormen

Dikwijls zijnde bijdragen


van
zooals de Islam die gedacht heeft.

die der vrouw meer

apologetischen aard: er is
geen godsdienst
vóór de den
recht heeft doen ervaren dan de Islam, zending van

Profeet Mohammed was de vrouw slechts koopwaar, een speelbal

Islam eerst heeft haren staat ver-


de lusten der mannen, de
van

De toestand der Moslimsche


hoogd en hare rechten gewaarborgd.

vrouwen in andere landen wordt beschreven, belangrijke ge-

de Moslimsche én de Onmos-
beurtenissen uit de vrouwenwereld,

Daarnaast vindt talrijke berichten


limsche, worden vermeld. men

uit de afdeelingen van Aisjijah, verslagen van vergaderingen en

dus indruk van het


tabllgJis. Geeft „Soeara Aisjijah” eenigen

dezer het merkwaardigste werk van Aisjijah


streven vereeniging,
vrouwenmoskeeën. En hier-
is toch wel geweest de oprichting van

deze
mede ben ik teruggekeerd tot het eigenlijke onderwerp van

Nieuwe denkbeelden
1) Meer over het begrip tabligh in het hoofdstuk godsdienstige

in Benkoelen hierachter.
,

2) Zie hiervóór, blz. 5.


DE VROUW EN DE MOSKEE 29

het aandeel dat de vrouwen Java in het algemeen


studie: op

aan den eeredienst inde moskee.


nemen

der komt nooit


De overgroote meerderheid vrouwen
op Java

Die de salat verrichten, doen dit thuis, overeen-


inde moskee.

Wet. Slechts in enkele streken komt het


den geest der
komstig
zal blijken dat vrouwen
voor gelijk beneden omstandiger

zich voor hare dagelijksche devoties naar het dorpsgodsdiensthuis

of de moskee begeven, of dat zij hare salat's volbrengen


naburige

in het open
veld. Dit geldt alléén van de voorgeschreven vijf

salat's; wat de andere godsdienstoefeningen betreft,


die op Vrijdag,

wij zullen
op
de twee feestdagen, bij bijzondere gelegenheden
hebben
zien dat zich hieromtrent merkwaardige gewoonten ge-

de bepaalde Moslimsche
vormd, zoomede, dat ook viering van

zooals Mi radj en Maulid veelvuldig met vrouwen


gedenkdagen,
inde moskee geschiedt.

Wanneer eene vrouw zich opmaakt tot de salat, dan hult zij

witte dracht, die in het Soendaneesch


zich inde eigenaardige
Batavia of mukena (dialec-
mukena, in het Maleisch van telekong
rukuh heet. Dit bidkleed
tisch ook mukene ), in het Javaansch

Nederlandsche benaming te bezigen, hoe gebrekkig


(om eene

te
deze ook zij, want „salat doen” is geen „bidden”, en om

is
„bidden” heeft men inden Islam geen „bidkleed” noodig),
der Hier-
een onderdeel van de godsdienstige kleeding vrouw.

over moge de volgende uitweiding geoorloofd zijn.


z

der Wet omtrent de aurah der vrouw bij de


De voorschriften

salat en daarbuiten
1
), voorts de algemeene aanwijzigingen voor

hebben ook wel elders


een ingetogen gedrag, op Java en

tot het niet enkel van eene vaste salat-kleeding,


geleid ontstaan,

maar ook van andere gewoonten van godsdienstige kleeding bij

de vrouwen.

Het bidkleed is altijd wit en gemeenlijk van vrij


dusgenaamde
doch ook
stof, bijvoorbeeld ongebleekt katoen, vervaardigd,
grove
De meeste maken haar
dikkere stoffen worden gebezigd. vrouwen

bezitten meer dan één. Ook vrou-


bidkleed zelf. Welgestelden er

wen die niet geregeld hare salat's verrichten, zorgen meestal toch

bezoeksters.
wel een bidkleed in huis te hebben, ten gerieve van

i) Zie hiervóór, blz. 7.


DE VROUW EN DE MOSKEE
30

Alle bidkleeden komen hierin overeen, dat zij het geheele lichaam,

het bedekken in wijde plooien over han-


uitgezonderd gezicht, en

zoodat enkele beweging iets van


den en voeten vallen, bij geene
z 1
De salat- kleeding bestaat
de aurah zichtbaar wordt ). volledige
witte pij, die
uit twee stukken, ten eerste, eene ruime, gesloten,
ook korter is, ter
van de kruin tot over de voeten reikt, soms

het
hoogte van het gezicht eene ronde opening heeft, en over

ten tweede, afzon-


hoofd heen wordt aan- en uitgetrokken; een

dat het onderlijf wordt gedragen, van


derlijk kleedingstuk over

het middel tot over de voeten, eveneens van witte stof; men

trekt dit onderkleed door erin te stappen, men doet het uit,
aan,

door het te laten zakken; het wordt aan het middel vastgemaakt

door de in te Te Batavia heet dit kleedingstuk,


plooien stoppen.

kain herinnert maar be-


dat in vorm aan een gewonen sarung

kain in het Soendaneesch wordt


nedenwaarts langer is, sembajang,
mukena Vele Bataviasche vrouwen
het wel samping genoemd.
den of mukena (mukenè) als opper-
dragen dus bij de salat telekong

kleed en den kain sembajang als onderkleed. De kain sembajang

te schaffen of als
als heeft aan
mag,
men
geen geld om er een

worden dooreen
hij tijdelijk niet te gebruiken is, vervangen ge-

kain of dooreen kain van


wonen, eenvoudigen pandjang sarung

de soort die als kam plekat


2
) bekend staat. Op dezelfde wijze

inde Preanger en in Bantam mukena en samping


draagt men

die echter wat


mukena, öf mukena en een gewonen samping,

1) Zie hiervóór, blz. 7.

de stad de kust van Koromandel in Zuid-Indië, die


2) Aldus genoemd naar op

be-
in het Maleisch Palekat Pelekat heet, en Palleacatta bij Valentijn (.Keur lijke
,

Choromandel Arrakan, Bengalen , Mocha, enz., Dordrecht, 1726,


schryving van , Pegu ,

Zie den naam H. Von de Wall, Mal.


blz.
13), het Pulicat der Engelschen. over

Ned. Woordenboek Deel 11, Batavia, 1880, blz. 430; R. J. Wilkinson, Malay-English
,

in het Surakarta
Part 200. De uitspraak Jav. van
Dictionary , 11, Mytilene, 1932, p.

is Plékat in het Sd. Polekat (ontbreekt bij


S. Coolsma, Soend.-Holl.
; zegt men

Valentijn o. m. van Palleacatta: „In


Woordenboek
,
tweede
dr., Leiden 1913). zegt

ingezameld te worden”,
oude tyden plagten hier veel lynwaaten geschilderd, en

in hevwaards afge-
Mylen Landwaard gemaakt, en
„welke kleeden wel 40 a 50

t. blz. 14). Zie verder H. Yule, Hobson-


bragt wierden”. (Zie Valentijn, a.
p.,
de beteekenis
eene samenvatting van
edition, London, 1903, p. 736 ;
voor
Jobson ,
new

in Ned.-
der Palèkat-doeken zie G. P. Rouffaers artikel Batikken
,
Encyclopaedie van

Indiè
,
tweede dr., Dl. I, blz. 198, 200.
DE VROUW EN DE MOSKEE 31

dan de Daar inde Preanger onder


langer is daagsche. men een

mukena ander onderkleed pleegt te dragen, moet


samping geen

mukena tamelijk dik zijn, door-


de stof van den samping om

beletten. echter, zooals veelal inde


schijning te Draagt men

Preanger en in Bantam, den mukena met een laag afhangenden


dat dit onder-
samping daaronder, dan brengt de gewoonte mede,

deze afkeer gebatikte stof


kleed nooit gebatikt mag zijn; van

is te verklaren uit de dat daarop zouden


vermoedelijk vrees,

levende hoezeer ook gesti-


voorkomen afbeeldingen van wezens,

In elk wil de dat weefsels met


leerd. geval gewoonte, men

dus
eenvoudige, meetkunstige versieringsmotieven gebruike, een

polekat- doek of een van pol'eng- stof, en dan liefst zoo licht mogelijk

gekleurd. In Cheribon zijn gebatikte stoffen toegestaan, mits zonder

hebben ’t algemeen
dierfiguren. Javaansche vrouwen over geen

bezwaar, bij gebreke vaneen wit onderkleed, een gebatikten tapih


die onder den
ook bij de salat te dragen, en in ’t bijzonder zij

invloed der Nieuwe Richting staan, bijvoorbeeld die aangesloten

zullen dat de betrach-


zijn bij Moehammadijah, u uitleggen ware

ting van den godsdienst zich met dergelijke kleinigheden van

niet Het onderkleed dat de salat bestemd


kleedij ophoudt. voor

alléén hiervoor met het eigenlijke


is, wordt gebruikt en tezamen

bidkleed bewaard. dragen onder de kap van


Sommige vrouwen

hoofdbedekking (Sd. kuku-


het bidkleed nog
hare godsdienstige
Bat.-Mal. of krudungan), of
dung, Jav. kudung, kudungan een

houden bij het


gewonen
witten doek, om de haren ordelijk te

uittrekken van het bidkleed. Over het hoofd heen loopt


aan- en

soms een wit bandje of lintje, dat onder de kin of om het achter-

einde het voorstuk het bid-


hoofd wordt vastgeknoopt, ten van

kleed, strak te houden. Aan de uiteinden


om het gezicht heen,
door welke de
der mouwen zijn soms lusjes vastgenaaid, vrouw

beletten dat de
hare middenvingers steekt, om te mouwen zou-

den waardoor immers hare aurah bloot komen.


opschuiven, zou

dat alle die bij de salat


Altijd zorgt men, kleedingstukken men

tahir, In verband daarmede laten


aanheeft, ritueel rein, zijn. soms

die het land werken of thuis bezig-


vrouwen uit het volk, op

heden verrichten waardoor hare bovenkleederen gemakkelijk vuil

worden, haar baadje bij de salat uit. Ook ter oorzake van haast,

of de hitte des verricht de salat zonder


om daags, men soms
DE VROUW EN DE MOSKEE
32

bovenkleeding. Eene vrouw die zich


pas gebaad heeft,
e gewone
niets anders draagt dan een
olbrengt wel de salat terwijl zij
mukena daar-
nderkleed, vastgeknoopt onder de oksels, en een

die reeds de devotie van


verheen. Maar er zijn ook vrouwen,

vol-
ien morgenstond, de salat al-sub h volledig gekleed
vroegen ,

vóór de eerste uch-


zij staan op
van hare legerstede
irengen:

verrichten de vereischte ritueele wasschingen,


endschemering,
hullen zich daarna in haren mukena. In die
deeden zich aan, en

de vrouwen
treken langs de Noordkust van Midden-Java waar

dragen, d.i. een nauwsluitende, van voren


:en klambi kurung
of, uitster-
kiel, reikende tot de heupen volgens eene
gesloten
tot de knieën, bestaat de salat-kleeding uit rukuh,
/ende mode,

witte een klambi kurung is


Dnderlijfje (Jav. kutang) en sarung ;

dat het der vrouw


warm en dikwijls vuil. Tegenover de opvatting,
mits slechts de
volstaan met lichtere kleeding,
geoorloofd is, te

\urah behoorlijk bedekt zij, staat het geloof, dat het ongepast

In
anders dan volkomen gekleed de salat te volbrengen.
is,
dat de die zonder baadje
Midden-Java zegt het volksgeloof, vrouw

de salat doet, „door den vloek getroffen” zal worden (Jzend sum-

deelen dit bijgeloof met, doch


Dèsa-v rouwen inde Preanger
pah).
haar trouwens ook bij anderen
wèl vindt men soms bij
is salat te doen, niet
de voorstelling,
dat eene vrouw die bezig

worden; het heet, dat zij om


door vreemde mannen mag gezien

reden nooit salat doen inde open lucht, en zorg dragen,


die

hare devoties binnenshuis onzichtbaar te


het verrichten van
bij
vreemde bezoekers.
blijven voor

dat vrouw zich bij


Hier en daar leeft de volksopvatting, eene

zilve-
de salat niet opschikken met juweelen en gouden en
mag

ring, een armband,


ren sieraden; slechts haar gewone opsmuk, een

zouden haar geoorloofd zijn.


in Tanah
Op de voorgalerij (Sd. tepas) van dorpsmoskeeën
mukhia's overeen stok hangen.
Prijangan ziet men soms eenige
behoeve vafr vrouwen die hare salat
zijn waqf gemaakt
ten
Deze

der moskee, komen verrichten en geen


hier, inde voorgalerij
thuis heb-
mukena bezitten of haar bidkleed gemakshalve
eigen
ben gelaten.
wier mukena
Vrouwen uit de hoogere standen inde Preanger,

is, hebben wel de bekoorlijke ge-


soms van batist vervaardigd
DE VROUW EN DE MOSKEE 33

welriekend maken met wierook, of


woonte, hare bidkleedij te

met geurige bloemen, zooals malati, kananga , tjampaka.


korte de salat- kleeding in
Thans volge eene beschrijving van

ineen der residentie Kedu staat de nederige


gebruik. Ergens dorp

Javaanschen landbouwer. Het is tegen zons-


woning vaneen

de drukkende hitte des daags is er koelte en rust


ondergang, na

natuur mensch. Het werk is gedaan, heeft


gekomen over en men

zich In het vensterlooze huis is het


gebaad en opnieuw gekleed.
reeds schemerdonker, een klein olielampje flikkert
op
de breede,

amben die den geheelen Westelijken wand


met matten belegde

van het binnenhuis inneemt. Zes menschen zitten hier rustig, op

wachten de inde buurt den


den rand der amb'en, te tot
bedug

tijd der salat al-maghrib zal aankondigen: het zijnde huisvader,

huurlieden, de des huizes.


twee jeugdige zoons, twee en vrouw

Allen hebben zooeven de ritueele wassching, Jav. wulu, verricht,

houten sandalen, Jav. klètèq, hunne voeten niet te


zijn op
om

bevuilen, het vertrek binnengekomen en hebben hunne klètèq's

vóór de amben uitgedaan. De vrouw is in dagelijksche dracht:

Als de doffe slagen


een witte klambi en donkerkleurige tapih.

de weerklonken hebben, nemende de amben


op bedug mannen
op

in: de huisheer vlak vóór den wand, met het


hunne plaatsen

gezicht naar de qiblah gekeerd, achter hem de twee huurlieden,

dezen de beide Alvorens met de salat te begin-


achter jongens.

houdt zich in zittende houding, met


nen,
men eenigen tijd bezig,
het zacht heen Dan
dhikr, bovenlijf en weer
bewegende. roept

eender knapen met hooge stem den tweeden


oproep tot de salat,

de iqarnah, uit, het gezelschap staat


dusgenaamde en op, en

schikt zich tot de salat. Nu klimt ook de vrouw des huizes, die

tot toe werkeloos heeft toegezien, de amben, ter zijde


nog op

bidkleed dat
van de mannen. Zij neemt haar witte ( rukuh ) op,

daar klaar ligt, en schuift dit, in staande houding,


opgevouwen

over haar hoofd benedenwaarts. De wijde plooien vallen haar

de haar is zij
over voeten, op rug gezien opeens eene vorme-

de
looze witte gedaante geworden. Zwijgend volbrengt zij met

mannen de salat al-maghrib. Na afloop der godsdienstoefening

schuift zij, de knieën vooroverliggende, de rukuh weer over


op

haar hoofd af.

Inden tijd tusschen de salat al-maghrib en de salat al-'ishci

Pijper, Fragmenta Islamica. 3


DE VROUW EN DE MOSKEE
34

de beide knapen
onderwijst de ééne buurman, die
guru ngadji is,

inden Koran. Gedrieën zitten zij ineen kring om het olielampje,

ieder met een laag, houten lezenaartje (Jav.


de twee jongens
Uit
vóór zich, in welks holte de Koran ligt opgeslagen.
dumpal),
eerbied voor den Koran hebben zij de beleefde zithouding aan-

de beenen gekruist onder het lichaam (Jav.


genomen, namelijk

Allen hebben rietstokje inde hand, de guru om bij


sild). een

woord woord
nieuw stukje tekst voor
het instudeeren vaneen

zelven den alleenzang


aan te wijzen, de leerlingen om zich bij

houden. Als de bedug weer-


van het Heilige Boek bij te opnieuw
de salat al- isha.
klonken heeft, maakt men zich gereed voor

de staan het
hetzelfde als zooeven: mannen
Wederom gebeurt

eerst de amben inde houding tot de salat daarna pas voegt


,
op

haar rukuh zich latende neervallen.


de vrouw zich bij hen, over

de Wet, die
Na de salat al-Hsha heeft nog overeenkomstig
ook de
dit sunnah noemt een dhikr plaats, waaraan
gebruik
rozenkrans (Jav. tasbèh) inde hand, even-
vrouw deelneemt, een

als de mannen.

de salat te verrichten,
Eene vrouw die
gewoon is, geheel alleen
in haar
heeft hiervoor vaste afzonderlijke plaats
gemeenlijk eene

in hare binnenkamer, waar zij zich vooi


huis. Soms is het hoekje
dooreen schutsel aan het oog
ont-
hare devoties afzondert, nog

trokken. Een amben zooals inde woning van den Javaanschen


,

in streken waar men


den
landman in Kedu, is alleen noodig op

de onreinheid die dezen onvermij-


aarden vloer huist, vanwege

aankleeft. Zelden vindt men daarentegen in die gedeelten


delijk
dus inde Pre-
de huizen palen staan,
van West-Java waar op

en de Zuidelijke helft van Bantam, de lage, langwerpige


anger

de salat bestemd, die in het Soendaneesch


bank, uitsluitend voor

van Cheribon wel bangku pasalatan (niet pangsalatan ) genoemd

inde Soendalanden de vrouw op


eene mat,
wordt. Veelal staat

die den
Sd. samak pangsalatan of kortweg pangsalatan *), op

vloer wordt uitgespreid en na het gebruik weer wordt opgerold,

en in
Het (aldus de uitspraak inde Preangei
i) Soendaneesche pangsalatan
in Koeningan, Madjalengka, Bantam zegt men pasalatan),
Buitenzorg; Cheribon,

de salat heeft drie beteekenissen: I. een mat, tapijt, doek, waarop


„plaats van ”,
den
men de salat verricht; 2. een vlakke steen in het veld, in eene rivier, of langs

in het veld.
staat bij de salat; 3. een open bidhuisje
wegkant, waarop
men
DE VROUW EN DE MOSKEE 35

dat deze mat tahir is. Op de plaats aan het


men zorgt altijd
den het hoofd wordt
hoofdeinde der mat, waar bij sudjüd neer-

in
gebogen, ligt de pangsudjudan, dat is, zijn eenvoudigsten vorm,

of anders wit
een witte zakdoek of handdoek, een doekje, van

stof ook zijde. Dan bezigt men ver-


eenvoudige maar soms van

der
nog wel, over de mat heen, een tapijtje, sadjadah (Arab.
meestal de bekende soort die heet te worden
sadjdjadalï), van

uit Dus kan de mat die


ingevoerd Bombay. men
op
eene vrouw

hare salat's de aantrefïen:


voor gebruikt, volgende voorwerpen

een mukena, een samping mukena, een pangsudjudan, een sadjadah

en een tasbèh.

Mannen ziet in streken Java vaak de salat


men
sommige van

inde open
lucht verrichten: op
een vlak rotsblok in eene rivier,

op een vlakken steen midden


op
het veld of langs den wegkant

vaak worden neergevlijd bepaalde plaat-


(zooals er met
opzet op

of dezer vlakke
sen, terwijl het eene
open vraagt blijft, sommige

niet reeds uit den tijd vóór den Islam


steenen dagteekenen en

voor tapa hebben gediend), op een ritueel rein geacht grasveldje,


ineen
boven ineen wachthuisje op palen (Jav. Sd. ranggon )

in steden ook wel langs de straat, namelijk,


rijstveld, groote op

het vlakke metselwerk eener brug, op


het gras
vaneen plant-

een vlot in eene rivier of kanaal, zooals inden Molen-


soen, op

zich deze
vliet te Batavia. De reizende koopman behelpt op

manieren, als onderweg de tijd der salat voor hem aanbreekt,

die het veld is tijd heeft


evenzoo de landman op bezig en
geen

om voor Ac salat naar huis te


gaan, en voor de stadsbevolking
den
die in krotwoningen huist, is dit vaak de eenige uitweg om

salat- plicht ritueel reine plaats, immers


naar behooren, op eene

inde te Komt het


altijd nabijheid van water, volbrengen. nu

óók voor,
dat vrouwen aldus inde
open
lucht hare dagelijksche

devoties verrichten? Voor ik heb kunnen is de


zoover nagaan,

dit veel voorkomt, het land


éénige streek op Java waar vrij van

Cheribon: hier kan men soms midden den dag of laat inden
op

namiddag op
de akkers vrouwen zien, die haren veldarbeid hebben

zich ritueel hebben in stroomend


afgebroken om, na gereinigd te

salat in hare witte bidgewaden '). Eén-


water, te doen, gehuld

hoofdstuk De
i) Zie ook hierachter, inden aanhef van het opkomst der Tidja-

tiiyyah op Java.
36 DE VROUW EN DE MOSKEE

maal heb ik ook in eene afgelegen streek van Bantam eene vrouw

salat zien doen langs den Inde Preanger heerscht de


weg. op-

vatting, dat vrouwen salat behooren te doen inde


geene open

lucht
1
inden breken zij de der salat's den
); oogsttijd op uren

arbeid het af huiswaarts, is hare


op rijstveld en
gaan maar, woning

ver zoodat zij niet in korten tijd heen en weer kunnen


weg,
z

dan verrichten zij de salat al-zuhr en de salat al- asr wel


gaan,

enkelen keer het veld inde Vroeger


een
op dusgenaamde saung.

moet het echter in bepaalde gedeelten van Java méér zijn voor-

dat in het salat deden: volgens het


gekomen, vrouwen openbaar
verhaal vaneen ooggetuige geschiedde het vóór veertig jaar nog

in Surakarta, dat in rukuh's langs den


dorpen van vrouwen weg

de sembahjang verrichtende. En R. A. Kern heeft


gezien werden,
uit het archief van Patjitan eene merkwaardige mededeeling op-

Assistent-Resident uit het 1858 den


gediept vaneen jaar over

godsdienstzin der bevolking in die streek; deze bestuursambtenaar

trof „vromen en daaronder ook verscheidene bejaarde vrouwen

(aan), om hunne gebeden bestendig de meest open-


gewoon op

bare plaatsen te verrigten”. Dat kon moeilijk verboden worden,

werden inden den


maar
Regent en
Panghulu arm
genomen
om

menschen ’t verstand dat minder in het


aan te brengen, „op oog

loopende wijze verrigte godsdienstige pligten, den Hemel niet

minder gevallig welligt gevalliger zijn, en heeft het aanstoot

2
gevende vertoon dan ook tegenwoordig een einde genomen” ).
Zelden komt het dat zich hare
voor, vrouwen voor dagelijksche
salat's het de bale Bantam,
begeven naar dorpsgodsdiensthuis, van

de langgar der Bataviasche landen en van Midden- en Oost-Java,

de tadjug der Soendalanden. Dit hangt ongetwijfeld samen met

de bekrompen ruimte dezer bedehuizen, waardoor aanraking van

vrouwen met mannen niet te vermijden zou zijn. Ook leeft in

sommige streken iets voort van de oorspronkelijke bestem-


nog

ming dit voor-moslimsche die


van gebouwtje, namelijk van mannen-

huis : in Zuid-Bantam is de balè soms de plaats waar de santri's


nog

overdag leeren ’s nachts in Noord-Bantam is de


en
slapen, en
zorg

1) Vgl. hiervóór, blz. 32.

R. A. Uit oude bescheiden. het Binnenlandsch Bestuur


2) Kern, Tijdschrift voor
,

Deel XXXIV, blz. 17S.


DE VROUW EN DE MOSKEE 37

voor de balè gelijk trouwens ook wel elders toevertrouwd

aan gebrekkige mannen, halfblinden, halflammen, die geene eigen

woning hebben en ongetrouwd zijn, zij slapen inde balè, houden

haar schoon, slaan de aandeel de


op bedug, en
ontvangen een van

zakat de andere Gedurende de Vasten-


en jitrah en vrome
gaven.

maand slapen in Bantam de jongens inde balè, zij slaan er om

beurten de achtereen; zij ook: ’s middags


bedug, uren eten er

zij onder ’t van „piring, piring” (borden, borden!)


gaan geroep

schotels rondbrengen de huizen, den avond


leege aan en tegen

halen die vol den inhoud, het breken de


zij terug, om na van

vasten, met oudere bezoekers van de balè te eten. Zoo verklaart


op

het slechts hier


zich, dat vrouwen dorpsgodsdiensthuis mijden, en

daar komt het voor, o. a. in Midden-Java, dat vrouwen die dichtbij

hier hare salat's doen. Inde Ommelanden van Batavia


wonen,

verrichten soms vrouwen hare salat's ineen met doek afgeschut

gedeelte der langgar. Ineen dorp de hoogvlakte van Garoet


op

ik eens een oud vrouwtje om twee uur ’s middags uit de tadjug


zag

komen, haar bidkleed en rozenkrans over den arm, en men ver-

telde mij daar, dat vrouwen wel de salat's inde tadjug verrichten,

maar eerst kwamen de mannen, en daarna de vrouwen. Aan


pas

den weg van Nangkadjadjar naar Tosari, hoog inde bergen van

Oosthoek, de Islam is door-


Java’s ligt een dorp waar
nog weinig

gedrongen, immers sommige bewoners voor het sluiten van


gaan

een huwelijk nog naar een dukun, anderen naar den panghulu-,

zij die hunne plichten als Moslims komen de


betrachten, voor

salat's in het huis den


dagelijksche samen van
guru ngadji, en

bij de salat verschijnen hier ook Elders,


al-maghrib vrouwen.

bijvoorbeeld inde Preanger, bouwt men wel tegen de tadjug een

bijvertrek aan voor vrouwen, met eene afzonderlijke toegangsdeur.

Eindelijk bestaan er ook bidplaatsen, uitsluitend voor vrouwen:

aan het meer van Pandjalu, Situ Lèngkong, beroemd om zijn

onvergelijkelijk natuurschoon, staan langs den oever verscheidene

bamboezen huisjes, die voor verschillende doeleinden in gebruik

zijn, als wasch- en badhuisjes, maar ook als pangsalatan's. Twee

ervan, geheel boven het water gebouwd, en te bereiken langs een

vonder, zijn pangsalatan's voor vrouwen. Zij bestaan uit twee

vertrekjes, het ééne dient voor het verrichten van de ritueele

wasschingen, het andere de salat. den der


voor Tegen tijd gods-
38 DE VROUW EN DE MOSKEE

ziet haar mukena den


dienstoefeningen men vrouwen, over arm

dragende, het vondertje in d


overgaan en pangsalatan verdwijnen.
Soms ook nemen zij, behalve haar mukena, ook vaatwerk of kleeren

mee, die zij eerst in het voorvertrek wasschen, om daarna zich

zelven voor de salat te reinigen en zich in het bidvertrek op te

sluiten.

Vaker dan het dorpsgodsdiensthuis bezoeken vrouwen de moskee.

Zij komen er om hare dagelijksche salat's te verrichten, zij wonen

ook den salat zijn ook als


er Vrijdagdienst, bij, zij er

de Maulid herdacht
twee godsdienstige vierdagen, en
Mt'radj,
worden. Niet overal, en niet altijd in
grooten getale, maar het is

eene wijdverbreide dwaling, dat het moskeebezoek van vrouwen

Er zelfs dat
op Java niet inde zeden zou liggen. is een bewijs,

dit bezoek is dan tegenwoordig. Dat


vroeger algemeener geweest
is de aanwezigheid, in vele oudere moskeeën op Java, vaneen

uitsluitend bestemd. Aan deze


afzonderlijk vertrek, voor vrouwen

allermerkwaardigste instelling is tot toe noch uit het oogpunt


nog

der bouwkunst, noch uit dat der studie van den Islam, aandacht

besteed. Het is dat men dit vrouwenvertrek niet bij den


waar,

maarde zaak verdient ten volle met


eersten oogopslag opmerkt,

belangstelling te worden beschouwd.

Het is bekend, dat de moskeeën de oudste tot


op Java, van

de nieuwste, alle in hare bouworde twee vaste kenmerken ver-

het dak het zuiver vierkante Dit


toonen: gestapelde en grondvlak.
welks meestal de windstreken
eenvoudige grondvlak, zijden pal naar

gericht zijn en waarbinnen, ook ineen vierkant, vier grondzuilen

(Jav. sdkd guru) staan, wordt aan den Oostkant, waar de ingang is,

dikwijls verlengd door eene voorhal (Jav. surambi, serambi, srambi);

den Westkant bevindt zich in het midden den


aan altijd, van

uitbouw wijze mihrab. Aldus de opzet der


muur, een bij van

moskee in haren eenvoudigsten vorm. Bij vele oudere moskeeën

nu, en ook bij vele nieuwere die herbouwd zijn naar een
vroeger

dat dezelfde plek heeft bevindt zich langs


gebouw op gestaan,

de aanbouw, die deuren of vensters het


Zuidzijde een met op

der moskee uitkomt doch toe-


inwendige gewoonlijk eene eigen

gangsdeur heeft: dit is het


vrouwenverblijf, in het Jav. geheeten
in het Sd. pangwa-
pawestren (Ngoko) en pangwadonan (Krama),
in Cheribon pawadonan. Dat dit
donan, het Jav. van paèstrhi en
DE EN DE MOSKEE
VROUW 39

vrouwenverblijf reeds eeuwen


geleden bestond, bewijst zijne aan-

wezigheid in die moskeeën welke tot de oudste van Java mogen

worden gerekend, met name de kleine moskee inde wijk Pan-

Cheribon de moskee den


djunan en de Masdjid Agung te '), op

den naast de Astana, het heilige graf-


top van Gunung Sembung
2
gebouw van Sunan Gunung Djati ), en de moskee te Giri bij

de moskeeën den der vorstelijke be-


Grissee. Ook aan ingang
de oudste heerschers
graafplaatsen te Kuta Gedé en Imagiri, waar

van Mataram begraven liggen, zijn voorzien van vrouwenverblijven.

het als onderdeel der


Nadat mijne aandacht op vrouwenverblijf

Javaansche moskee gevallen was,


heb ik een onderzoek ingesteld

naar veelvuldigheid van voorkomen en van gebruik over geheel


ook door
Java, gedeeltelijk door eigen aanschouwing, gedeeltelijk

navraag, schriftelijk en mondeling, bij Regenten, Hoofd-Panghulu s

uitkomst dit onderzoek hier kortelijk


De
en Panghulu’s. van
moge

ook het moskee-


worden medegedeeld, en in aansluiting daaraan zal

in het worden behandeld.


van vrouwen algemeen
inde moskeeën te
In Bantam trof ik vrouwenverblijven aan

Kanari; de eerste drie moskeeën


Serang, Tjilegon, Pandeglang en

die Kanari is uit den


de
zijn uit negentiende eeuw, van nog

Sultanstijd. De vrouwenverblijven te Serang, Tjilegon, Pandeglang

der moskee, maar slechts een


beslaan niet de geheele Zuidzijde

gedeelte. Die te Serang en te Tjilegon zijn geheel buiten gebruik,


enkele den
te Pandeglang komen er op Vrijdag nog vrouwen

dienst bijwonen en de Panghulu herinnert zich dat er, toen hij

te Kanari
nog
kind was,
veel meer kwamen. Het vrouwenverblijf
Inde oude
is thans eene plaats voor godsdienstige maaltijden.
Sultansmoskee te Banten wordt een afgescheiden gedeelte van

ook het hoofdstuk De


Zie deze moskeeën, behalve hierbeneden,
1) over twee

opkomst der Tidjaniyyah op Java.

2) Ten onrechte meent men vaak, van het heiligdom Gunung Djati sprekende,

dat Gunung Djati de heuvel is waarop


zich het graf van Sunan Gunung Djati be-

dat is de steil uit het vlakke


vindt. Men moet onderscheiden: I. Gunung Djati ,

bedekte heuvel, rechts


land oprijzende, met boomen en
gras begroeide, met graven

dat is de heuvel
van den weg als men van Cheribon komt, 2. Gunung Sembung,

zich bevindt de het heilige graf van Sunan


links van den weg, waarop Astana,
de
Gunung Djati, te bereiken langs terrassen; voorts staat op dezen heuvel, aan

Oostzijde, eene moskee, tot welke men opklimt dooreen glooienden gang, loopende

den Oostmuur van de Astana.


langs
40 DE VROUW EN DE MOSKEE

het aanvankelijk vierkante als het


inwendige aangewezen voor-

malige vrouwenvertrek. Dit kan echter de oorspronkelijke toe-

stand niet zijn geweest, want het is


duidelijk, dat deze moskee

vertimmerd is: van de vierkante binnenruimte is aan de Zuidzijde


eene breede strook afgenomen, een tusschenmuur is opgericht,
het de
en
grootste gedeelte van aldus ontstane gesloten zijruimte
is ingericht tot begraafplaats der latere Sultans, waarschijnlijk

toen het eigenlijke grafgebouw der Sultans van Bantam, genaamd

Sébakingking'), vol het kleinste werd


was; gedeelte vrouwen-

vertrek, doch heeft thans zijne bestemming verloren.

Noch inde stad Batavia noch in hare Ommelanden bezitten

de moskeeën vrouwenvertrekken, evenmin is het hier


en gewoonte

dat vrouwen hare salat's inde moskee komen verrichten. Ver-

moedelijk moet de oorzaak worden inden in-


gezocht grooten
vloed dien de Arabieren de zeden der Batavianen hebben
op
2
geoefend en oefenen ). Die invloed heeft onder meer eene
nog

strenge scheiding der geslachten bevorderd, zooals vooral uitkomt

bij de bruiloftsviering in echt Bataviasche families. Eene schijn-


bare uitzondering vormt het heiligdom Luar nabij
van Batang,
de oude stad Batavia bestaande uit moskee
gelegen en eene en

een
heilig graf, waarheen bedevaartgangers uit geheel
opgaan

West-Java. Hier doen wel vrouwen salat, maar het zijn meest

vrouwen van elders, die zich daartoe bij gelofte ( nadhr ) verbonden

hebben, zij worden niet tot de moskee


en eigenlijke toegelaten
maar verrichten hare devoties eene daarvoor plaats
op aangewezen

inde nabijheid. De Bataviasche vrouwen hebben zich de ver-

c c c

maningen Sayyid Uthman b. Abd-Allah b. b. Yahya


van Aqïl
c
3
al- Alawï ter harte die, gelijk wij hierboven
genomen, ) zagen,

het moskeebezoek niet gunstig Dat


van vrouwen
gezind was.

te Batavia bij bijzondere gelegenheden, de


vrouwen o.a. bij viering
4
van MJradj ), toegang hebben tot de moskee, zal hieronder
nog

ter sprake komen.

Zie H. Critische de Sa-


1) over Sébakingking: Djajadiningrat, beschouwing van

djarah Bant'én , Haarlem, 1913, blz. 125.


c

2) Vgl. mijn opstel Lailat al-Nisf min Sha ban of Java, in Tijdschrift voor

Indische blz.
Taal-, Land- en Volkenkunde
,
Deel LXXIII, 413.

3) Blz. 14.

4) Zie het hoofdstuk Mfradj.


DE VROUW EN DE MOSKEE
41

Inde Preanger althans inde volgens


was, hoofdplaatsen,
mededeelingen van ouderen, het moskeebezoek van vrouwen

veelvuldiger dan
vroeger tegenwoordig:

Haec mihi non vani nee erat cur fallere vellent,


Narravere senes.

Eigenlijke pangwadonan s zijn echter zeldzaam. In nieuwe mos-

keeën ontbreken Een kwamen in


zij. dertig jaar geleden Tjiandjoer
en Bandoeng de diensten inde moskeeën
nog vrouwen bijwonen.
Hare plaatswas te Bandoeng de
op Zuidelijke zijgaanderij, achter

een voorhangsel, zoodanig aangebracht, dat de voorste saff der

de verschillende der de
vrouwen houdingen mannen bij salat,
c
zooals rukü sudjüd, konden zien. is dit
en
Langzamerhand ge-

regelde moskeebezoek niet alleen


van vrouwen, inde hoofdplaats
van het regentschap, maar ook inde hoofdplaatsen der districten,

in onbruik Te Garoet echter is één der beide


geraakt. torenge-
bouwen (Sd. die de der
munara ) voorgalerij moskee flankeeren,

ingericht tot pangwadonan door deur houdt


; eene openstaande
het vrouwenvertrek gemeenschap met de doch
voorgalerij, ge-

durende den dienst wordt vóór deze deur schutsel


een gezet.
c
Hier wonen eenige vrouwen de salat al-maghrib, -
ishal en -subh
,

bij, ook de salat Als de


zoo
al-djunPah. beperkte ruimte gelijk-
vloers bezet wordt ook
op Vrijdagen geheel is, de bovenver-

dieping der haar


munara voor ingeruimd.

Pangwadonan heet ook het met een gordijn afgescheiden ge-

deelte de overdekte die den hof het


van
gaanderij open van

heiligdom van Pamidjahan, ten Zuiden van Tasikmalaja, aan vier

zijden omgeeft. Hier vertoeven de vrouwelijke bedevaartgangers


dit vermaarde dat bezoekers trekt tot uit Midden-
naar
heiligdom,

Java. Mannen verblijven hier drie tot tien


en vrouwen van dagen
en nachten, en brengen den tijd door met salat Koranreciet en
,

andere korten afstand


vrome oefeningen. Op van dit heilige graf
bevindt zich de heilige grot van Pamidjahan, even merkwaardig
uit het oogpunt der natuur als uit dat den De
van godsdienst.

verbeelding ziet inde ruimten deze


vrome
geheimzinnige van

uitgestrekte grot allerlei plaatsen, met den eeredienst verband

houdende: ééne ruimte bekend


groote, hooggewelfde staat als

de moskee, inden wand


en eene spelonk wordt de plaats van
DE VROUW EN DE MOSKEE
42

imam elders wijst ruimte


den (Sd. paimaman ) genoemd, men eene

aan als de pasantrèn, hier heeft de natuur langs de wanden breede

richels uitgesneden, die beschouwd worden als de bergplaatsen

van onzichtbare kitab's. Er is eene spelonk, eindigende in


ergens

rond dit is de de
een laag poortje: weg
naar Mekka, waarlangs
Mekka bereikten
heiligen ( walis ) vroeger
in één oogopslag om,

na de salat inde Heilige Moskee te hebben verricht, weer even

snel te keeren. Mekka zelf is hier inde


naar Pamidjahan terug

ziet de Moskee in één der gewelven,


grot aanwezig: men Heilige

langs welks wanden de natuur zuilenachtige vormen heeft uitge-

is ook kom die Zamzam heet, hier


sleten, en er eene met water,

de dat huiswaarts in
scheppen pelgrims water, zij meenemen

bamboezen kokers. Er is ten slotte ook eene ruimte, nabij de

die wordt dat


moskee, pangwadonan genoemd en men zegt

hier salat verrichten, gelijk de


vrouwelijke pelgrims eene manne-

doen inden In elk geval


lijke dikwijls dusgenaamden masdjid.

vaak zelfs den door


volbrengen vrouwen, zwangere, ommegang

de ruimten en nauwe spleten van deze heilige grot; de zwangeren

wellicht inde hoop eene gemakkelijke verlossing.


op

Inde der is het gansch niet dat


dorpen Preanger ongewoon,

vrouwen één of meerder dagelijksche salat's inde moskee komen

verrichten. Natuurlijk geldt dit alléén van godsdienstige streken,

want er zijn gedeelten der Preanger, bijvoorbeeld het schaars


nog

bevolkte de Zuidkust, de bevolking door


bergland tegen waar

onkunde hare slecht nakomt. Ook is


godsdienstplichten er soms

verscheidenheid van
gewoonten inde verschillende kampung' s van

dezelfde desa-, inde ééne komen de wèl hare


kampung vrouwen

devoties vervullen inde moskee, inde andere kampung blijven

zij daarvoor altijd thuis. Waar zij komen, is hare plaats op de

voorgalerij (Sd. Het volgende tafereel dorpsche gods-


tepas). van

dienstigheid kan een en ander verduidelijken.

Het was het bebloemde voorerf vaneen dier sierlijke dorps-


op

moskeetjes met witte muren, roode pannen en witgroen geverfde

luiken, waarin de Soendaneesche netheid en zin voor kleuren op

hun best uitkomen. Door de ruiten was het inwendige geheel

zichtbaar: de helderwitte wanden behangen met Arabische spreu-

ken en heilige namen in lijsten, gekleurde tegels op den vloer,

inde breede nis aan den achterwand de houten minbar, voor-


DE VROUW EN DE MOSKEE 43

zien voorbeeld levende boersche


van houtsnijwerk, goed van
nog

kunstnijverheid. Tegen den tijd der salat al-maghrib kwamen

De
talrijke dorpelingen opzetten, mannen, jongens en vrouwen.

reeds met hare mukena's aangedaan,


dichtstbijwonende vrouwen

de anderen hare den Die


bidgewaden over arm meedragende.

thuis den wudv? niet volbracht hadden, begaven zich eerst


nog

naar het bamboezen huisje voor de ritueele wasschingen ter zijde

moskee. onder luid geplas


van de Terwijl een
paar vrouwen

achter de deur met haren wudul bezig stonden


gesloten waren,

buiten reeds te wachten tot de beurt hen


eenige mannen aan

zou komen. Als de vrouwen uit het


huisje te voorschijn kwamen,

het onderkleed weinig de


liepen zij haastig, een opgeschort,
de moskee. Hier
mukena inde hand, over de tatapakan ') naar

schaarden zich inde


aangekomen, betraden zij de voorgalerij,
der andere lieten den mukena het hoofd
rijen vrouwen,
over neer-

terstond roerloos met de salat Na afloop der


vallen, vingen aan.

bleven de mannen, in het der moskee,


godsdienstoefening inwendige

nog eene wijle dhikr doen, de vrouwen verspreidden zich dadelijk

door de middelerwijl ingevallen duisternis.

Inde residentie Cheribon, waar zooveel ouds bewaard bleef,

Ik noemde
zijn bij de moskeeën nog
vele paèstrèn's [pawadonan's).
het inde ter hoofd-
reeds overoude moskeetje wijk Pandjunan

den de moskee bovenop den Gunung


plaats, Masdjid Agung en

2 is buiten
Sembung ). De pawadonan inden Masdjid Pandjunan
dient thans tot bergplaats. De toegang is
gebruik geraakt en

dooreen oud niet dan één meter, waarin


laag poortje, hooger

bedekt oud houtsnijwerk. Tusschen


een vleugeldeurtje, met zeer

de moskeeruimte is deur,
de pawadonan en inwendige eene en

de niet doorgetrokken tot het dak.


muur is, denkelijk met
opzet,
inden beslaat slechts klein
De pawadonan Masdjid Agung een

dat inden loop der


gedeelte van het grondvlak, herhaaldelijk

heeten in het Sd. de die van afstand tot afstand zijn gelegd
1) 7'atapakan steenen

deze
tusschen de plaats voor de ritueele wasschingen en de moskee; men stapt over

niet bevuilen door de met den onreinen


steenen om de voeten weer te aanraking

Men vindt ook vaak in pasantr'en's, tusschen de woning


grond. dergelijke opstapjes
moskee of ook het erf welgestelde vrome
van den Kijaï en zijne tadjug, zoo
op van

lieden, die een eigen tadjug bezitten.

2) Blz. 39.
44 DE VROUW EN DE MOSKEE

tijden is uitgelegd. De ruimte voor de mannen werd telkens ver-

groot, het afgeschoten vertrek voor de vrouwen bleef hetzelfde.

De pawadonan onmiddellijk den


grenst aan Zuidelijken muur van

het vierkante bouwwerk van roode baksteenen, twee-


ongeveer

en-een-halven meter hoog, dat thans midden inde huidige moskee

gelegen is en waarin men de moskee in haren oudsten vorm te

zien heeft. Voor het moskeebezoek inden tegenwoordigen tijd,


vooral op feestdagen, biedt deze voldoende ruimte
pawadonan geene
ziet de dan ook inde open lucht,
meer, en men vrouwen ter zijde,
aan den dienst deelnemen. Toen Mulud, het feest
groote van

Cheribon, eens op een Vrijdag viel, zag ik, tegen het uur van

c
de salat al-djum ah, binnen het ommuurde moskeeërf, ruim hon-

derd gehuld in Anderen,


vrouwen, bidgewaden, op rijen staan.

die aankwamen, zich de


pas begaven eerst naar waschplaatsen
het erf, zich de ritueel te be-
op om
op godsdienstoefening voor

reiden. Mannen, die voor hetzelfde doel bezig waren, liepen


tusschen deze vrouwen door, en er waren vrouwen die uit de

waschplaatsen te
voorschijn kwamen, alléén gekleed in eene onder

de oksels vastgeknoopte die uit Moslimsch


sarung, eene kleeding

geheel onvoldoende heeten. Dan zich


oogpunt moet wierpen zij
haar bidkleed zochten tusschen de wachtende,
om, en eene plaats
of reeds salat's
met vrijwillige bezig zijnde vrouwen.

Het vrouwenverblijf den is de


op Gunung Sembung tegen
moskee bereikbaar. Met
aangebouwd en langs eene steenen
trap
de moskee staat het in verbinding door deur. Deze
eene lage

pawadonan wordt alléén


op Vrijdag gebruikt.
In het achterland Cheribon vindt
van men, bijvoorbeeld te

Madja, het vervallen bergplaatsje de den


op helling van Tjermè,
ruime pawadonan, die de der moskee be-
een
geheele Zuidzijde
slaat. Maar alléén komen hier de
op Vrijdag vrouwen, en
op

voorgalerij der moskee staat een scherm, met wit doek bespan-

waarmede alledag inde der


nen, men
vroegte een gedeelte

voorgalerij afscheidt voor de vrouwen die hier de salat al-subh

komen verrichten.

Wij komen thans het Midden-


tot eigenlijke Javaansche land,
en Oost-Java. Evenmin als voor West-Java is hier een vaste regel
te stellen de vrouwenvertrekken
omtrent veelvuldigheid van en

van moskeebezoek van vrouwen; er heerscht eene bonte ver-


DE VROUW EN DE MOSKEE 45

scheidenheid. Over vier regentschappen van Midden-Java, Ban-

jumas, Bandjarnegara, Temanggung en Magelang, bezit ik, dank

zij de hulp der aldaar bescheiden Regenten, uitvoerige gegevens,

districts-, soms dorpsgewijs verzameld. Eene samenvatting moge

hier volgen. Het moskeebezoek van vrouwen is in Banjumas noch

algemeen, noch geregeld; er zijn désa's, waar zij alleen inde

moskee komen voor den Vrijdagdienst, er zijn er ook waar zij


de dagelijksche salat's inde moskee verrichten. Ook zijn er

désa's, de de diensten de beide


waar vrouwen
op feestdagen,
c

c ld al-Fitr ld al-Qurban, benevens de


en viering van Mfradj,
bij wonen. Hare plaats is gewoonlijk achter schutsel. de
een Op

hoofdplaatsen hangt het moskeebezoek, naar het schijnt, dikwijls


af de aansporing den districts- of
van van
onderdistricts-panghulu,
of van het voorbeeld van zijne vrouw. Ongeveer dezelfde ver-

bestaan inde Te-


houdingen regentschappen Bandjarnegara en

In het is het
manggung. regentschap Magelang dagelijksche mos-

keebezoek van vrouwen gering; in het district Salaman, waartoe

de onderdistricten Salaman, Barabudur, Tempuran en Kadjoran

behooren, is het algemeen, het aantal


maar vrouwen bedraagt
slechts tiende dat der komen in
een van mannen.
Op Vrijdag
de groote moskee te Magelang en inde moskeeën der meeste

kleinere plaatsen, ook désa's, vrouwen in beperkten getale; in

het district Muntilan is dit getal niet grooter dan tien of vijftien;
in het district Salam zijn slechts zes désa's waar vrouwen den

Vrijdagdienst bij wonen, en haar geheele aantal is


vijftig. Slechts

in twee districten, komen de


Magelang en
Bandongan, op twee

feestdagen vrouwen inde moskee, daarentegen is het overal ge-

dat zij de herdenking Bovendien


woonte, van
MFradj bijwonen.
wordt de moskee te
Bandongan altijd den 21 sten Ramadan
op

door vrouwen bezocht; dit bezoek heeft het karakter eener bede-

vaart, wijl volgens de overlevering een Wall de stichter dezer

moskee zou zijn geweest.

Onderzoekingen omtrent den toestand inde regentschappen

Batang, Kendal, Purbalingga, Purwakerta, Tjilatjap en Kebumèn

hebben dezelfde uitkomsten het


ongeveer opgeleverd: dagelijksche
moskeebezoek van vrouwen komt voor, maar schaars, vaker komen

zij op Vrijdag inde moskee, soms


op de twee feestdagen, het

drukst bij den Mfradj. Op de hoofdplaatsen vinden, naar het


46 DE VROUW EN DE MOSKEE

de den de moskee dan


schijnt, vrouwen gemakkelijker weg naar

inde désa-, dit is denkelijk eensdeels te verklaren uit den band

der adat, die inde désa sterker is dan inde hoofdplaatsen;

anderdeels uit de grootere godsdienstige ontwikkeling der vrouwen

aldaar, de inde désa.


vergeleken bij vrouwen

Inde Vorstenlanden klopt het hart van Java; de steden Sura-

karta geestelijk, ook


en Jogjakarta zijn middelpunten van van

leven. Wij reeds in het begin dezer studie,


godsdienstig zagen

dat de der hier


gebouwen oprichtte, uit-
godsdienstzin vrouwen

sluitend voor haren eeredienst bestemd. Uiteraard dienen deze

vrouwenmoskeeën niet voor den Vrijdagdienst. Daartoe strekken

de als
bij uitsluiting Vrijdagsmoskeeën (djami ), waar een man

imam minstens veertig den dienst be-


voorgaat en mannen aan

hooren deel te nemen, zoo deze geldig zal zijn '). Te Jogjakarta
wordt
nu zijn tegenwoordig zeven plaatsen waar Vrijdagdienst

gehouden, maar vroeger waren er slechts twee, één op Sultanaats-

gebied, inde Sultansmoskee de Noordelijke aloon-


groote aan

aloon, één het den Vorst Paku Alam. Zoowel in


op gebied van

de Sultansmoskee als in die van Paku Alaman is een vrouwen-

in beide moskeeën komen des den


verblijf, en
Vrijdags vrouwen

dienst bijwonen.
Te Surakarta zijn vier Vrijdagdiensten, maarde voornaamste

die inde Groote Moskee


zijn {Masdjid Gedé, Masdjid Ageng)

aan de Noordelijke aloon-aloon van des Sunans Kraton, en inde

hoofdmoskee van het Mangkunagaransche rijk, gelegen nabij den

Astana van den Mangkunagara. In beide moskeeën komen


ge-

regeld vrouwen.

De indrukwekkende Groote Moskee (die uit bouwkunstig oog-

studie overwaard deze


punt eene afzonderlijke zou zijn) vertoont

in haren dat de
evenmatigheid opzet, aan weerszijden van

binnenste moskeeruimte over de geheele lengte der zijmuren

vleugels zijn aangebouwd, die met deuren verbinding hebben met

de de is in als
hoofdruimte; Noordelijke zijvleugel gebruik ver-

Rad de Zuide-
gaderzaal van de godsdienstige rechtbank, Agdmd,

lijke is het vrouwenverblijf. De deuren naar de binnenruimte

zijn gedurende den dienst geopend, doch inde deuropeningen

i) Vgl. hiervóór, blz. 12.


DE VROUW EN DE MOSKEE
47

worden dan schutsels neergezet. Hier wonen


op Vrijdagen van

dertig tot tweehonderd vrouwen de saldt al-djunfah bij. Zij komen

binnen, onzichtbaar voor de mannen, namelijk niet langs de

de surambi, maar langs een ingang op zij. Hier bestaat voor haar

gelegenheid om de ritueele wasschingen te verrichten. Eene

merkwaardigheid is dit: de Groote Moskee is, gelijk zoovele


nog

moskeeën in Midden- en West-Java, aan de voorzijde voorzien

gemetselde watergoot (Jav. die de surambi


van eene blumbang ),
aan drie kanten omgeeft, zoodat niemand althans dit is de

bedoeling de surambi of de moskee kan betreden zonder door

het water te hebben gewaad; vóór den ingang nu naar het

vrouwenverblijf heeft men eene afzonderlijke blumbang aangebracht.

