Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 15

De wonderbare discipelvangst

Een redactiekritiek van Lc. 5,1-11





















Illustratie: Annie Vallotton bij Lucas 5,1-11
in de Hotelbijbel van de Bijbelvereniging
2

Inhoudsopgave


1. Inleiding 3
2. Opbouw 4
3. Synoptische vergelijking 6
4. Redactiekritische observaties op tekstintern niveau 8
5. Redactiekritische observaties op tekstextern niveau 9
6. Conclusie 10
Bijlage 1. Kleurensynopsis 11
Bijlage 2. Vertalingen 13
Gebruikte literatuur 15

















3

1. Inleiding

Wie Lucas 5,1-11 opslaat in een recente editie van de Statenvertaling of in de NBG-
vertaling 1951 leest boven het tekstgedeelte: De wonderbare visvangst. Moderne
vertalingen geven echter dezelfde perikoop een kop die verwijst naar de roeping van
de eerste discipelen.
1
Het verschil tussen de opschriften geeft een goede indruk van
de complexiteit van de tekst. Ligt de nadruk nu op het wonder van de visvangst of op
het antwoord van de vissers daarop?
Wanneer we de tekst van Lucas naast parallelle gedeelten van de overige
evangelisten leggen, springen direct tal van verschillen in het oog. Zo ontbreekt het
verhaal van de overvolle netten in Marcus en Matthes, terwijl Johannes het wonder,
in een geheel andere setting, pas aan het eind van het evangelie vertelt. Opmerkelijk
is verder dat op het eerste gezicht in Lucas 5,1-11 geen sprake lijkt te zijn van een
roeping. Het werkwoord sa.. ontbreekt, evenals de woorden e.u. e:etc. eu (vgl.
echter e.u. in Codex D (Lc. 5,10)). Desondanks laten ook in Lucas de vissers aan
het einde van de perikoop alles achter zich en volgen zij Jezus.
Afwijkend is ook de positie van de diverse roepingsverhalen. In Marcus en Johannes
lezen we al in het eerste hoofdstuk over de roeping van de leerlingen (vgl. Mc. 1,16-
20; Joh. 1, 35-42), terwijl Matthes het verhaal opneemt aan het begin van Jezus
verkondiging, direct na de verzoeking in de woestijn (Mt. 4,18-22). Lucas laat Jezus
echter eerst een ronde maken langs synagogen in Galilea en Judea (Lc. 4,15; Lc.
4,44), alvorens in hoofdstuk 5 de eerste discipelen ten tonele verschijnen.
In dit werkstuk onderwerpen we Lucas 5,1-11 aan een nader onderzoek. Welke
opbouw vertoont de perikoop? Waaraan kan de evangelist de verschillende
vertelelementen daarin hebben ontleend? Hoe zijn de afwijkingen van parallelle
passages in de overige canonieke evangelin te verklaren en wat vertellen ze over
de bedoeling van Lucas?
Om een antwoord te vinden op deze vragen zal in het onderzoek hoofdzakelijk
gebruik worden gemaakt van redactiekritiek, de methode waarmee de theologische
interesse van de afzonderlijke evangelisten kan worden bestudeerd. Redactiekritiek
gaat ervan uit dat evangelisten mondelinge en schriftelijke verhalen hebben
verzameld en omgewerkt tot een eigen vertelling. Daarmee waren ze geen neutraal
doorgeefluik van tradities, maar eindredacteuren die verteleenheden samenvoegden
en uitbreiden (tekstintern niveau), afhankelijk van hun theologische bedoeling en de
gemeente die ze op het oog hadden (tekstextern niveau).
2

In de volgende paragrafen gaan we kort in op de vertelstructuur en maken we een
synoptische vergelijking van Lucas 5,1-11 en de parallelle teksten die we aantreffen
in Marcus, Matthes en Johannes. Aan de hand daarvan inventariseren we de
verschillen en overeenkomsten die de evangelin laten zien. Ook bekijken we wat de
synopsis vertelt over het bronnengebruik van Lucas. Tot slot willen we ingaan op de
positie van de perikoop in Lucas en het belang ervan voor de theologie van de
evangelist.


1
Vgl. Simon Petrus, Jakobus en Johannes geroepen (NBV), Roeping van enkele vissers (W95), Roeping van de eerste
leerlingen (W78), De eerste leerlingen (GNB), Roeping van de eerste discipelen (Telos). Een dergelijke kop wordt ook
voorgesteld in de Griekse grondteksteditie voor vertalers, het Greek New Testament (GNT). Sinds de eerste druk van het GNT
(1966) luidt daarin het opschrift boven Lucas 5,1-11: The Calling of the First Disciples. Merk overigens op dat de
Brouwervertaling (1938) Lc. 5,1-11 reeds voorziet van de kop De eerste discipelen van Jezus. Bakels (1920) zet De
wonderbare vischvangst en de roeping van Petrus boven de tekst.
2
Schnelle, Einfhrung, 156-8; Conzelmann, Arbeitsbuch, 115-6; Streete, Redaction criticism, 108-10; Vorster,
Redaktionsgeschichte, 104.
4

2. Opbouw

Wanneer we de tekst van Lucas 5,1-11 nader analyseren, valt op dat de vertelling in
drie gedeelten uiteenvalt. In de eerste drie verzen neemt de evangelist de lezer terug
naar Galilea na een opmerkelijk uitstapje in Judea (Lc. 4,44)
3
waar Jezus zich
ophoudt bij het Meer van Gennesaret, te midden van een aandringende menigte die
het woord van God van Hem wil horen.
4
Jezus ziet vervolgens twee vissersboten
werkloos aan de kant liggen (lett. staan), neemt plaats in een van de schepen en laat
deze door de eigenaar, die Simon blijkt te heten, wat van de wal afdrijven.
5
Vanuit de
boot onderwijst hij de omstanders, zittend als een joodse leraar (Green, NICNT, 232;
Bovon, Hermeneia, 169; Plummer, ICC, 143).
6

In het tweede deel van het verhaal blijkt de opdringende mensenmassa plotseling te
zijn verdwenen en zit het onderricht van Jezus er op. Van de inhoud van de rede
komen we niets te weten. Jezus spreekt Simon aan en draagt hem op om het meer
op te varen en de netten te laten zakken voor de vangst. Opmerkelijk genoeg
gebruikt Lucas hier de meervoudsvorm ,aaca.. Kennelijk richt Jezus zich niet alleen
tot Simon, maar ook tot diens bemanning.
7
De visser wijst Jezus erop dat ze al een
nacht hard werken achter de rug hebben, zonder een vis te vangen. Desondanks
waagt Simon, die Jezus hier vrij vertaald baas noemt, een tweede poging.
8
De
conversatie lijkt bedoeld om het kansloze van Jezus opdracht te onderstrepen,
evenals de verwijzing naar het gebruik van schakelnetten, die alleen s nachts met
succes zijn in te zetten (Green, NICNT, 232). Ook is het effect des te groter als blijkt
dat de daaropvolgende vangst zo omvangrijk is dat de netten dreigen te scheuren en
ook de inzet van een tweede boot niet voorkomt dat de schepen bijna zinken door
het gewicht van de vissen.
9


