Illustratie: Annie Vallotton bij Lucas 5,1-11 in de Hotelbijbel van de Bijbelvereniging 2
Inhoudsopgave
1. Inleiding 3 2. Opbouw 4 3. Synoptische vergelijking 6 4. Redactiekritische observaties op tekstintern niveau 8 5. Redactiekritische observaties op tekstextern niveau 9 6. Conclusie 10 Bijlage 1. Kleurensynopsis 11 Bijlage 2. Vertalingen 13 Gebruikte literatuur 15
3
1. Inleiding
Wie Lucas 5,1-11 opslaat in een recente editie van de Statenvertaling of in de NBG- vertaling 1951 leest boven het tekstgedeelte: De wonderbare visvangst. Moderne vertalingen geven echter dezelfde perikoop een kop die verwijst naar de roeping van de eerste discipelen. 1 Het verschil tussen de opschriften geeft een goede indruk van de complexiteit van de tekst. Ligt de nadruk nu op het wonder van de visvangst of op het antwoord van de vissers daarop? Wanneer we de tekst van Lucas naast parallelle gedeelten van de overige evangelisten leggen, springen direct tal van verschillen in het oog. Zo ontbreekt het verhaal van de overvolle netten in Marcus en Matthes, terwijl Johannes het wonder, in een geheel andere setting, pas aan het eind van het evangelie vertelt. Opmerkelijk is verder dat op het eerste gezicht in Lucas 5,1-11 geen sprake lijkt te zijn van een roeping. Het werkwoord sa.. ontbreekt, evenals de woorden e.u. e:etc. eu (vgl. echter e.u. in Codex D (Lc. 5,10)). Desondanks laten ook in Lucas de vissers aan het einde van de perikoop alles achter zich en volgen zij Jezus. Afwijkend is ook de positie van de diverse roepingsverhalen. In Marcus en Johannes lezen we al in het eerste hoofdstuk over de roeping van de leerlingen (vgl. Mc. 1,16- 20; Joh. 1, 35-42), terwijl Matthes het verhaal opneemt aan het begin van Jezus verkondiging, direct na de verzoeking in de woestijn (Mt. 4,18-22). Lucas laat Jezus echter eerst een ronde maken langs synagogen in Galilea en Judea (Lc. 4,15; Lc. 4,44), alvorens in hoofdstuk 5 de eerste discipelen ten tonele verschijnen. In dit werkstuk onderwerpen we Lucas 5,1-11 aan een nader onderzoek. Welke opbouw vertoont de perikoop? Waaraan kan de evangelist de verschillende vertelelementen daarin hebben ontleend? Hoe zijn de afwijkingen van parallelle passages in de overige canonieke evangelin te verklaren en wat vertellen ze over de bedoeling van Lucas? Om een antwoord te vinden op deze vragen zal in het onderzoek hoofdzakelijk gebruik worden gemaakt van redactiekritiek, de methode waarmee de theologische interesse van de afzonderlijke evangelisten kan worden bestudeerd. Redactiekritiek gaat ervan uit dat evangelisten mondelinge en schriftelijke verhalen hebben verzameld en omgewerkt tot een eigen vertelling. Daarmee waren ze geen neutraal doorgeefluik van tradities, maar eindredacteuren die verteleenheden samenvoegden en uitbreiden (tekstintern niveau), afhankelijk van hun theologische bedoeling en de gemeente die ze op het oog hadden (tekstextern niveau). 2
In de volgende paragrafen gaan we kort in op de vertelstructuur en maken we een synoptische vergelijking van Lucas 5,1-11 en de parallelle teksten die we aantreffen in Marcus, Matthes en Johannes. Aan de hand daarvan inventariseren we de verschillen en overeenkomsten die de evangelin laten zien. Ook bekijken we wat de synopsis vertelt over het bronnengebruik van Lucas. Tot slot willen we ingaan op de positie van de perikoop in Lucas en het belang ervan voor de theologie van de evangelist.
1 Vgl. Simon Petrus, Jakobus en Johannes geroepen (NBV), Roeping van enkele vissers (W95), Roeping van de eerste leerlingen (W78), De eerste leerlingen (GNB), Roeping van de eerste discipelen (Telos). Een dergelijke kop wordt ook voorgesteld in de Griekse grondteksteditie voor vertalers, het Greek New Testament (GNT). Sinds de eerste druk van het GNT (1966) luidt daarin het opschrift boven Lucas 5,1-11: The Calling of the First Disciples. Merk overigens op dat de Brouwervertaling (1938) Lc. 5,1-11 reeds voorziet van de kop De eerste discipelen van Jezus. Bakels (1920) zet De wonderbare vischvangst en de roeping van Petrus boven de tekst. 2 Schnelle, Einfhrung, 156-8; Conzelmann, Arbeitsbuch, 115-6; Streete, Redaction criticism, 108-10; Vorster, Redaktionsgeschichte, 104. 4
2. Opbouw
Wanneer we de tekst van Lucas 5,1-11 nader analyseren, valt op dat de vertelling in drie gedeelten uiteenvalt. In de eerste drie verzen neemt de evangelist de lezer terug naar Galilea na een opmerkelijk uitstapje in Judea (Lc. 4,44) 3 waar Jezus zich ophoudt bij het Meer van Gennesaret, te midden van een aandringende menigte die het woord van God van Hem wil horen. 4 Jezus ziet vervolgens twee vissersboten werkloos aan de kant liggen (lett. staan), neemt plaats in een van de schepen en laat deze door de eigenaar, die Simon blijkt te heten, wat van de wal afdrijven. 5 Vanuit de boot onderwijst hij de omstanders, zittend als een joodse leraar (Green, NICNT, 232; Bovon, Hermeneia, 169; Plummer, ICC, 143). 6
In het tweede deel van het verhaal blijkt de opdringende mensenmassa plotseling te zijn verdwenen en zit het onderricht van Jezus er op. Van de inhoud van de rede komen we niets te weten. Jezus spreekt Simon aan en draagt hem op om het meer op te varen en de netten te laten zakken voor de vangst. Opmerkelijk genoeg gebruikt Lucas hier de meervoudsvorm ,aaca.. Kennelijk richt Jezus zich niet alleen tot Simon, maar ook tot diens bemanning. 7 De visser wijst Jezus erop dat ze al een nacht hard werken achter de rug hebben, zonder een vis te vangen. Desondanks waagt Simon, die Jezus hier vrij vertaald baas noemt, een tweede poging. 8 De conversatie lijkt bedoeld om het kansloze van Jezus opdracht te onderstrepen, evenals de verwijzing naar het gebruik van schakelnetten, die alleen s nachts met succes zijn in te zetten (Green, NICNT, 232). Ook is het effect des te groter als blijkt dat de daaropvolgende vangst zo omvangrijk is dat de netten dreigen te scheuren en ook de inzet van een tweede boot niet voorkomt dat de schepen bijna zinken door het gewicht van de vissen. 9