Wanneer de Susuhunan met


gevolg de Groote Moskee bezoekt,

vergezellen Zijne Vorstelijke Hoogheid altijd vele vrouwen der

De vorst is dan in Arabische dracht,


hofhouding. gekleed hij

draagt bij deze gelegenheid geen kris, maar een dolk, en een

langen staf inde hand; de prinsen dragen eveneens de Arabische

kleeding stok, de andere staatsie-


en een hovelingen Javaansche
d. dodot, of bebed, gelang hunnen
kleeding, w. z. een een naar van

Wat de vrouwen betreft, de hofjuffers dragen een tapih


rang.

en een dodot doch kemben, de prinsessen dragen njamping


geen

en
semekan, en daarover een makend (mekend ), dat is het kleeding-
stuk gelijk het woord, van Arabische herkomst, reeds zou doen

vermoeden dat deze dracht tot eene godsdienstige moet stem-

pelen: een doek, die het hoofd geheel omgeeft, het gezicht

vrijlatende, en die afhangt over de schouders; bij de vrouwen

van den hoogsten is de makend van gekleurd bij de


rang gaas,

lagergeplaatsten van wit goed. Bij den dienst inde moskee wordt

de makend door het bidgewaad rukuh ). De


vervangen (Jav.
vindt echter hare niet in het
vrouwelijke hofhouding plaatsen

gewone vrouwenverblijf: voor den Sunan en zijn gevolg is namelijk


inden Zuid-Westelijken hoek der moskee een ruimte afgeschoten,

die weer in twee kamers, eene groote en eene kleine, is verdeeld;

hier vertoeven de Vorst, zijne gemalin, de


prinsessen en de hof-

de der moskeebezoekers.
juffers, ongezien voor
oogen gewone

De hoofdmoskee van het Mangkunagaransche rijk, gebouwd in

1925, bezit geen vrouwenverblijf meer, als zijvleugel aangebracht


naast de vierkante binnenruimte, gelijke oudere moskeeën er een
48 DE VROUW EN DE MOSKEE

hebben. In stede daarvan is hier een langwerpig gedeelte van het

inwendige, inden Zuid-Westelijken hoek, met houten schotten

afgescheiden tot een pawèstrèn-, de ingang is aan de Oostzijde,


hoewel hier buitendeur inde nabijheid is,
en eene
afzonderlijke

waarlangs de vrouwen kunnen binnenkomen, moeten


zij toch

altijd eenige schreden doen door de moskeeruimte die voor de

mannen bestemd is. Het heet dat Vrijdagen hier wel honderd
op

vrouwen komen, tegen zeshonderd mannen.

Dat inde moskeeën bij de vorstelijke begraafplaatsen van

Kuta Gedé ingericht, werd


en
Imagiri vrouwenverblijven zijn
hierboven reeds vermeld Het komt dat de oude,
'). mij voor,

heilige moskee KutS. Gedé het voorbeeld is dat in


van
geweest

de latere Sultansmoskee te Jogjakarta in het groot is nagevolgd.


De
pawèstrèn te Kuta Gedé is
Vrijdagen in ook
op gebruik, zoo

de feestdagen. De kleine moskee te heeft pawèstrèn


op Imagiri een

die de geheele Zuidzijde inneemt; de ingang is aan de Oostzijde,

overeen blumbang heen.

In 1927 heeft het Mangkunagaransche Zelfbestuur eene Vrij-

dagsmoskee gebouwd te W&nagiri. Van het begin af hebben ook

in de in deze
vrouwen betrekkelijk grooten getale Vrijdagdiensten
moskee bezocht, wat voornamelijk te danken is de
geweest aan

werkzaamheid der vereeniging Moehammadijah.


De streek ten Noord-Oosten van Semarang, Demak, Kudus,

is oud land den Islam. De vermaarde oude


Japara, een van

moskeeën te Demak en Kudus bezitten elk een vrouwenverblijf.


Te Demak is de niet de moskee
pawèstrèn aan vastgebouwd,

maar dooreen van deze gescheiden, terwijl inde moskee


gang

zelve, aan den Zuid-Oostelijken kant, een gedeelte is dat door

gordijnen kan afgescheiden worden den


op stangen en vrouwen

tot verblijf kan strekken. Hoe de deze


eveneens vrouwen heilige
z
moskee den
dag van ld al-Q,2irban overstroomen, zal beneden
op

nog ter sprake komen. Te Kudus, waar twee moskeeën zijn, ééne,

de nieuwere, de aloon-aloon, ééne, de in het oude


aan heilige,

stadsgedeelte der Javaansche kooplieden, de dusgenaamde Masdjid


Kudus Kulon, ook Mandrd het
kortweg Masdjid genoemd (naar

1) Blz. 39.
DE VROUW EN DE MOSKEE 49

Hindoeïstische bouwwerk ernaast *)) bevindt zich bij laatst-


hooge

genoemde moskee een pawèstrèn. Het is een witgekalkt gebouwtje,

aanleunende tegen de moskee; het ligt ineen soort van hofje,

In het hofje zitten of


waartoe een smal poortje toegang geeft.
die hier hare vijf salat’s
liggen eenige oude vrouwen, geregeld

komen verrichten. Door de deuren de pawèstrèn


openstaande van

hoe deze de moskee in staat: vuilwitte


ziet men met verbinding

ter halver in twee deuropeningen


gordijnen zijn hoogte opgehangen

naar de binnenruimte de moskee.

moskeeën te Mantin-
Pawèstrèn s ontbreken inde te Japara en

doch deze betrekkelijk nieuw. Dit schijnt in


gan, gebouwen zijn
de aanwezigheid
tegenspraak, voor wat Mantingan betreft, met

oude met die inde dezer moskee


van steenen dierfiguren muren

zijn ingemetseld en afkomstig moeten


zijn uit het tijdperk van

2
het komt méér is
godsdienstovergang ), maar op Java voor, en

in met de Wetsvoorschriften, dat mate-


geheel overeenstemming
3
rialen moskee verwerkt worden inde nieuwe ).
eener afgebroken
wel dat de moskee Man-
Ik houd het voor zeer mogelijk, van

ineen staat wèl vrouwenverblijf bezeten


tingan vroegeren
een

heeft, vooral daar de moskee van Giri, evenals die van Mantingan

staande vóór heeft, wel zeer


een grafgebouw, er nog een en een

te Giri vertoonen m.i.


antiek; de heiligdommen te Mantingan en

eene treffende overeenkomst in bouwkunstigen aanleg.

komen verder in verschillende moskeeën


Vrouwenverblijven voor

zelfs te Tuban, welks


langs de Noordkust, o. a. te Rembang en

het jaar
moskee, in onjavaanschen stijl gebouwd, dagteekent van

komen hier echter In het oude stadje


1894; er geene vrouwen.

nieuwe moskee, zonder pawèstrèn het is


Grissee staat eene vrij ;

in dit dat inde moskee


regentschap geene gewoonte, vrouwen

betreft, hier heerscht


komen. Wat het binnenland van Oost-Java

verscheidenheid als in aanzien het


dezelfde Midden-Java ten van

1) Afbeelding bij Krom, Inleiding tot de Hindoe-Javaansche kunst ,


tweede druk,

derde deel, ’s-Gravenhage, 1923, Plaat 106, en in het plaatwerk Masdjid dan Makarn

doenia Islam uitg. „Balai Poestaka”, Weltevreden, 1926, blz. 13.


,

2) Zie over deze steenen, die vooral uit godsdiensthistorisch oogpunt merkwaardig
moskee! D. K. Bosch] in Oudheidkundig Verslag
zijn dierfiguren op
eene
—: [F.
blz. 52 enz.
igjo ,

moskeeën in Oudheidkundig Verslag igs°i blz.


3) Zie mijn opstel Afbraak van

240 vlgg.

Islamica. 4
Pijper, Fragmenta
DE VROUW EN DE MOSKEE
50

moskeebezoek van vrouwen. In Madiun, Blora, Ngawi, Kediri,

komen zij, althans inde regentschapshoofdplaatsen, minder echter

niet inde kleinere af-


of in ’t geheel hoofdplaatsen; waar
geen

inde Te
zonderlijk vrouwenvertrek is, verblijven zij zijgalerijen.
is doch niet dan tien
Madjakerta een pawèstrèn, meer vrouwen

den dienst bij. In het regentschap Blitar is


wonen
op Vrijdag
het slechts
op
enkele plaatsen gewoonte, dat vrouwen op Vrijdag

moskee komen, in het heet dit alléén


inde regentschap Malang

te Singasari het geval te zijn. Bij de groote moskee van Ngampèl

is evenmin die inde wijk


te Soerabaja geen pawèstrèn, en bij

Te het heilige graf Radèn Rahmat


Kemajoran. Ngampèl, waar van

de moskee vertoeven eenige oude


(Sunan Ngampèl) aan
grenst,

ineen nacht; zij houden het erf


vrouwen wachthuisje dag en

vóór het der pelgrims liefde-


heilige graf schoon, ontvangen van

gaven, en zijn ijverig in het nakomen van hare godsdienstplichten.


Van Sidaardja af bezocht ik verder de moskeeën te Bangil,

Pasuruhan, Prabalingga, Lumadjang, Djember, Banda.wS.sa en

doch deze moskeeën bezit


Banjuwangi, geen van een vrouwen-

Nu is de laat Moslimsch land


verblijf. Oosthoek betrekkelijk een

zoodat niets verwonderlijks is in deze ontstentenis.


geworden, er

Het bezoek van vrouwen aan de moskee is hier slechts in


nog

twist die in uitbrak ineen désd


zijne opkomst, getuige eene
1932

het district inden uitersten Oosthoek: hier


van Ragadjampi,

Vrijdag inde moskee te


waren eenige vrouwen begonnen, op

komen, doch eene mannen verzette zich tegen deze nieuwig-


groep

toen het de toelaatbaarheid niet werd,


heid, en men over eens

verzochten de voorstanders van de oude adat het Districtshoofd,

dat hij den vrouwen den toegang tot de moskee zou verbieden.

Madoera bezit ik slechts uit de


Aangaande eenige gegevens

regentschappen Bangkalan en Sampang. Het moskeebezoek van

vrouwen schijnt eene zeldzaamheid te zijn.

Inde beschrijving, tot dusver


gegeven,
is alleen rekening ge-

houden met het komen van vrouwen inde moskee op gewone

Nu dan is echter reeds gebleken, dat


dagen en
op Vrijdagen. en

zij ook bij andere, buitengewone gelegenheden daar verschijnen,

met name
op r 'ld al-Fitr en
Q
ïd al-Qurban, bij de viering van

c
Manlid al-Nabl en van den Mi radj. Het zou langwijlig worden,

indien in in welke streken in


wij bijzonderheden nagingen, en
DE VROUW EN DE MOSKEE
51

welke mate het moskeebezoek van vrouwen


op die hoogtijden

voorkomt. Volsta de vaststelling van het feit, dat zelfs daar

waar de adat den vrouwen op gewone tijden den toegang tot de

moskee de moskeedeuren haar


verbiedt, voor
openstaan op feest-
Niet overal, niet in nemende
dagen. en
grooten getale, vrouwen

deel aan de salatal-Id op I Shawwal en io Dhü 1-Hidjdjah, maar

er zijn vele streken, dit tot de vaste behoort.


waar gewoonten
c
Een bijzonder karakter draagt de viering van /</ al-Qurban in

de heilige moskee Demak. Men dat volks-


van weet, volgen-c-het
malen de bedevaart Demak heboen
geloof zeven naar te gedaan

gelijkstaat met éénmaal den Hadjdj te hebben volbracht. Dit

behooren dan zeven ononderbroken keeren te zijn, slechts door

ziekte of overmacht is men verontschuldigd als men eens een

jaar overslaat. Eigenlijk moet men te voet naar Demak gaan,

de die komen het


maar tegenwoordig leggen pelgrims van verre

grootste gedeelte van den met den trein, de tram of de


weg

autobus af, en loopen het laatste gedeelte. De meeste bedevaart-

komen den achtsten Dhïfl-Hidjdjah, en blijven drie dagen.


gangers
D

Op den achtsten en negenden Dhü l-Hidjdjah vasten sommigen,


Q

hetgeen volgens de Wet sunnah is, op den tienden, ld al-Qurban,

is dit den godsdienst verboden ( haram ). Reeds den achtsten


vanwege
3
Dhü is de aloon-aloon vóór de moskee in drukke
1-Hidjdjah eene

markt veranderd, waar tallooze tentjes van eetwaren staan, maar

ook vermaak, bijvoorbeeld bioscoop. Ook


inrichtingen van eene

zijn hier dansvrouwen.

de avonden d.i. vóór den negenden den


Op van en

tienden Dhïfl-Hidjdjah biedt de moskee een eigenaardig schouw-

spel. De ernstigen onder de bedevaartgangers doen dag en nacht

c
i inde moskee verlaten haar slechts tijdelijk de
tikaf en om
op

aloon-aloon te eten. Het- is inde moskee stampvol; tot op de

den die de surambi leidt, zitten menschen.


trappen van overloop naar

Hier, inde is de der de


en paw'estrèn ter zijde, plaats vrouwen,

moskeeruimte zelve is vol met tusschen wie echter ook


mannen,

vrouwen en kinderen zijn binnengedrongen. Velen liggen languit

anderen met dhikr of met Koranreciet bezig of


te
slapen, zijn
doen salat. Het is stikkend warmte midden der dicht opeen-

gepakte menigte; sommige mannen liggen halfnaakt, oudere

vrouwen hebben de borst halfbedekt. Vlak vóór den mihrab is


DE VROUW EN DE MOSKEE
52

ook plek midden


eene ruimte opengelaten, blijkt er eene
open

vóór der vier


inde moskee te zijn uitgespaard, namelijk eene

heilige zuilen, die


gezegd wordt van Sunan Kalidjaga te zijn, en

hier pakjes met welriekende bloemen. Het zijn meest


liggen
uit die hier verzameld zijn, maar ook
menschen Midden-Java,
Batavia
komen er bedevaartgangers uit Soerabaja, Bandoeng, en

vinden inde moskee, inde surambi


Bantam. Die geene plaats
het moskeeërf of inde kantoren
of inde pawestrèn, vertoeven op

van den Panghulu. Men blijftin den nacht, voorafgaande aan

salat inde moskee, dan


*ïd al-Qurban, tot den
tijd der al-subh

gaat men naar buiten voor de ritueele wasschingen, en vervolgens

de salat al-subh. Om half ’s wordt


verricht men zeven morgens
c

de feestelijke godsdienstoefening, salat al- ïd, gehouden. Volledig-


dat de hun Ftikaf in
heidshalve zij nog
vermeld, pelgrims met

bezoek het
de moskee verbinden, op io Dhrdl-Hidjdjah, een aan

dat
graf van Sunan Kalidjaga in het nabijgelegen Kadilangu, en

op
dezen dag, onder toeloop eener menigte, de plechtigheid ge-

het schoonmaken het de kris


schiedt van van opperkleed en van

die hier bewaard worden.


den heilige,
cld-
Thans, als tegenstelling, de godsdienstige herdenking van

c
ld al-Qurban nieuweren inde lucht.
al-Fitr en naar trant, open

De vereeniging Moehammadijah is met deze openluchtbijeen-

veld thans worden


komsten op een bij Jogjakarta begonnen, en

in gehouden, de laatste jaren


zij op
vele plaatsen Midden-Java

ook hier en daar in West-Java, sinds ook te Batavia. Blijkens


1934
z

werd de salat al- ld ter


het onderschrift eener afbeelding ge-

c
ld al-Qurban terrein te Jogjakarta in het
legenheid van op
een

H. (1927 C.) bijgewoond door tienduizend menschen,


jaar 1345

Een schatte het aantal deelnemers


mannen en vrouwen'). getuige
inde lucht den dag van
aan de godsdienstoefening open op

drie-
c
ld al-Fitr 1352 H. (1934 C.), eveneens te Jogjakarta, op

duizend, waarvan één duizend vrouwen. Te Surakarta hielden op

10 Dhü l-Hidjdjah 1350 (1932 C.) driehonderdvijftig mannen en

vrouwen de Noordelijke aloon-aloon de salat Bij ge-


op
c

ld al-Fitr H. werden inde residentie Ban-


legenheid van 1352

Tahoen blz. Van blz


-1) Almanak Moehammadijah IJ4-6 Hidjrah ,
tegenover 194*

Hari Raja, sembahjang ditanah lapang.


195 tot 199 een opstel over
DE VROUW EN DE MOSKEE 53

jumas op
zestien verschillende plaatsen vanwege Moehammadijah

inde lucht gehouden; de musalla' s


godsdienstoefeningen open

waren gelegen op
terreinen buiten de désa's, op hoofdplaatsen

hiervoor Te Batavia werd


werden vooral voetbalvelden gebruikt.
het in
eene zoodanige godsdienstoefening voor eerst gehouden
c

Januari 1934, met ld al-Fitr 1352 H.; zij werd herhaald met

c
Jd al-Qurban 1352 H. (Maart 1934). Beide malen ging de stoot

uit. Den eersten


van de plaatselijke afdeeling van Moehammadijah
het veld de Struiswijkstraat, den
keer waren er
op nabij aan

buitenkant der stad, onder de duizend deelnemers nog geene


c

maar toen hier de saldi al- ld van het Offerfeest zou


vrouwen,

worden onder de drieduizend aanwezigen een


gehouden, waren er

honderd Zij betraden het veld langs


kleine vrouwen en meisjes.
stelden zich in hare witte
een afzonderlijken toegangsweg, en

achter doek, achter de


bidgewaden op
eene heining van mannen.

Velen harer hadden, als de mannen, matten en kleedjes meege-

bracht, anderen spreidden kranten uit


op
het gras. Luidsprekers

gaven
de stem door van den Khatib, die op een primitief, voor

deze gelegenheid vervaardigd spreekgestoelte zijne khutbah, groo-

tendeels in het Maleisch, met eenige Arabische pericopen, voor-

hetzelfde werd in vele moskeeën langgar's


droeg. Op uur en

van Batavia dezelfde godsdienstoefening gehouden, maar


nergens

kan de zijn dan hier, inde


wijding grooter geweest morgenzon

onder den wijden hemel. Na den dienst verlieten de vrouwen

het eerst het veld. Toen volgde nog


de godsdienstige handeling

van het slachten der offerdieren. Ineen hoek van het veld had men

in die ten
hiervoor één buffel en twintig geiten gereedheid gehouden,

geschenke waren
gegeven om als offer ( qurban ) te worden geslacht.

Het vleesch was bestemd om verdeeld te worden onder de armen.

Men kan licht bevroeden dat deze godsdienstoefeningen inde

eenmaal hebben Java,


open lucht, nu zij ingang gevonden op

inde hand hand zullen dat


eerste jaren nog
over toenemen, en

de vrouwen daarin haar aandeel zullen hebben. Totdusver waren

bij haar geliefder het Geboortefeest van den Profeet ( Maidid al-

z-
Nabi) en vooral de herdenking van des Profeten Hemelreis ( Mi

radj). Het is een merkwaardig feit, dat over geheel Java Mfradj

feest is, ook Uit-


het meest geliefde godsdienstige bij vrouwen.

voeriger zal dit feest beschreven worden in het hoofdstuk Mfradj.


DE VROUW EN DE MOSKEE
54

Hier moge
slechts worden eene eigenaardige
gewezen op ge-

woonte, waardoor dit feest, dat tot inde kleinste desa gevierd

wordt, in vele streken zich kenmerkt, zoowel inde als


Preanger
in Midden-Java: de mannen nemen plaats op de voorgalerij der

moskee, waar de voorganger, die het verhaal van den Mfradj

voordraagt, gezeten is, de vrouwen daarentegen vertoeven bin-

nen inde moskee, vanwaar zij stil toeluisteren. De vergelijking


is stout, maar dringt zich met het Javaansche schimmenspel:
op,

daar zittende óók den kant den


mannen aan van dalang, en de

vrouwen achter het scherm.

Het Geboortefeest van den Profeet trekt eveneens vrouwen

moskeewaarts, het wordt evenals


maar gevierd, trouwens Mfradj ,

óók bij de menschen huis. Er ook Manlid- herdenkingen


aan zijn
voor vrouwen alléén. Ineen desa ten Zuiden van Tasikmalaja,
de moskee in beheer is bij den het dorp, had
waarvan
Kijai van

zekeren het Maulid-feest


op morgen plaats, eerst voor vrouwen,

daarna Het binnen


voor mannen. gebouw was geheel gevuld met

allen de knkudung of, het


vrouwen, met voor zoover hadji-\ rouwen
de mahramah het hoofd. de vóór-
waren, over Op en
zijgalerijen
zaten de mannen toe te luisteren, de vrouwen hadden de leiding.

Op eene lage bank, geschoven vóór de middelste deur tusschen

moskee en voorgalerij, zaten tien


meisjes ineen kring gezamenlijk
uit reciteeren. Van
Al-Barzandjï te tijd tot tijd vielen de mannen

met het reciet in, tot lof den Profeet. Aan het slot
van sprak
de Radèn Aju van den Regent eene korte vermaning tot de

vrouwen uit. Daarna verlieten de vrouwen de moskee, en achter

haar aan drongen de mannen met honderden binnen, want nu

de Maulid de
zou voor mannen
beginnen.
De godsdienstige vrouwenvereenigingen in Midden-Java hebben

hare eigen Maulid-w ieringen. Soms ook doen verschillende Isla-

mietische Maulid al-Nabï herdenken


vereenigingen samen om te

in moskee; ook de voorkeur


eene voor vrouwen wordt dan, bij
inde surambi, eene plaats ingeruimd.
De salat boven werd ook
al-istisqod, waartoe, gelijk vastgesteld,
vrouwen
toegang hebben, immers ook voor haar is zij eene

sunnah mifakkadah '), wordt bij aanhoudende tal


droogte op van

plaatsen over geheel Java gehouden. Uiteraard méér in het lage

i) Blz. 16.
DE VROUW EN DE MOSKEE 55

land dan in wel stroomend


vlakke bergstreken, waar altijd nog

zelfs toch zijn ook in


water is, inden droogsten Oostmoesson,

de dezen aard niet onbekend.


Preanger godsdienstoefeningen van

afzien, de die ik uit verschillende


Ik moet ervan aanteekeningen

streken over de salat al-istisqaP verzamelde, hier te verwerken,

slechts deel dit onderwerp.


daar zij voor een belangrijk zijn voor

Slechts worde dat niet overal de deelnemen


aangestipt, vrouwen

aan de salat zelve, maar wèl komen zij mee naar het veld, en

hare taak is in sommige streken, voor den maaltijd te


zorgen

wordt in het Sd.


die na
afloop der salat gehouden en hadjat

istiska heet. is beschrijving de salat-al-


Overigens er eene van

vinden inde brieven Radèn Kartini:


istisqa? te van Adjeng

Was buiten ’t veld. Mensch dier vereenigd in


„’t op en waren er

de dorstige aarde te laven


„een gebed tot den Allerhoogsten om

„met hemelwater.

„Vooraan zaten de priesters en santries, daarachter priesteressen,

honderden
„in witte
gewaden, en aan weerszijden mannen, vrou-

stonden
„wen en kinderen. Schapen, geiten, paarden, karbouwen,
leidde den dienst, stond
„aan paaltjes gebonden. Een priester

de bad met luide stem. De menigte viel in met


„aan spits en

zich het der schapen” *).



„amin, amin”, waarbij mengde geblaat

Nog aan andere godsdienstige handelingen nemen vrouwen


op

aandeel, de herdenking
Java een werkzaam zoo bijvoorbeeld van

nacht het midden der maand Sha ban. De des-


den heiligen van

2
heb ik elders beschreven ).
betreffende gebruiken
Batavia houdt bekend Arabisch godsdienst-
Te een en gevierd
c c
Alï b. Abd-al-Rahman al-Habashï (wiens werk-
leeraar, Sayyid
c

hoofdstuk Mi nader zal


zaamheid hierachter, in het radj, nog

worden beschreven), sinds eene reeks van jaren godsdienstige


taswiran genaamd, inde moskeeën van Kwitang
voordrachten,

stichtelijke toespraken ineen trant


en van Pekodjan. Het zijn
c

die het volk de eenvoud Sayyid All verklaart zijn


pakt; van

de Batavia
ontzaglijken geestelijken invloed op bevolking van en

Ommelanden, die toestroomt om hem te hooren. Meestal houdt

1) R. A.
Kartini, Door duisternis tot licht. Gedachten over en voor hetJavaansche

volk. Bijeengegaard en
uitgegeven
door Mr.
J. H. Abendanon, vierde dr., ’s-Graven-

hage, 1923, blz. 331.


c
in het
2) Zie mijn opstel Lailat al-Nisf min Sha ban op Java Tijdschrift voor

Indische Taal Lan- en Volkenkunde Deel LXXIII, blz. 405 —

\2b.
,
56 DE VROUW EN DE MOSKEE

hij zijne voordrachten in het avonduur tusschen de salat


al-maglirib
c

de salat al- isha het is dat Batavia-


en
,
en
merkwaardig, hij den

schen vrouwen dan toestaat, te komen luisteren. komen in


Zij
scharen, zitten dicht elkander ineen
en
op afgescheiden gedeelte.
Er is andere
geen prediker te Batavia wiens invloed dien van

Sayyid Alï nabijkomt, en hij alleen ook kan zich veroorloven,


de breken
gewoonte te en vrouwen tot zijne taswiran's toe te laten.

Het komt ten slotte voor,


dat vrouwen inde moskee ver-

schijnen om den zoogenaamden verzwaarden eed af te leggen ').


Maar dit behoort niet tot den het recht.
eeredienst, maar tot

Zijn weleens inde of andere verbon-


vrouwen eene bediening
den aan eene moskee? Deze die in andere landen
vraag, onge-

rijmd zijn, is Java minder vreemd dan het


zou
op zij op
eerste

gezicht lijkt, immers de vrouw heeft hier altijd eene bijzondere

plaats inde samenleving ingenomen. De


geschiedenis van Java
is vol die bekleedden
van geëerde vrouwen, hooge posten aan

de vorstelijke hoven, die als die aandeel


optraden gezanten,

hadden inde staatkunde. Denken wij Emban


aan eene Njaï

Rangkung, verzorgster den Vorst Bantam,


van
minderjarigen van

tevens 2
die de lakens uitdeelde in het
degene rijk ); aan eene

Ratu Blitar, die Bantam Amangkurat II werd


van naar
gezonden,
met opdracht den Susuhunan te halen de
over tot partij van

3
Bantam de Nederlanders vooral de twee
en
tegen ), en aan hoogge-

plaatste die het lot het Bantam in hare


vrouwen van rijk van

handen hebben gehad: de gemalin van Sultan Hadji, met haar

„briefken van 2 regels, door de vrouwe van Syn Hoogh. zelve

4
geschreven” de Regeering te Batavia in 1682 de
aan ), en avon-

tuurlijke Vorstin Ratu Sharïfah Fatimah, bekend uit den Ban-

5
tamschen opstand in het midden der achttiende eeuw ). „Onder-
tusschen zijnde Vrouwen van aanzien hier te lande in groote

hoogachting, en wanneer zij uitgaan, ’t zelden gebeurt,


geen

moeten alle Mansperzoonen, die haar zelfs te Bantam


ontmoeten,

1) Uitvoeriger dezen eed in het hoofdstuk


over
Echtscheiding en
apostasie, hierachter.

2) H. Djajadiningrat, Critische beschouwing \an de


Sadjarah Banten, blz. 153.

3) De Jonge, Opkomst van het Nederlandsch


gezag
in Oost-Indïé
,
Deel VII, blz.

LXXXVII
vlg..

4) De Jonge, Opkomst ,
Deel VII, blz. 380, CLIX vlg..
P. C.
5) J. B. Robidé van der
Aa, De
groote Bantamsche opstand, in B. K. 1., 4,

V, blz. 1 F. De Haan, Priangan , Eerste blz.


—127; Deel, (Batavia), 1910, 251 vlg..
DE VROUW EN DE MOSKEE 57

niet haar uit den De


de Koning uitgezonderd, voor weg gaan.

Heeren kunnen met haar niet spreeken zonder de toe-


grootste

haarer mannen”, aldus uit zich een schrijver der acht-


laating
tiende Met alle deze voorbeelden ontleend
eeuw >). opzet zijn

aan de geschiedenis van Bantam, want het eenige voorbeeld, mij

die ambt bekleeden, is


bekend, van vrouwen een godsdienstig
het Bantamsche Sultansrijk: in het plaatsje
nog een overblijfsel van

Banten, de laatste rest van de vroegere hoofdstad, zijn twee

welke de
vrouwelijke beambten, bedaja's geheeten, naam aan

Surakarta herinnert. Haar is


hofhoudingen te en Jogjakarta op-

des de godsdienstige feestdagen bloemen


gedragen, Vrijdags en
op

de heilige Maulana Hasan-ud-Dïn


te brengen naar
graven van

Ratu dat wil niet


en zijn geslacht. Zij mogen geene zijn, zeggen,

behooren tot de afstammelingen der


vroegere
Sultans. Zij zijn

uit het de overlevering


altijd afkomstig dorp Kaganteran. Volgens

moesten de bewoners van dit dorp inden ouden tijd bloemen

de bloemen den
kweeken voor Sultans en dagelijks brengen naar

de kweekt in dit dorp


Kraton en heilige graven. Nog altijd men

melati. De bij het


bloemen, met name kenanga en bedaja's zijn

bloemenstrooien in hofdracht: hebben de schouders


zij en armen

haar onderkleed zwart borst-


bloot, en dragen over
gewone
een

kleed dat tot de oksels reikt, om haar hals hangt een groengele

Aldus zij, begeleid door


bandelier ( slempang ). uitgedost, dragen
metalen kistje met bloemen
piekeniers en pajongdragers, een ge-
2
vuld van de Tiamah, het gebouw in oudhollandschen stijl ), langs

voorkant der moskee den het


den naar ingang van grafgebouw.
uit den der
Zoo handhaaft zich dus een vroom gebruik tijd
is
Sultans, lang nadat de laatste glans van Sultan Ageng’s rijk

1) Zie het naamlooze geschrift Batavia


,
in deszelfs gelegenheid , enz., Amsterdam,

blz. 33 vlg..
1799,
dit zeventiende-eeuwsche gebouw en
2) Over de oorspronkelijke bestemming van

Arabisch vele in
over de beteekenis van den
naam,
die wel klinkt, zijn legenden

thans gebouw maal-


omloop en gissingen mogelijk. Het is een voor
godsdienstige

tijden, o. a.
op
2 Shawwal, als de Regent van Serang in staatsie met al zijne ambte-

soms begeleid door de andere


Regenten van Bantam, de
heilige graven bezoekt.
naren,

Afbeeldingen der Tiamah o. a. bij G. P. Groenhof, Enkele geschiedkundige plaatsen

den Batavia, afb.


in Bantam
,
in Jaarboek van Topografischen Dienst 29/9, 1920,

de Korte Gids Oud-Banten den Oudheid-


6; V. I. Van Wall, voor (Uitgave van

kundigen Dienst in Nederlandsch-Indië), Batavia, z. j., afb. 5.


58 DE VROUW EN DE MOSKEE

uitgebluscht. Maar dat twee hofjuffers, als bestond er


nog een hof,

haren devoten arbeid van bloemen brengen kunnen blijven ver-

richten, is mirabile dictu te danken aan eene beschikking

van het Nederlandsche Gouvernement, die reeds in 1832 werd

is In dat werd de laatste


genomen en nimmer herroepen. jaar

titulaire Sultan van Bantam opgelicht en over zee naar Soerabaja

gevoerd, welke stad hem als verblijfplaats was aangewezen. Bij

Resolutie der Augustus 1832 N°. werd be-


Regeering van 15 4

paald, dat „ten behoeve van des Sultans bloedverwanten te Bantam,

en van andere personen,


alsmede tot onderhoud van tempels en

ander de
vorstelijke graven,
een en overeenkomstig aanwijzing
—”
den deze Resolutie staat ’s maands f 552.
op aan geannexeerden
worden de Resolutie behoort die
zou uitgekeerd. Bij een staat,

tot heeft: „Staat der afstammende de


opschrift personen van

Sultans van Bantam dewelke om derzelver Famielie betrekkingen

en uit aanmerking van armoedigen Staat onderstand behoeven,

uit de aan den Titulairen Sultan van Bantam Moehamat Safioed-

thans toegekende schadeloos-


din, naar Soerabaija gerelegeerd,

stelling benevens hetgeen zal worden toegekend voor het onderhoud

het houden Gods-


van voorouderlijke graven en toelagen tot van

zooals dit uit de


dienstige feesten in drie groote Tempels, vroeger

inkomsten gevolglijk latelijk uit de schadeloosstelling


vorstelijke en

had”. Uit dezen staat blijkt, dat ƒ3O. ’s maands werd uit-
plaats —

bloemen het bestrooijen der vorstelijke


getrokken „aan
voor graven,

alle vrij dagen, het bewaken derzelven, benevens onderhoud van dien”.

In tijden van bezuiniging, gedurende de negentiende eeuw en

is bloemen het
ook de twintigste, aan deze toelage „aan
voor

Het
bestrooijen der vorstelijke graven” herhaaldelijk getornd.

verminderd maarde bleef gehandhaafd. Er is


bedrag is toelage

niet zoo heel veel romantiek inde geschiedenis der Nederlanders

op Java; daarom doet het goed te weten, dat tot den huidigen

kosten het Nederlandsche Gouvernement bloemen


dag op van

worden de den onverzoenlijken vijand


gestrooid op graven van

der Sulthan Bantam” ') zijn geslacht,


Compagnie, „Agon, van en

dat vrouwenhanden dit in stand houden.


en vrome gebruik

in door Jonkheer Onno


1) Agon ,
Sulthan van Bantam. Treurspel vijf bedrijven

Zwier van Haren, Fries Edelman. Te Leeuwarden, 1769*


HANDEL IN SLANGENHUIDEN
HANDEL IN SLANGENHUIDEN

In
1927 en volgende jaren verwekte eene eigenaardige strijd-

onder de Moslims der Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo


vraag

inden handel veel vraag huiden


beroering. Destijds was er naar

de deze dieren bracht in


van slangen en leguanen, en jacht op

velen voordeel. Binnen verluid


dit Gewest aan een jaar, naar

wordt, verzond men eldersheen ruim tweehonderdduizend huiden,

behoorende tot de soort die in


voornamelijk van slangen, meest

eiland ular of genoemd


het Maleisch van dit puratja peratja

eenmaal, terwijl de handel in vollen werd


wordt'). Op gang was,

of door handel
van godsdienstige zijde de vraag opgeworpen,
men

deze zich niet schuldig maakte


te drijven in slangenhuiden aan

Allah’s Wet. dat door het


overtreding van Spoedig bleek, men

stellen deze had van wie men


van vraag geesten opgeroepen,

zich niet gemakkelijk weer kon bevrijden. Diepgaand meenings-

verschil kwam te voorschijn, zoowel bij de Moslimsche gemeente

zelve, als bij hare geestelijke leidslieden, de Wetgeleerden, Muftl’s,

aanzien de hoe uit godsdienstig


Penghulu’s, ten van
vraag, men

oogpunt moest oordeelen over het


vangen,
het villen, het koopen

de Tot de verwarring der geesten


en verkoopen van puratja.

dat iedereen juist begrip had


droeg nog bij, geenszins een om-

de de het
trent den waren aard, eigenschappen, en leefwijze van

zoowel het land


dier. Sommigen verklaarden, dat de puratja op

in het leefde evenals de kikvorsch


als water en dienvolgens, en

de kreeft, behoorde tot de dieren welke den mensch verboden,

de wat haram is aldus


haram, zijn tot spijze; aanraking met

verder behoort worden vermeden, daarom


betoogden zij te en

is ook het villen en het verhandelen van puratja- huiden haram.

De Prof. Dr. H. C. Delsman te Batavia mij


1) wetenschappelijke naam is, naar

mededeelde, Acrochordus Javanicus Hornst..


62 HANDEL IN SLANGENHUIDEN

Anderen hielden vol, dat niemand ooit levende


eene
puratja op
het land had, zoodat
gezien zij geneigd waren haar uitsluitend

als waterdier te beschouwen, niet vallende onder het oordeel van

haram te zijn, noch uit het der


oogpunt spijswetten, noch uit

eenigen anderen hoofde. Weer anderen dat iets dat


betoogden,
onrein is,
( nadjis) geen voorwerp vaneen geldig koopcontract
kan zijn, de der Shar?ah
volgens bepalingen ,
en dat, aangezien
doode puratja onrein is, ook het koopen
eene en verkoopen van

hare huid ongeldig worden Dan


moet geacht. waren er, die de

kern der zaak zochten inde vergiftigheid der meeste slangen;


daar de niet is, redeneerden
puratja vergiftig zoo zij, valt zij
niet onder de dieren die den mensch verboden of
zijn waarvan

hij de aanraking moet schuwen. Ook dat


wezen sommigen erop,

het handeldrijven in dieren die als voedsel verboden zooals


zijn,

tijgers en roofvogels, geenszins verboden is, zoodat, al ware de

puratja uit het der haram, toch


oogpunt spijswetten zij een

voorwerp van handel kon zijn.


Het is uit het voorgaande duidelijk, dat zuivere Wetsbepalingen,
zooals die inde handboeken tot de Moslimsche Wetgeleerdheid
te vinden zijn, hier vermengd werden met volksvoorstellingen
omtrent de begrippen haram nadjis Het bewust-
en . godsdienstige

zijn des volks dit valt in vele Moslimsche streken te


op

merken onderscheidt niet tusschen dat is


-—■

altijd haram, ver-

boden, en nadjis, dat is onrein; soms ook wordt aan deze be-

grippen eene uitbreiding gegeven,


welke zich met de leer der

Wetboeken niet verdraagt.


Klaarheid was inde onderhavige twistvraag ten hoogste ge-

wenscht, daar de zaak van uitnemend


practisch belangwas.

Opkoopers van slangenhuiden, zich in hun bedrijf bedreigd ziende,


wendden zich tot den Resident te met het verzoek,
Bandjarmasin
dat hij den Muftl’s en Penghulu’s zou opdragen, het volk naar

waarheid in te lichten. Zij dat


wezen er
op, onbevoegden, ge-

dreven door de zucht zich laten misschien ook door


te gelden en

broodnijd, zich voorlichters des


opwierpen tot godsdienstige volks.

Eene bron volkswelvaart onder


belangrijke van dreigde ten te

indien de bevolking redenen de


gaan, om godsdienstige slangen-

vangst zou staken.

Het werd dus tijd, dat zich


gezaghebbende Wetgeleerden over
HANDEL IN SLANGENHUIDEN 63

de strijdvraag uitspraken. Nu ontbreekt het in Zuid-Borneo van

oudsher
geenszins aan kundige beoefenaren der Moslimsche

wetenschappen. De de Muftï’s
godsdienstleeraren, en de Penghulu’s

ontvangen hunne opleiding óf bij guru's ter plaatse hunner


ge-

boorte, óf ook bij guru's van naam uit eene andere streek. De

gewoonte, welbekend Java, dat leerlingen inde


van godgeleerd-
heid tot bestaat ook
van
guru guru trekken, hier. Er zijn
trouwens geestelijke banden tusschen het Bandjareesche gebied
en Oost-Java: de
vereeniging van oudgeloovige Schriftgeleerden,
c 3

genaamd Nahdat al- Ulatna (vulgo: Nahdatoel Oelama ), die in

Oost-Java ontstaan is, heeft sinds enkele hare


jaren vertakkingen
1
in Zuid-Borneo Vele
). Bandjareezen studeeren, eene oude traditie

volgende, eenigen tijd te Mekka, bij bekende Arabische en Indo-

nesische leeraren, onder wie één Naast den wordt


Bandjarees. fiqh
in Zuid-Borneo ook de de
mystiek beoefend, aan hand van

geschriften als Sair al-salikln ila ibadat Rabb al-abidin 2


), eene

c
Maleische bewerking Al-Ghazalï’s
van Ihyal ulüm al-dtn, en

Hidayat al-salikln fi sulük maslak 3


al-muttaqln ), eene Maleische

vertaling van Al-Ghazalï’s Bidayat al-Hidayali met


bijvoegselen,
c
beide van Abd al-Samad al-Palembanï, die anderhalve eeuw

4
geleden te Mekka leefde ). Van de tarlqah' s is de Shadhiliyyah
vertegenwoordigd te Bandjarmasin en Marabahan, zooals valt
op

te maken uit de ambtelijke registers van


godsdienstleeraren,

laatstelijk einde die het Binnenlandsch Bestuur


van 1931, bijhoudt;
ook ten aanzien van deze
tarlqah blijkt vaneen ononderbroken

Over de
1) betrekkingen van
Bandjarmasin met Java in vroegere eeuwen zie A.

A. Cense, De kroniek Bandjarmasin blz.


van
, Santpoort, 1928, 115 —118.

Zie Van
2) Ronkel, Catalogus der Maleische handschriften in het Museum van

het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en


Wetenschappen ,
Batavia, 1909, blz. 383

vlg.; dezelfde, Supplement-Catalogus der Maleische en


Minangkabausche handschriften
inde Leidsche Universiteits-bibliotheek blz.
,
Leiden, 1921, 109; vgl. ook
Juynboll,
Catalogus de Maleische Sundaneesche
van en
handschriften der Leidsche Universiteits-

bibliotheek,, Leiden, 1899, blz. 287 vlg. Gedrukte uitgave onder den titel Sair

al-salikïn fï tariqat al-sadah al-süfiyyah ,


jang diterdjemahkandia (sic) daripada kitab
c
Lubab Ihya? ulüm al-dïn Kairo, H.
, 1350 (1931/1932 C.), 4 dln. in 2 bdn.

3) Zie v.d.
Juynboll, Catalogus Mal. en Sund. handschriften enz., blz. 261—264;
Van Ronkel, Catalogus blz.
enz., 429 vlg. 5 dezelfde, Supplement-Catalogus enz. blz.

113* Dit werk wordt te Bombay te Kairo


en
nog gedurig herdrukt.

4) Snouck Mekka S.
Hurgronje, ,
11, 390 ( Mekka in the lat ter part of the iqth
century , p. 289).
HANDEL IN SLANGENHUIDEN
64

in Snouck Hurgronje te Mekka


verband met Mekka. Toen 1885

studeerden daar vele uit het voormalige


vertoefde, jongelieden

Sultansrijk Bandjarmasin '), doch de traditie gaat nog veel verder

H. (1785/1786 C.) Muhammad


terug, daar reeds in het jaar 1200

te
Nafls b. Idris b. Al-Husain uit Bandjarmasin, woonachtig
der geloofs-
Mekka, een Maleisch werk over eenige hoofdpunten
2 3
Al-Durr dat reeds in 1885 )
leer opstelde, genaamd al-Nafls ),
4 is.
) Kairo gedrukt
en ook
nog eenige jaren geleden te

Muhammad Nafls was een ander


dezen
Een tijdgenoot van

Muhammad Arshad b. Abd-Allah al-


Bandjareesch geleerde,

Bandjarï, wiens geschriften tot den huidigen dag gelezen worden,


als geleerde is nog door
ook buiten zijn geboorteland. Zijn roem

der werd
heel Borneo verbreid. De beoefening godgeleerdheid
is de stamvader reeks van
in zijn geslacht erfelijk: hij van eene

inde Kelam-
Muftï’s en Penghulu’s. Hij ligt begraven kampung

pajan, in het district Martapoera; zijn graf is heilig ( keramat ).

Het Maleische werk over de Wetgeleerdheid, waaraan hij een groot

Sabïl al-
deel zijner vermaardheid te danken heeft, is getiteld
al-dïn. Hiervan bevinden zich hand-
muhtadïn lil-tafaqquh fi amr

5
Leiden 6 doch
schriften inde verzamelingen te Batavia ) en te ),

wel te Kairo; in mijn


het boek is ook herhaaldelijk gedrukt en

den derden druk, die jaartal


bezit is een exemplaar van geen

doch van de laatste jaren moet zijn, daar de tweede druk,


draagt
die mij onder oogen gekomen is, blijkens eene aanteekening op

laatste voltooid is inde maand Ramadan 1343 H.,


de bladzijde
het C.. Drie drukken bewijzen
dat is in voorjaar van
1925 genoeg-

zaam,
hoe geliefd het boek nog altijd is; het wordt gebruikt bij

in Zuid-Borneo dient velen in moei-


het godsdienstonderwijs en

ook inden de
lijke gevallen tot vraagbaak, strijd om puratja

den Sabïl
werd het
geraadpleegd. De wordingsgeschiedenis van

of the icjth
ï) Snouck Hurgronje, Mekka
,
11, S. 387 ( Mekka in the latter part

century , p. 288).
handschrift te Batavia.
2) Van Ronkel, Catalogus enz., blz. 403, beschrijft het eenige
S. in the latter part of the iqth
3) Snouck Hurgronje, Mekka
,
lij 387 {Mekka

century , p. 287).
c
Abd al-Samad al-Palembanï’s Hidayat al
4) In margine de van
van uitgave
11
salikln fï sulük maslak al-muttaqïn, Kairo, 1347 ■ (1928/1929 C.).

Van Ronkel, Catalogus blz. vlg.


5) , 373

Van blz. 111.


6) Ronkel, Supplement-Catalogus,
HANDEL IN SLANGENHUIDEN 65

al-muhtadïn is niet zonder belang: blijkens de voorrede van den

schrijver wilde hij een ander boek inde plaats van het
geven

bekende werk over de Wetgeleerdheid Al-Sirat al-mustaqim van

c
Nür al-Dïn Muhammad b. Alï b. Muhammad
Djllanï Hasandjï
Hamïd al-Ramrï, welks gebruik vele bezwaren opleverde, o. a.

verband houdende met Atjehsche taaleigenaardigheden. In het

jaar H. (1779 C.) verlangde Sultan Tahmïd Allah b. Tamdjïd


1193

hem, dat hij boek de


Allah') van een over Wetgeleerdheid zou

vervaardigen, den grondslag van den madhhab van Al-Shafm,


op

ineen Maleisch dat onderdanen bekend


zijnen was, en dat hij

ma sWil zou ontleenen aan de latere Shafirietische geschriften,


3
zooals den Sharh den al-tullab al-
op Manhadj van Zakarïya

Ansarl, Mughnï al-muhtadj van Al-Sharblnï, Al-Tuhfah van Ibn

Hadjar, Al-Nihayah van Al-Ramlï. Muhammad Arshad voltooide

zijn werk de narede Rabï II H.


blijkens op 27 1195 (22

April 1781 C.). De Sabll al-Muhtadïn is dus geschreven voor de

behoeften en in het Maleisch van het Bandjarmasinsche Sultans-

rijk. Later stelde Abd al-Rashïd, uit


eveneens een Bandjarees,

eenige geschriften van Muhammad Arshad het volksboek Kitab

2
perukunan besar ) samen, waarin men ineen kort bestek veel

over de godsdienstplichten, de gebeden en andere gewijde for-

mulieren bijeenvindt; ook dit geschrift is in wijden kring geliefd:


3
in verscheen zelfs eene Soendaneesche vertaling ).
1931

Blijkt uit het vorenstaande toereikend, dat de Wetgeleerdheid


in Zuid-Borneo vlijtige beoefening vindt, de geschiedenis van den

strijd de zal klaarder licht stellen.


over puratja dit
nog
in het

In achtte de rechtbank te den


1929 godsdienstige Bandjarmasin

tijd gekomen, om eene vergadering te beleggen met verschillende

z
ulamad uit Bandjarmasin, Martapoera en de afdeeling Oeloe Soen-

gai. Bij de opening deelde de Voorzitter den Raad


van Igama
mede, dat hij deze had einde te maken
vergadering belegd om een

aan de heerschende onzekerheid en de gedurige twisten over het

godsdienstige oordeel ( hukm ) aangaande den handel in puratja-

-1) A. A. Cense, De kroniek van


Bandjarmasin blz. 91, noemt een
„Soeltan Tahmid
,

Allah, van wien wij weten, dat hij van 1785—1808 regeerde”.
c
2) Kitab perukunan besar
, bagi Hadji Abd al-Rashïd Bandjar, diambil daripada

setengah karangan Shaikh Muhammad Arshad Bandjar. Bombay, z. j.

3) Kitab parukun ged'e, door Muhammad Shadhilï. Batavia, (1931).

Pijper, Fragmenta Islamica. 5


66 HANDEL IN SLANGENHUIDEN

huiden. werd exemplaar de puratja der ver-


Vervolgens een van

ook aal \belut, balut ')), opdat zich


gadering vertoond, en een men

eene goede voorstelling kon vormen van de eigenschappen der

het onderscheid tusschen aal.


puratja, en van puratja en

c c

Abdurrahman, dlim uit Marta-


Daarna verkreeg Hadji een

poera,
het woord, om zijne zienswijze uiteen te zetten. Hij betoogde

uitvoerig, dat de puratja niet kan worden verkocht, wijl zij onrein

dat het is, hare ongelooide huid, of-


(:nadjis ) is, doch geoorloofd

schoon verhandelen door middel naql al-yad, waar-


nadjis, te van

aanhaalde uit de Al-


voor hij eene bewijsplaats Hashiyah van

2
den Fath al-Qarïb Ibn Qasim al-Ghazzï ).
Badjürï op
van

Na hem werd Shaikh Mahmüd Abd al-Djawad, een godgeleerde

Omtrent dezen
uit Medina, uitgenoodigd zijne meening te
geven.

vooraf dat hij behoorde tot die


Arabier zij hier medegedeeld,
c
dolende ulamcd uit het Heilige Land, die goed geluk naar
op

den Indischen Archipel komen, leerarende op verschillende plaatsen

tijd, voorzien eenig


vertoeven, soms na verloop van van spaar-

geld, naar Arabië terugkeeren, soms ook reizende en trekkende

bestaan als hebben


blijven tot zij ergens een vast godsdienstleraar
c

Shaikh Mahmüd Abd al-Djawad was in 1926 in Neder-


gevonden.
landsch-Indië aangekomen, had eerst verblijf gehouden te Garoet,

waar hij uit de dochteren des lands eene vrouw getrouwd had,

in met deze verhuisd naar Bandjarmasin,


en was 1927, vrouw,

hier, gevende het verzoek landgenoot,


om gehoor aan vaneen

de zich te school Moslimschen


leiding op nemen van eene op

grondslag. Sedert wijdde hij zich geheel aan zijne school, ver-

willen stond
klaarde niet meer naar Medina te terugkeeren, en

de Arabieren Bandjarmasin bij de


in aanzien bij overige te en

Ondanks met
inheemsche bevolking. zijn veeljarigen omgang

kende niet Maleisch zich in deze


Maleiers hij nog genoeg
om

te kunnen uitdrukken, daarom


plechtige vergadering behoorlijk

Sabll al-Muhtadïn Deel blz. den hierboven vermelden


1) Inden ,
11, 257, van

wordt
derden druk, gespeld o
JtK>.

is bedoeld de plaats in Al-Badjürl, Hashiyah , I, 356 (Kitab


2) Waarschijnlijk

c
ahkam \ is\ Cry-
al-buyü ):
HANDEL IN SLANGENHUIDEN
67

had in
hij zijn advies het Arabisch
op schrift
gebracht, en één

der aanwezigen droeg den inhoud in het Maleisch voor.

De strekking van het advies den Shaikh


van was deze, dat

alle d. dieren die


krengen, w. z. zonder ritueele
slachting ( dhakat
sharHyyah) gestorven zijn, onrein (nadjis ) zijn, voorts, dat het

verboden (, haram ) is, de ongelooide huiden van


krengen te ver-

koopen, wijl die huiden deel


een zijn van de krengen en het

verboden is, maitaKs tot het


voorwerp vaneen
koopcontract te

maken. Volgens H.
eene
Overlevering bij Al-Bukharï en Muslim

heeft de Profeet heeft


gezegd: „Allah haram verklaard het ver-

koopen van den wijn, van de maitah, van het


zwijn en van de

afgodsbeelden”; daarop werd


gezegd: „O Gezant van Allah, zie

de der maitah ?
eens, vettigheden immers daarmede worden de

schepen ingesmeerd, en daarmede worden de huiden bestreken,


en de menschen gebruiken die hunne
voor lampen?”; toen heeft

1
Hij gezegd: „Neen, het is haram” ).
c

Nog werd gehoord Hadji Marwan, alim


een van
Bandjarmasin,
die betoogde, dat het de
geoorloofd is
puratja te
verkoopen,
redeneerende analogie 3
naar van hetgeen in Al-Ghazalï’s Ihya
ulum al-dïn staat het
over
geoorloofd zijn van het verkoopen
2
katten tijgers verder
van en
). Hij wees
erop, dat de
puratja
dier is dat in het leeft
een water (, hayawan bahrï), en dat het

c
geoorloofd is, een dergelijk dier te eten. Een andere alim uit

Bandjarmasin sloot zich bij dit betoog aan.

Daarna verklaarde de Voorzitter het voor noodzakelijk, juiste


berichten in te winnen de
omtrent levenswijs der puratja, en hij
verzocht de aanwezige deskundigen, inlichtingen te verstrekken.

Toen traden vier mannen die allen


naar voren, verklaarden, de

leefwijze der
puratja nauwkeurig te kennen, doordat zij van het

bewerken het dier hun hadden


van
bedrijf gemaakt. Hun werd

de eed afgenomen, en
hierop getuigden zij eenstemmig, dat

de
puratja eene slang is die zoowel
op
het land als in het

water leeft.

1) De hadith is te vinden bij Al-Bukharï, Sahïh Kitab al-Buyü‘, Bab bai


c
al-
,

maitah wal-asnam.

3
2) Al-Ghazalï, Ihya 1 ,
Djuz 11, Kitab adab al-kasb wal-ma'ash, Bab 11, Al-bai':

• A-Tj £t>_s £;!


