De Annexatie Der Redjang Eene Vredelievende Militaire MMKIT03 - 000077979 - PDF

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 130

I)E MftXATIE

DEK

REDJANG.
EENE VREDELIEVENBE MILITAIRE EXPEDITIE.

DOOK

W. A. VAN REES,
Officier der Orde van den Eikenkroon, Kidder le kl. der Orde van
den Witten Valk, Gepens. Majoor van het Ned. Ind. I.eger.

Nos arrnécs ont aussi travaillé


poui^ la civilisation.
J. AM BEKT.

KOTTEKD AM,

H. N IJ G H.

18 60.
N 78-1308

DE ANNEXATIE
DEK

REDJANG.
EENE VREDELIEVENDE MILITAIRE EXPEDITIE.

nooit

W. A. VAN R E E S ,
Officier der Orde van den Eikenkroon , Ridder le kl. der Orde van
den Witfen Valk, üepens. Majoor van het Ned. lnd. Leger.

Nos armées out aussi travaillé


?our la civilisatioo.
J. AM BEKT.

BOTTERDAM,
H. N IJ G H.
1 8 60.
I.

DE WERKKRING VAN HET LEGER IN INDIE.

iNiet zelden wordt een koloniaal bestuur verweten ,


dat het te schaars met zachte middelen werkt, doch
steeds gereed staat met het zwaard te straffen, te tuch-
tigen, te wreken, te ordenen, bijaldien eenig win­
gewest in opstand verkeert, of wanneer men door
den onvermijdelijken gang van zaken verpligt is, zich
te mengen in het bestuur van een vrij volk en het
onder zijn scepter te brengen.
De philantropische ideën gaan dikwijls nog verder;
inen acht de militaire magt slechts geschikt en in staat
om, als machines, nn en dan harde slagen toe te
brengen , die altijd vernieling en ellende na zich slepen.
Zoodanige ideën heerschen voornamelijk bij hen,
wier ondervinding niet verder gaat dan hetgeen zij
op hun studeervertrek uit de boeken putten, en wier

1
2 De werkkring van het leger in Indië.

kennis der koloniën zich bepaalt tot zeer oppervlak­


kige berigten. Hunne onbekendheid met den werk­

kring van het leger in Indië moet een ieder in het

oog springen.
[Iet valt niet te ontkennen, dat er verschoonende

redenen kunnen opgenoemd worden, die tot het ont­

staan van zulke wanbegrippen aanleiding geven. Voor


hem, wien de gelegenheid ontbrak, eene Indische

maatschappij met eigene oogen te zien werken, die


onwillekeurig gedurig in de fout vervalt van verkeerde
punten van vergelijking te nemen, die bij herhaling

van tuchtigingen, van wraakoefeningen voorgeleden


hoon, enz., leest en hoort spreken — voor hem is
het dwalen vergeeflijk. Stelt hij zich daarbij de ge­

volgen van den oorlog voor den geest, die een bloei-
jend gewest in korten tijd tot den rampzaligsten toe­
stand brengen, en de bronnen van welvaart, tot wier
ontstaan eene reeks van jaren noodig was, zonder
genade verwoesten en voor lang doen opdroogen;

herinnert hij zich de verschrikkingen des krijgs, zoo


als hij die welligt in persoon of uit de boeken heeft
leeren kennen, dan is het geen wonder, dat hij het
hooge nut van dien krachtigen arm van het staats-
ligchaatn, het leger, zoo onjuist waardeert.
Bij de beoordeeling van handelingen en gebeurte­
nissen in onze koloniën kan men nimmer voorzigtig
De werkkring van het leger in Indië. 3

genoeg zijn. Een gemoedelijk Nederlander, die per­

soonlijk met onze Indische bezittingen onbekend is,


behoorde eigenlijk nimmer eene opinie uit te spreken,

voor dat hij zich van zijn gewoon standpunt geisoleerd

en als bet ware de zaak met Indische oogen aan­


schouwd had.

Ontegenzeggelijk speelt het zwaard eene groote rol


in Indië. Daar is het noodig altijd de hand aan het
gevest te houden, het lemmet, half uitgetrokken drei­

gend te laten flikkeren; ddcir is bet onvermijdelijk

het nu en dan boven bet hoofd te zwaaijen en bet


scherp te laten voelen. Doch die gestrengheid is
gelijk aan die van een kastijdend vader, aan de on­
verbiddelijkheid van den arts, die in koelen bloede

den brandenden helschen steen over het wilde vleesch


van eene gevaarlijke wonde strijkt. De vader, de

arts, ook de beul pijnigt; maar 't is ombelerschap,


genezing op te wekken, 't is om begane misdaden te
straffen en nieuwe te voorkomen.

Niet te zeer kan men zich herinneren , dat onze


uitgestrekte Indische bezittingen nog slechts voor een

klem gedeelte onder geregeld bestuur staan. Talrijke


volkstammen leven van eeuw tot eeuw in vrijheid

voort, zonder ter naauwernood een begrip te heb­


ben van de wereldkaart, waarop het land, door hen
bewoond, sints onheugelijke tijden geteekend staat

1*
4 De werkkring van het leger in Indie.

met de kleur van afhankelijkheid van het koningrijk


der Nederlanden. Andere, met wie wij nu eens
meer dan eens minder in aanraking kwamen, genieten
nagenoeg dezelfde vrijheid, mits het oppergezag van
onzen koning erkennende.
Het zijn deze laatsten die, niet tevreden met het
genot hunner vrijheid, het willen verhoogen door
eene onwettige uitbreiding van gebied. Gebeurt dit
buiten weten van het Indisch gouvernement (zoo als
bijv. in Borneo's binnenland kan plaats hebben), of
zonder omverwerping van de bestaande orde van za­
ken , zonder verkrachtiging van vroeger gesloten over­
eenkomsten, dan zal daarvoor van onze zijde het
zwaard niet getrokken worden. Doch dit wordt ge­
biedend noodig, bijaldien er onregt geschiedt, wan­
neer onze hulp en bemiddeling ingeroepen worden door
zwakken, verongelijkten of boridgenooten ; dit wordt
een pligt, wanneer een bondgenoot afvalt, zijn eed
van trouw en gehechtheid verbreekt, onze vlag hoont,
onze bevelschriften met voeten trapt en met sirihsap
bespuwt; dit is somwijlen onvermijdelijk, door de
geographische ligging van eene vrije landstreek tus-
schen twee onderworpen rijken.
Zijn alle middelen van overreding uitgeput (vol­
gens het gevoelen van velen te dikwijls in Indië
aangewend), dan treedt de militaire niagt op. Geloof
De werkkring van het leger in Indië.
s
echter niet dat aan hare optreding de oorlog, de
bestraffing, of verwoesting onafscheidelijk verbonden
is. De militairen verlangen individueel zonder twijfel
naar de gelegenheid om zich te onderscheiden; maar
de bestemming der militaire raagt is gewoonlijk (be­
houdens de gevallen waarin krachtig moet doorgetast
worden) om in den aanvang den weerspannige schrik
in te boezemen door hare tegenwoordigheid, afge-
dwaalden op het regte spoor terug te brengen, kracht­
vertoon te ontwikkelen, met het zwaard te dreigen,
maar nog niet dadelijk er mede te slaan. Vaak
schittert het talent van den aanvoerder door het beleid
bij dat vertoon van magt, bij die dreigende houding
aan den dag gelegd; doch maar al te vaak wordt die
opoffering niet behoorlijk naar waarde geschat. Want
opoffering noem ik het, wanneer men het in zijne
magt heeft een gevecht aan te gaan, dat gewonnen
wordende u met eer en roem overlaadt, en bet in
het belang eener woeste en onbeschaafde horde zoo
lang mogelijk te ontwijken. Opoffering is het, de
1 iddeiorde niet te gaan halen, die u in gindschen
vijandelijken drom of benting door duizende lans-
spitsen of lilla-monden heen toelacht, wanneer gij
slechts, voorwaarts! te kommanderen hebt.
Noem op zulk gewigtig oogenblik den militair eene
blinde machine die slechts slaan kan, als gij hem
De werkkring van het leger in Inilië.
6

met zelfverloochening, met opoffering der schoonste


belooning, het Willemskruis, ziet talmen, pogingen
in het werk ziet stellen om wilden te overtuigen en
aan een wis verderf te ontrukken!
Zijne menschlievende pogingen lijden echter schip­
breuk op hun onverstand; hij heeft het: voorwaarts!

moeten uitspreken.
Nu ziet gij die machine zich op de scherpe lans­
punten werpen, zich aan de vuurbrakende lilla's
klemmen en zich op de borstwering slingeren ! — Gij
moet toch erkennen, dat zij, eenmaal opgewonden,
meesterlijk werkt en eene schoone machine is.
Doch naauwelijks is de vijand geslagen, o( de
machine vertoont de grootmoedigheid van den leeuw,
ja, spreidt de edelste deugden van den mensch ten
toon. Of kunt ge soms verhevener deugden aan­
wijzen dan die op het slagveld uitgeoefend worden,
wanneer de hartstogten in hevige werking gekomen,
en de dierlijke driften ten volle ontwaakt zijn; wan­
neer uw bloed vloeit en de wraak zijn eisch doet?
De machine is philantroop, brengt haar lust en
hare neiging ten offer op het altaar der menschlie-
vendheid. De machine ziet in den kannibaal en in
den koppensneller een natuurgenoot, die haai steun
behoeft; de afstand, die haar van hem scheidt, is
niet zoo groot als die lusschen den edelman enden
De werkkring van het leger in Indië. 7

arbeider in Europa. — Nogmaals stelt zij al hare


vermogens, elk overredingsmiddel in het werk om
de onderwerping zonder verder bloedverlies te ver­
krijgen. Eindelijk gelukt het haar.
De machine heeft hare kracht getoond: nu leert
ge hare goedertierenheid en wijsheid kennen. Het
volk dat, vrij zijnde, onderdrukt werd, hongerleed,
geen levensgenot kende, inaar eeuw op eeuw op den
laagsten trap van ontwikkeling, bijna met het rede­
loos dier gelijk bleef staan, ontdekt van lieverlede
dat het nooit meer vrijheid , meer genot smaakte dan
sedert het door de machine geslagen was!
Gewoonlijk is slechts één goed aangebragte slag
noodig om een dom, halstarrig of overmoedig volk de
oogen te openen. Maar er zijn voorbeelden dal die
ééne slag zelfs vermeden werd door de bijzondere
intelligentie van den aanvoerder; door tijdige magts-
ontwikkeling van onze zijde, voor dat de vijand zijne
krijgszuchtige plannen tot rijpheid heeft kunnen bren­
gen; ook door zijne vatbaarheid voor rede en overtuiging.
Hel lust ons een dier voorbeelden mede te deelen.
Het zal ons eene aangename verpoozing zijn en den
lezer tot een bewijs strekken, dat onze bewering
aangaande de vredelievende werking der oorlogsma­
chine niet bezijden de waarheid vail.
II.

AANGRENZENDE LANDEN DER REDJANG.

Van den Vlakkehoek, bet zuidelijkste punt van


het schoone Sumatra, tot aan de uiterste grens van
het Atsjinsche rijk, den Koningshoek, strekt zieh langs
de westkust van het eiland een aaneengeschakeld ge­
bergte uit, het Keten- of Barissan-gebergte genaamd.
Van af de straat Sunda, waar het onder den naam
van Lampongs-gebergte door de zee bespoeld wordt,
stijgen zijne toppen allengskens tot eene hoogte van
1500 voet, verheffen zich langzamerhand al meer
en meer, en bereiken in het midden des eilands
eene hoogte van 4000 en op enkele plaatsen zelfs van
3000, 6000 a 10,000 voet boven de oppervlakte des
Oceaans.
Nu eens tot digt aan de kusten naderende, dan
weder iets meer in het binnenland teruggetrokken,
Aangrenzende landen der Redjang. 9

levert dat gebergte, ter hoogte van Benkoelen, een


waarlijk schoon, somwijlen betooverend schouwspel
uit zee op. De aard- en rotsmassa's, met een laag
vetten teelgrond bedekt, vertoonen geen enkel onbe­
groeid plekje, en doen het oog, werwaarts het zich
wendt, zachtkens rusten op het groene kleed dat in
de rijkste schakeringen, altijd jong en altijd frisch,
den aanschouwer toelacht.
Ommetelijke alang-alangvelden wisselen het hooge
geboomte van aloude wouden slechts hier en daar
af; en zag men niet nu en dan dwarrelende rookkolom­
men van een enkel ligter gekleurden plek ten hemel
opstijgen, de geheele afwezigheid van menschen zou
geen oogenblik in twijfel getrokken worden.
Naarmate de zacht golvende hellingen zich hooger
in het luchtruim afteekenen , krijgt het natuurtooneel
nog verhevener, indrukwekkender karakter. Boven
de twee duizend voet schijnt een doorzigtbaren nevel
het met nieuwen luister te willen sieren en de flaauvv
gebogen lijnen, die den bovenrand vormen, aan het
bespiedend oog te willen onttrekken. Slechts bij zeld­
zame gelegenheden, bij ongewone helderheid, op da­
gen dat de natuur feest viert, wordt het schemerach­
tig kleed geheel opgeligt, en ontwaart men van verre
hier een kegel, daar een zadel, elders een piek, een
tand, in één woord een meer of min fantastisch beeld
10 Aangrenzende landen der Kedjang.

dat, door zijne onbepaalde, grillige vorinen, onwil­


lekeurig het oog tot zich trekt.
Wilt ge u de vermoeienissen der bestijging ge­
troosten en van dien hoogen bergrug een ander ge-
zigtspunt nemen; wilt ge van die verheven stelling
den gelijkvormigen waterspiegel, slechts door eenige
verrukkelijke eilanden afgewisseld, tot aan den weste­
lijken horizon niet uw blik volgen; verwacht ge, u
oostwaarts keerende, over uitgestrekte heuvelachtige
landschappen heen, de kalme Java-zee te zullen waar­
nemen , gij zult u verwonderen een gansch ander
natuurtooneel aan te treffen. Wat gij hieldt voor één
enkelen onafgebroken bergketen, is slechts de eerste
rij van drie, vier evenwijdig loopende ruggen, die
onderling verhonden bier een liefelijk dal, daar een
helder meer vormende, één groot geheel uitmaken
en u plotseling in een schilderachtig bergland ver­
plaatsen. Eerst achter de oostelijkste rij zoudt gij de
Java-zee kunnen zien blinken.
Het Barissan-gebergte verdeelt Sumatra in twee dee-
len; het westelijke deel is bergachtig: bet oostelijke,
verreweg bet grootste deel, over het algemeen vlak.
Op 4° ZB. waar het de natuurlijke grens van Ben-
koelen en Palembang uitmaakt, klimt het niet hooger
dan tot ruim 2000 voet, doch is niettemin moeijelijk
over te gaan, wanneer men den weg langs Bindoe-
Aangrenzende landen der EeJjang. 11

liati niet blijft volgen. — Laat ons niet verder gaan,


zonder vooraf kennis gemaakt te hebben niet de
volkstammen die dit Paradijs sedert eeuwen tot woon­
plaats hebben. —
Aangaande de afstamming der oorspronkelijke be­
woners van zuidelijk Sumatra bestaan uiteenloopen-
de gevoelens. Bij henzelven vinden wij slechts mys­
tieke en geschiedkundige overleveringen van mond
tol mond, van geslacht tot geslacht en hoogst waar­
schijnlijk in vele opzigten afwijkende van de waar­
heid. De eene stam beweert met de Sundanezen
verwant te zijn, de andere tot de Maleijers te be-
hooren, terwijl een derde zijne voorvaderen onder
de Javanen rangschikt.
Het Palembangsche rijk aan de Oostkust en dat
van Benkoelen aan de Westkust \an Sumatra, be-
hooren sedert eene halve eeuw onder de landen die
geheel in ons bezit en, door veelvuldige bemoeijingen
van Europescbe beambten, genoeg bekend zijn, om
eene beschrijving er van overtollig te doen achten.
De Lampongsche distrikten behoorden eertijds tot
het Bantamsche rijk, doch zijn verwaarloosd sedert
de verbanning van den laatsten sultan, waarbij
Bantam tot eene residentie hervormd, en het gewoon
toevlugtsoord werd van misdadigers, oproerig volk
en roovers. De ligging dier distrikten in de nabij-
12 Aangrenzende landen der Redjang.

heid van Java verhinderde eene behoorlijke werking


der politie en van het geregt, noodzaakte het gou­
vernement nu en dan eene expeditionnaire magt
te zenden tot tuchtiging der kwaadwillige bewo­
ners, en bragt het er eindelijk toe de bevolking
onder een geregeld Nederlandsch bestuur te stel­
len. Dit laatste had eerst eenige jaren geleden
plaats.
In het jaar 1858 werden er krachtige maatregelen
genomen tegen de vorsten van Djambi en Reteh,
die tengevolge van vroeger aangegane verbindtenissen
tot hiertoe ongemoeid waren gelaten. Het bevestigen
onzer magt in de kolonie eischte in de eerste plaats
dat zeeroof en geweldenarijen van allerlei aard , in de
nabuurschap van onze nederzettingen en om zoo te
zeggen in het gezigt onzer vlag gepleegd, met kracht
werden tegengegaan. Djambi en Reteh werden tot
hun pligt gebragt.
De landstreek tusschen Benkoelen, de Lampongs
en Palembang, bestaat uit de drie gewesten Redjang,
Ampat-Lawang of Sintang en Pasoemah.
Hadden wij op verschillende tijden moeijelijke
krijgstogten te ondernemen om de rust te handha­
ven in de reeds afhankelijke wingewesten, de oor­
zaak er van lag in de onafhankelijkheid der genoemde
landschappen. Wij zullen vooraf een overzigt geven
Aangrenzende landen der Redjang. 15

zoowel van de ligging en grootte dier distrikten, als


van het karakter der bevolking, om daarna de reden
te vermelden die het gouvernement tot de inbezitne­
ming dwong.
III.

VROEGERE GESCHIEDENIS DER REÜJANG.

De Redjangers en Pasoemalinezen beliooren tot


de merkwaardigste volkstammen van Sumatra. De
Ampat-Lawangers maken eigenlijk geen afzonderlijk
volk, maar slechts een deel uit van het geslacht
der Redjangers.
Alhoewel het moeijelijk valt de grenzen van het
bergachtige, woeste Redjang met eenige juistheid te
bepalen, kan toch de ligging nagenoeg aangewezen
worden op de oostelijke helling van het Barissan-
gebergte, tusschen de rijken Djambi, Palembang
en Pasoemah.
Tn vroegere tijden hebben de Redjangers zich west­
en zuidwaarts uitgebreid; westwaarts, door van bet
Barissan-gebergte af te dalen en een aanzienlijk deel
van Benkoelen in te nemen, zuidwaarts door in de
zelfde rigting tot Sillebar door te dringen.
Vroegere geschiedenis der Redjang. IS

De geheele bevolking der voormalige Engelsche


residentie Laïs of Laije, die zich langs het strand van

de Oeri tot aan de rivier van Benkoelen uitstrekte

en de faktorijen van Laïs, Palei en Soengi-Lamour


bevatte, rekende men dus tot de Redjangsche te be-

hooren. Evenzoo de bewoners van Lemba (een dis-

trikt tegen de Ampat-Lawang gelegen), die thans nog


taal en zeden met de Redjangers gemeen hebben.

Tegenwoordig evenwel is de benaming van Redjang


bij den bewoner van Benkoelen's ommelanden , van
lieverlede in onbruik geraakt.