3 Lucas lijkt met Judea heel Palestina te hebben willen aanduiden en niet alleen de provincie in het zuiden (Bovon, Hermeneia, 165; vgl. Schnelle, Einleitung, 287-8; Conzelmann, Mitte der Zeit, 34). 4 De uitdrukking e i e ,ei eu .eu is de eerste vermelding van het woord van God in Lucas (hoewel Lc 3,2 al a .eu bevat en in Lc. 1:2 sprake is van e e ,e,; vgl. Lc. 4,32; 4,36; 10,39). Inhoudelijk verwijst het mogelijk naar Lc. 4:43 (.u a,,.tcacat i act.tai eu .eu). Lucas ontleent de uitdrukking aan Mc. 7:13, de eerste vermelding van het woordpaar in Marcus, en de paulijnse zendingstraditie (Rom. 9,6; 1 Kor. 14,36; 2 Kor. 2,17; 4,2 en 1 Thess. 2,13). In Lucas slaat e i e ,ei eu .eu op Jezus boodschap m.b.t. God (vgl. Lc. 8,11-21; 11,28), in Handelingen op de prediking van de apostelen (Klein, KEK I, 207; Bovon, Hermeneia, 168; Green, NICNT, 232). In beide gevallen maakt de term duidelijk dat de sprekers niet hun eigen woord gaven, maar dat ze in commissie spraken, net als de profeten in het OT (eu .eu als genitivus subiectivus). Vgl. ThWNT IV, 121-2. 5 Simon wordt traditioneel beschouwd als dezelfde persoon die in Lc. 4,38 is gentroduceerd (het parallelle verhaal in Mc. 1,29- 31 wordt verteld ndat Simon tot discipel was geroepen). Toch geeft Lucas hem in 5,3 geen lidwoord, terwijl de naam in vers 4 wel van een lidwoord is voorzien. Heeft Lucas een andere Simon op het oog of springt hij slordig om met de marcaanse traditie, waar Simon op deze plek wl voor het eerst ter sprake komt? Immers, op het eerste gezicht lijkt in 5,3 sprake van een anafoor (vgl. Blass, Grammatik 260; Hoffmann, Grammatik 134; Bauer, e e II.1b). Toch ligt het iets ingewikkelder. Simon wordt in vers 5 opnieuw vermeld znder lidwoord. Bovendien zijn er tal van tekstvarianten, waarin Simon in vers 3 en 5 wel een lidwoord krijgt. D.B. Wallace merkt dan ook op dat we are unable to articulate clear and consistent principles as to why the article is used in a given instance (Wallace, Greek grammar, 246). 6 Onduidelijk is of Jezus in Lc. 5,3 een soort Meer-rede begint of dat Hij doorgaat met het onderricht waar Hij al in Lc. 4,44 mee was begonnen. M.i. zijn beide opties mogelijk, aangezien het imperfectum .eteacs.i zowel kan worden vertaald met een inchoatief (inceptief) aspect (vgl. Wallace, Greek Grammar, 253) als met een lineair aspect . 7 Vissersboten op het Meer van Gennesaret worden doorgaans bemand door twee tot vier personen (vgl. Josephus, B.J., 2.21.8). Er is wel gedacht aan Andreas, aangezien hij verder in de perikoop ongenoemd blijft, maar wel voorkomt in de parallelle passages Mc. 1,16 en Mt. 4,18 (zie o.m. Rengstorf, NTD 3, 73). Zahn ziet hiervoor geen bewijzen (Zahn, 251). 8 .:tca a is een typische Lucaanse aanspreektitel uit de mond van de leerlingen (het woord komt in het NT alleen in het derde evangelie voor en dan alleen nog in de vocatief). Lucas gebruikt het woord voor yBi r; (rabbi), waar andere evangelisten at , sut. of etea csa. hebben (vgl. Mc. 4,38 of Mc. 9,5). Merk op dat .:tca a eigenlijk zoiets betekent als baas, leider of bevelhebber (lett. iemand die in een ambtelijke positie het recht heeft om orders te geven). Het woord is in de oudheid ook gebruikt voor opzichter, olifantendrijver, degene die vooraan stond in de tempel of magistraat (vgl. ThWNT II, 619-20). Petrus zou Jezus hier dus ook kunnen aanspreken als principaal of bevelvoerder over het schip, d.w.z. in plaats van als rabbi (vgl. ..a. in vers 3 wat in dit verband eerder bevelen dan verzoeken betekent (Bovon, Hermeneia, 169)). Toch hebben alle vertalingen hier meester, master of Meister (alleen de Wycliffbijbel maakt er Comaundoure van). Plummer oppert dat Lucas hier voor .:tcaa kiest omdat niet-joden weinig zouden begrijpen van het woord at (Plummer, ICC, 143). Overigens heeft Codex D hier etea csa., wat als niet-oorspronkelijk moet worden afgewezen. 9 Het gebruikte werkwoord et. cc.e is een imperfectum. Dit kan worden vertaald met een lineair aspect ( de netten waren aan het scheuren of scheurden, vgl. SV, LV, LUV, Canisius, Telos, W95 en Naardense Bijbel) of een konatief aspect. Dit 5
De laatste vier verzen van de perikoop beschrijven de reactie van de vissers op het wonder. Simon, hier voor de eerste keer in Lucas Petrus genoemd, valt neer voor de knien van Jezus en smeekt Hem: Ga weg van mij, want ik ben een zondig man, Heer (lett. ik ben een man van missers). 10 Ook de overige vissers die bij de visvangst hadden geassisteerd, in vers 10 gentroduceerd als de broers Jacobus en Johannes, blijken door vrees bevangen. De reactie doet denken aan het uitgesproken gevoel van onwaardigheid dat in het OT doorgaans volgt op een theophanie (vgl. Ex. 3,5-6; Richt. 6, 22-3; Ps. 8,5 en Jes. 6,5). De vissers herkennen in het wonder de aanwezigheid van God, zoals is te zien aan de door Petrus gebruikte de vocatief Kut., de LXX-vertaling van Adonai, die hier het zakelijke .:tcaa van vers 5 vervangt. Jezus volgt het genre, door Petrus gerust te stellen ( |eeu) en te antwoorden met een belofte. Voortaan zal Petrus mensen gaan vangen, d.w.z. door zending werven van mensen voor het Koninkrijk, met de connotatie om ze zo te redden van de ondergang (vgl. Green, NICNT, 234; Bovon, Hermeneia, 171). 11 Vervolgens laten de vissers alles achter en volgen Jezus.