68 HANDEL IN SLANGENHUIDEN

De voorzitter verklaarde vervolgens, dat de zaak nu voldoende

de rechtbank in raadkamer ging. Hier


was toegelicht, waarop

alle leden de zaak te


kregen gelegenheid, overwegen, en men

het beslissing uitsluitend te


kwam overeen, bij nemen van eene

rade te met den Koran en de H. Overlevering van den


gaan

Profeet, voorzoover sahih. Nadat de openbare zitting heropend

dat het hararn


was,
werd de uitspraak bekend gemaakt, luidende,

is, de puratja te eten, en dat het hararn is, hare ongelooide

huid te verkoopen.
werd ineen stuk,
Deze uitspraak ook schriftelijk vastgelegd

hier niet in hoofdpunten te worden weer-


te merkwaardig om

Na de der geraad-
gegeven.
eene opsomming van argumenten

%lamc? de vermelding de onder eede afgelegde


pleegde en na van

vier de Raad Igama de


getuigenissen der deskundigen, verwerpt
c

alle 'ülam3‘ behalve van Shaikh Mahmüd Abd


argumenten van

de der
al-Djawad, overwegende, dat argumenten eerstgenoemden

slechts aanleiding kunnen geven


tot
disputeeren ( mudjadalah),

wijl zij ontleend zijn aan de


geschriften der geleerden, terwijl

Shaik Mahmüd zich heeft het den Koran


beroepen op gezag
van

De Raad beschouwt de redevoering


en van de H. Overlevering.

van Shaikh Mahmüd als een bruikbaren grondslag tot het bepalen

oordeel inzake de puratja, daar


vaneen godsdienstig {hukm) men

niet de kitab's der idams? in


ingeval van dispuut {mudjadalah)
behoort terug te tot den
beschouwing moet nemen, maar gaan

Koran de is inden Koran


en H. Overlevering, gelijk geboden
Allah gehoorzaamt
zelven: „O die gelooven! gehoorzaamt en

den Gezant en die bevel voeren van ulieden, vervolgens, indien

elkander hebt iets, brengt het


gijlieden met geschil over terug

tot Allah en den Gezant” (Koran IV : 62). De Raad neemt verder

der dat de in
in aanmerking de verklaring getuigen, puratja twee

2
werelden leeft'), in herinnering, dat volgens „de kitab's )
en brengt
de H. haram is wat leeft het land en in
en Overlevering” op

Maleische luidt: „peratja hidup ber'alam dua (hayun piderain)”


1) De tekst

( hayyun fï’l-darain).

2) Zie o. a. Minhadj al-talibln , 111, 312; Al-Tuhfah, IV, 293; Al-Badjïïrï, Hashiyah,

Abü Bakr b. Muh. Shatta, Panat al-talibïn, 11, 352. De uitdrukking


11, 303;

V» zonder dat hare herkomst


,j g.M
komt algemeen in voor,

wordt opgehelderd.
HANDEL IN SLANGENHUIDEN 69

het water. Dan overweegt de Raad, dat huiden van dieren, op

zich zelf onrein rein worden krach-


( nadjis), ( tahir ) door looiing,

tens de uitspraak van den Profeet inde H. Overlevering: „Wan-

de huiden rein” Ten slotte


neer gelooid zijn, zoo zijn zij ').
de Raad de H. Overlevering, die Shaikh Mahmüd
verwijst naar

in het geding had gebracht: „Allah heeft haram verklaard het

verkoopen van den wijn, van de maitah van het zwijn en van
,

de afgodsbeelden”; daarop werd gezegd: Gezant Allah,


„O van

zie de der maitah} immers daarmede worden


eens, vettigheden
de daarmede worden de huiden bestre-
schepen ingesmeerd, en

ken, en de menschen gebruiken die voor hunne lampen?”; toen

” 2
heeft Hij gezegd: „Neen, het is haram ). —Op grond van voren-

staande overwegingen komt de Raad dan tot de slotsom, gelijk


hierboven reeds medegedeeld werd, dat het haram is, de puratja
te eten, en dat het haram is, hare ongelooide huid te verkoopen.

Nog wordt daaraan de opmerking toegevoegd, dat het verhan-

3
delen van ongelooide huiden door middel van naql al-yad ) niet

is besproken, omdat het te beschouwen is als eene hïlah.

De den Raad
uitspraak van
Bandjarmasinschen van Wetgeleerden
maakte echter einde aan de twisten over de puratja. In
geen

September belegde daarom de Muftï van Amoentai eene


1930
c

bijeenkomst met eenige ulama? uit de streek, om het vraagstuk

opnieuw te bespreken. Ook deze kwam tot de slot-


vergadering

som,
dat het eten en het ten verkoop aanbieden van de
puratja
als haram moest worden beschouwd; echter werd daaraan
nog

toegevoegd, dat het van de puratja niet haram was, en


vangen

dat iedereen in het van het dier moest worden vrijge-


vangen

laten. Met opzet koos de Muftï dezen vorm van eene geleerde
z y

samenspreking ulama niet terechtzit-


van eenige ,
en van eene

den Raad Amoentai, wel wetende dat


ting van Igama te eene

uitspraak van den Raad Igama, strekkende tot een verbod om

de de die haar levensonderhoud


puratja te
vangen, bevolking
vond in het der dieren, zou benadeelen. Toch kon deze
vangen

tegemoetkomende houding niet verhinderen, dat in Februari 1931

1) Muslim, Sahïh
,
Kitab al-haid, Bab taharat djulüd al-maitah bil-dibagh: lil

blz. -***
2) Hiervoor, 67. '

3) Maleisch: „berpindah tangan”.


70 HANDEL IN SLANGENHUIDEN

aantal lieden uit de Benoea in het


een
kampung Anjar, district

Alabio, geleid door zekeren Hadji Sulaiman, zich schriftelijk tot

den Muftï te Amoentai wendden met de klacht dat zij, die in

de hun bestaan zochten,


puratja berispingen en beleedigingen
moesten verduren menschen die niet het wenschten
van aan bedrijf
deel te zij dat de landbouw
nemen; wezen
erop, bijna geen middel

van bestaan meer opleverde, en dat zij toch levensonderhoud

behoefden voor hunne vrouwen en kinderen, en geld om hunne

belastingen te betalen. Zij om een einde te maken aan


vroegen

het godsdienstige krakeel over de puratja. Bij meer dan ééne

bespreking, die Hadji Sulaiman daarna met den Muftï van Amoentai

had, beriep hij zich op eene fatwa welke hij zeide uit Mekka
,

te hebben ontvangen, volgens welke de handel in


en
puratja’s
eischte hij
geoorloofd was; voorts
opheldering omtrent de uit-

spraak der ulamf September den Muftï


van
1930. Volgens was

echter de voorgebrachte Mekkaansche stuk, in Borneo


fatwa een

opgemaakt en daarna naar Mekka gezonden, waar een


gezag-

hebbend geleerde het met zijn naam onderteekend had. Ook

wees hij dat het verzoek van Hadji Sulaiman om eene uit-
erop,

spraak van den Raad Igama niet kon worden ingewilligd, dewijl
de Raad in zaken als deze geene uitspraak behoorde te
geven.

Hadji Sulaiman evenwel, niet tevreden met de antwoorden van

den Muftï, begaf zich Batavia, zijne klachten den


naar om
bij
Adviseur Inlandsche Zaken Dit had
voor voor te brengen. ten

gevolge, dat te Amoentai onderzoek werd


een van Bestuurswege

ondernomen, ten einde de juiste toedracht van het gebeurde vast

te stellen. Toen bleek, dat Hadji Sulaiman, hetzij om zich


op

den voorgrond plaatsen, hetzij omdat uit


te hij godsdienstige
redenen hij behoorde tot de Nieuwe
dusgenaamde Richting
de geestelijkheid wilde dwarszitten, de zaak de
op spits gedreven

had; zijne medeonderteekenaars van het request aan den Muftï

hadden slechts medegedaan zijne aanstoking. Inmiddels was


op

Hadji Sulaiman reeds metterwoon naar Samarinda vertrokken;

na zijn vertrek luwde de


belangstelling der bevolking in het

puratja -vraagstuk aanmerkelijk.

Het was de Muftï van Kandangan, die in 1932 de zaak


op-

rakelde. Omdat hem zoo dikwijls gevraagd werd, hoe men uit

godsdienstig oogpunt over de puratja denken moest, gaf hij


HANDEL IN SLANGENHUIDEN 71

in dat jaar een blauwboekje uit, Peratja getiteld ').

Hierin redeneerde hij als volgt: er zijn twee soorten van slangen,

inde Wet haram dat


ten eerste slangen die genoemd worden,

die bestendig het land leven,


zijn landslangen vergiftig zijn en op

halal dat
ten tweede slangen die inde Wet genoemd worden,

waterslangen die niet vergiftig zijn.


zijn
Wat betreft de landslangen, inden Sabïl al-Muhtadln staat:

2
haram. is de omdat zij vergiftig is” ). Uit deze woorden

slang,
niet erbuiten vallen. In het
volgt, dat
slangen die vergiftig zijn,

boek worden in het Arabisch vele soorten


Hayat al-hayawan
3
ook blijkens de taal der lands-
van slangen opgeteld ), gelijk er

ular lidi, ular ular ambelaras,


kinderen vele soorten zijn: putjuk,

ular ular birang, ular


ular tanah, ular
kapajang, tampukung,
ular ular ular sawah. Het
kumbang, ttlar lombok, paikat, mura,

oordeel de slangen is, gelijk vermeld


godsdienstig ( hukm ) over

in „De hukm is: haram is het eten


wordt Hayat al-hayawan-.
4
hare schadelijkheid” Hetzelfde wordt
van de slangen, wegens ).
i
in Hier weidt de
gezegd in Al-Tuhfah ') en Al-Nihayah.
6
de hand verhalen in Hayat al-hayawan ),
schrijver, aan van

eene
poos
uit over de wonderlijke eigenschappen der slangen,

welke zijne belezenheid in Al-Damlrï’s


uitweiding meer getuigt van

dat zake doet.


dierkundig woordenboek, dan zij ter

Komende de de Muftl dat de puratja


tot waterslangen, zegt

tot deze behoort. Vele lieden, die zich op


het puratja- bedrijf
de in handen
toeleggen, hebben hem verteld, „dat zij puratja

Mohammad Mufti Kandangan]. Ban-


1) Mas'alah Peratja ,
[door Hadji Joenan,
in Arabische in karakters.
djarmasin, 1932.
8
+ 8 blz., 8°; tekst en Latijnsche

2) Sabïl al-Muhtciaïn
,
11, 257' V~u A p j’P •

Bedoeld is het bekende werk Kamal al-Dïn Muh. b. Müsa al-Damïrf, Hayat
3) van

inde
al-hayawan al-kubra. De aangehaalde plaats is te vinden, uitgave van
Kairo,
3
blz. De schrijver van Mas'alah Peratja heeft, blijkens
1330 H., Djuz I, op 493.

zijne verwijzingen, eene andere uitgave gebruikt.

4) Hayat al-hayawan , Djuz I, 504.

5) Waarschijnlijk is bedoeld de plaats in


Al-Tuhfah , IV, 293. V+U +.*.l

. ojJ jg- •
■ *
6) Hayat al-hayawan, I, 493 vlg..
72 HANDEL IN SLANGENHUIDEN

krijgen met een vischsnoer ( undjun), waarvan het aas een stukje

visch is, vastgehaakt aan een ijzerdraad, welk snoer vervolgens


wordt neergelaten in het water tot den bodem: wanneer er
op

puratja is, deze het De


eene
bijt dadelijk snoer aan. puratja
is niet vergiftig, en wel eens zijn menschen door haar gebeten,

maar het leverde hinder Wanneer het Oostmoesson is,


geen op.

kan zij worden aangetrofifen in gaten inden grond die uitloopen


ook kan zij ’s nachts worden in
op water, en
gezien terwijl zij
de is ratten te zoeken. eieren als visch,
weer om Zij legt een

dadelijk komen de jongen in grooten getale uit haren buik te

voorschijn, zooals jonge visschen, en ze zwemmen in het water,

niet zooals landslangen, want


landslangen leggen eieren ineen

gat inden grond en bewaken ze totdat de eieren stukbreken en

uitte komen”. deze


er jongen voorschijn Op grond van
gegevens

wenscht de schrijver te toonen, dat de valt onder


aan
puratja
het godsdienstig oordeel van halal te zijn, wanneer men de vol-

gende bewijsplaatsen in aanmerking neemt. In Hayat al-hayawan


wordt vermeld: „AL-DJIRRÏTH. Dit is de visch die lijkt op
de

slang,... zij wordt ook genoemd al-djirrl. Het is eene vischsoort

die lijkt de slang en in het Perzisch heet marmahi ')


op ...

Al-Djahiz heeft gezegd, dat zij ratten eet, eene waterslang zijnde.
Het godsdienstig oordeel over haar is, dat zij halal is. Al-Baghawl
heeft gezegd bij Allah’s Woord: ulieden is
„voor geoorloofd
het visschen inde het ervan” V
gemaakt zee en eten (Koran : 97):
dat de
djirrlth halal is volgens eenstemmig oordeel, het is de

c c
leer van Abü Bakr en Umar en Ibn Abbas en Zaid b. Thabit

Abü Hurairah. Hetzelfde hebben Sharlh Al-Hasan


en geleerd en

c s
Ata het is de leer Malik de leer
en
,
en van en duidelijke van

c
2
Al-Shafi ï” ). —Er staat den hamish van Al-Nihayah, gelijk
op

inde hashiyah op Al-Tuhfah, en bij Al-Budjairimï in Al-Iqnah:


3
„De slang en de nasnas
) en de zeeschildpad zijn dus ha1a1....

1) Letterlijk: slang-visch*, de aal, volgens Steingass, A comprehensive Persian-English

dictionary , second impression, London, 1932, sub voce.

2) Hayat I, De Mas'alah
al-hayawan , 345. schrijver van Peratja sloeg eenige

gedeelten van den tekst over.

3) Zie over het fabelachtige wezen nasnas


,
nisnas : Al-Damlrï, Hayat al-hayawan ,

11, 612; Dozy, Supplément aux dictionnaires arabes


,
11, 668 en de daar aangehaalde
literatuur.
HANDEL IN SLANGENHUIDEN
73

ook al leven het land


ze
op *)”. Beschouwt men den djirrltk
of djirrl met behulp de aldus
van aangehaalde bewijsplaatsen
is de slotsom den dan is het
van schrijver duidelijk, dat hij tot

dezelfde soort behoort, dezelfde heeft als d &


eigenschappen puratja.
Het verzoenende standpunt van den Muftï van Kandangan
bleef niet Toen in
onaangevochten. hij 1932 zijn oordeel over

een gansch ander vraagstuk, verband houdende met den Vrijdag-


Q

dienst, in wijden bekend


kring gemaakt had, diende een alim

c
te Wasah Uir
(Kandangan), Hadji Abdullah Siddlq, hem van

antwoord ineen behalve het


vlugschrift waarin hij, Vrijdagdienst-

geschil, ook het de orde stelde


2
Inden
aan ).
vorm van eene fatwa behandelde hij inde eerste plaats de vraag,

welke hukm de moet worden De


over
puratja uitgesproken. puratja
is haram als voedsel, omdat zooals
ten eerste zij eene slang is,

blijkt uit hare


gedaante, lengte, kleur, reuk, levenswijs, en uit

het feit dat alle menschen, geloovigen haar


en ongeloovigen, eene

slang en geen visch noemen. Volgens den


idjmcf nu van alle

Moslimsche geleerden is de slang haram als voedsel, zooals ver-

meld wordt in alle


fiqh- boeken: „
haram is het eten van de

3
slangen hare schadelijkheid” Met wordt
wegens ). schadelijkheid
bedoeld vergiftigheid: haar is het
wanneer men eet, mogelijk
dat men sterft, of ziek wordt, of huidziekte of be-
eene krijgt,
wusteloos wordt, of zijn verstand verliest. De kwade reuk van

de puratja is één de kenteekenen hare


van van vergiftigheid.
Ten tweede is de puratja als voedsel haram, omdat behoort
zij
tot de dieren die in twee werelden (kayyun ftl-daravn) leven, in

het water het land. Er


en
op zijn proeven genomen met de puratja,

c
1) Sulaiman al-Budjairimï, Tuhfat al-habib ala sharh al-Khatib (hashiyah op
den

commentaar Muhammed al-Sharbïnï, hall


van
Al-Iqricd fï alfaz Abï Shudjaï), Kairo,

H.
1338 (1919/1920 C.), 4 dln.; dl. IV, blz. 260: aJ-U

Geschichte Litte-
(Job •
• • Brockelmann, der Arabischen

rator, I, 393, schrijft: al-Bagirmi, maar in Nederlandsch-Indië, waar het werk van

dezen
glossator veel gebruikt wordt, spreken Arabische en Indonesische geleerden

altijd uit Al-Budjairimï, overeenkomstig de den het titelblad:


schrijfwijze van naam
op

2) H. Abdullah Siddïq, Sidal djawab. Mas*alah vicdashir al-muslimïn (rahimakum

Allah) dan madalah ular


puratja. Bandjarmasin [1933].

3) Vgl. boven, blz. 71.


HANDEL IN SLANGENHUIDEN
74

of het land kan leven. In het droge jaargetijde blijft de


zij op

drie maanden in het leven, drogen grond te


puratja twee, op

mits slechts overal heen kan


midden van rietgras, zij gaan om

haar voedsel te zoeken. De puratja eet visschen en eet alle

dat aarde Aldus is de levenswijs


kleine gedierte op de kruipt.

der
puratja, volgens de vele stellige berichten die wij gevraagd

hebben visschers lieden die het wilde


aan van
beroep en aan op

veld wonen. Elk dier dat leeft in twee werelden is haram om

te worden haram te worden verkocht, naar den


gegeten en om

den madhhab Al-Shafi ï; de bewijs-


idjmcf der geleerden van van

luidt in alle Haram is wat leeft te land


plaats yf^-boeken: „
en

water” Ten derde is de als voedsel haram, omdat


te '). -

puratja
khabïth dat is slecht, slechtsmakend, afkeer verwekkend,
zij is,
Koran: zal hun de goedsmakende
gelijk er staat inden „en Hij

halal maken, Hij zal hun de slechtsmakende dingen


dingen en

haram maken” (Koran VII: 156). Verder is er een hadith, luidende :

de Moslims hebben als dat is bij Allah


„Wat gezien leelijk,
2
De is één de dieren die Moslim
leelijk” ). puratja nu van geen

verkiest te eten.

Na aldus den hukm over de puratja te hebben vastgesteld,

de schrijver de of de redeneering naar


bespreekt vraag, men

de puratja, vergeleken met


analogie ( qiyas) mag toepassen op

den Dit ontkent vastberaden: de puratja behoort


djirrlth. hij
het de djirrlth het visch. Na hierover
tot
genus slang, tot
genus

hebben komt de schrijver slotte tot de


te uitgeweid, ten vraag

naar welker beantwoording alle puratja-v isschers reikhalzend

zullen hebben wat de reden zijn dat het haram


uitgezien mag

Dit is omdat zij behooren tot


is, puratja- huiden te verkoopen.
c

de zaken die nadjis zijn en geen nut (manfa ah) hebben, terwijl

twee voorwaarden voor het verkoopen van goederen zijn, dat zij

tahir hebben. Dit is bekend, staat in alle jiqh-


zijn en nut en

-1) Vgl. hiervóór, blz. 68.

<s\ V». De schrijver heeft de herkomst deze


2) öyi Xs- Uji °l> van

Arabisch geleerde, dien ik raadpleegde, zou de


spreuk niet opgegeven. Volgens een

volledige tekst fLi Xs.


o\j V»
c

<üs\ het den Profeet zijn, maar van Abd


Crd Jus-; voorts zou geene uitspraak van

Allah b. Mas'üd.
HANDEL IN SLANGENHUIDEN
75

1 c
boeken ). De Imam Al-Rafi ï heeft gezegd: „Het verkoopen van

wat
geen nut heeft, behoort tot het ijdellijk verteren van
goederen,
2
wat uiteraard verboden is” ). Allah heeft gezegd: „Verteert niet

uwe
goederen onder ulieden met het ijdele” (Koran II: 184,
IV: 33)- jEn Allah weet het best de waarheid”.

Is het laatste woord de hiermede


over puratja gesproken ?

Dit valt moeilijk aan te


nemen, want
dergelijke geschillen hebben

een taai leven, het ontbreekt in het land der


en
pïiratja aan

een
geestelijk gezag, dat zijne beslissing zou kunnen opleggen.
Sinds de reformistische denkbeelden in Zuid-Borneo hunnen in-

tocht hebben gedaan, is de Moslimsche in


samenleving gestadig
twee kampen verdeeld geweest, die immer gereed staan om

elkander te bestrijden. Men heeft in het laatste tiental fel


jaren
getwist over de eetbaarheid, uit godsdienstig oogpunt, van de

slak genaamd kelemHiai, heeft het


men geschilpunt opgeworpen

of de Vrijdagsche preek inde landstaal


mag
worden
gehouden,
men heeft strijd gevoerd de
over
wettigheid van bepaalde Vrijdag-
c

diensten, over bid ah's bij den eeredienst, men heeft gekrakeeld
de studio maxime ducitur.
over
benoeming van
muftï's. Suo quisque

1) Zie bijv. Al-Badjürï, Hashiyah , I, 356: 4.,


j Minhadj

al-talibïn I, 8
, 349; Al-Tuhfah , 11, vlg..

2) Pd j uA 4 )'j 4.44 V

•&J tl tl
ECHTSCHEIDING EN APOSTASIE
ECHTSCHEIDING EN APOSTASIE

De Moslimsche Wet heeft der


gehuwde vrouw, die echtscheiding
tracht te buiten haren
verkrijgen medewerking van echtgenoot,
den niet geëffend. Immers, indien het haar niet
weg gelukt haren
tot het uitspreken
man van eene verstooting ( talaq) te
bewegen,
en zij evenmin in slaagt, huwelijksontbinding door
er te erlangen

dusgenaamden loskoop {khuf), blijft haar rechtens niet anders

over dan te streven


nietigverklaring hare
naar van huwelijksover-
eenkomst ( faskh). De echter waarin kan
gevallen faskh worden

toegepast, zijn inde Wetboeken eng omschreven en weinig talrijk,


daarom vindt ook deze wijze van huwelijksontbinding betrekkelijk
zelden toepassing. Doch, zoolang er Moslimsche mannen zijn die

Allah’s gebod: haar 1


„maar gaat goed met
(de vrouwen) om” )
niet opvolgen, Moslimsche
en
zoolang er vrouwen zijn, op wie

het woord den Moslimschen


van Qitfïr, Potifar, toepasselijk is:

2
„waarlijk uwe list is groot” ), zoolang ook zullen er vrouwen

gevonden worden die zinnen op andere middelen om den huwe-

lijksband te verbreken.

Op Java nu nemen Indonesische èn Arabische vrouwen soms

als uiterste redmiddel te baat: de de


apostasie, verzaking van het

3
Moslimsche geloof ). Apostasie (Arabisch: riddah, irtidaa■) geldt
naar godsdienstigen maatstaf als eene verfoeilijke daad, waarop

Koran IV:
1) 23.

2) Koran XII: 28.

3) Over apostasie in het algemeen zie Th. W. Muhammadan


men o. m.
Juynboll,
in Vol.
Apostasy Encyclopaedia of Religion and Ethics , Edinburgh, 1908, I, p. 625 s.,
de daar vermelde S. M.
en
literatuur; Zwemer, The law of apostasy in Islam. I.ondon.

[1924], passim A. S. Tritton, The Caliphs and their non-Muslim


; subjects , London,
I Islam and the in
93°i passim; dezelfde, protected religions ,
Journal of the Royal
Asiatic Society , April etc., vooral —De
1931, p. 311 p. 333. voorstellingen van

Zwemer die Tritton


uiteen; het is
en van loopen ver zeer
gewenscht, ze
gestadig
met elkander te vergelijken.
80 ECHTSCHEIDING EN APOSTASIE

straffen gesteld zijn èn in deze wereld èn in het hiernamaals. De

Koran zegt over apostasie onder meer: „Wie uwer afvalt van

daarna sterft als ongeloovige, de werken


zijnen godsdienst en

derzulken zijn ijdel in deze wereld en inde andere wereld; zij

zullen zijnde bewoners der Hel, voor altijd daarin verblijvende”‘).

De rechtsgevolgen van riddali, in beginsel reeds aanwezig inde

2
H. zijn inde
Overlevering ), fiqh- boeken stelselmatig ontwikkeld

3
in hoofdstukken
afzonderlijke ), terwijl nog andere bepalingen door

4
de rechtsboeken heen De voornaamste deze:
verspreid zijn ). zijn

de straf voor den afvallige ( murtadd) die onbekeerlijk blijkt, is

de dood, ritueele lijkwassching wordt aan hem voltrokken,


geene

de ritueele lijkdienst is hem ontzegd; hij wordt niet eene


op

Moslimsche begraafplaats begraven; daarenboven wordt de murtadd

beperkt in zijn vermogensrecht, het erfrecht geldt niet meer voor

hem, het huwelijk wie


van
apostaat wordt, hetzij man, hetzij vrouw,

is ontbonden. De Wetboeken beschrijven de scheiding tusschen

de echtelieden aldus: indien beide echtgenooten tezamen van het

geloof afvallen, dan wel slechts één van beiden, vóórdat de dukhul

heeft plaats gehad, dan wordt de scheiding dadelijk voltrokken;

indien echter de apostasie, hetzij van beiden, hetzij van één van

beiden, na den dukhül geschiedt, dan wordt de scheiding nog

opgeschort. Brengt terugkeer tot den Islam de echtelieden wederom

z
de dan het
samen gedurende iddah, blijft huwelijk bestaan, maar

in het tegenovergestelde geval, dat is, indien de iddah voorbij-

gegaan is zonder dat terugkeer tot den Islam heeft plaats gehad,

1) Koran II: 214.

worde hier de
2) Kortheidshalve verwezen naar artikelen Renegades ,
Repentci?ice ,

Punishment A handbook Muhammadan


bij Wensinck, of early Iradition, Leiden, 1927.
c

3) Zie bijv., voor de rechtsschool van Al-Shafi ï: Minhadj al-talibïn 111, 205 —

Panal al-
210; Al-Tuhfah , IV, 117 —130; Al-Badjïïrï, Hashiyah ,
11, 263 —266;
De zich ook
talibïn, IV, 132 —142. priesterraden op Java beroepen gaarne op

c
Muhammad Nawawï Banten’s Mirqat üd al-tasdïq een commentaar Sullam
su
, op
c c
b. Tahir b.
al-taufïq ila mahabbat Allah ala?l-tahqïq van Abd-Allah b. al-Husain

c
Muhammad b. Hashim Ba Alawï (over welken grondtekst men zie Van Ronkel,
the Museum of
Supplement to the
catalogue of the Arabic
manuscripts preserved in

the Batavia Society of arts and Sciences , Batavia, 1913, p. 107, 145 s.). De Mirqat
c
su üd al-tasdïq is eender latere werken van Muhammad Nawawï
Banten, het komt

niet voor inde lijst zijner geschriften bij Snouck Hurgronje, Mekka 11, S.
nog ,

365 —367; het is


uitgegeven te Kairo, z. j.; over riddah wordt gehandeld blz. 9 —15.

4) Minhadj al-talibïn ,
I, 284, 2975 11, 183, 243, 260, 349, 41 7 > UI, 408.
ECHTSCHEIDING EN APOSTASIE 81

dan is de scheiding een feit geworden, te rekenen van het tijd-


c

stip der apostasie af. De echtelijke gedurende de iddah


omgang

is verboden').
Het zijn deze bepalingen betreffende de scheiding van echte-

lieden door riddah de zich als zich


, waarop vrouwen beroepen zij

op Java bij een priesterraad vervoegen


met de verklaring dat

2
zij murtadd ) geworden zijn. Verklaarden zij aldus ineen Mos-

limsch land, geregeerd door Moslims, zij zouden de hachelijke


kans loopen, dat de straf riddah, de straffe des doods, aan
op

haar werd voltrokken. In Nederlandsch-Indië is zulks onder het

Nederlandsche bewind ten eenenmale uitgesloten, en van deze

omstandigheid maken soms Moslimsche vrouwen gebruik om haar

huwelijk door den rechter ontbonden laten


godsdienstigen te ver-

klaren, zonder de
vrees voor gevolgen.
Toen mij eenige jaren geleden enkele betreffende
rechtsgedingen
riddah van vrouwen bekend geworden waren, heb ik verdergaande

onderzoekingen ingesteld. Verscheidene personen, uit de Inheem-

sche uit de Arabische Java, wisten mij


en
samenleving op te

vertellen gevallen in hunne omgeving. Ik raadpleegde


van
eigen
verder dan allen voorzitters
meer twintig Panghulu’s, van priester-

raden, in West-, Midden- en Oost-Java. Het materiaal, dat ik op

deze wijze bijeenbracht, in het hiervolgende beknoptelijk


moge

worden medegedeeld.
Inde residentie Bantam, bekend de Moslimsche
om
strenge

gezindheid harer bevolking, schijnen sinds menschenheugenis de

priesterraden vonnissen riddah hebben


geene van te uitgesproken.
Wel herinnerde zich de Hoofd-Panghulu van Serang, dat om-

streeks het jaar toen hij Panghulu van Tjilegon was,


1910, nog

eene vrouw bij den priesterraad aldaar een eisch tot echtscheiding
had ingesteld, daar haar man niet nafaqah verschafte en
genoeg

zij met hem in voortdurende oneenigheid leefde. De priesterraad


wees haren eisch niet toe, daar hij voldoende termen
geene

vond. later verscheen de


aanwezig Eenigen tijd vrouw opnieuw

voor den priesterraad, thans met de mededeeling, dat zij murtadd

geworden was en tot het Christendom overgegaan. De priesterraad

1) Minhadj al-talibïn , 11, 349 s.; Al-Tuhfah , 111, 236.

2) De vrouwelijke vorm,
murtaddah
,
is
op Java ongebruikelijk; men schrijft

murtad murtat.
,

Islamica. 6
Pijper, Fragmenta
82 ECHTSCHEIDING EN APOSTASIE

weigerde echter uitspraak te doen, daar uit niets bleek dat de

vrouw inderdaad Christin geworden was. Deze ging daarop naar

haar dorp terug, doch werd de


nu
verhouding tusschen haar en

haren weldra
man
ondraaglijk: hoewel zij zich
nog
als met

elkander gehuwd beschouwden, durfden niet


zij meer leven als

man en uit de
vrouw vrees voor godsdienstleeraren, die zeiden:

„de wettelijke verhouding van deze twee is onzeker geworden


door de der
verklaring vrouw, dat zij murtadd is; mocht zij
werkelijk murtadd zijn, dan is het haram voor den haar als
man,

zijne vrouw te beschouwen”. Ten slotte vond deze


men
oplossing,
dat de priesterraad twee scheidsrechters
(. hakam ) aanwees, één

uit de familie van den één uit die der


man,
vrouw, die eene

echtscheiding wisten te
bewerkstelligen. Dit is dus eender

zeldzame voorbeelden van


huwelijksontbinding door scheids-

rechterlijke tusschenkomst
op grond van dusgenaamden shiqaq
(ernstige echtelijke oneenigheid) *).
Uit Batavia zijn mij twee gevallen bekend van vrouwen die,

op grond van
riddah, huwelijksontbinding erlangden van den

priesterraad. Het waren beiden Arabische vrouwen. In


1922,

op 30 Juli, verscheen eene achttienjarige Arabische vóór den

priesterraad met het verzoek, dat de Raad haar


huwelijk voor

ontbonden verklaren,
zou
wijl zij den Islam verlaten had en zich

der
aan
geen godsdienstige plichten die de Islam oplegt, meer

wilde
onderwerpen. Hare riddah had plaats gevonden 16
op April,
sinds dien had drie malen
zij inden toestand van haid verkeerd,
c

zoodat hare iddah voorbij was. De priesterraad nam hare ver-

klaringen aan, en sprak de


echtscheiding uit. Het andere

geval betreft, merkwaardigerwijs, eene vrouw, muwalladah, die

zeer godsdienstig hare


was en
godsdienstplichten getrouw nakwam.

Mijn zegsman
is haar broeder. Het
huwelijk van deze Arabische

was ongelukkig, en de familie van haren man maakte haar het

leven Er die
ondraaglijk. waren menschen, haar den raad gaven,

riddah te wenden
aan om
echtscheiding te
verkrijgen. Eindelijk
ging een mannelijk familielid voor haar naar den priesterraad en

1) Zie over huwelijksontbinding door


scheidsrechterlijke tusschenkomst
op grond
van
shiqaq-. Minhadj al-talibln 11,
, 407 s., Al-Tuhfah , 111, 318 vlg.; Al-Badjürl,
Hashiyah , 11, 133, Panat al-talibin 111, 378.
,
ECHTSCHEIDING EN APOSTASIE 83

gaf kennis, als haar wakll


,
van hare afvalligheidsverklaring. Na
c

afloop de iddah sprak de priesterraad de


van
huwelijksontbinding
uit. Intusschen was de hare salafs
vrouw
voortgegaan, te ver-

richten zich ook als Moslimsche


en overigens te gedragen. Hare

verklaring riddah had dus alleen doel zich


van ten gehad, van

den huwelijksband te bevrijden, en de openbare meening in haren

kring gaf haar gelijk.


In 1928 te
Krandji, in het
was er
regentschap Meester-Cornelis,
eene vrouw die van haren man wilde scheiden om met haren

minnaar te trouwen. Haar vader, die hadji den


was, gaf raad,

te dat zij Christin geworden


voor
geven was. Werkelijk gelukte
het haar, die wijze
op huwelijksontbinding te bewerkstelligen.
Weldra verscheen zij opnieuw vóór den priesterraad, thans om

te verklaren dat zij tot den Islam als


was teruggekeerd en Mos-

limsche nieuw huwelijk wilde sluiten. De


een
Regent van Meester-

Cornelis, wien het geval ter oore was gekomen, ontbood haren

vader en wees hem zijn onbetamelijk gedrag. Aan de


op uitspraak
den priesterraad werd niet
van
getornd.
De liefdewas in het
eveneens spel bij eene vrouw te Buitenzorg,
die in den aldaar
1920 van priesterraad huwelijksontbinding op

grond van riddah verkreeg. Zij was gehuwd met een veel ouderen

man, een Arabier, die ook eene andere vrouw had. Hare
nog

vrees was, dat zij met die medevrouw in één huis zou moeten

Daarom den
gaan wonen.
vroeg zij bij priesterraad echtscheiding
welke haar geweigerd werd.
aan, Zij ging daarop naar haar

ouderlijk huis hier haar


terug, en
zag een
godsdienstleeraar die,
bekoord door hare schoonheid, haar ten huwelijk vroeg. Hij ried

haar, ten aanhooren van den


priesterraad te
getuigen, dat zij uit

den Islam getreden Christin De


en
geworden was. priesterraad,
haar getuigenis aangehoord hebbende, stelde uit
zijne beslissing
c
tot na afloop der iddah .
Wederom verscheen toen de vrouw

voor den priesterraad, te verklaren, dat volhardde


om
zij bij
hare riddah, dat zij de woorden der Geloofsbelijdenis (Shahadah)
niet had dat
meer
uitgesproken, zij geene salat meer verricht

had, dat zij ook de vasten der pasverloopen maand Ramadan niet

had gehouden. Haar de Arabier, die ter


echtgenoot, terechtzitting

aanwezig was, antwoordde, desgevraagd, dat hij aan deze ver-

klaring niets had toe te Na in raadkamer


voegen. geweest te zijn,
EN APOSTASIE
84 ECHTSCHEIDING

eischeres thans
besliste de priesterraad, dat de apostasie van

de uit, zich beroepende


vaststond, en sprak huwelijksontbinding

de desbetreffende rechtsregelen in Al-Qawanln al-shar iyyah,


op

al-talibin Dit heeft


voorzoover ontleend aan Minhadj '). geval

echter in breeden kring ergernis gewekt, en de godsdienstleraar

is aanzien invloed kwijtgeraakt.


die erbij betrokken was, zijn en

In Soekaboemi heeft, zoover de herin-


het regentschap voor

slechts
nering van den tegenwoordigen Hoofd-Panghulu terugreikt,
met de
éénmaal eene vrouw zich tot den priesterraad gewend
dat murtadd De priesterraad heeft
mededeeling, zij geworden was.

willen der vrouw


toen echter geene beslissing nemen, maar ge-

hare te komen zich met haren


raden, van verklaring terug en

is, nadat de priesterraad


man te verzoenen. Hetgeen geschied

den raad der verzoening had


ook den echtgenoot gegeven.

te
Een opmerkelijk geval deed zich eenige jaren geleden voor

Eene Soendaneesche vrouw van middelbaren ouderdom


Bandoeng.
het haren met wien
had zich te beklagen over gedrag van man,

zij dertig jaar getrouwd was. Zij bewoog hem, ten overstaan van

llq uitte spreken,


den priesterraad als getuige, een bijzonderen ta

dagelijks ander-
waarbij hij zich verbond, ten eerste, zijner vrouw

halven gulden als nafaqali te zullen overhandigen, ten tweede,

die haar had, te zullen


bepaalde kleederen hij ontnomen terug

haar niet met woorden te zullen kwetsen, ten


geven,
ten derde,

den met haar te zullen uitoefenen.


vierde, eiken nacht bijslaap

de den bij den priester-


Na korten tijd klaagde vrouw man aan

belofte niet gehouden had, en


raad, dat hij zijne viervoudige
De
vroeg
vast te stellen, dat één talaq gevallen was. priesterraad

onderzocht de klacht, legde den man een dusgenaamden ver-

zwaarden eed nl., een eed den kansel {minbar) inde mos-
op, op
2 De
kee ), en verklaarde de vordering voor ongegrond. vrouw

c
Kitab al-
c
Uthman b. ‘Abd-Allah b. ‘Aqïl b.
Yahya al- Alawï, al-Qawanïn
1)
H. blz. 64. Over de
sharHyyah, nieuwe steendruk, Batavia, 1344 (1925/1926 C.),

beteekenis van dezen „Gids voor de priesterraden” zie Snouck Hurgronje, Sajjid

Oethman's Gids voor de priesterraden in Verspreide Geschriften IV, I, ,


blz. 283 —303.
,

kansel” behoorende tot de verzwaarde eeden


2) De „eed bij den Are-),

zie de Aanat al-talibin IV, 3 1 7, en Th. W. Juynboll, \Eed inde


(waarover men
,

Adatrechtbundel blz. vlg.) wordt Java


moskee\ in ’s-Gravenhage, 1922, 303 op

de met het gelaat


somtijds niet bij ,
maar
op den kansel afgelegd: eedsaflegger zit,
ECHTSCHEIDING EN APOSTASIE 85

legde, wederom in
nam met deze uitspraak geen genoegen, en

tegenwoordigheid van den priesterraad, de bekentenis ( iqrar) af,

uit den Islam verbindende daaraan het


dat zij was getreden, ver-

zoek, hare huwelijksontbinding vast te stellen. Vijf maanden bleef

de zaak onbeslist, toen ondervroeg de priesterraad de vrouw


op-

herhaalde haren eersten iqrar, nadat komen


nieuw, zij en was

dat haar voldeed de drie voorwaarden


vast te staan, iqrar aan

nl. meerderjarigheid ( bulügh), bezit verstan-


van geldigheid, van

besliste de
delijke vermogens vrije verkiezing ( ikhtiyar ) ‘),

dat zij inderdaad murtadd was, dat haar huwelijk,


priesterraad, en

2
krachtens de bepalingen in Al-Tuhfah ), moest beschouwd wor-

ontbonden sinds den harer afvallig-


den als te zijn dag eerste

heidsverklaring.
Minder voorspoedig in haar pogen om een gehaten huwelijks-

band te verbreken was eene Arabische vrouw te Bandoeng, die

heimelijk de echtelijke woning had verlaten en gevlucht was naar

Hier meldden zich zekeren dag bij officier


Magelang. op een van

het des Heils Arabier Arabische


Leger een en eene vrouw aan,

naar hun echtelieden, die den wensch te kennen gaven,


voorgeven

Christen te worden. De officier, die de zaak niet recht vertrouwde,

zeide dat hen niet staanden voet als Christenen kon be-
hij op

schouwen, eerst zouden zij een tijd lang onderricht inden Chris-

telijken godsdienst moeten volgen. Wel bad hij met hen, en op

het der gaf hij haar


verzoek vrouw om een Christelijken naam,

den dat is Maria. Korten daarna bracht de


naam Maryam, tijd

bij den het verzoek


ware echtgenoot te Bandoeng priesterraad
uitte maken of voortvluchtige inden
voor, om zijne vrouw

3
tïfah wel nushüz verkeerde De haren
staat van dan ). vrouw van

naar de qiblah gekeerd, op een laag bankje dat inden minbar geplaatst is, terwijl

de eedsafnemer achter hem eender treden staat ook komt het dat de
op 5 voor,

de eedsafnemer vóór den


eedsaflegger den minbar zelven staat of zit, terwijl
op

minbar staat. Ook vrouwen worden soms voor deze sumpah munbar (Soend., Jav.)

inde moskee verkeeren inden toestand haid dan leggen zij


toegelaten 5 zij van
,

den eed af inde deur der moskee.

1) Al-Badjürï, Hashiyah ,
11,4.

2) Zooals hierboven, blz. 80, is


weergegeven.

3) Nushüz als terminus technicus inden fiqh ,


beteekent echtelijke ongehoor-
,

zaamheid, en is tegenovergesteld aan


tcfah, echtelijke gehoorzaamheid. Nushüz kan,

worden zoowel den als


volgens Al-Badjïïri, Hashiyah, 11, 132, toegepast op
man
op
86 ECHTSCHEIDING EN APOSTASIE

kant liet den dat zij te Magelang tot den


priesterraad weten,

dat zij verzocht haar


Christelijken godsdienst was overgegaan en

het Christendom, ontbonden


huwelijk, wegens overgang tot voor

verklaren. In éénzelfde werden de uiteen-


te priesterraadszitting
verzoeken der beide behandeld: dat der
loopende echtgenooten
werd de dat zij steeds
vrouw afgewezen, priesterraad nam aan nog

tot den Islam behoorde, daar uiteen ingekomen brief van den

Kommandant het des Heils in Nederlandsch-Indië


van Leger
dat het des Heils haar niet als Christin kon be-
bleek, Leger
onvoldoende het
schouwen, m verband met hare voorbereiding;

verzoek van den verlaten echtgenoot daarentegen werd ingewilligd,

de als oordeel uit, dat de verplicht


priesterraad sprak zijn vrouw

was tot ta'ah.

den
In het regentschap Koeningan vervoegde zich in
1928 bij

Panghulu, voorzitter van den priesterraad, eene vrouw,


die
rapah ')

wenschte te doen, d. w. z. aangifte van haren eisch tot ontbinding

haar de reden gaf zij dat zij


van huwelijk. Gevraagd naar op,

anderen te De
voornemens was tot een godsdienst over gaan.

haar plan.
Panghulu vermaande haar, doch zij bleef halstarrig bij

Om te voorkomen, dat de vrouw, teruggekeerd in hare desa,

de den
zich als murtadd zou gaan gedragen, verzocht Panghulu

betrokken Districts-Panghulu om den


echtgenoot te waarschuwen;

den Naib hem de hoogte te houden.


tevens droeg hij op, op

Zoo werd de zaak ruchtbaar en kwam ook het Inlandsch Bestuur

De Wadana den of de hare


ter oore.
vroeg Regent, vrouw, na

de vrouw:
o-”

maar Java wordt het uitsluitend gebezigd van de vrouw. Voor eene begripsbe-
op

behalve t. a. ook
paling van nushüz worde
verwezen,
naar Al-Badjürï, p., o. a. naar

de Panat al-talibln 111, 370 enz.; voor eene eenvoudige omschrijving in het Maleisch
,

Kitab blz. 106 Het woord nushüz in het


zie men al-Qawanïn al-shar^iyyah , vlg. ,

Arabisch een substantief, wordt in ’t Sd. en


Jav.
als adjectief gebruikt, het luidt dan
c

’t Sd. is ta ah tot adjec-


gewoonlijk, in nusus
,
in ’tjav. nudjus , nodjus ; evenzoo een

het in den toat gekregen. Wanneer


tief geworden, heeft, ’t Sd. en ’tjav., vorm

inden toestand nushüz is haar niet


eene vrouw van verkeert, echtgenoot meer ver-

haar te die reden lokken soms mannen wier vrouwen


plicht, nafaqah verschaffen; om

den waarin wordt vastgesteld


zijn weggeloopen, eene
uitspraak van priesterraad uit,
dat hunne vrouwen inden staat van nushüz verkeeren.

Ook in Sd. ’tArab. Zie Th. W.


1) rapa , rapak ,
en Jav.; van raf .
o. m.

Juynboll, Handleiding , blz. 210.


ECHTSCHEIDING EN APOSTASIE 87

verklaring van riddah beschouwd kon worden als de wettige


, nog

echtgenoote van haren en de Regent antwoordde, dat dit


man,

inderdaad het geval was, en dat slechts de priesterraad bevoegd

aanleiding den der oordeel te


was, naar van
rapah vrouw een

vellen haren Inmiddels de uit


over huwelijkschen staat. was vrouw

hare desa verdwenen, en men vernam dat zij te Pekalongan bij

een bloedverwant verblijf hield. Nu werden, op aanstichting van

het Bestuur de huwelijksbeambten in het district


te Koeningan,
dat zekere uit die wel-
Pekalongan ingelicht, vrouw Koeningan,

licht nieuw wenschen sluiten, steeds


een huwelijk zou te nog

hoewel zij reeds gesproken had haar


wettig getrouwd was, van

plan, den Islam te verzaken. Ook verzocht de Panghulu van

den Hoofd-Panghulu Pekalongan der


Koeningan van om vrouw

alsnog een verhoor af te nemen aangaande hare verklaring van

riddah. Maarde van Bestuur en geestelijkheid kwamen


zorgen

te laat: uit Pekalongan werd bericht ontvangen dat de priester-

raad, na een behoorlijk onderzoek, het huwelijk der Koeningansche

reeds voor ontbonden verklaard had, grond van hare mede-


op
z

murtadd te zijn, dat de afloop harer iddah


deeling, en vrouw, na
,

zich wederom tot den Islam bekeerd had door het uitspreken

der geloofsbelijdenis.
andere Javaansche, toonde
Nog tegenover eene vrouw, eene

de te Pekalongan zijne rekkelijke opvatting het


priesterraad van

huwelijksrecht. Uit het summiere vonnis in deze zaak blijkt slechts,

dat de vrouw verklaard had vóór den priesterraad, Christin te

niet
zijn geworden; bewijs van godsdienstovergang schijnt te zijn

is ook, dat het vonnis eindigt


gevorderd. Merkwaardig met eene

eischeresse: dat, indien zij afloop hare


mededeeling aan na van

Hddah wenschen te keeren tot den Islam, haar


zou
terug gewezen

echtgenoot haar niet meer als zijne vrouw zou mogen beschouwen,

en dat er bezwaar is, dat zij met een anderen man een
geen

huwelijk sluit.

het is mij bericht, dat enkele


Uit regentschap Bandjarnegara
het land, die den harer
jaren geleden eene vrouw van man
ge-

Menadonees, wilde haren wettigen


negenheid, een volgen en van

talciq kon afdwingen, zich tot den Panghulu


echtgenoot geen

wendde grond hare bekeering


om huwelijksontbinding op van

tot het Christendom. De Panghulu vroeg het Inlandsch Bestuur


88
ECHTSCHEIDING EN APOSTASIE

om raad, en dit besliste, dat het door


huwelijk geloofsovergang
niet ontbonden was. Daarop steunende, weigerde de
Panghulu
der vrouw zijne tusschenkomst. De verliefde Javaansche volgde
daarop haren Menadoneeschen minnaar zonder
voorafgaande ont-

binding van haar huwelijk.


In het Surakarta moet
gewest naar
mij van betrouwbare

zijde verzekerd is
echtscheiding op grond van apostasie onbekend
zijn, daar de hier onder het
vrouwen
geldende adatrecht gemak-
kelijk op eigen houtje huwelijksontbinding kunnen verkrijgen,
dank zij haar recht lumuh
van rapak *).
Het is niet uit
mij gelukt, andere
regentschappen van Midden-

Java betrouwbare te verzamelen


gegevens omtrent
echtscheiding
wegens apostasie. De
Panghulu’s Banjumas,
van
Purwaredja,
Magelang, Demak, Japara, en Blora antwoordden
op mijne vragen

slechts, dat zoo iets bij hun weten nooit


nog was voorgekomen.
Uit Oost-Java bereikte mij een vonnis van den priesterraad te

Kediri uit den jare 1919. Supini was eene eenvoudige vrouw uit

de désa, die haren reeds


man
vijf kinderen gebaard had, toen

hij haar verliet zonder


achterlating van nafaqah. Ruim drie
jaar
bleef zij toen diende den
eenzaam, zij bij priesterraad den eisch

in, dat haar man haar het onderhoud


noodige zou verschaffen,
zoo niet, dan wilde scheiden,
zij en
zij was bereid, als
wang
2
ngiwal ) tweehonderd gulden te betalen benevens de kosten van

het geding. De
echtgenoot, opgeroepen, erkende de
juistheid der

feiten, doch verklaarde zich niet bereid, te


nafaqah geven, daar

zijne vrouw zijns inziens ongehoorzaam ( nudjus) was geweest; hij


wilde wel scheiden, dan moest huis
maar
Supini hem afstaan en

erf rijstveld, die


en zij van haren vader had
gekregen, benevens

eene som van vijfhonderd gulden, als


wang ngiwal. Supini weigerde
deze zware voorwaarden in
op te de
gaan, en priesterraad stelde

de
beslissing tot een naderen dag uit.
Bij eene tweede behande-

ling van hare rechtszaak herhaalde de vrouw haren eisch tot

echtscheiding, en onverwachts deelde zij den priesterraad mede,


dat zij Moslimsche wilde dat
geene meer zijn, zij Mohammed

1) Zie over rapak lumuh: Adalrechtbundel XXVIII blz.


, 47.

2) Ngiwal (waarnaast ook


pangiwal voorkomt) is het
Arabische
c

iwad, de losprijs
door
bij echtscheiding loskoop (khtcV ).
ECHTSCHEIDING EN APOSTASIE 89

niet als erkende. Men kan dat


meer profeet veilig aannemen,

deze bedenksel haar


ketterij geen eigen van Supini was, maar

was ingeblazen. De priesterraad toonde zich ontzet over den

iqrar der vrouw, en vermaande haar, die woorden te herroepen.

Maar zij bleef er bij, zij vier maanden uitstel kreeg om


waarop

zich te bezinnen. De echtgenoot, ingelicht zijnde over de riddah

zijner vrouw, zeide alleen: „zij is nü mijne echte vrouw, morgen

zal zij ook mijne echte vrouw zijn”. Ten derden male, vier maanden

later, verscheen de vrouw voor den priesterraad, om mede te

deelen, dat zij volhardde in haar ongeloof, en dat de natuurlijke


c

voorwaarden harer iddah vervuld waren. De priesterraad, die

getuigen meer van noode had, wees terstond vonnis: het


geene

huwelijk der vrouw werd ontbonden verklaard.

Dat niet alle zich


mannen
dadelijk neerleggen bij eene priester-

raadsuitspraak waarbij hunne echtgenoote hun grond van eene


op

verklaring van apostasie wordt bewijst de geschiedenis


ontnomen,

van eene vrouw te Tuban. Haar huwelijk was ongelukkig, ge-

ruimen tijd leefde zij gescheiden van haren man, en toen deze

dan jaar had haar zenden,


meer een
opgehouden, nafaqah te

hem den Deze stelde


klaagde zij aan bij priesterraad. nauwkeurig

vast, hoeveel de
echtgenoot verplicht was als nafaqah te ver-

schaffen: eene passende woning, kleeding, dagelijks één mudd

rijst, vleesch, bijgerechten, kokosolie en koffie, huisraad, verlich-

vrouwelijke bediende. Bevreesd, dat haar echtge-


ting, en eene

noot inderdaad aan zijne verplichtingen zou voldoen, begaf zij

één de vaststelling de nafaqah, opnieuw


zich, dag na van naar

den vergezeld haren vader, legde de


priesterraad, van en ver-

klaring af, dat zij geloofde in het bestaan van twee Allah’s, en

dat zich mitsdien beschouwde als uit den Islam getreden. Zij
zij

werd vermaand, zich zoo spoedig mogelijk van hare dwaling te

bekeeren en de Shahadali uitte spreken, doch zij weigerde. Toen

besliste de priesterraad, ten eerste, dat, aangezien zij tengevolge

haren haar huwelijk dat


van iqrar afvallig was geworden, van

af ontbonden tenzij zij zich gedurende de iddah


oogenblik was,

zou bekeeren, ten tweede, dat haar man ontheven was van zijne

echtelijke verplichtingen jegens haar. Vier maanden later, toen

de vrouw hare bekentenis van riddah herhaald had en medege-


c

deeld, dat de harer iddah vervuld werd de


dagen waren,
90 ECHTSCHEIDING EN APOSTASIE

oorspronkelijke uitspraak bevestigd. Twee


jaren verliepen, en de

stond het nieuw


vrouw
op punt om een huwelijk aan te
gaan

met iemand uit het


aangrenzende regentschap Bodjanagara, toen

de eerste dat
man van huwelijksplan op de hoogte kwam. Daar

hij zich steeds als beschouwde,


nog wettig getrouwd waar-

schuwde hij den Regent die den


van Bodjanagara, voortgang van

het huwelijk deed beletten. Later werd dit echter toch te Tuban

voltrokken.