3
Lucas lijkt met Judea heel Palestina te hebben willen aanduiden en niet alleen de provincie in het zuiden (Bovon, Hermeneia,
165; vgl. Schnelle, Einleitung, 287-8; Conzelmann, Mitte der Zeit, 34).
4
De uitdrukking e i e ,ei eu .eu is de eerste vermelding van het woord van God in Lucas (hoewel Lc 3,2 al a .eu bevat
en in Lc. 1:2 sprake is van e e ,e,; vgl. Lc. 4,32; 4,36; 10,39). Inhoudelijk verwijst het mogelijk naar Lc. 4:43 (.u a,,.tcacat i
act.tai eu .eu). Lucas ontleent de uitdrukking aan Mc. 7:13, de eerste vermelding van het woordpaar in Marcus, en de
paulijnse zendingstraditie (Rom. 9,6; 1 Kor. 14,36; 2 Kor. 2,17; 4,2 en 1 Thess. 2,13). In Lucas slaat e i e ,ei eu .eu op
Jezus boodschap m.b.t. God (vgl. Lc. 8,11-21; 11,28), in Handelingen op de prediking van de apostelen (Klein, KEK I, 207;
Bovon, Hermeneia, 168; Green, NICNT, 232). In beide gevallen maakt de term duidelijk dat de sprekers niet hun eigen woord
gaven, maar dat ze in commissie spraken, net als de profeten in het OT (eu .eu als genitivus subiectivus). Vgl. ThWNT IV,
121-2.
5
Simon wordt traditioneel beschouwd als dezelfde persoon die in Lc. 4,38 is gentroduceerd (het parallelle verhaal in Mc. 1,29-
31 wordt verteld ndat Simon tot discipel was geroepen). Toch geeft Lucas hem in 5,3 geen lidwoord, terwijl de naam in vers 4
wel van een lidwoord is voorzien. Heeft Lucas een andere Simon op het oog of springt hij slordig om met de marcaanse traditie,
waar Simon op deze plek wl voor het eerst ter sprake komt? Immers, op het eerste gezicht lijkt in 5,3 sprake van een anafoor
(vgl. Blass, Grammatik 260; Hoffmann, Grammatik 134; Bauer, e e II.1b). Toch ligt het iets ingewikkelder. Simon wordt in
vers 5 opnieuw vermeld znder lidwoord. Bovendien zijn er tal van tekstvarianten, waarin Simon in vers 3 en 5 wel een lidwoord
krijgt. D.B. Wallace merkt dan ook op dat we are unable to articulate clear and consistent principles as to why the article is used
in a given instance (Wallace, Greek grammar, 246).
6
Onduidelijk is of Jezus in Lc. 5,3 een soort Meer-rede begint of dat Hij doorgaat met het onderricht waar Hij al in Lc. 4,44 mee
was begonnen. M.i. zijn beide opties mogelijk, aangezien het imperfectum .eteacs.i zowel kan worden vertaald met een
inchoatief (inceptief) aspect (vgl. Wallace, Greek Grammar, 253) als met een lineair aspect .
7
Vissersboten op het Meer van Gennesaret worden doorgaans bemand door twee tot vier personen (vgl. Josephus, B.J.,
2.21.8). Er is wel gedacht aan Andreas, aangezien hij verder in de perikoop ongenoemd blijft, maar wel voorkomt in de parallelle
passages Mc. 1,16 en Mt. 4,18 (zie o.m. Rengstorf, NTD 3, 73). Zahn ziet hiervoor geen bewijzen (Zahn, 251).
8
.:tca a is een typische Lucaanse aanspreektitel uit de mond van de leerlingen (het woord komt in het NT alleen in het derde
evangelie voor en dan alleen nog in de vocatief). Lucas gebruikt het woord voor yBi r; (rabbi), waar andere evangelisten at ,
sut. of etea csa. hebben (vgl. Mc. 4,38 of Mc. 9,5). Merk op dat .:tca a eigenlijk zoiets betekent als baas, leider of
bevelhebber (lett. iemand die in een ambtelijke positie het recht heeft om orders te geven). Het woord is in de oudheid ook
gebruikt voor opzichter, olifantendrijver, degene die vooraan stond in de tempel of magistraat (vgl. ThWNT II, 619-20). Petrus
zou Jezus hier dus ook kunnen aanspreken als principaal of bevelvoerder over het schip, d.w.z. in plaats van als rabbi (vgl.
..a. in vers 3 wat in dit verband eerder bevelen dan verzoeken betekent (Bovon, Hermeneia, 169)). Toch hebben alle
vertalingen hier meester, master of Meister (alleen de Wycliffbijbel maakt er Comaundoure van). Plummer oppert dat Lucas
hier voor .:tcaa kiest omdat niet-joden weinig zouden begrijpen van het woord at (Plummer, ICC, 143). Overigens heeft
Codex D hier etea csa., wat als niet-oorspronkelijk moet worden afgewezen.
9
Het gebruikte werkwoord et. cc.e is een imperfectum. Dit kan worden vertaald met een lineair aspect ( de netten waren
aan het scheuren of scheurden, vgl. SV, LV, LUV, Canisius, Telos, W95 en Naardense Bijbel) of een konatief aspect. Dit
5

De laatste vier verzen van de perikoop beschrijven de reactie van de vissers op het
wonder. Simon, hier voor de eerste keer in Lucas Petrus genoemd, valt neer voor de
knien van Jezus en smeekt Hem: Ga weg van mij, want ik ben een zondig man,
Heer (lett. ik ben een man van missers).
10
Ook de overige vissers die bij de
visvangst hadden geassisteerd, in vers 10 gentroduceerd als de broers Jacobus en
Johannes, blijken door vrees bevangen. De reactie doet denken aan het
uitgesproken gevoel van onwaardigheid dat in het OT doorgaans volgt op een
theophanie (vgl. Ex. 3,5-6; Richt. 6, 22-3; Ps. 8,5 en Jes. 6,5). De vissers herkennen
in het wonder de aanwezigheid van God, zoals is te zien aan de door Petrus
gebruikte de vocatief Kut., de LXX-vertaling van Adonai, die hier het zakelijke
.:tcaa van vers 5 vervangt. Jezus volgt het genre, door Petrus gerust te stellen (
|eeu) en te antwoorden met een belofte. Voortaan zal Petrus mensen gaan vangen,
d.w.z. door zending werven van mensen voor het Koninkrijk, met de connotatie om
ze zo te redden van de ondergang (vgl. Green, NICNT, 234; Bovon, Hermeneia,
171).
11
Vervolgens laten de vissers alles achter en volgen Jezus.