laatste drukt uit of iets is geprobeerd (konatief in enge zin), is gewenst (voluntatief) of bijna is gebeurd (tendentie). In het eerste geval is de handeling begonnen, maar nog niet af (begonnen te scheuren, vgl. GNB, NBV). De andere twee verschijningsvormen geven aan dat iets nog niet van start is gegaan ( dreigden te scheuren, vgl. NBG, W78). Ik geef de voorkeur aan deze laatste optie, aangezien Lucas m.i. een stijlfiguur gebruikt om aan te geven hoe vol de netten zaten en hoe groot het wonder was. Van een daadwerkelijk scheuren is geen sprake (ook in de parallelle vertelling in Joh. 21 blijft het net heel). 10 In het verleden is wel gesuggereerd dat Simon zich een zondig man noemde, omdat hij willens en wetens in tegenspraak zou leven met Gods wet (vgl. een artikel van Rengstorf in ThWNT I, 331-2; zie ook Rengstorf, NTD 3, 74; TBLNT, 1197). In de vroege kerk is ook gedacht dat Simon zich schuldig had gemaakt aan specifieke zonden (Brief van Barnabas V.9; Origenes, Contra Celsum, I.63). 11 ,., .. heeft volgens Liddell-Scott twee betekenissen. Wanneer het wordt gezien als een samentrekking tussen ,.e , en a,.u., duidt het werkwoord op to take alive, take captive instead of killing (vgl. Bauer: lebendig fangen). Beschouwen we ,., .. als een combinatie van ,. en a,.t., dan betekent het to restore to life, revive (Liddell-Scott, 19379). De eerste betekenis komen we tegen in 2 Tim. 2,26, de tweede in Lucas 5,10, waar het werkwoord metaforisch wordt gebruikt voor zendingsactiviteiten, d.w.z. het winnen van mensen voor de vrijheid van het Koninkrijk (in de LXX betekent het werkwoord ook redden van de ondergang). Het werkwoord staat, gezien ook het vooraan geplaatste ai.:eu,, in de perikoop tegenover a,a .i t,u.i, het vangen en doden van vissen voor de verkoop (zie ook Codex D, waarin Jezus niet alleen Petrus, maar alle vissers toespreekt: e.u. sat ,.i.c. a.t, t,u.i :etc. ,a ua, a.t, a i.:.i). 6
3. Synoptische vergelijking
Lc. 5,1-11 vertoont verwantschap met teksten uit Marcus (Mc. 1,16-20 en 4,1-2) en Matthes (Mt. 4,18-22 en 13,1-3). Ook zijn er interessante parallellen met Johannes (1,35-42 en 21,1-11). Voor een weergave in kolommen verwijs ik naar bijlage 1 en 2, waar achtereenvolgens een kleurensynopsis van de Griekse tekst is te vinden en een synopsis in het Nederlands. In het nu volgende gaan we kort in op de belangrijkste verschillen en overeenkomsten tussen de genoemde passages. Als eerste valt op dat Jezus in Marcus en Matthes alln langs het Meer van Galilea trekt (in beide evangelin abusievelijk aangeduid met aacca). Lucas laat Hem bij het meer (t i) vergezellen door een massa mensen. In Marcus en Matthes zijn de aankomende discipelen nog volop bezig met vissen, terwijl in Lucas het werk er al op zit en de vissers de netten schoonmaken. Een ander verschil in de manier van vissen. In Marcus staan de vissers op de wal en werpen van daaruit het net in het water (e a|tcei of werpnet). In Lucas gaan Simon en de zijnen het meer op en trekken na de vangst de schakelnetten (a etsua) aan boord van het schip. Overigens is een overeenkomst dat in elk van de synoptische evangelin de discipelen aan het werk zijn op het moment van hun roeping. Een andere overeenkomst is dat zowel de roeping als het wonder van de visvangst begint met een zien door Jezus (Bovon, Hermeneia, 169). Lucas 5,4-10a geeft zogeheten lucaans Sondergut weer, d.w.z. een relaas dat niet in de andere synoptische evangelin is terug te vinden. 12 En ook de aansluitende roeping, waarbij Lucas weer enigszins de draad van het oudere Marcus oppakt, kent een afwijkend verloop. De overgang is wat ruw, doordat Jacobus en Johannes in feite in vers 7 al worden verondersteld en pas in vers 10 met name worden gentroduceerd (parallel aan Marcus). Dan volgt in Lucas de belofte aan Petrus: Van nu af aan zal je mensen gaan vangen. Zoals al is vastgesteld, valt het woord sa.. niet (vgl. Mc. 1,20; Mt. 4, 21b) net zo min als het e.u. e:tc. eu (Mc. 1,17 en Mt. 4,19). Opvallend is bovendien dat in Marcus en Matthes de leerlingen Jezus achterna gaan na slechts een oproep daartoe (Mc. 1:17 en Mt. 4,19), wat een nogal abrupte indruk maakt, terwijl de discipelen in Lucas pas volgen na een voorafgaand en overtuigend wonder. 13 Wel moet hieraan worden toegevoegd dat Simon in Lc. 5,5-6 Jezus op Zijn woord gehoorzaamt en gaat vissen, ook al had hij in de nacht ervoor niets gevangen. Tot slot is kenmerkend dat Lucas de leerlingen alles doet verlaten. Geen enkele andere evangelist slaat zo weinig acht op aardse goederen. 14
Het vierde evangelie bevat ook een relaas over de roeping van de discipelen (Jh. 1, 35-42). Dit vertoont vrijwel geen enkele parallel met de roepingsgeschiedenissen in de synoptische evangelin. Alleen het sleutelwoord seeucai keert in alle vertellingen terug (Mc. 1, 18; Mt. 4,20; Lc. 5,11 en Jh. 1,37). Ook herkennen we de broederband tussen Petrus en Andreas (Jh. 1,40). Voor het overige zien we alleen verschillen. Zo speelt het verhaal in Johannes zich af in Bethani in Judea, in plaats van langs het Meer van Galilea. Verder worden in het vierde evangelie de discipelen niet gentroduceerd als vissers, maar als leerlingen van Johannes de Doper. Het is De Doper die hen bij Jezus introduceert, waarna de discipelen uit eigen beweging besluiten om zich bij Jezus aan te sluiten. Van een uitnodiging door Jezus is geen sprake.