Dit laatste riddah hoewel


geval van
,
het zich grootendeels in

Tuban had afgespeeld, toch den


was Regent van BodjUnag&ra

aanleiding tot het treffen die


vaneen maatregel, een merkwaardig
voorbeeld is den invloed het
van van
sommige regenten op gods-

dienstige recht: hij gelastte den Moslimschen huwelijksbeambten


van zijn regentschap, aanvragen tot
echtscheiding wegens over-

tot ander geloof eenvoudig af te De kracht


gang een
wijzen. van

dezen ondervond de dochter


maatregel vaneen dorpshoofd, die

acht jaren haren


met echtgenoot in onmin
geleefd had en her-

haaldelijk getracht, echtscheiding te verkrijgen, hetzij langs den

weg van
faskh, hetzij langs dien van khul grond van shiqaq.
op

Telkenmale was haar eisch afgewezen, daar de priesterraad geene

voldoende redenen onder-


voor eene echtscheiding aanwezig achtte,
handsche het worden
pogingen van man en vrouw om eens te

c
c
overeen zwad voor een khiil waren mislukt door het
overvragen

den zóó kwam de vóór den


van man, en vrouw ertoe, priester-
raad de verklaring af te dat drie Allah’s
leggen, zij aan geloofde
dus in hare eigen murtadd Maarde
en
oogen geworden was.

priesterraad ging die niet


op verklaring in, en toen de vrouw

afloop hare iddah terugkwam


na van en om eene uitspraak ver-

zocht, werd haar die nadat haar vader


geweigerd. Eindelijk, nog

hoogerop recht gezocht had dochter, de


voor zijne en openbare

meening, vooral inde désa, partij had vóór de


gekozen vrouw,

werd deze oplossing gevonden, dat de priesterraad het bestaan

van shiqaq tusschen haar en haren man vaststelde, en twee hakanCs


c
die ten slotte khid
aanwees, een met een afkoopsom van vijf

gulden wisten tot stand te brengen ‘).


Een zeker opzien, ook inde verwekte het
dagbladen, geval van

i) Zie hiervóór, blz. 82 noot.


ECHTSCHEIDING EN APOSTASIE 91

te Soerabaja, wie in
eene vrouw tegen 1929 eene
vervolging was

ingesteld wegens het misdrijf, bedoeld in artikel


279,1,1° van het

Wetboek van Strafrecht. Een bekend volksleider stond mede

terecht medeplichtigheid: hij had, zonder daartoe krach-


wegens

1
de de in het
tens Huwelijksordonnantie ) bevoegd te zijn, vrouw

huwelijk verbonden. Hij verklaarde den rechter,


voor tot zijne

onwettige daad gekomen te zijn, omdat de eerste echtgenoot der

haar jaren lang verwaarloosd had deze


vrouw zes
terwijl tevergeefs

herhaaldelijk getracht had, van den priesterraad echtscheiding te

verkrijgen. De eerste echtgenoot, gehoord, verklaarde dat hij zijner

vrouw inderdaad zes jaren lang nafaqah had maar


geene gegeven

dat hij daartoe ook niet verplicht was geweest, daar zij inden

staat van nushüz verkeerde. Er kwam verder aan het licht, dat

de ten einde raad, gereedelijk had


vrouw, geloofd wat een voor-

der haar dat door


man
volksbeweging gezegd had, namelijk zij
de onderhandsche, door getuigen aangehoorde verklaring, murtadd

te zijn, op eigen gezag, zonder medewerking van den priesterraad,


haar huwelijk kon ontbinden. Na deze
eigenmachtige huwelijks-

ontbinding was zij, naar haar tot den Islam teruggekeerd,


zeggen,

en eerst toen zij, wederom ondershands, zonder de tusschenkomst

vaneen huwelijksbeambte, een nieuw huwelijk had gesloten, had

de gerechtelijke aanklacht haar duidelijk gemaakt, dat haar eerste

huwelijk volstrekt niet ontbonden was door hare verklaring van

apostasie.
De geschiedenissen van riddah, die ik tot nu toe behandeld

heb, zijn alle voorgevallen inde lagere standen der maatschappij:


het eenvoudige uit het of ontwik-
waren vrouwen volk, weinig
kelde middenstandsvrouwen, die naar het laatste redmiddel der

apostasie waarschijnlijk zonder zich de


grepen, van godsdienstige
beteekenis recht bewust te zijn. Dat men echter tot inde hoogste

kringen der Javaansche desnoods dit middel


samenleving van

gebruik durft maken, bewijst het volgende geval, dat zich, nu

ruim vijf-en-twintig jaar geleden, in Oost-Java heeft voor-


ergens

gedaan. De Radèn Aju vaneen Regent verliet, diens zin,


tegen
de echtelijke woning huiselijke onaangenaamheden, en
wegens

2) Huwelijksordonnantie 1929, Staatsblad N°. 348; gewijzigd bij Staatsblad 1931

N°. 467.
ECHTSCHEIDING EN APOSTASIE
92

trok elders bij haren broeder in. Twee jaren lang trachtte zij

tevergeefs haren echtgenoot te bewegen, haar den talaq te


geven,

ook bemiddeling van familieleden mocht niet baten. Men houde

hierbij in het dat echtscheiding voor eene aanzienlijke


oog,

Javaansche vrouw eene schier ondraaglijke vernedering beteekent,

zij zal zich ergernissen, verwaarloozing, mededinging van jongere

vrouwen, liever laten welgevallen, dan de openbare schande der

verstooting. De Radèn Aju, die tot eiken prijs echtscheiding

wilde, eindelijk den laatsten


ging over tot stap: zij legde voor

den voorzitter den de


Panghulu, van priesterraad, verklaring af,
dat zij murtadd Maarde noch ook de
geworden was. Panghulu,

priesterraad, durfden uit deze verklaring van riddah besluiten

tot de nietigheid van het huwelijk van twee zoo hooggeplaatste


Zoo bleef de zaak totdat
personen. slepende, partijen eindelijk

overeenkwamen, hun geschil ineen den


regelmatig rechtsgeding

priesterraad voor te leggen, die daarop het huwelijk langs den

weg van faskh ontbond.

Het is uit het medegedeelde materiaal wel gebleken dat, terwijl

de motieven der vrouwen tot riddah vrijwel overal dezelfde zijn,


de houding welke de priesterraden daartegenover aannemen, geen

beeld zijn die de


éénvormig vertoont: er priesterraden vrouw

door trachten hare in te trekken,


vermaning te bewegen, verklaring
andere die een onderzoek instellen naar de motieven welke aan

hare verklaring ten grondslag liggen, er zijn er ook, die de bepa-


der Wetboeken de
lingen eenvoudig toepassen en godsdienstige

gevolgen laten der Dan is


voor rekening vrouw. er nóg een

dat zooals die


afwijkend standpunt sommige Panghulu’s van

Demak innemen tegenover dergelijke afvalligheidsverklaringen:

door hare riddah zijnde vrouwen


geene Moslims meer, de

priesterraad nu neemt alléén kennis van verzoeken tot echt-

Moslims, derhalve het den priesterraad niet


scheiding van staat

verzoeken in
vrij, op dergelijke van afvallige vrouwen te
gaan.
c c

Reeds Sayyid Uthman b. Aqil b. Yahya, de beroemde Wet-

geleerde van Batavia, heeft in zijn tijd in zijn Kitab al-Qawanin


c
al-shar iyyah gewaarschuwd tegen het kwaad van riddah bij

Als euvel vermeldt


priesterraden '). een even ernstig hij daarbij

i) Kitab al-Qawa?iïn (zie hiervóór, blz. 84 noot 1), blz. 62 enz..


ECHTSCHEIDING EN APOSTASIE 93

dat soms de Panghulu (Qadï, Muftï) en de leden der priesterraden,

eene vrouw, die gaarne van haren man gescheiden zou worden,

maar wie daarvoor geene wettige middelen ten dienste staan,

leert voor een oogenblik van haar geloof afvallig te worden ‘).
Snouck Hurgronje, deze plaats inden Kitab al-Qawariin al-shar Q-

iyyah besprekende, maakt ook nog van eene andere praktijk

laat zulk onmiddellijk nadat zij door


gewag: men eene vrouw

het afleggen van eene of andere verklaring van den Islam is

afgevallen, door het uitspreken der geloofsbelijdenis en wat dies

meer zij hare dwaling herroepen en verklaart haar huwelijk dan

2
voor ontbonden ). Dezelfde geleerde deelt mede, dat hem per-
3
soonlijk voorbeelden bekend zijn ), en noemt het begrijpelijk,
dat de vrouw de conniventie van den rechter niet zonder klin-

4
kende stand
argumenten tot brengt ).
Er is of het riddali
geen twijfel mogelijk, gebruik van ter

verkrijging van huwelijksontbinding wordt door den godsdienst


veroordeeld. In zooverre had de Javaansche Regent, die den

godsdienstbeambten het in behandeling nemen van dergelijke


5
zaken verbood Het valt echter bezien,
), ontegenzeglijk gelijk. te

mijne of den Nederlandsch-Indischen Overheden


naar meening,
het recht toekomt, hier in te grijpen. Men kan uitgaan van het

standpunt, dat verklaringen van riddah met het uitgesproken

doel, echtscheiding te verkrijgen, niet oprecht zijn en daarom

aandacht den rechter verdienen,


geene van godsdienstigen maar

daar staat dat niemand, ook niet den rechter,


tegenover, aan aan

het oordeel over iemands geloof toekomt. Wie, door eene on-

dubbelzinnige verklaring van ongeloof, zich buiten de godsdienstige

gemeenschap plaatst, moet de gevolgen van die verklaring aan-

vaarden, doch het moet eene beperking van iemands persoonlijke


in het
vrijheid belijden van godsdienstige meeningen genoemd

1) Zie Snouck Hurgronje’s bespreking van den Kitab al-Qawanin al-shaViyyah

in blz.
Verspreide Geschriften , IV, 1, 294.

2) Snouck Hurgronje, t. a.
p..

Ik herinner dat leermeester te Leiden eenige


3) mij, mijn op zijne colleges voor-

beelden van riddah van vrouwen Java ter verkrijging van echtscheiding placht
op

te bespreken.

4) Snouck Hurgronje, t. a.
p..

5) Zie hiervóór, blz. 90.


94 ECHTSCHEIDING EN APOSTASIE

worden, indien men de geldigheid eener zoodanige verklaring


ontkent. Het artikel der Indische
Staatsregeling, dat de volkomen

vrijheid van belijdenis van


godsdienstige meeningen waarborgt '),
komt dan in
bedenkelijk het
gedrang. Het ware te wenschen,
dat de
huwelijksverhoudingen algemeen zóó waren, dat
geene

getrouwde vrouw hare toevlucht behoefde te nemen tot uit


een,

hooger standpunt beschouwd, onzedelijk middel om den huwelijks-


band te verbreken. Men neme verder in
aanmerking, dat de
op
zich zelve
verwerpelijke gewoonte, behalve
op Java, ook elders

wordt Moslims onder Westersch bestuur 2


waargenomen waar
staan ),
en ten slotte, gedachtig aan het leed dat de vrouwen droegen
vóór zij afvallig werden, herhale men voor zich den
versregel
van
Frankrijks groote dichteres, Marceline Desbordes-Valmore:

Vois-tu! d’un coeur de femme il faut avoir 3


pitié.... ).

1) I.S. art. 173.

2) Muhammad Iqbal, Six lectures the reconstruction


on
of religious thought in

Islam
, Lahore, 1930, p. 235 : „In the Punjab, as
everybody knows, there have been
cases in which Muslim women wishing to get rid of undesirable husbands have been

driven to apostasy”.

3) Marceline
Desbordes-Valmore, Révélation.
DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP JAVA
x
DER OP JAVA )
DE OPKOMST TIDJANIYYAH

veld de studie den Islam


Een nieuw, nog ongeploegd voor van

is het romantische land van Cheribon. Hier zijn, schier


op Java
uit het gods-
ongerept, historische herinneringen tijdperk van

Hier ligt het heiligdom


dienstovergang bewaard gebleven. van

de vermaarde „graf-stede van Sjeich Ibn


Gunung Djati, zeer

reeds de oudheden
Moelana”, voor Valentijn „een van grootste

niet alleen ’t Eiland Java, zelfs van


en zeldzaamheden, van maar

2
de hedendaagsche toestand stemt
’t gansche Oosten” ); nog over-

schoon niet uit eigen


een met de beschrijving welke Valentijn,
3
uit vrijwel
aanschouwing, ervan
gegeven
heeft ). Bedevaartgangers

alle bezoeken de heilige stede. Inde stad


gewesten van
Java
Cheribon met hare teekenachtige oude buurten bevinden zich de

drie drie Princen Tsjeribon”, levende


vorstenhoven van „de van

getuigen van zeventiende-eeuwsch Javaansch hofleven, waarvan

vooral de Kraton Kasepuhan en de Kraton Kanoman merkwaardig

zijn uiteen oogpunt van oudheidkunde en kunstgeschiedenis;

zij zijn het middelpunt van de Mulud-viermg, het groote gods-

dat heinde duizenden be-


dienstige feest, jaarlijks van en verre

zoekers naar Cheribon trekt. Men moet de overstelpende drukte

in die hebben te beseffen, welk eene plaats de


dagen gezien om

Cheribon inde volksvroomheid beslaan. Aan


heiligdommen van

de aloon-aloon den Kraton Kasepuhan


de Westzijde van van

behandeld in
1) Ineen voorloopigen vorm heb ik dit
onderwerp 1928 op eene

het Bata-
vergadering der Afdeeling Taal-, Land- en Volkenkunde van Koninklijk
kort mijne
viaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen; een verslag van

Mededeelmgen Af-
voordracht is opgenomen
onder de Verslagen en van
genoemde
in Indische Taal Lan- Volkenkunde Deel LXIX
deeling het Tijdschrift voor en
,

blz. 169.
(1929),

2) Valentijn, Beschryving van Groot Djava ofte Java Major, enz,, Dordrecht,

blz.
1726, 15.

3) Valentijn, t. a.
p.
blz. 15 —17.

Islamica.
7
Pijper, Fragmenta
98 DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP JAVA

verheft zich, hoog, de


zwaar en Masdjid Agung, de Groote Moskee,
die der oudste moskeeën is de
eene van Java en bij bevolking
inden reuk uit
van
heiligheid staat; haar primitief grondplan
hare
en
bouwgeschiedenis zou men een belangrijk stuk der historie

den moskeebouw kunnen


van
op Java ontwerpen. Hoe uitgestrekt
de stad Cheribon ook geworden is, zij kent slechts ééne
Vrijdags-
moskee, deze Masdjid Agung en het geldt als
,
een groot voor-

recht, in deze moskee of


Vrijdagnachts inde maand Ramadan
z

retraite {i tikaf) te doen.


mogen Nog merkwaardiger wellicht,
uiteen geschiedkundig gezichtspunt, is de kleine moskee inde

wijk Pandjunan, die ouder heet te zijn dan de Masdjid Agung,


c
daar de legende den bouw toeschrijft aan Maulana Abd-ur-

Rahman, die vóór zijn’ broeder, den lateren Sunan


Gunung Djati,
te Cheribon zou zijn gekomen en er de eerste moskee hebben
zou

gebouwd. De Hindoejavaansche die het moskeeërf


muur
aan de

voorzijde afsluit, en de bijzonder lage muren van het inwendige,


ter manshoogte, wijzen in elk geval op een zeer hoogen ouder-

dom, en wellicht
dringt zich
nergens sterker de hypothese op,
dat de oude moskee
Javaansche een
open gebouw zonder wanden

geweest is. Dit primitieve moskeetje van Pandjunan is een datum

inde oudste geschiedenis van den Islam op Java en zou eene

afzonderlijke beschrijving verdienen, gelijk men de


geschiedenis
het kleine
van
Javaansche bedehuis, de
langgar, zou kunnen be-

studeeren aan twee opmerkelijke langgar's inden Kraton Kase-

puhan, die de
aan voorzijde geheel open zijn, en
nog geen rnihrab,
noch mihrab bezitten.
-aanduiding

Heilige plaatsen, vooral


heilige graven, zijn door het geheele
land Cheribon De
van
verspreid. oudgeloovige vroomheid ver-

toont zich
op Java nergens duidelijker dan in Bantam en Cheribon.

Dit is ook het land van de ouderwetsche


pesantrèn' s en van de

Kijai' s, die hunnen invloed


op
de
bevolking tot den huidigen
dag hebben bewaard. Het
geheele godsdienstige leven is
nog op

voorvaderlijke leest geschoeid: de nieuwere stroomingen inden

godsdienst zijn aan Cheribon tot dusver voorbijgegaan, noch

Moehammadijah noch de Sarekat Islam hebben hier vasten voet

kunnen krijgen, wèl de


maar
vereeniging van oudgeloovige god-
geleerden, de Nahdat al-'Ulamal
(vulgo: Nahdatoel Oelama ), en

in het Zuiden der in


residentie, Madjalengka, is de Perserikatan
DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP JAVA 99

Oelama ontstaan. Hoe diep de volksvroomheid inden Islam

geworteld is, blijkt wellicht uit niets zoo duidelijk als uit de

dat hare devotie [salat) het


gewoonte, vrouwen soms
op open

veld verrichten, die, voorzoover mij bekend is,


eene
gewoonte
anders in die mate wordt
nergens op Java aangetroffen: wanneer

men inden namiddag gaat over de vlakte, die verzengd wordt door

de dan kan men soms de akkers, ver van de dorpen,


zon, op

roerlooze witte gedaanten zien, rechtopstaande, daarna, eene wijle

zich voorover buigende, het zijn vrouwen die, toen zij ''haar het

rijstveld gingen, hare witte bidkleeden van huis hebben mede-

als het de salat is de ritueele


genomen, om, uur van gekomen,

wassching te verrichten ineen naburig stroompje, en hare god-

vruchtige oefening midden het veld te volbrengen *).


op

De den ouden hebben macht


godgeleerden van stempel over

het volk. Het wie de santrï s inde leer


zijnde guru' s, bij gaan

de kennis de de
voor van Wetgeleerdheid ( fiqh ), geloofsleer
c

( ilm al-tauhïd, usïïl al-dïn), en andere gewijde wetenschappen.

Het zijn ook de geëerbiedigde, wijze leiders en raadgevers van

het volk, die rijke geschenken ontvangen van hunne bezoekers

uitdeelen. Welk staat zulke


en
zegen een
Kijai’s soms voeren,

daarvan levert de Kijai van Kratjak, inde desa Tjipeudjeuh, in

het district Sindanglaoet een voorbeeld, die in 1930 ter gelegen-


heid van het huwelijk en de besnijdenis zijner kinderen een

tweedaagsch feest gaf, waaraan omstreeks zevenduizend


genoo-

digden deelnamen, afkomstig, behalve uit het regentschap Cheri-

bon, ook uit Indramajoe, Koeningan, Garoet, Tasikmalaja, Tjiamis,

Tjilatjap, Banjumas, Pemalang, Pekalongan en Semarang. Een

andere machtige Kijai uit Sindanglaoet gaf omstreeks dienzelfden

tijd godsdienstigen maaltijd den honderdsten het


een
op dag na

sterven van zijn vader, tezamen met een huwelijksfeest voor eene

nicht; de duizend uit


gasten waren gekomen, Westelijk tot

Bantam, Oostelijk tot uit Grissee. In het algemeen gaat van deze

Kijaï’s, rustige lieden, geen verkeerde invloed uit, en een ver-

standig Bestuur weet hunne macht over de bevolking te waar-

deeren, en te zijner tijd aan te wenden.

De mystieke broederschappen ( tariqah' s, tarèkai’s, tarèk’s) zijn

1) Vgl. hiervóór, blz. 35.


100 DE OPKOMST DER OP
TIDJANIYYAH JAVA

in Cheribon door verscheidene leeraars vertegenwoordigd. Vooral

de Qadiriyyah, Naqshibandiyyah, en Shattariyyah vinden hier

beoefening, daarnaast, in mindere de


maar mate, Shadhiliyyah
de Khalwatiyyah. heeft zich, sinds
en
Daarbij 1928, eene nieuwe

leer gevoegd, die der Tidjaniyyah, de deze


en aan opkomst van

mystieke orde is de onderhavige studie gewijd. De geschiedenis


de verbreiding der die zich als het
van
Tidjaniyyah, ware
op

klaarlichten dag heeft voltrokken, levert een merkwaardig voor-

beeld hoe mystieke leer


op, eene op Java vasten voet verkrijgt.

Inde maand Maart van het jaar 1928 kreeg het Bestuur te

Cheribon bericht, dat in


eenige désa’s nieuwe
eene
godsdienstige

beweging gaande Twee werden


was.
godsdienstleeraren genoemd,
die schare duizenden zouden
eene van
heilbegeerigen inwijden
in nieuwe mystieke leer, de
eene
tariqah Tidjaniyyah, waarvan

men te voren nimmer gehoord had. Men wist evenmin, waar de

der beweging te zoeken Arabisch


oorsprong was, maar een boekje,
dat bij de werd
aanhangers gevonden, vermeldde als bewerker

c c
Arabier uit Medina, Alï b.
een
woonachtig te
Tasikmalaja, Abd-

Allah al-Tayyib al-Azharï. Dit boekje, Kitab


getiteld Munyat
al-murïd '), „Het Boek den Wensch den leverde
van van Leerling”,
den sleutel tot nader onderzoek de nieuwe
een van mystieke

beweging, die weldra bleek zich niet tot Cheribon te bepalen


doch zich uitte strekken ook andere West-
over gedeelten van

en Midden-Java.
De mystieke orde der Tidjaniyyah, die, voorzoover men heeft

kunnen vóór 1928 Java


nagaan, op geene aanhangers telde, is

vooral verbreid over geheel West- en Noord-Afrika, verder over

Egypte West-Arabië. Naar hare haar karakter


en
geschiedenis en

behoeft nieuw onderzoek


geen gedaan te worden, beide zijn ge-

noegzaam bekend. Slechts enkele historische feiten, voorzoover

1) Op het omslag: Kitab al-Munyah fV l-tarïqah al- op


de
bladzijde
c
den titel: Kitab li- allamat
van
Munyat al-murïd zamanihi al-mashhür bibni Baba

al-Shinqïtï aKAlawï al-musamma bil-Tidjanï. Gedrukt te Sha ban


c

Tasikmalaja,
1346 H. (Jan. 1928 C.), blz., B°. De bewerker noemt zich zelven laatste blz..
32 ter

Bevat behalve den hier daar


en verkorten tekst van het gedicht Munyat al-murïd
,

eenige toevoegingen den zijne betrekking


van
bewerker, o. a. over tot de Tidjaniyyah,
en een
gedicht van zijne hand.
OP 101
DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH JAVA

studie zullen hier kor-


zij voor de onderhavige van belang zijn,

telijk worden
opgehaald.
c

Stichter der orde de Abü’l- Abbas Ahmad b.


was Algerijn
c
Muhammad b. al-Mukhtar te Ain Madï in
al-Tidjanï, geboren
Van stamde hij af
het jaar 1150 H. (1737/1738 C.). vaderszijde
c

van Hasan den zoon van Alï, den zoon van Abü Talib. Den

naam Al-Tidjanï, of Al-Tidjdjanï, ontleende hij aan een stam,

genaamd Tidjanah, waaraan hij van moederszijde verwant was.

Op zijn zevende jaar kende hij den Koran van buiten, en hij

zooveel de dat hij


legde zich met ijver op wetenschappen toe,

als leeraar kon Men


reeds
op jeugdigen leeftijd optreden. roemt,

behalve kennis, ook zijn karakter. Op zijn


zijne groote vroom

met
een-en-twintigste jaar begon hij zijn’ omgang
voorname

1186 H. begaf hij zich ter


Sufi’s. In het
jaar (1772/1773 C.)
zocht in den
bedevaart naar Mekka, onderweg, o. m. Egypte,

verschillende leerde tijdens bezoek


omgang met SüfCs, en een

aan Medina Muhammad b. Abd al-Karïm al-Samman ') kennen,

van wien hij geheimenissen leerde. Alle voorname godsdienst-


kenners hadden hem lief hem zijne blijde toe-
en
voorspelden
komst. Na de Bedevaart verricht te hebben keerde hij naar zijn

vaderland terug. In het jaar 1196 H. (1781/1782 C.) begaf hij

zich van Tilimsan (Tlemcen) naar Abü Samghün en Al-Shalalah.

Daarop gewerd hem het groote gezicht zijns levens: hij aan-

schouwde, niet
slapende, maar wakende, den Gezant van Allah,

en Deze leerde hem hoe zijn wird moest zijn, namelijk honderd-

gewijde zegswijze Allah (ik Allah


maal de astaghfir vraag om

vergeving), en honderdmaal de zegenbede ( salat ) over den Profeet,

beval hem dezen wird leeren alle Moslims die


en Hij te aan

zouden hem ook, zich los maken


erom
vragen, en Hij zegde te

van alle andere shaikh’s en hunne daar Hij zelf zijn


wegen,

middelaar en helper zou zijn. In het jaar 1200 H. (1785/1786 C.)


vulde de Profeet den wird nog aan met honderdmaal tahlll dat
,

is de gewijde zegswijze la ilaha illallah (er is


geen
God dan Allah),

nadat de Profeet zijne treden


en weifelingen om
op
te over-

-1) Stichter der Sammaniyyah; zie Snouck Hurgronje, De Atjehers ,


11, 220 enz.

216 Van Ronkel, Cata-


(The Achehnese , 11, s.), Verspreide Geschriften, IV, 2, 389;

logus
der Maleische handschriften in het Museum van het Bataviaasch Genootschap
Kunsten blz.
va?i en Wetenschappen ,
421 —424.
102 DE OPKOMST DER
TIDJANIYYAH OP JAVA

had door hem te de


wonnen
zeggen: „gij zijt eene
poort voor

behoudenis eiken overtreder Allah’s die zich


van van geboden, bij
u aansluit”, begon hij zijne leer te
verkondigen. De nieuwe
tarïqah
verbreidde zich heinde
spoedig en ver. Daarna vertrok hij naar

Fez, en woonde daar tot


hij zijnen Heer ontmoette, inden

Shawwal H.
vroegen morgen van 17 1230 (22 Sept. 1815 C.),

tachtigjarigen ouderdom. Hij is te Fez


op begraven.

Aldus, der kortste


naar eene en
eenvoudigste beschrijvingen '),
het leven den Meester. Over
van
heiligen den voortgang zijner

tarïqah zijn’ dood hare lotgevallen inde


na en
negentiende eeuw

worde idpleegd het bekende werk


gera van Depont en Coppolani,
2
Les confréries religieuses musulmanes
).
De oefeningen der tarïqah be-
Tidjaniyyah zijn eenvoudig, zij
staan uiteen wird, tweemaal daags, éénmaal
eene wazïfah daags,
en eene haylalah op Vrijdag. De wird is, gelijk hierboven reeds

werd medegedeeld, samengesteld uit de woorden


astaghfir Allah,
honderdmaal, de zegenbede ( salat) over den Profeet (in haren

z
kortsten Alldhuntma salli ala Muhammad
vorm: sayyidina. wa-

zala alihi „o Allah, heer Mohammed


zegen onzen en Zijne Familie”,
3
maar een langere vorm wordt aanbevolen )), honderdmaal, la

ilaha illallah, honderdmaal. De tijd voor het van dezen


opzeggen

wird is ’s ’s namiddags, namelijk, ’s


morgens en
morgens bij voor-

keur na de salat al-subh tot de salat al-duha, doch voor wie dan

bezigheden heeft, duurt de tijd tot zonsondergang; ’s


namiddags bij
voorkeur na de salat al-~asr tot de salat al-dshal, doch voor wie

dan bezigheden heeft, duurt de tijd tot zonsopgang. De


wazïfah
c
is als volgt Allah al- azïm
samengesteld: astaghfir alladhï la

ilaha illa. huwa al-hayy al-qayyüm („ik vraag Allah, den Groot-

machtige, om
vergeving, buiten Wien er
geen
God is, den Levende,
den bij Zich bestaande”), de
dertigmaal, zegenbede over den

c
c
Muh. b. Abd-Allah b. Hasanain al-Shafi I
1) al-Tasfawï, Kitab al-Fath al-rabbani

fïma yahtadj ilaihi al-murid al-Tidjam, Kairo, z. j., blz.


6—9.

2) O. Depont et Xavier
Coppolani, Les confréries religieuses musulmanes Alger, 1897,
,

zie ook D. S. in
p. 413 —'441; Margoliouth, Tidjaniya , Enzyklofaedie des Islam
,
en

de daar aangehaalde literatuur.

3) NI. de salat \1 \l
z.g. al-fatih: \;A^

J \ Ll]\
. ooj->i Jc_j ji-h ji-1 jd\i
DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP JAVA 103

la ilaha illallah,
Profeet, nl. de salat al-fatih '), vijftigmaal,
2
twaalfmaal. De
honderdmaal, het gebed Djauharat al-kamal ),

is het etmaal, maarde nacht is


tijd voor de wazlfah gansche
de slechts éénmaal in
beter dan de dag; verplicht is wazlfah
het staat vrij, haar tweemaal te zeggen,
het etmaal, maar op

éénmaal ’s morgens en éénmaal ’s namiddags, zooals de wird.—

De haylalah Vrijdag bestaat uit dhikr van la ilaha illallah,


op

of van Allahu, Allahu, of van beide, een onbepaald aantal malen,

den de salat al-


c
tot zonsondergang. Indien iemand
op tijd na asr

inde heeft, moet hij dezen dhikr gezamenlijk


broeders tariqah

met hen verrichten.

deze zijn: dat men


Voorwaarden ( shurüt ) voor oefeningen

dat iemands lichaam, kleederen en de plaats waar


ritueel rein zij,
alle dat de schaamte
hij zich bevindt vrij zijn van onreinheid,

dat
c

aurah ) bedekt zij, dat niet dan bij noodzaak spreke,


( men

formuleere, dat
men bij ’t begin de vrome bedoeling ( niyyah )

men bij den wird en bij de wazlfah de zittende houding aan-

zich wird. haylalah richte naar


neme,
dat men voor
,
wazlfah en

de qiblah, dat men zich den Stichter voor den geest brenge bij

hem dat zich de beteekenis


alle wird's, en bijstand vrage, men

den dat men na afloop der


van de woorden voor geest brenge,

oefeningen zwijgzaam en rustig blijve, en


nog eenige voorwaar-

den meer.

andere welke de leerling echter niet


Er zijn nog oefeningen,
den leeraar.
verrichten mag
zonder bijzondere toestemming van

De leerling moet de vijf dagelijksche devoties (salat's) blijven

verrichten in gemeenschap met anderen, indien het mogelijk is,

der Wet vervullen. Gehoorzaamheid


en de geboden godsdienstige

en eerbied jegens den leeraar zijn hem voorgeschreven, gelijk

ouders hem wordt ingeprent.


ook vrome genegenheid voor zijne

de der behoort hechte band van


Tusschen broeders tariqah een

bestaan. Streng verboden is het


liefde en dienstvaardigheid te

buiten
zoeken van
omgang
met mannen van godsdienstig gezag

de den Shaikh
de tariqah, en in het algemeen volge leerling na

in zijn haat en in zijne vriendschap.

1) Zie vorige noot.

tekst dit worde naar de hand-


2) Voor den vrij langen van gebed verwezen

hierboven Kitab al-Fath blz. 60.


boeken der tariqah ,
o.a. den genoemden
104 DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP JAVA

Aldus, in eene korte schets, eenige karakteristieke instellingen


der tarlqah Tidjdniyyah, welke te vinden zijn in elke der vele

handleidingen tot deze mystieke orde. Het bovenstaande is voor-

namelijk ontleend aan het handboek van Al-Tasfawï, Kitab al-

Fath al-rabbani '), vindt hetzelfde, of uit-


maar men beknopter
c

gebreider, medegedeeld inden Kitab Rimah hizb al-Rahlm ala

c c
2
nuhür hizb al-radjlm Umar b. Sa ïd al-Fütï inden Kitab
van
),
3
Munyal al-murïd ), die de stof in dichtvorm geeft, inden uit-

c
commentaar dien Muhammad al- Arabï
voerigen daarop vervaar-

4
digde onder den titel Kitab inden
van Bughyat al-mustafld ),

beknopten Kitab al-Futuhat al-rabbaniyyah ffl-tariqah al-ahma-

diyyah al-Tidjaniyyah van Ahmad al-Tidjanl b. Muhammad al-

Shinqïtï, en inden kleinen Kitab al-sirr al-abhar fi awrad

al-qutb al-akbar sayyidl al-Shaikh Ahmad b. Muhammad


al-Tidjanl
c
5
Muhammad Alawan al-Djusiqï Alle deze
van
). geschriften zijn

op Java te vinden.

Inde stad Cheribon woonde de oude godsdienstleeraar Kijdi

Madrais, ten rechte: Muhammad Ra°Js, een eenvoudig man,


die

sinds onheuglijke jaren onderwijs had inden


gegeven godsdienst,

voornamelijk inde Wetgeleerdheid, doch ook in


tasawwuf, aan

de hand Al-Ghazalfs Sinds het


van
Bidayat al-hidayah. begin
van
1928 kwam er in zijn onderwijs verandering: hij
eene groote

trad snel wassende schare als leeraar


op, voor eene van leerlingen,
der
tarlqah Tidjaniyyali. Tegenover zijne armelijke woning inde

wijk Pekalangan stond een gebouwtje voor


godsdienstoefeningen,
eene dusgenaamde tadjug, hierin ontving hij eiken
morgen zijne

leerlingen, de mannelijke van zes tot zeven,


de vrouwelijke in

het volgende uur. Het waren allen volwassenen, die zich tot het

onderricht van Kijdi Madrais aangetrokken gevoelden, en


grooten-

-1) Zie hierboven, blz. noot I.


102,

2 ) Afgedrukt in margine ''Alï Harazini b. aßArabl al-Fasfs Kitab


van
Djawahir
al-mdanï al-amanï
wa-bulügh fi faid sayyidl Abï 'l-Abbas al-Tidjanl, 2de dr., 2

dln., Kairo, 1345 H. (1926/1927 C.).

3) Vgl. hiervóór, blz. too.

4) Uitgegeven te Kairo, z.
j..

5) Deze twee geschriften zijn, vermeerderd met de


levensbeschrijving van den

Stichter der Kitab al-nafhah


orde, al-qudsiyyah fï'l-sïrah al-ahmadiyyah al-Tidja-
c
niyyah door Muhammad Alawan in één boekdeel
al-Djüsiqï, uitgegeven te Kairo, z. j..
DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP JAVA 105

deels lieden uit het volk en ouden van dagen. Een enkele be-

het onderwijs deel met het


vriende godsdienstleraar nam aan

later de leer verder te verbreiden. Wanneer de Kijaï


doel,

’s morgens in witte Arabische dracht zich de


vroeg zijne naar

de reeds wachten, zoowel


tadjug begaf, zaten heilbegeerigen te

in als de die bekrompen allen te bevatten.


om tadjug, te was om

Voor deze bepaalde zich het onderwijs


eenvoudigen van
geest

haylalah '), slechts


tot den wird, de wazïfah en Vrijdagsche

enkelen vorderden tot de studie der Arabische bronnen, met

den de Bughyat
name de Munyat al-murid en commentaar daarop,
2
al-mustafïd ).

Hoe was de Cheribonsche godsdienstleraar tot de uitheemsche

De had hij
tarïqah Tidjdniyyah gekomen? eerste opwekking ont-

den Arabier, den der Munyat al-murïd, Alï


vangen van uitgever
c
b. Abd-Allah al-Tayyib al-Azharï, die hem met dat geschrift

bekend had gemaakt.


dezen Arabier iets naders mede te
Het schijnt noodig, over

deelen. Toen ik hem in nabij Tjiandjoer ontmoette, waar


1929

reeds veroudend Hij behoorde


hij destijds woonde, was hij een man.

3
dolende uit Arabië, dat hiervóór ), bij
tot dat slag van

eene andere gelegenheid, gekenschetst is. Geboren te Medina,

had zich af te Kairo de godgeleerde


hij van zijn negende jaar op

zich daarna als


wetenschap toegelegd, twintig jaren lang, om

leeraar te Mekka te vestigen. Na zes jaar was hij naar zijne ge-

boortestad hij het ambt al-fatwa


teruggekeerd, waar van amin

4
eerst
bekleed had ). Tien jaar later was hij naar Java gekomen,

mudïr de Madrasat miiawanat al-ikhwan, eene nieuwe


als van

school te Tjiandjoer, toebehoorende aan eene groep van Arabieren;

had dezen verwisseld school in


na drie jaar hij post voor eene

Madrasat al-wahi-
de Arabische wijk te Buitenzorg, de al-falah
Daarna had
diyyah, welke hem ook drie jaar had vastgehouden.

als Tasikmalaja de Inheemsche


hij, zelfstandig godsdienstleeraar, te

1) Zie
hiervóór, blz. 102.

Hiervóór, blz.
2) 105.

3) Blz. 66.

Over de beteekenis van dit ambt zie Snouck Hurgronje, Mekka 11, 245, 255
4) ,

(Mekka in the latter part of the ic)th cetitury , 180, 185) en Verspreide Geschriften ,

111, 68.
106 DE OPKOMST DER OP
TIDJANIYYAH JAVA

gurus onderricht inde hoogere vakken van wetenschap, met

c c
inden ilm al-hadïth den ilm Van
name en al-tafsïr. Tasikmalaja
had hij tweetal werkzaamheid
na een jaren zijne verlegd naar

de hoofdplaats Tjiandjoer, ik hem leerde


en toen kennen, woonde

hij welaangenaam ineen bergdorp de den Gedè.


op helling van

Destijds had hij leerlingen om zich heen, maar hij


geene voorzag

in zijn onderhoud, gelijk vele andere Arabische geleerden op Java,


door den Arabische
verkoop van
boeken, waarvoor hij reizen

placht te doen van Bantam tot Soerabaja. Hij sleet aldus Korans,
boeken de ook
over
Wetgeleerdheid, maar zijne eigen werken,

waaronder levensgeschiedenis den Profeet drie-


eene van ’), een

2
talig godsdienstig handboekje ), een strijdschrift tegen het Re-

3
formisme ), ten slotte ook, het
en waar
pas gaf, zijne uitgave
de al-murïd. Aan het slot
van Munyat van dit laatste boekje
heeft zelf in
hij medegedeeld, welke betrekking hij stond tot de

tarïqah Tidjaniyyah-, de Shaikh Adam b. Muhammad Sha ib al-

Barnawï had hem in het jaar dat hij de Bedevaart deed, in 1324 H.

(1906/1907 C.) verlof tot het verbreiden van alle wirdks


gegeven

der hem dat


tarïqah, en tevens gezegd, hij op zijne beurt een

zoodanig verlof had bekomen Ahmad


van zijn’ Shaikh, al-Bananï

al-Fasï inde Azhar te Kairo in het jaar H. die


1295 (1878 C.),
c
wederom verlof had gehad van zijne twee Shaikh''s, Abd al-

Wahhab al-Ahmar en Muhammad b. al-Qasim al Bisrï, die beiden

verlof hadden den Meester, Ahmad


ontvangen van al-Tidjanï
c c
zelven. een’ anderen had Alï b.
Nog langs weg Abd-Allah al-

Tayyib zijne bevoegdheid tot inwijding inde tarïqah gekregen,

namelijk den Shaikh Muhammad al-Hashimï, ook


van
genaamd
Alfa Hashim, te Medina, die haar had die
van Al-Hadjdj
c c
haar ontleende aan den Shaikh Umar b. Sa ïd, die haar dankte

aan Muhammad al-Ghalï, die haar ontvangen had van den Shaikh

Al-Tidjanï zelven, die zijne bevoegdheid had onmiddellijk van

c c
den Profeet. Alfa Hashim had hem, Alï b. Abd-Allah al-Tayyib,

1) 'Alï b. Abd-Allah al-Tayyib, Kitab Mishkat al-anviar fï sïrat al-nabï al-

mukhtar, Tasikmalaja, z. j., 70 blz., B°. Tekst in Arabisch en Maleisch.

2) Dezelfde, Kitab Tuhfat al-mubladiïn


fl ma tadjibu ma~rifatuhu min al-dïn
,

Tasikmalaja, z. j., 118 blz., B°. Tekst in Arabisch, Maleisch en Soendaneesch.

3) Dezelfde, Kitab al-Tadhkirat al-munirah li-ahl al-basïrah, Garoet, 1344 H.

(1925/1926 C.), 101 blz., B°. Tekst in Arabisch en Maleisch.


DE OPKOMST DER OP
TIDJANIYYAH JAVA 107

op
den eersten Radjab 1334 (4 Mei 1916 C.) volledig bevoegd
verklaard om anderen, mits de daarop staande voorwaarden

(shurut) aanvaardende, in te wijden inde tarlqah. „En de voor-

waarden der dat haren wird niet dat


tarlqah zijn, men nalate,

andere lid dat andere


men van
geene tarlqah zij, en men
geen

hulp dan van zijn’ Shaikh, of van den Profeet of van de


vrage

Metgezellen des Profeten” ').


c c

De Medinenser Alï b. Abd-Allah al-Tayyib, zelf behoorende

tot de heeft dus door de


Tidjaniyyah, uitgave en
verspreiding
de al-murld bijgedragen tot de bekendwording dezer
van Munyat

tarlqah op Java. Maar, onafhankelijk van hem, was


nog langs

een ander spoor,


rechtstreeks uit Medina, de Tidjaniyyah naar

Java geleid. Dat spoor


vond zijn eindpunt eveneens in Cheribon,

doch eenige uren afstand Oostwaarts van de stad, inde gods-


op

dienstschool Boentet.
( pesantrèn ) van

de desa de
Nabij Mertapada, rakelings langs spoorbaan van

Cheribon naar Kroja, ligt, achter boomen en struikgewas ver-

scholen, de oude pesantrèn van Boentet. Het is een oord, ver

van de wereld, en toch een middelpunt van godsdienstig leven

in De is zich zelf, met


wijden kring. pesantrèn een dorp op eene

vele de
eigen Vrijdagsmoskee, tadjug' s, pondok's voor leerlingen,

huizen de De santri's, vierhonderd in


en voor guru's. ongeveer

getal, zijn afkomstig, behalve uit het regentschap Cheribon, ook

uit Tasikmalaja, Brebes en Banjumas. Eene eigenaardigheid van

dat ook vrouwelijke santri's verblijf


deze
pesantrèn is, er eenige
2
broeders leiden het
houden, uitsluitend bedaagde vrouwen ). Vijf
c

onderwijs aan deze godsdienstschool, de oudste, Kijaï Abbas,

hoofd. Met medeweten is jongere broeder,


staat aan het zijn een

Kijaï Anas, begonnen de tarlqah Tidjaniyyah te onderwijzen.

Deze Anas, een tengere, nog jonge man met de bleeke, scherpe

die santri's dikwijls kan kwam


gelaatstrekken men bij waarnemen,

C.) uit het Heilige Land


inde maand Muharram 1346 (Juli 1927

trad sinds C.) rekent


terug, en Radjab 1346 (Dec. 1927 men

achter de heining der met Hidjrah- jaren


pesantrèn nog gaarne

als Shaikh Medina leeraar in


tarlqah-\eeraa.r op. Zijn waste een

1) Munyat al-murïd
,
blz. 26 vlg..

2) Zie hiervóór, blz. 22.


108 DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP
JAVA

de Heilige Moskee ( mudarris ftl-masdjid al-haram ), Alfa Hashim,


c c
dezelfde die indertijd Alï b. Abd-Allah al-Tayyib had ingewijd.

Te Medina bestudeerde hij de voornaamste handboeken tot de

tarïqah, met name de Djawahir al-mci anï, de Munyat al-murïd,

en de Bughyat al-mustafïd. Te Boentet waren zijne eerste leer-

lingen, niet de jeugdige bewoners der pesantren, maar volwassen

heilbegeerigen uit den omtrek, die Vrijdagen


op Maandagen en

het erf der samenkwamen in Anas’


op pesantren om
Kija'i eigen
te worden onderwezen inde beginselen der Tidjaniyyah
tadjug
zich hem inden wird de oefenen. Op
en met en wazïfah te

Vrijdag had verder, na de salat al- de voorgeschreven


asr, ge-

meenschappelijke oefening, de haylalah, der broeders plaats.


De eenvoudige eischen welke de Tidjaniyyah haren volgelingen

stelt, werkten hare uitstek inde hand. De leer-


verbreiding bij

lingen worden in korten tijd hunne beurt leeraren,


op en dragen
de leer verder. En zoo heeft men kunnen vaststellen, grond van
op

een eenvoudig onderzoek van Bestuurswege, dat de Tidjaniyyah


inden loop van 1928 reeds bekend was verschillende plaatsen
op

van de regentschappen Cheribon, Brebes, Pekalongan, Tasikmalaja


Maar weldra stuitte de
en
Tjiamis. zij op den tegenstand van

leeraren der vanouds bekende tarïqah’s, de Naqshibandiyyah,

Qadiriyyah, Shattariyyah, Shadhiliyyah, en Khalwatiyyah. Zij


zich in hunnen invloed lieten niet
zagen aanhang en bedreigd, en

na, de Tidjaniyyah in kwaden reuk te brengen. Zij wezen


op

enkele onrechtzinnigheden inde leer, in ’t bestreden


en bijzonder

zij de
bedenkelijke uitspraak van den Stichter, dié wie zijn wird

geregeld tot zijn dood toe zou volhouden te reciteeren, het

Paradijs zal betreden zonder afrekening en zonder straf, hij zelf,

zijne beide ouders, zijne vrouwen en zijne kinderen '). Een ander

bezwaar de nieuwe dat haren


tegen tarïqah was, zij aanhangers
2
verbood, van eene andere tarïqah lid te zijn ). Hier en daar

ontstond tusschen de leeraren


eene
gespannen verhouding en

de leerlingen der eenerzijds, de


Tidjaniyyah en
vertegenwoor-

-1) Al-Fath al-rabbanï blz. 46, 48 si>\ jf \


,
0
<uc.
JVa)
,—Aïc. iVi
ö ] j A d* 'Jj yc>\ AA A •'.ac.

(ol Hetzelfde in
Mtmyat al-murïd , blz. 22.

2) Zie hiervoor, blz. 107.


DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP JAVA 109

der ouder-
digers der oude tarïqah's anderzijds. De tegenstand

wetsche tarïqah's had ten gevolge, dat de aanhang der Tidjaniyyah


de bekoeld
verminderde; bovendien, toen eerste geestdrift was,

nieuwe daar de
trokken velen zich weer uit de tariqah terug,

eischen wird wazifah hun te


dagelijks terugkeerende van en

Toen ik in voor de tweede maal de voor-


zwaar waren. 1929

der in het Cheribonsche bezocht,


naamste leeraren Tidjaniyyah

bleken de aantallen hunner leerlingen te zijn geslonken. Kijaï


dat al hem inden
Madrais te Cheribon klaagde, zijne aanhangers

steek hadden gelaten, op


twee getrouwen na,
die nog dagelijks

kwamen; hij weet den achteruitgang vooral aan de tegenwerking

die de menschen bevreesd hadden gemaakt


der andere tarïqah's,
verheugde zich
om zich bij de Tidjaniyyah aan te sluiten; hij

had, het zaad der


echter, dat in Tegal, naar hij vernomen

wèl Een andere leeraar inde stad


Tidjaniyyah was opgeschoten.
zien tanen. Bij leeraar
Cheribon had zijn aanhang eveneens een

in het onderdistrict Plèrèd, was het aantal leerlingen


te Weroe,

vrijwel onveranderd gebleven: een zestigtal mannen en vrouwen

In het moederhuis der


beoefende nog
steeds de Tidjaniyyah.

orde, de pesantren van Boentet, leeraarde nog steeds Kijdi Anas,

zijne volgelingen waren hem in meerderheid trouw gebleven, en

toekomst in. In het regentschap Tasik-


hij zag
de hoopvol
denzelfden erkende vertegen-
malaja waren omstreeks tijd zeven

woordigers der Tidjaniyyah, voornamelijk godsdienstleeraren, maar

het einde het jaar


hun aanhang scheen gering te zijn. Op van

was in het regentschap Brebes één leeraar der Tidjaniyyah


1931
bleken vier leeraren te zijn,
bekend, in het regentschap Tegal er

hun zeiden te hebben ont-


die allen de idjazali voor onderwijs
c c

van Shaikh Alï b. Abd-Allah al-Tayyib. Nasporingen


vangen

in West- Midden-Java leverden


andere regentschappen van en

nieuwe maar toch kan men veilig aannemen,


geene gegevens op,

in het de Tidjaniyyah beoefend werd,


dat hier en daar verborgen
hielden niet haar te
immers, de tegenstanders der tariqah op

haren invloed ducht-


bestrijden, wat reeds een bewijs is, dat zij

hebben reden
ten. Leeraren eener tariqah hunnerzijds genoegzame

vanouds staan de
om hun onderwijs geheim te houden, want

tarïqah's bij het Bestuur slecht aangeschreven, overigens om

redenen die inden tegenwoordigen tijd verouderd lijken.


110 DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP JAVA

Telkens verschenen inde


er jaren 1928 tot
1931 vliegende
blaadjes en pamfletten, veelal in het Arabisch waarin
gesteld,
de vijanden de
en voorstanders der
Tidjaniyyah elkander te
lijf
gingen. Eene
verdachtmaking wierpen de der
verdedigers nieuwe

t.arïqah verre van zich: dat zij Wahhabietisch zou zijn. Men kan
de kracht dezer
aantijging slechts gevoelen als dat de
men weet,
term Wahhabï (in Sd.
Jav. en
Wahabi) inden strijd der gods-
dienstige richtingen Java eene
afgeleide,
op hoogst ongunstige
beteekenis heeft gekregen; hij wordt in het kamp der
Oudgeloo-
vigen toegepast, niet zoozeer
op
de leer van Muhammad b. cAbd-

al-Wahhab zelven, met welke men weinig aanrakingen heeft, als

op alle nieuwe, reformistische denkbeelden;


„Wahabi” is de naam

waarmede de
men
richting van Al-Irsliad en van de reformistische

vereeniging Persatoean Islam brandmerkt, is


„Wahabi” in som-

mige ouderwetsche kringen de


kenmerking van
Moehammadijah,
in het
en, algemeen, wie
zijn godsdienstigen tegenstander voor-

goed verdacht wil maken, bestempelt hem met den gehaten naam

„Wahabi De kampvechters der


.

Tidjaniyyah nu wezen
erop,
dat de
eigenlijke Wahhabieten
geslagen tegenstanders zijn van

alle
tarïqah s, en dat zij zelfs den vermaarden
vertegenwoordiger
der
Tidjaniyyah te Medina, den Shaikh Alfa Hashim, verboden
hadden de wird’s van zijne tarïqah te doen hooren inde moskee

van den Profeet.

Beide partijen zich


voorzagen van den steun van gezaghebbende
buitenstaanders. Die der
Tidjaniyyah verkregen van den voor-

naamsten
godgeleerde in het
regentschap Tasikmalaja, Hadji
Sudjai (ten rechte:
Shudja ï),
c

eene
schriftelijke verklaring, waarin
deze eerwaarde
Kijdi erkende, dat
hij nimmer had
getwijfeld of
de
grondvester der Tidjaniyyah was een walï, voorts dat de

tarïqah Tidjaniyyah de
hoogste was alle door walï's
van
tarïqah's,
gesticht, dat moest
men
ophouden haar te belasteren dat
en hij
vijf boeken gelezen had waarin
godzalige mannen den lof en de

grootheid van den Stichter der orde


verkondigden.
De der
tegenstanders Tidjaniyyah hadden het onvoorziene
ge-
luk, dat een Mekkaansch geleerde, op Java vertoevende, hunne

partij opnam. Dit was


Sayyid
c

Abd-Allah b. Sadaqah Dahlan,


een neef van
vaderszijde van den beroemden Sayyid Ahmad b.
Zaim
Dahlan, Muftï der ShafPieten te Mekka en overste der
DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP JAVA 111

geleerden aldaar, over wien wij eene verhandeling bezitten van

c
1
Snouck Hurgronje ). Sayyid Abd-Allah b. Sadaqah Dahlan is

eerst Muftï van den Sultan van Kedah het schiereiland Malakka
op

geweest, en daarna hoofd van eene Arabische godsdienstschool

inde Benedenstad van Batavia. Hij hield ambteloos te Garoet

verblijf, toen de twisten over de Tidjaniyyah in het Cheribonsche

hoogliepen; later is hij naar Zuid-Celebes gegaan, waar hij zich

het eerst als tegenstander van


tarlqah's heeft doen kennen, hij
verwekte hier eene zekere beroering door felle bestrijding, in

woord in dein zijne rechtzinnige


en geschrift, van
oogen ver-

derfelijke Khalwatiyyah. Nog op Java zijnde schreef hij eene

verhandeling overeen wetgeleerd onderwerp, waarop men zijne

aandacht gevestigd had, namelijk huwelijksontbinding op grond


2
van shiqaq ), en een tweede bewijs van zijne belangstelling in

de het land zijner


godsdienstige verhoudingen van
vreemdeling-

schappen is eene verhandeling getiteld Kitab Irshad dhawt l-ahlam

ila wadjibat al-qudat wal-hukkam, welke nog


slechts in hand-

schrift bestaat doch bestemd is om te worden uitgegeven en den

Java tot handleiding te strekken.


panghulu's op
c

Nadat Sayyid Abd-Allah b. Sadaqah Dahlan te Garoet meer-

malen was aangezocht om de Tidjaniyyah te bestrijden, en nadat

hij kennis genomen had van den Kitab Munyat al-murïd inde

c c

uitgave van zijn landgenoot Alï b. Abd-Allah al-Tayyib, en van

z 3
den Kitab Rimah hizb al-Rahim ala nuhür hizb ),
al-radj lm
zwichtte hij voor den hem geoefenden aandrang en gaf een
op

geschrift uit, geheeten Kitab Tanblh al-ghafil wa-irshad al-mustafld


c
i
al- aqil ). Inden titel mag men eene toespeling zien op een werk

s
zijn’ de mystiek, Tanblh ). Het is
van oom over al-ghafilln van

belang, bij dit merkwaardige strijdschrift wat langer stil te staan.