laatste drukt uit of iets is geprobeerd (konatief in enge zin), is gewenst (voluntatief) of bijna is gebeurd (tendentie). In het eerste
geval is de handeling begonnen, maar nog niet af (begonnen te scheuren, vgl. GNB, NBV). De andere twee
verschijningsvormen geven aan dat iets nog niet van start is gegaan ( dreigden te scheuren, vgl. NBG, W78). Ik geef de
voorkeur aan deze laatste optie, aangezien Lucas m.i. een stijlfiguur gebruikt om aan te geven hoe vol de netten zaten en hoe
groot het wonder was. Van een daadwerkelijk scheuren is geen sprake (ook in de parallelle vertelling in Joh. 21 blijft het net
heel).
10
In het verleden is wel gesuggereerd dat Simon zich een zondig man noemde, omdat hij willens en wetens in tegenspraak zou
leven met Gods wet (vgl. een artikel van Rengstorf in ThWNT I, 331-2; zie ook Rengstorf, NTD 3, 74; TBLNT, 1197). In de
vroege kerk is ook gedacht dat Simon zich schuldig had gemaakt aan specifieke zonden (Brief van Barnabas V.9; Origenes,
Contra Celsum, I.63).
11
,., .. heeft volgens Liddell-Scott twee betekenissen. Wanneer het wordt gezien als een samentrekking tussen ,.e , en
a,.u., duidt het werkwoord op to take alive, take captive instead of killing (vgl. Bauer: lebendig fangen). Beschouwen we
,., .. als een combinatie van ,. en a,.t., dan betekent het to restore to life, revive (Liddell-Scott, 19379). De eerste
betekenis komen we tegen in 2 Tim. 2,26, de tweede in Lucas 5,10, waar het werkwoord metaforisch wordt gebruikt voor
zendingsactiviteiten, d.w.z. het winnen van mensen voor de vrijheid van het Koninkrijk (in de LXX betekent het werkwoord ook
redden van de ondergang). Het werkwoord staat, gezien ook het vooraan geplaatste ai.:eu,, in de perikoop tegenover
a,a .i t,u.i, het vangen en doden van vissen voor de verkoop (zie ook Codex D, waarin Jezus niet alleen Petrus, maar alle
vissers toespreekt: e.u. sat ,.i.c. a.t, t,u.i :etc. ,a ua, a.t, a i.:.i).
6

3. Synoptische vergelijking

Lc. 5,1-11 vertoont verwantschap met teksten uit Marcus (Mc. 1,16-20 en 4,1-2) en
Matthes (Mt. 4,18-22 en 13,1-3). Ook zijn er interessante parallellen met Johannes
(1,35-42 en 21,1-11). Voor een weergave in kolommen verwijs ik naar bijlage 1 en 2,
waar achtereenvolgens een kleurensynopsis van de Griekse tekst is te vinden en
een synopsis in het Nederlands. In het nu volgende gaan we kort in op de
belangrijkste verschillen en overeenkomsten tussen de genoemde passages.
Als eerste valt op dat Jezus in Marcus en Matthes alln langs het Meer van Galilea
trekt (in beide evangelin abusievelijk aangeduid met aacca). Lucas laat Hem bij
het meer (t i) vergezellen door een massa mensen. In Marcus en Matthes zijn de
aankomende discipelen nog volop bezig met vissen, terwijl in Lucas het werk er al op
zit en de vissers de netten schoonmaken. Een ander verschil in de manier van
vissen. In Marcus staan de vissers op de wal en werpen van daaruit het net in het
water (e a|tcei of werpnet). In Lucas gaan Simon en de zijnen het meer op
en trekken na de vangst de schakelnetten (a etsua) aan boord van het schip.
Overigens is een overeenkomst dat in elk van de synoptische evangelin de
discipelen aan het werk zijn op het moment van hun roeping. Een andere
overeenkomst is dat zowel de roeping als het wonder van de visvangst begint met
een zien door Jezus (Bovon, Hermeneia, 169).
Lucas 5,4-10a geeft zogeheten lucaans Sondergut weer, d.w.z. een relaas dat niet in
de andere synoptische evangelin is terug te vinden.
12
En ook de aansluitende
roeping, waarbij Lucas weer enigszins de draad van het oudere Marcus oppakt, kent
een afwijkend verloop. De overgang is wat ruw, doordat Jacobus en Johannes in
feite in vers 7 al worden verondersteld en pas in vers 10 met name worden
gentroduceerd (parallel aan Marcus). Dan volgt in Lucas de belofte aan Petrus: Van
nu af aan zal je mensen gaan vangen. Zoals al is vastgesteld, valt het woord sa..
niet (vgl. Mc. 1,20; Mt. 4, 21b) net zo min als het e.u. e:tc. eu (Mc. 1,17 en Mt.
4,19). Opvallend is bovendien dat in Marcus en Matthes de leerlingen Jezus
achterna gaan na slechts een oproep daartoe (Mc. 1:17 en Mt. 4,19), wat een nogal
abrupte indruk maakt, terwijl de discipelen in Lucas pas volgen na een voorafgaand
en overtuigend wonder.
13
Wel moet hieraan worden toegevoegd dat Simon in Lc.
5,5-6 Jezus op Zijn woord gehoorzaamt en gaat vissen, ook al had hij in de nacht
ervoor niets gevangen. Tot slot is kenmerkend dat Lucas de leerlingen alles doet
verlaten. Geen enkele andere evangelist slaat zo weinig acht op aardse goederen.
14

Het vierde evangelie bevat ook een relaas over de roeping van de discipelen (Jh. 1,
35-42). Dit vertoont vrijwel geen enkele parallel met de roepingsgeschiedenissen in
de synoptische evangelin. Alleen het sleutelwoord seeucai keert in alle
vertellingen terug (Mc. 1, 18; Mt. 4,20; Lc. 5,11 en Jh. 1,37). Ook herkennen we de
broederband tussen Petrus en Andreas (Jh. 1,40). Voor het overige zien we alleen
verschillen. Zo speelt het verhaal in Johannes zich af in Bethani in Judea, in plaats
van langs het Meer van Galilea. Verder worden in het vierde evangelie de discipelen
niet gentroduceerd als vissers, maar als leerlingen van Johannes de Doper. Het is
De Doper die hen bij Jezus introduceert, waarna de discipelen uit eigen beweging
besluiten om zich bij Jezus aan te sluiten. Van een uitnodiging door Jezus is geen
sprake.