12 Merk op dat Schnelle de gehele perikoop beschouwt als lucaans Sondergut (Schnelle, Einleitung, 196). 13 Dit gebeurt vaker in Lucas: vgl. Lc. 5,25-6; 7,16; 13,13; 17,15.18 (Conzelmann, Mitte der Zeit, 35). 14 Bovon wijst op Lc. 9,2 (bedoeld zal zijn vers 3); 12,33; 14,26.33 (Bovon, Hermeneia, 171 nt 24), terwijl Green nog noemt Lc. 6,35; 12,13-21; 16,14.19-31; 18,22 (Green, NICNT, 229). Vgl. echter Lc. 16,9.11. 7
Meer parallellen zijn er tussen Lc. 5,4-10a en Jh. 21,1-11. 15 Ook in Johannes is sprake van een wonderbaarlijke visvangst na een eerdere mislukte poging. Jezus beveelt en de discipelen gehoorzamen. Verder staan ook in Johannes Petrus en Jezus tegenover elkaar. Maar verschillen zijn er ook. In het vierde evangelie wordt Jezus niet direct herkend, staat Hij op de wal en zijn Petrus en Johannes samen. Petrus laat bovendien het vissen aan de anderen over, terwijl hij in Lucas juist de handelende visser is. In Johannes wordt de vis dicht bij de kust gevangen, in Lucas ver op het meer. Wel maken de vissers in beide evangelin gebruik van een schakelnet (etsuei). Maar in Johannes werpen de leerlingen hun net uit (a.), wat meer past bij een a|tcei, terwijl Lucas hen de netten laat zakken (,aa.). In het vierde evangelie snelt Petrus na het wonder naar Jezus toe, in Lucas vraagt hij Hem om van hem weg te gaan. De afloop van beide verhalen vertoont tenslotte nog een opmerkelijke parallel. Het verhaal in Lucas loopt uit op het aanstellen van Petrus als visser van mensen, terwijl in Johannes 21,15-23, sprake is van het aanwijzen van Petrus als herder van zijn kudde.
15 Haenchen vermoedt dat Johannes Lucas moet hebben gekend (Haenchen, Johannesevangelium, 585). Vgl. Neirynck, John and the synoptics 1975-1990, 8,14-5. Klein gaat uit van een gemeenschappelijke bron (Klein, KEK I, 206). 8
4. Redactiekritische observaties op tekstintern niveau
In de nu volgende paragraaf willen we nagaan wat we kunnen zeggen over het bronnengebruik van Lucas. Hoe is de evangelist tot zijn afwijkende relaas gekomen? Daartoe maken we niet alleen gebruik van de zojuist beschreven synoptische parallellen, maar we kijken ook breder. Wanneer we het eerste deel van de perikoop (Lc. 5,1-3) onder de loep nemen, valt op dat Lucas meerdere tekstelementen uit Marcus combineert. Niet alleen put hij uit de marcaanse roepingsgeschiedenis (Mc. 1,16-20), maar ook diens beschrijving van het onderricht van Jezus aan de oever van het meer (Mc. 2,13) en Zijn onderwijs vanuit een boot (Mc. 4,1-2) keren terug. 16
Lucas combineert kortom enkele verhalen die in verband staan met het Meer van Galilea. Het middengedeelte bevat lucaans Sondergut. De overgang tussen vers 3 en 4 is tamelijk ruw. De mensenmassa die in de eerste drie verzen een voorname rol speelt is plotseling volledig uit beeld verdwenen. Ook blijkt de meer-rede opeens beindigd. In plaats daarvan staat Simon Petrus in de schijnwerpers. Bovon vermoedt dat het relaas dat volgt (Lc. 5,4-9) uit n bron afkomstig is (Hermeneia, 167). Gezien de overeenkomsten met Johannes 21,1-11 kan het gaan om een gemeenschappelijke oorsprong van beide vertellingen. Bovon wijst erop dat verhalen over Jezus aanvankelijk los van elkaar hebben gecirculeerd. Lucas verbindt het natuurwonder en de aansluitende belofte aan Petrus met de roeping van de discipelen en Johannes koppelt het aan de drievoudige opdracht aan Petrus om na Pasen de gemeenschap te leiden. 17 Naast de johannesche parallel kan nog worden gewezen op andere wonderbare visvangsten, maar deze lijken niet als bron te hebben gefungeerd voor Lucas. 18
Aan het slot van Lucas 5,1-11 keert de evangelist terug naar Marcus en opnieuw springt hij vrij om met zijn bron. Vers 10a volgt wat abrupt op vers 9, maar Lucas heeft de tekst ervan nodig, omdat hij de afzonderlijke roeping van Jacobus en Johannes (Mc. 1,19-20a) weglaat. Andreas, die in Marcus nog samen met Petrus wordt geroepen, blijft helemaal achterwege, waardoor de marcaanse profetie van Jezus over het vangen van mensen (Mc. 1,17) alleen aan Simon is gericht. 19 Lucas schrapt bovendien het werkwoord sa.., waardoor ook van een roeping feitelijk geen sprake meer is. Het accent ligt bij Lucas kortom op het inleidende wonder en de belofte aan Petrus, niet op diens roeping (vgl. Bovon, Hermeneia, 167). 20
16 Dit verklaart waarom de boot is verdwenen in Lc. 8,4, de synoptische parallel van Mc. 4,1-2. 17 Klein meent dat de wonderbare visvangst van oorsprong een Paasvertelling is, zoals in Johannes 21 (Klein, KEK I, 206). Wilckens houdt het daarentegen op een roepingsgeschiedenis (Wilckens, NTD 4, 322). Plummer ziet geen reden om een gemeenschappelijke bron van beide verhalen te veronderstellen en stelt dat twee min of meer dezelfde wonderen moeten hebben plaatsgevonden (vgl. Plummer, ICC, 147). 18 Te denken valt aan Mt. 13,47-50. In dit gedeelte van de mattheaanse parabelrede is sprake van een ca, i of sleepnet (i.t.t. tot een et suei), waarmee (vissen) van allerlei soorten worden samengebracht. Daarmee lijkt het net volgens Jezus op het Hemels Koninkrijk. Vervolgens verschuift de handelende persoon van het sleepnet/ Koninkrijk naar een onpersoonlijk men, dat in vers 49 wordt gedentificeerd met engelen, die de slechten afzonderen uit het midden van de rechtvaardigen. Een ander visverhaal is te vinden in Mt. 17,24-27. Hierin wordt gevist met een a,stcei. Aland wijst nog op een parallel met het evangelie van Petrus, waarin Simon en Andreas na de opstanding uit vissen gaan (aei., .i a a:a.i .t, i aaccai). Of er vervolgens een wonder gebeurde, weten we niet, want het evangelie van Petrus wordt hier afgebroken (Evangelie van Petrus, v. 58-60). 