De geographiscbe ligging der Redjangsche landen


tusschen het eertijds magtige Bantam, dat reeds
vasten voet in de Lampongs had en gedurig trachtte

zich nog verder noordwaarts uit te breiden, en het


niet minder vermogende Palembang, bragt de bevol­

king in een eigenaardigen toestand en schonk haar


een zelfstandig karakter.

De vorsten van Paleinbang namelijk, hadden im­

mer te vergeefs beproefd de Red jang door kracht van


wapenen te onderwerpen. Mogten hunne legerben­
den al eerie enkele maal de zege behalen, spoedig
wisten de Redjangers het geluk op hunne zijde terug
te brengen en de zegevierende scharen te verjagen.
Hoewel dikwijls geslagen, waren zij nooit verslagen,
nooit overwonnen. — Behield een Palembangsche
16 Vroegere geschiedenis der Redjang.

sultan een deel der Redjang's in zijne magt, dan


zond hij er een Djenang heen , en gaf hem een hoo-
geren titel en grootere volmagt dan aan de hoofden
in andere gewesten van zijn gebied. Zoo stonden
de grenslanden, die een tijdlang bij het Palembang-
sche rijk behoorden, bekend onder de namen van
Redjang-Lebong, Redjang-Tenga en Redjang-Moesi.
Van de andere zijde dreigde Bantam onophoudelijk
zijne roofzuchtige horden over de grenzen van Redjang
te zenden. Ten einde dit doodelijk gevaar af te kee-
ren, zond de bevolking jaarlijks een geschenk van
peper, elpenbeen en andere natuurlijke voortbreng­
selen van hun land naar Sillebar of naar Benkoelen,
waar een djenang, door den Bantamsche sultan be­
noemd , zijn zetel had. Door deze vriendschapsbewij­
zen werd het gevaar van dien kant afgeweerd. De
Bantanmiers beschouwden de Redjangers als vrienden
en bondgenooten, en stelden zich tevreden met dit
jaarlijksch huldebetoon. De Redjangers wilden niet
begrijpen, dat een periodiek geschenk even goed eene
schatting kon genoemd worden, maar herinnerden
zich liever, dat zij nooit geheel door vreemde wa­
penen overwonnen waren. Met die herinneringen
voedden zij hunnen nationalen trots, en eigenden zich
langzamerhand den naam toe van Redjang sindang
mardika, d. i. »Vrije grensbewakers."
Vroegere geschiedenis der Redjang
17

Hoewel de overlevering vrij duister en onvolledig


is, mag men vrijelijk veronderstellen dat de twee
groote magten, die van Bantam en van Palembang,
zich te eeniger lijd in de Redjang ontmoet hebben,
en na vergeefsche worsteling om liet oppergezag, er
toe kwamen de Redjang tot een neutraal gebied te
erkennen. Hierdoor werden de wederzijdsche gren­
zen bepaald, aan verdere pogingen tot uitbreiding
paal en perk gesteld, en de krijgshaftige Redjangers
verheven tot vrije grensbewoners; eervolle titel voor
een volk, dat zich kenmerkte door groote zucht tot
vrijheid en onafhankelijkheid.

Ongeacht dezen staat van zaken, schijnen de Red-


jangs altijd onderscheiden te zijn in Paleinbangsche-
en Benkoelensche-Redjangs. Die van Benkoelen zijn
langen tijd door bondgenootschap onderling ver-
eenigd gebleven; en ofschoon de Palernbangscbe
Redjangers op zich zeiven of onder gezag van Pa-
lembangsche vorsten stonden, maakten zij nooit een
afzonderlijk volk uit, maar bleven door gemeenschap­
pelijke taal en zeden en door onderlinge huwelijken,
in de naauwste betrekking met die van Benkoelen.
De Engelsche gouverneur Raffles was de eerste
die, gedurende zijn bestuur te Benkoelen , eene poging
aanwendde om geregelde betrekkingen aan te knoopen
met de naastbij gelegen Redjangsche distrikten aan de
18 Vroegere geschiedenis der Redjang.

Palembangschc grenzen. Zijn oogmerk hiermede was

zich te vrijwaren vuor volgende roof- en plunder-

togten.
In 1818 gelukte het hem met de hoofden van

Ampat-Lawang eene overeenkomst te sluiten. Om­


streeks dien zelfden tijd vestigde hij een post te
Poelo-Getok in het distrikt Redjang-Moesi, en wist
zich dwars door het gebergte heen een weg te banen ,
toen hij, door het zenden van eene afdeeling soldaten,
hulp en steun wilde doen toekomen aan Nadjinoe'd-
din, sultan van Palembang, die met het Nederlandsch
gouvernement geenszins op een vriendschappelijken

voet leefde.
IV.

DE REDJANGER EN PASOEMAHNEES.

Eene gelijksoortige bevolking, naar liet schijnt


verschillend van afkomst, doch wier geschiedenis
zich nagenoeg met dezelfde woorden laat verhalen,
bewoont de schoone valleijen van Pasoemah, die ten
zuiden aan Ampat-lawang grenzen.
l)e Pasoemahnezen, nader verwant met de nabu­
rige Lampongers dan met de Maleijers, zijn onge­
twijfeld sterk met Javaansch bloed vermengd. Zij
gebruiken het rentjong-schrift, een schrift, dat de
gemeene man met een mes of kris op bamboe of
lontarbladen griffelt, en Satra-rent jong d. i. ingesneden
schrift genoemd wordt. Men heeft er dezen naam
aangegeven, in tegenstelling der schrijfwijze met het
Arabisch karakter, waarvan zich de hoofden en aan­
zienlijken bedienen en met kalam en inkt op het

2*
20 De Redjanger en Pasoeinahnees.

papier brengen. In linnne taal, worden slechts wei­


nige Maleische, maar vele Javaansche en Lampongsche
bestanddeelen teruggevonden.
De volks-instellingen der Pasoemalinezen verschil­
len niet veel van die der Redjangers en der bewoners
van de aangrenzende Palembangscbe distrikten; de
kennis van den Islam schijnt er allergebrekkigst te
zijn, zoodat zij bijna volslagen Heidenen , en wel zeer
bijgeloovige Heidenen genoemd mogen worden. Als
een geheel wilden stam mag men hen echter niet
beschouwen.
De onbeperkte gastvrijheid, die de Pasoemalinezen
aan vreemdelingen betoonen, de buitengewone zorg
die althans de hoofden aan hun voorkomen en hunne
kleeding besteden, hunne vorderingen in den land­
bouw en nuttige kunsten, verbieden ons hen als een
geheel onbeschaafd volk aan te merken.
Met dat al is de vorm van hun bestuur zeer ge­
brekkig, worden zij door onderlinge veeten verscheurd,
leven gedurig in oorlog met elkander, en plegen vaak
rooverijen in de aangrenzende distrikten.
Het wordt moeijelijk geheel te vertrouwen op de
onpartijdigheid of de uitspraak van vele schrijvers,
die de roofzucht en woesten aard der Pasoemalinezen
hebben geboekstaafd, wanneer men bij Raffles, die in
persoon deze valleijen bezocht, het volgende leest:
De Bedjanger en Pasoemahnees. 21

«De regtstreeksche reden van mijn bezoek in de


«Pasoemah-landen was de wensch, om strijdige be­
hangen te vereenigen die lang dit volk hadden ver-
«scheurd.

«Gedurende een tiental jaren waren de Pasoemah-


«nezen met ons, of liever waren wij met hen in
«oorlog geweest; want het bleek dat wij hen het
«eerst hadden aangevallen.
«Men had mij verzekerd, dat mijn persoon in
«gevaar zou zijn, dat de Pasoemahnezen woest en
«ontembaar waren, en dat nimmer met hen eene
«overeenkomst zou te treffen zijn."
"Ik was aangenaam verrast door in alles het tegen­
deel te vinden van hetgeen men mij had mede­
gedeeld."

«Ik vond hen redelijk en nijver; — een landbou­


wend ras, dat meer kwaad ontmoet dan gedaan had."
De Pasoemahnezen bewonen voornamelijk twee
valleijen in het centraal gebergte.
De kleine en minder bevolkte vallei, Pasoemah-
Oeloe-Manna geheeten, ligt op de grenzen van Ben-
koelen; de groote en veel volkrijker, Pasoemah-
Lebar, dieper landwaarts in.
Even als de Redjangers hebben ook de Pasoemah­
nezen, den loop der rivier de Manna volgende, zich
langs de westelijke hellingen hunner bergen naar het
0)5) Dc Redjanger cn Pasoemahnees.

naburige strand uitgebreid , en de Benkoelensche dis-

trikten Manna en Sillebar bevolkt, waar zij» even

als bunne noordelijke naburen, voor de Sultans van


Bantam peper hebben geplant en later onder het

gezag der Engelsche Oost-Indische kompagnie zijn

gekomen.
Daarentegen werden zij, die dieper in bet gebergte

te huis behoorden, altijd tot Paleuibang gerekend,


ofschoon zij tegenover de Sultans eene zeer onaf­

hankelijke stelling bewaarden.


Hunne historische overleveringen staan daarmede

in verband.
Het volk van Pasoemah-Lebar namelijk, beweert

uitdrukkelijk van de Javanen af te stammen. Zij ver­


halen dat, toen het rijk van Modjopahit nog bloeide ,

twee vorstelijke personen, broeder en zuster, zich


van daar naar Sumatra's Oostkust begeven hebben.

De vrouw zette zich te Palembang neder, en werd


daar weldra eene magtige Prinses; de broeder reisde

naar de binnenlanden, en nain met zijne volgelingen


de vruchtbare vallei van Pasoemah in bezit, welker
tegenwoordige bevolking van hem zon zijn afgestamd.
Tot bevestiging van dit verhaal vertoonen de
hoofden tegenwoordig nog eene kris en eene lans,
die zij verzekeren, van Modjopahit afkomstig te zijn ,

en die zij als heilige overblijfselen vereeren.


De RedjaDger en Pasoemahnees. 23

De hulde, vroeger aan de regerende Palembang-


sche vorsten bewezen en thans op het Nederlandsch
Gouvernement overgegaan, wordt door hen niet als

een bewijs van onderdanigheid beschouwd, maar als

eene soort van pligtpleging jegens rnagtige bloedver­


wanten.

De kwade trouw der Palembangsche vorsten schijnt

vaak de vriendschappelijke betrekkingen verstoord en


de zucht voor onafhankelijkheid bij de Pasoemah-

nezen gevoed te hebben, zoodat zij zelfs de gewone


hulde aan Sultan Mahinoed Badroéd-din moeten
geweigerd hebben.

De bevolking van Pasoemah-Lebar is thans in vijf

stammen verdeeld. Aan de opperhoofden, onderden


naam van Pasirah, Wordt echter eene zeer gebrekkige
gehoorzaamheid betoond.

Vier dezer stammen hebben, tot betere verzekering


van hunne onafhankelijkheid, een onderling verhond

aangegaan, onder den naam van Pasirah-berampat.


De vijfde, nu de minst talrijke, staat buiten of
liever boven dit bondgenootschap en noemt zich vrij.
V roeger benoemde deze stam de hoofden der andere

en was vaak scheidsregter in hunne geschillen; thans


is zijn aanzien zeer gedaald.

Voor dat wij overgaan tot hel geven van een


algemeen overzigt der gebeurtenissen die in deze
24 De Re«ljanger en Pasouuahnees.

eeuw plaats grepen, willen wij nog spreken van een


anderen stam die aan de Kisam leeft, dezelfde taal
spreekt, hetzelfde schrift bezigt en waarschijnlijk
dezelfde afkomst heeft als de reeds behandelde volken.
Nergens blijkt het dat de sultans van Palem-
bang ooit als souvereinen, van dezen stam eenige

diensten, veel minder schattingen gevorderd hebben.


Alleen dan wanneer misdadigers van het Palem-

bangsche naar het westerstrand uitweken, vorderden


de sultans hunne inhechtenisneming en uitlevering.
Het bevelschrift dat zij dan uitvaardigden, hield
tevens de bepaling in, dat de aanbrenger tot beloo­
ning zich de have van den voortvlugtige mogt toe­
eigenen.
Inderdaad had dit meer van een verdrag tusschen

naburige rijken tot wederzijdsch belang aangegaan.


De magt der sultans liet zich altijd minder gevoe­
len , naar gelang hunne onderdanen verder van de
hoofdplaats woonden. Het bleef daarom nog de vraag
of de afgelegene distrikten van het Palembangsche
rijk niet meer de Pasoemahnezen vreesden, dan aan
deze laatsten vrees inboezemden. Genoeg, men be­
schouwde elkander als vrienden en bondgenooten.
Wel is waar kwamen de Pasoemahnezen somwijlen
naar de hoofdstad af, maar hiertoe werden zij ge­
woonlijk door den sultan uitgelokt met geschenken
De Redjanger en Pasoemahnees 2 '6

van fraaije kleederen of gouden krisscheden, kortom


al wat hun aangenaam kon zijn.

Niet uit pligtbesef, maar omdat de adat onder de


inlanders, die elkander komen bezoeken, dit mede­
brengt, kwamen zij dan ook niet met ledige handen.

Een paar olifantstanden van geringe waarde, somtijds

van nog geen 5 of 6 gulden, een stuk was van eenige


katie's zwaarte en somtijds eenig dier, dat niet eens te
Palembang zoo geheel vreemd kon zijn, als de kam-

bieng-oetan, de beer, enz., ziedaar alles wat zij aan-


bragten, doch wat de sultan der onwetende menigte
deed voorkomen als roeba-roeba (schatting).

Het geheele gebied der Kisain vormt een uitge­


strekt heuvelachtig dal met verscheidene diepe kloven

doorsneden, over het algemeen echter gelijk en effen,


afgewisseld met lagere gronden die somtijds zeer
uitgestrekte vijvers doen ontstaan.

Deze verhevene, westwaarts hooger oploopende


vlakte is ten westen en ten noorden door Boekit-
Bezar, Boekit-Getok, Banier, Boekit-Binggit en Boe-

kit-Manganti, en ten oosten door den kleinen rug of


Pamatang-Natoewan ingesloten.

De vreemdeling door de verschillende verhalen


weinig ingenomen met de Pasoemahnezen aan de Ki-

sam , verwacht in hen ruwe menschen te ontmoeten ,


in ontwikkeling aan de dieren gelijk.
26 De Rertjanger en Pasoemahnees.

Zijne verwondering is derhalve niet gering, wan­


neer hij de dorpen zoo zindelijk, de huizen en balei's
zoo wel gebouwd, en in het algemeen de zigtbare

bewijzen van eene gemeenschappelijke werkzaamheid

en gemeente-inrigting vindt.
Alle dorpen toch zijn omgeven door aarden wal­
len, beplant met auwer-doeri, en voorzien van zeer

naauwe ingangen. In het midden van het dorp vindt


men een van gras gezuiverd plein, dat in regelma­

tige orde met steenen belegd is.


De huizen zijn op palen gebouwd; eenige matten

dienen tot bed, groote bamboe's tot watervaten en


keukengereedschap. Alleen hebben enkele meer ge-

gegoeden somtijds hoofdkussens van sits of ander

stoffaadje, gevuld met kapok of gedroogde boom­


bladeren. Eenige aarden potten en schotels te bezit­

ten , is er reeds weelde.

Het gebrek aan water-communicatie met de hoofd­

plaats Palembang, en de ontstentenis van goede we­


gen , waarlangs men de grovere voortbrengselen van

den grond zoude kunnen vervoeren, zijn oorzaak dat


de huiselijke welvaart in de Pasoemah minder groot
is dan de goed bebouwde velden zouden doen ver­

wachten.
Het in vergelijking met de benedenstreken reeds

ruwe klimaat, belet de productie van eene der grootste


De Redjanger en Pasoemalinees. 27

behoeften van den inlander, namelijk der katoen-


plant of kapas, die zij tot vervaardiging hunner
kleeding van hunne naburen moeten inruilen, en
dit berooft hen van de vooi'deelen en gemakken, die
dit zoo nuttige product aanbiedt.

Hierin moet de oorzaak gezocht worden der armoede


en daarmede hand aan hand gaande ruwheid van de
bevolking.

Deze ontberingen nogtans worden ruimschoots ver­


goed door de onbeperkte vrijheid, die men in dat
afgelegen dal geniet. Ieder toch is heer zijner han­

delingen; aan niemand, zelfs niet aan de oudsten

der familien of dorpen, ontglipt een woord van bevel.

De meeste werkzaamheden van het dagelijksch leven


geschieden onder gemeenschappelijk beraad.
Vrees voor menschen of voor aanranding van

eigen bezitting bestaat niet, tenzij men in vijandschap


met andere stammen leeft.

Het algemeen karakter der bevolking is een op­


vallend gebrek aan wellevendheid, of liever eene

onverschillige ruwheid, gewoonlijk eigen aan bewo­

ners van streken, wier ligging geen handel of een


uitgebreid verkeer met andere stammen gedoogt.

Even als de kapas, die aan de Kisain geen vrucht

draagt, kunnen ook de kokos en pisang in dit koude


hoogland niet lieren.
28 De Redjaiiger en Pasoemahnees.

Zelfs de Siriliplant draagt er geen vruchten.


Daarentegen levert deze landstreek schoone ramé
(eene soort van hennep) en tabak van zeer goede
kwaliteit op; ook vindt men hier den struik, van
welks bladen de gambir getrokken wordt.
Voor de rainé en den tabak, alsmede voor de

fraaije rottingmatten die het volk vervaardigt, gaat


men zout en andere behoeften in ruiling ontvangen,
meestal aan de Moeara-Doewa, het gemakkelijkst te
genaken punt, waar de handelaars van Palembang
komen om goederen in de binnenlanden te slijten.

De overeenkomsten die Raffles in Mei 1818, met


de hoofden van Pasoemah-Oeloe-Manna en in Sep­
tember daaraanvolgende met die van Pasoemah-Lebar
sloot, maakten een einde aan de geschillen, waarin
zij langen tijd met het Britsch gezag te Benkoelen

geleefd hadden.
Daarentegen raakten de Pasoemahnezen eenige

jaren later in geschil met het Nederlandsche bestuur,


ten gevolge van eenige strooptogten in de Palem-
bangsche dis'rikten Ogan, Lematang en Moesi, waar
zij vele dorpen verbrandden en vee en menschen

roofden.
Aanvankelijk werden inlandsche barissans, en in

1828 zelfs eene geregelde expeditie derwaarts ge­

zonden, die de Pasoemahnezen wel naar hunne val-


De Redjatiger en Pasoemahnees. 29

leijen terugdreef, maar liet kwaad door lien gesticht


niet kon goed maken.

Het voorbeeld van 1ia ('fles, die het eerst een deta­

chementsoldaten, dwars over het Ketengebergte, van

Benkoelen naar Palembang gezonden had, zweefde


bet Nederlandsch Gouvernement voor oogen bij het
plan om, zoo het verdrag van ruiling van grondge­
bied met Engeland in tijds inogt tot stand komen,

de vvederspannige Paleinbangsche vorsten van uit


Benkoelen in het binnenste van hun rijk te bestoken

en hen van de schuilplaats te berooven, die zij zoo


vaak in de binnenlanden gevonden hadden.
De onderhandelingen werden echter zóó lang ver­

traagd, lot dat de laatste Sultan van Palembang in

onze banden viel en zijn rijk tot een Nederlandsch

wingewest werd herschapen, slechts weinige maanden


nadat Benkoelen (in 1825) werkelijk in onze banden

gekomen was en als afzonderlijke assistent-residentie


aan het Gouvernement van Sumatra's Westkust was
toegevoegd.