12
Merk op dat Schnelle de gehele perikoop beschouwt als lucaans Sondergut (Schnelle, Einleitung, 196).
13
Dit gebeurt vaker in Lucas: vgl. Lc. 5,25-6; 7,16; 13,13; 17,15.18 (Conzelmann, Mitte der Zeit, 35).
14
Bovon wijst op Lc. 9,2 (bedoeld zal zijn vers 3); 12,33; 14,26.33 (Bovon, Hermeneia, 171 nt 24), terwijl Green nog noemt Lc.
6,35; 12,13-21; 16,14.19-31; 18,22 (Green, NICNT, 229). Vgl. echter Lc. 16,9.11.
7

Meer parallellen zijn er tussen Lc. 5,4-10a en Jh. 21,1-11.
15
Ook in Johannes is
sprake van een wonderbaarlijke visvangst na een eerdere mislukte poging. Jezus
beveelt en de discipelen gehoorzamen. Verder staan ook in Johannes Petrus en
Jezus tegenover elkaar. Maar verschillen zijn er ook. In het vierde evangelie wordt
Jezus niet direct herkend, staat Hij op de wal en zijn Petrus en Johannes samen.
Petrus laat bovendien het vissen aan de anderen over, terwijl hij in Lucas juist de
handelende visser is. In Johannes wordt de vis dicht bij de kust gevangen, in Lucas
ver op het meer. Wel maken de vissers in beide evangelin gebruik van een
schakelnet (etsuei). Maar in Johannes werpen de leerlingen hun net uit (a.), wat
meer past bij een a|tcei, terwijl Lucas hen de netten laat zakken (,aa.). In het
vierde evangelie snelt Petrus na het wonder naar Jezus toe, in Lucas vraagt hij Hem
om van hem weg te gaan. De afloop van beide verhalen vertoont tenslotte nog een
opmerkelijke parallel. Het verhaal in Lucas loopt uit op het aanstellen van Petrus als
visser van mensen, terwijl in Johannes 21,15-23, sprake is van het aanwijzen van
Petrus als herder van zijn kudde.


15
Haenchen vermoedt dat Johannes Lucas moet hebben gekend (Haenchen, Johannesevangelium, 585). Vgl. Neirynck, John
and the synoptics 1975-1990, 8,14-5. Klein gaat uit van een gemeenschappelijke bron (Klein, KEK I, 206).
8

4. Redactiekritische observaties op tekstintern niveau

In de nu volgende paragraaf willen we nagaan wat we kunnen zeggen over het
bronnengebruik van Lucas. Hoe is de evangelist tot zijn afwijkende relaas gekomen?
Daartoe maken we niet alleen gebruik van de zojuist beschreven synoptische
parallellen, maar we kijken ook breder. Wanneer we het eerste deel van de perikoop
(Lc. 5,1-3) onder de loep nemen, valt op dat Lucas meerdere tekstelementen uit
Marcus combineert. Niet alleen put hij uit de marcaanse roepingsgeschiedenis (Mc.
1,16-20), maar ook diens beschrijving van het onderricht van Jezus aan de oever van
het meer (Mc. 2,13) en Zijn onderwijs vanuit een boot (Mc. 4,1-2) keren terug.
16

Lucas combineert kortom enkele verhalen die in verband staan met het Meer van
Galilea.
Het middengedeelte bevat lucaans Sondergut. De overgang tussen vers 3 en 4 is
tamelijk ruw. De mensenmassa die in de eerste drie verzen een voorname rol speelt
is plotseling volledig uit beeld verdwenen. Ook blijkt de meer-rede opeens beindigd.
In plaats daarvan staat Simon Petrus in de schijnwerpers. Bovon vermoedt dat het
relaas dat volgt (Lc. 5,4-9) uit n bron afkomstig is (Hermeneia, 167). Gezien de
overeenkomsten met Johannes 21,1-11 kan het gaan om een gemeenschappelijke
oorsprong van beide vertellingen. Bovon wijst erop dat verhalen over Jezus
aanvankelijk los van elkaar hebben gecirculeerd. Lucas verbindt het natuurwonder
en de aansluitende belofte aan Petrus met de roeping van de discipelen en
Johannes koppelt het aan de drievoudige opdracht aan Petrus om na Pasen de
gemeenschap te leiden.
17
Naast de johannesche parallel kan nog worden gewezen
op andere wonderbare visvangsten, maar deze lijken niet als bron te hebben
gefungeerd voor Lucas.
18

Aan het slot van Lucas 5,1-11 keert de evangelist terug naar Marcus en opnieuw
springt hij vrij om met zijn bron. Vers 10a volgt wat abrupt op vers 9, maar Lucas
heeft de tekst ervan nodig, omdat hij de afzonderlijke roeping van Jacobus en
Johannes (Mc. 1,19-20a) weglaat. Andreas, die in Marcus nog samen met Petrus
wordt geroepen, blijft helemaal achterwege, waardoor de marcaanse profetie van
Jezus over het vangen van mensen (Mc. 1,17) alleen aan Simon is gericht.
19
Lucas
schrapt bovendien het werkwoord sa.., waardoor ook van een roeping feitelijk geen
sprake meer is. Het accent ligt bij Lucas kortom op het inleidende wonder en de
belofte aan Petrus, niet op diens roeping (vgl. Bovon, Hermeneia, 167).
20



16
Dit verklaart waarom de boot is verdwenen in Lc. 8,4, de synoptische parallel van Mc. 4,1-2.
17
Klein meent dat de wonderbare visvangst van oorsprong een Paasvertelling is, zoals in Johannes 21 (Klein, KEK I, 206).
Wilckens houdt het daarentegen op een roepingsgeschiedenis (Wilckens, NTD 4, 322). Plummer ziet geen reden om een
gemeenschappelijke bron van beide verhalen te veronderstellen en stelt dat twee min of meer dezelfde wonderen moeten
hebben plaatsgevonden (vgl. Plummer, ICC, 147).
18
Te denken valt aan Mt. 13,47-50. In dit gedeelte van de mattheaanse parabelrede is sprake van een ca, i of sleepnet (i.t.t.
tot een et suei), waarmee (vissen) van allerlei soorten worden samengebracht. Daarmee lijkt het net volgens Jezus op het
Hemels Koninkrijk. Vervolgens verschuift de handelende persoon van het sleepnet/ Koninkrijk naar een onpersoonlijk men, dat
in vers 49 wordt gedentificeerd met engelen, die de slechten afzonderen uit het midden van de rechtvaardigen. Een ander
visverhaal is te vinden in Mt. 17,24-27. Hierin wordt gevist met een a,stcei. Aland wijst nog op een parallel met het evangelie
van Petrus, waarin Simon en Andreas na de opstanding uit vissen gaan (aei., .i a a:a.i .t, i aaccai). Of er
vervolgens een wonder gebeurde, weten we niet, want het evangelie van Petrus wordt hier afgebroken (Evangelie van Petrus,
v. 58-60).
19
Een andere bron dan Marcus lijkt Lucas niet te hebben gebruikt voor zijn versie van de belofte aan Petrus. Er zijn buiten Mc.
1,17 geen Oudtestamentische parallellen waarin het vangen van mensen positief wordt geduid (vgl. Hos. 7,12; Am. 4,2; Hab.
1,14-5; Jer. 16,16, Ez. 12,13 (17,20); Ez. 32,3). Hetzelfde geldt voor buiten-Bijbelse bronnen (1QH XIII (=V) 5-10 (vgl. Jer.
16,16); Bil. I, p. 188; Josephus, Ant. ix 4.6; B.J. iii,9). Een positieve invulling van het vangen van mensen is te vinden in de
psalm van Aseneth (21,21), waarin de dochter van Potifera vol vuur bezingt hoe haar geliefde Jozef haar met zijn schoonheid
en wijsheid heeft gevangen (a,.u .) als een vis aan de haak (Burchard, Joseph and Aseneth, 177-247).
20
Desondanks volgen bij Lucas alle genoemde vissers Jezus ook zonder expliciete uitnodiging daartoe. Green vermoedt
daarom dat Petrus door Lucas wordt opgevoerd als representant van de andere discipelen (Green, NICNT, 231, 234).
9