19 Een andere bron dan Marcus lijkt Lucas niet te hebben gebruikt voor zijn versie van de belofte aan Petrus. Er zijn buiten Mc. 1,17 geen Oudtestamentische parallellen waarin het vangen van mensen positief wordt geduid (vgl. Hos. 7,12; Am. 4,2; Hab. 1,14-5; Jer. 16,16, Ez. 12,13 (17,20); Ez. 32,3). Hetzelfde geldt voor buiten-Bijbelse bronnen (1QH XIII (=V) 5-10 (vgl. Jer. 16,16); Bil. I, p. 188; Josephus, Ant. ix 4.6; B.J. iii,9). Een positieve invulling van het vangen van mensen is te vinden in de psalm van Aseneth (21,21), waarin de dochter van Potifera vol vuur bezingt hoe haar geliefde Jozef haar met zijn schoonheid en wijsheid heeft gevangen (a,.u .) als een vis aan de haak (Burchard, Joseph and Aseneth, 177-247). 20 Desondanks volgen bij Lucas alle genoemde vissers Jezus ook zonder expliciete uitnodiging daartoe. Green vermoedt daarom dat Petrus door Lucas wordt opgevoerd als representant van de andere discipelen (Green, NICNT, 231, 234). 9
5. Redactiekritische observaties op tekstextern niveau
Zoals in het voorgaande al is vastgesteld, krijgt Petrus een hoofdrol toebedeeld in Lucas 5,1-11. Jezus geeft aan hem de opdracht om het meer op te gaan. Ook is het Petrus die Jezus voor de knien valt in reactie op de wonderbare visvangst. De voorspelling van Jezus dat hij voortaan mensen zal vangen is eveneens uitsluitend aan Petrus gericht. Jacobus en Johannes hebben in Lucas slechts een bijrol, terwijl Andreas helemaal niet wordt genoemd. 21 Bovon ziet hierin een secundair eerbetoon aan Petrus leiderschap in de eerste christengemeenschap in Jeruzalem en daarmee aan de kerk als geheel (Bovon, Hermeneia, 171; vgl. Conzelmann, Arbeitsbuch, 345; Kster, Einfhrung, 728). Hoezeer Lucas Petrus centraal stelt, blijkt ook uit het voorbeeldgedrag dat de discipel in de hele perikoop laat zien. In voorgaande hoofdstukken had Jezus met zijn verkondiging weliswaar steeds hevige reacties losgemaakt, maar Hij kreeg slechts erkenning van demonen die Hem gehoorzaamden (Lc. 4,34 en 41). De massa daarentegen stond verbaasd en vroeg zich af wie Hij was. De inwoners van Nazareth leken hem bovendien te hebben uitgedaagd om wonderen te doen (Lc. 4,23). Simon Petrus is echter de eerste mens die Jezus gehoorzaamt en met diep ontzag en beven (a..) aanvaardt als Heer. Hij spreekt Hem ook aan met Kut. zoals dat in de vroegchristelijke gemeente gepast was en niet met het door de demonen gebezigde ute, eu .eu . Hij is daarmee een exemplum voor de lucaanse gemeente (vgl. Klein, KEK I, 209; Green, NICNT, 228, 233). Petrus wordt opgeroepen tot het vangen van mensen, een metafoor voor het verkondigen van het woord. De perikoop past daarmee uitstekend in het programmatische eerste hoofddeel van Lucas (4,14-9,50). 22 Daarin staat het optreden van Jezus in Galilea centraal (Conzelmann, Arbeitsbuch, 339, 345). 23 Het handelen kenmerkt zich door vervulling van Goddelijke profetien, d.w.z. het brengen van het evangelie aan de armen en de genezing van zieken (vgl. Lc. 4,17-21). Lucas concentreert zich zodanig op het optreden van Jezus dat hij dat vooraf laat gaan aan de roeping van de discipelen. In Marcus worden eerst de leerlingen geroepen, waarna de genezingen volgen die Lucas al in hoofdstuk 4 weergeeft. De verwerping in Nazareth komt bij Marcus pas in hoofdstuk 6 aan bod. Lucas zoomt dus meer dan Marcus in op de missionaire activiteiten van Jezus, die hij zijn gemeente als voorbeeld voorhoudt (Klein, KEK I, 204).
21 De discipelen spelen in Lucas sowieso een bescheiden rol als figuranten: zij treden pas in Handelingen in de schijnwerpers (Green, NICNT, 228; Bovon, Hermeneia, 167). 22 Klein ziet in Lc. 5,1 het tweede hoofddeel van Lucas beginnen, maar dat loopt parallel aan het eerste hoofddeel zoals dat door Conzelmann is onderscheiden (Klein, KEK I, 51-2, 204). 23 Merk op dat in Lucas (gezien Lc. 4,44) het onderscheid met het tweede hoofddeel het zgh. Reisebericht - minder groot is dan bij Marcus (voor het Reisebericht, zie o.m. Conzelmann, Mitte der Zeit, 53-7). 10
6. Conclusie
We keren terug naar de verschillende kopjes die in de Bijbelvertalingen boven Lc. 5,1-11 zijn geplaatst. Is in de perikoop sprake van een roepingsgeschiedenis of van een natuurwonder? Wie de roeping centraal stelt, kan wijzen op het feit dat plaats en personen in Lucas gelijk zijn aan die in de parallelle passages in Marcus en Matthes, hoewel de evangelist Andreas achterwege laat. Het wonder zou dan een vertelling kunnen zijn over de roeping van de eerste discipelen (Conzelmann, Mitte der Zeit, 35). Maar het is evenzeer denkbaar dat het omgekeerde het geval is. Het werkwoord roepen ontbreekt immers in Lucas. Alle nadruk valt op de visvangst en de daaraan gekoppelde belofte aan Petrus, die in de opbouw van Lucas alle ruimte krijgen. Het wonderverhaal kan zodoende worden gezien als een midrasj bij de profetie (Bovon, Hermeneia, 171-2; vgl. Bultmann, Geschichte, 232). Dat blijkt ook uit het feit dat het verhaal pas relatief laat een plaats krijgt in Lucas, n voorafgaande wonderen. De wonderbare visvangst lijkt zo een wonder in een rij te zijn. Jezus wordt ten voorbeeld gesteld als de eerste en grote vanger van mensen. Het is Petrus die Hem erkent en vervolgens de belofte krijgt dat ook hij mensen zal vangen. Maar daar blijft het niet bij. Zijn seti.iet volgen zijn voorbeeld en laten alles achter om Jezus achterna te gaan. Zo lopen het wonder en de profetie toch uit op een impliciete roeping, op een wonderbare discipelvangst. De missionaire activiteiten van de leerlingen, beschreven in Lc. 9,1-6; 10,1-12.17-20 en het boek Handelingen, staan model voor Lucas eigen gemeente.