Het laat zich begrijpen, dat nu spoedig plannen


geopperd werden, niet slechts om dwars door de

binnenlanden eene gemeenschap tusschen Benkoelen

en Palembang daar te stellen , maar zelfs om de schier


onafhankelijke bevolkingen van Redjang, Ampat-
Lawang en Pasoernah tol gehoorzaamheid te brengen,
50 De Redjanger en Pasoemahnees.

en alzoo eene aaneensluiting onzer bezittingen op de


beide kasten te verkrijgen.
Daar nu deze gewesten slechts van één tot drie
dagreizen van Renkoelen, maar daarentegen van
twaalf tot zestien van Palembang verwijderd waren,
stelde men zich voor, lledjang-Moesi, Ampat-Lawang
en Pasoehmah van Palembang af te scheiden en aan
Benkoelen toe te voegen, van welke administratieve
schikking men zich eene krachtdadiger handhaving
van ons gezag voorstelde.
Ofschoon de post te Poelo-getok, kort nadat wij
Benkoelen bezet hadden, op last van den resident
Verploegh was ingetrokken, werd echter door den
resident van Palembang, van Son, op den 16den Oc-
tober 1826 aan het hoog bewind te Batavia een
voorstel gedaan 0111 de genoemde distrikten bij het
gebied van Benkoelen in te lijven; een voorstel, dat
echter toenmaals, wegens de groote moeijelijkheden
waarin zich de regering door den oorlog op Java
gewikkeld vond , naauwelijks in ernstige overweging
schijnt te zijn genomen en althans zeker tot geene
uitkomst heeft geleid.
Nadat de oorlog op Java in 1850 geëindigd was,
werden de plannen tot onderwerping der aan Ben­
koelen grenzende bergdistrikten en tot inlijving bij
die residentie, op nieuw te beide gebragt.
De Redjanger en Pasoemahnees. 51

Het bestuur aldaar was toenmaals in handen van


den heer KnoerJe die, vervuld van allerlei ontwer­

pen, de halve maatregelen der regering gispte, en


ten gevolge van zijn ijver, die grooter was dan de

magt waarover hij kon beschikken, door de van


allen dwang afkeerige bevolking vermoord werd.

De heer Knoerle vond het ongerijmd, dat land­


schappen, »die hij uit de deuren zijner woning kon

zien," en vele dagreizen van Palembang verwijderd


waren, uit laatstgenoemde plaats zouden bestuurd
worden. Hij beklaagde zich , dat weggeloopen slaven

uit zijne residentie in die gewesten eene schuilplaats


vonden, en vaak vrije ingezetenen van Benkoelen

door slecht volk opgeligt en als slaven derwaarts


weggevoerd, of wegens onvoldane schulden duor de
bergbewoners aangehouden werden, zonder dat het
bestuur te Palembang bij inagte scheen, aan de tel­

kens daarover ingebragte klagten te gemoet te komen.


Hij kon niet dulden dat deze gewesten geen of een
uiterst gering aandeel in de belasting droegen, zoo­

dat b. v. Redjang-Moesi in alles slechts ƒ 200.» aan


het bestuur te Palembang opbragt.

Dientengevolge deed de heer Knoerle onderschei­


dene voorstellen aan het Gouvernement, en vroeg eene
versterking der bezetting zijner residentie, om daar­

mede mditaire vertooningen en verkenningen in het


52 De Keiljanger en Pasoemahnees.

binnenland te maken en de bevolking tot onderwer­

ping aan ons gezag te bewegen.


Hij vond echter den kommandant van liet Indisch

leger, Generaal de Stuers, tegen zijne ontwerpen


gestemd; en ofschoon die meer ingang schenen te
vinden bij den Commissaris-Generaal van den Bosch,
belette bem de gewelddadige dood, dien hij in 1 835
onderging, aan de verwezenlijking de hand te slaan.
V.

VROEGERE AANRAKING MET DE REUJANG.

Onder het bestuur van Knoerle's opvolger, den


assistent-resident de Perez, werd de militaire magt
te Benkoelen tut 200 man gebragt. De Commissa­
ris-Generaal van den Bosch bepaalde te gelijkertijd,
dat de helft dier magt de Ampat-Lawang zou bezet­
ten en er tot dat einde een post te Kaban moest
opgerigt worden.

In Mei 1855 rukte de militaire Kommandant van


Benkoelen, Kapitein de Leau, aan het hoofd van 6
Europesche en 94 inlandsche soldaten uit de hoofd­
plaats, trok over hel Barissan-gebergte en de Moesie-
nviei , en bereikte Kaban in het begin van Junij.
Gedurende dien marsch had de bevolking overal
eene vredelievende gezindheid aan den dag gelegd.
De assistent-resident, die het detachement verge-
5
54 Vroegere aanraking met de Redjang.

zeld had, reisde onder geleide van een klein gewa­


pend gevolg verder oostwaarts, om de weinig Lekende
landstreek in oogenschouw te nemen.
Kort daarop volgde uit Benkoelen een ander deta­
chement , sterk één onderofficier en dertien man­
schappen, met geld en arak voor Kaban bestemd.
[11 een hollen weg nabij Tertik werd echter dit
detachement overvallen en, met uitzondering van
een paar man die 111 bet bout ontkwamen, in de
pan gehakt. De vijandelijke bende, omstreeks hon­
derd koppen sterk, begaf zich na dit wapenfeit naar
Kaban, waar de Leau bezig was zich te versterken.
Het gelukte hem zonder veel inspanning den vijand
uiteen te jagen en den assistent-resident berigt te zen­
den van het gebeurde, zoodat deze nog tijdig terug kon
keeren om zich onder bescherming der bajonetten

te plaatsen.
Daar de gemeenschap met Benkoelen geheel afge­
sneden was, had men ijlings hulp gevraagd van het
hoofdkwartier. Tegen het midden van Julij kwam
er van Batavia eene versterking van 90 man onder
kommando van den infanterie-kapitein Vogel.
Inmiddels was de toestand der troepen te Kaban
verre van gunstig. De vijand had in het kreupel­
hout, binnen geweerschot der door de T;eau opge-
rigte redoute, een paar verschansingen opgeworpen,
Vroegere aanraking met de Redjang. 35

deze daarop ontbloot, en sedert de bezetting onop­


houdelijk beschoten. Slechts aan hunne gebrekkige
kennis van de vuurwapenen had uien de geringe
verliezen te danken. Eene poging om die verschan­
singen te bemagtigen was mislukt; de munitie ver­
minderde zienderoog en er heerschte een slechte geest
onder de inlandsche bezetting. De Leau meende
daarom geene offensieve handelingen meer te mogen
ondernemen.
De assistent-resident sloeg nu een anderen weg
in. Hij ontbood de distriktshoofden der Ainpat-La-
wang, deed een beroep op hunne trouw aan het
Nederlandsche Gouvernement en noodigde hen uit
de Redjangers over te halen om af te trekken,
s Anderen daags bragten zij tot antwoord dat de
vijand hen ongemoeid zoude laten, wanneer men
een losgeld van/1200. betaalde voor het detache­
ment. De assistent-resident was bereid die som te
geven aan de hoofden van Ampat-Lawang ter be­
zoldiging hunner barissans, niet aan de Redjangers
als losgeld. Mij keerde dadelijk ,/ 600 uit, en de
vijand toog af, doch zoo als het schijnt met verra­
derlijke plannen, die den aftogt van de Leau nog
tegenhielden.

Voor de aankomst van kapitein Vogel te Renkoe-


len, was een detachement van 40 soldaten en 59
Vroegere aanraking met de Redjang.
56

man barissans onder luitenant Wille tot ontzet naai


Kaban opgerukt; doch op drie dagmarschen afstands
te Loebo-Sinie gekomen, kon liet niet verder doordrin­
gen en liep zelfs gevaar van omgebragt te worden.
Kapitein Vogel besloot dus met 63 man op te ruk­
ken. Hij nam drie éénponders en de noodige koebe's
mede op marsch, vereenigde zich te Loebo-Sinie
met Wille, trok ongedeerd over het Barissan-gebergte,
vond bij den hollen weg van Tertik eenige verbak-
kingen, had eene kleine schermutseling met eene
stroopende bende en bereikte Tameda. Hier ontdekte
hij dat zijn voorraad levensmiddelen in drie dagen
verteerd zou zijn, dat de koelie's niet voor hun
onderhoud gezorgd hadden en de bevolking onge­
negen was rijst tegen betaling te leveren. Hij begreep
verder dat zijne magt te gering was om in Ampat-
Lawang door te dringen, daar de brug over de
Moesie vernield en Boekit-Ingris met drie benting.-.

versterkt was.
In stede van eene krachtige poging tot vereeni-
ging met de Leau aan te wenden, tot welk oogmerk
op marsch was gegaan, achtte Vogel zich ver-
pligt over die vereeniging met de hoofden te onder­
handelen. Zoo als te verwachten was leverde die
onderhandeling niets op, en den 2!>stenJulij nam het
ontzettingskorps den terugmarsch aan naar.Loebo-
Vroegere aanraking met de Redjang. 57

Sinie, waar het levensmiddelen hoopte te ontvangen.


In plaats van dit, ontving Vogel berigt dat Benkoe-
len van de zuidzijde bedreigd werd en men ter
hoofdplaatse naar zijne terugkomst verlangde, ofschoon
het garnizoen aldaar pas versterkt was geworden
door 50 Europesche en 2S Boeginesche manschap­
pen van Padang aangevoerd. — üp dien grond ver­
volgde de Leau zijne rugwaartsche beweging en
kwam op 51 Julij te Benkoelen terug, zonder één
man verloren te hebben.

Intusschen bleek het dat de vijandelijke bende niet


nader bij Benkoelen kwam dan tot Parrnattenbal-
lam, op veertien palen afstands, en dat alle nu
en later uitgestrooide verontrustende tijdingen van
hare aanvalsplannen zonder beteekenis waren. Ech­
ter scheen Vogel bij dien staat van zaken, Benkoelen
niet eene tweede maal te kunnen verlaten om het
detachement de hand ter redding aan te bieden. Zijne
te Batavia gegeven instructie schreef hem ten eerste
voor, de hoofdplaats met het fort Marlborough in
zekerheid te brengen; daaraan hield hij zich stiptelijk
en op dit punt kon hem dan ook weinig te laste gelegd
worden. Alleen gelooven wij dat bij het aan den
dag leggen van meer energie op den togt naar Kaban,
de vereeniging welligt gelukt ware.
Te Kaban was het gerucht doorgedrongen van de
58 Vroegere aanraking met de Redjang.

mislukte poging van Kapitein Vogel's detachement.


Nu was alle hoop, om in den eersten tijd althans
verlost te worden, den bodem ingeslagen. Gelukkig
hadden een paar inlandsche hoofden van Ampat-
Lawang, de Pangerang van Sadang endedepati van
Tamian-Agoeng blijken van gehechtheid gegeven.
Door hunne tusschenkomst waren de vijandelijke
plannen der Hedjangers tot nu toe verijdeld, en
thans werd het verlaten van Kaban door hun be­
schermenden invloed uitvoerbaar. Immers de assis­
tent-resident was tot de overtuiging gekomen dat
het bezetten van het distrikt op deze wijze, onuit­
voerbaar geacht kon worden, en dit gaf aanlei­
ding, in verband met de boven omschreven belem­
meringen van allerlei aard, tot het besluit om een
veiligen uitweg te zoeken in de l'alembangsche

distrikten.
Den derden Augustus werd dus opgebroken en
elf dagen later Tebing-Tinggi bereikt. Bijzonderheden
van dien togt zijn ons niet bekend; slechts kunnen
wij mededeelen dat de vijand dien niet bemoeijelijkt
beeft. Te Tebing-Tinggi was een versterkte post
door 120 man bezet. Hier bleef de Leau met de
zijnen verdere bevelen afwachten.
Door het station neren van een fregat, van welks
equipaadje een gedeelte de hoofdplaats en hel foit
Vroegere aanraking met de Redjang 59

bezette, was de Kapitein Vogel andermaal in staat


eene kolonne te formeren , om zich met de Leau te
vereenigen. Hij marcheerde den 29ilen Augustus, aan
het hoofd van 175 man henevens een 60tal barissans,
van de hoofdplaats en bereikte zonder vele zwarighe­
den Tebing-Tinggi den 12d™ September. Eene maand
later namen de vereenigde detachementen den terug-
marsch naar Benkoelen aan, werden slechts een­
maal op weg verontrust en kwamen den 26,ten Oc-
tober behouden te Benkoelen aan.
De militaire expeditie onder het bestuur van den
heer de Perez, had dus lot niets geleid dan om de
bevolking overmoediger te maken en onze zwakte
meer aan het licht te brengen. De Redjangers pluk­
ten de vruchten van hun verzet, want men liet hen
ongemoeid. Wel benoemde het Gouvernement com-
missiën, wel werden er voorstellen gedaan van
verschillenden aard, doch de Redjangers bleven hun
eernaam van «vrije grensbewakers" behouden en
verdienen, want sedert onheugelijke jaren waren zij
niet, zoo als thans, werkelijk vrij geweest van op­
brengsten of huldebetoon aan magtige naburen.
In het jaar 1838 werd Palembang met Benkoelen
vereenigd , althans op papier. Eene commissie bepaalde
het emplacement voor de nieuwe hoofdplaats der
residentie; zij wees Tebing-Tinggi aan. Doch daarbij
40 Vroegere aanraking met de Redjang.

schijnt het ook gebleven te zijn. Ten huidige dage


toch is Benkoelen weder eene op zich zelve staande
assistent-residentie en Tebing-Tinggi nog niet tot
hoofdplaats van I'alembang verheven.
De oorzaak der onlusten, die van 1849 tot 1855
in de afgelegen gewesten van het Palembangsche ge­
woed hebben en die, gedurig beeindigd, toch gedurig
op nieuw uitbraken, kan vvelligt gevonden worden
in de veilige schuilplaats die de oproermakers steeds
vonden bij de «vrije grensbewakers."
Herhaalde overtredingen van de passirah's uit het
landschap Lebong, bewogen in November 1855 het
Gouvernement, voldoening te vragen voor de ge­
pleegde schending der bestaande overeenkomsten,
of bij gebreke daarvan tot eene tuchtiging over te
gaan, om zich voor andere baldadigheden en gestadige
##
onrust te vrijwaren.
Tot dat einde werd de assistent-resident van Ben-
koelen gelast eene commissie zamen te stellen, van een
viertal vertrouwde en invloedrijke personen en hoof­
den , en die af te vaardigen naar de passirah's van
het landschap Lebong, met last om deze af te vragen
of zij nog indachtig waren en trouw wenschten te
blijven aan de overeenkomst met hen of hunne
voorzaten gesloten. Ingeval hierop een bevestigend
antwoord zou gegeven worden, hadden de afgevaar-
Vroegere aanraking met de Eedjang. 41

digden inlichtingen te verzoeken aangaande zekeren


Radja-Soetan, die den persoon van Noedjoetn, ver­
dacht van moord gepleegd op een Persisch han­
delaar, huisvesting verleend had; en even zoo aan­
gaande eenige anak-boeas van de passirah's van Le-
bong, die aan den vveerspannigen Iladja Tiang-Alam
en aan diens aanhang eene schuilplaats, voedsel en
hulp verleend hadden.
Welke de uitslag dier zending geweest is, is ons niet
naauwkeurig bekend; maar dit alleen weten wij, dat
de verhouding der vrije grensbewakers tot hel Neder-
landsch Gouvernement niet beter werd, en weinige
jaren later aanleiding gaf tot het nemen van afdoende
maatregelen die wij hieronder zullen mededeelen.
AANLEIDING TOT DE ANNEXATIE. ORGANISATIE

DER MILITAIRE EXPEDITIE.

VJ.

[n de maand Julij van 1857 werd een sergeant


der sappeurs, Schleijer genaamd en in de Redjang
werkzaam met het terrein op te nemen, door de be­
volking van Tameda verraderlijk afgemaakt. Wan­
trouwde men zijne tegenwoordigheid, of aasde men
slechts op het weinige geld en goed dat hij in zijn
avontuurlijk nomaden leven met zich voerde ? Genoeg
zij het, dal hij, verre van vriend en magen, geheel
alleen in de wildernis ronddwalende en arbeidende,
zijn nuttig bestaan ten offer bragt aan de welvaart
en bloei van Nederland.
Tameda behoort tot Kaloebah, de hoogste der vier
marg'as van Redjang, in het gebergte en het meest
nabij de bron der Moessie gelegen. üe depatie
Aanleiding tot de annexatie. 43

van Kaloebah tot verantwoording opgeroepen zijnde,


gaf aan het civiel bestuur van Palembang als hoofd-
aanleggers van den moord op: een zekeren Pandjée
Ranato, hoofd van den doesson Tameda, Joria Rau,
tweede hoofd van dienzelfden doesson en Ramanajan ,
een inwoner der plaats; terwijl alle dorpbewoners
medepligtig genoemd werden als deelers van den bij
dit gruwelfeit behaalden buit.
De regering verlangde dat het bestuur der aan­
grenzende afhankelijke gewesten zich die zaak met
ernst aantrekken en niets verzuimen zoude om de
daders van den moord uitgeleverd te krijgen. Zij
begreep dat de handelingen dienaangaande onder­
steund behoorden te worden door bedreiging met
straf en tuchtiging; en werkelijk waren reeds voor­
stellen tot het gebruiken der militaire magt in over­
weging genomen, toen weder een ander feit gerap­
porteerd werd.
Trotsch op hunne onafhankelijkheid, overmoedig
door straffeloosheid, hadden de Redjangers, eene
maand later, zich niet ontzien met eene bende van
2 a 500 Pasoemahnezen , een inval te doen op Ben-
koelen's grondgebied en den doesson Talang Drian
(oelei alias), in de afdeeling Seloema gelegen, aan
te randen. Den controleur Pruijs van der Hoeven,
die zich onverwijld naar het bedreigde punt had
44 Aanleiding tot de annexatie.

gespoed, was het evenwel gelukt de bewoners van


genoemden doesson tot eene krachtige verdediging
aan te sporen, door zich zelf aan hun hoold te
plaatsen en den aanval te helpen afslaan.
Alsof deze gebeurtenissen nog niet voldoende wa­
ren om het gouvernement in toorn te doen ontste­
ken, had in Januarij 18S8 wederom een voorval
plaats dat het reeds lang gekoesterd plan tot inlijving
tot meerdere rijpheid bragt. Een ander onderoffi­
cier, de adjudant-onderofficier Roessner, met de op­
name van het landschap Lebong belast, werden
zoovele moeijelijkheden in den weg gelegd, dat hij
die streek moest verlaten; hij ontkwam slechts met
levensgevaar aan zijne belagers, en wel door den
bijstand van eenige welgezinde hoofden van bet
distrikt Laïs.
De assistent-resident van Benkoelen beschuldigde
de hoofden van Lebong wel niet van medepligtig-
heid aan dit feit, doch erkende niet te min dat zij geen
ontzag inboezemden of genoeg invloed op de bevol­
king uitoefenden, om dergelijke misdrijven te ver­
hoeden, tegen te gaan of te straffen, en zoodoende
de overeenkomsten met bet Nederlandsche gouver­
nement gesloten, telken male geschonden werden.
Na eene levendige briefwisseling tusschen de hoof­
den van het bestuur van Benkoelen en Palembang,
Aanleiding tot de annexatie. 45

werd voorgesteld de Redjang door kracht van wa­


penen te onderwerpen en blijvend te bezetten of
wel de bewoners der landschappen Pasoemah, Ta-
meda en Lebong eene gevoelige bestraffing te doen
ondergaan voor de gepleegde euveldaden , te weten:
de Pasoemahnezen voor den moord gepleegd op
den depatie van Talang Djambi, zijne vrouw en zijn
kind, alsmede voor den inval en rooftogt op Ben-
koelen's grondgebied;
de bewoners van Tameda voor het vermoorden
van den sergeant Schleijer;
die van Lebong voor de herhaalde schending van
het met hen gesloten verdrag op den 4<len September
1841 (18 red jab 1257.)
Het militair departement droeg, conform het eer­
ste alternatief, de aanhechting der Redjang aan het
Opperbestuur voor, waaraan dit laatste op het einde
van 1858 zijne goedkeuring hechtte. Het gaf de
voorkeur aan eene duurzame bezetting, als eenig
middel om voortdurend rust te erlangen en aan de
schatkist eene vermeerdering van inkomsten voor te
bereiden, daar de inlijving der Redjang slechts een
begin zou zijn der latere bezetting van alle overige
onafhankelijke gewesten.
Eenmaal tot de aanhechting besloten zijnde, wer­
den de noodige maatregelen daartoe spoedig getroffen.
46 Aanleiding tot ile annexatie.