5. Redactiekritische observaties op tekstextern niveau

Zoals in het voorgaande al is vastgesteld, krijgt Petrus een hoofdrol toebedeeld in
Lucas 5,1-11. Jezus geeft aan hem de opdracht om het meer op te gaan. Ook is het
Petrus die Jezus voor de knien valt in reactie op de wonderbare visvangst. De
voorspelling van Jezus dat hij voortaan mensen zal vangen is eveneens uitsluitend
aan Petrus gericht. Jacobus en Johannes hebben in Lucas slechts een bijrol, terwijl
Andreas helemaal niet wordt genoemd.
21
Bovon ziet hierin een secundair eerbetoon
aan Petrus leiderschap in de eerste christengemeenschap in Jeruzalem en daarmee
aan de kerk als geheel (Bovon, Hermeneia, 171; vgl. Conzelmann, Arbeitsbuch, 345;
Kster, Einfhrung, 728).
Hoezeer Lucas Petrus centraal stelt, blijkt ook uit het voorbeeldgedrag dat de discipel
in de hele perikoop laat zien. In voorgaande hoofdstukken had Jezus met zijn
verkondiging weliswaar steeds hevige reacties losgemaakt, maar Hij kreeg slechts
erkenning van demonen die Hem gehoorzaamden (Lc. 4,34 en 41). De massa
daarentegen stond verbaasd en vroeg zich af wie Hij was. De inwoners van Nazareth
leken hem bovendien te hebben uitgedaagd om wonderen te doen (Lc. 4,23). Simon
Petrus is echter de eerste mens die Jezus gehoorzaamt en met diep ontzag en
beven (a..) aanvaardt als Heer. Hij spreekt Hem ook aan met Kut. zoals dat in
de vroegchristelijke gemeente gepast was en niet met het door de demonen
gebezigde ute, eu .eu . Hij is daarmee een exemplum voor de lucaanse gemeente
(vgl. Klein, KEK I, 209; Green, NICNT, 228, 233).
Petrus wordt opgeroepen tot het vangen van mensen, een metafoor voor het
verkondigen van het woord. De perikoop past daarmee uitstekend in het
programmatische eerste hoofddeel van Lucas (4,14-9,50).
22
Daarin staat het
optreden van Jezus in Galilea centraal (Conzelmann, Arbeitsbuch, 339, 345).
23
Het
handelen kenmerkt zich door vervulling van Goddelijke profetien, d.w.z. het brengen
van het evangelie aan de armen en de genezing van zieken (vgl. Lc. 4,17-21). Lucas
concentreert zich zodanig op het optreden van Jezus dat hij dat vooraf laat gaan aan
de roeping van de discipelen. In Marcus worden eerst de leerlingen geroepen,
waarna de genezingen volgen die Lucas al in hoofdstuk 4 weergeeft. De verwerping
in Nazareth komt bij Marcus pas in hoofdstuk 6 aan bod. Lucas zoomt dus meer dan
Marcus in op de missionaire activiteiten van Jezus, die hij zijn gemeente als
voorbeeld voorhoudt (Klein, KEK I, 204).


21
De discipelen spelen in Lucas sowieso een bescheiden rol als figuranten: zij treden pas in Handelingen in de schijnwerpers
(Green, NICNT, 228; Bovon, Hermeneia, 167).
22
Klein ziet in Lc. 5,1 het tweede hoofddeel van Lucas beginnen, maar dat loopt parallel aan het eerste hoofddeel zoals dat
door Conzelmann is onderscheiden (Klein, KEK I, 51-2, 204).
23
Merk op dat in Lucas (gezien Lc. 4,44) het onderscheid met het tweede hoofddeel het zgh. Reisebericht - minder groot is
dan bij Marcus (voor het Reisebericht, zie o.m. Conzelmann, Mitte der Zeit, 53-7).
10

6. Conclusie

We keren terug naar de verschillende kopjes die in de Bijbelvertalingen boven Lc.
5,1-11 zijn geplaatst. Is in de perikoop sprake van een roepingsgeschiedenis of van
een natuurwonder? Wie de roeping centraal stelt, kan wijzen op het feit dat plaats en
personen in Lucas gelijk zijn aan die in de parallelle passages in Marcus en
Matthes, hoewel de evangelist Andreas achterwege laat. Het wonder zou dan een
vertelling kunnen zijn over de roeping van de eerste discipelen (Conzelmann, Mitte
der Zeit, 35). Maar het is evenzeer denkbaar dat het omgekeerde het geval is. Het
werkwoord roepen ontbreekt immers in Lucas. Alle nadruk valt op de visvangst en
de daaraan gekoppelde belofte aan Petrus, die in de opbouw van Lucas alle ruimte
krijgen. Het wonderverhaal kan zodoende worden gezien als een midrasj bij de
profetie (Bovon, Hermeneia, 171-2; vgl. Bultmann, Geschichte, 232). Dat blijkt ook uit
het feit dat het verhaal pas relatief laat een plaats krijgt in Lucas, n voorafgaande
wonderen. De wonderbare visvangst lijkt zo een wonder in een rij te zijn. Jezus wordt
ten voorbeeld gesteld als de eerste en grote vanger van mensen. Het is Petrus die
Hem erkent en vervolgens de belofte krijgt dat ook hij mensen zal vangen. Maar daar
blijft het niet bij. Zijn seti.iet volgen zijn voorbeeld en laten alles achter om Jezus
achterna te gaan. Zo lopen het wonder en de profetie toch uit op een impliciete
roeping, op een wonderbare discipelvangst. De missionaire activiteiten van de
leerlingen, beschreven in Lc. 9,1-6; 10,1-12.17-20 en het boek Handelingen, staan
model voor Lucas eigen gemeente.