1) Snouck Hurgronje, Een rector der Mekkaansche universiteit in


Verspreide Ge-
,

in
schriften, 111, 64 —1225 dezelfde, Mekka ,
II ( Mekka the latter
part of the iqth

passim ; vgl. Brockelmann, Geschichte der arabischen Litteratur 11, 499 f.;
,

T. H. Dahlan in des Islam


Weir, , Enzyklopaedie , I, 931.

2) Zie hiervóór, blz. 82.

Zie
3) hiervóór, blz. 104.
c
4) Volledige titel: Kitab Tanblh al-ghafil wa-irshad al-mustafld aKaqil ila ba d

ma fï kutub difat al-tarlqah al-Tidjaniyyah min al-dalal wal-batil. Gedrukt te

Tasikmalaja, Dhïfl-Hidjdjah 1349 H. (April 1931 C.), 51 blz., B°.

5) Snouck Hurgronje, Verspreide Geschriften 111, 70.


,
112 DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP JAVA

het dat, hoewel vele


De schrijver gaat uit van beginsel, er

niets in Hem doet be-


wegen zijn die leiden tot Allah, hetgeen
c

reiken in strijd mag zijn met de goddelijke Wet ( Skar ). Elke

tarlqah die iets behelst dat in strijd is met de


goddelijke Wet,

leidt niet alleen niet tot Allah, maar is onwaar, en het staat

buiten twijfel, dat het verboden is, lid van eene zoodanige tarlqah

Wie beweert dat een’ bereikt heeft dien


te worden *). hij trap

Profeten bereikt heeft, dat allen die zijne


geen
der ooit bijv.

het Paradijs zullen binnengaan zonder afreke-


tarlqah aannemen

zonder verschenen de Plaatse der Samen-


ning en te zijn op

drijving (<al-mahshar), hij is een uitdenker van verzinsels, een

leugenaar. De richtingen ( madliahib) der rechtzinnigen zijn tot

betrouwbare die
ons gekomen op gezag van godgeleerden, een-

dat de de Wets-
stemmig van meening zijn, bewijsgronden voor

oordeelen ( ahkam) vier in getal zijn: het H. Boek, de Sunnali,

de Idjmtf, en de Qiyas. Maar welk eene godsdienstige ongebon-


denheid aanschouwen wij tegenwoordig op Java, waar men zijn

eigen idjtihad volgt, afwijkende van dien der vroegere geslachten !

Men dat de reeds volmaakt is, krachtens het


vergeet, godsdienst
heb Ik ulieden godsdienst vol-
Koranvers: „Heden voor uwen

maakt” (Koran V:5); een-en-tachtig dagen na de nederdaling

dit Koranvers de dood den Profeet; Wets-


van volgde van geen

oordeel nu kan berusten iets dat men ontleent aan den Profeet
op

dat is in de volmaking
na Zijn’ dood, immers strijd met van

den welke vaststaat krachtens de uitdrukkelijke be-


godsdienst
het het is ook in strijd
woordingen van aangehaalde Koranvers,

met het eenstemmig oordeel der Metgezellen van den Profeet,

dat het met dat der gezagheb-


met van volgende geslacht, en

Wat de walis betreft, veelvoudig


bende godgeleerden. mogen

hunne zijn, maar hun doel is één: tot Allah’s welbehagen


wegen

door oefening de ziel, door haar te


te geraken strenge van ver-

haar onvolkomenheden haar te


nederen, te reinigen van en ver-

zich uitsluitend wijdt


sieren met voortreffelijkheden, terwijl men

aan den dienst van Allah en zich afwendt van alles wat daar-

buiten Maar inden loop des tijds zijnde menschen van


ligt.
kennis zeldzaam geworden, menschen
voortreffelijkheid en van en

i) Tanbili cil-ghafil, blz. 4.


DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP JAVA 113

zonder kennis hebben aanspraak gemaakt het


op ze/«/«-schap.
Reeds Al-Qushairï heeft dezen achteruitgang ').
op gewezen

Na deze inleiding geeft de schrijver de


eene opsomming van

onrechtzinnigheden die hij in al-murid in Rimah hizb


Munyat en

al-Rahïm heeft de
aangetroffen, daarbij opmerkende, dat uitgever
van
Munyat al-murïd enkele maal den tekst
eene van Al-Shinqltï
niet nauwkeurig heeft in is
weergegeven en tegenspraak gekomen
met den inhoud Rimah hizb al-Rahïm.
van
Hij wijst erop, dat
c

Alï al-Tayyib het aantal voorwaarden 2


de
[shurüt] ) welke Tidja-

niyyah haren oplegt,


volgelingen beperkt heeft, vergeleken bij
den schrijver van Rimah hizb al-Rahïm wellicht omdat anders
,

3
niemand de tarïqah willen Om laten welke
zou volgen ). te zien,
eischen de Tidjaniyyah haren aanhangers stelt, noemt Sayyid
c
Abd-Allah b. Dahlan onverkort de
Sadaqah drie-en-twintig shurüt

c c

op, gelijk men die vindt in het geschrift van Umar b. Sa ïd

4
al-Fütï Het hoofdstuk behelst
). volgende eene uitvoerige be-

schrijving van de wird's der Tidjaniyyah, den wird van ’s mor-

’s avonds, de wazïfah de
gens en en haylalah , uitvoerig, wijl
immers, de
naar verkondigers der
Tidjaniyyah beweren, het vol-

harden in hare wird's ten heeft dat bewaard


gevolge men blijft
de Hel niet behoeft de Plaatse der
voor en te verschijnen op

Samendrijving. De schrijver komt tot de slotsom dat, hoewel hij


met de aandacht alle woorden die inde wird's
grootste voor-

komen, beschouwd heeft, daarin, enkele


hij afgezien van eene

onbeduidende bijzonderheid, niets heeft ook niet


gevonden wat

bij andere
tarïqah's voorkomt, zoodat hij zich afvraagt, welken

zin het heeft, den murïd intrede inde


bij zijne tarïqah Tidjaniyyah
tot voorwaarde te stellen, de wird's van andere
tarïqah's te
op
5
geven ). Vervolgens onderwerpt hij een negental shurüt aan

critiek, uitgaande van de


stelling, dat de Shaikh eener mystieke
orde het recht heeft, murïd's
zijnen de voor waarden
op
te leggen
welke hij verkiest waarin voordeel leer-
en hij ziet voor zijne

lingen, mits die voorwaarden in de


overeenstemming zijn met

1) Tanbïh al-ghafil, blz. 4—7.

2) Zie
hiervóór, blz. 103.

3) Tanbïh al-ghafil, blz. 7 —ll.

Tanbïh
4) al-ghafil, blz. ll —l3.

5) Tanbïh al-ghafil blz.11 15.


,

Pijper, Fragmenta Islamïca. 8


114 DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP JAVA

Shartah en voldoen aan de bedoelingen der tarïqah. Aan dezen

maatstaf van beoordeeling beantwoorden de meeste shurüt der

Tidjaniyyah niet, bijvoorbeeld niet deze, dat de leerling zich

onthoude van de wird’s van andere Shaikh's, reeds hierom niet,

wijl deze voorwaarde ongetwijfeld ten gevolge moet hebben, dat

vele wird's en dhikr’s, die afkomstig zijn van den Uitverkoren

Profeet, nagelaten worden en verloren niet deze, dat de


gaan;

leerling de salat's blijve verrichten, hare tijden, in


op gemeen-

anderen, indien het is de


schap met mogelijk ‘), want beperking
die opgesloten ligt inde woorden „indien het mogelijk is”, is

onaanvaardbaar; niet deze, dat de leerling zich verdiepe inde

liefde tot den Shaikh, alle tijden en onder alle omstandig-


op

heden, zoodat slechts denkt in die liefde, zich slechts


hij en

haar slechts bekommerd is haar, slechts


voor beweegt, en om en

verheugd is door haar, en slechts bedroefd is wegens haar, want

dit is in strijd met het algemeen aanvaarde beginsel, dat de

leerling zich slechts behoort te


verdiepen inde liefde Gods; niet

deze, dat hij die dhikr doet, zich het Voorbeeld, dat is, den

2
Stichter der tarïqah, voor den geest brenge ) en hem bijstand

want het doel van dhikr is, dat men zich zijnen Heer
vrage,

voor den
geest brenge en dat de harten gedrenkt worden uit Zijne
3
liefde, en dat men in Hem hoopt en in Hem vreest ).

Het volgende hoofdstuk van het strijdschrift is gewijd aan eene

de bewering der verkondigers der Tidjaniyyah,


weerlegging van

als zoude hunne tarïqah zich door vele bijzondere voortreffelijk-


heden boven alle andere mystieke orden onderscheiden. Daar zij

voor enkele van die voortreffelijkheden een bewijsgrond uit


geen

de H. Wet kunnen bijbrengen aldus de schrijver is het


—,

niet geoorloofd, iets daarvan Zoo beweren zij, dat


te
gelooven.

Al-Tidjanï de eerste onder de walïs is, dat hij reeds walï was

toen de schepping van Adam niet was voltooid, dat hij het
nog

walï- schap kan, dat hij de laatste der walïs is, dat
vergeven

zijne alle andere dat de verwachte Imam Mahdi


tarïqah opheft,
zal voortkomen uit zijne leerlingen en zijne tarïqah zal omhelzen,

1) Zie hiervóór, blz. 103.

2) Zie hiervóór, blz. 103.

Tanbih al-ghafil,, blz.


3) 15 —19.
DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP JAVA 115

dat Al-Tidjanï de goddelijke welke hij de


gaven ontvangt van

Profeten, verdeelt onder de walï's, dat elk zijner leerlingen den

trap walt zal bereiken, dat de Profeet is


van
aanwezig bij het

iegelijk der leerlingen


sterven vaneen van Al-Tidjanï, zoo ook

diens in het Verder beweren


bij ondervraging graf. zij, in
strijd
met de rechtzinnige leer aangaande den Laatsten dat de
Dag,

aanhangers hunner tarlqah niet zullen verschijnen de Plaatse


op

der Samendrijving, dat


en
geene afrekening van hen gevorderd
zal worden, ook al hebben zij allerlei zonden en allerlei daden

van ongehoorzaamheid jegens Allah begaan. Het kost den

schrijver uiteraard weinig moeite, al deze


beweringen als onrecht-

zinnig de kaak te stellen; bij sommige komt elk


aan
betoog
hem zelfs overbodig doch de dat de lieden der
voor, voorstelling,

Tidjaniyyah den Dag der


op Opstanding met
onderscheiding
zullen worden behandeld is hem aanleiding tot eene uitvoerige

weerlegging, waarvoor hij put uit het gansche arsenaal van Koran-

teksten, Korancommentaren H.
en
Overleveringen '). Dan spreekt
hij nog
de mare tegen, die
op Java ruchtbaar gemaakt is, als

de verbreid
zou Tidjaniyyah algemeen zijn inden Maghrib, in

Egypte in Hidjaaz, als zouden de


en en geleerden in die landen

haar hebben „Ik weet niet of iemand te Mekka


aangenomen.

deze tarlqah heeft ik heb niemand


aangenomen, en van
gehoord
die haar trachtte te verbreiden, behalve dan dat de
uitgever van

den Kitab Munyat al-murld eenige jaren te Mekka gewoond heeft;


toch heb ik niet gehoord dat hij deze trachtte te verbreiden.
tarlqah
Later is hij gekomen heeft daar
naar Java en hij eenige jaren

vertoefd, hij heeft eerst in het jaar


maar
1349 openlijk getracht
de tarlqah Tidjaniyyah te verbreiden door middel van het ge-

schrift genaamd Munyat al-murld, dat hij heeft laten drukken

te
Tasikmalaja. Dus is de dat deze
bewering tarlqah algemeen

verspreid is en dat de geleerden haar aangenomen hebben, leugen-


2
achtig” ). Ineen slothoofdstuk betoogt de schrijver nogmaals
3
),

uitgaande van Koran V: 5, dat iets te ontkenen aan den Pro-

feet Zijn’ dood in


strijd is met de
na
gewaarborgde volmaking

1) Tanbïh al-ghafil, blz. 19—38.

2) Tanbïh al-ghafil blz. 39 vlg..


,

3) Zie hiervóór, blz. 112.


116 DE OPKOMST DER OP
TIDJANIYYAH JAVA

c
den godsdienst, in strijd ook den der
van met
Idjma Metgezellen
van den Profeet, met dien van het volgende geslacht en met dien

der gezaghebbende godgeleerden. De verschillende uitleggers van

den Koran hebben zich


duidelijk er over uitgesproken, dat ont-

leening den Profeet slechts


aan
mogelijk was tijdens Zijn leven,

terwijl men na Zijn’ dood aangewezen is


op Zijne Sunnah. Ware

dit anders, zoo zou het den Metgezellen van den Profeet en den-

die hen gekomen zijn, niet


genen na
mogelijk geweest zijn van

meening te verschillen den


over eenige bepaling van godsdienst,

integendeel, dan zou het hunne taak zijn, tot


geweest overeen-

stemming te geraken met behulp van den Profeet, voor welke

taak zij waardiger geschikter geweest zouden dan iemand


en
zijn

anders').

Onaangezien dit waarschuwende woord van den Mekkaanschen

geleerde gezag genoot, doofde de


belangstelling voor de Tidjaniy-
in Cheribon niet
yah uit, integendeel, inde eerste helft van het

jaar 1931 werden er verschillende teekenen dat de


waargenomen,

beweging opleefde. Ook bleven de strijdmiddelen niet be-


langer
perkt tot
vliegende blaadjes en
pamfletten, maar men ontwierp

plannen om eene bijeenkomst te beleggen waar de voorstanders

der oude die der


tarlqah's en
Tidjaniyyah elkander konden ont-

moeten en hunne geschilpunten bespreken. Van weerskanten

verklaarden bekende Kijaï’s zich tot


en Schriftgeleerden eene zoo-

danige vergadering bereid, toch is het nimmer tot een geregeld

godsdienstgesprek gekomen, en wel voornamelijk wijl de invloed-

rijke Kijaï Anas Boentet zijne


van
medewerking weigerde: hij
verklaarde aan een dergelijk twistgesprek alléén te zullen deel-

nemen, indien hij daartoe opdracht kreeg van het Bestuur!

Weldra de der
zou beweging Tidjaniyyah op Java een’ sterken

ontvangen. De zesde der


ruggesteun jaarvergadering vereeniging
c
:>
Nahdat al- Ulama bracht in Augustus honderden Schrift-
1931

geleerden den ouden uit alle deelen


van stempel van Java te

Cheribon Onder de
samen.
negen-en-veertig vraagpunten ( masD-
alali s) welke der werden
vergadering voorgelegd, was er ééne,
luidende: „Hoe is het oordeel de
(hukm) over tarïqah Tidjaniyyah,
is zij goed of verkeerd ? Indien is
zij goed is, zij dan voortreffelijker

1) Tanbih al-ghajil blz.


} 41 —44.
DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP JAVA 117

dan de tarïqah Naqshibandiyyah of dergelijke?


Shattariyyah en

Hoedanig is het verschil tusschen tarïqah en sharfah ? Is er eene

sharfah die geene tarïqah is, of eene tarïqah die sharfah


geene

is?” Verschillende sprekers voerden de der


over rechtzinnigheid

Tidjaniyyah het woord; het onderwerp bleek in staat, de harts-

tochten gaande te maken. Eindelijk maakte het hoofdbestuur

der vereeniging, na ruim een uur beraadslaagd te hebben, zijn


antwoord bekend, dat, vertaald uit het Javaansch, aldus luidde:

„De tarïqah is het hare wiridan,


Tidjaniyyah goed, op punt van

zooals dhikr, salawat, istighfar, Nochtans: de uit-


en dergelijke.

spraken en voorwaarden die in overeenstemming zijn met de

Sharfah zijn eveneens goed; wat betreft dezulke die schijnbaar


in strijd zijn met de Sharfah, indien vatbaar
zij zijn voor over-

drachtelijke uitlegging ( tcfwïl ), laten wij ze over aan de deskundigen


der indien niet vatbaar
tarïqah-, zij zijn voor overdrachtelijke

uitlegging duidelijk in strijd de Sharfah, dan


en met spreken wij
dit oordeel erover uit, dat zij verkeerd zijn”.
Van dit voorzichtig gestelde antwoord nu maakten de vrienden

der Tidjaniyyah misbruik. Als


loopend het
een vuurtje ging
bericht door de stad, dat de Nahdat al-Ulamit de Tidjaniyyah
had erkend als die
rechtzinnig. Strooibiljetten werden verspreid,
heetten uitte gaan van het bestuur der vereeniging, doch welker

inhoud veel verder ging dan de uitspraak der Nahdat aNUlamat.

Het bestuur dan ook verstoord de der


was zeer over uitgifte
strooibrieven, achterhaalde
nog een zevenhonderd
exemplaren en

vertoonde deze den


volgenden dag ter vergadering, daarbij zijne

afkeuring uitsprekende over de ongepaste handelwijze van de

vrienden der Het bestuur echter oordeel


Tidjaniyyah. sprak geen

uit het kreupele Maleische de


over
lofgedicht op Tidjaniyyah,
mede op de strooibrieven afgedrukt, waarvan ook ik niet heb

kunnen besluiten hier één halen.


regel aan te

Eenige dagen nadat de jaarvergadering der Nahdat al-Ulama

uiteengegaan, bruiloft ten huize den


was was er van Schriftgeleerde
c

Kijai Alï inde desa onder Cheribon Vele


Kanggraksan, gelegen.
leden der Nahdat aNUlamaf daaronder invloed-
waren genood,

rijke godgeleerden uit Cheribon en omstreken, uit Pekalongan,


uit uit
Jogjakarta, Djombang. Natuurlijk kwam ook de Tidjaniyyah
ter sprake, en het voorbarige gedrag van de voorstanders der
I 118 DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP JAVA

tarïqah werd over den hekel gehaald. Men besloot, na beraad,

hunne uitgifte van strooibiljetten met tegenzet te beant-


if een

woorden, verscheen, twee maanden later,


en zoo een pamflet
onder den titel Plan, waarin hun
„Bekendmaking”, zeven Kijai's
der uiteenzetten.
standpunt ten opzichte Tidjaniyyah Deze „Be-

kendmaking” behelst in ’t Javaansch, den


vooreerst volledigen
c
tekst van de uitspraak der Nalidat al- UlamP betreffende de

het kort verhaal de der


Tidjaniyyah, dan, van bijeenkomst zeven

vervolgens de mededeeling
Kijai's, die verder gaat dan de

beslissing der Nahdat aKUlamad dat aldaar overeenstemming


bereikt is over de ongeldigheid van de tarïqah der verkondigers
der Tidjaniyyah, dat alle die die
en Kijai's bij bespreking waren,

de ongeldigheid van de
tarïqah der verkondigers der Tidjaniyyah

toegeven, inzonderheid de tarekat die verbreid is


van Tidjani
c

door Shaikh Alï al-Tayyib. Nadat kond gedaan is, hoe


nog

geleerden in Egypte, inden Maghrib, te Mekka en Medina, zoo

ook Java de hebben


op Tidjaniyyah voor ongeldig verklaard,

begint het eigenlijke godgeleerde betoog, dat de feilen der

Tidjaniyyah moet aantoonen. Hoofdzakelijk zijn het dezelfde


c
bezwaren die reeds in het strijdschrift van Sayyid Abd-Allah b.

Sadaqah Dahlan ontwikkeld werden, doch men vindt ze hier in

beknopteren vorm en soms met verwijzing naar andere kitab’s.

De naamlooze vermeldende het verbod der


opsteller, Tidjaniyyah
andere Shaikh's
om en tarïqah's aan te
hangen, noemt als voor-

beeld Abd al-Qadir al-Djïlanl, en verraadt hiermede, naar het

schijnt, dat hij iets uitte heeft de der


staan met broederschap

Qadiriyyah, die Java aan macht heeft ingeboet ten voordeele


op

der Tidjaniyyah. is dit méér


Overigens geschrift, dan het Ara-

c
bische Abd-Allah b.
van Sayyid Sadaqah Dahlan, bestemd en

geschikt het volk, welks taal het


voor spreekt.
Maarde felste vijand der zich
Tidjaniyyah moest nog doen

hooren. Dit was de Kijai van Kratjak, Muhammad IsmaM, van

wiens rijkdom macht hierboven is Uiteen


en sprake geweest ').

geslacht van Kijai’s gesproten, was hij sinds vijf-en-twintig jaar


te Kratjak gevestigd als leeraar der Qadiriyyah der
en Naqshi-

bandiyyah. Tot deze tarïqah’s hij


was ingewijd gedurende een

i) Blz.
99.
DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP JAVA 119

leertijd te Mekka, gevolgd dooreen verblijf inde


tienjarigen
moederstad der Te Kratjak omringde hem
Qadiriyyah, Baghdad.

gestadig eene betrekkelijk kleine


groep
van eerbiedige leerlingen,
behalve uit Cheribon, ook uit Bantam, de Preanger,
herkomstig,

Brebes, Tegal, Pekalongan, Purwakerta; eene enkele maal kwam

zelfs een santri uit Madoera zijn onderwijs volgen. Veel grooter

echter was altijd het aantal der heilbegeerigen, die, aangetrokken

door zijn’ grooten naam, hem bezochten om zijn’ zegenrijken

reis die zij


invloed deelachtig te worden, hetzij voor eene verre

wilden ondernemen, hetzij voor genezing van ziekte, of voor ver-

of staat.
betering van levensomstandigheden, voor verhooging van

c
de maanden Rabï al-
Geregeld werd, op den vijftienden dag van

D
c
Sha ban Dhü te zijnen huize godsdienstig
awwal, en l-Hidjdjah, een

feest aangericht, bestaande uit vrome oefeningen en een gastmaal

kwamen ten naasten bij duizend oudleerlingen van


(hadjat). Dikwijls
den dit feest ook bevriende Kijdi's uit den omtrek
Kijdi bij wonen,

Zoo wies
verschenen hier, en arme weezen werden er gespijzigd.
den gedurig, tot de Tidja-
het aanzien van Kijdi van Kratjak
hem afbreuk te doen. Reeds toen
niyyah verscheen en begon

hij zich, dat eenige leer-


ik hem in 1928 bezocht, beklaagde
die volgens
lingen waren overgeloopen naar de nieuwe tartqah,

vertoonde het Wahhabietendom. Hij toonde


hem eene neiging naar

mij een’ brief van Kijdi Anas van Boentet, waarin deze de nieuwe

dat Al-
leer tegen die beschuldiging verdedigde en erop wees,

echte walï naar het oordeel van vele


Tidjanï een geweest was,

Maar deze brief de het geschrift


godgeleerde mannen. en lezing van

slechts versterkt
Munyat al-murld hadden den Kijdi van Kratjak

in de Tidjaniyyah. Sinds dien ontkiemde


zijn wantrouwen tegen

er vijandschap tusschen de leerlingen van den Kijdi van Kratjak

en die van Kijdi Anas. De


Kijdi van Kratjak, hoewel hij bij zijn

waarschuwde de Tidjaniyyah,
onderwijs en in gesprekken tegen

bleef in het openbaar zwijgen tot het jaar 1932, toen hij een

half in het half in het Arabisch, de


scherp pamflet, Maleisch,

wereld inzond. Hierin heet het onomwonden: „De tarïqah van

lieden der is bidïah, hunne sharfah is


de Tidjaniyyah eene onge-

loof, en hunne haqiqah is de Hel”. Volgt eene verwerping van

vooral deze immer bij de


sommige hunner leeringen, van (welke

wekken), dat
tegenstanders der Tidjaniyyah ergernis pleegt te
120 DE OPKOMST DER TIDJANIYYAH OP JAVA

wie zich houdt den wird der niet inde Hel zal
aan
orde, komen,
noch hij zelf, noch zijne ouders, noch zijne kinderen, noch zijne
doch dat zij allen, zonder af
vrouwen, verantwoording te leggen
of straf te
ondergaan, het zullen
Paradijs betreden. Deze voor-

stelling is in strijd met de leer den Koran: dat de


van
„En
mensch slechts heeft, zich door
wat hij eigen inspanning ver-

heeft” (Koran LUI: Een tweede


worven
40). bewijs van ongeloof
is het verbod, andere walts immers
te bezoeken, dit verbod is

in strijd met den Van


Idjm<£. ongeloof getuigt ook de bewering,
voorkomende inden Kitab Rimah hizb dat
al-Rahlm, de Hel de

lieden der
Tidjaniyyah niet zal verteren, ook al heeft één van

hen zeventig menschen gedood, indien zich bekeert


hij ‘), want dit

is in strijd met de leer den Koran: zal niet door


van
„Het zijn
wenschen noch de wenschen der
uwe
Schriftbezitters; wie kwaad

heeft gedaan, hem zal daarvoor zal


vergolden worden, en hij
voor zich, buiten Allah, beschermer noch vinden.
geen helper
Maar wie goede heeft
dingen gedaan, man of
vrouw, terwijl hij

geloovige is dezulken zullen het


een
Paradijs binnengaan en

hun zal onrecht worden


geen aangedaan zoo
groot als het groefje
van eene dadelpit” (Koran IV: 122 vlg.). De slotsom dat de
is,

inzettingen der Tidjaniyyah moeten leiden tot afval van het Mos-

limsche geloof. De schrijver rechtvaardigt zijn optreden tegen


de ketterijen der door zich te
Tidjaniyyah beroepen op de spreuk,
voorkomende inde H.
Overlevering: „Wanneer de ketterij zich

de
vertoont, en godgeleerde zwijgt, zoo is
op hem de vloek van

Allah, van de Engelen alle menschen” 2


en van
).
Een jaar later is de overleden
Kijaï van Kratjak aan eene

slepende ziekte. Zijne vijanden strooiden het


gerucht uit, dat

zijn lijk vreemde wijze aldus


op was opgezwollen: zou de
heilige
Al-Tidjanï zijn misnoegen hebben getoond over het onbehoor-

lijke gedrag van den Kija'i jegens zijne tarlqah.


Het pamflet den
van Kijaï van
Kratjak was niet de laatste

aanval dien de Tidjaniyyah de der


van zijde oudere larïqah’s
had te verduren. Nog in moest het Bestuur tusschenbeide
1933

Deze zelfde
1) spreuk aangehaald bij Sayyid 'Abd-Allah b. Sadaqah Dahlan, Kitab
Tanbïh al-ghafil, blz. io.

2 ) aA*,9 •
DE OPKOMST DER OP 121
TIDJANIYYAH JAVA

komen, toen een al te heftig tegenstander der Tidjaniyyah haar

openlijk beschuldigde, met verdraaiing van eene uitspraak inden

Kitab Rimah hizb al-Rahïm, moord aanhangers van andere


op

tarïqali s te billijken.

De Tidjaniyyah zet onder dit alles vreedzaam hare werkzaam-

heid voort. Uiteen onderzoek, in dat


1932 gehouden, blijkt zij
leeraren en leerlingen telt in Cheribon, Koeningan, Tasikmalaja,
in verscheidene Op den
en regentschappen van Midden-Java.
duur zoo laat zich verwachten zal de strijd om haar wel

luwen, en de leeraren der oudere


tariqah's, hoezeer betimmerd

in hun licht, zullen haar leeren de Islam in


verdragen, gelijk

zijne geschiedenis, op Java en elders, méér voorbeelden heeft

opgeleverd vaneen bewonderenswaardig aanpassingsvermogen,

gepaard aan verdraagzaamheid. Of der Tidjaniyyah nog eene

toekomst beschoren is, echter de


groote mag men betwijfelen:

bloeitijd der tarïqah’s, althans op Java, schijnt voorbij, de nieuwe

richtingen inden godsdienst staan öf onverschillig öf vijandig


haar. „Al-Manar”, het
tegenover gezaghebbende tijdschrift van

het Egyptische Reformisme, dat ook wordt gelezen,


op Java
heeft oordeel de
een
vernietigend over Tidjaniyyah uitgesproken *).

1) Al-Manar ,
Mudjallad 26, Djuz 10 (Sha'ban 1344 H., Maart 1926 C.), 769-779.
C

MI RA DJ
MTRADJ

„Lof zij Hem Die Zijnen dienaar des nachts heeft doen reizen

van den heiligen masdjid naar den verst verwijderden masdjid,


welks omtrek Wij gezegend hebben, Wij hem Onze
opdat van

teekenen zouden is Ziende”.


toonen. Hij de Hoorende, de

Aldus de aanhef van het zeventiende hoofdstuk van den Koran,

de geheimzinnige Koranspreuk waarin het Moslimsche geloof van


oudsher de kern heeft de
gezien van wonderbaarlijke Nachtelijke
Reize den Profeet Mohammed uit Mekka
van naar Jeruzalem

(Isrif), verbonden met Zijne Hemelreis van Jeruzalem uit in den-

zelfden nacht (.MFradj). De heeft


Overlevering de Nachtelijke

Reize, en vooral de Hemelreis, omkleed met een’ overvloed van

schoone verhalen omtrent de onzichtbare wereld. Hoe de Profeet,

vergezeld den Engel Djibril, het


van
op gevleugelde rijdier Buraq
naar Jeruzalem reisde, hoe Hij hier de Profeten en
vroegere

Godsgezanten aantrof en hen voorging inde salat, hoe Hij ver-

volgens opklom tot de poort van den eersten hemel en in dezen

hemel Adam, den vader van het menschelijke geslacht, ontmoette,


c
daarna tot den tweeden hemel, waarin Hij ïsa en Yahya, tot

den derden, waarin Yüsuf,


Hij tot den vierden, waarin Hij Idrïs,
tot den vijfden, waarin Harün, den
Hij tot zesden, waarin Hij

Müsa, tot den zevenden, waarin Hij Ibrahïm hoe


ontmoette, Hij
werd opgeheven tot den Lotusboom het Einde al-
van
(.Sidrat
Muntaha), hoe het rivieren
Paradijs, zijne en zijne heerlijkheden
Hem getoond werden, hoe Godde-
Hij toegelaten werd tot den

lijken Troon met Zijnen Heer


en sprak, Die Hem geheimenissen
onthulde, hoe ook de Hel Hem werd ontsloten en Hij hare
gru-

welijkheden aanschouwde dit alles is


kleurrijk beschreven in
c

de talrijke Mi radj-we rhalen, die tot den huidigen den


dag ge-

loovigen tot stichting en onderwijzing strekken. De nacht van

is de
c

27 Radjab aan
herdenking van den Mi radj gewijd; overal
C
126 M1
RADJ

waar Moslims wonen, wordt dan geluisterd naar de Mi cradj-

verhalen met hunne tafereelen vol verf gloed. Meer dan


en
eenig
ander godsdienstig feest den Islam de nacht der
van
spreekt
Hemelreis tot de het
volksverbeelding, en voor bewustzijn der

menigte dragen de Hemel Hel het karakter


voorstellingen van en

eener apocalypse. Sinds korte jaren wij, dat de der


weten cyclus
z

Mi radj-\& rhalen niet enkel het godsdienstig gemoed der Mos-

limsche volken tot heeft inde


van eeuw eeuw geboeid, maar

Middeleeuwen ook reeds tot de


gedachtenwereld van Europa was

doorgedrongen zelfs heeft ingewerkt de


en
op wording vaneen

der Dante’s
grootste letterkundige kunstwerken: Goddelijke Ko-

medie. Wanneer Asin dat de


men met Miguel aanneemt, rijke

oogst der Mfradj- legenden als bij tooverkracht is


ontsprongen
de korte toespeling in dat ééne Koranvers XVII:
1
aan
(Koran i) ),
dan treft het als dat ééne enkele
ons eene grootsche gedachte,

Koranspreuk in staat is in het Moslimsche Oosten


geweest, en

in het Westen dit alles uitte XVII:


Christelijke werken; Koran i

blijkt dan één der machtigste den Koran


verzen van geweest

te zijn, eene werkelijke ayah, dat is, een wonderteeken.

De
herdenking van den nacht der Hemelreis behoort, voor wie

het ooit te beurt viel haar bij te


wonen, tot de aantrekkelijkste
feesten den Moslimschen kalender. De het
van
geleerden van

Westen die zich met den Islam bezighouden, hebben zich tot

nogtoe vooral aangetrokken gevoeld tot het onderzoek van den

Mfradj uit het oogpunt der godsdienstgeschiedenis; kortheids-

halve worde in dit verband slechts herinnerd aan de studiën van

2 3 4
Bevan ), Schrieke ), en Horovitz ). Beschrijvingen echter van de

hedendaagsche viering inde verschillende landen van den Islam

zijn zeldzaam, en voor zooveel Nederlandsch-Indië


aangaat, ont-

Islam and the Divine


-1) Miguel Asin, Comedy, London, 1926, p. 3.

2) A. A. Bevan, Mohammed's Ascension to Heaven, in Studiën zur semitischen

und
Philologie Rdigionsgeschick te, Julius Wellhausen gewidmet (Beihefte zur Zeit-

schrift für die alttestamentliche Wissenschaft Giessen, S.


, 27), 1914, 49 —61.

B. Die Himmelsreise
3) Schrieke, Muhammeds, in Der
Islam, Band
VI, S. I—30;

Isrcf, in Enzyklopadie des Islam, 11, S. 591 f..

4) J. Horovitz, Muhammeds Himmelfahrt, in Der Band S.


Islam, IX, 159 —183;

Koranische Untersuchungen, 1926, S. in des


Berlin, 140; Mfradi, Enzyhlopcedie

Islam, 111, S. 581 —584.


mPradj 127

breken zij bijna geheel: betrouwbare') zijn slechts voor-


gegevens
2 3
handen betreffende Atjèh ) Minangkabau ). Toch verdient
en juist
de viering in Nederlandsch-Indië
wetenschappelijke belangstelling,
z

de Mi is in ’t het volk
want
radj hier, bijzonder op Java, bij
de den nacht der Hemelreis is deel
geliefd, herdenking van een

van den volksgodsdienst, zij gaat gepaard met eigenaardige ge-

bruiken en heeft eene eigen letterkunde voortgebracht: de be-

werkingen de Mi radj-ve. rhalen in Indonesische talen.


van
Nog
uiteen ander is, sedert de laatste tien of daar-
oogpunt jaren
c
de den Mi
omtrent, viering van radj op Java belangwekkend

geworden: de nieuwe stroomingen inden godsdienst hebben de

traditioneele herdenking van de Hemelreis beïnvloed, en zoo kan

men aan de nieuwe vormen van Mfradj-hzv&enkmg die sedert

ontstaan
zijn, op merkwaardige wijze het voortschrijden der nieuwe

godsdienstige denkbeelden waarnemen.

Ik zal thans voorbeelden


eenige geven van de traditioneele

viering den Mfradj ineen drietal streken ik


van
op Java waar

die viering bij herhaling zelf heb bijgewoond, namelijk Batavia,

Bantam de Preanger; mijne persoonlijke heb ik


en
ervaringen

nog aangevuld met


inlichtingen van verschillende zijden. Vervol-

zal ik eenige mededeelen waaruit kan,


gens gegevens blijken
hoezeer Java, ook ten aanzien der Moslimsche feesten, nieuwe
op

gedachten nieuwe afbreuk te doen de


en vormen
beginnen aan

traditie.

Inde stad Batavia in hare Ommelanden is de


en viering van

den nacht der Hemelreis bij het volk in hooge In


eere. sommige

kringen begint de herdenking reeds vóór den


eenige dagen

27sten Radjab; zij vindt plaats bij de menschen huis, in


aan lang-
in moskeeën. die het feest thuis
gar’s en Zij vieren, noodigen
hunne vrienden een’ avond uit
tegen bepaalden om te komen

batja hikajat, zooals de vaste uitdrukking luidt. Het is goede

1) De twijfelachtige berichten omtrent den Mfradj in Zuid-Celebes bij B. F.


Matthes,

Bijdragen tot de Zuid-Celebes hlz. behoeven


ethnologie van
,
’s-Gravenhage, 1875, 84,

een nader onderzoek.

2) Snouck Hurgronje, De
Atjehers , I, The Achehnese I, 219).
234 ( ,

3) Van Ronkel, Over Minangkabausche maandnamen in Tijdschrift voor Indische


,

Taal-, Land- en Volkenku?ide, Deel LVI, blz.


329.
C
128 MI RADJ

vorm, dat de gasten zelven versnaperingen medebrengen. Eén

het leest uit de geliefde bewerking het


van
gezelschap voor van

c c

Mi^radj-verhaal van Sayyid 'Uthman b. Abd-Allah b. Aqïl b.

Yahya, Al-Zahr al-basim Abtl-Qasim '), geschreven in


fi atwar

het Bataviaasch Maleisch. Men voorschriften


draagt zorg, eenige
na te komen, die aan het begin van dat boek, uit eerbied voor

den Profeet, ter betrachting worden men zit niet


gegeven: op

stoelen, maar
op den vloer, vrouwen worden niet tot het gezel-
der doch toeluisteren, mits
schap mannen
toegelaten, mogen
van

de door een’ wand, onthoudt zich


mannen gescheiden men van

rooken, immers tabakslucht is één der onwelriekende geuren

welke bij de Engelen gehaat zijn, men brandt stoffen die een’

2
welaangenamen reuk verspreiden, zooals dupa ). Naast den voor-

lezer staat eene kruik ( kendi), gevuld met water; het eind
op

den avond nemende ieder dit


van gasten een weinig van water

in fleschjes mede naar huis, om het op te drinken of om de

gezichten van kinderen ermede te wasschen. De bijeenkomst, na

afloop van de salat al-ishat begonnen, eindigt gewoonlijk tegen


twaalf wordt besloten selametan.
uur, zij met eene eenvoudige

De Bataviasche hebben hare Mfradj-herden-


vrouwen
eigen

kingen, waarvoor zij in groepjes bijeenkomen, niet ’s avonds maar

inde ochtend- of middaguren. Eéne vrouw leest voor uit Al-Zahr

al-basim-, wanneer niemand van het gezelschap de leeskunst vol-

doende machtig is, wordt eene vrouw uit de buurt, die bekend

hare kunde de
staat om en godsdienstzin, uitgenoodigd leiding
zich te Na afloop de voordracht selametan.
op nemen. van volgt eene

Op den avond van den sten


Radjab komen de mannen in
27

grooteren getale bijeen in langgars en moskeeën. De Bataviasche

langgar’s geven
dan
gewoonlijk, na de salat al- ishct het volgende
,

zien: vloer aantal in


schouwspel te
op den zit een mannen rijen

geschaard langs de wanden, zóó, dat het middengedeelte der

langgar openblijft; in dit middengedeelte, vóór den mihrab, zit

de voorlezer, die zijn’ kitab vóór zich een lèkar heeft liggen,
op

terwijl dicht hem kendi kom-


bij staan eene met water en een

c c
-1) Sayyid ‘Uthman b. Abd-Allah b. b. Al-Zahr al-basim
Aqïl Yahya, fi atwar

Abtl-Qasim nieuwe 80
,
steendruk, Batavia, 1342 H. (1924 C.), blz., B°, met gekleurd

titelvignet.

2) Al-Zahr al-basim blz. 2 vlg..


,
C

MI RADJ 129

foor, ambar en gahru gebrand worden. Deze gahru eene


waarop ,

welriekende houtsoort wordt betrokken uit Arabische winkels


'),
inde wijk Pekodjan en heet
afkomstig te zijn uit Medina, de

stad van den Profeet; men brandt haar, naar men


zegt, om eer

te bewijzen aan den Profeet ( kasi hormat samè Nabi). Wederom

is Al-Zahr al-basim hier de geliefkoosde tekst, dien men voor-

doch overigens kunsteloos. De


draagt op zangerigen toon, voor-

lossen elkander af: die kwartier of langer het


dragers een aan

woord is, het boek ander zoodat in


geweest geeft aan een over,

den loop van den avond wel aan tien, of meer mannen de eer

te beurt valt, het Mfradj-ve. rhaal te zijn. De


voordrager van

anderen luisteren doch vallen in koor in, telkens


zwijgend toe,

als de gekomen is tot deze Arabische zegenbede


voordrager

de ’t Arabische die
[selawat, bij geletterden soldwat, van

tot inden tekst herhaald wordt:


pericoop pericoop

1 V..w
Z-S i "Z

1
>\ jV~p-

Allah! heil Heer Voor-


„o geef zegen en over onzen en onzen

spreker Mohammed, over Zijne Familie en Zijne Metgezellen!


onder de lieden
En stel ons onder de besten Zijner gemeente en

Zijner voorspraak, door Uwe barmhartigheid, o barmhartigste

der barmhartigen!”

Enkele die daartoe kundig zijn, lichten


voordragers, genoeg

den tekst met hunne eigen woorden toe.


moeilijke gedeelten van

Als den tekst in één avond wil uithebben, is


men geheelen er

natuurlijk tijd, doch


voor dergelijke uitweidingen geen gaarne

besteedt men méér dan één avond aan het batja hikajat ,
hetzij

dan dat den avond van Radjab begint en daarna


men
op 27

1) Gahru (in de Maleische woordenboeken gaharu , garu aloëhout) wordt gebrand,


,

behalve Mfradj', bij Manlid bij verschillende plechtigheden met godsdienstig


bij en

selametan's. De Hadramietische Arabieren noemen haar j> dukhn\


karakter, o. a.

hun voorbeeld de Batavianen den middenstand, die Arabische


zij, en
op van gaarne

gebruiken navolgen, mengen dukhn met mustaqï (zie over dezen bijvorm van

dictionnaires arabes de reukstof die bij


: Dozy, Supplément aux
,
s. v. j),

lijken boven aarde en


op begraafplaatsen gebrand wordt.

Pijper, Fragmenta Islamica.


C

130 MI
RADJ

nog eenige avonden samenkomt, hetzij dat men reeds drie avon-

den vóór Radjab begonnen is de lectuur


27 en
op Mfradj- avond
zelven besluit. Is in het laatste
men, geval, wat vroeg
met de

het
voorlezing van
Mfradj- verhaal klaar, dan brengt het gezel-

schap den tijd tot de selametan door met gemeenschappelijke


dhikr- oefeningen. Tegen twaalf ’s nachts heeft, inde
uur langgar
zelf, de maaltijd plaats, bestaande uit rijst en enkele bijgerechten;
de toespijzen hebben reeds den geheelen avond borden en
op

schalen klaargestaan in het voorportaal van de langgar, of onder

een afdakje, de rijst daarentegen wordt het laatste


pas op oogen-

blik dampende uit de huizen inde buurt


aangedragen.

Sommige langgar's hebben, langs een harer lengtezijden, een

vrij breed afdak, waaronder, op eenigen afstand van den grond,


een houten of bamboezen vloertje is dit is de
aangebracht: plaats
de die aldus, door een’
voor
vrouwen, ongezien, en wand van

de gescheiden, de voordracht mede aanhooren. Ook


mannen
zij

krijgen haar aandeel van den maaltijd, doch onder dit afdak.

Gelijk uit het is die


voorafgaande blijkt, de gewone tekst bij
Mfrat (aldus de Bataviasche wordt
uitspraak van
MFradj) voor-

c c c

gelezen, het geschrift Sayyid Uthman b. Abd-Allah b.


van
Aqïl
b. Yahya Al-Zahr al-basim '). Wanneer echter een godsdienst-
leraar of penghulu die Arabisch verstaat, de bijeenkomst leidt,

gelijk in moskeeën het is, dan leest


grootere soms geval deze

uit het dat de Batavianen


voor geschrift bij gemeenzaam
als

Dardir” bekend staat: dit is de Abïßl-Barakat


T hashiyah van

Ahmad al-Dardïr de Qissat al-M£radj al-Dïn al-


op van Nadjm
2
Ghaitï ), tekst hashiyah zijn Java bekend. Soms
en over geheel
neemt de dit niet de het
voordrager van geschrift moeite, Ara-

bisch in het Maleisch vertalen, zoodat de onder


te eenvoudigen

zijne hoorders er niets van verstaan, maar dit is voor velen


geen

bezwaar: zij komen slechts de barakah die de


voor aan herdenking

1) Zie hiervóór, blz. 128.

2) Hashiyat al-imam al-'a-rif billcih tdala Abtl-Barakat Sayyidï Ahmad al-Dardïr


c
ala Qissat al-Mi'radj lifallamah al-hammam barakat al-anam al-Dïn al-
Nadjm
Ghaitï Kairo, z.j., B°, 27 blz.. Vgl. over Nadjm al-Dïn al-Ghaitï en
zijn geschrift
,

Brockelmann, Geschichte der arabischen Litteratur, 11, 339, over Abüd-Barakat Ahmad

al-Dardïr en
zijne hashiyah denzelfden, a. a. 0., 11, Brockelmann spelt al
Gilt,
353.

maar ik hoorde nooit anders dan al-Ghaitï.


C

MI RADJ 131

van den Mïradj is verbonden. Eene nieuwe bewerking van het


z
Mi radj-verh.a.a.\ in het Bataviaasch Maleisch zekere
gaf een Hadji
Adam bin Hadji Kasman onder den titel Shcfir Nabï
Mfradj
Muhammad Het zelf den
‘). boekje vormt, naar inhoud, geene

eenheid, doch bestaat uit twee kleinere


geschriftjes van uiteen-

loopend karakter, die in kunstig verband zijn samengebracht:


het ééne heet Shciir dua
sifat puluh, en is, gelijk de titel reeds

c
doet vermoeden, het andere is, Ska ir
van
leerstelligen aard, de
c

Mi radj Nabï Muhammad. Dit is een berijmd verhaal, vooreerst

van het leven den Profeet in het daarna de


van
algemeen, van

Hemelreis in het bijzonder. De taal is karakteristiek Bataviaasch

Maleisch, met een’ sterken inslag van Arabische woorden, uit-

drukkingen en aanhalingen. Naar aard en strekking kan men het

boekje rangschikken onder ouderwetsche stichtelijke lectuur voor

het volk. Maar deze uitziende schriftuur


onschuldig heeft eene

geschiedenis gehad: kort nadat zij verschenen was, ontdekte de

reformistische vereeniging Izhar in haar


al-Haqq eenige plaatsen
die klaarblijkelijk tegen het Wahhabietendom gericht waren.

Destijds, met name in het begin van het jaar stonden de


1927,
leer en de levenshouding der Wahhabieten in het
nog middelpunt
der belangstelling velen De
van
op Java. Oudgeloovigen, zoowel

onder de Arabieren als onder de Inheemsche Moslims, vergaven

den Wahhabieten niet, dat zij ruwweg een eind


gemaakt hadden

aan de vereering heilige in het Land, als-


van
graven Heilige
mede dat zij onverdraagzaam waren opgetreden tegen een ieder,
die het met hunne
puriteinsche leerstellingen niet eens was. Op
Java werd het begrip Wahhabi verder
nog
in verband gebracht
met allerlei andere, reformistische denkbeelden, die in het kamp
van Al-Irshdd verwante werden 2
en
vereenigingen verkondigd ).
De z

vervaardiger nu van den Shcfir Mi radj Nabï Muhammad

vlocht in
zijn verscheidene
werkje toespelingen in, rakende de

tegenstellingen tusschen het overgeleverde geloof der vaderen en

1) ShaHr Mfradj Nabï Muhammad. [Door Hadji Adam bin Hadji Kasman], Batavia,

1926, B°, 64 blz.. De naam van den schrijver blijkt niet uit het titelblad, maar uit

verschillende plaatsen inden tekst (blz. 2,6, 7,22). Dat Hadji Adam inderdaad

het boekje heeft is


opgesteld, mij van meer dan
ééne, geloofwaardige zijde verzekerd,
reeds dadelijk na het
verschijnen.

2) Zie hiervóór, blz. 110.


C

MI
132 RADJ

de leer der
de reformistische godgeleerdheid, vereenzelvigd met

kwam Izhar al-Haqq in


Wahhabieten. Daartegen verzet, eene

die onder invloed der Al-Irshad-beweging ontstaan


vereeniging

was en onder hare leden, behalve Batavianen, Soendaneezen,

ook vooruitstrevende
Javanen en Minangkabauers, eenige jonge,

Arabieren telde. Vooral deze laatsten achtten zich op


geroepen,

te komen de scheeve voorstellingen omtrent het bewind


tegen

der Wahhabieten en den in hunnen kring zoo vereerden koning


c
Als Al-Irshad stond Izhar al-Haqq tegen-
Ibn Sa üd. spruit van

der onder de Arabieren; als verkondigster


over de partij Sayyid's

van reformistische denkbeelden ontmoette zij telkens de


tegen-

der rechtzinnigheid. Het boekje Shalir


werking oudgeloovige
Nabi Muhammad, doortrokken den der Oude
Mfradj van geest

haar duchtig met hare tegen-


Richting, gaf aanleiding om eens

standers af te rekenen. Maar toen het alarm, dat men om dezen

Shalir had, verstild, ook het zelf


gemaakt was geraakte boekje

ik dat het tegenwoordig veel


in vergetelheid, en geloof niet, nog

de Mlradj- viering gebruikt wordt.


bij
Onder de welke voorts te Batavia ook
geschriften nog
en

elders op Java bij de Mfradj- herdenkingen in gebruik zijn,

inde de bekende Arabische tekst-


vallen eerste plaatste noemen

boeken de Manlid al-Nabl, zooals dat Al-


voor viering van van

Barzandjï, welks twee bewerkingen, ééne in gebonden stijl ( nazm ),


in verscheidene,
ééne in ongebonden stijl ( nathr), voorkomen

ook het andere veelgebruikte


meest Bombaysche, uitgaven; zoo

Maulid- tekstboek al-Anam. Uiteen voorbeeld zal hier-


Sharaf

beneden blijken, hoe men voor den eenige toepas-


nog

uit die uitkiest. Dan is de Qissat


selijke gedeelten geschriften er

c
dat de stof der
al-Mi radj van Al-Barzandjï '), een geschrift
is
Mi’radj-vQ rhalen in beknopten vorm geeft; hiervan een Egyp-
tische druk in omloop, tot welken een Arabische uitgever op

2
den heeft. Bekend is ook de commentaar
Java stoot
gegeven ).
dien de Mekkaansche geleerde, uit Bantam afkomstig, Muhammad

1) Vgl. Brockelmann, Geschichte der arabischen Litteratur


,
11, 384.
c

2) Madjmïf yahtawï ala ig djauharah\ 1. Qissat al- Mfradj lil- Bar zand^ /z. Gedrukt
c
kosten Salim b. Sa d b.
Nabhan, te Soerabaja, H.
te Kairo, op
van
enz., 1351

(1932/33 C.), B°, 168 blz., waarvan de Qissat al-Mfradj blz. 2 —45 inneemt.
C
MI RADJ 133

werk vervaardigd heeft, getiteld Al-


Nawawl, op Al-Barzandjï’s
In het Maleisch is geschreven Surat
Durar al-bahiyyah *). een

z 2
Mi Muhammad Idrls b. Muhammad Tahir ). Tenslotte
radj van

verschillende Maleische Mi in handschrift


zijn er nog rddj-teksten
die echter inden strijd
voorhanden, langzamerhand ondergaan

de ik heb enkele
tegen goedkoopere gedrukte uitgaven; er ver-

zameld.

Tot dusverre heb ik alleen beschreven, hoe betrekkelijk kleine

samenkomende in huizen, langgar's moskeeën,


gezelschappen, en

te Batavia den nacht der Hemelreis herdenken. Er is echter in

deze stad ééne den MJradj, welke grootsch


herdenking van en

3
indrukwekkend is. Dat is die inde moskee van Pekodjan ), onder

Arabieren. De uit-
leiding van ongemeene aantrekkingskracht,
c c

Alï b. Abd-al-Rahman
gaande van den geliefden prediker, Sayyid
die dezen avond als doet
al-Habashï, op voorganger optreedt,

vele duizenden, Arabieren, Mooren en Inheemschen, mannen,

vrouwen en kinderen, naar deze moskee stroomen. Zij komen,

behalve uit de stad Batavia, ook uit de Ommelanden, uit Tand-

Meester-Cornelis Zelfs Arabische


joengpriok, en Tangerang. vrou-

deze bijzondere gebeurtenis in getale


wen
gaan voor grooten op

naar Pekodjan. Het geheele aantal vrouwen, van Arabischen en

Inheemschen landaard, kan drieduizend worden hare


op geschat;

plaatsen zijn de zij gaanderij en, achter spansels van witte


op

doeken. De herdenking nadat de de


begint mannen tezamen

salat verricht hebben, eindigt als de tijd de


al-maghrib en voor

salat al-isha? is Reeds vóór den is


aangebroken. lang aanvang

de moskee geheel gevuld. Nadat de salat al-maghrib is beëindigd,

is het wachten den den avond, den grijzen


op grooten man van

Alï, die weldra aankomt klein gevolg


Sayyid met een van aan-

zienlijke Arabieren en bij den versierden hoofdingang der moskee

Muhammad. Nawawl Al-Durar sharh al-khastf is al-


1) al-Shafi'ï, al-bahiyyah fï

nabawiyyah [fï akhbar


al-laylah al-isrPiyyah wal-mfradjiyyaK\ , Kairo, 1346 H.

(1927/28 C.), B°, 47 blz..

Surat
Manaqib shaikh Muhammad Samman Surat Mfradj pang
2) tua?i serta

punja H. Muhammad Idrïs b. Muhammad Tahir


, enz., Bombay, z. j., B°, 48 blz.,

waarvan de Surat Mfradj blz. 16—48, steendruk.

deze moskee heb ik in Lailat


3) Over de beteekenis van
gehandeld mijn opstel

al-Nisf min Shdimn op Java verschenen in het Tijdschrift voor Indische Taal-,
,

Land- en Volkenkunde Deel


LXXIII, blz. 407.
,
C

134 MI
RADJ

wordt begroet. Vuurwerk wordt afgestoken, terwijl de


Sayyid
uit zijn auto stijgt. houdt
Hij zijn’ plechtigen intocht, omstuwd

door zijne die hem


volgelingen leiden, door de nederzittende

menigte heen, naar eene vrijgehouden ruimte, vier-


langwerpig
kant, in het midden der moskee. Hier staat een spreekgestoelte
opgericht op een rood
tapijt; vóór den katheder zijn, van afstand

tot afstand, schenkbladen


neergezet, gevuld met losse
blaadjes
van rozen en van andere welriekende bloemen; voorts bevinden

zich het
op tapijt eenige wierookkomforen
(Arabisch: midkhanah),
waarop dukhn ’) ligt te walmen. één der
Langs lengtezijden van

het vak zitten


open eenige Arabieren eene rij, met tamboe-
op

rijnen (Arabisch: duff ) inde hand: zij zullen zoo aanstonds met

muziek den
en
zang spreker afwisselen.