Er moest een hoofdofficier der infanterie gekozen


worden, aan wien liet bevel der militaire inagt en
tevens de geheele leiding der politieke aangelegen­

heden zouden worden opgedragen. De sterkte der ko-


lonne moest bepaald en hare uitrusting tot den togt,
met het oog op eene vestiging in de nieuwe land­
streek, geregeld worden. En onderwijl de militaire

magt de bezetting ten uitvoer bragt, zoude de Resi­


dent van Palembang een voorstel indienen tot rege­
ling van het civiel bestuur in de Redjang en Ampat-

Lawang.
Het gold hier dus niet eene beslechting van

ontstane geschillen door een gevecht van gewa­


pende troepen, of een verdelgingskrijg om hoon
en vijandschap te wreken; het was hier niet te doen

om de vijandelijke strijdkrachten te vernielen; neen,


hoe minder bloed er vergoten, hoe minder kruid er
verschoten zou worden, des te verdienstelijker zou

bet gedrag zijn van den komrnandant der expeditie.


Hij behoorde bovenal er aan indachtig te zijn, dat de
annexatie zoo mogelijk op eene vredelievende wijze
moest geschieden en geenszins het karakter van eene
verovering mogt aannemen : hij had wel in het oog
te houden dat het daarstellen van versterkte punten,
wel is waar, strekken moest 0111 ons tegen een 011-
verhooplen aanval te beveiligen, doch hoofdzakelijk
Organisatie der militaire expeditie.
47

ten doel liad oin bescherming te verleenen aan de


goedgezinden en het gezag der hoofden te schragen,
waaraan zoo zeer behoefte bestond.
De keus van het militair departement viel op den
majoor II. Lobet, aan wien bij Gouvernement's besluit
van 29 Junij 18LJ9 het bevel der expeditie werd
opgedragen.

De troepen die de bezetting zouden volbrengen,


ten getale van vier kompagniën infanterie, bestonden
uit tvvee kompagniën van het 15L bataillon infanterie
in garnizoen te 1'adang, en uit twee kompagniën van
het 12° bataillon te Palembang gedetacheerd. — De
Majoor Cobet zou aan het hoofd van twee kompag­
niën en een paar mortieren van uit Benkoelen over
het Barissan gebergte in de Redjang marcheren;
de Majoor van den Bergh van uit Tebing-Tinggi in
de Ampat-Lawang rukken.
Een civiel-ambtenaar, de controleur 5*' klasse A.
Pruijs van der Hoeven, werd den expeditie-komman-
dant toegevoegd.
De zamenstelling der kleine kolonne was als volgt:
4" koinpagnie 15e bataillon inf., kapitein G. J.
L. A. Cochius, lc luitenant F. W. Hiinpe, 2e luite­
nant 1». E. Ivlawer en 120 onder-officieren en man­
schappen.

5" kompagnie 15» bat. inf., kapitein U. G. Ie Clerq,


48 Organisatie der militaire expeditie.

1° luitenant J. F. Wiederkehr, 2e luitenants C. A.


van Randwijk en R. J. Casparie, benevens 119
onder-officieren en manschappen.
De le luitenant der infanterie J. H. Heijman,
adjudant van den Kommandant der expeditie en
dienstdoende stafofficier.
Een detachement artilleristen tot bediening der
mede te voeren mortieren.
Eene officier van gezondheid 3e klasse (H. J. Alken)
met eenig hospitaal-personeel.
Ken fungd. betaalmeester (M. Herstein) met eenig
magazijns- en bureau-personeel.
De navolgende inlandsche beambten bij de af-
deeling van 500 koelie's met 12 rnandoors uit
Ren koelen:
Radin per Ratha Sarie, hoofd der koelie's.
Radja Molia, hoofdzendeling.
Radja Karma, schrijver.
Soetan Kraing, zendeling en spion.
Soetan Rangon, idem.
Per kompagnie waren IS man gewapend met
tirailleurgeweren , de overigen met percussie-geweren
van goede kwaliteit.
Ieder geweerdragend man had 50 scherpe patro­
nen bij zich; 20 in den tasch en 50 in de rand-
sel. Daarenboven werden voor ieder man 100 scherpe
Organisatie der militaire expeditie. 49

patronen in reserve meegevoerd ; verder per kompag-


nie 30 kapmessen.

Twee mortieren van 15 duim, met 50 gevulde


granaten en de noodige munitie.

Voorts een geno'egzaam aantal schoppen, patjols,


pikhouweelen, bijlen. zagen, etc. tot den aanleg van
forten benoodigd.
De uitrusting bestond uit:

eene veldflesch van glas met rotting omvlochten;


een veldrandsel, waarin 30 patronen, ééne ver­
schooning en andere kleinigheden konden geborgen
worden ;

een eetketeltje naar een nieuw ontworpen model


om te gelijk rijst en soep te kunnen kooken; en
eene veldtent, tevens regenmantel, naar het model,
"tente abri" bij het Fransche leger in Algerië in
gebruik.

Op verlangen van den expeditie-kommandant had


ieder man zich voorzien van een blaauwlinnen of
katoenen lap aan de kwartiermuts, om beveiligd te zijn
voor bet steken der zon in den nek en op de wangen.
De troepen werden op voet van oorlog verpleegd;
de officieren genoten ééne maand traktement als
entree de campagne, 60 duiten daags voor iederen
koehe en even zoo veel voor eene halve flesch wijn.

4
VN.

TOGT IN DE IÏEDJANG. VESTIGING TE TAMEDA.

Op den 2de" Mei 1839 vertrokken de expedition-


naire troepen van Padang niet liet stoomschip Ambon.
Daar de Redjang als toekomstig garnizoen beschouwd
werd, scheepten 71 vrouwen en 56 kinderen te ge­
lijkertijd in. Twee etmalen later werd te Ben-
koelen gedebarkeerd; de troepen betrokken de
woningen door de zorg van den kapitein Barneveld,
militairen kommandant van Benkoelen, vooraf ge­
huurd en tot logies gereed gemaakt, en de officieren
werden gastvrij opgenomen door hunne kameraden
van het garnizoen.
Dadelijk sloeg Cobet de handen aan het werk om
zich tot den marsch voor te bereiden. De nieuwe veld-
randsels door Zr. Ms. corvet Prins Maurits aangebragt,
werden ontscheept en in orde gebragt; mortieren en
reserve-munitie in ontvangst genomen, tot vrachten
Togt over het Barrissangebergte.
51

gereed gemaakt en ingepakt; het inlandsche personeel


in dienst gesteld, de koeliediensten geregeld, en meer
andere maatregelen genomen.

De berigten uit Tameda ingewonnen luidden niet

ongunstig. De bevolking scheen, althans niet open-


Üjk, tot een gewapend verzet gezind te zijn, doch

de komst der kolonne half angstvallig, half nieuws-


giei ig te gemoet te zien. Cobet gaf den resident

van Palembang schriftelijk kennis van de aanstaande


beweging, echter verklaarde de civiele gezaghebber
lan Benkoelen voor de rigtige bezorging van dien
brief niet te kunnen instaan.

^ erscheidene wegen of voetpaden stellen de ver­


binding van Benkoelen met Tebing-Tinggi daar.

1°. ken weg van Benkoelen over Rindoehati


(grens-doesson op Benkoelen's grondgebied) door de
Redjang-distrikten.

- . Een idem van Benkoelen over den Boekit-


Kaloetberg door Eedjang-Moesi.

^eide wegen loopen, voor zoover Benkoelen be­


treft, door de ommelanden, en wel de eerste door
het landschap Soengi-Lamoer, de tweede door de
Proatin-doewablas.

o». Is er een weg van uit het distrikt Saloema


langs de rivier van dien naam, en over den Boekit-
Kamoening-berg naar Sintang of Ampat-Lawang.

4*
52 Togt over het Barissan gebergte.

4°. Een van uit Manna langs de rivier van dien


naam, over doesson Loeboe-Tapoe, door de Pasoemah
Oeloe-Manna.
5°. Een door het distrikl Kadoesang over den
Boekit-Bandakaro, ook in de Pasoemah-landen uit-
loopende.
De drie eerstgenoemde wegen worden het meest
gebruikt en zijn voor paarden en karbouwen be­
gaanbaar. Die over Bindoehati kwam den kolon-
ne-kommandant voor zijne operatiën de geschik-
ste voor.
Den 8slPn Mei ging de 4e kompagnie met de mor­
tieren, munitie, gereedschappen, vivres, enz. op
marsch naar Bindoehati, en bereikte den avond van
dien dag Paggerdien. De heuvelachtige weg kon
slechts op sommige plaatsen moeijelijk genoemd wor­
den , doch werd spoedig verbeterd en zou zelfs zonder
veel inspanning tot karrenweg geschikt te maken
zijn. Door medewerking van den militairen-kom-
mandant vond men daar, zoowel als 's anderen daags
te Soeka-Bainé en den derden dag te Bindoehati, een
behoorlijk logies voor de kolonne.
De expeditie-kommandant, den 9en met den staf
en de i>c kompagnie langs dezelfde route op marsch
gaande, vaardigde van Paggerdien eene proclamatie
uit aan de vier Passirah's van de Bedjang-Tengab
Togt over het Barissangebergte.
53

en Oeloe-inoessie, houdende kennisgave van de aan­

slaande in bezitneming dier streken en aanmaning


om daartegen niet in verzet te komen, daar het

gouvernement een iegelijk in het vreedzame bezit


zijner goederen en eigendommen laten en 'slands
instellingen eerbiedigen zoude.

Daags na zijne aankomst te Rindoehati, verschenen,


naar aanleiding dier proclamatie, de doesson-hoofden

van Kendang en Loeboe-Saong voor den bevelhebber,


boden hunne onderwerping aan en gaven de ver­

zekering, dat niemand tot verzet gezind was; dat


integendeel de bevolking beducht was voor eene be­

straffing van vroegere misdrijven, en er dus veeleer


verloop dan weerstand te wachten stond.

V erloop der bevolking moest voorgekomen worden.


Wierp zij zich toch in de wildernis, dan werd het

oogmerk niet bereikt; dan ware een gewapend verzet

met daarop volgende onderwerping nog verkieslijker.


Cobet besloot dus aanstonds een middel te beproe­
ven om het vlugten uit de doesson's te beletten. Hij
zond den controleur Pruijs van der Hoeven over de
grenzen, zonder geleide van bajonetten, om de be­
volking gerust te stellen; hij droeg hem op haar

aan te zeggen dat, wilde zij een blijk geven van


goede gezindheid, zij eene loods te Loeboe-Saong op-

ngten, den weg derwaarts uitkappen en drinkwater


Togt over het Barissangebergte.
54

op den kruin van het Barissangebergte aanvoeren

moest.
Die ambtenaar volvoerde den hem opgedragen
last met den besten uitslag; want toen hij zich, ver­

gezeld van de twee bovengenoemde doesson-hoofden,


vrijmoedig vooruit begaf, boezemde hij dadelijk ver­
trouwen in en kwam den volgenden dag reeds te
Rindoehati terug met de tijding, dat de bevolking

met gerustheid de komst der kolonne zou afwachten


en bereidwillig scheen om de gevorderde blijken van

vriendschap te geven.
Nu werd de marsch voortgezet en het steile Baris­

sangebergte overgetrokken. Ofschoon van Rindoehati


lot aan den kruin , de weg, door regts en links boomen
en struiken uit te kappen , iets bruikbaarder gemaakt
was, leverde hij in het algemeen groote moeijelijk-

heden op. Het beklimmen eener hoogte van 5000


voet langs een smal voetpad door digt hout, het
afdalen langs steile hellingen behoorde nog tot de
gewone bezwaren. Doch andere ongemakken van
meer kwellenden aard veroorzaakten eene buitenge­
wone afmatting. De boomen en struiken namelijk,

wemelden hier van kleine bloedzuigers die, den

voorbijganger op het lijf vallende, zich dadelijk


en bij voorkeur op den hals vastzetten. Een grooter

soort hecht zich bij het doorwaden van een berg-


Togt over het Barissan gebergte. 55

stroomtje aan de beenen, dringt in de plooijen der klee­


ding of slaat wonden in de huid door de dunne stof
heen. De voetganger houdt nu en dan halt om zich van
zijne lastige gasten te ontdoen, maar dadelijk vallen
nu geheele zwermen paardenvliegen op hem aan en
brengen hem nog pijnlijker steken toe dan de bloed­
zuigers. Van twee kwaden kiest hij de minst kwel­
lende, en vervolgt dus liever den marsch tot het
einde toe, wel is waar met groot verlies van krachten,
daar de bloedzuigers ten laatste in menigte aan zijne
ledematen hangen.
Cobet merkte spoedig op dat, na de vestiging in
de Redjang, het zoeken en aanleggen van een beteren
weg langs den noordelijken voet van den bergtop
eene eerste vereischte zou zijn. Voor het geregeld
verkeer, voor den handel zou de bestaande weg nooit
dienen kunnen. Men kwam wel te Loeboe-Saong
aan, maar met veel tijdverlies, met verscheurde
kleêren en verwonde beenen. Het transportpark en
de achterwacht bleven nog vier uren langer onder weg;
de koelie's hadden niet minder onder hunne lasten
gezwoegd , en reeds waren er eenige vrachten bedor­
ven, los of verloren geraakt.
Aan den ingang van den doesson ontving de bevol­
king de kolonne en heette haar welkom. Op het hoog­
ste punt des bergs hadden de soldaten, dank zij hare
36 Togt over het Barissangebergte.

zorg, een frisschen teug water kunnen drinken; inden


doesson was in der haast eene loods van boombladeren
vervaardigd; men had rijst, vruchten en een buffel naar
lands gebruik ten geschenke aangeboden, en dus alle
blijken van vriendschap gegeven.
Maatregelen van voorzorg tegen verraad werden
nogtans niet verwaarloosd; en eerst nadat de veilig­
heidsposten waren uitgezet, kon men onder het koele
bladeren dak eene verkwikkende rust genieten.
Ten gevolge der te Paggerdien uitgevaardigde
proclamatie, kwamen dien dag (14 Mei) schriftelijke
antwoorden der vier Passirah's. Alle luidden een­
stemmig; algemeen bood men onderwerping aan en
verklaarde tot de nieuwe orde van zaken toe te
zullen treden en mede te willen werken.
's Anderen daags werd de togt voortgezet tot Ta-
meda. Onderrigt zijnde dat de bevolking hier voor­
namelijk, en niet zonder grond, voor wraak beducht
was, zond Cobet andermaal den controleur Pruijs
van der Hoeven vooruit, om haar van zijne vrede­
lievende bedoelingen te overtuigen. Bij zijne komst
te Tameda (10 ure) was evenwel de doesson verlaten ;
met uitzondering van één oud man, had alles de
wijk in het woud genomen. De controleur sprak
met dien man, die het waarnemend doesson-hoofd
bleek te zijn, en gebruikte hem als middelaar om
Oprigting een er benting te Tameda. 57

de inwoners volkomen gerust te stellen. Toen


deze de verzekering, dat de troepen geen geweld
zouden gebruiken, overgebragt had en de vrees-
achtigen volkomen gerust gesteld waren, zag men
weldra mannen, vrouwen en kinderen met have en
goed uit de wildernis wederkeeren en hunne ver­
laten woningen betrekken, zonder de minste angst
te laten blijken. De kolonne-kommandant had strenge
orders gegeven tot eerbiediging van personen en
eigendommen; van den kant der-inwoners werd de
vriendschappelijke gezindheid getoond door aanbieding
van een buffel en geschenken in rijst.
De topographische gesteldheid van Tameda gaf
geene gelegenheid tot het opwerpen van eene benting
in de onmiddelijke nabijheid der plaats. Iets verder
lag een kleine doesson op een nabijgelegen plateau.
Het heuvelachtig terrein maakte hel kiezen eener
stelling op een dominerend punt noodzakelijk; uit
dien hoofde nam Gobet het besluit bedoelden doesson
te doen ontruimen.

Aanstonds werd aan het werk gegaan. Hout was


er in overvloed; klapper- en pinangboomeri minder;
doch men vond er uitmuntende bamboe van ver-
bazenden omvang. De bevolking bood de behulp­
zame hand met het aanvoeren van bouwmaterialen.
In deze omstandigheden oordeelde de kommandant
58 Oprigting eener benting te Tameda.

het raadzaam eerst de woningen tot logies der troepen


te doen bouwen , en daarna tot de omwalling over te
gaan. De gezondheid der manschappen te onder­
houden is de eerste pligt van den aanvoerder, wan­
neer Mi voor hunne veiligheid gezorgd heeft. Hier
was het duidelijk dat de bevolking over onze groot­
moedigheid dankbaar gestemd was en, ter naauwer-

nood van hare vrees bekomen, aan geen verraad


dacht. Maar zelfs voor het geval dat zij verraderlijke

plannen in den zin had, waren de noodige voorzorgs­


maatregelen genomen.

Onder speciale leiding van den 1™ luitenant-adju­


dant Heijmans, werden dus de werkzaamheden zoo-
danig geregeld, dat men volgens een bepaald plan
kazernes, officiers-woningen, vivres-magazijn, wacht­
huis enz. oprigtte. De arbeid vorderde zoo snel,

dat binnen weinige dagen de hoofdkazerne reeds door


de troepen betrokken kon worden.

Men moet den Indischen soldaat bewonderen,


wanneer hij te velde getrokken* niet zonder teleur­

stelling gewaar wordt, dat er weinig kans bestaat om


zich met den vijand te meten. Met wijsgeerige
gelatenheid stapt hij over die teleurstelling heen,
zet zijn geweer aan rotten, trekt zijn kapmes en

wordt arbeider; hij verbroedert zich met den inboorling


dien hij gisteren nog zijne tegenpartij waande, geeft
Oprigting eener benting te Tamcda. 59

hem onderrigt, wijst hetn zijn aandeel in de werkzaam­

heden , handelt met soldaten gulheid met hem over den


prijs van eenige versnaperingen , kortom, denkt er niet
aan, beproeft het althans niet hem als overwonnene
te behandelen, wanneer de bevelen van den aanvoerder

hem duidelijk en nadrukkelijk kenbaar zijn gemaakt.


Ook bij deze gelegenheid bestond er voor de kolonne

reden tot teleurstelling. De soldaat is tuk op krijg;


de dag van strijden is een feestdag, die naar zijn
idee te weinig gevierd wordt. Hij is over zee en

over land gekomen , over berg en dal gegaan om het

oorlogsterrein te bereiken; zijn geweer is met scherp


geladen, de bajonet en het kapmes geslepen ; de jonge

soldaat zal zijne makkers eens toonen boe hij er ge­


bruik van maakt; de oude krijger neuriet een vrolijk

liedje of vertelt onderweg voor de honderdste maal

zijn laatste gevecht.