11
Bijlage 1. Kleurensynopsis
Lucas 5,1-11 vertoont niet alleen verwantschap met teksten uit Matthes en Marcus, maar, zijdelings, ook met Johannes. Dat blijkt wanneer we een kleurensynopsis maken. 24 Het zwaartepunt van de vergelijking ligt op de parallellen tussen Marcus, Matthes en Lucas. De zwarte tekst bestaat uit woorden die letterlijk overeenkomen met de twee andere synoptische evangelin. Een kleur in een kolom die tot een ander evangelie behoort, duidt aan dat de woorden alleen met dat andere evangelie worden gedeeld. Tekst in de kleur van de eigen kolom bevat uniek materiaal van datzelfde evangelie. Dus, rode tekst in de kolom van Lucas duidt op een woordelijke overeenkomst met Marcus, blauwe tekst op een literaire verwantschap met Matthes en groene tekst geeft woorden weer die uniek zijn voor Lucas. Op deze manier vallen de zogeheten minor agreements direct op (Schnelle, Einfhrung, 76-77). Immers, gedeelten waarin Matthes en Lucas samen afwijken van Marcus, zijn blauw in de kolom van Lucas en groen in de kolom van Matthes. De parallel met Johannes is voor de volledigheid toegevoegd, hoewel van een directe literaire afhankelijkheid geen sprake is. Waar twee evangelin woordelijk overeenkomen met Johannes is de kleur bruin gebruikt. 25
Marcus 1,16-20 Matthes 4,18-22 Lucas 5,1-11 Johannes 21:1-11 16 Kat :aa ,.i :aa i aaccai , latat a, 18 E.t:a.i e. :aa i aaccai , latat a, 1 `E,. i.e e. .i . ei e,ei .:ts.tcat au. sat aseu.ti ei e,ei eu .eu sat aue, i . c. , :aa i tii l.iica. 1 \.a aua .|ai..c.i .auei :ati e `Iceu, et, aat, .:t , aacc, , Tt.taee, .|ai..c.i e. eu.,. 26
.t e.i Lt .ia sat `Aie. ai e i a e.|e i Lt .ie, a |taeia, . i aacc cai ,a a t.t ,. .t e.i eu e ae.|eu,, Lt.ia ei .,e.iei E.ei sat `Aie.ai ei ae.|ei aueu, aeia, a |t cei .t, i aaccai cai ,a at.t,. 2 sat .t e.i eu e :eta .c.a :aa i tii et e. at.t, a :` au .i a:ea i., .:uiei a etsua. 2 cai e eu Lt .i E.e, sat O.a, e .,e.ie, ^teue, sat Naaia e a:e Kaia , latata, sat et eu Z..eat eu sat a et . s .i a.i aueu eue. 3
.,.t auet, Lt .i E.e, u :a ,. a t.u .ti. . ,eucti au. .,e.a sat .t, cui cet . . ei sat . i. cai .t , e :et ei, sat . i . s.ti iust .:tacai eue.i. 4 :.ta, e. e ,.ie.i, .c `Iceu, .t, ei at,taei, eu .iet e.tcai et aat et `Iceu, .cti. 5 .,.t eui auet, [e| `Iceu, :ateta, t :ec|a,tei .,.., a:.stcai au. eu. { 4:1 Kat :a ti ae etea cs.ti :aa i aaccai sat cuia ,.at :e , au e i e,e, :.t ce,, .c. auei .t , :etei . aia sacat .i aacc, sat :a , e e,e, :e, i aaccai .:t , ,, cai. 13:2 sat . et eacs.i au eu , . i :aaeat, :ea sat ..,.i auet, .i etea, aueu} { 13:1 `Ei . a . s.t i ...i e `Iceu, , etsta, . sa e :aa i aaccai 13:2 sat cui,cai :e, au e i e ,et :eet, .c. au e i .t , :et ei . aia sa cat, sat :a , e e,e, .:t ei at,taei .tcs.t. 13:3a Kat .ac.i auet, :ea . i :aaeat , . ,.i} 3 . a , e. .t , . i . i :et.i, e i Lt .ie,, .c.i auei a:e , ,, .:aia,a,.ti et,ei satca, e. .s eu :eteu . et eacs.i eu, e,eu,.
24 Vrij naar het systeem van S. Carlson: http://www.mindspring.com/~scarlson/synopt/harmony. 25 Vgl. noot 15. Aland neemt Joh. 21,1-11 op in zijn synopsis over Der Fischzug des Petrus (Aland, SQE 41). Andere samenstellers daarentegen plaatsen Johannes 1,35-42 naast de genoemde verzen uit de synoptici. Zie Swanson, The horizontal line synopsis III, p. 18-20; Sparks, Synopsis of the gospels, 24-25. 26 Hieraan kan een parallel met Joh. 1, 35 worden toegevoegd: T . :au tei :a ti .t cs.t e `I.aii, sat . s .i a. i aueu eu e 36 sat .. a, . `Iceu :.t:aeu it . ,.t t e. e aie , eu .eu. 12
4 '., e. .:aucae a.i, .t :.i :e, ei Lt.ia .:aia,a,. .t, e ae, sat ,aaca. a et sua u.i .t, a ,ai. 5 sat a :est.t , Lt .i .t :.i . :tcaa, et` e, iuse, se:tacai., eu e. i .ae.i .:t e. . at ceu ,aa c. a et sua. 6 sat eue :etcai., cui. s.tcai :e, t ,u .i :eu, et.cc.e e. a etsua au.i. 7 sat sa. i.ucai et , .e ,et, . i . ... :et. eu .eia, cua.cat auet, sat ei sat .:cai a|e.a a :eta .c. ut,.cat au a . 8 t e. i e. Lt .i E. e, :ec.:.c.i et, ,eiacti `Iceu .,.i ... a:` .eu, et ai aa.e, .t t, su t..
9 ae, ,a :.t.c,.i auei sat :aia, eu, cui au. .:t a,a .i t,u.i .i cui.aei,
6 e e. .t :.i auet, a.. .t, a e.ta . eu :eteu e et suei, sat .uc... . aei eu i,
sat eus.t aue .sucat tc,uei a:e eu :eu, .i t ,u .i.