Terwijl de Arabische hunne


lijfstoet plaatsen innemen, beklimt

de Sayyid het spreekgestoelte. Er gaat een


gegons van blijdschap
door de moskee, als de eerwaarde
c

gestalte van Sayyid Alï, ge-


kleed in witten tabbaard, zich
op
de
trappen van den katheder

vertoont. Nadat hij de schare heeft


begroet met
eenige welkomst-

woorden, zoowel in ’t Arabisch als in ’t Maleisch, spreekt hij


eene toepasselijke rede uit, beginnende met overvloedige lof-

prijzingen van den Profeet. Telkens worden verschillende


van

kanten zijne woorden onderbroken door vrome uitroepen, zooals:

al-hamdu lillah lof


(de aan Allah), ya Rasül Allah (o Gezant van

Allah), amln, ya
Rabb (amen, o Heer), Allah ! Na eenigen tijd
krijgt de rede het karakter eener nasïhah, eener vrome vermaning:
de redenaar wekt de het
geloovigen op tot
opvolgen van Allah’s

geboden, het
vermijden van zonden, het verrichten van
goede
werken. Boven alles uit klinkt de oproep
tot
lofprijzing van Hem,
Die Zijnen Gezant slechts gezonden heeft als barmhartigheid voor

de werelden XXI:
(Koran 107).
Op verzoek van den
voorganger vereenigen alle aanwezigen
zich in een’ dhikr, bestaande uiteen driemalen herhaald la ilaha

illallah, langzaam en plechtig uitgesproken, gevolgd door de

tweede helft der Shahadah, éénmaal, de Fdtihah, eveneens éénmaal.

Vervolgens draagt de
Sayyid met zijne welluidende, vèr klin-

kende stem eenige gedeelten uit het Maulid-\erha.a\ Al-


van

-1) Zie hiervóór, blz. nt.


129,
C

MI RADJ 135

inde met den aanhef,


Barzandjl, prozabewerking, voor. Beginnende

de den Profeet de
waar in verheven stijl afstamming van en

zwangerschap van Aminah vermeld worden, gaat de voordrager

tot dat gedeelte den tekst, dat in het bijzonder


geleidelijk over van

over de Hemelreis handelt: ij) iSaL lSf


is des nachts reis gezonden,
„vervolgens Hij op

lichaam in wakenden toestand, den verst


Zijn geest en Zijn naar

ruimten”. Het tekstboek


verwijderden masdjid en zijne heilige

bericht summier het bezoeken de


van Al-Barzandjï hierop van

zeven hemelen, het opgeheven worden tot den Lotusboom van

het het zien de Goddelijke Majesteit, de oplegging


Einde, van

verminderd tot vijf.


van de vijftig devoties ( salal’s ), geleidelijk
verhaal den met de woorden:
Dan besluit het sobere van Mfrddj
is in dienzelfden nacht. Al-Siddiq
„Vervolgens Hij teruggekeerd
Reize geloofd, ook elke
heeft aan Zijne Nachtelijke zoo ver-

nadenkende. Maarde hebben niet


standige en Qoeraisjieten aan

Hem is wien de Satan heeft doen dwalen


geloofd, en afgevallen

en verleid heeft”.

de in het begin
Hierna keert de voordrager terug tot plaats van

heeft de vervulling
Al-Barzandjï waar hij zooeven afgebroken: van

den Aminah’s zwangerschap de geboorte van den Profeet:


tijd van en

de barens-
\jy <üc <ü>\ AJJIaAd-V,. „En
baarde zij Hem Allah
weeën overmeesterden haar, en daarop

Hem en schenke Hem heil als een licht, welks glans


zegene

blinkende was”.

de den Profeet, is de
Dit nu,
de vermelding van geboorte van

oud de Manlid
plaats waar, volgens gebruik bij viering van en

behooren te staan.
de aanwezigen uit eerbiedigheid op

de woorden uitge-
Nauwelijks heeft de voordrager aangehaalde

sproken, of de
geheele moskee rijst omhoog.

is hiermede tevens beëindigd. Thans


Het reciet uit Al-Barzandjï

heffen de mannen met de tamboerijnen dit lied aan, dat voor-

komt in het bekende tekstboek voor de Maulid-v iering, Sharaf

al-anam '):

Zie het altijd bij de Maulid-v iering geliefde tekstboek Sharaf al-
l) over
nog
Achehnese
anam'. Snouck Hurgronje, De Atjehers , I, 226 (The , I, 212), Juynboll,
3 116.
de kennis de Mohammedaansche Wet blz.
Handleiding tot van
,
C

136 MI
RADJ

*—lAc V. dA.Ac Vj
* j\.i

■ f-i-Ac- 4jJ
\ \*P %
Cf-l-Ac .
.. .->~ V>

4
—,U « 1 ÜiG J-Ül èj.

’*■ * W CLli-w^

»0 Profeet, heil U, heil


over o Gezant, over U. O Geliefde, heil

over U, de
zegenspreuken van Allah over U. De volle maan is

over ons de andere daarvoor schuil-


opgegaan, en manen zijn
De gelijke Uwe schoonheid hebben nooit
gegaan. van
wij gezien,
o gelaat der vreugde”.
De twee worden
eerste
regels door alle aanwezigen bij wijze
van refrein herhaald, telkens nadat de al
zangers, voortgaande,
weer twee nieuwe versregels hebben Zoo
voorgedragen. wisselt

de klank van de stemmen der


zangers en van hunne gestadig
geslagen tamboerijnen af met het oorverdoovende geluid van de

zingende, gillende, in
godsdienstige opwinding gerakende menigte.
De laatste regels van het lied luiden:

\—-—£■ \i
l_jj

1
+>Z * ’twt' :Ij

„O Heer, heb dan erbarmen met ons allen, en wisch de slechte

daden uit. O Heer, heb dan erbarmen met ons allen, door alle

goede daden”.

Nog in staande houding spreekt kort


men een gebed uit, waarna

gaat zitten. De schare bekomt


men weer eene wijl van het in-

spannende beurtgezang, en gedurende deze korte rust wordt de

welriekende inhoud der schenkbladen verdeeld in kleine


plukjes,
die hand hand worden
van tot doorgegeven.

Nogmaals beklimt de Sayyid den katheder, tot het van


geven

eene korte nasihah, welke het karakter


gaandeweg aanneemt van

een persoonlijk afscheidswoord. Want de beminde prediker, die

week in week uit


zijne stem doet hooren inde Bataviasche

moskeeën, zegt zijn gehoor thans tijdelijk vaarwel voor den duur

van Laylat al-Mfradj tot na Shawwal, ten einde inde tusschen-

liggende maanden zich geheel aan zijne persoonlijke godsdienst-

plichten te kunnen wijden. Nu blijkt, hoezeer deze Sayyid meester

is de Bataviasche volksconsciëntie: als


van
hij gewaagt van zijnen
mTradj 137

eenzamen ouderdom en van de onzekerheid, of men elkander

z
ooit zal wederzien een’ anderen Mi barsten velen
op radj- avond,
in snikken uit.

De Sayyid besluit zijne toespraak met het uitspreken vaneen

gebed, niet uiteen uit het hart. Daarna bidt


gebedenboek, maar

hij den dito 1 slotte allen


nog al-qunüt en ten prevelen tezamen

de fatihah.

Dadelijk hierop roept een miïadhdhin, midden inde moskee

met het gelaat naar de qiblah staande, den adhan voor de salat
z
z
al- isha‘ uit. Dit is tevens het teeken, dat de Mi is
radj-\ iering

afgeloopen. Terwijl de zich scharen


mannen
op rijen voor de

salat, verlaten de de moskee


vrouwen langs een’ zijuitgang.
Aldus de inde
Mfradj-vï&nng moskee van Pekodjan, die èn

door de vergaderde menigte èn door haren eenvoud


innerlijken
indruk maakt. Wat de Arabieren te Batavia betreft, voor velen

hunner is deze korte dienst hunne den


eenige herdenking van

nacht der Hemelreis. In het algemeen trouwens maken de Arabieren

minder werk van Mi rddj dan het Inheemsche bevolkingsdeel.


Een godsdienstige maaltijd is voor de Arabieren niet de vaste

aanvulling de herdenkingsbijeenkomsten. Wèl die


van
zijn er na

de inde moskee thuis


afloop van viering eenige gasten ontvangen,

maar dit gebruik is noch vast noch algemeen. Sommige Arabieren

lezen of omstreeks den s^n


Radjab thuis Al-Zahr al-basim
op 2y

met hunne of vrienden. Dit is ook het dat de


zonen geschrift,
z
Arabische hare
vrouwen bezigen bij huiselijke Mi radj- her-

denkingen.
Er is te Batavia en ook wel elders eene andere,
nog
z

algemeene herdenking van den Mi radj inde moskeeën: één


op

of twee Vrijdagen inde maand vóór den


Radjab, gewoonlijk 2ysten t

is de preek (,khutbali ) bij den gewonen Vrijdagdienst gedeeltelijk


z
c
aan den Mi radj gewijd '), zooals inde maand Rabï al-Awwal de

l) In preekenbundels, bestemd om gebruikt te worden bij den moskeedienst,


komen dergelijke Mizradj- preeken voor. Inde
driedeelige verzameling van preeken,
c
door Muhammad Adnan Kitdb
uitgegeven (Hoofd-Panghulu te Surakarta), getiteld

Tdyïd al-Islam Bombay, z.


j., komt
voor,
in Deel 11, blz. 61 eene Vj"° .lA
,


T VA?" ."
.
\-° r<"i" -

OoA_j
(T' •
C

138 MI
RADJ

Manlid, in de Bedevaart, in Muharram het nieuwe

jaar vermelding vinden inde Vrijdagsche preeken.

In Bantam, waar de vroomheid geheel een ouderwetsch


nog

karakter draagt, is de Miradj volks-


een belangrijk godsdienstig
feest. Tot inde kleinste desa wordt de nacht der Hemelreis

herdacht. De
geheele maand Radjab wordt, vooral in Noord-

Bantam, als eene heilige maand beschouwd: velen vasten '), dob-

belspel wordt vermeden. Een is


algemeen eigenaardig gebruik

mij medegedeeld omtrent de


ronggèng's in dit gedeelte van

Bantam: deze vrouwen nemende


geheele maand Radjab vrijaf
van haar beroep, dezelfde wijze als inde Vastenmaand, sluiten
op

een huwelijk, zoo haar dit mogelijk is, en gedragen zich, zoolang

Radjab duurt, als eerbare vrouwen. Zoo verkeert men dus, in

alle kringen, reeds in als de nacht der


eene gewijde stemming,
Hemelreis nadert. De hebben huis, in
herdenkingen plaats aan

de
dorpsbedehuizen ( balè's ), en inde moskeeën. Men verlicht in

c
den Mi radj- nacht het erf van de moskee, van de balè, als
en,

de viering huize verlicht deze


ten vaneen
Kijaï geschiedt, zijne

woning. In sommige dorpen heerscht de alle huizen


gewoonte,
te verlichten, namelijk dooreen
lampje op
de
voorgalerij te laten

branden; inde bekend den


wijken Kaudjon en Kaloran, om

godsdienstzin harer bewoners, ter hoofdplaats Serang, bestaat

z
dit gebruik ook. Men komt samen na de salat al- ishif, en blijft

bijeen zóó althans in dorpen de oude


waar men
gewoonte
in houdt totdat de de den
eere tijd voor godsdienstoefening van

vroegen morgen ( salat al-subh ) is aangebroken. Mi radj is hier

dus echt de middernacht


nog een nachtelijk feest; bijeenkomst te

af te breken, geldt steedsche Daar


voor eene nieuwigheid. staat

tegenover, dat men slechts één nacht, dien van Radjab zelven,
27

de herdenking wijdt; de stof dan


aan blijkt te
lang te
zijn,
bekort men.

Mfradj (de uitspraak in Noord-Bantam is M?rat, Mèrai ) trekt

wellicht hierom sterk het hart des volks, wijl de


zoo Kijaï’s
gemeenlijk geen’ dorren tekst opdreunen, maar vertellen. Zij om-

schrijven, verklaren, breiden de gewijde verhalen der Hemelreis

het
1) Over vasten in Radjab zal beneden nog uitvoeriger worden gehandeld.
C

MI RADJ 139

uit, zóó, dat hunne beeldende taal ouden zelfs min


en jongen,

godsdienstigen boeit. Komt inden avond


men van
27 Radjab
inde buurt van eene Bantamsche balè, dan ziet men rondom

het verlichte bedehuisje kleine in luisterende


vrouwen en
meisjes

houding tegen de wanden geleund en vóór de geopende vensters

staan. Daarbinnen zitten, ineen halven knapen


kring, mannen en

rijen den die als lessenaar geel


op tegenover Kijaï, twee over-

trokken kussens vóór zich heeft Een wierookkomfoor staat


liggen.
in zijne nabijheid. Aan de hand de
van hashiyah van Al-Dardïr')

beschrijft hij, inde volkstaal, het Bantamsch Javaansch, de fabel-

achtige eigenschappen van Buraq, het rijdier met de juweelen


het aangezicht paradijsvrouw. zal niet
vleugels en eener De Kijai

schromen, Buraq’s snelheid te die der heden-


vergelijken met

als hij tot de der helsche


daagsche vliegtuigen, en beschrijving
straffen zal hij daaruit moraal trekken de volks-
gekomen is, voor

ondeugden van dobbelspel, losbandigheid en verwaarloozing van

godsdienstplichten. Terwijl hij aan het woord is, worden er


ge-

durig schotels met spijzen en toespijzen binnengedragen, en in

hoek der balè de die aanstonds


een
neergezet voor
hadjat zoo

zal plaats hebben.

Een eenigszins ander schouwspel biedt op dezen avond de Groote

Moskee Hier komen de menschen sinds vele


te Serang. jaren
den Hoofd-Panghulu, Radèn Muhammad
bijzonderlijk om
Hadji
e
lsa te hooren. Deze aanzienlijke geestelijke, even eerwaardig om

zijne geleerdheid als om zijne rechtschapen inborst, heeft inde

wereld Bantam altijd


godsdienstige van eene afzonderlijke plaats
bekleed. De heeren Bantam zijnde Kijai’s; de
geestelijke van

ondanks hunne kennis den komen


Panghulu’s, van godsdienst,

inde het volk achteraan. De


schatting van Hoofd-Panghulu van

Serang, behoorende het der Djajadiningrat’s,


tot regentengeslacht
wordt onder de ontvangt ook den eeretitel
Kijaï's gerekend, en

van
Kijaï. Op den avond van Radjab vereenigt zich om hem
27

heen inde voorgalerij der Groote Moskee een aanzienlijk gezel-

schap van prijaji’s, rustende prijaji's, moskeedienaren, priester-

raadsleden en andere godsdienstige lieden. De Hoofd-Panghulu


is als vóór links rechts hem
gezeten, guru, eene pilaar, en van

1) Zie hiervóór, blz.


130.
C

140 MI RADJ

zitten zijne notabele toehoorders gegroepeerd, naar en stand.


rang

Hoewel velen hunner in het dagelijksch levende Europeesche


kleederdracht volgen, dragen allen bij deze gelegenheid de sartmg,

die altijd voor de godsdienstige kleeding bij uitnemendheid


nog

Geen wierookkomfoor is hier te zien. Ter zijde de


geldt. van

moskee, in het halfduister, is eene van vrouwen zichtbaar


groep

die, gezeten eene uitgespreide mat, de voordracht van Al-


op

Dardïr volgen. Veel kunnen zij, door den afstand, niet verstaan,

maar zij komen ook meer voor de barakali. Sommige mannen

ook toonen door hunne dat het


trouwens houding, bijwonen en

niet het luisteren voor hen hoofdzaak is: zij staan van tijd tot

tijd op, om hetzij op


de trappen van de moskee, hetzij op eene

der zich vertreden, zelfs zijn die daar


zijgaanderijen wat te er

rooken. De overigen volgen in gespannen


aandacht het stichte-

verhaal der Hemelreis, dat


lijke soms uitgroeit tot eene godge-
leerde verhandeling, soms ook, in lichteren trant, dienstbaar

wordt gemaakt aan het uitdeelen van nuttige lessen van levens-

wijsheid. Daarbij wordt de humor niet geschuwd, en meer dan

eens brengt eene geestige opmerking het gehoor aan het lachen.

Om elf slaat de boek dicht. Dan


uur Hoofd-Panghulu zijn wor-

den twee rijen elkaar bedienden


er lange tegenover gevormd, en

de schotels met rijst, bijgerechten vruchten binnen.


dragen en

De maaltijd duurt slechts kort, vrij spoedig daarna verdwijnen


de meesten. Enkelen blijven rookende maar twaalf
napraten, om

is alles afgeloopen, de bedienden den moskee-


uur en reinigen
vloer het afval der
van hadjat.

Inde Preanger is de Mi radj-\ iering niet minder geliefd dan

in Bantam. Ziehier eene schets van de viering in eene landelijke

districtshoofdplaats van West-Priangan. Tegen acht uur’s avonds

zijn de voorgalerij der moskee, ter Westzijde van de alun-


op

alun, driehonderd verzameld. Het in-


een mannen en jongens

wendige der moskee men lette op dit eigenaardige gebruik


is gevuld met vrouwen. De voordeur en vensters zijn gesloten.
Van de overzijde der alun-alun nadert een kleine stoet, geopend

dooreen met eene lantaren: gaande vrouwen


oppasser voorop

van den Wadana, van den Naib en van eenige lagere ambte-

hen volgen de waardigheidsbekleeders zelven. De


naren, op
c

mi radj 141

vrouwen verdwijnen langs eene zijdeur inde moskee. Als de

ambtenaren hunne plaatsen hebben dat


ingenomen, op een tapijt
vóór de moskeedeur kan de
gespreid ligt, plechtigheid beginnen.
Voorganger is uit
een Kijaï den omtrek, het hoofd eener be-

kende pasantr'en. Hij zit in Arabische


zijne kleederdracht, waartoe

eene djambu-kleurige djubbah behoort, midden


op
de voorgalerij,
met het gelaat de moskee
naar gekeerd; eenige boeken, waaruit
c

hij straks het Mi radj-verha.a.l zal voorlezen (Soendaneesch: matja


Mirad of matja kitab Mirad), liggen op een kussen uitgespreid
vóór hem. De Kijaï geeft teeken, santri's
een
waarop vijf jeugdige
een Soendaneesch lied aanheffen ter
verheerlijking van den Pro-

feet. Dan de Kijaï zijne voordracht het


opent met
uitspreken
van de basmalah, eenige Arabische den Profeet,
zegenspreuken op

het eerste Koran XVII:


en vers van
„Lof zij Hem Die Zijnen
dienaar des nachts heeft doen reizen den
van heiligen masdjid
naar den verst verwijderden masdjid, welks omtrek Wij gezegend
hebben, opdat Wij hem van Onze teekenen zouden toonen.
Hij
is de Hoorende, de Ziende”. Dit vers geeft aanleiding tot eene

omstandige, taalkundige en godgeleerde, uitlegging, die het meeren-

deel der hoorders bewondert dan


meer
begrijpt. Zij worden

schadeloos gesteld, als de Kijaï begint te vertellen, want dit doet

hij louter in het Soendaneesch, in uiterst


en
bevattelijken trant.

Deze Kijaï is trouwens bekend zijne voorliefde de Mi


om voor
Qradj-
verhalen: van zijne hand is verschenen een Soendaneesch
ge-
c
dicht den Mi dat echter niet de
over
radj voor
herdenkingen
in als
tadjug s en
moskeeën, maar leesstof voor kinderen en

vrouwen bedoeld is. Een deskundig weet iets


zoo man
natuurlijk
persoonlijks in zijne voordracht treft
te leggen, en het hart zijner
toehoorders. Meermalen klinkt luid als de
gelach, Kijaï eenige
pakkende vergelijkingen ontleent aan het alledaagsche leven. Men

wel, dat de
zegt Kijaï’s met opzet de menschen van tijd tot tijd
aan het lachen brengen, om hen uit den dut te houden. Dit had

dan méér zin


vroeger dan nu, want, is tegenwoordig eene Mi cradj-

viering inde hoofdplaatsen der


Preanger op zijn laatst te mid-

dernacht geëindigd, ouden van dagen herinneren zich, dat in

c
i) Hasan Basrï b. Abd-Allah, Kitab al-Hullah wal-tadj fï qissat al-Isrc? wal -

c
Mi rad/\ Batavia, z. j.
142 mTradj

hunne de het
jeugd voorlezing van
MPradj- verhaal pas eindigde
met de salat al-subh. Inde onder
dorpen, leiding van plaatselijke

Kijai's, durende bijeenkomsten wel tot den tijd van die salat.
nog

Midden in het verhaal der Hemelreis houdt de de


Kijaï op;

rest een’ avond.


blijft over voor volgenden Het voorname doel

waarvoor velen dezen avond opgekomen zijn, is het verwerven

de barakah
van van den MPradj-n acht. De Naib en zijne hel-

pers brengen schalen met gebak en theegerei binnen; er vormen

zich groepjes, die zich het te doen; ook


aan
voorgezette goed
zóó spreekt men van
hadjat.
Inde regentschapshoofdplaatsen der Preanger, zooals Tjiandjoer,

Bandoeng, Garoet, Tasikmalaja, draagt de herdenking van den

MPradj soms een meer ambtelijk, en daardoor wellicht meer

ouderwetsch karakter. Het leven trouwens


openbare godsdienstige
in deze der
hoofdplaatsen Preanger heeft veel ouds bewaard,

dank zij vooral den regentengeslachten die, lang na de opheffing


het dusgenaamde Preangerstelsel in veel hunnen
van
1871, van

invloed godsdienstzaken hebben behouden. Inde


op genoemde

hoofdplaatsen dan kent overal elders in Tanah


men, gelijk Pri-

de inde kleinere
jangan, viering bedehuizen (tadjug’s), één of

meer nachten achter elkander; ook de inde huizen


zoo viering
der godsdienstigen. Welgestelden laten een’ bekenden
Kijaï aan

huis komen, die dan een’ kleinen


voor
kring van huisgenooten
c

genoodigden het Mi
en
radj- verhaal voorleest. Altijd is het slot

kleine onmisbaar
een
gemeenschappelijke maaltijd, waarvan een

bestanddeel de is, de
tumpeng kegel van rijst, vermengd met

koneng, vleesch, kip, en eieren. Welhaast elk gezin heeft dezen

avond zijn tumpeng ; lieden hem


sommige eten grootendeels thuis

op en brengen een deel ervan aan vrienden en kennissen, anderen

laten hem de of de
naar tadjug moskee brengen, ten nutte van

het hebben
gemeen. Sommige Regenten de gewoonte, op
één

der avonden omstreeks in hunne


27 Radjab kabopaten voor een

besloten gezelschap houden.


eene
MPradj- herdenking te De alge-
meene
viering heeft plaats inde de
regentschapsmoskee aan

alun-alun, onder leiding van den Hoofd-Panghulu in eigen per-

of bekenden de Inlandsche
soon vaneen
Adjengan-, ambtenaren,
ook de Regent zelf, deze ook
soms wonen plechtigheid bij, zoo

vele vrouwen. Te Tasikmalaja geschiedt de voornaamste


viering
C

MI RADJ 143

ten huize den


van Hoofd-Panghulu voor een honderdtal
genoo-

digden, mannen en vrouwen, ambtenaren, moskeedienaren en

andere
godsdienstigen; soms zijnde Regent en zijne Radèn Aju
mede deel
aanwezig; een der spijzen voor de
hadjat zijn ge-

schenken van de kabopatèn.


Een eigenaardig algemeen gebruik bij de dA'

inde Preanger verdient vermelding: velen brengen flesschen,


kruiken of kommen, gevuld met water
*) mede, en zetten die in

de nabijheid den
van voordrager neer, zoo ook menjan, dupa, en

klapperolie; jonge, maar ook wel oudere vrouwen, althans in

Bandoeng, reukwerk bedak. Na


en
afloop neemt men alles weer

mee huis. Het water wordt of het baden


naar
gedronken bij

gebruikt.
Toen Radèn Adipati Arija Wiranatakoesoema Regent van

Bandoeng werd in dit


was, er regentschap bij uitstek veel werk
c
den Mi Deze
van
radj gemaakt. Regent, die zijn aanzien bij de

bevolking ontleende niet alleen aan zijne afstamming uiteen der

2
oudste regentengeslachten der Preanger ), maar ook aan de om-

standigheid dat hij de Bedevaart de


naar
Heilige Plaatsen ver-

3
richt had Radjab af de
), placht van 21
districtshoofdplaatsen
rond te eiken avond één, inde moskeeën
gaan, en
Mfradj-
voordrachten te houden naar eene eigen schrift
op gebrachte
handleiding in het Soendaneesch. Deze bijeenkomsten begonnen,
c z
gelijk andere Mi
radj-\ ieringen, na de salat al- ishcP en duurden

1) Een treffend gebruik is mij bekend uit Tasikmalaja: bier brengen mannen

wier flesch water inde


vrouwen
zwanger zijn, op Vrijdag eene mee
regentschaps-
moskee ter
hoofdplaats (elders in het regentschap schijnt het niet te be-
gebruik

staan), en zetten die neer inden preekstoel; eiken Vrijdag staat hier eene rij van

of flesschen. Na den dienst worden de flesschen


vijf meer
afloop van weer
meege-
de vrouwen drinken den inhoud ter verlichting van hare
nomen; op, bevalling.
Zie de in het artikel in
2) geslachtslijsten Regenten-geslachten Priangan ,
inde

Encyclopaedie van Nederlandsck-Indü 2 Deel V, blz. 352 enz..


,

Zie onder den titel


3) zijn reisverhaal, uitgegeven Mijn reis naar Mekka
,
naar

het dagloek den Bandoeng Raden Adipati Aria


van
Regent van Wiranatakoesoema,
door G. A. Van Maleische
Bovene
,
Bandoeng, [1925]; eene
vertaling verscheen

onder den titel disalin


Perdjalanan saja ke Mekah
,
dari kitab jang dikarang oléh
G. A. Van Bovene menoeroet tjatatan R. A. A. Wiranata Koesoema, tjetakan kedoea,

Weltevreden, eene Soendaneesche onder den Lalakon KangdjëngDalëm-


1927; naam

Bandoeng angkat djarah ka Mekah, dipiwarang ditjaritakeun dina basa Soenda koe

R. Memed Sastra Hadi Prawira, Bandoeng, [1926].


C

144 MI RADJ

tot omstreeks middernacht, waarop


de gebruikelijke hadjat volgde.

Mannen woonden in getale deze bijeenkom-


en vrouwen grooten

sten bij; de Inlandsche ambtenaren en de moskeedienaren brachten

hunne mede. den avond den sten


Radjab had
vrouwen Op van
27

bijeenkomst plaats inde regentschapsmoskee te


eene groote

de Regent mede de leiding had. Een klein


Bandoeng, waar ge-

inde
zelschap vereenigde zich daarna
nog aan eene hadjat
maarde eigenlijke maaltijd vond plaats ten huize
kabopatèn ,
van

den hierheen zich velen


Hoofd-Panghulu, en begaven nog, na

anderen avond, kort


hun bezoek aan de kabopatèn. Op een na

den 27sten Radjab, hield de Regent nog eene afzonderlijke bijeen-

huize den Mi'radj de


komst te zijnen ter herdenking van voor

ontwikkelden, anderen leidraad volgde dan


meer waarbij hij een

voor het volk.


c

Het tekstboek bij de Mi radj- herdenkingen


geliefde gewone

inde Preanger is de reeds meermalen genoemde hashiyah van

Al-Dardlr de Qissat al-Mi radj van Nadjm al-Dïn al-Ghaitl,


op

die de voordrager in het Soendaneesch vertaalt en naar zijn’

smaak uitbreidt. Er bestaan echter in het Soendaneesch be-

z
zooals: Talkhïs al-Isrif
werkingen van de Mi radj-ve rhalen '),
2
door Radèn Muhammad Bakrï ), Al-Siradj al-
wal-MPradj en

3 3
door Ahmad Sanüsï ). Eene
wahhadj ftl-Isra zual-Mi'radj

polyglotte in drie talen, Arabisch, Maleisch en Soendaneesch,

verscheen onder den titel Al-Azhar al-wardiyyah fi tardjumat


4
); de grondslag liggende
qissat MSradj khair al-bariyyah ten

Muhammad Bishrï
tekst is die van Nadjm al-Dïn al-Ghaitx; ver-

vaardigde de Soendaneesche vertaling. Eene dichterlijke bewerking


c 5
is de Wawatjan Mi radj Rasoel Allah van H. R. B. Kartadiredja ).

1) Vgl. hiervóór, blz. 141.

kitab Talkhïs al-Isrdt wal-Mfradj beunang njundakeun kaula


2) Ijeu dingaranan
H.
Raden Muhammad Bakrï Tjiandjur , Batavia, Radjab 1347 (1928 C.),
ngaran

steendruk.
B°, 12 blz.,
5

3) Ijeu kitab dingaranan al-Siradj al-viahhadj ftl-Isra wal-Mfradj beunang


z

nukil djisimkuring anu dalïf Hadji Ahmad Sanust b. Hadji Abd-al-Rahïm


,
Batavia,

Muharram H. (1929 C.), B°, 67 blz., steendruk.


1348

4) Al-Azhar al-wardiyyah ft tardjumat qissat Mfradj khair al-bariyyah , Batavia,


0
Rabï' al-Awwal H. 28 blz., steendruk.
1345 (1926 C.), 4 ,

koe B.
5) Wawatjan Mfradj Rasoel Allah
,
didangding H. R. Kartadiredja,
Bandoeng, z. j., B°, 43 blz.
MfRADJ 145

In het vorenstaande is alleen de traditioneele


sprake geweest van

viering van Mfradj in die kringen welke zich bij voorkeur noemen

den ahl al-sunnah wal-djamcfah. Maar


met geliefden naam van

de nieuwe heeft ook hier zijn’ invloed doen gevoelen. De


tijd
nieuwen is reeds te daar,
klop van den tijd vernemen waar men

het twaalven, niet den tijd de


middernachtelijk uur van en voor

salat al-subh bepaalt als eindpunt der Mi radj-herdenking. Hij


die den
is ook merkbaar inde gewoonte, gaandeweg inburgert,

dus den volgende den nacht der Hemel-


27sten Radjab, dag op

maken tot een’ bijzonderen dag, welken men zijne


reis, te op

zooveel laat rusten. Vele winkels


gewone bezigheden mogelijk

te Batavia en elders zijn dien dag gesloten, het onderwijs aan

de scholen Moslimschen grondslag staat met Mi radj


bijzondere op

één twee dagen stil. Deze sluiting der scholen is naar


dag, soms

het voorbeeld van het Gouvernement, dat den dag der „Hemel-

vaart van Mohammad” *) als een Moslimschen feestdag beschouwt

daarom dien zijne Inlandsche scholen sluit. Daar het


en dag
wensch der Indische Regeering is, dat
verder de uitgesproken
voorzoover dit althans met de eischen van den dienst is overeen

zijde worde rekening gehouden


te
brengen van ambtelijke

de der Moslimsche feestdagen, welke als zoodanig


met viering
2
ook het amb-
inden Regeeringsalmanak zijn aangegeven ), staat

Radjab stil. De milde houding der


telijke leven op 27 nagenoeg

Mohammad” is de het
1) „Hemelvaart van ambtelijke benaming van godsdienstige

Mohammed” zou moeten heeten, immers van eene


feest, dat juister „Hemelreis van

ten hemel menschen beteekent,


„reis” keert men terug, maarde „vaart” van
heilige

dat wijze inden hemel werden Men spreke dus


zij op bovennatuurlijke opgenomen.

de hemelreis Mohammed. In
van de hemel vaart van Idrïs en
‘lsa, maar van van

het Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 28 December

N°. 810) wordt onder de „jaarlijks wederkeerende


1922 N°. 2 (Staatsblad 1922

het eerste lid artikel het


feestdagen” welke
„voor de toepassing van van
153 van

Wetboek voor Nederlandsch-Indië met den Zondag gelijkgesteld


van Koophandel

worden” genoemd: „Hemelvaart van Mohamad (sic), de zeven-en-twintigste dag

in dit Gouvernements-Besluit komt de uitdrukking


van Redjeb”, en navolging van

„Hemelvaart van
Mohammad” voor in alle volgende jaarlijksche Besluiten betreffende
N°. N°. 614, 1926 N°. 39,
de vaststelling van feestdagen (St. 1924 579, 1925 1927,

N°. N°. N°.


N». 1928 N°. 247, 1929 N°. 165, 1930 214, 1931 186, 1932 364,
377,

N°. uit het Staatsblad sloop de verkeerde benaming over naar alle
1933 277);

Regeeringsalmanakken en Indische kalenders.

2) De ambtelijke hieromtrent zijn vermeld bij Juynboll, Handleiding tot


gegevens
3
de kennis van de Mohammedaansche Wet blz. 118.
,

Islamica IO
Pijper, Fragmenta
C

146 MI RADJ

de Moslimsche is oorzaak
Regeering tegenover feestdagen ge-

worden, dat het Gouvernement, zonder zulks te willen, de viering

van sommige Moslimsche feestdagen, die oorspronkelijk niet veel

beteekende, heeft bevorderd. Dit geldt bepaaldelijk van Mlradj,

gedenkfeest dat immers niet ’s nachts behoort


een overdag, maar

te worden gevierd. Daar echter de 27ste Radjab een vrije dag

is, heeft men dan den tijd behalve den nacht, ook den dag
om,

aan de
herdenking te wijden. Dit geschiedt, vooral onder leiding

der door het houden


godsdienstige vereenigingen, van optochten,

schoolfeesten en godsdienstige bijeenkomsten. Op aanstichting van

de vereeniging Moehammadijah worden sinds eene reeks van jaren


in tal van steden van Midden-Java ter gelegenheid van den

duizenden deelnemen. Ook


Mlradj optochten gehouden, waaraan

werken vereenigingen zooals Moehammadijah, Sarekat Islam , Jong-


islamieten-Bond en andere, soms samen om een’ dergelijken op-
c

tocht grootsche wijze te doen slagen. Aan den Mi radj- optocht


op

te Surakarta in het jaar 1351 H. (1932 C.) deden, naar bericht

wordt omstreeks achtduizend menschen In hetzelfde jaar


*), mee.

men door de straten der stad


Semarang een’ MJradj- optocht
zag

trekken, bestaande uit volwassenen, padvinders en schoolkinderen.

Daar deze optocht bij avond plaats had, waren de deelnemers

voorzien van lampions en flambouwen, transparanten met


op-

schriften werden Bij tusschenpoozen hief in


meegedragen. men

koor de gewijde formule Allahu akbar aan, afgewisseld met het

de woorden der Moslimsche geloofs-


gezamenlijk uitspreken van

belijdenis. De stoet had tot eindpunt een vergadergebouw, en

hier hielden verschillende sprekers toepasselijke redevoeringen.

Het verdient vermelding, dat de vereeniging van oudgeloovige

Nahdatoel Oelama, deze betooging niet heeft


godgeleerden, aan

het heette wijl zij den opzet als te Westersch


meegedaan, naar

had veroordeeld.

uitsluitend kinderen, leerlingen Moslimsche


Optochten van van

in Midden- Te
scholen, komen eveneens voor en Oost-Java.

Surakarta zich in het voorbeeld der vol-


vereenigden 1933, naar

de anders verdeeld wel


wassenen, padvinders, over zeven ver-

Zie het Parahiangan Nr. 8 December (met


-1) tijdschrift ,
49, 1932, 79°

afbeeldingen).
C

MI RADJ
147

schillende pandu- bonden, trokken inden


en
morgen van den

2jsten Radjab in optocht door de stad met trommels en


vaandels;
de aloon-aloon
op Noordelijke werd halt gehouden, en hier be-

klommen de leiders der verschillende


padvindersvereenigingen
een
katheder, om te
spreken over de beteekenis den Mi
c

van
radj ,

de
over
broederschap onder de
padvinders en over vele andere

zaken die den


padvinders aangaan. Behalve
optochten, worden

op 27 Radjab ook vergaderingen scholieren


van
belegd, waar de

onderwijzers stichtelijke toespraken houden of ook wel de kin-


deren zelven de hebben.
leiding Knapen en
meisjes voeren het
woord de den
over levensgeschiedenis van
Profeet, de
over
gods-
dienstplichten welke de Islam oplegt, over het nut van
vroeg

opstaan en van vlijtig gedrag op school; wedstrijden en


spelen
komen daarna.

De bijeenkomsten voor volwassenen welke


uitgaan van gods-
dienstige vereenigingen bij gelegenheid van den
Mirddj, zijn
anders ingericht dan de traditioneele
herdenkingen der Hemelreis.

Het zijn vergaderingen, vaak inde


open lucht, waar redevoe-

ringen gehouden worden die weliswaar den Micradj tot


uitgangs-
punt doch overigens eene wijdere strekking hebben. Zij dienen

vaak tot het uitbrengen van algemeen stichtelijke, zoo ook


op-

voedkundige, historische apologetische


en
beschouwingen, den

Islam betreffende; eene enkele maal worden, naast de zuiver


gods-
dienstige, ook de staatkundige idealen van den Islam
aangeroerd.
Zoo wordt dus deze de
bij vereenigingen herdenking van den
c
Mi de
radj dikwijls tot eene gelegenheid om broeders te sterken

in hunne geloofsovertuiging en om de Moslimsche waarheden te

verkondigen. Men wijst dan bijvoorbeeld de


op hooge beteekenis

van den nacht der Hemelreis het


voor
godsdienstig leven, immers

de
instelling der vijf salat’s, die het dagelijksche leven van den

Moslim
beheerscht, is volgens den Hadith
’) in dezen nacht den

Profeet
medegedeeld. Op Zijne nachtelijke reize ontving de Pro-

feet menigerlei leering, welke is


nuttig gebleken voor de
geheele
menschheid. De verhalen omtrent Zijn' hemelschen tocht bevatten

veel, dat slechts door diep nadenken kan worden begrepen, en

sommige dingen zijn boven het bereik van ’s menschen verstand.

1) Zie
Al-Bukharl, Sahïh
,
Kitab al-salat, Bab I.
c

148 mi radj

De opvoedkundige beteekenis van het feit der Hemelreis is

deze: de Profeet werd gezonden Zijne gemeente in het


om geloof

op
te voeden, de Hemelreis nu strekt tot een toetssteen, wie

werkelijk gelooven wie niet. Vooral onder


en
tegenwoordig zijn er

de zoogenaamde intellectueelen velen, die de gansche geschiedenis


3

Isra zinsbegoocheling of
van en
MPradj voor eene voor bijgeloof
houden; hiertegenover past het den geloovige, dat hij bij voort-

during wijze de werkelijkheid het


op van gebeurde en
op
de

omschatbare waarde ’s Profeten Hemelreis het


van voor geloof.
Men blijve niet staan bij het wonderbare karakter dezer reis,

de der
want
schepping wereld, van zon, maan en sterren, is zeker

wonderlijk, de die de mensch be-


even en
dingen tegenwoordig
reikt met electriciteit en radio, zouden voor mirakelen
vroeger

hebben gegolden. De nacht, waarin dit luisterrijke feit geschied


is, behoort de geheele Moslimsche wereld door te worden
geëerd.
De geregelde viering dezen nacht zal het
van gedenkwaardigen

eenheidsgevoel der geloovigen versterken, en hen doordringen


het besef dat zij, hoezeer ook de aarde
van
verspreid over en

in volken verdeeld, toch tezamen ééne waarheid


godsdienstige
bezitten.

Voorts, wie zich inde


verdiept zinrijke verhalen van Isnf en

Mdradj, kan daarin zaken ontdekken welke alleen door zinne-

beeldige verklaring het juiste licht De nachtelijke


ontvangen.
tocht den Profeet heeft ten doel
van gehad, Zijne godsdienstige
kennis te vergrooten; zóó ook moet de mensch allen
ten tijde
streven de
naar
vermeerdering van
wetenschap. Vóórdat Profeet

tot
Zijne hemelsche reize werd werd borst
toegelaten, Zijne ge-

opend en Zijn hart gereinigd; de zin hiervan is, dat zelfs de

Profeet Allah als onvolmaakt hoeveel dan


voor
nog gold, meer

moet de den Profeet hare


nog gemeente van
overtuigd zijn van

gebreken! De onwil
aanvankelijke dien het onstuimige ros Buraq
toonde den Profeet te kwam uit
om dragen, voort zijn’ hoog-
moed zóó ook verzet de mensch zich vaak de bevelen
; tegen

van Allah, terwijl Allah toch het best weet hem


wat goed voor

is. Eindelijk wordt de


somtijds voorstelling verkondigd, dat

èn Isra" èn MPradj geheel symbolisch moeten worden opgevat.

Op eene vergadering der Persarikatan Oelama in Madjalengka


werd zelfs deze uitleg welke aan achttiende-eeuwsche
gegeven,
mi'radj 149

rationalistische bijbelverklaringen herinnert: de Isra? beteekent,

dat de Moslim reizen moet buiten zijn vaderland, de MPradj

wijst hem streven, dat wil zeggen,


op zijn’ plicht, naar hooger te

zijn’ eigen lot inde hand te nemen en vooruit te komen in

de wereld.

Het behoeft betoog, dat de hierboven geschetste moderne


geen

MPradj-herdenkingen van godsdienstige vereenigingen [Moeham-

madijah, Sarekat Islam Persarikatan Oelama ook de


, e.a.), zoo

gedachten die daar


en beschouwingen te beluisteren vallen, geens-

zins noch ook altijd in dezelfde in-


algemeen zijn gedaante zijn

gekleed. Maar wijzen in elk in


zij geval op eene verandering
de zoeken nieuwe ook een’
geesten, op
een naar vormen, soms

nieuwen inhoud het MPradj- feest. Inde laatste vindt


van jaren
de ook aandacht inde dagbladpers: Maleische
MPradj en Ja-
vaansche Java wijden omstreeks stich-
dagbladen op 27 Radjab

telijke beschouwingen aan het MPradj- feest.


vindt haar voornaamste arbeidsveld in Midden-
Moeliammadijah
en Oost-Java, niet inde Soendalanden. Toch is er te Batavia

Moeliammadijah die zich in een’ zekeren bloei


eene afdeeling van

Het merkwaardige feit is dat te


verheugt. nu, Moehammadijah
Batavia
geene afzonderlijke MPradj-herdenking kent. De afdee-

houdt avonden ’s weeks een’ het kan


ling geregeld twee tabllgh,

gebeuren, dat tabllgh juist valt den


een
op 27sten Radjab, maar

is dit niet het geval, dan zal men geen tabllgh ervoor verzetten.

Er zijn echter leden van Moehammadijah ,


die
gehecht blijven
de traditioneele dezen
aan
viering, en gaan op eigen gelegenheid

of moskee, Al-Zahr al-basim of een’ anderen


naar langgar om

tekst den hooren voorlezen. Hunne


over MPradj te vereeniging
laat hen daarin vrij.
De reformistische vereeniging Al-Irshad gaat verder. Hare leden

nemen uit beginsel geen


deel aan de traditioneele MPradj-her-

noch zich zelven, noch anderen,


denkingen. Zij lezen, voor met

geschriften, welke over den MPradj handelen, reeds hierom niet,

wijl die huns inziens veel verhalen (Ara-


geschriften verzonnen

bisch bevatten. Zij leeren, dat den Mfradj zelven


:
khurafat ) men

mag herdenken, zoo men daaraan behoefte gevoelt, maar dat de

gewoonte, deze herdenking op een bepaald tijdstip te houden,

niet is de Sahabah, noch de TabPün, noch


afkomstig van van
C

150 MI RADJ

zelfs al-A'immah al-mudjtahidün. De


van geheele viering, zoo

betoogen zij, is ten slotte zaak den


geene van godsdienst (tnas-
*alah dïniyyah), maar eene zaak van het landsgebruik
z

adiyyah). Het is den der scholen Al-Irshad niet


leerlingen van

verboden, de traditioneele viering den Mi deel


aan van radj te

nemen; om
tegemoet te komen aan het landsgebruik ( adah)

zijnde scholen Al-Irshad zelfs Maar


van
op 27 Radjab gesloten.
de ouderen de avond
voor gaat van 27 Radjab onopgemerkt

voorbij.
uit deze het welke
Mag men nu beschouwing van MFradj- feest,
men van de meerendeels Arabische aanhangers van Al-Irshad

kan vernemen, de slotsom trekken, dat deze reformistische be-

weging zich op een onrechtzinnig standpunt stelt ten aanzien

der leer
aangaande den
MFradj ? Dat zij verre. Hun leerstellig

standpunt dienaangaande is in het kort als volgt: men behoort

een scherp onderscheid te maken tusschen Isra* en Mfradj. De

werkelijkheid ( haqq) van den Isrit staat vast, op grond van de

openbaring in Koran XVII: 1, en zoo is het plicht, aan den Isrcd

te
gelooven. De Micradj daarentegen is niet
gewaarborgd uit den

Koran, doch uit de H. Overlevering. Ook hij is als werkelijkheid

te beschouwen, wijl de berichten over hem vaststaan. Slechts

behoort men te bedenken, dat niet alle berichten die over den

MFradj zijn overgeleverd, even betrouwbaar zijn, en juist vele

onbetrouwbare berichten den Mi hebben hunnen


over
radj weg

gevonden naar de volksboeken over den Micradj.


Deze zelfde leer nu is te vinden inde algemeen erkende recht-

zinnige handboeken tot de geloofsleer, waar deze over den Micradj


als leerstuk handelen. „En het bericht den is
van Micradj eene

daarom is wie het dwalende,


werkelijkheid, verwerpt, een een

c
ketter”. Aldus al-akbar II De Alï al-
Al-Fiqh '). commentator

-1) Abü Hanïfah al-Nu man b. Thabit al-Küfï, Kitab al Fiqh al-akbar met sharh
,

c
Alï blz.
van al-Qarï, Kairo, z.j., ioo:
jYj> jy^j

de al-akbar Von Mohammed bis


. Vgl. vertalingen van Al-Fiqh bij J. Heil,

Ghazali Jena, S. en bij A. J. Wensinck, The Muslim Creed\ Cambridge,


, 1915, 35,

1932, I y
gl« 2 43- Volgens Wensinck is Al-Fiqh al-akbar II in het
P- 9T-> P* pas

midden der tiende eeuw n. C. ontstaan (1.1., p. 94), terwijl Abü Hanïfah leefde van

688 of 690 tot 767.


mPradj 151

Qarï voegt daaraan toe, dat de overlevering ervan vaststaat langs

Inde Al-Nasafl wordt


veelvuldige wegen '). geloofsbelijdenis van

Allah’s Gezant (zegen heil


gezegd: „En de Mi'radj van en over

wakenden toestand den hemel,


Hem) in met Zijn’ persoon naar

Allah zij verheven) wilde den


vervolgens naar wat (Hij van

2
is werkelijkheid” ). De commentator Al-Taftazanï voegt
hoogen,
toe: „[De Mi'radj] staat vast door het welbekende bericht, zoo-

ketter is. Het ontkennen den


dat wie hem ontkent, een [van
het beweren dat hij ongerijmd is, is slechts gebouwd
Mfradj] en

3
op de beginselen der wijsgeeren” ).
het
De lieden van Al-Irshad hebben nog eene bijzondere, zij

reden, zij de traditioneele herdenkingen van


bijkomstige waarom

den mijden. Het is hetzelfde bezwaar dat zij


Mfradj om aan-

de herdenkingen van Manlid al-Nabï: bij de ver-


voeren tegen

de den Profeet behoort volgens


melding van geboorte van men

4
dit beschouwen als
oud
gebruik op te staan ), en gebruik zij

eene bid'ah. De stichter der Al-Irshad- beweging Ahmad b. Mu-

hammad Sürkatï al-Ansarl, heeft zijne stem tegen het gebruik

verheven, en het al of niet opstaan bij de vermelding van de

is daardoor geworden tot


geboorte van den Profeet een sjibboleth
tusschen de Oude en de Nieuwe Richting. Genoemde geleerde

heeft betreft het opstaan bij het voorlezen


geschreven: „Wat van

het Maulid-verhaal, het behoort niet tot de zaken van den gods-

dienst, en van de Imam s die mudjtahid waren heeft het


geen

het heeft is
gedaan. Er wordt geleerd: de eerste die ingesteld,
hieromtrent is indien de
Al-Subkï
geweest. De zaak eenvoudig,

1) Kifdb al-Fiqh al-akbar /ƒ, t. a.


p.: eMi A -h> •

‘'al'a lil-iniam Nadjm al-


2) Sa'd al-Dïn al-Taftazanï Sharh daqlid al-Nasafiyyah

Dïn 'Umar al-Nasafï Kairo, [1335 H-], blz. 138: S 'ld. \ Ac. al\
, TA'b

de
t\jQ 1 k-i V.O dl 1 d (■A-Alj. Vgl. ver-
l dl) f

talingen van de geloofsbelijdenis van Al-Nasafï bij D. B. Macdonald, Development

and Constitutional New York, 1926,


of Muslim
Theology ,
Jurisfrudence Theory ,

Der Islam mit Ausschluss des QoFans, Religionsgcschicht-


p. 313, en bij J. Schacht,

liches Lesebuch , Tübingen, 1931, S. 85.

3) Sa'd al-Dïn al-Taftazanï, Sharh


,
blz. 138 ojCu c,
\
<_£>■
,tjA> o-A

pi,, G.Xr..a
. ai—jkil 1
3
‘S'iy

4) Zie
hiervóór, blz. 135.
C

152 MI RADJ

menschen niet gelooven dat het tot de zaken van den godsdienst

behoort en dengene die het nalaat niet berispen. Maar, wanneer

de menschen wèl gelooven dat het tot de zaken van den gods-

dienst behoort, achten die het nalaat, iemand te


en zij dengene
die kort schiet of die dan is het
zijn te ketterijen invoert, plicht

voor de godgeleerden om het te verbieden en het af te schaffen” ').


Daar men nu bij vele naar ouderwetschen

trant begint met de levensgeschiedenis van den Profeet op te

halen van Zijne geboorte af, achten de


aanhangers van Al-Irshad

het door te als alle


beter, geene ergernis te
geven blijven zitten,

andere aanwezigen opstaan: zij blijven dus weg.

Nog eene andere van Reformisten is gekant tegen de


groep

Mlradj- viering: de vereeniging Persatoean Islam te Bandoeng.


2
Voor hen is de Mfradj-, evenals de Maulid-v iering, eene ).

De bekend onder den welke


beweging, naam Ahmadiyyah,

haren hoofdzetel heeft te Lahore en sinds 1924 op Java eenige

verspreide aanhangers telt, verkondigt haar eigen inzicht inden

Mfradj de Mi Evenals Modernisten in


en radj-v iering. sommige
3 4
Britsch-Indië ) en Perzië ), beschouwt de Ahmadiyyah den
Mlradj
als visioen. is hierover de bekende Engelsche
een Ondubbelzinnig

Koranvertaling der Ahmadiyyah, vervaardigd door Maulvi

5
Muhammad Ali ), bij de uitlegging van Koran XVII: len 60.

Het visioen, bedoeld in Koran XVII: 60, is het „visioen der

8
Hemelreis” („the vision of Ascension” De gezegden den
). van

Profeet zich niet of de Hemelreis visioen


spreken er over uit, een

Ahmad b. Muhammad Sürkatï al-Ansarï in Al-Dhakhïrah al-


1) zijn tijdschrift
3

Islamiyyah Mudjallad I, Djuz 111, blz. 158 U\


, vlg.: jJjll Lai

4
—Cr* u\ y pV»\ «I*» “Ij jy
1
Cr*

El 1 vl SXimi s.i 'j


jy Cr* y

C.AA \c-Jccj» \ yA y''^


. j
\yssZ* ds
y
jh
Jy
1
Cr*

2) Zie het tijdschrift dezer vereeniging, Pembela Islam Aflevering 39, blz. 25.
,

3) Bijv. Syed Ameer Ali, The spirit of revised edition, London,


amplified and

1922, vgl. S. G. Wilson, Modern Movements Moslems New York etc.,


p. 44; among ,

1916, p. 155, 167.

4) Wilson, 1.1.

5) The holy Qur-an, containing the Arabic text with English translation and

commentary, by Maulvi Muhammad Ali, second edition, Lahore, 1920.

6) The holy Qur-an , p. 572, aanteekening 1441.


C

MI RADJ 153

geweest is, maarde omstandigheden toonen dit duidelijk aan.