Maar daar melden zich parlementairs aan de

voorwacht, daar wuiven witte vanen, daar volgen


Salamat's en ondubbelzinnige teekenen van onder­

werping. Weg is de illusie!


Nog niet geheel, denken de ouderen; daar schuilt

welligt iets achter. Met betuigingen van onderwerping

begint een Indische vijand gewoonlijk, om ons ge­

makkelijk in het net te lokken. De kans om te

chten is nog groot genoeg.


60 Oprigting eener benting te Tameda.

Men rukt 's vijands land in, doch krijgt hoe langer
hoe meer bewijzen dat de onderwerping gemeend is.
Welnu, het kapmes zal meer dienst doen dan de

bajonet. De militaire wandeling is niet onbelangrijk,


het land heeft iets eigenaardigs en nieuws, de inboor­
lingen zullen wel tam gemaakt worden. Zijn er posten
opgerigt en behoorlijk versterkt, dan zijn wij hier even
goed als elders, vooral als de kommandant later onze
vrouwen en kinderen van Benkoelen laat komen.

Ofschoon het zich wel liet aanzien dat de vreed­


zame wijze, waarop tot nu toe de zaken behandeld
werden, tot het einde toe volgehouden zou kunnen

worden , was de majoor Cobet nog volstrekt niet zeker


dat de geheele bezetting der provincie zonder rust­
verstoring plaats zou hebben. Hij liet ieder hoofd,
dat zich onderworpen en bevriend verklaarde, be­

wijzen geven van onderwerping en vriendschap. Tol


dat einde beduidde hij hun dat huldebetoon niet
voldoende was, en gelastte:

1°. de gemeenschap der verschillende doesson's met


I ameda te verbeteren, door aanvankelijk de bestaande
voetpaden (door oinkapping van boomen) tot twaalf
voel breede wegen te maken;

en 2°. op een bepaalden dag (31 Mei) met alle


doesson-hoofden, zes-en-vijftig in getal, te Tameda
bijeen te komen, tot het houden eener algemeene
Oprigting eener benting te Tameda. 6!

vergadering, waarop de gemeenschappelijke belan­


gen zouden geregeld worden.

Gobet wilde in die vergadering aandringen op eene


vrijwillige levering van rijst voor de troepen, na­
tuurlijk tegen goede betaling; hij hoopte verder in
staat gesteld te worden de 500 van Benkoelen me-
degebragte koelie's te kunnen ontslaan, daar het
gehalte dier dragers veel te wenschen overliet, en
het aanbrengen van vivres over het Barrissan-ge-
bergte voor zoovele monden een belangrijk bezwaar
was. Kon hij uit het distrikt zelf de noodige koe­
lie's krijgen, om de vrachten van Rindoehati af te
halen, dan werd het naslepen van dien lastigen koe-
liedrom overbodig.
Reeds den 243ten Mei kwamen van nabijgelegen
plaatsen de inwoners rijst en vruchten te koop aan­
bieden; zij schenen met de waarde van ons geld
niet geheel onbekend te zijn, en te weten dat voor
geld opiuin te koopen is. De voordeelen onzer ves­
tiging werden derhalve reeds door eenige begrepen.
Op Ambong-Idjoe en in een halverwege van Tameda
derwaarts gelegen doesson, zoo beweerde men, zou de
bevolking bij voorraad loodsen oprigten, om de troe­
pen een nachtkwartier voor te bereiden. Bevestigde
dit zich later, dan kon men aannemen dat de goede
gezindheid veld won.
62 Oprigting eener benting te Tameda.

Over het algemeen bleef de gezondheidstoestand


der troepen vrij gunstig. Te Rindoehati waren
zeventien manschappen achter gebleven, te Tameda
werden negen anderen door den officier van gezond­
heid verpleegd. De eenige ernstige zieke was de
majoor Cobet, die, door de dyssenterie aangetast, ge­
durende eenige dagen aan zijn leger gekluisterd bleef.
Hij bleef echter van het ziekbed de zaken besturen,
en ontving van den kommandant van Tebing-Tinggi
de tijding, dat twee koinpagniën van Lahat den 14rf™
Mei op marsch zouden gaan, met het doel om mede
te werken aan de operatiën in de Ampat-Lawang.
Van den resident van Palembang was evenwel nog
geen antwoord ingekomen.
vm.

POLITIEKE HANDELINGEN TE TAMEDA.

Op den bepaalden dag was te Tameda alles tot


de vergadering der Redjangsche hoofden gereed ge­
maakt. Cobet ontving hen met de waardigheid eens
zendelings van het magtig Nederlandsch gouverne­
ment, en leidde de vergadering inet dien eenvoud en
plegtigen ernst, die, geheel in den geest van een
oorspronkelijk Oostersch volk, nooit nalaat een die­
pen indruk te maken.
Het meerendeel der doesson-hoofden (proatin's)
ontbrak er evenwel. Waarschijnlijk was de tijd om
op te komen te kort geweest. Cobet wilde echter
de zekerheid erlangen of de voorloopig te nemen
beschikkingen met algemeene goedkeuring zouden
worden ingevoerd, en niet alleen door de Passirah's
werden aangenomen, zonder een en ander behoor-
64 Politieke handelingen te Taraeda.

lijk ter kennisse te brengen van de mindere hoofden.


Daarom vergenoegde hij zich den aanwezigen de
bepalingen in het geheugen te roepen , vervat in de
overeenkomst in 1856 gesloten en waaraan de Red-
jangsche hoofden zich nimmer gehouden hadden, deels
uit gebrek aan invloed op de bevolking, deels uit lust om
zeiven onafhankelijk te blijven van het Nederlandsch
gouvernement. De meesten gaven voor, geheel on­
kundig te zijn met het bestaan dezer verordeningen.
Wij laten hier eene vertaling volgen der Atoeran-
Sindang Mardika voor de Redjang-Ampat Petoelay.
Art. 1. De marga Redjang-Ampat Petoelay wordt
beschouwd als vrije Sindang.
Geen hoofdgeld of andere betaling zal worden ge­
vorderd.

De inwoners zullen niet buiten hun distrikt teregt


staan.

Art. 2. De passirah's of proatin's mogen noch


aangesteld noch afgezet worden door hunne onder-
hoorigen; dit is eene handeling die van het opper­
bestuur uitgaat.
Zij die zich bezwaard achten over handelingen der
Passirah's, kunnen zich tot den assistent-resident te
Tebing-1 inggi wenden; zullende de passirah's en
de proatin s de uitspraak van dien ambtenaar moeten
eerbiedigen.
Politieke handelingen te Tameda. 6a

Art. 5. De passirah's en proatin's zijn aansprake­


lijk voor de handelingen hunner ondergeschikten;
zij zullen de schuldigen uit hunne doesson's of
marga's opeischen.
Art. 4. Ingezetenen van een doesson inogen zon­
der toestemming van het bestuur te Tebing-Tinggi
geen afzonderlijken doesson oprigten.
Art. S. Ieder zonder pas reizend persoon, hetzij
hij kome van Benkoelen, van Palembang, van de
Passoemah of van elders, zal moeten worden opge­
vat en naar Tebing-Tinggi vervoerd.
Art. 6. Wegloopers behooren opgevat en te Tebing-
uitgeleverd te worden.
Den aanbrenger zal eene som van ƒ10 als opvat-
loon worden uitbetaald.

Art. 7. Aan roovers zal geen doortogt worden


verleend; zij zullen worden opgevat, dan wel in het
doortrekken verhinderd worden.

De passirah s en proatin's zullen zorg dragen dat


hunne onderhoorigen noch rooven langs de wegen,
noch gewapende invallen doen.

Mogten roovers het plan gevormd hebben een


doesson aan te vallen, zoo zullen de hoofden zulks
wetende, verpligt zijn den bedreigden doesson te waar­
schuwen en te Tebing-Tinggi daarvan melding te
maken.

5
66 Politieke handelingen te Tameda.

Art. 8. De passirah's en proatin's zullen zorg


dragen dat geene gevangenen worden weggevoerd
verkocht of verpand, maar moeten hen met de daders
te Tebing-Tinggi uitleveren.
Art. 9. Indien er tusschen de marga Redjang-
Petoelay eene vete ontstaat met eene andere marga,
hetzij in de Redjang zelf of daar huiten, mogen de
betrokken partijen hunne oneenigheid niet beslechten ;
maar indien ze beiden tot de Redjang behooren,
zullen zij zich tot hunne hoofden wenden ter bij­
legging van hun geschil. Behoort echter een der par­
tijen tot een landschap buiten die marga gelegen, zoo
zal de zaak aan de beslissing van den gouv®. ambte­
naar te Tebing-Tinggi moeten worden onderworpen.
De passirah's en proatin's zullen den handel moeten
beschermen en alle veroorloofde kostwinningen aan­
moedigen in hun distrikt.
Aan ieder doessonhoofd zal een «Soerat-Djalan11
worden gegeven, oin door zijne onderhoorigen welke
naar Tebing-Tinggi gaan om te handelen , te worden
mede genomen. De proatin zal dien ter hand stellen
aan den reizende, welken hij vertrouwt; en onder
diens geleide staan de overige met hem gaande han­
delaars of personen.
De houder van den Soerat-Djalan is aansprakelijk
voor de handelingen zijner medgezellen.
Politieke handelingen te Tameda. 67

Deze zullen niet meer clan 10 in getal mogen zijn.


De overtreders van deze bepalingen zullen stren-
gelijk worden gestraft.
Art. 11. De passirah's zullen al hunnen invloed
behooren te gebruiken tot het in vrijheid stellen der
slaven, en deze in de gelegenheid stellen van zich vrij
te koopen ; het pandelingstelsel moet verboden worden.
Art. 12. Alle overige regelingen vervallen door
de bepalingen in deze artikelen vervat.

De ass.-resident van Tebing-Tinggi.

De behandeling van andere zaken werd uitgesteld


tot op den S^en Junij, wanneer de hoofden zouden
aangekomen zijn.
Inderdaad waren de passirah's en proatin's op dien
dag allen tegenwoordig. Voorzeker kwamen enkele
schoorvoetend op de vergaderplaats, doch de mare
van de goedertierenheid des aanvoerders had den meest
schuldige zelfs bewogen zich te vertoonen, om in de
algeineene kwijtschelding van straf te deelen.
Zonder de minste tegenkanting werd de regeling
van het bestuur artikelsgewijze besproken en afge­
handeld; blijkbaar waren de boofden met die milde
bepalingen ingenomen, want, gedachtig aan de ge­
pleegde moorden en rooftogten, hadden zij hardere
voorwaarden verwacht.
5*
68 Politieke handelingen te Tameda.

Cobet was echter opzettelijk over dat punt heen ge­


gleden, omdat hij wist dat de daders uit de Redjang
gevlugt waren, en een bevel tot opsporing en uit­
levering slechts strekken zou, otn op nieuw vrees en
argwaan omtrent onze vestiging te verwekken, en dit
bovendien tot geen resultaat zou leiden.
De voorloopige regeling was ten naaste bij in de
navolgende artikelen vervat. Naar aanleiding van
een schrijven van den resident van Palembang, had
Cobet eene wijziging in de bestaande overeenkomst
noodig geacht.

Bepalingen voor het bestuur der Redjang-


Ampat-petoelay en Oeloe-Moessi, vastge­
steld in de vergadering te Tameda, den
gden Junij 1859.

Art. 1. De hoofden van den Redjang-Ampat


petoelay en Oeloe-Moessi, zoowel passirah'sals proatin's,
zijn gehouden van af heden zich te beschouwen als
te staan onder het beheer van het Nederlandsche
gouvernement.
Art. 2. Zoo lang de hoofden, welke door het
gouvernement erkend en door de steingeregtigden
verkozen zijn, hunne waardigheid bekleeden, zal
ieder hunner ondergeschikten gehouden zijn hunne
bevelen op te volgen.
Politieke handelingen te Tameda.
69

Art. 5. De passirah's en proatin's maken, onder


voorzitterschap van den in de Redjang Oeloe-Moessi
met het bestuur belasten gouvernements-ambtenaar,
den raad der hoofden uit.
Art. 4. De hoofden dragen zorg dat door hunne
ondergeschikten geene overtredingen worden gepleegd,
en zijn verpligt diegenen, welke zich daaraan schuldig
maken, te brengen voor den raad der hoofden, om
te worden gestraft in verband met 's lands instellingen
en wetten.

Art. 5. Het voorkomende in het reglement voor


de Redjang en Oeloe-Moessi-landen, gedagteekend
Tebing-Tinggi 7 Julij 1856, zullen de hoofden ge­
houden zijn na te komen, ten opzigte van het in de
Redjang gevestigde bestuur.

Art. 6. De groote weg, loopende van af de grens


van de Ampat-Lawang tot de grens van Benkoelen,
zal goed moeten worden onderhouden, en de hoofden
zullen verpligt zijn dien minstens éénmaals 's weeks,
voor zoover hun aandeel betreft, na te gaan en tevens
de paden naar hunne doesson's in bruikbaren staat
te houden.

Art. 7. Op de plaatsen waar het gouvernement


zich zal gevestigd hebben, moet dagelijks, voor zoo
lang als noodig is, een hoofd met SO man aanwezig
zijn tot het verrigten van koelie of andere diensten,
70 Politieke handelingen te Tameda.

en zal het hoofd verantwoordelijk worden gesteld


voor de behoorlijke uitvoering der aan het werkvolk
opgelegde werkzaamheden. Aan ieder werker zal
per dag 10 cents worden uitgekeerd als voedinggeld.
Art. 8. De hoofden zullen verpligt zijn hunne
ondergeschikten aan te sporen om rijst en andere
levensbehoeften te koop aan te bieden, en daar waar
deze niet in genoegzame hoeveelheid mogten voor­
handen zijn, de noodige aanplantingen gelasten.
Art. 9. Zij zullen verpligt zijn op aanvrage de
benoodigde bouwstoffen te leveren, voor het oprigten
en onderhouden van kampementen en gouvernements­
gebouwen , tegen de navolgende prijzen:
Bamboe, groote soort (manian) f 5 de 100 stuks.
» kleine » (daboe) » 2 » » »
» dakstijlen (kason) » 1 » * »
Rottang » 0.25 » » »
Rimboe Atap 2 » » »
Idjoe » 0.25 de bos.
Klapperboomen » 2 het stuk.
Pinangboomen » 0.50 » »

Daartoe aangemaand, zullen zij de noodige koelie's


leveren voor het transporteren van vivres en gouver-
nements-goederen; de koelie's zullen daarvoor naar
een vastgesteld tarief worden betaald.
Voorloopig wordt voor een koelievracht van Rindoe-
Politieke handelingen te Tameda. 71

hati naar Tameda f 1, en van Tameda naar Am-


bang-Idjoe ƒ0.73 te goed gedaan.

De Majoor
Kommandant der expeditie, tevens belast met de
leiding der politieke aangelegenheden.
(get.) Cobet.
De Depatie Mengarti-Goenoh, passirah van de
marga Bermanih-Hilir, landschap Redjang-Tengah.
(get.) Draman.
De Depatie Poejoh-Poetih, passirah van de marga
Bermanih-Hoeloe, landschap Redjang-oeloe-Moessi.
(get.) Datar.
De Depatie Hoeloe-Margo, passirah van de marga
Seloepoeh, landschap Redjang-oeloe-Moessi.
(get.) Saroedin.
De Depatie Radja-Passirah, passirah van de marga
Marigi, landschap Redjang-oeloe-moessi.
(get.) Doendjang.
De vier Passirah's bevestigden, met den bij hen ge-
bruikelijken eed, de naleving der gestelde voorwaarden,
en zwoeren andermaal trouw aan het Nederlandsch
gouvernement. — Hiermede liep de plegtigheid af.
IX.

VESTIGING TE AMBONG-IDJOE.

Slechts weinige dagen nadat de troepen Tameda

bezet hadden, was de expeditie-kommandant reeds

genoegzaam ingelicht, omtrent de productie van het

land en de geschiktheid des bodems ter bebouwing

van de, op europesche markten, meest gewilde voort­

brengselen. Rijst, koffij en tabak zouden er bij uit­

nemendheid groeijen; ook kool, aardappelen en andere

veldvruchten. Men had slechts een kundig, werk­

zaam ambtenaar aan het hoofd der afdeeling te stel­

len om den aanplant te besturen ; de bevolking zou

met geringe moeite tot geregelden arbeid gebragt wor­

den; zij behoefde alleen overreding en leiding, geen

dwang. — De kommandant door ziekte verhinderd

zijnde de hoofddoesson's der distrikten Marigi, Seloepoet

en Bermanih Hoeloe te bezoeken, belastte daarmede


Vestiging te Ambong-Idjoe. 73

den controleur Pruijs van der Hoeven, onder begelei­


ding van een detachement dat overal met de meeste
gastvrijheid ontvangen werd.
Daar de rijstoogst slechts gedeeltelijk gelukt was,
bestond er geene mogelijkheid om de expeditionnaire
troepen uit de voortbrengselen van het gewest te voe­
den. Cobet bepaalde de prijs van een pikol rijst, bij
vrijwillige levering op f7. Tot den 7den Junij waren
er 27 pikol's aangebragt, en het leed geen twijfel of
de bevolking zou tot grooteren aanplant overgaan,
nu zij dat artikel tegen gereed geld aan het gouver­
nement kon kwijt raken. Inwoners van de meest
afgelegen doesson's kwamen weldra te Tameda ver­
schillende mondbehoeften venten, waarvan gretig ge­
bruik gemaakt werd ofschoon de prijzen zeer over­
dreven waren. Eene kleine kip kostte één gulden;
eene flesch olie yi.60; een ei 8, soms 10 duiten;
, eene flesch karbouwenmelk f 1, enz. Bij groo-
tere concurrentie zou hierin natuurlijk verandering
komen. — Zelfs deden zich een twintigtal vrij­
willige koelie's op, die zich genegen betoonden om
vivres van Rindoehati te gaan afhalen, onder voor­
waarde dat zij zonder militair geleide zouden loopen.
Werkelijk bragten zij hunne vrachten behoorlijk aan,
en ontvingen /' 1 loon per hoofd.
Door deze verstandige maatregelen, zoo geheel ver-
74 Vestiging te Ambong-Idjoe.

schillend van de drukkende lasten en afpersingen die


men verwacht had van eene gewapende inagt,werd
de bevolking bijna ingenomen met onze vestiging.
Met den dag althans verminderde de kans om van
de wapens gebruik te moeten maken; want zonder
vreemden invloed zou de Redjangsche bevolking zich
wel rustig houden. De wegen van Tameda naar
Loeboe Saong en naar Ambong-Idjoe waren reeds
ter breedte van twaalf voet uitgekapt. Zoo veel
als doenlijk was, had men den weg van Loeboe Saong
tot aan den kruin van het Barrissangebergte verbe­
terd , geheel bruikbaar kon die weg nooit worden , daar
de hellingen te steil waren voor het transporteren
van goederen.