17 sat .t :.i au et , e `Iceu , e.u . e:t c. eu, sat :etc. ua, ,.i.cat a t.t , ai.:.i.
19 sat . ,.t auet, e.u. e:tc. eu, sat :etc. ua, at.t, ai.:.i.
10 eet., e. sat `Ias.ei sat `I.aiii uteu, Z..eateu, et cai seti.iet . Lt.it. sat .t :.i :e, ei Lt.ia e `Iceu, |eeu a:e eu iui ai.:eu, .c ,.,.i.
18 sat .u u, a|.i., a et sua seeucai au.. 20 et e. .u . ., a|.i., a et sua seeucai au..
{1,37 sat seucai et eue aat au eu aeuie, sat seeucai . `Iceu.} 19 Kat :ea, e t ,ei .t e.i `Ias.ei ei eu Z..eateu sat `I.aiii ei ae.|ei au eu sat au eu , .i . :et. saat,eia, a et sua,
21 sat :ea , . s.t .i .t e.i aeu, eu e a e.|eu ,, `Ias.ei ei eu Z..eateu sat `I.aiii ei ae.|ei aueu, .i . :et. .a Z..eateu eu :ae, au.i saat,eia, a etsua au .i,
20 sat .u u, . sa .c.i au eu ,. sat .sa.c.i aueu,.
sat a |. i., ei :a.a au .i Z..eat ei . i . :et . .a .i tc..i a:ei e:tc. au eu .
22 et e. .u . ., a |. i., e :et ei sat ei :a.a au.i seeucai au . . 11 sat saa,a,e i., a :eta .:t i ,i a |. i., :a ia seeucai au . .
8 et e. aet aat . :etat. ei, eu ,a cai asai a:e , ,, aa ., a:e :,.i etasect.i, cuei., e etsuei .i t ,u .i. 9 ., eui a:.cai .t, i ,i .:eucti a iasta i s.t. ii sat eatei .:ts.t .iei sat aei. 10 .,.t auet, e `Iceu, .i.,sa. a:e .i eat.i .i .:taca. iui. 11
ai. eui Lt.i E.e, sat .t suc.i e et suei .t , i ,i .cei t,u .i .,a.i . sae i :.i seia t. i sat eceu.i ei.i eus .c,tc e etsuei.
13
Bijlage 2.
Vertalingen De onderstaande vertalingen betreffen werkvertalingen van de in Bijlage 1 gemaakte synopsis.
Marcus 1,16-20 Matthes 4,18-22 Lucas 5,1-11 Johannes 21:1-10 16 En toen Hij langs de Zee van Galilea ging, 18 Toen Hij nu langs de Zee van Galilea wandelde, 1 Het geschiedde nu, toen het volk bij Hem aandrong om het woord van God te horen, dat Hij bij het Meer van Gennesaret stond (lett. was staande) 1 Na deze dingen liet Jezus zich weer aan de leerlingen zien, bij de Zee van Tiberias en Hij liet zich aldus zien: zag hij Simon en Andreas, de broer van Simon, hun visnetten in de zee uitwerpen, want het waren vissers. zag Hij twee broers, Simon, genaamd Petrus, en Andreas, zijn broer, een visnet in de zee werpen, want het waren vissers. 2 en Hij zag twee boten, die bij het meer lagen (lett. stonden), en de vissers, nadat zij waren uitgestapt, spoelden de netten. 2 Simon Petrus en Thomas, genaamd Didymus, en Nathanael, die van Kana in Galilea was, en de zonen van Zebedes en twee anderen van zijn leerlingen, waren samen. 3 Simon Petrus zei tegen hen: Ik ga weg om te vissen. Zij zeiden tegen hem: Wij gaan (ook) met jou. Zij gingen weg en gingen aan boord van de boot en in die nacht vinden zij niets. 4
Toen de morgen reeds was gekomen, stond Jezus op het strand. De leerlingen wisten echter niet dat het Jezus was. 5 Jezus zei dan tegen hen: Vrienden (lett. kindertjes), hebben jullie niet wat toespijs (of: wat voor op brood)? Zij antwoordden Hem: Nee. { 4:1 En weer begon Hij te onderrichten bij de zee, en een zeer grote menigte verzamelde zich bij Hem, zodat Hij, nadat Hij aan boord van een boot was gegaan, op de zee ging zitten en heel de menigte bij de zee op het land was. 4:2 En Hij leerde hen in/ door gelijkenissen vele dingen en Hij zei hen in zijn onderricht:} { 13:1 Nadat Jezus op die dag het huis had verlaten, zat Hij bij de zee, 13:2 en zeer grote menigten verzamelden zich bij Hem, zodat Hij, nadat Hij aan boord van een boot was gegaan, ging zitten en heel de menigte op het strand stond. 13:3a En Hij sprak tot hen vele dingen in/ door gelijkenissen en zei:}
3 En nadat hij aan boord van een van de boten die van Simon was gegaan, vroeg Hij hem een eindje van wal (lett. een weinig van het land) te steken en toen Hij was gaan zitten, begon Hij de menigten vanuit de boot te onderwijzen.
4 Toen Hij was gestopt met spreken, zei Hij tegen Simon: Ga met de boot het Meer op en laat jullie netten zakken voor de vangst. 6 Hij zei tegen hen: Werp het net aan de rechterzijde van de boot en jullie zullen vinden.
5 En Simon antwoordde en zei: Meester (lett. baas), hoewel we ons de hele nacht door hebben ingespannen, hebben we niets gevangen. Maar op Uw woord zal ik de netten laten zakken.
6 En toen zij dit hadden gedaan, vingen zij een grote menigte vissen en die dreigde hun netten te scheuren. Zij wierpen dan (het net) en zij konden het niet meer ophalen door de menigte van vissen. 14
7 En zij wenkten hun collegas in de andere boot om hen te komen helpen en zij kwamen en vulden (de) beide boten, zodat zij bijna zonken.
8 En toen Simon Petrus (dat) zag, viel hij neer voor de knien van Jezus en zei: Ga weg van mij, want ik ben een zondig man, Heer! 7 De leerling die Jezus liefhad zei tegen Petrus: Het is de Heer. Toen Simon Petrus dan had gehoord dat het de Heer was, deed hij zijn overkleed om, want hij was ongekleed (d.w.z. hij had alleen zijn onderkleed aan), en wierp zich in de zee.
9 Want vrees had hem en allen die bij hem waren bevangen over de visvangst die zij samen hadden verricht,
17 En Jezus zei tegen hen: Kom achter Mij (aan) en Ik zal maken dat jullie vissers van mensen worden.
19 En Hij zei tegen hen: Kom achter Mij (aan) en Ik zal jullie vissers van mensen maken. 10 net als ook Jacobus en Johannes, de zonen van Zebedes, die makkers van Simon waren. En Jezus zei tegen Simon: Wees niet bang. Van nu af aan zul je mensen (gaan) vangen.