Inden geest werd Hij weggevoerd tot de Heilige Persoonlijkheid,

werden Hem Hij met


en
groote
wonderen getoond, maar
zag ze

het niet in het lichaam en met het natuurlijke


geestelijke oog,

alleen worden met


oog,
want geestelijke dingen kunnen gezien
dus de Hemel-
het geestelijke oog '). De Mïradj was geestelijke

reis den Profeet, en moet worden uitgelegd als doelende op


van

de verhevenheid die de Profeet zou bereiken en de grootheid


2
waartoe de Islam zich zou verheffen ).
komen inden avond
De aanhangers van Ahmadiyyah samen

de hunne
van 27 Radjab, en ontvangen aansporing, geestelijke
de
krachten te versterken door getrouwe vervulling van vijfdage-
Verder
lijksche salat's en in ’t bijzonder van den tahadjdjud.

gedeelten uiteen stichtelijk boek


leest men samen eenige over

„The Ideal Prophet” Kamal-


het leven van den Profeet, bijv. van

3 niet voorkomt. Inde kringen der


ud-Dln ), waarin de Mïradj
dat er een hadith is
Ahmadiyyah-beweging zegt men gaarne

salat is de Hemelreis van den geloovige”


welke luidt: „De

Tot de vrome gebruiken, welke het godsdienstig bewustzijn


in verband behoort het
des volks soms met den Mïradj brengt,

al-tatawwiï) vóór of
vrijwillige verdienstelijke vasten ( saum op

is dit vasten in Radjab,


27 Radjab. Het noodig, waarvan men

in handboeken tot den Islam zelden vindt


Europeesche gewag

halen.
gemaakt, wat hooger op te

Radjab is één van de vier heilige maanden [al-ashhur al-liurunï)


c

van het Moslimsche jaar; de andere drie zijn Dhü’l-Qa dah,


4
DhtPl-Hidjdjah en Muharram ). Al-Ghazalï handelt inden lhya?

uitvoerig over de tijden die voor het vrijwillige vasten bijzonder

in aanmerking komen, en noemt daaronder de vier heilige maanden,

al dat der Sahabah het makrüh hebben ge-


weet hij, sommigen

-1) The holy Qur-an , p. 573, aanteekening 1441.

2) The holy Qur-an , p. 560.

3) The Khwaja Kamal-ud-Din, The Ideal Prophet , Woking, [i9 2 s]*

3
Kitab Bad Bab
4) Zie bijv. Al-Bukharï, Sahïh
,
al-Khalq, 2 :
\jts*
C

154 MI RADJ

oordeeld, de geheele maand Radjab te vasten


'). In het uitgebreide,
c
wordt de
negentiende-eeuwsche fiqh- boek I anat al-talibm leer

van het vrijwillige vasten omstandig ineen afzonderlijk hoofdstuk

2
hier heet het: beste maanden het
voorgedragen ), „De voor

vasten zijn, na Ramadan, de heilige maanden, en de beste daar-

is Muharram, Dhü l-Hidjdjah,


van vervolgens Radjab, vervolgens
3
vervolgens Dhüd-Qahdah” ). Ook wordt hier medegedeeld: „Mus-
4
tahabb is het vasten den dag van den Mfradj" ). Inde
op

Hashiyah van Al-Badjürï wordt het saum al-tatawwu slechts

summier de vier maanden worden niet


besproken; heilige ver-

meld, wèl wordt echter gezegd: Mustahabb is het vasten van


c ”
5
den dag den Mi ).
van radj
Wat is nu de practijk van dit vasten Java? Uiteraard is
op

het zóó uitgestrekt gebied betrouwbare


moeilijk, overeen
gegevens

in voldoende mate te verzamelen, vooral waar het gebruiken

betreft, die zoo nauw samenhangen met het persoonlijke gods-

dienstige leven. Maar uit de aanteekeningen die ik inden loop

der te hooi te maakte Bantam tot Jogjakarta,


jaren en
gras van

meen ik te besluiten, dat het vasten in Radjab in eere


mogen

is overal waar men de Hemelreis van den Profeet herdenkt op

de ouderwetsche wijze, zij het lang niet algemeen, slechts in

bepaalde, zeer godsdienstige kringen. Soms bepaalt zich het vasten

tot den den Micradj alléén, vast de geheele


dag van soms men

6
maand, of slechts een gedeelte ervan
).
Dat in Bantam velen vasten, dat zelfs voor de ronggeng's in

Noord-Bantam maand is, werd hierboven reeds


Radjab eene heilige
7
vermeld ). Oude lieden in Bantam, vooral vrouwen, vasten soms

/AyS Kitab al-fasl al-thalith, ffl-tatawwu'


1) Al-Ghazalï, ,
I, asrar al-saum,

bil-siyam.
3

Abïï Bakr b. Muhammad Shatta, Icanat al-talibm , Djuz 11, Kairo, H.,
2) 1342
c
blz. 264 —274 (Fasl fï saum al-tatawwu ).
Panat al-talibln blz.
3) ,
t. a.
p., 271 vlg..

4) Panat al-talibïn t. a. blz. 270.


, p.,

5) Al-Badjürï, Hashiyah , I, 314.

6) De dag vau den Mfradj is ook een gebruikelijke vastendag in Sudan, Egypte
aldus ik dente Batavia gevestigden geleerde Ahmad b.
en Hidjaaz, verneem van

Muhammad Sürkatï al-Ansarï, die door zijne afkomst uit Sudan, en door jarenlang
in de in die landen
verblijf Egypte en Hidjaaz, goed met
godsdienstige gebruiken

bekend is. 7) Blz. 138.


mTradj 155

de maand; de bewoners der


geheele jongeren, bijv. pesantrèn’s,
of 7 in Tjiomas, Pandeglang Menes vast
van i tot 3 Radjab; en

men wel van i tot


27 Radjab. Dit vasten staat bekend onder

den terwijl de maand zelve heet.


naam
puwasa Radjab, Redjep
Te Batavia komt het bulan slechts bij
puwasa Rèdjèp voor

Arabieren, ouderwetsche godsdienstleeraren,


sommige vromen,

oude het volk is dit onbekend.


vrouwen. Bij gewone vasten

Inde Preanger vasten sommige vromen de geheele maand

Radjab, maar meestal vast men slechts eenige dagen, bij voorkeur

drie het begin, drie dagen in het midden, drie


dagen aan en dagen
het einde der maand. Men verwacht het vasten in
aan van
Radjab
loon. beoefenen het vasten in
groot Jonge meisjes Radjab (gelijk

trouwens ook in andere maanden, bij voorkeur op Maandagen en

dat daardoor
Donderdagen) inde hoop, zij spoedig een echtgenoot

zullen vinden. Men zegt ook wel, dat Radjab de maand van

Allah is, Sha ban de maand van den Profeet, Ramadan de maand

der geheele menschheid.


NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN

BENKOELEN
NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN

IN BENKOELEN

Het Benkoelen is tot vóór kort afgesloten Mos-


gewest een

limsch gebied geweest, waar men den godsdienst beleed naar de

wijze der vaderen, en van nieuwe godsdienstige stroomingen,


geene

of van het onderscheid tusschen Oude en Nieuwe Richting afwist.

Daarin is sinds de laatste jaren een ommekeer gekomen, ook

Benkoelen is inde geestelijke welke


opgenomen beweging nu

een kwart eeuw lang doende is, voornamelijk van twee straal-

Minangkabau, den Islam in Neder-


punten uit, Midden-Java en

landsch-Indië te hervormen. Hoe die ommekeer in Benkoelen

zich voltrokken heeft en welke tegenstrevende krachten de Nieuwe

Richting daar op haren weg gevonden heeft, zal het onderwerp

deze studie zoekt daarbij het algemeene in het bij-


van zijn. Zij

zondere, want hetgeen thans in Benkoelen geschiedt, valt geens-

zins mutatis
te bezien als louter van gewestelijk belang: mutandis

herhaalt dezelfde in alle streken


zich telkens geschiedenis waar

de Nieuwe Richting doordringt, en zoo kan de aandachtige be-

de in Benkoelen het inzicht


schouwing van ontwikkeling ons

verhelderen, hoe de Nieuwe in haren in-


Richting eenig gewest

vloed begint en voortgaat te oefenen.

Benkoelen is een boerenland. Inde smalle kustvlakte en daar-

inde dalen het gebergte, eenvoudige


achter, van woont eene

landbouwende uit veelheid


bevolking, samengesteld eene van

het Noorden in het


groepen: in vindt men Minangkabauers,
in het
Zuiden, de streek van Kroë en Bintoehan, Lampongers,

Oosten daartusschenin vindt


zijn Palembangers binnengedrongen,
Mana Seloema, de Pase-
men inde onderafdeelingen Kauer, en

mahers en Serawajers, en inde onderafdeelingen Lebong, Redjang


DENKBEELDEN IN BENKOELEN
160 NIEUWE GODSDIENSTIGE

is de bevolking der
Zeer gemengd
en Lais, de Redjangers ').
havenstad met eenige
hoofdplaats Benkoelen, gelijk van eene

landbouwende
geschiedenis te verwachten is. Volkplantingen van

hebben in deze een element


in het binnenland eeuw nog
Javanen

eindelijk hebben inde laatste jaren Minangka-


toegevoegd, en

het land als


bauers van Sumatra’s Westkust zich over uitgestort

zien zullen, als verkondigers van


kooplieden, zoo ook, gelijk wij
vooral godsdienstige
nieuwe maatschappelijke, staatkundige en

denkbeelden.

Over de herkomst van den Islam in Benkoelen zijn geene

voorhanden. Wel wijst de geschiedenis van


duidelijke gegevens
verband zoo-
Benkoelen volgens de inheemsche overlevering op

als met Javaansche Vorstenrijken, met


wel met Minangkabau

Bantam, maar men vindt bij de mededeelingen


name Madjapahit en

3
2
Swaab L. C. Wes-
A. W. Van Ophuysen ), J. L. M. ),
van J.
5
Wink
6
de Benkoelensche
tenenk % O. L. Helfrich ) en P. ) over

materiaal betreffende den Islam.


geschiedkundige overlevering geen

twee
Eene authentieke bron, de Asal Usul Bangkahulu, waarvan

7
handschriften te Batavia bewaard worden ), laat de geschiedenis
Ratu die
met de regeering van Agung,
van Benkoelen beginnen
uit het land Madja-
sommigen een Vorst was, afkomstig
volgens
komende van den
pahit, volgens anderen een goddelijk wezen,

geraken in oorlog met Atjeh, en


berg Bungkuk. Zijne zes zonen

der Benkoelen o. a. L. C. Westenenk,


Zie de samenstelling bevolking van
1) over

het Bureau de Bestuurszaken der


voor
Memorie van
overgave (Mededeelingen van

Encyclopaedisch Bureau, Aflevering XXVIII),


z.
het p.
bewerkt door
Buitengewesten
Lais inde Residentie
blz. vlg.; P. Wink, De Onderafdeeling
of j. t. (1921), 54
Kunsten en
van het Kon. Bataviaasch Genootschap van

Bengkoeloe (Verhandelingen
blz. 11—20.
deel LXVI, tweede stuk), Batavia, 1926,
Wetenschappen,
in
lets over het ontstaan van eenige regentschappen
2) J. A. W. Van Ophuysen,
Indische Taal Land- en

de adsistent-residentie Benkoelen
,
in het Tijdschrift voor -,

Volkenkunde, Deel XI, blz. 193—196.


der onderafdeeling Redjang, inde Bijdragen
3) J. L. M. Swaab, Beschrijving

Kon. Instituut , Deel 7blz. 461 —47°*

L. Westenenk, t. a. blz. 19 enz..


4) C. p.,
in Adatrechtbundel 22

Helfrich, De adel van Bmgkoelen en Djambi , ,

5) O. L.

blz. 309 —325.


’s-Gravenhage, 1923,

P. t. blz. 11—20, 64 vlgg..


6) Wink, a.p.,
der Maleische Hand-
in Ph. S. Van Ronkels Catalogus
7) Zie de beschrijving

schriften, blz. 280.


enz.,
NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN 161

den Bungkuk terug. Vernomen hebbende


trekken zich op berg

de in Benkoelen, vier Pasirah’s uit


van regeeringloosheid nemen

het Lebong de macht in handen. Er breken echter


landschap
twisten uit, waarin de komst
onder hen bloedige oplossing brengt
den Vorst Minangkabau, Maharadja
vaneen afgezant van van

veertien is het
Sakti genaamd, die met
volgelingen uitgegaan om

De Pasirah’s bieden hem het


land te bezien. koningschap aan,

verwijst hen daarvoor Vorst, Seri


Maharadja Sakti naar zijn

Pagar De Vorst
Maharadja di Radja te Ruyung. van Minang-
het verzoek der Pasirah’s in,
kabau willigt en wijst Maharadja

Sakti Benkoelen aan '). Tot de oudste


als Radja van zoover
ge-

schiedenis van Benkoelen, waarin het eerste van Islamisme


spoor

afgezant den Vorst


voorkomt als de van van Minangkabau op-

het Allah Td'ala


treedt, want deze noemt eene
beschikking van

eiland Pertja afhankelijk is den Vorst te


dat het geheele van

2
in het verbond dat de Radja de Pasirah’s
Pagar Ruyung ), en en

ten overstaan van den Minangkabauschen Vorst


samen aangaan

wordt die het verbond zal loochenen vervloekt met den


degene
3 3
vloek van den Koran (dikutuk Qur’an tiga puluh djuz ). Maar

de herkomst den
deze loei zijn geene bewijsplaatsen voor van

Islam in Benkoelen. De Tambo Bangkahulu inde Bataviasche

4
die de voorrede eene vrije bewerking is
uitgave ), blijkens van

5
met de
de stof in oude geschriften ), vangt aan
regeering van

een Moslimschen Vorst, Ratu Agung genaamd, immers, als Ratu

komen bilal, chatib eri kadi ten


Agung overleden is, paleize om

8
Dit ziet Moslimsch
de lijkwassching te verrichten ). er
genoeg

waarschuwt dat dit één der


uit, maarde voorrede gedeelten is,

behandeld inde oude geschriften, die de


beknopt uitgevers,
H. Delais en J. Hassan, uitvoerig hebben naverteld. Inde hand-

schriften Asal Usid Bangkahulu komt niets van dien aard


van

Mal. Hs. Batavia N°. blz. N°. 148,


1) Asal Usul Bangkahulu , 143, 15—25,

blz. 18 —31.

2) Asal Usul Bangkahulu , t. a.


p., onderscheidenlijk blz. 18 en 22.

3) Asal Usul Bangkahulu t. a. p., onderscheidenlijk blz. 24 en


, 29.

Tambo door H. Delais


4) Bangkahoeloe [bewerkt en
J. Hassan, en uitgegeven

door Zie P. Voorhoeve’s


Volkslectuur], Batavia, 1933. bespreking in het Tijdschrift

voor Indische Taal Land- en Volkenkunde Deel LXXIII, blz. 387 vlg..
-, ,

5) Tambo Bangkahoeloe ,
t. a.
p.,
blz. 3; vgl. Voorhoeve, t. a.
p.,
blz. 388.

6) Tambo t. blz. 7•
Bangkahoeloe , a.
p.,

Pijper, Fragmenta Islamica 11


162 NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN

voor, zoodat men veilig kan aannemen dat dit gedeelte verdicht

is. Ook deze bron levert dus niets over den Islam
op.

Eene overlevering bij Valentijn wijst vermoedelijk de richting

aan waarin men zoeken moet: „Sjeich Ibn Moelana heeft ook

de kust van Lampon, of Bangkoelo, Sillebar, en alles van daar

Zuid-aan, al van die eerste tyden af veroverd, en aan kroon


zyn

heet het in Bantam”. Met


gehegt” *), zijne „Beschryvinge van

„Sjeich Ibn Moelana” wordt Susuhunan Gunung Djati bedoeld.

Volgens de Sadjarah Banten heeft echter zijn zoon, Hasan-ud-

Dln, een tocht naar Lampung, Indrapura, Sulebar en Bangka-ulu


2 3
ondernomen ), en deze tocht kan als historisch worden beschouwd ).
En in andere kroniek, Shadjarah Tjirebon wordt,
eene
Daftar ,

met tot denzelfden dat


blijkbaar betrekking krijgstocht, gezegd
Hasan-ud-Dln den Islam invoerde in Lampung, Indrapura en

4
Bangka-ulu ). De herinnering aan Bantams oppergezag over Ben-

5
koelen is inde Benkoelensche overlevering bewaard gebleven ).
Vindt men nu inden Islam zooals die in Benkoelen wordt be-

leden, van zijne Bantamsche herkomst? Ik


waag
het niet
sporen

dit beslissen, ik in bedenken, dat


te maar geef overweging te

Benkoelen van 1685 tot 1825 onder Engelsche heerschappij heeft

gestaan en dus bijkans anderhalve eeuw afgesloten is geweest

van Bantamschen invloed. Het Engelsche is wellicht óók


gezag

oorzaak dat de Islam in Benkoelen, afgesneden andere


geweest, van

Moslimsche landen, in achter is


sommige opzichten ten gebleven

en eene eigen geschiedenis heeft gehad. Zoo is het merkwaardig,

1) Valentijn, Beschryving van Groot Djava ofte Java Major Dordrecht, 1726,
,

blz. 216.

Critische de blz.
2) H. Djajadiningrat, beschouwing van Sadjarah Banten , 34.

3) Djajadiningrat, t. a.
p., blz. 193.

Zie H. N. Vander Tuuks het Londensche hs. der kroniek


4) beschrijving van

van de vorsten van Cheribon, Daftar Shadjarah Tjirebon in zijn Short account of

the to the Society London, 1866 (over-


Malay manuscripts belonging Royal Asiatic ,

druk uit Journal Royal Asiatic


Society , New Series, Vol. II), p. 20: „The Panembahan

Sura Sohan called also Mowlana Hasanu-daïn , introducés, according to this chronicle,
,

the Islam in Pajajaran ,


the Lampong country, Indarapura ,
Bangka-ulu (Bencoolen),

and Balo —
Hetzelfde in Vander Tuuks Kort
verslag der Maleische handschriften

toebehoorende aan de Royal Asiatic Society te Londen ’s-Gravenhage, 1866 (overdruk


,

uit BKI 1, III), blz.


24.

5) Djajadiningrat, t. a. blz. 118.


p.,
NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN 163

dat de Moslimsche inden


vereering van
graven van heiligen

weinig beteekent. Er zijn wel heilige


volksgodsdienst graven,

maar hun invloed reikt niet ver, het zijn heiligdommen,


geene

zooals zoovele zijn, die heinde bedevaart-


er
op Java van en ver

trekken. Ter hoofdplaats Benkoelen zijn slechts weinige


gangers

Moslimsche dat Sayyid Muhammad Zain


heilige graven,
o. a. van

verder is het
al-Madanï te Soeraulama, er heilige graf vaneen

Benkoelen, Kramat Anggut


vroegeren Penghulu van een en een

Kramat Pantai. Alle deze worden bezocht, de


graven op ge-

buiten Benkoelen hebben ook vele dusun’s hare


bruikelijke wijze;
dat de eigenlijke heilige
graven, maar het is opmerkelijk graven

voor de landbevolking niet zijn graven van Moslimsche heilige

van
de Vaderen, de nènèk mojang.
personen, maar

verhoudingen in Benkoelen zijn eenvoudig.


De godsdienstige
Er is stand godgeleerden, zooals in Bantam
geen machtige van

de wie het volk eerbiedig opziet. Hunne plaats


Kijaï’s, tegen
door de volkshoofden, de Pasirah’s,
wordt in Benkoelen ingenomen

die hun ontleenen aan afstamming en traditie. Maar zij


gezag

het al hebben zij ook op gods-


zijn dragers van wereldlijk gezag,

is, dat voornaam


dienstzaken invloed, die soms zoo groot een

deel het streven der Nieuwe Richting tegen dezen invloed


van

vertegenwoordigers den
zich keert. De hoogste ambtelijke van

Benkoelen de hoofd-penghulu, in
godsdienst zijn, ter hoofdplaats
de de imam De imam marga wordt uit de imam’ s
marga's marga.

der dusim’s gekozen. Hij is de wali hakim der marga, zorgt voor

de houdt toezicht de moskeedienaren in


huwelijksregisters, op

de alle dusun’s hebben


dusun’s, is lid van den margaraad. Bijna

den slechts enkele kleinere heb-


eene moskee voor Vrijdagdienst,

ben er Aan de moskee in eene dusun zijn veelal verbonden


geen.

De dusun
een
imam, een khatib, een bilal en een garim. imam

is het hoofd; ook hij is huwelijksbeambte doch houdt geen registers:

deze zijn bij den imam marga,


die geregeld zijne inlichtingen
der den imam dusun.
ontvangt over den stand huwelijken van

Het komt dat er andere moskeedienaar inde dusun


voor geen

doch anders hem ondergeschikt: de


is dan de imam, zijn aan

de voordraagt, de bilal, die den


khatib, die
op Vrijdag preek

veelal doet hooren, die de moskee


adhan (hier bang genoemd)
schoonhoudt en water aandraagt voor de ritueele wasschingen,
164 NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN

dit laatste die de


soms tezamen met een
garim, laagste moskee-

dienaar is'). De inkomsten dezer moskeedienaren zijn geregeld

volgens de adat. Zoo de imam deel de


ontvangt marga een van

zakat van het rijstgewas. Echter zijn deze inkomsten uit de zakat

niet adatrechtelijk vastgelegd. De zakat rijst wordt veel


van vrij

opgebracht, het is als dezen


geen adatvergrijp men cijns niet

opbrengt, wel is dan beschaamd


maar men
tegenover zijne dorps-

genooten. De fitrah mag men opbrengen aan wie men wil, aan

zijn godsdienstleeraar, aan armen en behoeftigen, aan familieleden.

Zoolang de Moslimsche Benkoelen


maatschappij in
nog rustig

was, zoolang er
geen afwijkende godsdienstige meeningen werden

verkondigd, had niemand er bezwaar dat het adatbestuur


tegen

ook zeggenschap oefende het Benkoelen


over godsdienstonderwijs.
is eender nimmer de het
gewesten waar Ordonnantie, regelende
van Bestuurswege uitte oefenen toezicht het Moslimsche
op gods-
2
dienstonderwijs ), is ingevoerd. Het ontbreken van eene wettelijke

regeling het toezicht het heeft in


van
op godsdienstonderwijs
Benkoelen eerst aanleiding gegeven tot moeilijkheden, toen onder-

wijzers de beginselen der Nieuwe in het


van
Richting, en bij-
zonder onderwijzers hunne werkzaamheid
van
Moehammadijah,
begonnen. Tegen hunne werkzaamheid is verzet zoowel
gerezen,

de de
van zijde van godsdienstigen der Oude Richting als van

de zijde der adathoofden. De verdedigers van den ouden toestand

hebben steun gezocht bij het Bestuur, en verbreiders van het

Nieuwe, van hun kant, hebben zich beklaagd over onduldbare

inmenging in godsdienstzaken de
en
belemmering van gods-

dienstige vrijheid.

Vreemdelingen hebben den knuppel in het hoenderhok


ge-

De Benkoelees trekt zelden uit is


worpen. weg zijn land, hij een

landbouwer verknocht zijn Dit verklaart, althans


en aan
grond.

1) Het woord garim is het Arabische gharim , d.i. schuldenaar. Het woord
gharim
wordt in het godsdienstig spraakgebruik als één
gebezigd benaming van der acht

soorten van
personen, wien grond van Kor. IX: 60 een aandeel inde zakat
op

toekomt. Als den ambt


naam voor
drager vaneen bij de moskee is het woord niet

Arabisch. Het is een van die godsdienstige termen uit het zooals
Arabisch, faqir ,

c
miskin amil. mu'allaf,, die inde talen den Indischen
, ,
van Archipel een gansch
anderen inhoud hebben gekregen.

2) St. 1905 N°. door St. N°.


550, vervangen 1925 219.
NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN 165

voor een deel, de achterlijkheid van zijn godsdienstig leven,

want ook voor godsdienstige doeleinden verlaat hij zelden zijn

geboorteland.
daarom de nieuwe denk-
Vreemdelingen moesten godsdienstige
beelden in Benkoelen komen verbreiden en tevens den stoot

het ouderwetsch
geven tot verbetering van gebleven godsdienst-
öf öf lieden
onderwijs. Die vreemdelingen waren Minangkabauers

brachten de eerste beginselen het Reformisme,


van
Java. Zij van

anders genaamd de Nieuwe Richting inden godsdienst, in

Benkoelen. Benkoeleezen die het begin der


Volgens godsdienstige
de eerste die reformistische
beweging hebben medegemaakt, was

denkbeelden in Benkoelen verbreidde een


Minangkabauer, Hadji

die zich omstreeks als koopman te Benkoelen


Ahmad, 1915

zich door niets zijne landgenooten


vestigde. Aanvankelijk van

onderscheidende, begon hij later godsdienstonderwijs te


geven
in

aanhang bleef echter gering. Eerst


reformistischen geest. Zijn

sinds omstreeks werd de Nieuwe Richting van meer


belang
1923

in Doch de snelle toename van den reformistischen


Benkoelen.

invloed eerst de jaren en 1928. In


dagteekent van 1927 1927

richtten ter hoofdplaats Benkoelen tezamen


eenige Minangkabauers
met
eenige Benkoeleezen eene godsdienstige vereeniging op,

Muhibbul-Thsan die bestaat doch weinig


genaamd , nog meer

beteekent. reformistischen grondslag heeft


Deze vereeniging op

die de ontwikkeling der


tenslotte een
stap gedaan voor gods-

in Benkoelen beslissende beteekenis heeft


dienstige verhoudingen
met de machtige
gehad: zij heeft betrekkingen aangeknoopt ver-

sinds dien heeft de Nieuwe


eeniging Moehammadijah en Richting

onder de vlag van


Moehammadijah-, daar-
voornamelijk gevaren

Persatoean Moeslim
naast heeft de Minangkabausche vereeniging
Indonesia, bij afkorting de Permi genoemd, vasten voet in Ben-

koelen doch haar invloed gaat achteruit,


weten te verkrijgen,
reeds hierom wijl zij zich niet heeft weten vrij te houden van

De intocht van Moehammadijah is aldus in


staatkundig gestook.
zijn werk in wenschte de vereeniging Muhibbul-
gegaan: 1928
Ihsan beter de te komen de beginselen
op hoogte van van

Moehammadijah, die zij als een geestverwant beschouwde, en zij

zond daarom een Minangkabauschen godsdienstonderwijzer als

waarnemer naar de achttiende jaarvergadering van Moehammadijah


166 NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN

te Jogjakarta. Deze bracht de reis uit


na terugkomst van verslag
van zijne bevindingen. Nadat de leden van Muhibbul-Ihsan de

beginselen van
Moehammadijah aldus hadden leeren kennen, kwam

er een
muballigh van
Moehammadijah uit Java naar Benkoelen,

die eigenlijk slechts voorhad in zamelen, doch zich


liefdegiften te

ook beschikbaar stelde het


gaarne om opnieuw streven van

Moehammadijah uiteen te zetten. Het gevolg was dat de eerste

afdeeling van
Moehammadijah in Benkoelen werd opgericht,

voorloopig bestaande uit dertien leden. Men gaf kennis van de

oprichting aan het Hoofdbestuur te Jogjakarta, en dit zond, over-

eenkomstig het gebruik, twee leden naar Benkoelen om den

toestand der nieuwe afdeeling op


te nemen. Eene openbare ver-

gadering werd tijdens het verblijf der twee Javanen belegd,


waardoor de beginselen in ruimeren
van Moehammadijah kring
bekend werden. De nieuwe afdeeling kon zich dadelijk aan
geven

taak, strookende met hare beginselen, doordat de


eene
oprichting
van eene godsdienstschool op nieuwerwetschen grondslag, eene

dusgenaamde madrasah, waartoe het plan tevoren reeds gevormd

was, nu aan haar werd opgedragen. Zoo heeft van meet af aan

Moehammadijah in Benkoelen zich met het onderwijs bezig

gehouden, daarin ziende het machtigste middel de


om geesten

voor hare denkbeelden te winnen.

Drie feiten verdienen dat


opmerking, namelijk, ten eerste

Moehammadijah in Benkoelen dus opgericht is door


Minangka-

bauers, bij wie zich enkele Benkoeleezen hadden aangesloten;


verder, dat die enkele vooruitstrevende Benkoeleezen voor een

deel te lid de P. S.
voren waren geweest van 1.1., die vroeger in

Benkoelen eenigen aanhang had bezeten; inde derde dat


plaats,
enkele lieden die tot het
Moehammadijah toetraden, bij Binnen-

landsch Bestuur niet bepaald gezien waren. Deze drie feiten echter

hebben niets bijzonders wie de


voor opkomst eener godsdienstige

vereeniging elders inde Buitengewesten heeft gadegeslagen. Tel-

kens herhaalt zich hetzelfde: voorkeur


weer vreemdelingen, bij

Javanen of Minangkabauers, brengen in eene streek het eerst de

nieuwe denkbeelden; de P. S. I. 1., die hare leden in


leerstellig

opzicht vrijlaat en alle godsdienstige richtingen, oudgeloovige en

reformistische, naast elkander laat bestaan, verliest tegenover de

ordelijk en naar vaste methoden arbeidende


Moehammadijah op
NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN 167

de nieuwe beweging sluiten zich bij


den duur terrein, en bij voor-

keur de hunne ouderwetsche omgeving ont-


aan onrustige, aan

ontevreden bestanddeelen der bevolking. Eerst allengs,


groeide,
die elemen-
als de nieuwe beweging volgroeid is, geraken roerige
lieden hebben dan hunne taak
ten
op
den achtergrond, rustige

als meestal zijn dit zonen van het land zelf.


leiders overgenomen,

scheen het dat Moehammadijah in Benkoelen


Aanvankelijk
ondervinden. Zoolang zij in stilte arbeidde
weinig tegenwerking zou

in kleinen kring, ging het goed,


door godsdienstonderwijs maar

uitbreidde, welhaast over het geheele


toen zij zich gaandeweg
of (gerombolan)
gewest, overal afdeelingen ( tjabang ) groepen op-

nieuwe beweging, die der Permi, naast


richtende, en toen eene

kwam de heerschende rechtzinnigheid in het


haar ingang vond,
der Nieuwe het
tegen de twee strijdmiddelen Richting:
geweer

Sindsdien kan in Ben-


godsdienstonderwijs en de tablïgli. men

steeds felleren strijd tusschen „Kaum


koelen spreken vaneen

Mudö”. Men verkettert elkander nog niet,


Tuwö” en „Kaum
elders inden strijd der richtingen wel is
zooals dat Java en
op

wederzijdsch wantrouwen, verdachtmaking,


voorgekomen, maar

pasar's de Nieuwe
kleine plagerijen, zijn in die marga's en waar

de orde den Laat


gezet heeft, aan van dag. ons
Richting voet

Nieuwe Richting, het godsdienst-


die der
twee strijdmiddelen
den tablïgh, in nadere beschouwing nemen.
onderwijs en

Moehammadijah geweest, dat


Het is vooral de verdienste van

heeft ingevoerd,
zij nieuwe methoden in het godsdienstonderwijs

en daardoor de Oude Richting tot grootere krachtsinspanning


ouderwetschen
heeft geprikkeld. Het godsdienstonderwijs naar

trap. Tevergeefs zoekt men in


trant stond zeker niet op hoogen
zooals de
Benkoelen naar inrichtingen voor godsdienstonderwijs
Java, waarin
pesantren's, de voorvaderlijke godsdienstscholen van

samenkomen om onder leiding


heinde en ver
jongelieden van

den Islam
heilige wetenschappen
van
van één of meer guru's de

is in Benkoelen
te beoefenen. Het lagere godsdienstonderwijs ge-

de kinderen leeren den Koran in het


als overal elders:
regeld
uit het hoofd eenige Arabische
Arabisch zij leeren
opzeggen,

formules welke bij de ritueele godsdienstoefening


spreuken en

leeren zij ook iets van


( salat te komen, soms
,
sembahjang) pas

de geloofsleer. Hunne leidslieden bij


de allereerste beginselen van
168 NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN

dit onderwijs zijn öf hunne ouders, óf de voornaamste geestelijke

het dorp, de imam dusun, ook diens


van soms een van
helpers,
de khatib of de bilal, dan wel de onambtelijke godsdienstonder-

wijzer, die een eigen koranschooltje er na houdt. Plaats van


op

dit onderwijs is de woning den ook wel het


van guru, dorps-

godsdiensthuis, of de moskee. Leerlingen die meer van den

godsdienst willen vinden daartoe bij


weten, gelegenheid meer

ontwikkelde imam's en khatib's wier onderwijs zich ook uitstrekt


,

de wetgeleerdheid Zeer weinige Benkoeleezen hebben


tot {fiqh).
hunne godsdienstige studiën ook buiten hun geboorteland voort-

gezet; de trek ging tot dusver noch naar de scholen van Sumatra’s

Westkust, noch naar dein rechtzinnige kringen zoo goed bekend

staande Bantam Batavia. Er slechts


guru's van en zijn weinige

godsdienstleeraren die Arabisch kunnen spreken. In dezen ouden

toestand is thans verandering gekomen; evenals in andere gewesten

heeft zich ook in Benkoelen sinds eenigen tijd eene hervorming

voltrokken inde methoden van het Moslimsche godsdienstonder-

wijs. Naast de oude overgeleverde vormen van onderwijs zijn

nieuwe opgekomen, met name de madrasah, voorts de gods-

dienstige leergang voor volwassenen. Met deze nieuwe vormen

hebben tevens hunne intrede de behoorlijk


gedaan: opgeleide

onderwijzer aan de madrasah, en de nieuwerwetsche godsdienst-

leraar. Wel hebben deze nieuwere


naast ontwikkelingsvormen
de oude methoden van godsdienstonderwijs zich gehandhaafd,

wel hebben het Koranonderwijs naar den ouden trant en de

ouderwetsche onderrichting inde kitab's het veld behouden, wat

mèèr is, zij hebben de schare altijd het meeste vat, maar
op nog

de madrasah wint terrein, de school die, zooals


gaandeweg op

Java reeds lang gebleken is, de toekomst voor zich heeft. De

madrasah immers het hier even worden vastgelegd


moge

zooals die Java en Sumatra en andere eilanden inde laatste


op

tientallen van jaren is ingeburgerd, is een schoolvorm die, wellicht

onmiddellijk uit Arabië, misschien ook uit Egypte is ingevoerd,

en die hier te lande, merkwaardig uit geschiedkundig


genoeg

oogpunt, den invloed heeft ondergaan van de Gouvernementsschool,

de „Standaardschool”. De madrasah geeft, behalve


dusgenaamde

godsdienstonderwijs, ook vakken als rekenen, lezen en schrijven


van de landstaal en van het Arabisch, geschiedenis, vooral ge-
NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN
169

wijde geschiedenis, en soms de beginselen der aardrijkskunde.

Dikwijls staat het onderwijs inde godsdienstige vakken niet hooger


dan het peil dat de bereikte. Maarde methoden
pesantren van

onderwijsgeven zijn anders, er is een duidelijk streven om de

methoden het
van Gouvernementsonderwijs over te
nemen, en

reeds het schoolborden schoolbanken beteekent


gebruik van en

een vooruitgang. Dan zijnde leerboeken vaak uit Egypte of,

indien zij reeds inde landstaal zijn gesteld, verraden zij duidelijk
den invloed Egypte, het godsdienstonderwijs al
van waar zoolang
nieuwe leest is geschoeid. De madrasah is echter niet uit-
op

sluitend het eigendom of het der Nieuwe ook


wapen Richting,
de Oude Richting bedient zich haar. in het
van
Nog jaar 1928
valt de de Khair
oprichting van
schoolvereeniging Djavfiyyat
ter hoofdplaats Benkoelen. Onverdachte voorstanders der Oude

Richting hadden hierbij de leiding. De onderhoudt


vereeniging
thans twee scholen te Benkoelen zelf, drie scholen zijn op ver-

schillende het binnenland


plaatsen van
gevestigd, en er zijn
andere scholen
plannen tot oprichting van inde maak. Ik heb

de moederschool van Djawfiyyat Khair te Benkoelen bezocht

indruk den aard den het


en een gekregen van en
geest van

onderwijs. Eene vergelijking met de beste madrasah's


op Java

zou ten nadeele van die in Benkoelen uitvallen. De school is

trouwens in opgericht en heeft daarom slechts vier


pas 1930 nog

klassen. Er zijn een kleine tweehonderd leerlingen, waaronder

slechts enkele meisjes; blijkbaar is inde ouderwetsche kringen


waaruit de leerlingen voortkomen, het vooroordeel het
tegen naar

school zenden niet het


van meisjes nog geheel overwonnen.
Bij

onderwijs is de grootste plaats ingeruimd aan de godsdienstige


vakken: Koran, Koranvoordrachtskunst (Arabisch tadjwid), Ara-

bische spraakkunst, wetgeleerdheid geloofsleer


( fiqh ), al-

tauhïd), uitlegkunde van den Koran {tafsïr). Vakken als lezen,

schrijven en rekenen komen achteraan. Voor de helft van het

aantal leerlingen is dit laatste evenwel niet want de school


erg,

is verdeeld in eene ochtendschool en in eene middagschool, dat

wil ’s morgens wordt het onderwijs volledig gegeven aan


zeggen:

die andere school bezoeken, ’s middags komt


leerlingen geene een

tweede ploeg leerlingen school die ’s de banken


op morgens op

eener Gouvernementsschool hebben gezeten en hier een verkorten


170 NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN

leergang volgen, bijna uitsluitend van godsdienstigen aard, met

weglating van vakken zooals het lezen en schrijven van Latijnsch


schrift. Inde laagste klassen wordt ook onderwijs in
gegeven

het verrichten de ritueele nadat de


van
godsdienstoefening; noo-

dige Arabische spreuken en formules die bij de salat te


pas

inde klasse onderwezen, leer-


komen, zijn gaan leerlingen en

meester naar een achter de school gelegen gebouwtje, ingericht

voor het houden van ritueele godsdienstoefeningen. Zoo komt

het in deze school dus inde


godsdienstonderwijs geheel plaats

van de elementaire godsdienstige opvoeding, die in het


vroeger

huisgezin of bij den Koranleeraar plaats vond. Inde klasse


hoogste
wordt de Arabische spraakkunst onderwezen, naar de wijze der

vaderen uiteen Arabischen sharh een Arabischen spraak-


op
c

kunstigen tekst, met name uit den sharh van Alï Nür-al-Dïnb.

z
Shihab-al-Dïn al-Kïlanï op Al-Tasrlf al- lzzl, het bekende werk

van Al-Zandjanï')•

Behalve de scholen van Khair vindt men tegen-

in Benkoelen verschillende kleine


woordig op plaatsen zelfstandige

madrasah''s, de behooren de Oude


waarvan
gurus tot Richting;

zij dragen fraaie Arabische namen: Al-Irshadiyyah, Al-Ikhlasiyyah,

Tarbiyatul-Ihsan, Djanfiyyat al-Ihsan, Tarbiyatul-Tullab. De

laatste school, te Kepahiang gevestigd, heeft den naam eene

zekere onafhankelijkheid te handhaven het


ten
opzichte van

dus noch de Oude noch de Nieuwe


richtingsverschil, en tot tot

Richting te behooren.

Dit alles is dus de terugslag geweest van de werkzaamheid van

die begonnen het oprichten stand-


Moehammadijah ,
was met van

aardscholen, Hollandsch-Inlandsche scholen, leer-


godsdienstige
voor volwassenen, leergangen inde Arabische taal, terwijl
gangen

haar middel de bereiken de


machtigste om menigte te tabligh
is geweest. Over het gewone schoolonderwijs behoef ik verder

niet uitte weiden; het godsdienstonderwijs betreft,


wat hierbij
deden zich met de adatbe-
na
eenigen tijd moeilijkheden voor

zoodat deze tak werkzaamheid


sturen, van van Moehammadijah

voorloopig weinig beteekent. Des te belangrijker is de tabligh.


Het Arabische woord tabligh beteekent: overbrenging, verkon-

i) Zie C. Brockelmann, Geschichte der Arabischen Litteratur I, S. 283.


,
NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN 171

Verwant is het woord


diging. muballigh, overbrenger, verkondiger.
In zijne eigenlijke beteekenis wordt dit woord den
gebruikt bij
moskeedienst: hier zijn die, de
muballigh's personen wanneer

moskee vol is, sacrale woorden


groot en
bepaalde van den voor-

met luide stem „overbrengen” naar de verderaf zich be-


ganger

vindende geloovigen. Inden nieuweren echter hebben


tijd tabligh
en muballigh eene gewijzigde beteekenis gekregen, die inde

Nederlandsche handboeken tot de kennis van den Islam niet


nog

te vinden is. Voorzoover mij bekend is, hebben moderne Mos-

limsche in Nederlandsch-Indië inde beteekenis


kringen tabligh
van: godsdienstverkondiging, godsdienstige propaganda, overge-

uit Britsch-Indië, onder de Hindoe’s vele


nomen waar ijverige
Moslimsche zendelingen godsdienstige propaganda, tabligh ge-

noemd, bedrijven '). Deze Moslimsche heeft in methode


zending
veel de Christelijke zending missie In Neder-
van en
afgezien.
landsch-Indië is de muballigh de leekeprediker, die godsdienstige

bijeenkomsten belegt en daar eenvoudig verstaanbare toespraken

houdt inde landstaal. Tabligh komt daardoor


eenigszins tegemoet

aan het gemis, door vele Moslims gevoeld, aan eene geregelde

prediking inde landstaal op Vrijdagen inde moskee, waar de

in het Arabisch
preek ( khutbah ) bijna altijd alleen wordt uitge-

sproken. De nieuwe godsdienstige vereenigingen hebben inden

tabligh vooral een middel tot verbreiding van hunne denkbeelden

gezien; Moehammadijah is daarin voorgegaan,


tenslotte zijn zelfs

vereenigingen de Oude Richting haar gevolgd,


van zoo
op Java
de Nahdatoel Oelama, in Benkoelen de Djaniiyyat Khair. Zóó-

veel heeft de tabligh als godsdienstige bijeenkomst


opgang ge-

maakt, dat afzonderlijke tabligh''s voor vrouwen in Moehammadijah

tegenwoordig zeer algemeen zijn en dat zelfs Arabische vrouwen

te Batavia, die in haar leven


strenge afzondering doorbrengen,

i) Murry T. Titus, Indian Islam a religious history of Islam in India London,


, ,

voorbeelden in Britsch-Indië. Eén leider dezer be-


1930, p. 54, geeft van tabligh

kenschetste haar doel aldus: To Muslims


weging viervoudig „i. strengthen through

To assist Muslims te improve their economie condition. To


religious teaching. 2. 3.

zeal. To Islam non-Muslims”.


inspire Muslims with missionary 4. propagate among

Titus noemt verder als vereenigingen voor tabligh de Jam’ïyat-i-Tablïgh-ul-Islam

the Inderdaad is de
(1.1. en
p. 201) „and Ahmadïyah propaganda organizations”.

Ahmadiyyah, in Nederlandsch-Indië welbekend, óók inden grond eene instelling

voor tabligh .
172 NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN

inden jongsten tijd hare eigen tabllgh's hebben, waar echter de

prediker onzichtbaar is achter een wit gordijn!


Men zal in het moderne levender Nederlandsch-
godsdienstige
Indische Moslims den aanvaarden als zoodanig,
tabllgh moeten

en van Overheidswege er tevens


op bedacht moeten zijn dat,

evenals inde Protestantsche Katholieke preek,


en
op Christelijke

meetings, bijbellezingen, conferenties, en wat dies meer zij, wel

andere dan zuiver godsdienstige, ja zelfs onder-


eens
staatkundige
worden besproken, ook de wel dienst-
werpen zoo tabllgh eens

baar zal worden ander


gemaakt aan een dan een zuiver gods-

dienstig doel. Wie


op Java veel tabllgh's heeft bijgewoond, en

nog meer rapporten over tabllgh's gelezen, weet, dat men daar

veel kan de den Moslim,


vernemen over godsdienstplichten van

de voortreffelijkheid den Islam boven andere


over van godsdien-
de de
sten, over gewijde geschiedenis, over godsdienstige, soms

ook de staatkundige idealen den Islam. Dit alles


van pleegt te

worden voorgedragen in bevattelijken vorm,


in eene taal die

kinderen verstaan; de muballigh schuwt de anecdote niet, noch

het pakkende voorbeeld uit de


dagelijksche omgeving. Op hooger
strekt de het
plan tabllgh tot verdieping van geestelijk en

zedelijk leven.

De vereeniging heeft de waarde


Moehammadijah van tabllgh

ingezien en zich daarom toegelegd zijne volmaking. Zij heeft


op

leergangen muballigh's ingesteld, de is


voor en tabllgh een vast

onderdeel hare werkzaamheid evenals het onder-


van
geworden,

wijs, het
oprichten van bedehuizen en het uitgeven van Moslimsche

literatuur. Met het bevorderen van tabllgh geeft de vereeniging,

volgens hare eigen verklaring, uitvoering aan artikel


3
b harer

luidende: tracht haar doel te bereiken


statuten, „De vereeniging
d00r.... het houden van bijeenkomsten onder haar leden en

belangstellenden, waar onderwerpen uit de Mohammedaansche

godsdienstleer behandeld worden” '). De wegen


die zij daartoe

volgt zijn tweeërlei: {dagwak),


a.
oproep vermaning

prediking ( khutbah ), dan wel de uitlegging van geschriften over

1) Statuten dan Algemeen Huishoudelijk Reglement dari pada „ Moehammadijah”,


dikeloearkan oleh Pengoeroes Besar Moehammadijah Bahagian Taman Poestaka,

Jogjakarta, 1346 H. (1927 C.), Wlz. 10.


NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN 173

den Islam in vergaderingen of in scholen; b. beantwoording van

betreffende den Islam


vragen op broederlijke en beschaafde

wijze ‘). In het jaar is het leerplan


1931 voor eene tablïgh- school
bekend gemaakt, omvattende ineen twintig punten eene gansche
2
godgeleerde opleiding ).
Om de werking vaneen tablïgh te beseffen moet men niet van

hem lezen, maar hem hooren. Ik zal niet trachten hier den indruk

vaneen tablïgh weer te geven; ik kan slechts dat ik van


zeggen,

verscheidene tablïgh's voortreffelijke indrukken heb meegenomen,

zooals verschillende sprekers daar het woord


op rustigen toon

voerden godsdienstige
over en zedelijke onderwerpen, aan de

hand spreuken uit den Koran de H. of tot


van en
Overlevering,
nemende gedeelte
uitgangspunt een vaneen stichtelijk boek. Er

zijn tablïgh's voor mannen, er zijn er ook afzonderlijke voor

Van de laatste heb ik in


vrouwen. er een
bijgewoond, gezelschap
3
den Consul van
Moehammadijah ), zonder dat tevoren
van
wij
komst hadden aangekondigd. Wij ’s
onze
vervoegden ons middags

bij het vereenigingsgebouw, toen de


tablïgh reeds aan den
gang

nadat de reden van onze komst toonde


was; men vernomen had,

men bezwaar te hebben, ons toe te laten. Inde ruime


geen

het zaten den


bovenzaal van gebouw op met matten belegden
vloer een\ tachtig vrouwen en meisjes bijeen, geschaard ineen

grooten kring katheder; naast het


om een
spreekgestoelte zaten,

aan eene soort van bestuurstafel, eene voorzitster en eene secre-

taresse. Het luisterde in de


gezelschap gespannen aandacht naar

die de
toespraak van eene Javaansche vrouw, noodzakelijkheid

betoogde vaneen krachtig zelfbewustzijn bij de Moslimsche

zij in kleeding, in inde


vrouwen: moeten toonen, gedrag, waar-

hare godsdienstplichten, dat zij echte Moslimschen


neming van
zijn.
Wat toonden alle toehoorderessen reeds,
kleeding betreft, dat

1) Zie de „
Kaidah Peratoeran Moehammadijah Bahagian Tablegh'\ bekend
ge-
maakt in Almanak Tahoen
Moehammadijah 1344 Jogjakarta, [1925], blz. 77.

2) Zie het artikel Leerplan Tablighschool" in het tijdschrift Soeara Moehammadijah,


N°. 26
8, Juni 1931, blz. 897 vlg..

3) Onder den titel Consul stelt Moehammadijah in verschillende


van gewesten

vertegenwoordigers aan die de tusschenpersonen zijn bij de Overheid, de vraagbaak

zijn der afdeelingen en en geregeld de verstandhouding bewaren met het


groepen,

Hoofdbestuur te Jogjakarta.
NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN
174

Moslimschen de nauwgezetste
zij strenge waren. Zij waren naar

Wet hare hoofden het gezicht na,


wijze der gekleed: waren, op

d.i. witte, ook


geheel omwikkeld met een tengkuluk, een soms

hals wordt.
rosé of lichtblauwe doek, die om hoofd en geslagen

vrouwendracht die de leden van Moe-


Het is de godsdienstige

hammadijah, krachtens voorschrift, zooveel mogelijk moeten

aannemen.

werd werden
Er werd gecollecteerd, er gepauseerd, er ver-

daarna kwam andere


eenigingsblaadjes verkocht,
er eene
en nog

in trant het
Javaansche vrouw
op
den katheder om stichtelijken

vertellen den vromen Profeet Ibrahïm, die vele


verhaal te van

had Namrüd, door dezen zelfs


kwellingen te verduren van ja op

doch die door alles heen trouw


den brandstapel gebracht werd,
den Profeet
bleef aan zijnen Heer. Het krachtige geloof van

Ibrahïm de Moslimsche voorstelling) werd den vrouwen


(volgens
voorbeeld gesteld. Daarop was
van den
tegenwoordigen tijd tot

de godsdienstoefening van den namiddag


het tijd geworden voor

c
wordt Met het
(salat al- asr), die omstreeks half vier gehouden.

daarop werd de bijeenkomst onder dankzegging gesloten,


oog

uiteen thuis de voorgeschreven devotie


en de vrouwen gingen om

te verrichten.
gaan

volwassenen ander
Het godsdienstonderwijs voor draagt een

Het onderstelt zekere godsdienstige


karakter dan de tabligh's .
eene

hebben. Te Ben-
vorming; onontwikkelden zullen er weinig aan

twee avonden
koelen wordt deze soort van godsdienstonderwijs
c

de salat al- isha


inde week tusschen de salat al-maghrib en

gegeven;
inleider is vaak Hadji een godsdienstonderwijzer
in Benkoelen
van de Westkust afkomstig, die reeds eenige jaren
c

te Deze Hadji Isma ïl


de bevoegdheid heeft onderwijs geven.

tiental mannen het


bezigt als leidraad bij zijn onderwijs aan een

Islam door Siswawiata '), be-


moralistische werkje Tafawwoef ,

nevens het Arabische werk, „De vermaning der geloovigen”


uittreksel door al-Dïn al-
[MauHzat al-Midminïri), een Djamal
uit het hoofdwerk den Moslimschen
Qasimï al-Dimashqï van

kerkvader Al-Ghazalï „De levendmaking van de wetenschappen

werk is soort van


van den godsdienst”. Het eerstgenoemde een

i) Surakarta, 1927.
NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN
175

zedekundig handboekje, dat in


opzet, soms ook in
uitwerking
herinnert verschillende
aan
Christelijke „introductions a la vie

dévote”. Aan de hand deze boeken worden


van
op
de lessen
c
van
Hadji Isma ïl verschillende Moslimsche behandeld
ondeugden
zooals afgunst, hoogmoed, vertoon van vroomheid (riya*). Zoo

wordt de der
van
ondeugd afgunst aangegeven, welke hare vier

oorzaken zijn, hare in


uitwerkingen het hart van den mensch en

inde wereld, tenslotte wat haar geneesmiddel is. Op eenvoudige


wijze, met pakkende voorbeelden uit het dagelijksch leven wordt

de tekst hoe de
uitgelegd, bijv. afgunst heimelijk het hart binnen-

sluipt, sticht
vijandschap tusschen de menschen instede van de

door Allah gewilde broederschap, ook inden


familiekring kwaad

sticht, de leden één


en van
gezin van elkander vervreemdt.

Hoezeer dergelijke moralistische


uiteenzettingen inden smaak

vallen, blijkt uit tal van opmerkingen en die de


vragen leerlingen
stellen; sommigen laten de gedachten die hen bijzonder getroffen
hebben, door den leeraar herhalen. treffend
nog eens
Bijzonder

blijkt dan bijv. te zijnde gedachte, dat de Islam gelijkheid onder

de menschen of neerzien
wil, en
geen afgunst van den eenen stand

den anderen, zooals duidelijk uitkomt


op bij het jaarlijksche
Mekkaansche feest, als volgens godsdienstig voorschrift rijken en

armen gelijkelijk gekleed zijn in twee witte doeken. In deze soort

van
godsdienstonderwijs nu wordt den Benkoeleezen iets nieuws

gebracht. Eene dergelijke wijze van behandeling van


godsdien-
stige onderwerpen was reeds lang bekend
op Java, op Sumatra’s

Westkust overal elders het


en waar godsdienstonderwijs zich wat

vrijer beweegt, maar in streken die ouderwetsch gebleven zijn,


beperkt het godsdienstonderwijs zich altijd nog tot den Koran,
de de
wetgeleerdheid, geloofsleer, terwijl de meer diepzinnige,
persoonlijke opvatting den niet het volk
van
godsdienst tot
ge-

bracht wordt het voorrecht


maar
blijft van enkelen, die er die-

studie van maken. Hier wordt het volk dus iets


pere aan
gegeven,

waarvoor de lieden der Oude verzuimd hadden te


Richting zorgen.