11

Bijlage 1. Kleurensynopsis

Lucas 5,1-11 vertoont niet alleen verwantschap met teksten uit Matthes en Marcus,
maar, zijdelings, ook met Johannes. Dat blijkt wanneer we een kleurensynopsis
maken.
24
Het zwaartepunt van de vergelijking ligt op de parallellen tussen Marcus,
Matthes en Lucas. De zwarte tekst bestaat uit woorden die letterlijk overeenkomen
met de twee andere synoptische evangelin. Een kleur in een kolom die tot een
ander evangelie behoort, duidt aan dat de woorden alleen met dat andere evangelie
worden gedeeld. Tekst in de kleur van de eigen kolom bevat uniek materiaal van
datzelfde evangelie. Dus, rode tekst in de kolom van Lucas duidt op een woordelijke
overeenkomst met Marcus, blauwe tekst op een literaire verwantschap met Matthes
en groene tekst geeft woorden weer die uniek zijn voor Lucas. Op deze manier vallen
de zogeheten minor agreements direct op (Schnelle, Einfhrung, 76-77). Immers,
gedeelten waarin Matthes en Lucas samen afwijken van Marcus, zijn blauw in de
kolom van Lucas en groen in de kolom van Matthes. De parallel met Johannes is
voor de volledigheid toegevoegd, hoewel van een directe literaire afhankelijkheid
geen sprake is. Waar twee evangelin woordelijk overeenkomen met Johannes is de
kleur bruin gebruikt.
25



Marcus 1,16-20 Matthes 4,18-22 Lucas 5,1-11 Johannes 21:1-11
16
Kat :aa ,.i :aa i
aaccai , latat a,
18
E.t:a.i e. :aa i
aaccai , latat a,
1
`E,. i.e e. .i . ei
e,ei .:ts.tcat au. sat
aseu.ti ei e,ei eu .eu
sat aue, i . c. , :aa i
tii l.iica.
1
\.a aua .|ai..c.i
.auei :ati e `Iceu, et,
aat, .:t , aacc,
, Tt.taee, .|ai..c.i
e. eu.,.
26


.t e.i Lt .ia sat `Aie. ai
e i a e.|e i Lt .ie,
a |taeia, . i
aacc cai ,a a t.t ,.
.t e.i eu e ae.|eu,, Lt.ia
ei .,e.iei E.ei sat
`Aie.ai ei ae.|ei aueu,
aeia, a |t cei .t,
i aaccai cai ,a
at.t,.
2
sat .t e.i eu e :eta .c.a
:aa i tii et e.
at.t, a :` au .i a:ea i.,
.:uiei a etsua.
2
cai e eu Lt .i E.e,
sat O.a, e .,e.ie,
^teue, sat Naaia e a:e
Kaia , latata, sat et
eu Z..eat eu sat a et . s
.i a.i aueu eue.
3

.,.t auet, Lt .i E.e,
u :a ,. a t.u .ti. . ,eucti
au. .,e.a sat .t, cui
cet . . ei sat . i. cai .t ,
e :et ei, sat . i . s.ti
iust .:tacai eue.i.
4
:.ta, e. e ,.ie.i,
.c `Iceu, .t, ei
at,taei, eu .iet e.tcai
et aat et `Iceu, .cti.
5
.,.t eui auet, [e|
`Iceu, :ateta, t
:ec|a,tei .,..,
a:.stcai au. eu.
{
4:1
Kat :a ti ae
etea cs.ti :aa i
aaccai sat cuia ,.at
:e , au e i e,e, :.t ce,,
.c. auei .t , :etei
. aia sacat .i
aacc, sat :a , e e,e,
:e, i aaccai .:t ,
,, cai.
13:2
sat . et eacs.i
au eu , . i :aaeat, :ea
sat ..,.i auet, .i
etea, aueu}
{
13:1
`Ei . a . s.t i
...i e `Iceu, , etsta,
. sa e :aa i aaccai
13:2
sat cui,cai :e,
au e i e ,et :eet, .c.
au e i .t , :et ei . aia
sa cat, sat :a , e e,e,
.:t ei at,taei .tcs.t.
13:3a
Kat .ac.i auet,
:ea . i :aaeat , . ,.i}
3
. a , e. .t , . i . i
:et.i, e i Lt .ie,,
.c.i auei a:e , ,,
.:aia,a,.ti et,ei satca,
e. .s eu :eteu . et eacs.i
eu, e,eu,.


24
Vrij naar het systeem van S. Carlson: http://www.mindspring.com/~scarlson/synopt/harmony.
25
Vgl. noot 15. Aland neemt Joh. 21,1-11 op in zijn synopsis over Der Fischzug des Petrus (Aland, SQE 41). Andere
samenstellers daarentegen plaatsen Johannes 1,35-42 naast de genoemde verzen uit de synoptici. Zie Swanson, The
horizontal line synopsis III, p. 18-20; Sparks, Synopsis of the gospels, 24-25.
26
Hieraan kan een parallel met Joh. 1, 35 worden toegevoegd: T . :au tei :a ti .t cs.t e `I.aii, sat . s .i a. i aueu
eu e
36
sat .. a, . `Iceu :.t:aeu it . ,.t t e. e aie , eu .eu.
12

4
'., e. .:aucae a.i,
.t :.i :e, ei Lt.ia
.:aia,a,. .t, e ae, sat
,aaca. a et sua u.i .t,
a ,ai.
5
sat a :est.t , Lt .i
.t :.i . :tcaa, et` e,
iuse, se:tacai., eu e. i
.ae.i .:t e. . at
ceu ,aa c. a et sua.
6
sat eue :etcai.,
cui. s.tcai :e, t ,u .i
:eu, et.cc.e e. a
etsua au.i.
7
sat
sa. i.ucai et , .e ,et, . i
. ... :et. eu .eia,
cua.cat auet, sat
ei sat .:cai a|e.a
a :eta .c. ut,.cat
au a .
8
t e. i e. Lt .i E. e,
:ec.:.c.i et, ,eiacti
`Iceu .,.i ... a:`
.eu, et ai aa.e,
.t t, su t..



9
ae, ,a :.t.c,.i
auei sat :aia, eu, cui
au. .:t a,a .i
t,u.i .i cui.aei,

6
e e. .t :.i auet, a..
.t, a e.ta . eu :eteu
e et suei, sat .uc...
. aei eu i,






sat eus.t aue .sucat
tc,uei a:e eu :eu, .i
t ,u .i.





17
sat .t :.i au et , e
`Iceu , e.u . e:t c. eu, sat
:etc. ua, ,.i.cat a t.t ,
ai.:.i.



19
sat . ,.t auet, e.u.
e:tc. eu, sat :etc. ua,
at.t, ai.:.i.