De resident van Palembang had een berigt gezonden


van zijn voornemen, oin in de eerste dagen dier maand
de vestiging te Kaban te doen plaats grijpen. Of die
thans werkelijk reeds geschied was, zou later nog
bevestigd moeten worden.
Onderwijl maakte Cobet reeds aanstalten om met
het gros zijner kolonne op te breken en verder het
land in te trekken. Zijne gezondheid was beterende
en dit gaf hem dus hoop spoedig geheel tot krachten te'
komen. Ook de gezondheidstoestand der manschappen
kon gunstig genoemd worden, daar er te Rindoehati
nog slechts 8, en te Tameda 9 zieken geteld werden.
Vestiging te Ambong-Idjoe. 7S

De ineesten leden aan dyssentene; de europesche ser­


geant Wijnands was er den 5dc" Junij aan bezwe­
ken. — Het klimaat scheen echter op de gezondheid
geen bijzonder nadeeligen invloed uit te oefenen,
's Morgens te 6 ure teekende de thermometer 64°F,
en tegen 9 ure brak gewoonlijk de zon eerst door

den digten nevel, die op het aardrijk rustte.


De geest der troepen bleef uitmuntend, en werd
door het voorbeeld en den ijver van den lseu luite­
nant-adjudant Heijmans onderhouden, bij een dage-
lijkschen arbeid van acht uren aan het fort, en bij
de vermoeijenissen van gedurige marschen naar Rin-
doehati en terug tot begeleiding van konvooijen.
Op den 7d™ Junij waren de verschillende gebou­
wen reeds afgewerkt, en stond de binnenste rij pa­
lissaden in den grond; ook met de bastions en gracht
was men reeds vergevorderd. Aan de achterblijvende
bezetting kon het aanbrengen van chicane-middelen

overgelaten worden.
De grachten zouden 4 el breed op 2 el diep wor­
den; de binnen palissadering 9, de buiten palissade­
ring 6 x'ijnl. voet; de binnenzijde van een doorloo­
pend banket voorzien; om de drie palissaden ééne van
mindere afmeting tot het formeren van schietgaten; de
bastions ingerigt voor 5 ffi kanon op cirkelaffuit; de
uitgang verzekerd met een tamboer en vriesche ruiters.
76 Vestiging te Ambong-Idjoe.

Met voordacht gaf de kommandant slechts geringe


afmetingen aan de facen van het fort, en rigtte het
zoodanig in dat bij eene ongunstige wending der za­
ken, het des noods met een twintigtal manschappen
krachtdadig kon verdedigd worden, opdat hij een
gedeelte van de tegenwoordige bezetting alsdan elders
zou kunnen bezigen.

Den llden Junij, dus binnen eene maand tijds, had


men een vast punt te Tameda. Den kapitein Cochius
werd het bevel toevertrouwd, en Cobet rukte nu naar
Ambong-Idjoe.
Daar het hoofd van Kota-Agong het verzoek had
gedaan Om de kolonne, op haren marsch naar Ambong-
(djoe, één nacht in zijn doesson te mogen herbergen,
en hij tot dat einde reeds eene loods had doen op­
slaan, was Cobet aanvankelijk van voornemen geweest
dien wensch in te willigen en de troepen daardoor
tevens een kleinen dagmarsch te bezorgen. Bij aan­
komst te Rota-Agong bleek het evenwel, dat het logies
te klein en het drinkwater te ver verwijderd was,
zoodat er van plan veranderd en, na eene kleine
halt, doorgemarcheerd werd tot Ambong-Idjoe. Men
vond den weg op enkele plaatsen wel steil, doch
behoorlijk uitgekapt en zeer bruikbaar. Over de
Vestiging te Ambong-Idjoe. 77

Moessie lag eene stevige hangbrug van bamboe. De

digt in hare nabijheid gelegen doesson Ambong-Idjoe


werd doorgetrokken en tien minuten verder, te Ka-

ban-Agong, halt gehouden, alwaar een goed logies,

zoowel voor officieren als voor manschappen, gereed


gemaakt was.

In beide plaatsen was de bevolking op de been,

en bood zij de gebruikelijke geschenken, rijst en

karbouwen, aan. Oogenschijnlijk dus scheen men


met de komst der kolonne niet ontevreden.

Intusschen had eene kolonne van 2 kompagnien


infanterie onder bevel van den majoor van den Bergh,

Iebing-1 inggie verlaten, en was naar Kaban gemar­

cheerd, alwaar een post moest opgerigt worden. Om


verschillende redenen evenwel was het den majoor
doelmatiger voorgekomen, in stede van te Kaban,

dien post te Ivarang Dapo te vestigen. Voorloopig


eene koinpagnie infanterie in het kampement te Kaban

plaatsende, had hij met de rest zijner magt zich naar


Karang Dapo begeven, en meldde van daar zijne aan­

komst aan den majoor Cobet, tevens eene ontmoeting


met hem te Kaban verzoekende tot regeling der op
te rigten posten.

Dat berigt te Ambong-Idjoe ontvangende, vertrok


de majoor Cobet onverwijld naar Kaban; stemde na

onderzoek geheel met het gevoelen van zijn collega


78 Vestiging te Ambong-Idjoe.

overeen, en raadde hem de zaak aan de beslis­


sing van zijn chef, den militairen kominandant van
Palembang, te onderwerpen.
Na een verblijf van twee dagen keerde Cobet den
15"1™ Junij naar Ainbong-Idjoe terug, waar zijne te­
genwoordigheid vereischt werd om eene geschikte
plaats voor eene benting te zoeken, materialen te
verzamelen en de levering van levensmiddelen te re­
gelen. De afstand van Kaban naar Ambong-Idjoe
bleek, zonder te grooten koeliesleep, in zes uren
door eene kolonne te kunnen worden afgelegd. Zon­
der veel moeite zou men den weg, toen reeds be­
hoorlijk uitgekapt, kunnen verbreeden en verbeteren.
De aan den weg gelegen doesson's waren talrijk, en
overal waar men zich even ophield kwamen de be­

woners kosteloos rijst en vruchten aanbieden.


Ook hier bestond derhalve geen reden om verzet
te wachten. De mare van vredelievendsgezindheid
was de kolonne voorafgegaan. Nu en dan liep er
wel eens een gerucht van kwaadwilligheid en aan­
staande vijandelijkheden, doch er werd niet veel ge­
loof aan gehecht, daar bij den kominandant de over­
tuiging bestond dat, zonder aanhitsing van Passoe-
mahnezen of Palembangers, de rust niet verstoord
zou worden. En toch verzuimde hij niet bij voort­
during de grootste waakzaamheid in acht te doen
Vestiging te Ainbong-Idjoe 79

nemen, zonder evenwel eenigen schijn van vrees of


wantrouwen te geven.
Aan den oever der Moessie-rivier werd eene zeer
geschikte plaats gevonden voor eene benting. Aan­
stonds begon men het terrein van boomen en struik­
gewas te zuiveren; de doessonbewoners boden hunne
diensten aan, waarvan gereedelijk gebruik gemaakt
werd. Tot vergoeding werd hun dagloon toegezegd,
doch in stede daarvan verkozen zij na afloop van het
werk een karbouw te mogen slagten; de inwilliging
van dit verzoek vond natuurlijk geen bezwaar. De ma­
terialen werden tegen betaling aangevoerd, en daar
het klappa-hout ook hier schaarsch was, moest de om-
wanding grootendeels uit een ligter soort zamengesteld
worden, hetgeen niettemin voor den eersten tijd kon
volstaan. Reeds den 2den Julij verliet de kolonne de
tijdelijke loodsen van den doesson Kaban Agong.en
betrok de nieuwe kazerne op het terrein der benting.
Deze laatste had eene eenigzins andere inrigting dan
het fort te Tameda, en was grooter. De facen be­
droegen hier ruim SO ned. ellen , en de binnenruimte
was ingerigt voor eene bezetting van ISO man, de
artillerie en het hospitaal-personeel medegerekend;
terwijl de langste facen van het fort te Tameda
slechts 50 n. ellen uitgestrektheid hadden. Bij den
aanleg werd hier insgelijks in het oog gehouden, dat
80 Vestiging te Ambong-Idjoe.

bij mogelijke vijandelijkheden een gedeelte der bezet­


ting moest kunnen gemobiliseerd worden, zonderde
verdediging der benting te veel te verzwakken. — De
aanvoer van materialen, die door de verschillende does-
son's geschiedde, ging zeer geregeld, doch dikwijls te
langzaam voor den ijver waarmede de troepen de werk­
zaamheden doorzetten. Na verloop van tien dagen
evenwel waren alle gebouwen voltooid, en kon met
de omwalling een begin gemaakt worden.
Op de zijde tegenover den ingang stonden, onder
één dak en met ééne doorloopende gallerij , eene hoofd­
officierswoning, eene voor den luitenant-adjudant,
eene voor den kapitein, twee dito voor luitenants,
benevens eene raadzaal; langs de linkerface in op­
volgende orde, eene kazerne, een sergeant-majoors-
vertrek, een koinpagnie's-magazijn, eene onderofficiers­
kamer en het hospitaal; langs de regterface, het
vivres-magazijn, eene onderofficiers-kamer, een vertrek
voor europesche soldaten, eene korporaals-kamer en
eene tweede kazerne; terwijl links aan den ingang
ééne luitenants- en ééne controleurs-woning, en regts
een wachthuis met arrestanten-kamer en kruidhuis
opgetrokken waren.
X

EERSTE REGELING. COMMUNICATIE, VOEDING, ENZ.

De regeling der voeding van de kolonne, be­

hoorde tot de voornaamste maar tevens tot de moei-

lelijkste verpligting van den expeditie-kommandant.

Daaraan indachtig, had hij hij zijn bezoek te Kaban,

pogingen aangewend om een geregelden aanvoer van

rijst tegen betaling te doen plaats hebben, doch was

er aanvankelijk niet in geslaagd. Hoe ongaarne

ook, moesten de van Benkoelen medegenomen koelies

voorloopig worden aangehouden, tot tijd en wijle

de posten minstens voor twee maanden voorraad in

de magazijnen hadden, en er niet meer zoo als thans

gedurig aangebragt behoefde te worden.

Na verloop van weinige dagen evenwel, beloofde

het doessonhoofd van Ambang-fdjoe maandelijks een

dertigtal pikol s rijst te zullen afleveren; en hiervan

maakte Cobet gebruik om op den 4den Julij , 175

6
82 Communicatie , Etappen , enz.

koelie's naar hunne woonplaatsen terug te zenden.


Door dien maatregel voldeed hij aan den herhaalde­
lijk geuiten vvensch van den assistent-resident van
Benkoelen, die bij de aanstaande ontginning der
rijstvelden voor gehrek aan handen begon te vreezen,
en bespaarde bovendien eene maandelijksche uit­
gave van bijna ƒ5000. — Hield het doessonhoofd
zijn woord dan zouden weldra nog 25 koelie's ontslagen
kunnen worden, en bleven er dan slechts honderd
over tot het afhalen van levensbehoeften van Rindoe
hati bij onvoorziene gebeurtenissen. Wanneer later
de wegen geheel in orde gebragt zouden zijn, kon
het benoodigde door draagvee aangebragt worden.
Men beweerde dat er van Rindoehati naar Tameda
nog een andere weg bestond, waarschijnlijk dezelfde
die in der tijd door den len luitenant Steek gevolgd
was en over Kendang en Terliek moest loopen. Deze
weg zoude, wel is waar, niet over den hoogen kruin
van het Barrissangebergte gaan, maar toch vele be­
zwaren opleveren, vooral door de, in den regentijd,
moeijelijk te doorwaden rivieren. Konden daarover
vaste bruggen worden aangelegd, dan zou die weg
de voorkeur verdienen boven den thans gebruikelij-
ken, welke uit den aard immer lastig en afmattend
voor troepen en koelie's bleef.
De majoor Cobet verschilde in gevoelen met ge-
Communicatie, Etappen, enz.
83

noemden luitenant, die in zijne itineraire opgegeven


had, dat de afstand van Benkoelen naar Tebing-

^'nSS' gemakkelijk in 8 a (I dagen door eene ko-


lonne kon worden afgelegd. Eerstgemelde ver­

meende dat, wat een stout, onvermoeid voetganger


weliigt kon afleggen, niet doenlijk zoude zijn voor

een gewapend detachement (met de gewone bagage),


dat steeds slagvaardig moet blijven; hij stelde uit

dien hoofde dit traject op negen marschdagen. Des


noods zou het in zeven dagen kunnen worden afge-
legd, door van Benkoelen tot Rindoehati en van

Ivaban tot Tebing-Tinggi twee étappen te maken in


stede van vier; ofschoon de majoor van den Bergh

vei klaaid had , dat de laatste marsch uiterst vermoeijend

voor eene kolonne zoude zijn.

De afstand, óp circa 40 uren gaans, en bij eene


geheele verbetering van den weg op 56 uren geschat,

zoude, volgens Cobet, op de volgende wijs moeten


worden afgelegd :

van benkoelen tot liindoehati o kleine étappen


» Rindoehati tot fameda 1 vermoeijende inarsch
» Tameda tot Ambong-Idjoe 1 redelijke
» Ambong-Idjoe tot Kaban 1 flinke »
» Kaban tot Karang-Dapo 1 kleine ,,
» Karang-Dapo tot Remanti 1 flinke //
» Remanti tot Tebing-Tinggi 1 » „
6*
84 Communicatie, Etappen, enz.

Gemiddeld zou er dan vier uren daags gemarcheerd


worden, en de étappen altijd nog grooter zijn dan
die ter Westkust van Sumatra.
Den lcn luitenant Himpe werd opgedragen den
slechts bij Steek bekenden weg op te zoeken en op
te nemen, en daarna rapport in te dienen. Na ge-
danen arbeid berigtte hij, dat het hem voorkwam
de nieuw onderzochte route, over Tertiek, Kendang
en verder over den zoogenaamden Karbouwenweg,
doelmatiger zou zijn dan de thans gebruikelijke. Wel
moest men er acht malen rivieren passeren , en zoude
het vervaardigen van houten of rottangbruggen daarom
noodzakelijk zijn, doch de afstand dan ook twee
uren gaans bekort worden.
Dit belangrijk voordeel, vooral voor transporten,
noopte den majoor Cobet al dadelijk, het noodige tot
het verleggen van den weg in het werk te stellen. Daar
hij zonder medewerking van het bestuur te Benkoelen,
den weg niet verder dan van 1 ameda tot aan de
grens kon gereed doen maken, zond hij den len luite­
nant Himpe andermaal naar Rindoehati, om zich te
verstaan met den ambtenaar der ommelanden, die
zich op dat oogenblik op genoemde plaats bevond.
Hij rekende te meer op diens medewerking, omdat
het bekend was dat de oude weg op sommige plaat­
sen zóó steil en moeijelijk werd, dat de koelie's bij
Communicatie, Etappen, enz.
8S
"V

wijlen hunne vrachten en zich zeiven met rottang-


touwen moesten laten ophijschen of nederdalen, en

dit bezwaar bij den aanstaanden regenmousson zich


nog meer zou laten gevoelen.

Himpe rapporteerde kort daarop dat, uithoofdede


vele kosten en den langdurigen arbeid, het bestuur van
Benkoelen niet treden wilde in het plan tot het aan-
leggen van een nieuwen korteren weg; doch dat het
trachten zoude met 250 man daags den ouden te

verbeteren. De expeditie-kommandant was dus ge­

noodzaakt elk verder onderzoek te staken, en den


tot hiertoe gevolgden weg te behouden.

De geruchten van ontevredenheid en wapening der


inboorlingen in afgelegene plaatsen, herhaalden zich

van tijd tot tijd. Cobet trachtte tot den oorsprong van
die geruchten op te klimmen, en het bleek hem spoedig
dat slechts verzinsels van angstvallige koelie's daartoe
aanleiding hadden gegeven. Mogt het hem al niet geluk­

ken den verspreider uit te vinden, het was hem genoeg


omtrent de goede gezindheid der bevolking gerust ge­
steld te zijn. Welligt had het volgend geval, dat

met de politiek niets gemeen had, aanleiding gegeven


tot onjuiste veronderstellingen.

fn de nabijheid van Batoe-Bandong hield zich eene


rooverbende op, die door hare geweldenarijen de be­
woners dier streek tot grooten last was. Drie broeders,
86 Communicatie, Etappen, enz.

Mendoela, Ali en Karnat genoemd, waren de opper­


hoofden; de overigen, kwaadwillige doessonbewoners,
die het leven ten koste van anderen, verkozen boven
eigen arbeid. De schrik voor die bende was groot;
en toen de Nederlandsche troepen zich in de Redjang
kwamen vestigen, had het hoofd van Tjinta-Mandi
al dadelijk hulp ingeroepen tot het verdrijven of
gevangen nemen dezer landloopers.
Toen de posten te Tameda en Ambong-Idjoe tegen
een coup de main verzekerd waren, werd de 2e luite­
nant van Randwijk met een detachement naar Tjinta-
Mandi gezonden. Op zijne nadering verlieten de
roovers de talang waar zij zich hadden opgehouden,
en namen de vlugt naar de Pasoemah-landen. Van
Randwijk liet de talang in de asch liggen en keerde
toen terug.
Eenige dagen waren verloopen, toen achtereen­
volgens de verdrevenen zich te Ambong-fdjoe bij den
expeditie-kommandant kwamen aanmelden, en hunne
onderwerping aanboden. Zij verklaarden tegen wil
en dank gemeene zaak te hebben moeten maken met
de drie broeders, roovers van beroep, die hen onder
bedreiging van moord gedwongen hadden tot hen
over te komen. Na de verjaging waren zij uiteen
geraakt, en maakten daarvan thans gebruik, om zich
onder bescherming van het gouvernement te stellen.
Dood van den luitenant Wiederkehr. 87

Hun getal bestond uit 56 personen, eenige vrouwen


daaronder begrepen.
Het bevestigde zich ook, door langs een anderen
weg ingewonnen berigten, dat het gevreesde drietal,
reeds lang voor de komst der kolonne in de Redjang,
van roof en plundering leefde en slechts door vrees
eenigen invloed had. De aanhang dien zij zouden
verwerven ingeval zij zich tegen het gouvernement
wilden velzetten , kon uit dien hoofde nimmer groot of
geducht zijn. — Cobet schonk den teruggekeerden
vergiffenis en maakte er vrienden van.
Het klimaat van Ainbong-Idjoe was zachter dan
dat van fameda, en de lijders aan dyssenterie namen
er in evenredigheid niet toe. Mogt men derhalve
den gezondheidstoestand gunstig noemen, slagtoffers
kostte de expeditie altijd. Verscheidene Europeanen
waren bedenkelijk ziek. De le luitenant Wiederkehr,
een ijverig officier, kortelings uit Nederland bij het
Indische leger gedetacheerd en zeer gezien bij zijne
kameraden, werd op zijn dringend verzoek naar Ben-
koelen geëvacueerd. Van den top des Barrissans
kon liij nog eenmaal een blik werpen op de zee, die
hem scheidde van het vaderland dat hij niet terug
zou zien; want verder dan tot de volgende étappe,
waar hij stervende werd aangedragen , mogt hij 't niet
brengen.
88 Dood van den luitenant Wiederkehr.