Moehammadijah heeft ook leergangen inde Arabische taal voor

volwassenen ingesteld. Ook hierdoor komt zij tegemoet aan eene

behoefte die onder het jongere geslacht van eenige ontwikkeling


door geheel Indië duidelijk valt waar te nemen: men wil de

bronnen den inde


van
godsdienst, eerste plaats den Koran, in
DENKBEELDEN IN BENKOELEN
GODSDIENSTIGE
176 NIEUWE

taal leeren verstaan. In Benkoelen vereenigen


de oorspronkelijke
verschillende onder leiding van
zich ’s avonds jongemannen om

kennis
Minangkabausche onderwijzers (die dikwijls eene grondige
taal uit
van het Arabisch hebben) de
beginselen der heilige een-

leeren.
Egyptische schoolboekjes
te
voudige
is evenals overal elders,
Voor volwassen vrouwen opgericht,

de vrouwenafdeeling van Moehammadijah ,


genaamd Aisjijah.
is ook begonnen
Deze belegt, zooals reeds bleek, tablïgh's, en zij

volwassen Maar hier heeft de


scholen te voor vrouwen.
openen

de Khair
Oude Richting reeds een tegenbod gedaan: Djaniiyyat
onder den schoonen Sittï
heeft eene vrouwenafdeeling naam van

al-Zahrtf welke zich ten doel stelt den vrouwen meer


Fatimah ,

inden te
inzicht godsdienst geven.

Overal inde Buitengewesten waar Moehammadijah doordringt,

ontstaat een strijd tegen de adat, en


wel vooral tegen de gods-

Het ter voorkoming misver-


dienstige adat. schijnt noodig, van

hier onder wordt


stand, eerst even vast te stellen wat „adat”

verstaan. Dat het begrip adat eene soort van kameleon is, blijkt

reeds uit de eerste bladzijden van Van Vollenhoven’s „Adatrecht

Inden tusschen de Oude de


van
Nederlandsch-Indië” *). strijd en

Nieuwe Richting inden godsdienst doet het woord adat opgeld

om uitte drukken het geheel van godsdienstige opvattingen en

als bindende
gebruiken die de Oude Richting ergens
normen

al dan
gevoelt, onverschillig of deze opvattingen en gebruiken

de der godsdienstige
niet overeenstemmen met nauwgezetste wijze
Q
Shart ah). Het is bekend, dat overal in Moslimsche
Wet ( Shar ,

landen eene klove bestaat tusschen de idealen der godsdienstige

Wet en de practijk der godsdienstige leer. Er is altijd een strijd

tusschen leer en leven, tusschen ideaal en werkelijkheid


geweest
hebben altijd ten doel
inden Islam. Hervormingsbewegingen
den de
gehad, het ideaal nader te komen, zoo mogelijk staat,

maatschappij, het zedelijk leven, de geheele gedachtensfeer van

in te met de idealen
den mensch overeenstemming brengen van

den Islam. Moehammadijah is inden grond ook eene hervormings-

die met beide voeten de aarde staat,


beweging, maar eene op

Van Vollenhoven, Het Adatrecht Nederlandsch-Indïé Eerste Deel,


l) Zie van
,

Leiden, 1925, blz. 7 vlg.


NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN 177

inde invloed tracht


en eerste plaats te
krijgen op
den enkeling,
door hem onderwijs lectuur te hem
en
geven en zoo noodig
af te brengen het
van volgen van
overgeleverde godsdienstige

gewoonten, welke zich niet de


verdragen met voorschriften van

den Hiermede is de
godsdienst. strijd tegen de adat, inden hier-

boven bedoelden zin, reeds Het slechts


gegeven. hangt er vanaf,
welke
voorstellingen en gebruiken naar het oordeel der leiders

inde plaats in komen


eerste
aanmerking om te worden bestreden.

In Benkoelen het vooral de


zijn adatgebruiken bij huwelijk en

sterfgeval, die aanleiding geven tot wrijving tusschen de aanhan-

van Moehammadijah en Permi die der Oude


gers en
Richting.
Hieruit blijkt reeds dat de strijd tegen de adat lang niet zoo’n

scherp onverzoenlijk karakter heeft als


en
bijvoorbeeld in Minang-
kabau. Trouwens, het hier
moge uitdrukkelijk gezegd worden,
wellicht ten overvloede: de adat, inden ruimsten zin
genomen,

Benkoelen, vertoont volstrekt niet dat


van vast omlijnde, stelsel-

matige, waardoor de Minangkabausche samenleving zich onder-

scheidt. Daarom zal ook in Benkoelen de strijd tegen de adat

op Sumatra’s
gemakkelijker kunnen verloopen dan Westkust. Het

vooral de die het karakter


zijn Minangkabauers, van den strijd
in Benkoelen indien alleen Benkoeleezen
verscherpen; onderling

hervormingen zouden al dan niet geleid door


nastreven, Javanen

(die heel anders staan tegenover overgeleverde godsdienstgebruiken


dan reformistische de
Minangkabauers), zou strijd weldra veel

van zijne scherpte verliezen.

De de
adatgebruiken bij huwelijk ergeren aanhangers der Nieuwe

Richting redenen. Ten omdat


om twee eerste, volgens de adat

inde mar ga' s voor een huwelijk de toestemming van den Pasirah

wordt aansluiten
vereischt, waarbij zich adatheffingen, upah tua

genaamd. Men heeft er bezwaar tegen, dat hetgeen onder de

!
gelding der Huwelijksordonnantie ) op eenvoudige wijze is
ge-

regeld, onder het adatbestuur is uitgegroeid tot eene reeks van

knellende die niets den godsdienst


regelingen, met te maken

hebben. Geen imam zal het


wagen een huwelijk te
voltrekken,
als de Pasirah het heeft
geene toestemming tot huwelijk gegeven.

i) De „Huwelijksordonnantie Buitengewesten” (St. 1932 N°. 482) is, voor zoover

de residentie Benkoelen alleen


betreft, van toepassing op de hoofdplaats; zie art. 4 (1).

Pijper, Fragmenta Islamica 12


GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN
178 NIEUWE

uit verschillende dan moet


Zijn bruid en bruidegom marga’s, er

twee Pasirah’s dubbele upah tua.


toestemming zijn van en een

Het deze verschilt de inde


bedrag van upah tua naar mar
ga :

Bermani inde onderafdeeling Redjang, be-


marga Ilir, gelegen
Bermani in Redjang,
draagt zij f 17.50, inde
marga Hulu, eveneens

elders wel minder. Nu vindt de Nieuwe Richting


f 10,—, nog

drukkenden last, vooral daar de imam voor


deze upah tua een

de betaling vordert, wis-


zijne hulp bij huwelijkssluiting eveneens

de kleine onkos-
selende van ƒ3. — tot ƒ 5. —, afgezien nog
van

ten waarmede eene huwelijkssluiting noodwendig gepaard gaat.


der beschouwen èn het eischen
De voorstanders Nieuwe Richting

van verlof èn de upah tua als indruischende tegen de voorschriften

van den godsdienst; zij weten óók, dat dergelijke adatinstellingen


elders of reeds tot het verleden behooren, öf
op Java en lang

veel minder drukkend zijn.

De tweede reden waarom de aanhangers der Nieuwe Richting

bij huwelijk, is omdat de


zich
ergeren
over de adatgebruiken
kost-
huwelijksplechtigheden zoo uitgebreid, zoo langdurig en zoo

bekend ieder die hetzij in


baar zijn. Nu is het een feit, aan

studie de volken die


Zuid-Sumatra geweest is, hetzij eenige van

daar heeft dat het huwelijk daar is


wonen gemaakt, omgeven

vindt immers in
van eene
groote menigte adatinstellingen; men

Zuid-Sumatra verschillende huwelijksvormen naast elkander, o. a.

het huwelijks-
beschreven in Wilken’s verhandeling „Over en

Maar ook de bruiloft


erfrecht bij de volken van Zuid-Sumatra”').
die verschei-
bestaat uit eene reeks omslachtige plechtigheden,
streken bijvoorbeeld
dene dagen duren, inde Redjangsche on-

bruiloften, adat uluan,


derscheidt men drie soorten van bimbang
inde Bermani Ilir bimbang
bimbang adat malim, en marga nog

adat Eene bruiloft de eerste soort duurt


Palembang. groote van

eiken dag de plechtigheden


zeven dagen, en nauwkeurig zijn voor

vastgesteld; eene bruiloft van de tweede soort duurt vijf dagen,

ook hier is eene vaste volgorde van de voorgeschreven ge-


en

bruiken: het bouwen van de feesttent, het slachten van buffels,

of het die van verre


runderen geiten, ontvangen van
gasten ge-

verzameld door Mr. F. D. E. Van


-1) G. A. Wilken, De Verspreide Geschriften ,

Ossenbruggen, Deel 11, Semarang, 1912, blz. 217 —


3°B*
NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN 179

komen zijn, de godsdienstige plechtigheid der huwelijkssluiting,

het zitten in staatsie van het bruidspaar, en véél meer. Zoo


nog

zijn er ontzaglijk veel gebruiken bij huwelijk en bruiloft, die eene

in het
groote plaats innemen volksbewustzijn. Eene bruiloft is

inderdaad een
„ kerdja agung", een „groot werk”, waaraan de

deelneemt. En is de Nieuwe
geheele gemeenschap nu Richting
al die dat
spelbreekster: zij spot met adatregelingen en wenscht

de huwelijksplechtigheden één dag afgeloopen zullen zijn, n.l.


op

den de huwelijkssluiting. De lieden der Nieuwe


op dag van

onttrekken zich de adat het


Richting aan van onderling hulp-
betoon zij door hunne
bij huwelijken en soms geven ergernis
bruiloften in hunne omgeving. Het is
houding bij voorgekomen
ineen dorp in Zuid-Benkoelen dat, terwijl er eene bruiloft
ergens

aan den
gang was, een tabllgh van Moehammadijah op touw werd

ineen huis korten afstand van de bruiloft. Natuurlijk


gezet, op

het druk vroolijk bij de bruiloft toe, werd gedanst


ging en er

en zoodat de toehoorders van den tabllgh den voor-


gezongen,

Maar ook de
ganger bijna niet konden verstaan. bruiloftsgasten

zich, dat de lieden van den tabllgh zich zoo buiten de


ergerden
adat zich het feest niets aantrokken met
stelden, van groote en

ramen en deuren eene godsdienstige bijeenkomst in nieuwen


open

de dusun trad tenslotte den


stijl hielden. De Depati van tegen
het einde deze
tabllgh op, een woordentwist volgde; van
dorps-
ruzie behoeft niet te worden vermeld.

Wat de actie
tegen de adatgebruiken bij sterfgeval betreft, in

hoofdzaak de Nieuwe Richting hier dezelfde bezwaren


brengt
naar voren als elders in streken waar nog
de ouderwetsche gods-

is talqïn het graf, tegen


dienstgebruiken gelden: zij tegen op

de de
tahlïl op bepaalde dagen na begrafenis en
tegen daarbij

behoorende Om het talqïn is sinds


maaltijden. gebruik van
twintig

jaar in Nederlandsch-Indië een godgeleerde strijd ontbrand, waar-

studie behoorde te worden toe-


aan eigenlijk eene afzonderlijke

Voor de Oude is talqïn eene handeling die uit


gewijd. Richting
sunnah mandüb moet
godsdienstig oogpunt aanbevelenswaardig ( , )
werken den fiqh ‘).
heeten. Zij vindt dit inde gezaghebbende over

Ineen al-talibln worden de gronden


jong fiqh- boek als l dnat

I, 265: al-talibln 11,


i) Bijv. Al-Badjürl, Hashiyah , ,
140.

Pijper, Fragmenta Islamica


180 NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN

het gebruik berust, de


waarop vrome
wijze waarop
het behoort

te worden in acht de formules


genomen, en te bezigen uitvoerig
medegedeeld ’). Maar de Nieuwe
voor
Richting is het geheele
c
gebruik eene
ketterij, eene bid ah. De stichter der reformistische

beweging op Java, Ahmad Sürkatï al-Ansarï, heeft ten sterkste

ontkend dat talqïn een


rechtzinnig gebruik zou zijn: „Wat betreft

het
vóórzeggen aan den doode, na zijne begrafenis, van
datgene
dat hij had behooren te gelooven tijdens zijn leven, daarover is

niets zeker of als waar overgeleverd noch van Allah, noch van

Zijn Gezant, noch van één der


Metgezellen, noch van één der

vier beroemde Imam's, het is slechts eene bidcah, die opgekomen


is uit die
Syrië, sommige godgeleerden voor schoon (hasan)
hebben verklaard. Maar dat de godgeleerden iets voor schoon

verklaren, maakt eene bidcah niet tot eene sunnah


” 2
). Maar het

gebruik van talqïn behoort in Nederlandsch-Indië den volks-


tot

godsdienst, de Oude is
Richting er ten zeerste aan gehecht, en

zoo ziet men telkens het dat


weer
schouwspel, godgeleerden van

den ouden het arsenaal


stempel gansche hunner geleerdheid ten

koste leggen aan eene verdediging, terwijl de


aanhangers der

Nieuwe Richting niet in


ophouden, woord en in geschrift, het

gebruik talqïn als


van eene ketterij en als een dom bijgeloof te

brandmerken. Niet anders is het in Benkoelen. Ook hier houdt

de Oude Richting aan talqïn vast, terwijl de Nieuwe


Richting
de bezwaren
gewone daartegen inbrengt: ten eerste steunt het

gebruik niet den Koran of de Sunnah den


op op van Profeet,
dat zijnde bronnen den
ware van godsdienst, ten tweede
zegt
het gezond verstand, dat het onzinnig is een doode
nog
iets te

.willen leeren, en het is volslagen bijgeloof dat door


men
talqïn
den doode de straffen het
van graf zou kunnen verlichten. De

vier plichten die de Wet den levenden


oplegt tegenover de dooden

1) lanat al-talibïn t. a.
, p..

2) Fatwa van Ahmad Sürkatï al Ansarï, opgenomen in zijn tijdschrift Al-Dhakhïrah

al-Islamiyyah, Mudjallad I, Djuz’ 11, Safar 1342 H., blz. 18: j_«, \A

o < ~’
X? v •eb?- j Oc

fbd'l |_y> «cJ; J.a j_j.fi.ll i*> jYI i*tYl y,


Jol
'Jj iiWall

• W-5 AcjJl ‘VUI (j\_3el_l 'Vhél ■U_S«I_.I


Jij
NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN 181

zijn slechts: het lijk ritueel te het kleeden


wasschen, te ineen

lijkkleed, de godsdienstoefening voor de dooden


{salat al-djinazah)
het lijk te verrichten, het lijk
over te begraven. De
bijzondere
godsdienstige bijeenkomsten de
na begrafenis zijn niet
voorge-

schreven en verdienen dikwijls afkeuring.


In Benkoelen althans ter hoofdplaats, doch elders zal het

wel dezelfde wijze wordt


ongeveer op gaan volgens de adat

den avond den sterfdag de eerste


op van
godsdienstige maaltijd
gehouden, voorafgegaan door tahlïl den tweeden derden
, dag en

dag houdt men wederom een godsdienstigen maaltijd, evenzoo

den zevenden, den veertigsten, den honderdsten. Naar gelang


van den welstand eindigt men soms reeds vóór den honderdsten

dag, doch altijd is de laatste maaltijd de grootste; welgestelden


slachten dan een buffel. Op deze adatgebruiken staat straf
geene

bij nalating, maar toen Moehammadijah begon met deze adat-

gebruiken te verwaarloozen, zijnde lieden der Oude


Richting
begonnen met boycot: de pegawai de
een
agama, godsdienst-
ambtenaren, wilden niet komen als inden
voor een
sterfgeval
kring van
Moehammadijah hunne tusschenkomst
gevraagd werd,

zoodat de de aflegging, de salat


lijkwassching, al-djinazah, de

begrafenis, door de lieden van Moehammadijah zelf ter hand

moest worden genomen.

dan blijft zich verzetten alle


Moehammadijah tegen begrafenis-

gebruiken die niet inden godsdienst verplicht gesteld zijn, op

grond van hunne overbodigheid en kostbaarheid. In Benkoelen

brengen de maaltijden gezette tijden na een sterfgeval soms


op

wel duizend onkosten zich mede.


gulden met

In haren adatgebruiken heeft


strijd tegen bepaalde Moeham-

madijah hechten steun de Permi. Toch is


gehad van het voor

den dat
opmerkzamen toeschouwer duidelijk, er
gaandeweg ver-

wijdering komt tusschen de beide mededingsters. Dit blijkt op


treffende wijze reeds hieruit, dat te Benkoelen zoowel Moeham-

madijah als de Permi zonder eenige noodzaak een


eigen Vrijdag-
c
dienst hebben
( salat al-djmn ah) ingericht. Zelfs
op den dag der

samenkomst vermijdt men dus elkander te ontmoeten. Moeham-

madijah houdt tabllgh’s en de Permi houdt tablïgh’s, men denkt

niet gemeenschappelijken veldtocht


er aan een te
beginnen tegen
de TuwÖ”. is ook
„Kaum Er trouwens een
grondig verschil
182 NIEUWE GODSDIENSTIGE DENKBEELDEN IN BENKOELEN

tusschen de Permi en Moehammadijah in hare verhouding tot

de adat, want de Permi voert een onverzoenlijken strijd tegen

de de adat, toont niet


adatinstellingen en tegen dragers van en

den geringsten eerbied voor adat en adathoofden in Benkoelen,

voor haar immers een vreemd land. Moehammadijah daarentegen

ondoordacht al het oude,


heeft, na een tijd van optreden tegen
de adat: zij thans alleen strijd
een vergelijk aangegaan met voert

zich niet de
tegen de adat voorzoover deze bepaaldelijk met

voorschriften van den godsdienst verdraagt, anders uitgedrukt,

zij de onrechtzinnigheden, bid^ah's inden


voert strijd tegen
niet de adat als
godsdienst, tegen zoodanig.
zal in dat in
Op den duur Moehammadijah Benkoelen, evenals

haar bestaan
andere gewesten is waargenomen, ongetwijfeld eigen

leven en evenals elders zal zij eene rustig werkende ver-


gaan

eeniging worden, die zich bezig houdt met onderwijs, godsdienst-

prediking, en maatschappelijk werk. Dan zal ook de gespannen

verhouding met de adatbesturen ophouden, die thans inde ver-

breiding van nieuwe


godsdienstige denkbeelden eene aanranding

zien van hun In Atjèh, de Oostkust van Sumatra, op


gezag. op

Sumatra’s Westkust, in
Palembang, in verschillende zelfbesturen

Celebes is het niet anders de verbreiders van de


op gegaan:

nieuwe godsdienstige denkbeelden, op Java en in vooruitstrevende

der
Buitengewesten gewend volstrekte ont-
gedeelten aan eene

het Bestuur in godsdienstzaken, kanten zich tegen


houding van

elke bemoeienis der adatbesturen den


met godsdienst, maar
op

den duur zien zij wel in dat zij, instede van wrijving te zoeken,

behooren te streven naar een vergelijk.

Er valt, sinds de laatste tien jaar, inde Moslimsche gedeelten


der Buitengewesten eene beroering der geesten waar te nemen

die, hoezeer ook vermomd, altijd een


godsdienstigen ondergrond
heeft. Het is vaak moeilijk, den aard der beweging te onderkennen,

want zij draagt nu eens het karakter van verzet


tegen adathoofden,

dan van onvergenoegdheid met verouderde godsdienstige instel-

dan ook Het


lingen, duidelijk vaneen godgeleerd geschil. god-

geleerde geschil is het voornaamste en het diepste.


REGISTER
REGISTER

'Abd 118 ambar


al-Qadir al-Djllanl 129

'Abd al-Rashid 65 ambèn 33

Abd ‘amil nt
al-Samad al-Palembanï 63 164 1

abdidalem èstri amln al-fatwa 105


kadji 21

Abu Bakr b. Muhammad Shatta Aminah 135


9

Abü Hanïfah vlg. apostasie 79 —94 passim


150
c
'adah aqd al-nikah 18
150
c
Adam al- Muh.
125 Arabï, 104

Adam b. hun invloed te Batavia


H. Kasman 131 Arabieren, 40,

adat, godsdienstige 176 vlg. 129 nt; 133, 137

adat in Benkoelen Arabisch in Benkoelen 168, 170, 175 vlg.


177

adat inde desa Arabische dracht 105,


46 141.
c

Arabische zie ook ulama’


adat, strijd tegen de 176 enz, geleerden 106;

Arabische
adatbesturen, hunne bemoeienis met den vrouwen 133, 137

Asal Usul Bangkahulu 160


godsdienst 177 vlgg., 182

ascetisme inden Islam 6


adatgebruiken bij huwelijk 177 vlgg.

Asin, Miguel 126


adatgebruiken bij sterfgeval 177,179 vlgg.
adathoofden in Benkoelen 164, 182; vgl. Asiyah 27

volkshoofden astagfir Allah 101 vlg.


Pasirah’s,
Astana bij Cheribon
adatinstellingen 178, 182 39

adhan 8 AstanS van den Mangkunagara 46


vlg., 163

Atjèh 160, 182


Adjibarang, vrouwenmoskee te 4 127,

Adviseur voor Inlandsche Zaken ‘aurah der vrouw 6 vlg., 29


70
c
afbraak van moskeeën nt aurah van den man 6, 103
49

afgunst 175 ayah 126

Agon, Sulthan Bantam Azhar 106


van
58
ahl al-sunnah al-Azhar al-wardiyyah enz.
144
wal-djama'h 145
Ahmad b. Hanbal 11 nt

Ahmadiyyah 152 vlg., 170 nt Baghdad 119

A’ishah balè 36 vlg., 138


4, 10, 13, 27

A’ishiyyah, zie
Aisjijah Bali 17

Aisjijah 28 Blndawasa, moskee te


50
4,27,
'Alt Bandjareezen te Mekka 63
al-Qarï 150 vlg.
'Alï b. c
met
Abd-Allah al-ïayyib 100,105 enz. Bandjarmasin, betrekkingen Java 63
'All b.' Abd-al-Rahman Bandjarnegara 45
al-Habashï, Sayyid
55 vlg., 133—137 Bandoeng 41, 142

'Alt b. Abï Talib 101 Bandongan, moskee te


45

Allah’s, bandosa 2
twee 89

Allah’s, drie
90 Bangil, moskee te 50

Amangkurat II 56 bangku pasalatan 34


186 REGISTER

Banjumas 45, 52 Celebes 182


111,

Banjuwangi 50 Cheribon 22, 31, 35, 43 vlg., 97—100,


Bantam 17, 23, 24, 36 vlg., 56 116—121
enz., 104 —109,

81 vlg., 98, 160, 162 kroniek der 162


Cheribon, vorsten van

Bantamsche Chineezen
Sultansrijk 57 1

Bantamsch Javaansch 139 Christendom, overgang tot het


81, 83, 85,
Banten 57 87
barakah Christenen I
130, 140, 142

al-Barzandjï 54, 132, 135 concubinaat 18

basmalah 20 Consul van


Moehammadijah 173

Batang 45 Coppolani 102

Batavia 19, 26, 29 vlg., 40, 55 vlg.,


53,
82 vlg., 168 Daftar
127—138, 149, 155, Shadjarah Tjirebon 162

Batavia, Ommelanden van


37, 127 Dag der
Opstanding 115

Bataviaasch Maleisch 128, Dag, Laatste


131 115

Batavianen den middenstand


van
129 Dahlan, ‘Abd-Allah b. Sadaqah 110 —116

batja hikajat 127, 129 Dahlan, Ahmad b. Zainï 110 vlg.


bebed
47 dalang 54
c
bedak bij Mi radj-viering 143 al-Damïrï, Kamal al-Dïn Muh. b. Müsa

bedaja 57 71 vlgg.
bedevaart (hadjdj) 5, Dante
18, 138, 175 126

bedevaart naar Demak 51 Dardir


130

bedug 21
al-Dardlr, Abü’l-Barakat Ahmad
130,
bedug 33 139, 144

Benkoelen
159—182 passim Demak 48, 51
Bevan 128
Depont 102

c
bid ah 182 dhakat
c
75, 119, 151 vlg., 180, shar iyyah 67
Bidayat al-Hidayah 63, 104 dhikr 33, 43, 51, 114, 134
103, 130,
bidkleed
29 Dhü’l-Hidjdjah 153 vlg.
bilal 168
163, Dhü’l-Qa'dah 153 vlg.
bismillah bij geslachtsdaad moskee
19 dierfiguren op 49

Blitar
50 Djam' al-Fawa’id 13
bloemen in moskee
52, 134 Djamal al-Dïn al-Qasimï al-Dimashqï 174
c
bloemen 58
op graven djami 46

Blora c
50 Djam iyyat Khair 169 vlg.

blumbang 47, 48 djanabah 15

Boek der Duizend Vragen 14 djauharat al-kamal 103

Boentet, pesantrèn van


22, 107 —109 Djember 50

Borneo, Zuider- en
Oosterafdeeling van Djibrïl 125

61—75 passim djirrï 72

Brebes
109 djirrïth 72

Britsch-Indië 170 djubbah 141

c
broederschappen, mystieke 99 vlg. al-Djüsiqï, Muh. Alawan 104
bruiloften in Benkoelen 178 'Amma
vlg. Djuz’ 21

al-Budjairimï, Sulaiman 73 dobbelspel 138, 139

Buitengewesten, beweging inde 182 dodot


47

Bungkuk, berg 160


D’Ohsson 7

Buraq 125, 139, 148 dorpsgodsdienstbeambte 17


REGISTER 187

dorpsmoskee inde Preanger 42 geloofsijver van vrouwen 18


c
du a’ gemeenschapsgevoel inden godsdienst
al-qunüt 137 io

dnff gerombolan 167


134

Duizend-en-Eene-Nacht geslachtsdaad 19
27

dukhn al-Ghaiti, Nadjm al-Dïn


129, 134 130

dukhül 80 al-Ghazall 63,


19, 104, 153 vlg., 174

dukun Giri
37 39, 49

dumpal godgeleerden, zie guru’s, ulama’


34

dupa bij godsdienstig bewustzijn des volks 62


Mi'radj-viering 128, 143

al-Durar al-bahiyyah godsdienstoefening inde lucht


133 open 16,
al-Durr vl
al-Nafïs 66 32, 35 g-, 52 vlg., 99

godsdienstonderwijs in Benkoelen 164,


echtscheiding 79 —94 passim 166, 167—176
echtscheiding van aanzienlijke Jav. vrouw
godsdienstonderwijs van en voor vrouwen

92
3, 19—29, 176
eed bij den kansel 84
godsdienstonderwijs voor
meisjes 19 —29,
eed inde moskee 84
169
eed, verzwaarde 56, 84
godsdienstonderwijs voor volwassenen 174
Egypte 100, 101, 115, 118, 168 vlg.
godsdienstonderwijs, wettelijke regeling
Egyptische schoolboekjes 8, 176
164
Engelschen in Benkoelen 162
godsdienstovergang, tijdperk 49
empö 19 zie
godsdienstschool, madrasah, pasan-

trèn, pesantrèn
faqïr 164 nt I

godsdienstzin der hoogere standen 26


fard al-'ain 12

faskh
godsdienstzin van vrouwen
17 enz.

79, 92
168
gouvernementsschool 25, vlg.
al-Fatihah 20 vlg., 134, 137
in Benkoelen
graven, heilige, 163
Fatimah
27
Gunung Djati 39 nt, 97
Fatimiah
27
Gunung Sembung 39, 43 vlg.
Fatimiyyah, zie Fatimiah
in Benkoelen
guru’s 167 vlg.
fatwa 180 nt
73, 2

guru’s in Cheribon 99
fatwa, Mekkaansche 70
Bantam 168
guru’s van

feestdagen, viering van Moslimsche 145


Batavia 168
guru’s van

vlg.
26
guru’s vrouwelijke 19, 21,
Fez 102

fiqh zie wetgeleerdheid


hadjat 119, 139, 142
al-Fiqh al-akbar
150 vlg.
hadji’s, vrouwelijke 18, 54
fitnah
13, 24
hakam 82, 90
fitrah 164
37,
c haqïqah 119
al-Fütï, Umar b. Sa'ld 104
Van 58
Haren, Onno Zwier nt

gahru Harïïn 125


129
c
Hasan Basrib. Abd-Allah nt
gamelan I 141

garim Hasan b. 'Alt b. Abt Talib 101


163 vlg.
Garoet al-hayawan, zie al-Damïrï
4, 41, 142 Hayat

geloofsbelijdenis 83, 87, 146 zie haylalah 102 vlg., 105, 108, 113
;

ook shahadah hayyun fï ’l-darain vgl. 68


73,

geloofsleer 'ilm al- heiligen, Moslimsche, in Benkoelen 163


99, 167, 175; vgl.

tauhïd Hel 113, 125


188 REGISTER

Hemelreis zie Mi'radj imamah


3, 10, 22

Hemelreis van Mohammed 145 Indrapura 162

Hemelvaart Mohammed
van
145 ingetogenheid 6
hermaphrodiet 9 vlgg. internaten te Batavia 26

hervormingsbewegingen inden Islam 176'; iqamah 8,33

vgl. Reformisme; Richting, Nieuwe


Iqbal, Muhammad 94

Hidayat al-salikïn fi sulük maslak al- al-Iqna' 72

muttaqln 63 iqrar 85

Hidjaaz 115 Irsadul-anam 19

Hidjrah-jaartelling 107 al-Irshad 131, 149 —152


Hindoeïstisch bouwwerk te Kudus Irshad al-anam
49 19
hofdracht 57 irtidad
79 enz.

hofjuffers 58 'lsa
125

hofleven, Javaansch 97 Islam, passim


Horovitz 126 ascetische
Islam, trek inden 6

huisje voor de ritueele wasschingen 43 Islam, wil gelijkheid 175


hukm 65, 68, 71 Islam in
Benkoelen, herkomst 160—163
huwelijksbeambte 90, 91 Isra’ 125, 148. 150

huwelijkscontract 18
istighfar 117

huwelijksontbinding door scheidsrechter- i'tikaf


51 vlg., 98
lijke tusschenkomst 82, 90 Izhar al-Haqq 131 vlg.
Huwelijksordonnantie voor Java 91 ‘iwad 88, 90

Huwelijksordonnantie voor de Buitenge-


Japara 49
westen 177
Javaansche leerboeken inde
Preanger
huwelijksplechtigheden in Benkoelen
21 nt
178 vlg.
Javanen in Benkoelen 160, 177
huwelijksvormen in Zuid-Sumatra 178
Jeruzalem 125
huwelijkswetten 28
Jogjakarta 1
enz,, 46

I'anat
Jong-Islamieten-Bond 146
al-talibïn 9

Ibn Hadjar al-Haitamï 8, 65 Kadilangu 52


Ibn Qasim al-'Abbadï 8 Kaganteran 57

Ibn Sa'üd, koning kain


132 pandjang 30
Ibrahïm 174
kain
plèkat
125, 30

'ln al-Fitr vlg. kain


15, 45, 50 vlg., 52 sarung 30
'ld al-Qurban kain
15, 45, 50—53 sembajang 30
'iddah 80 enz. Kairo 106
105,

den Islam
idealen, staatkundige, van
147, Kamal-ud-Dïn 153

172 kananga 33

Idjma' 112, 116, 120 Kanari, moskee van 39

idj tihad 112 Kaoeman te Jogjakarta I enz.

Idrïs 125 vrouwenmoskee


Karangkadjèn, te
4
'ilm al-hadïth 106 Radèn
Kartini, Adjeng 55
'ilm al-tafsïr katten
169 67

'ilm al-tauhïd Kaum


99, 169 Mudö 167, zie ook Richting,
Im&giri 39, 48 Nieuwe

imam dusun 163, 168 Kaum Tuwö zie ook


167,181; Richting,
imam 163 Oude
marga
REGISTER 189

Kebumèn Koran, vloek den 161


45 van

Kedah Koranexemplaar
ill 15

Kediri Koranonderwijs 168


50 19—26, vlg., 175
Kedu Koranreciet 168
33 I, 24, 51, vlg.
kelembuai 75 Koranvertaling der Ahmadiyyah 152 vlg.

kemben Koromandel 30 nt
47

kenanga 57 kraamvrouw 15

Kendal 45
Kraton Kanoman
97

kendi 128 Kraton Kasepuhan 97

kentongan Kraton Susuhunan 21


2 vlg.

kerdja agung 179 Krawang 17

Kern, R. A. 36 krudungan 31

ketterij 120; vgl. bid'ah kudungan 19, 31

Khadidjah 27
Kudus 48

Khalwatiyyah 100. 108, 111 kukudung 20, 31, 54

khatib 163, 168 Kuta Gedé 39, 48


khul c
kutang
79, 88, 90 32

khutbah Kwitang 55
137, 171

khutbah in het Maleisch 53


c

Kijaï’s in Bantam Lailat al-Nisf min Sha ban 55


139
in Benkoelen
Kijaï’s in Cheribon 98 vlg. Lampongers 159

Kitab al-Fath al-rabbanï enz. 102 nt I Lampung 162

Ki tab al-Futïïhat landsgebruik


al-rabbaniyyah enz. 104 150

Kitab al-Hullah nt langgar 4, 36 vlg., 98, 128, 130


enz. 141

Kitab in Kraton
al-sirr al-abhar enz. 104 langgar’s Kasepuhan 98
Kitab al-Tadhkirat al-muntrah 106 des Heils 85 vlg.
enz. Leger
nt 3 leguanen 61
Kitab lèkar 128
Bughyat al-Mustafid 104

Kitab Irshad dhawï ’l-ahlam 111 liefde tot Shaikh


enz. 114

Kitab Mishkat al-anwar nt lijkbezorging vlgg.


enz. 106, I 179

Kitab al-Murïd huiden 69


Munyat 100, 104 —108, looiing van

Lotusboom van het Einde 125, 135


Hl, 113, 115

Kitab Luar Batang 40


parukun gedè 65
Kitab perukunan besar luidsprekers 53
65
Kitab Rimah hizb aLßahïm Lumadjang 50
enz. 104,

ui—ll6, 121

Kitab sifat maaltijden, godsdienstige 179 vlgg.


duapuluh 19

Kitab Tanbih —ll6 de


begrafenis vlgg.
al-ghafil 111 maaltijden na 179

Kitab
Ta’yïd al-Islam 137
nt maanden, heilige 153

Kitab Tuhfat al-mubtadi’ïn 106 nt Madiun


enz. 2 50
klambi
33 Madja, moskee te
44

klambi M&djakerta 50
kurung 32

klapperolie bij Mi
c

radj-viering 143 Madjalengka 98

kleeding, Arabische 105, 141 Mldjapahit 160 vlg.

kleeding, godsdienstige 29 enz., 140, 174 Madjlis Tardjïh 24


c

klètèq 33 Madjmü ah 21

kohkol Madoera
21 50

Koran, passim Madrais, Kijaï 104 vlg., 109


190 REGISTER

madrasah 23, 25, 168 vlgg. Mirad


141

Magelang 45 Mi'radj 38, 40, 45, 50, 53 vlg., 125—155

Maghrib 115 passim


c

Maharadja Sakti 161 Mi radj als een visioen


152 vlg.
c
Imam
Mahdi, 114 Mi radj inde dagbladpers 149
c
mahramah 54 Mi
opvoedkundige beteekenis 148,
3, 20, radj,
al-mahshar 112
symbolische 148 vlg., zinnebeeldige 148
c
maitah 67, 69 Mi radj, rechtzinnige leer over vlg.
150
c
makena (mekena) 47 Mi radj-dag als vastendag 153 vlg.

Malang 50 Mi'radj-optochten 146


c
malati Mi
33 radj-teksten in hs. 133

al-Manar, 121 126


Mi'radj-verhalen vlg., 130 —133, 141,
c
manfa ah 74 144

Mangkunagaransche rijk, hoofdmoskee bid'ah


Mi'radj-viering eene 152
c
van het 46 vlgg. Mi in Bantam 138—140
radj-viering

Manhadj al-tullab 65 Mi'radj-viering in Batavia 127 —138

Mantingan 49 Mi'radj-viering in Preanger 140 —144


c
Maryam 27 Mi
radj-viering van godsdienstige vereeni-
mas’alah 116 vlgg.
gingen 146
mas’alah ‘adiyyah Mi’rat
150 130, 138

mas’alah dïniyyah 150 miskin 164 nt I

Masdjid Ageng te Surakarta 46 missie, Christelijke 171

Masdjid Agung te Cjieribon 39, 43, 98 Moehammadijah 2, 24 vlg., 31, 48, 52 vlg.,

Masdjid Gedé te Surakarta 46 146,149; in Benkoelen 164—182


110,

Masdjid Istri 4

passim

Masdjid Kudus Kulon 48 Molenvliet te Batavia 35

Masdjid Man £ 48 anderh


ar moord
op aanhangers van tarïqah’s
Mau'izat al-Mu’minïn 174 121

c
Maulana Abd-ur-Rahman 98 Mooren 133

Maulana Hasan-ud-Din 162


57, moskee, bouworde, op Java 38
Maulid al-Nabï 38, vlg.,
50, 53 129 nt, moskee van den Profeet 110

135; 138, 151 vlg., 152 moskeeën voor vrouwen 2 —5; 28,

Medina 118 moskeebezoek 12 —17,


105, 107, van vrouwen

Mekka 118
42, 105, 115, 38—52, 56
melati 57 moskeebouw, historie van den, op Java 98
c

menjan bij Mi radj-viering 143 moskeerecht 14

Mèrat 138 Moslims onder Westersch bestuur 81,94

Midden-Java 159 mu’adhdhin I, 137

middernacht 138, 141, 145 mu’allaf 164 nt 1

midkhanah 134 muballigh 28, 170; leergangen voor mu-

mihrab 38, 52, 98 balligh’s


2, 172

mihram 20 muballighah 28

c
mihramah 20 Muftï der Shafi ieten 110

Minangkabau 127, 159 vlgg.; vgl. Suma- muftl’s in Zuid- en Oost-Borneo 61—75
tra’s Westkust passim

Minangkabauers 159 vlg., 165 vlg., Mughnï al-muhtadj 65


c
1
77 Muhammad Adnan 137 nt

minbar 42, 85, 143 nt 1 Muhammad Ali, Maulvi 152


REGISTER 191

c
Muhammad Arshad b. Abd-AUah al- nushiïz 85 vlg

Bandjarï 64 nusus 86 nt

Muhammad Isa, R. H. 139

Muhammad Nafls b. Idrïs al-Husain 64 offerdieren


53

Muhammad Nawawl Banten 80 nt oneenigheid, ernstige


3, echtelijke (shiqaq)
ï33 vlg. 82, 90

Muhammadiyyah, zie Moehammadijah ontucht 18

Muharram vlg. Oosthoek van Java 37,


153 50

Muhibbul-Ihsan 165 opstaan bij Maulid- en


Mi'radj-viering
muhrim 6 nt 135, 151 vlg.

mukena 29 vlg. optochten met Mi'radj 146 vlg.


mukenè opvoeding, godsdienstige zie ook
29 vlg. 25;
Mulud te Cheribon 97 godsdienstonderwijs
44,

munara 41 Oudgeloovigen 131 vlg.; zie ook Richting,


Oude
muqïm 12

murtadd 80 enz.

Müsa padvinders 147


125
zie ook
musalla
4,5, 53 paèstrèn 38, 43; vrouwenverblijf,
vrouwenvertrek in moskee
mustaqï 129

mustawtin 12 Pagar Ruyung 161

paimaman 42

nadhr Paku Alaman, moskee van 46


40

nadjis 62, 69 Palèkat 30 nt

nafaqah 86 182
nt, 89 Palembang
c
Nahdat al- zie Nahdatoel Oelama Palembangers in Benkoelen 159
Ulama’,
Nahdatoel Oelama 116 vlg., Palleacatta nt
63, 98, 30

146 Pamidjahan, heiligdom en


grot van
41

Namrüd Pandeglang, moskee te


174 39

naql al-yad 66, 69 Pandjalu, meer van


37

Naqshibandiyyah 108, 117, 118 Pandjunan, moskee van 43, 98


100, 39,
al-Nasafï
151 pandu-bonden 147

Nashi’ah, zie Nasjiah Panghulu’s passim

nasïhah in
134, 136 Panghulu’s Bantam 139

Nasjiah 5, 28 pangiwal 88 nt 2

nasnas
(nisnas) 72 pangsalatan 34, 37

nènèk
mojang 163 pangsudjudan 35

ugadji, blootshoofds en met bedekten pangwadonan 38,41,42; zie ook vrouwen-

hoofde vrouwenvertrek in moskee


20 verblijf,
Ngaisiah 27 Paradijs 108, 112, 120, 125

Ngampèl 50 pasantrèn 19, 22—24; vgl. pesantrèn


Ngawi 50 Pasemahers 159

al-Nihayah 65 Pasirah’s 163, 177

niyyah 103 Pasuruhan 50

Njaï Emban Rangkung 56 Patjitan 36

njamping 47 pawadonan 38, 43 vlg.; zie ook vrouwen-

nodjus 86 nt verblijf, vrouwenvertrek in moskee

Noord-Bantam 36 pawèstrèn 38; zie ook vrouwenverblijf,

nudjus 86 nt, 88 vrouwenvertrek in moskee


192 REGISTER

pegawai agama 181 Ragidjampi 50

Pekodjan 55, 129, 133 enz. Ramadan 155

Pelèkat 30 nt, 31 al-Ramll 65


zie
peratja, puratja ranggon 35

Periasan Bagus enz. 86 nt


14 rapa

Permi 181
165, 167, 177, vlg. rapah 86 nt

Persa toean Islam II rapak 86 nt


o, 152

Persatoean Moeslim Indonesia 165; zie lumuh 88


rapak
ook Permi Nïïr al-Dln Muh.
al-Ranïrï, Djïlanï b.

Perserikatan Oelama 98, 148 'Alï


vlg. Hasandjï b. Muh. Hamid 63

pesantrèn 22—25, 98, 107 vlg.; zie ook Ratu, in Bantam


57

pasantrèn Ratu Agung t6o vlg.


Plaatse der Samendrijving 112, 115 Ratu Blitar 56
113,
Plékat nt Ratu Sharlfah Fatimah
30 56
Polèkat nt rechten der 28
30 vrouw

polen g 31 rechter, godsdienstige 93; vgl. priester-


pondok 107 raden

Potifar 160
79 Redjangers

Prabalingga 50 Redjep 155

Preangerstelsel 142 Rèdjèp 155

preekenbundels 137 nt Reformisme 106, 121, 132, 159 —182

preek inde landstaal 75 zie ook


passim; Richting, Nieuwe

priesterraden riddah 80 nt Moslimsche


en 3, 92 Regeering en
feestdagen 145
P.5.1.1. 166; zie ook Sarekat Islam vlg.

Punjab 94 Regenten inde


Preanger 142

puratja 61—75 passim regentengeslachten der Preanger 143


Purbalingga 45 Rembang 49
Purwakarta 45 retraite
98
bulan c
puwasa Rèdjèp 155 reukwerk bij Mi
radj-viering 143

puwasa Radjab 155 Richting, Nieuwe


31, 151 vlg., 159 —182
passim; zie ook Reformisme

Qadiriyyah 100, 108, 118 vlg. Richting, Oude 159 —182 passim
c
al-Qawanïn al-shar iyyah 84, 92 riddah 79 —94 passim
qiblah 2,33, 103, 137 riya’ 175
c
Qissat al-Mi radj 132 138,
ronggèng 154

Qitfir 79 Ronkel, Van


127
c
qiyas 74, 112
rooken, bij Mi
radj-viering nagelaten 128
.
qurban 53 rukuh
2,3, 29, 32 vlg., 47

al-Qushairï 113 Ru’yanï, Kijaï 23

rukun Islam
24
Raad Igama 65 enz., 69
Rad Agama 46 Sabïl al-muhtadïn 64
enz.
vlg.
Radèn Aju 91 vlg. sadjadah 35
Radèn Rahmat 50 Sadjarah Banten 56 nt 162
1,
Radjab, 27ste, a is feestdag 145 enz., als sadjdjadah 35

vastendag 153 vlgg. saff


11, 41
c

raf 86 nt
Sair al-salikïn enz. 63
al-Rafi'l 75 s&ki.
guru 38
REGISTER
193

salat, passim Sharaf al-anam


132, 135
c
salat al-djama ah 9 vlg. Shattariyyah 100, 108, 117
salat al-djinazah 181
al-Shinqïtï, Ahmad
al-Tidjanï b. Muh. 104
salat al-djum'ah II vlg., 181; zie ook shiqaq 82, 90, m

Vrijdagdienst shurïït
103, 107, 113
salat al-duha
3 Sidaardja 50
salat al-fatih Sidrat
102 nt 3, 103 al-Muntaha 125, 135
c
salat al- ld sila
15 vlg., 52 vlg. 34
salat
al-istisqa’ 16, 54 Sing&sari 50

salat al-khusïïf 16 Sipat duapuluh 19


salat al-kusüf 16 al-Siradj al-wahhadj enz. 144
salat der 6 al-Sirat
vrouw
al-mustaqlm 65
salat inde lucht Sittï Fatimah
open 32, 35 vlg., 52 al-Zahra’ 176
vl Situ
g-, 99 Lèngkong 37

salat-kleeding 7,29 —32 slachting, ritueele 67

salat’s, instelling der vijf 147 slangenhuiden 61—75 passim


salat’s
voorgeschreven 12 Slawi 5
salawat
129 slèmpang 57

samak pangsalatan Snouck


34 Hurgronje 22, 64, 93, m

al-Samaranï, H. Muh. Salih b.


c
Umar Soeara Aisjijah 28

21 nt
Soerabaja, vrouwenmoskee te
4; 50
c

al-Samman, Abd-al-Karïm 101 Soeranatan, vrouwenmoskee te 4

Sammaniyyah 101 nt Solawat 129

samping mukena
30 vlg. srambi
38
santri’s, vrouwelijke 22 vlgg., 107 Staatsregeling, Indische
94
Sarekat Islam 98, 146, 166 standaardschool 168
c
saum al-tatawwu
153 vlg. steen, vlakke 35

saung 36 Sultan Ageng 57

Sayyid’s 132 Sultan Hadji 56


schaamte, zie 'aurah Sultansmoskee te Banten
39
scheidsrechters 82 Sultansmoskee te Jogjakarta 46, 48
schimmenspel 54 Sultan van Bantam, laatste 58
Schrieke 126
Sumatra’s Westkust
160, 177, 182; vgl.
Sébakingking 40 Minangkabau
selametan
128, 130 sumpah minibar 85
selawat
129 Sunan Gunung Djati 162
39, 98,
semekan
47 Sunan
KalidjagS 52
serambi
38 Sunan Ngampèl 50
Serang, moskee te
39, 139 Sunnah den Profeet 180
van
112, 116,
Serawajers 159 Sunnah mu’akkadah 9, 16, 54
Seri
Maharadja di Radja 161
Surakarta, vrouwenmoskee te 36, 46, 88
4,
Sha'ban
55, 155 surambi 38, 47

Shadhiliyyah 63, 100, 108 Surat Mi'radj 133


shahadah
83, 89, 134 ; zie ook
ge- Sürkatl, Ahmad b.
Muh., al-Ansarï 151

loofsbelijdenis vlg., 180


Sha'ir
Mi'radj Nabl Muhammad 131 vlg.
c
Sha ir sifat
duapuluh 131 ta'ah 85 vlg.
Shar', Sharl'ah
176 tabakslucht 128
117, 119, bij Engelen gehaat
REGISTER
194

tabllgh 28, 169 —174 Tlemcen ioi

tablïgh’s voor vrouwen 173 toat 86 nt

tablïgh-school 173 Tosari 37

tabuh 2 Tritton 79 nt 3

Tagawwuf Islam 174 Troon, Goddelijke 125

tadjug 19 vlg., 36, 104, 142 Tuban, moskee te


49

tadjwïd 169; zie ook Koranreciet al-Tuhfah 8, 65

al-Taftazanï 151 tumpeng 142

tahadjdjud 3, 153
c
tahlïl
vlg. udhr 12
101, 179
c
Tahmid Allah b. Tamdjïd Allah 65 ulama’, dolende 66, 105

ular puratja 61 enz.


talaq 79

talèdèk 1 Umm Salimah 10

c
Talkhïs al-Isra’ wal-Mi radj 144 upah tua 177 vlg.
usül al-dïn
talqïn 179 vlg. 99

c
Tambo 161 Uthman b. 'Abd-Allah b. 'Aqïl b. Yahya
Bangkahulu vlg.
c

Tanbih al- Alawl 84, 128 vlg.


al-ghafïlln 111 13, 19, 40, 92,

tapih 31, 33, 47

tarèk Valentijn 97, 162


99

tarèkat 99
vasten in Radjab 155 vlgg.

tarïqah 99 —121 passim vasten van


jonge meisjes 155

tarïqah’s en het Bestuur vasten van vrouwen 18


109

tasbèh
35 vasten, vrijwillig 153 vlg.

al-Tasfawï 102 nt 1, 104 verdraagzaamheid 121

Tasikmalaja 23, 109, 110, 142, 143 nt I vereenigingen, opkomst van godsdienstige,
c
al-Tasrlf al- lzzï in Buitengewesten 166 vlg.
170

taswiran vereenigingsleven 27
55

tatapakan vergaderingen van scholieren 147


43

Tawaddud 27 verlichting bij Mi'radj 138


c

tawaf 15 vermaning (mau izah) 172

ta’wil
117 vermaning, vrome (nasïhah) 134, 136

vertoon vroomheid 175


Tegal 109
van

telekong 29 vlg. vliegtuigen 139

Teinanggung 45 vloek 32

vloek den Koran 161


tengkuluk 174 van

volkshoofden in Benkoelen 163; vgl.


tepas 20, 32

Tiamah te Banten adathoofden, Pasirah’s


57
c
Van
al-Tidjanl, Abü ’l- Abbas Ahmad b. Muh. Vollenhoven, 176

b. al-Mukhtar Vorstenlanden 46
101 vlg., 106,114 vlg.

Tidjaniyyah Vrijdag 103, 108


97 —121 passim 102, 105,

vlg., 163, 181


tijdperk van
godsdienstovergang 97 Vrijdagdienst II 75,

tijgers 67 Vrijdagnacht 98

tijung 20 Vrijdagsmoskee 98, 107, 163

tjabang 167 vrijheid in het belijden van godsdienstige

tjampaka 33 meeningen 93 vlg.

Tjiandjoer 41, 142 vroomheid, oudgeloovige 98


vertoon 175
Tjilatjap 45 vroomheid, van

Tjilegon, moskee te
39
vrouw en godsdienst I—sB1 —58 passim
REGISTER
195

vrouw, Indonesische Wensinck 150 nt


17

vrouwen als gezanten 56 West-Priangan 140

sharï'ah
vrouwen, Arabische 133, 137, 171 vlg. Wet, goddelijke 112;
zie shar',

vrouwen die een godsdienstig ambt be- wetgeleerdheid 99, 168, 169, 175

kleeden 57 wijsgeeren 151

vrouwen uit de standen Wilken 178


hoogere 32

R. A. A. vlg.
vrouwen, zwangere 18, 42 Wiranatakoesoema, 143

vrouwenbeweging, Moslimsche 27 wird 101 vlg., 105, 108, 113

vrouwenmoskeeën 2 28, 46 wiridan 117


—5,

in wudü’
vrouwenverblijf, vrouwenvertrek mos-
2, 43

kee wulu
38—51 33

vrouwenvereenigingen, godsdienstige, zie

Aisjijah, Nasjiah, Sittl Fatimah al-Zahra’ Yahya 125

Yüsuf 125

Wahabi 110

Wahhabï 110 al-Zahr al-basim enz. 128 vlg., 137, 149

Wahhabietisch 110
Zamzam
42

Wahhabietendom 119 al-Zandjanï 170

Wall zakat 37, 164


42, 45, 112, 114 vlg.
wali der Moslimsche
hakim 163 zelfbewustzijn vrouw 173

W&nUgiri 48 zending, Christelijke 171

wang ngiwal 88 zina’ 18

Waqf 2, 32 zonsondergang 21

c
water Zuid-Bantam
bij Mi radj-viering 128, 143 36
water inden Zuid-Celebes 111
preekstoel nt 1
143

Wawatjan Mi'radj enz.


144
Zuid-Sumatra 178

wazïfah 102 Zwemer 79 nt 3


vlg., 105, 108, 113
E. J. BRILL -
UITGEVER -
LEIDEN

� "

HET BOEK DER DUIZEND VRAGEN

DOOR

Dr. G. F. PIJPER

1924. xv, 90, 121 blz. met maleische tekst. B°. ƒ 6.


gr. . .

MEKKA

IN THE LATTER PART OF THE 19TH CENTURY

BY

Professor C. SNOUCK HURGRONJE

Daily Life, Customs and The Moslims of the East-


Learning.
Indian-Archipelago. Translated by J. H. Monahan. 1931.

vi, 309 blz. met 20 platen en 2 kaarten. B°. Gebonden ƒ9.—

HADRAMAUT

SOME OF ITS MYSTERIES UNVEILED

Printed for the Trustees of the „De Goeje Fund”, No. IX

1932. xxv, 248 blz. Met 94 foto-ill., 10 tekst-ill., een schetskaart

en een groote kaart van Hadramaut. gr. B°.

In linnen gebonden ƒ 9. —

DE OPKOMST VAN HET ZAIDIETISCHE IMAMAAT

IN YEMEN

DOOR

Dr. C. VAN ARENDONK

Uitgaven van de „De Goeje-Sfichting” No. 5.

1919. xvi, 348 blz. 8° ƒ 6.


gr.

Gebonden ƒ 7.50

DE ISRAËLIETEN TE MEKKA~

VAN DAVIDS TIJD TOT IN DE VIJFDE EEUW ONZER TIJDREKENING

DOOR

R. DOZY

1864. vi, 214 blz. met een tabel. B°. (ƒ2.40) ƒ 1.75
gr. . . .

HANDLEIDING TOT DE KENNIS VAN DE

MOHAMMEDAANSCHE WET

VOLGENS DE LEER DER SJAFITriSCHE SCHOOL

DOOR

TH. W. JUYNBOLL
1925. xvi, 430 blz. 8° ƒ 10.50
gr.
Gebonden ƒ 12. —

You might also like