10
eet., e. sat `Ias.ei
sat `I.aiii uteu,
Z..eateu, et cai seti.iet
. Lt.it. sat .t :.i :e,
ei Lt.ia e `Iceu,
|eeu a:e eu iui
ai.:eu, .c ,.,.i.




18
sat .u u, a|.i., a
et sua seeucai au..
20
et e. .u . ., a|.i., a
et sua seeucai au..

{1,37
sat seucai et eue
aat au eu aeuie, sat
seeucai . `Iceu.}
19
Kat :ea, e t ,ei .t e.i
`Ias.ei ei eu Z..eateu
sat `I.aiii ei ae.|ei
au eu sat au eu , .i .
:et. saat,eia, a
et sua,

21
sat :ea , . s.t .i .t e.i
aeu, eu e a e.|eu ,,
`Ias.ei ei eu Z..eateu
sat `I.aiii ei ae.|ei
aueu, .i . :et. .a
Z..eateu eu :ae, au.i
saat,eia, a etsua
au .i,


20
sat .u u, . sa .c.i au eu ,.
sat .sa.c.i aueu,.

sat a |. i., ei :a.a
au .i Z..eat ei . i . :et .
.a .i tc..i a:ei
e:tc. au eu .

22
et e. .u . ., a |. i., e
:et ei sat ei :a.a au.i
seeucai au . .
11
sat saa,a,e i., a :eta
.:t i ,i a |. i., :a ia
seeucai au . .


8
et e. aet aat .
:etat. ei, eu ,a cai
asai a:e , ,, aa .,
a:e :,.i etasect.i,
cuei., e etsuei .i
t ,u .i.
9
., eui a:.cai
.t, i ,i .:eucti
a iasta i s.t. ii sat
eatei .:ts.t .iei sat
aei.
10
.,.t auet, e
`Iceu, .i.,sa. a:e .i
eat.i .i .:taca. iui.
11

ai. eui Lt.i E.e, sat
.t suc.i e et suei .t , i
,i .cei t,u .i .,a.i
. sae i :.i seia t. i
sat eceu.i ei.i eus
.c,tc e etsuei.

13

Bijlage 2.

Vertalingen
De onderstaande vertalingen betreffen werkvertalingen van de in Bijlage 1 gemaakte
synopsis.

Marcus 1,16-20 Matthes 4,18-22 Lucas 5,1-11 Johannes 21:1-10
16
En toen Hij langs de Zee
van Galilea ging,
18
Toen Hij nu langs de Zee
van Galilea wandelde,
1
Het geschiedde nu, toen
het volk bij Hem aandrong
om het woord van God te
horen, dat Hij bij het Meer
van Gennesaret stond (lett.
was staande)
1
Na deze dingen liet Jezus
zich weer aan de leerlingen
zien, bij de Zee van
Tiberias en Hij liet zich
aldus zien:
zag hij Simon en Andreas,
de broer van Simon, hun
visnetten in de zee
uitwerpen, want het waren
vissers.
zag Hij twee broers, Simon,
genaamd Petrus, en
Andreas, zijn broer, een
visnet in de zee werpen,
want het waren vissers.
2
en Hij zag twee boten, die
bij het meer lagen (lett.
stonden), en de vissers,
nadat zij waren uitgestapt,
spoelden de netten.
2
Simon Petrus en Thomas,
genaamd Didymus, en
Nathanael, die van Kana in
Galilea was, en de zonen
van Zebedes en twee
anderen van zijn leerlingen,
waren samen.
3
Simon
Petrus zei tegen hen: Ik ga
weg om te vissen. Zij
zeiden tegen hem: Wij
gaan (ook) met jou. Zij
gingen weg en gingen aan
boord van de boot en in die
nacht vinden zij niets.
4

Toen de morgen reeds was
gekomen, stond Jezus op
het strand. De leerlingen
wisten echter niet dat het
Jezus was.
5
Jezus zei dan
tegen hen: Vrienden (lett.
kindertjes), hebben jullie
niet wat toespijs (of: wat
voor op brood)? Zij
antwoordden Hem: Nee.
{
4:1
En weer begon Hij te
onderrichten bij de zee, en
een zeer grote menigte
verzamelde zich bij Hem,
zodat Hij, nadat Hij aan
boord van een boot was
gegaan, op de zee ging
zitten en heel de menigte
bij de zee op het land was.
4:2
En Hij leerde hen in/
door gelijkenissen vele
dingen en Hij zei hen in zijn
onderricht:}
{
13:1
Nadat Jezus op die
dag het huis had verlaten,
zat Hij bij de zee,
13:2
en
zeer grote menigten
verzamelden zich bij Hem,
zodat Hij, nadat Hij aan
boord van een boot was
gegaan, ging zitten en heel
de menigte op het strand
stond.
13:3a
En Hij sprak tot
hen vele dingen in/ door
gelijkenissen en zei:}

3
En nadat hij aan boord
van een van de boten die
van Simon was gegaan,
vroeg Hij hem een eindje
van wal (lett. een weinig
van het land) te steken en
toen Hij was gaan zitten,
begon Hij de menigten
vanuit de boot te
onderwijzen.


4
Toen Hij was gestopt met
spreken, zei Hij tegen
Simon: Ga met de boot het
Meer op en laat jullie
netten zakken voor de
vangst.
6
Hij zei tegen hen: Werp
het net aan de rechterzijde
van de boot en jullie zullen
vinden.


5
En Simon antwoordde en
zei: Meester (lett. baas),
hoewel we ons de hele
nacht door hebben
ingespannen, hebben we
niets gevangen. Maar op
Uw woord zal ik de netten
laten zakken.

6
En toen zij dit hadden
gedaan, vingen zij een
grote menigte vissen en die
dreigde hun netten te
scheuren.
Zij wierpen dan (het net) en
zij konden het niet meer
ophalen door de menigte
van vissen.
14


7
En zij wenkten hun
collegas in de andere boot
om hen te komen helpen
en zij kwamen en vulden
(de) beide boten, zodat zij
bijna zonken.


8
En toen Simon Petrus
(dat) zag, viel hij neer voor
de knien van Jezus en
zei: Ga weg van mij, want
ik ben een zondig man,
Heer!
7
De leerling die Jezus
liefhad zei tegen Petrus:
Het is de Heer. Toen
Simon Petrus dan had
gehoord dat het de Heer
was, deed hij zijn overkleed
om, want hij was
ongekleed (d.w.z. hij had
alleen zijn onderkleed aan),
en wierp zich in de zee.

9
Want vrees had hem en
allen die bij hem waren
bevangen over de
visvangst die zij samen
hadden verricht,





17
En Jezus zei tegen hen:
Kom achter Mij (aan) en Ik
zal maken dat jullie vissers
van mensen worden.




19
En Hij zei tegen hen:
Kom achter Mij (aan) en Ik
zal jullie vissers van
mensen maken.
10
net als ook Jacobus en
Johannes, de zonen van
Zebedes, die makkers
van Simon waren. En
Jezus zei tegen Simon:
Wees niet bang. Van nu af
aan zul je mensen (gaan)
vangen.