Met smart zagen zijne makkers hem ten grave


dalen, en gezamelijk rigtten zij later een gedenkteeken
op zijne rustplaats te Rindoehati op.
Ook de expeditie-kommandant stortte bij herhaling
in, en begon te twijfelen of hij zijne taak geheel ten
einde zou kunnen brengen. Bij den uitmuntenden
geest der troepen, vorderden echter de werkzaamheden
ziender oog, en inderdaad had de expeditie haar doel
reeds bereikt. Al hetgeen nog te verrigten was, be­
stond uit administratieve regelingen die eigenlijk tot
den werkkring van den civielen gezaghebber behoor­
den. Maar militair en civiel gezag was hier in den­
zelfden persoon vereenigd.
Daarom won Cobet gedurende zijn verblijf te
Ambong-Idjoe zooveel mogelijk berigten in omtrent
het cijfer der bevolking, huizen, weerbare manschap,
buffels, geiten, klapperboomen, enz. Waren de eerste
opgaven al niet geheel juist, zij konden toch tot grondslag
dienen voor de statistiek van dat gewest, om later
vollediger resultaten te verkrijgen. — Doch hierbij
bepaalde hij zich niet. Door het nagaan van den
aard en het karakter der Redjangers, leerde hij een
verwaarloosd en nagenoeg vergeten volk kennen; liet
hij op nieuw het licht schijnen over den regerings­
vorm , de godsdienst en het huiselijk leven van den
Redjanger, die door William Marsden bij zijne be-
Dood van den luitenant Wiederkehr. 89

schrijving van den Sumatraan als type aangenomen


werd; stelde hij de regering in staat om het bestuur
in den geest en overeenkomstig de gebruiken van de
tot nog toe vrije bevolking in te rigten; baande hij
den weg tot ontginning van een rijk wingewest.
Tot aanvulling van het derde hoofdstuk, willen
wij thans nog eene plaats geven aan eenige ethno-
graphische aanteekeningen van den majoor Cobet,
die in vele opzigten met de berigten van bovenge-
noemden geschiedschrijver overeenkomen en de juist­
heid er van bevestigen.
XI.

VOLKSINSTELLINGEN, ZEDEN EN GEWOONTEN,

KLEEDING EN WAPENEN.

De Redjanger is zacht van aard, heeft veel grooter


gevoel van onafhankelijkheid dan zijne naburen, is
tamelijk lui en onnadenkend, een liefhebber van
dobbelen en hanengevechten en zeer verslaafd aan de
opium. Toch hoort men zelden van twist, verwon­
ding of moord, en in het zedelijke staat hij bij zijn
Mahomedaanschen nabuur vooral niet ten achteren.
Godsdienstig begrip heeft de Redjanger weinig of niet;
hij is geheel onbekend met het Mahomedaansche geloof,
ofschoon toch de besnijdenis bij hem in zwang is.
Gelukkig worden er geene priesters in de Redjang
gevonden, en dit is eene der voornaamste oorzaken ge­
weest dat onze vestiging zoo voorspoedig en onge­
stoord heeft plaats gegrepen; hier kon dus geen gods-
Volkeinst zeden en gewoonten, kleeding en wapenen. 91

diensthaat worden aangeblazen, 0111 het volk daardoor


tot tegenstand te brengen. De meesten gelooven
aan den invloed van goede en kwade geesten, met
name: Pojang, Dewas en Orang-Aloes. Aan ziels­
verhuizing of overgang, vooral in tijgers, twijfelt
niemand; doch op de vraag of ook menschen in apen
konden veranderen, wordt sterk ontkennend geant­
woord, ja dit als eene onmogelijkheid aangemerkt.
In de Redjang zijn twee soorten van huwelijken
in gebruik;
de Djoedjoer, en
de Ambil-Anak.
Bij de djoedjoer betaalt de man een bruidschat
(koelo), bedragende gemiddeld voor eene maagd
(anak gadis) 160 en voor eene weduwe 80 gulden,
behalve de geschenken aan den oudsten broeder van
de bruid en de kosten van het feest (birnbang).
Is de volle koelo betaald, dan wordt de vrouw
het eigendom van den man. Bij grove mishandelingen,
kan de vrouw echter scheiding eischen en geheel of
gedeeltelijk vrij gesteld worden van het terug betalen
der koelogeldcn. De kinderen, zoo er zijn, blijven
altoos het eigendom van den man.
Gewoonlijk wordt de koelo bij het huwelijk slechts
gedeeltelijk betaald; de nog verschuldigde gelden
heeten «talie koelo", en zoolang deze niet aangezuiverd
92 Volksinst. zeden en gewoonten, kleeding en wapenen.

is, behouden de bloedverwanten der vrouw bet regt om


zich in de huwelijks aangelegenheden te mengen.
Sterft de man, dan moeten de kinderen de djoe-
djoerschuld afbetalen; sterft hij kinderloos, dan be­
talen de bloedverwanten en is de weduwe verpligt
een der bloedverwanten des overledenen te huwen;
dikwijls den broeder van haar vorigen man. Weigert
zij dit echter, dan moet zij öf een gedeelte der
djoedjoer terug betalen of dienstbaar worden aan de
familie van haar man. De kinderen blijven dan
het eigendom dier familie.
Bij de Ambil-anak betaalt de man geen koelo,
maar wordt een lid en, in zeker opzigt, afhankelijk
van de familie der vrouw.
Eene eenige dochter wordt niet gedjoedjoerd; zij
blijft bij hare ouders of bloedverwanten, tot zich een
man komt aanbieden die bij haar wenscht te komen
inwonen; in dit geval is hij vrij van het betalen der
koelo. Hij moet zijne vrouw volgen ; heeft geene aan­
spraak op hare bezittingen of op de kinderen bij haar
verwekt; is verpligt zijne vrouw behoorlijk te onder­
houden, en wat hij gedurende het huwelijk verdient,
behoort haar toe, en noch zij, noch de kinderen zijn
aansprakelijk voor de door hem gemaakte schulden.
Voor een eenigen zoon wordt altijd, zoo mogelijk
een meisje gezocht en daarvoor de koelo betaald; in
Volksinst. zeden en gewoonten, kleeding en wapenen. 93

andere gevallen meestal voor den oudsten. In ieder


huisgezin is altoos minstens één zoon of ééne dochter
bestemd 0111 de familie in stand te houden.
\\ enscht een man eene vrouw te nemen ingevolge
de djoedjoer-hadat, dan onderzoekt hij eerst of zij
hem genegen is en of hare bloedverwanten die ver-
bindtenis goedkeuren. — Vervolgens schaakt hij het
meisje met hare toestemming, en voert haar naar
zijne woning; hierop komen de bloedverwanten haar
opeischen. ISu wordt een gedeelte der djoedjoer be­
taald en daarna het feest (bimbang) gegeven, waar­
door het huwelijk als voltrokken wordt beschouwd.
Zendt hij het meisje weder terug zonder haar te
willen huwen, dan moet hij de volle djoedjoer in
eens betalen.

Veelwijverij is in de Redjang, hoezeer niet ver­


boden, echter weinig of niet in zwang.
Deze wijzen van huwen staan natuurlijk den aan­
was der bevolking in den weg; aan den eenen kant
zijn de gelden moeijelijk bijeen te brengen, en aan
den anderen verpandt de Redjanger niet gaarne zijne
geheele vrijheid; van hier dan ook dat men eene
menigte meisjes vindt, onder welke verscheidene van
gevorderden leeftijd, ja zelfs met grijze haren, die
armi ingen dragen als kenteeken van haren maagde­
lijken staat.
94 Volksinst. zeden en gewoonten, kleeding en wapenen.

De huwbare meisjes worden door de ouders als

koopwaren aangemerkt, en diensvolgens streng be­

waakt en in afzondering gehouden. Mogt het ons


door zedelijk overwigt gelukken het vrije huwelijk

(het maleische semando) ingang te doen krijgen,


dan zouden ongetwijfeld de voorspoed en rijkdom

van volk en slaat daardoor bevorderd worden.

De Redjang bestaat uit drie stammen: Bermanih,

Seloepoeh en Marigi. verdeeld in 4 marga's (distrikten),


ieder bestuurd door eenen passirah. — Onder iederen
passirah slaat een penbarab of proatin-toeah; teiwijl

over iederen doesson een proatin is gesteld. De


waardigheid van passirah en die van penbarab is

erfelijk; die van proatin niet.


De waardigheid gaat van vader op zoon over; de
passirah's en penbarab's als ook eenige proatin s hebben
den titel van depattie; sommige der laatsten ook dien
van raden, radja, kria, gindo of panglima; in het

algemeen is de Redjanger op titels gesteld.

De regtspleging wordt uitgeoefend door de hoof­


den en oudsten, ingevolge de bestaande wetten

(hadat).
Diefstal wordt gestraft met het vergoeden van de
Volksinst. zeden en gewoonten, kleeding en wapenen.
95

dubbele waarde van het ontstolene en eene geringe


boete aan de hoofden, ƒ24 niet te boven gaande.
Roof door een of meer personen gewapend
gepleegd, als boven inet eene boete van/48 als
maximum.

Verwonding, met eene vergoeding (pampas) van


ƒ500 tot f 75, indien de verwonde een hoofd, en
van/45 tot ƒ5 indien hij een gewoon inlander is;
bovendien met eene boete van ƒ48 of ƒ24.
Op moord staat deBang-on, bestaande uit ƒ1000,
ƒ400 of ƒ 250, naarmate de verslagene een hoofd
van aanzien is, en ƒ160 als het een minderen in­
lander geldt; — de boete bedraagt ƒ48.
De pampas is voor den verwonde, de hang-on voor
de bloedverwanten van den vermoorde; de eerste kan
bovendien nog eischen een stuk wit linnen en eene
geit of kip; de laatsten, een buffel, 100 koelaks rijst
(12 pikols) en 100 klappers.

Op overspel en verkrachting wordt ingsgelijks de


bang-on toegepast, alsdan genaamd bang-on hidop.
Hij die een meisje gewelddadig ontvoert, moet de
volle djoedjoer (bruidschat) ad ƒ160 betalen en
bovendien eene boete. — Bij wanbetaling wordt hij
verphgt voor de bloedverwanten van het meisje te
werken tot dat de schuld aangezuiverd is, en haar
tot vrouw te nemen.
96 Volksinst. zeden en gewoonten, kleeding en wapenen.

Wordt een vreemdeling in een doesson, waar hij


met medeweten van liet hoofd overnacht en aan wien
hij de hem toebehoorende goederen heeft vertoond,
bestolen, verwond of vermoord, dan blijft de geheele
doesson aansprakelijk voor de uitkeering der vergoe­
ding, de pampas of de bang-on.
In kleine onderlinge geschillen of twisten treden
de hoofden als scbeidsregters op; hun invloed is
echter zeer gering in zaken die niet door de hadat
zijn geregeld. Uiterlijke teekenen van hulde en
eerbied worden hun door de bevolking niet gegeven ,
en er heerscht in bet algemeen eene groote gemeen­
zaamheid tusschen de meerderen en minderen.

Hoewel de Redjangers onderling hunne eigene taal


spreken, zoo verstaan zij toch allen het Serawais of
het Maleiscb, zoo als het in de binnenlanden van
Benkoelen en Palembang gesproken wordt. Hunne
brieven en geschriften in Rentjong karakter (inge­
sneden schrift) worden somwijlen wel in het Maleisch,
maar dan toch altijd van de linker naar de regter-

hand geschreven.

Even als de overige Suinatranen bouwt de Red-


janger zijn huis op palen. Het dak zoowel als de
omwanding is van bamboe vervaardigd. Huisraad
Volksinst. zeden en gewoonten, kleeding en wapenen.
97

treft men er niet veel aan. De doessons bestaan uit

een 10 tot 20tal huizen; het grootste gedeelte der


bevolking woont verspreid op ladangs en talangs.

fn de hoofddoessons van iedere inarga zijn planken


raadhuizen of balei's; ook enkele hoofden hebben
planken woningen.

De mannen gaan gekleed met eene soort van boeze­


roen, een korten kaijn en een hoofddoek van kapas
geweven; de vrouwen dragen een dito kaijn, die
even over de knie reikt, en eene blaauwe of roode
shndang om het bovenlijf te bedekken, — Deze

kledingstukken worden op de plaats vervaardigd.

De meer gegoeden dragen ook fijnere kleeding en


zijden sarongs; de hoofden zijn bijzonder gesteld 0p

gouden en zilveren passementen langs de boorden

van het buis dat rij bij plegtige gelegenheden dragen.

De wapens, bestaande uit lans, kris, sewar en


pedang, worden van Palembang ingevoerd.

Vuurwapenen worden er weinig aangetroffen; de


aanwezige bestaan uit lange Maleische lontgeweren en

°"de gebiekkige Europesche geweren met steenslot.

7
Volksinst. zeden en gewoonten, kleeding eu wapenen.
98

De genees- en heelkunde staat op zeer lagen tiap


en wordt door oude vrouwen uitgeoefend; alléén uit­
wendige middelen van gestampte of gekaauwde
planten en kruiden worden den lijder toegediend;
nimmer onthouding van spijs of drank voorgeschreven.
Een overgroot getal, zoo mannen als vrouwen , lijden

aan afzigtelijke kropgezwellen, die soms als een


ring om den geheelen hals zitten of ook wel als een
gevulden buidel naar beneden hangen; hiertegen
weet men hoegenaamd geen raad, en schrijft ze toe

aan het drinken van water uit kleine stroomen of

leidingen die langs de ladangs loopen. Zij toch ,


die aan de Moessie wonen en uitsluitend van

het zuivere rivierwater gebruik maken, blijven, zoo

men zegt, van die kwaal bevrijd.


De aangetasten zijn niettemin even opgewekt en

lustig als de gezonden.


Het is opmerkelijk hoe gretig bij onze komst van

Europesche medicijnen gebruik werd gemaakt. De


doctor had druk bezoek; koortsigen en gekwetsten
kwamen uren ver aangeloopen om zijne hulp in te
roepen; en vele bejaarde mannen verlangden mid­
delen tegen onvermogen. Deze toeloop, die in Indië
zeldzaam is, moet toegeschreven worden aan de om­

standigheid dat de Redjanger Heiden en dus niet,


even als de belijder van het Islam, vreesachtig, ja
Volksinst zeden en gewoonten , kleeding en wapenen.
99

zelfs afkeerig is om met den Europeaan in aanraking


te komen. De invoering van de vaccine zal om

dezelfde reden hier weinige of geene tegenkanting


vinden.

^ an de vroedkunde hebben de Redjangers hoe­


genaamd geen begrip. Bij moeijelijke verlossingen
of tweeling-geboorten , sterven moeder en kind ge­

woonlijk beide. Men schrijft dien treurigen afloop


dan niet aan onkunde toe, maar aan booze geesten,
wier werking geen mensch vermag te keeren.
XII.

VOORSTELLEN TOT ORGANISATIE DER REDJANG.

Dank aan het beleid van den aanvoerder, wiens


uitgevaardigde proclamatiën slechts woorden van
langinoedigheid en vergeving bevatten , en toch een
geest van magt en vasten wil verraadden; dank aan
den maatregel om een enkel koen ambtenaar als
voorhoede ongewapend het vijandelijk land in te
zenden, welke als 't ware tot een zigtbaar bewijs
strekte van ons vertrouwen op het doorzigt der
bevolking, die de spits wel eerbiedigen zou, wanneer
eene kolonne met scherpe bajonetten haar op den
voet volgde; dank aan de takt van dien vredebode,
die met hoorbare klanken bevestigde wat de procla­
matiën verkondigd hadden, en die den eersten in­
druk tot een gunstigen maakte; dank aan de krijgs­
tucht, welke het eigendom spaarde van vreesachtige,
Voorstellen tot organisatie.
101

van schuld bewuste dorpsbewoners, die have en goed


bijkans aan de voeten der soldaten bragten, — hadden
de zaken al dadelijk eene gunstige wending genomen,
die veroorloofde aan eene geregelde organisatie te
denken, on.niddelijk na of zelfs nog tijdens de
vestiging.

De noodige voorstellen daartoe werden spoedig


ingediend door den kommandant der expeditie, en
kwamen ongeveer op het volgende neder.

Met het oog op de geographische ligging van de


Redjang, vormt het Barissangebergte de natuurlijke
grens van de residentie Palembang. Tegen de aan-
hechting van eerstgenoemd gewest met Benkoelen,
maakt de slechte gemeenschap het groote bezwaar uit.
De overeenkomst in taal en zeden van den Redjanger,
is met grooter met den bewoner van Benkoelen dan
met dien van Palembang. Het is derhalve in het
belang van het administratief beheer, de Redjang in
te lijven bij Palembang, en meer bepaald haar bij
de assistent-residentie Tebing-Tinggi aan te trekken,
[n aanmerking nemende:

de weinige klem en waardigheid in de handelingen


der inlandsche hoofden van de Redjang, die niet
in staat zijn gezag uit te oefenen;
dat, bijaldien vastgehouden wordt aan het beginsel
om inlanders door inlanders te doen regeren , men
102 Voorstellen tot organisatie.

noodwendig zijne toevlugt zal moeten nemen tot


vreemdelingen, die allen het Islainismus belijden;
dat het te voorzien is, de weinig ontwikkelde
Heidensche bevolking alsdan blootgesteld wordt aan

afpersingen, welke spoedig den goeden dunk weder

uitwisschen dien zij nu van het Nederlandsch gou­


vernement koestert; en dat bij zoodanig bestuur

de rust telkens gevaar loopt verstoord te worden;


zal de Redjang onder het opzigt van een Europeesch

ambtenaar gesteld moeten worden, aan wien twee

inlandsche ambtenaren en eenige oppassers toegevoegd


zijn. Die ambtenaar (controleur) behoort zijn vast
verblijf te Ambong-Idjoe te houden, omdat de meeste
en de voornaamste hoofden in de nabijheid of op

die plaats wonen.


De standplaats van een der inlandsche ambtenaren

zal zijn Kasambah , waarlangs een weg naar Palem-


bang voert, die meer begaan wordt dan de thans
aangelegde. Daar is het mogelijk den handel te

controleren, die tusschen Benkoelen en Tebing-


Tinggi gedreven wordt. Te Ambong-Idjoe is dit

onmogelijk.
Aan elk der vier Passirah's moet een maandgeld

van /2S toegekend worden, waardoor zij in staat

gesteld worden, zich door kleeding of uiterlijk vertoon

van hunne onderhoorigen behoorlijk te onderscheiden.


Voorstellen tot organisatie. 103

Een vast inkomen zal hen in de oogen der bevol­


king verheffen en hunnen invloed vermeerderen, die
tot nog toe veel te wenschen overlaat. —
De majoor Cobet was verder op het denkbeeld
gekomen een zout-dépót te Rindoehati aan te leggen;
dit zou -de bevolking der Redjang tot koeliedienst
aansporen, en de bevolking van Renkoelen in dien
arbeid verligten. — Hij deed het voorstel aan het
bestuur van Renkoelen, dat zich evenwel niet ge-
magtigd vond een pakhuis op te rigten zonder au­
torisatie van hooger hand.
Omstreeks medio Augustus kon het fort te Ambong-
Idjoe nagenoeg voltooid genoemd worden. De binnen-
omwanding stond onwrikbaar in den grond; aan de
buiten-omwanding en aan de gracht werd met kracht
gearbeid. Een gedeelte der materialen was kosteloos
geleverd, een ander gedeelte tegen geld; de rest
hadden de soldaten zeiven gekapt, aangebragt en
bewerkt. De uitgaven voor beide versterkingen be­
droegen op deze wijze slechts weinige honderden
guldens.

Te Ambong-ldjoe had men dagelijks een ploeg van


oO man aan het werk om de begroeijing van den
omtrek op te ruimen en een glacis te vormen; te
lameda 25 man tot hetzelfde einde, tegen 10 cents
werkgeld per dag. — Het getal koelie's werd op 100
104 Voorstellen tot organisatie.

gebragt, door 25 naar Benkoelen terug te zenden.