18 En direct nadat ze de netten hadden achtergelaten, volgden zij Hem. 20 Nadat zij direct de netten hadden achtergelaten, volgden zij Hem.
{ 1,37 En de twee leerlingen hoorden hem spreken en zij volgden Jezus.} 19 En nadat Hij een weinig was verder gegaan, zag Hij Jacobus, de zoon van Zebedes, en zijn broer Johannes in de boot terwijl ze de netten aan het herstellen waren. 20 En direct riep Hij hen 21 En nadat Hij van daar was verder gegaan, zag Hij twee andere broers, Jacobus, de zoon van Zebedes, en zijn broer Johannes in de boot met Zebedes, hun vader, terwijl ze hun netten aan het herstellen waren. En Hij riep hen.
en nadat ze hun vader Zebedes hadden achtergelaten in de boot met de dagloners, gingen ze weg, achter Hem (aan). 22 Nadat zij nu direct de boot en hun vader hadden achtergelaten, volgden zij Hem.
11 En nadat ze de boten op het land hadden gebracht en alles hadden achtergelaten, volgden zij Hem.
8 En de andere leerlingen kwamen met het bootje, want ze waren niet ver van het land maar zon 200 el terwijl zij het net met vissen voortsleepten. 9
Toen zij dan waren uitgestapt op het land, zagen zij een aangelegd kolenvuur, waarop een beetje vis lag en brood. 10
Jezus zei tot hen: Breng (wat) van de vissen die jullie zojuist hebben gevangen. 11 Simon Petrus dan klom (aan boord) en trok het net op het land, vol met grote vissen, 153 stuks, en hoewel het er zoveel waren, scheurde het net niet.
15
Gebruikte literatuur
K. Aland, Synopsis Quattuor Evangeliorum (Stuttgart 1997) W. Bauer, Wrterbuch zum Neuen Testament. 6., vllig neu bearbeitete Auflage von Kurt und Barbara Aland (Berlijn, New York 1988) F. Blass, A. Debrunner en F. Rehkopf, Grammatik des neutestamentlichen Griechisch (Gttingen 1975) F. Bovon, A commentary on the gospel of Luke 1:1-9:50, Hermeneia (Minneapolis 2002) The Epistle of Barnabas, in: M. Staniforth, Early christian writings. The apostolic fathers (Harmondsworth 1982) 189-222 R. Bultmann, Die Geschichte der synoptischen Tradition (Gttingen 1931) C. Burchard, Joseph and Aseneth, in: J.H. Charlesworth (red), The Old Testament Pseudepigrapha II (Garden City 1985) 177-247 H. Conzelmann, Die Mitte der Zeit. Studien zur Theologie des Lukas, Beitrge zur historischen Theologie 17 (Tbingen 1960) H. Conzelmann en A. Lindemann, Arbeitsbuch zum Neuen Testament (Tbingen 2004) F. Josephus, Antiquitates Judaicae, op: http://pace.mcmaster.ca/york/york/showText?text=anti F. Josephus, Bellum Iudaicum (tceta Ieueatseu :e.eu :e, 'P.ateu,), op: http://pace.mcmaster.ca/york/york/showText?text=wars&version=whiston J.B. Green, The gospel of Luke, The New International Commentary on the New Testament NICNT (Grand Rapids 1997) W. Gnther, Snde aata, in: L. Coenen, E. Bayreuther en H. Bietenhard, Theologisches Begriffslexikon zum Neuen Testament TBLNT III, 1195-1199 E. Haenchen, Das Johannesevangelium. Ein Kommentar (Tbingen 1980) E.G. Hoffmann en H. v. Siebenthal, Griechische Grammatik zum Neuen Testament (Riehen 2007) G. Kittel, Wort und Reden im NT, in: G. Kittel en G. Friedrich (red), Theologisches Wrterbuch zum Neuen Testament ThWNT IV, 100-140 H. Klein, Das Lucasevangelium, Meyers Kritisch-exegetischer Kommentar ber das Neue Testament KEK I/3 (Gttingen 2006) H. Kster, Einfhrung in das Neue Testament (Berlijn, New York 1980) H.G. Liddell, R. Scott, H. Stuart Jones en R. McKenzie, Greek-English Lexicon (Oxford 1996) F. Neirynck, John and the Synoptics: 1975-1990, in: Idem, Evangelica III: 1992-2000. Collected Essays (Leuven 2001) 3-64 A. Oepke, .:tca,, in: G. Kittel en G. Friedrich (red), Theologisches Wrterbuch zum Neuen Testament ThWNT II, 619-20 Origenes, Contra Celsum I, op: http://www.newadvent.org/fathers/04161.htm P. Oussoren en R. Dekker, Evangelie van Petrus, in: Idem, Buiten de vesting. Een woord-voor-woord vertaling van alle deuterocanonieke en vele apocriefe bijbelboeken (Vught 2008) 419-21 A. Plummer, The gospel according to St. Luke, International Critical Commentary ICC (Edinburgh 1960) K.H. Rengstorf, a a.e ,, a a e,, in: G. Kittel en G. Friedrich (red), Theologisches Wrterbuch zum Neuen Testament ThWNT I, 320-339 K.H. Rengstorf, Das Evangelium nach Lukas, Das Neue Testament Deutsch NTD 3 (Gttingen 1958) U. Schnelle, Einleitung in das Neue Testament (Gttingen 2007) U. Schnelle, Einfhrung in die neutestamentliche Exegese (Gttingen 2008) H.F.D. Sparks, A synopsis of the gospels. The synoptic gospels with Johanne parallels part 1 (Londen, New York, 1970) G.P.C. Streete, Redaction criticism, in: S.L. McKenzie en S. R. Haynes (red), To each its own meaning. An introduction to biblical criticisms and their application (Louisville 1999) R.J. Swanson, The horizontal line synopsis of the gospels (Pasadena 1984) W.S. Vorster, Formgeschichte en Redaktionsgeschichte, in: A.F.J. Klijn (red), Inleiding tot de studie van het Nieuwe Testament (Kampen 1982) 94-111 D.B. Wallace, Greek grammar beyond the basics. An exegetical syntax of the New Testament (Grand Rapids 1996) U. Wilckens, Das Evangelium nach Johannes, Das Neue Testament Deutsch NTD 4 (Gttingen 2000) Th. Zahn, Das Evangelium des Lukas, Zahn (Leipzig 1913)