18
En direct nadat ze de
netten hadden
achtergelaten, volgden zij
Hem.
20
Nadat zij direct de netten
hadden achtergelaten,
volgden zij Hem.

{
1,37
En de twee leerlingen
hoorden hem spreken en
zij volgden Jezus.}
19
En nadat Hij een weinig
was verder gegaan, zag Hij
Jacobus, de zoon van
Zebedes, en zijn broer
Johannes in de boot terwijl
ze de netten aan het
herstellen waren.
20
En
direct riep Hij hen
21
En nadat Hij van daar
was verder gegaan, zag Hij
twee andere broers,
Jacobus, de zoon van
Zebedes, en zijn broer
Johannes in de boot met
Zebedes, hun vader,
terwijl ze hun netten aan
het herstellen waren. En Hij
riep hen.


en nadat ze hun vader
Zebedes hadden
achtergelaten in de boot
met de dagloners, gingen
ze weg, achter Hem (aan).
22
Nadat zij nu direct de
boot en hun vader hadden
achtergelaten, volgden zij
Hem.

11
En nadat ze de boten op
het land hadden gebracht
en alles hadden
achtergelaten, volgden zij
Hem.


8
En de andere leerlingen
kwamen met het bootje,
want ze waren niet ver van
het land maar zon 200 el
terwijl zij het net met
vissen voortsleepten.
9

Toen zij dan waren
uitgestapt op het land,
zagen zij een aangelegd
kolenvuur, waarop een
beetje vis lag en brood.
10

Jezus zei tot hen: Breng
(wat) van de vissen die
jullie zojuist hebben
gevangen.
11
Simon Petrus
dan klom (aan boord) en
trok het net op het land, vol
met grote vissen, 153
stuks, en hoewel het er
zoveel waren, scheurde het
net niet.

15

Gebruikte literatuur

K. Aland, Synopsis Quattuor Evangeliorum (Stuttgart 1997)
W. Bauer, Wrterbuch zum Neuen Testament. 6., vllig neu bearbeitete Auflage von Kurt und Barbara
Aland (Berlijn, New York 1988)
F. Blass, A. Debrunner en F. Rehkopf, Grammatik des neutestamentlichen Griechisch (Gttingen
1975)
F. Bovon, A commentary on the gospel of Luke 1:1-9:50, Hermeneia (Minneapolis 2002)
The Epistle of Barnabas, in: M. Staniforth, Early christian writings. The apostolic fathers
(Harmondsworth 1982) 189-222
R. Bultmann, Die Geschichte der synoptischen Tradition (Gttingen 1931)
C. Burchard, Joseph and Aseneth, in: J.H. Charlesworth (red), The Old Testament Pseudepigrapha II
(Garden City 1985) 177-247
H. Conzelmann, Die Mitte der Zeit. Studien zur Theologie des Lukas, Beitrge zur historischen
Theologie 17 (Tbingen 1960)
H. Conzelmann en A. Lindemann, Arbeitsbuch zum Neuen Testament (Tbingen 2004)
F. Josephus, Antiquitates Judaicae, op: http://pace.mcmaster.ca/york/york/showText?text=anti
F. Josephus, Bellum Iudaicum (tceta Ieueatseu :e.eu :e, 'P.ateu,), op:
http://pace.mcmaster.ca/york/york/showText?text=wars&version=whiston
J.B. Green, The gospel of Luke, The New International Commentary on the New Testament NICNT
(Grand Rapids 1997)
W. Gnther, Snde aata, in: L. Coenen, E. Bayreuther en H. Bietenhard, Theologisches
Begriffslexikon zum Neuen Testament TBLNT III, 1195-1199
E. Haenchen, Das Johannesevangelium. Ein Kommentar (Tbingen 1980)
E.G. Hoffmann en H. v. Siebenthal, Griechische Grammatik zum Neuen Testament (Riehen 2007)
G. Kittel, Wort und Reden im NT, in: G. Kittel en G. Friedrich (red), Theologisches Wrterbuch zum
Neuen Testament ThWNT IV, 100-140
H. Klein, Das Lucasevangelium, Meyers Kritisch-exegetischer Kommentar ber das Neue Testament
KEK I/3 (Gttingen 2006)
H. Kster, Einfhrung in das Neue Testament (Berlijn, New York 1980)
H.G. Liddell, R. Scott, H. Stuart Jones en R. McKenzie, Greek-English Lexicon (Oxford 1996)
F. Neirynck, John and the Synoptics: 1975-1990, in: Idem, Evangelica III: 1992-2000. Collected
Essays (Leuven 2001) 3-64
A. Oepke, .:tca,, in: G. Kittel en G. Friedrich (red), Theologisches Wrterbuch zum Neuen
Testament ThWNT II, 619-20
Origenes, Contra Celsum I, op: http://www.newadvent.org/fathers/04161.htm
P. Oussoren en R. Dekker, Evangelie van Petrus, in: Idem, Buiten de vesting. Een woord-voor-woord
vertaling van alle deuterocanonieke en vele apocriefe bijbelboeken (Vught 2008) 419-21
A. Plummer, The gospel according to St. Luke, International Critical Commentary ICC (Edinburgh
1960)
K.H. Rengstorf, a a.e ,, a a e,, in: G. Kittel en G. Friedrich (red), Theologisches Wrterbuch
zum Neuen Testament ThWNT I, 320-339
K.H. Rengstorf, Das Evangelium nach Lukas, Das Neue Testament Deutsch NTD 3 (Gttingen 1958)
U. Schnelle, Einleitung in das Neue Testament (Gttingen 2007)
U. Schnelle, Einfhrung in die neutestamentliche Exegese (Gttingen 2008)
H.F.D. Sparks, A synopsis of the gospels. The synoptic gospels with Johanne parallels part 1 (Londen,
New York, 1970)
G.P.C. Streete, Redaction criticism, in: S.L. McKenzie en S. R. Haynes (red), To each its own
meaning. An introduction to biblical criticisms and their application (Louisville 1999)
R.J. Swanson, The horizontal line synopsis of the gospels (Pasadena 1984)
W.S. Vorster, Formgeschichte en Redaktionsgeschichte, in: A.F.J. Klijn (red), Inleiding tot de studie
van het Nieuwe Testament (Kampen 1982) 94-111
D.B. Wallace, Greek grammar beyond the basics. An exegetical syntax of the New Testament (Grand
Rapids 1996)
U. Wilckens, Das Evangelium nach Johannes, Das Neue Testament Deutsch NTD 4 (Gttingen 2000)
Th. Zahn, Das Evangelium des Lukas, Zahn (Leipzig 1913)

You might also like