Wilde uien te Ilindoehati een zoutpakhuis oprigten,
dan zou de bezetting der posten de diensten van
gouvernementskoelie's geheel kunnen ontberen; want
de Redjangers zouden, aangelokt door den lust 0111
zout voor eigen gebruik te halen, zich vrijwillig aan­
bieden de koelie-diensten te verrigten. — Twee in-
landsche beambten, een zendeling en een spion,
werden ontslagen en naar Benkoelen teruggezonden,
omdat hunne diensten gemist konden worden.
Als definitieve formatie voor de sterkte der posten

in dit landschap, werd vastgesteld:

te Tameda

1 le of 2e luitenant
2 Europesche sergeanten
2 » korporaals
2 inlandsche sergeanten
2 » korporaals
1 » hoornblazer
41 » fusiliers

50 onderoffic. en mansch. met i officier,

te Ambong-Idjoe

1 le luitenant.
1 2e
l officier van gezondheid 5e kl.
Voorstellen tot organisatie. 105

5 Europesche sergeanten.
5 » korporaals.
2 inlandsche sergeanten.
2 » korporaals.
2 » hoornblazers.
65 o fuseliers.

75 onderoffic. en mansch. met 5 officieren.

Daar de bevolking in den eersten tijd niet in de


voeding der bezetting kon voorzien, en dus de vivres
van lundoehati zouden moeten worden afgehaald,
tot welke diensten inlandsche onderofficieren of kor­
poraals minder goed te bezigen waren, had men
4 Europeanen bij het kader gevoegd.
Ie Ambong-Idjoe zou steeds een officier met een
25 tal soldaten gereed moeten zijn tot patrouille-dienst
naar afgelegen doesson's, die door kwaadwilligen
verontrust mogten worden; ook om vertooning te
maken in sommige plaatsen waar onderlinge twis­
ten heerschen tusschen naburige doesson's, zoo als
in de Redjang meermalen plaats heeft; en eindelijk tot
het aanvullen der bezetting van Tameda, van waar
gedurig detachementen naar Rindoehati en Ambong-
Idjoe uitgezonden zouden worden, tot het convoijeren
van vivres en het evacueren van zieken.
106 Voorstellen tot organisatie.

Deze formatie achtte men voldoende bij den tegen-


woordigen stand van zaken. Bij onverhoopte ge­
beurtenissen zou uit Tebing-Tinggi altijd eene vol­
doende magt gemobiliseerd kunnen worden om de
rust te handhaven. Leverde dat garnizoen 100,
Karang-Dapo 25, en Ambong-Idjoe 25 man, dan werd
iedere poging tot verzet in de geboorte gesmoord en
de stremming der gemeenschap onmogelijk. Er be­
stond echter geene reden om vrees te koesteren voor
den geest der bevolking. Slechts van buiten inwer­
kende invloeden zouden in het spel moeten komen
om een ommekeer te bewerken.
*

De goedkeurende beschikkingen van het legerhoofd


en het opperbestuur op deze voorstellen moesten nog-
tans afgewacht worden, voordat de kommandant der
expeditie de overcomplete officieren en troepen naar
hun vorig garnizoen kon terug zenden.
Tot kommandant van Ambong-Idjoe werd aanbe­
volen de le luitenant Himpe, en als tweede officier
de 2e luitenant Casparie; tot kommandant van Tameda
de 2e luitenant van Randwijk: officieren die door
gedrag, karakter en geschiktheid voor den omgang met
den soldaat en inlander, in de eerste plaats voor een
bevel in aanmerking kwamen.
XIII.

AAPPORTEN OVER VELDUITRUSTING, ENZ.

De wijze waarop de expeditionnaire kolonne in de


Redjang geageerd had, stelde haar minder, dan

wanneer zij het land in opstand had gevonden,

in de gelegenheid om afdoende proeven te nemen


met, of een beslissend oordeel te vellen over eenige
voorwerpen, haar door het legerhoofd tot dat einde

verstrekt. De kommandant bragt evenwel rapporten

uit over de éénmans-tenten; over het medevoeren van

vivres te velde in of op den ransel, en over de

doelmatigheid van een nieuw model eetketeltje voor

den soldaat te velde. Die rapporten behelsden na­


genoeg het volgende:
a. Tenten.

De medegevoerde tenten van 1.66 el lengte en


1.57 el breedte voldoen niet, daar de man er zich
onmogelijk onder bergen kan,
108 Rapporten over velduitrusting, enz.

De zamenvoeging van twee éénmans-tenten beant­


woordde evenmin aan het doel; terwijl zij te smal
bevonden werden om als schi'.derjassen te dienen.
Vier tenten, ter lengte van 1.85 en ter breedte van
1.65 ellen, nog vóór het vertrek-van Padang aan­
gemaakt , hebben beter aan het doel beantwoord;
echter niet als eenvoudige, maar wel als tweemans­
tent. Deze zijn zoowel voor Europeanen als voor
inlanders geschikt. Met de patroontasch om, kan
de schildwacht er zich nog in wikkelen; en als
dekking in het kwartier voldoet zij beter dan de
sprei, tot welker vervanging zij tevens dient.
De soldaat is inet deze tent zeer ingenomen, en
heeft er , behalve het gebruik op wacht en in het
kwartier, als zonne-tent nog nut van; zonder aarzelen
wordt zij daarom aangeprezen als bruikbaar voor
troepen te velde.
De togt heeft geene gelegenheid opgeleverd om hare
deugdzaamheid bij regen te beproeven ; evenwel heeft
men bij zwaren regen enkele laten uitspannen, en het
is toen gebleken dat ze weinig water doorlieten. Deze
proef was niet voldingend genoeg om een bepaald
oordeel daaromtrent uit te brengen. Echter is de
dienst, die de troep in het gure klimaat van Ambong-
Idjoe van deze tenten gehad heeft, van zoodanigen aard,
dat de invoering bij het leger wenschelijk geacht wordt.
Rapporten over veld uitrusting, enz.
109

b. Vivres in den ransel.

Het valt niet te ontkennen dat het medevoeren


van vivres door den soldaat, bij het uitvoeren van
een coup de main, bij eene gedwongen retraite, en
andere marschen die geheimhouding en snelheid ver-
eischen, van groot nut kan zijn. Daarom verdient
het aanbeveling, dat ieder onderofficier en soldaat
worden voorzien van een blikken bakje, in den vorm
het vorige jaar door het militair departement aan­
gegeven, ten einde bij voorkomende gelegenheden
daarvan dadelijk gebruik te kunnen maken.
Die vorm is het eenvoudigste en doelmatigste.
Om echter altijd op marsch vivres in den ransel te
doen medevoeren, wordt minder doelmatig gevonden;
de soldaat in Indië is reeds zwaar genoeg gewapend
en bepakt, vooral sedert de invoering der kapmessen
en tirailleurgeweren, welker patronen zwaarder dan
de gewone zijn. Ook de regenmantel, die van
grootere afmeting dient te wezen dan de thans hier
gebi uikelijke, wint het van de sprei in gewigt af.—
Om bij dit alles den man nog te bezwaren met een'
last van 8 a 10 ponden (inlander of Europeaan)
ware onraadzaam. — Hetgeen in een vlak land nog
uitvoerbaar is, zou in moeijelijke bergstreken, zoo
als o. a. in de Redjang, een tal van achterblijvers,
zieken en moedeloozen opleveren. — Ieder soldaat
110 Rapporten over velduitrusting, enz.

heeft in Indië eene meer bepaalde waarde dan in Eu­


ropa; onze magt is te allen tijde gering in evenredigheid
van die des vijands, en de suppletie gaat zelden
naar wensch; — daarom behoort men den soldaat
te sparen en strijdlustig te houden, en zoude eene
zwaardere bepakking daarop nadeelig werken.
Men verstrekke dus zoo lang mogelijk koelie's, en
neme bij enkele gelegenheden, tot het verrigten van
bijzondere diensten, vrijwilligers die aan den goeden
wil de ligcliamelijke kracht paren om den grooten
last gemakkelijk te torschen.
Brengt het belang van den marsch het mede, of
zijn er geene koelie's te verkrijgen, dan natuurlijk
wordt ieder man voor zoo vele dagen bevracht als
zijne krachten het maar eenigzins toelaten.
c. Eetketeltjes te velde.
Herhaalde proeven hebben bewezen dat in deze
keteltjes niet gelijktijdig soep en rijst kunnen worden
bereid. De stoom is nimmer voldoende geweest om
de rijst gaar te krijgen tegen den tijd dat de soep
kon worden genuttigd. — Wanneer inen echter begint
met de rijst en koud water in den ondersten bak te doen
en dit t« laten kooken, totdat de rijst half gaar is , ze
vervolgens in het bovenste bakje overbrengt en dan het
vleesch in koud water te vuur zet, zal een en ander
binnen bet uur gereed en zeer smakelijk wezen.
Rapporten over velduitrusting , enz.
111

1 eiken reize is slechts van ration vleesch en


rijst gebruik gemaakt, en de bak voor % gedeelte
met water gevuld geworden.

Deze keteltjes zouden kunnen voldoen en eene


algemeene invoering verdienen , wanneer de volgende
verbeteringen aangebragt werden.

1°. Moeten de hengsels iets hooger worden aange-

bragt, opdat de bak voor drie vierde gedeelte met


water kunne worden gevuld zonder te lekken, zoo
als nu bij enkele het geval is.

2o. De bodem behoort omgeklonken en niet gesol­


deerd te zijn, aangezien nu bij het te vuur zetten eene te
groote behoedzaamheid moet worden in acht genomen.

00. De rand van het bovenste bakje moet steviger


zijn en beter gesoldeerd worden, daar er reeds dadelijk
verscheidene gebroken zijn of losgelaten hebben, en
4°. de verschillende deelen moeten beter in elkander
passen, om geen uitweg aan den stoom te laten.

De doelmatigheid van de linnen kap aan de kwar­


tiermuts bevestigd, is duidelijk gebleken. Eene al­

gemeene invoering van zoodanige kap bij troepen te


velde zoude wenschelijk zijn. Bij het Britseh-fndisch
leger is zij voorgeschreven en in gebruik.
XIV.

DE LUITENANT-KOLONEL COBET.

Reeds op het einde der Julijmaand, toen de annexatie


feitelijk had plaats gehad, vond de majoor Cohet
zich genoodzaakt zijn eervol ontslag uit Z. M. mili­
taire dienst te vragen. Zijne gezondheid had een
geweldigen knak gekregen; tengevolge van herhaalde
instortingen, achtte de officier van gezondheid het
voor hem dringend noodzakelijk, naar Europa we­
der te keeren. Hoe ongaarne ook, moest Cobet
aan den drang der omstandigheden toegeven; dat
het meer dan noodzakelijk was, heeft helaas! de
tijd geleerd.
«Gelukkig," schreef hij, «dat ik mijne taak als ge-
eindigd kan beschouwen; anders zou ik nog langer
De luitenant-kolonel Cobet. 115

aan den aandrang van den doctor hebben weerstand


geboden. In weerwil van het ligcharnelijk lijden,
schenkt de gedachte van nuttig geweest te zijn , en
welligt de goedkeuring van het gouvernement op mijne
handelingen verworven te hebben, mij een gevoel
van vreugde, dat mij het verlies mijner gezondheid
en het verbreken mijner carrière meer dragelijk zal
doen vinden. — De zaken in de Redjang zijn ge­
regeld; er heerscht rust, er heerscht tevredenheid :
weldra zal daaruit eene ongekende welvaart voor land
en volk ontluiken."
Aan de eerste handelingen had het hoofdbestuur
bereids het zegel gehecht, door aan den majoor Cobet
gouvernements tevredenheid te betuigen «voor de
beleidvolle wijze, waarop hij tot dus ver de vestiging
van het Nederlandsch gezag in de onafhankelijke
Redjangdistrikten had volbragt, onder mededeeling
dat in den geest van het gouvernement gehandeld
was geworden, door alles te vermijden wat tot
noodeloos geweld en bloedstorting kon aanleiding
geven."
Kort daarna ontving Cobet de epauletten van luite­
nant-kolonel en een tweejarig verlof naar Nederland
tot herstel van gezondheid.
Bij het nederleggen der betrekking van komman-
dant der expeditie, bleef hij echter niet in gebreke
8
114 De luitenant-kolonel Cobet.

ee» pligt te vervullen die hein na aan het liartlag,


namelijk den legerkommandant zijne groote tevre­
denheid te kennen te geven over liet gedrag en den
ijver der expeditiorinaire officieren en manschappen.
Allen zonder onderscheid hadden getracht aan hunne
verhevene roeping te voldoen; al ontbrak het, door
den vredelievenden gang van zaken, aan nieuwe be­
wijzen van moed en dapperheid, al was de togt arm
geweest aan gevechten, het had niet ontbroken aan
moeite en ontberingen, die met geduld en volharding
gedragen vvaren. — Vijf Europesche militairen waren
nu reeds bezweken aan de dyssenterie, en de overige
leden in meerdere of mindere mate aan dezelfde

ziekte.
Bijzonder had zich de controleur Pruijs van der
Hoeven onderscheiden; eerst door de grens derked-
jang zonder geleide over te trekken, de bevolking
gerust te stellen en aan te manen hare doessons niet
te verlaten; later door de genegenheid en het ver­
trouwen der hoofden te winnen, door zachtheid in
den omgang te paren met vastheid van wil oin zijne
bevelen te doen eerbiedigen.
De le luitenant adjudant J. H. Heijmans had zich
verdienstelijk gemaakt door het bouwen der beide for­
ten, die onder zijne leiding in verbazend korten tijd
werden opgeworpen. D.tgelijks stond hij twaalf uren op
De luitenant-kolonel Cobet.
115

hel terrein blootgesteld aan zon, regen en schadelijke


uitwasemingen. Aan zijne voortvarendheid en onver­
moeidheid had men liet te danken , dat de verdedigings-
weiken zoo doelmatig en snel werden voltooid, en
de kolonne zoo spoedig onder dak was gebragt; aan
zijne takt, dat de inlander niet opgeruimdheid in
den zwaren arbeid volhardde, en de soldaat niet

eerder ziek werd. — Ook in de eigenaardige diensten


en administratieve werkzaamheden, aan zijne betrek­

king verbonden, had hij zich doen kennen als een


ijverig en bekwaam officier.

Ilad de officier van gezondheid H. J. Alken te


Lagoendie (Nias) reeds gedurende een verblijf van 22

maanden geloond, wat hij, zelf lijdende, voor zijne

zieken over had ; mogt hij daarvoor een allerloffelijkst


getuigschrift ontvangen, — ook op den logt in de Red-

jang bleek op nieuw zijne belangstelling in het lot


der arme lijders. Dag en nacht kon men hem aan
het ziekbed van den soldaat vinden en zijne zorgen
zien uitstrekken tot iri de minste bijzonderheden.
Ook aan de bevolking bewees hij vele diensten, en

het was opmerkelijk hoe groot getal inboorlingen zijne


hulp kwam inroepen. Het verlangen naar Europesche
geneesmiddelen en behandeling was grooter dan ooit

is waargenomen bij Javanen en Maleijers, die aan­


vankelijk vrees en tegenzin daarvoor koesteren.
116 De luiteuant-koloiiel Cobet.

Misschien is dit spoedige vertrouwen toe te schrijven


aan de omstandigheid dat de Redjanger, Heiden
zijnde, vreemd is van den door priesters ingeplan-
ten afkeer van Mahomedanen tegen alles wat van
den Europeaan komt; een afkeer die hen allen om­

gang en toenadering doel schuwen. — Alken nam

de verpleging der lijders met welwillendheid op


zich, en hielp daardoor het vertrouwen in de goede

bedoelingen van het Nederiandsche gouvernement

bevestigen.
De majoor Cobet zelf ontving de ondubbelzinnig-

ste bewijzen van tevredenheid; hij had immers zijn

eervol ontslag als majoor aangevraagd en men be­


noemde hem tot overste; men stond hem een tweede

verlof toe, om zijne diensten niet voor altijd te verhe­


zen. Men waardeerde zijn beleid in een woeligen
tijd, waarin Boni en Banjermassin gelijktijdig het

hoofd hadden opgestoken, en door hunne krijgstoe­


rustingen een indruk maakten, die tot in Nederland
gevoeld werd; in een tijd dat èn te Boni èn te
Banjermassin geoorloogd werd, zonder nader tot den

vrede te komen.
In Nederland terug gekeerd, scheen zijne ziekte

aanvankelijk eene goede wending te nemen, en zijn


leven voor de dienst van het vaderland bewaard te

zullen blijven. Zijne belangstelling in den voorspoed


De luitenaat-kolonel Cobet. 117

van het gewest, dat onder zijne leiding aan de kroon


gehecht was, verliet hem zelfs op het ziekbed niet.
Met geestdrift las hij het berigt: dat de aanleg der
wegen in de Redjang het den Assistent-Resi­
dent van Benkoelen mogelijk had gemaakt, met
vrouw en kinderen zijne nieuwe standplaats Tebing
Tinggi te kunnen bereiken. Doch kort daarop, nadat
op nieuw tijdingen uit fndië tot ons overgekomen
waren, schreef hij in eene ongeduldige stemming,
die wel verschooning verdient:
«Hebt gij uit de dagbladen gezien dat de berigten
uit de Redjang minder geruststellend zijn ? Het schijnt
dat men weinig gevorderd is sedert mijn vertrek.
Op al mijne voorstellen is nog niets beslist."
"Waarom jaagt men die divisie-hoofden niet weg,
die juist door knevelarij op naam der kompagnie,
den geest van verzet aanwakkeren en dien gaande
houden tot najaging van eigen voordeel?"
«Waarom is Lebong niet bezet volgens mijn advies?"'
«Waarom geene Europesche ambtenaren in de
distrikten aangesteld, den hoofden geen traktement
gegeven? Waarom geen zoutpakhuizen opgerigt?"
«Er moet een ijverig, energiek gezaghebber aan
het hoofd der residentie staan, iemand die zelf rus­
teloos zijn uitgestrekt gebied rond gaat en bijgestaan
wordt door geschikte Europesche beambten. Ma-
118 De luitenant-kolonel Cobet.

leijers mo^en daar geen gezag voeren; benoem nog


liever hoofden uit denzelfden stam, al zijn die minder

geslepen, en stel hen onder controle van een Euro-

peesch personeel.'
In de maand Julij 1860 bezweek Cobet aan de

ziekte in de Redjang opgedaan. Hij volgde zoo menig


kameraad, die door het vijandelijk lood gespaard,
ongemerkt van het tooneel verdwijnt. Zijn naam
vergroot de onmetelijke lijst van slagtoffers van het

klimaat, slagtoffers hunner verdiensten en ijver voor


's lands grootheid; eene lijst zonder einde, op zijn
best aangehouden door een enkel warm vriend van
een braaf leger; eene onschatbare lijst van namen

die met onuitwischbare trekken behoorden vereeuwigd

te worden op ijzer en steen, op monumenten van


graniet, op de pleinen van Neêrlands hoofdsteden,
om aan elk nieuw geslacht de hulde af te vorderen die

het voor zijne welvaart verschuldigd is; eene lijst waarop


zij kunnen wijzen die, in het moederland terugge­

keerd , door een schijnbaar gezond en krachtig voor­


komen , onwillekeurig aanleiding geven orn de grootte,

ja zelfs het bestaan der ontberingen in de Indische

dienst in twijfel te doen trekken.


Is dit wel eens het geval? Helaas, ja! Het is het
geval bij de onnadenkenden, die het gevvigt eener

expeditie beoordeelen naar het aantal gesneuvelden in


De luitenant-kolonel Cobet.
119

de gevechten; Lij de zoodanigen die zich nooit de


moeite gaven om na te gaan hoeveel er sneuvelen

na den strijd; die niet weten dat soms van een uit het
veld teruggekeerd bataillon , binnen het jaar een derde

der officieren in het hospitaal sneuvelen; die niet

bedenken, dat door den dood van Wiederkehr en

Cobet, een vijfde der officieren van eene vredelie­


vende expeditie 'waren bezweken !
Gedrukt bij G. J . THIEME, te A m l

You might also like