Professional Documents
Culture Documents
Jacob Cats - Alle de Wercken
Jacob Cats - Alle de Wercken
ALLE DE
WERKEN
VAN
JACOB CATS,
TWEE DEELEN.
ALLE DE
f ERCKEN van den Heere
JACOB CATS;
RIDDER,
OUDT RAADTPENSIONARIS
VAN
HO L L A N D T. &c -
De laatfie Druk > -waar in het Twee-EN-TACHTIG jaarig LeeveN des Dichters
T AMSTERDAM,
fNicOLAAS ten Hoorn, Weduwe van Gy s d e r t de Groot.
f
By J ANTHONY HlSEBlOBI, iJoHANNES RlKHlKB,»
Andries van Damme,
i.
LPieter van T hol, in s'Gravenhage.
Boekverkoopers M D C C XII.
BERICHT
DRUKKERS
VAN
AAN DEN
DE
Goedgnnflige Lezer
LEZER.
dan weder van de Druk-perfle de beruchte en al-om begeerde WERKEN,
HTcrvan dengyRidderlyken
ziet ,
van deze Werken, om hun aanzienlyk getal geen kleen gedeelte uytmaken,) vermids het licht
,
te begrypen is , dat die, in het uytrtaan van zo menigvuldigen ja byna onnoemelyk getal afdruk-
,
door de handt van eenen ervarenen Kunftenaare zo verre hebben doen herftellen , dat wy het
gaarne ter toetze van kundige Oordelaers willen laten , of de Print-verbeeldingen in deze on-
2e uytgaaf, die van den jaare 1700, zo in opzicht van houding, als andre aangename welftandig-
heden, niet verre te boven ftreven. En om dezen laatften Druk des te meerder boven alle andre
te doen uytmunten, hebben wy tot de koften beüoten, om de laatile Zwane-Zangen van dezen
loftelyken Man, beftaande in die twee uytgelezeGedigten,van GEDACHTEN OP
SLAA-
PELOZE NACHTEN, enzynEd.TWEE EN TACHTIG-JARIG LEVEN, met
nieuw bedachte Taffcrelen tot vermaak der aandachtige befchouwers te verryken: een cieraadt dat
\vy, menen geen geringen luyfter aan deze voort rcffelyke en voor yder nuttelyke Schriften, te zullen
byzetten. Voorts hebben wy zorgvuldig doen letten op de ingeflope druk-feylen daar de katft ,
genoemde Druk ganfch niet vry van was, en dezelve verbeterdt. De orden der Werken , en fchik-
kinge in twee Deelen , hebben wy behouden , zo als de zelve bier agter volgt , kunnende deu Le-
zer yder Werk op zyne aangewezene bladt-zyde vinden.
Dit nu was het weynige 't geen wy den Liefhebberen dezer Poc'zye , wegens dezen onzen
Druk, te berichten hadden : oordelende het ganfch onnodig, ons in ce laten om dezelve onze
Landsgenoten, met eenwydlopige voor-reden aan te pryzen; dewyl dezelve al-om , by hoge en
lage ftands Perfonen, Jonge en Ouden, en van wat ftaat ftandt of Geloof belydeniflen de zelve
,
zouden mogen wezen, bekendt en geacht zyn Ja het is niet onvermoedelyk of de gemeenza-
:
niet als met gefchorte neuzen van 'smans vloeyende ftyl, gewoon zyn te fpreken ; zonder te let-
ten op het nutte aardige , en het leerzame, 'tgeen doorgaans in deze Werken uytmunt ; ftel-
,
len wy aan een zy, en zien deze gonzende Hommels met vermaak wurmen , en wroeten ; zon-
der dat zy iets vorderen in onzen Dichter op zyde te komen ; daar zy zich zottelyk , en door
waan verblindt, zyn Ed. reeds ver menen voor by gedraaft te wezen. Mannen van doorkneder
herftenen , oordelen anders van 's Mans arbeydt en geeft ten bewyze {trekt ons ,dïen opbouwer
:
der Nederduytze taal en Dichtkunde, de Heer D. van Hoogftraten , welke voor zyne Aanmer-
kingen over de Gejlacbten, gaarne belydt mede zyn nut gehaaldt te hebben,
— Uyt 4e Schriften
Van Cats die aan de minne driften
,
ORDER
BOEKEN.
EERSTE DEEL. TWEEDE DEEL.
1. Sinne-en Minne-breiden.
1. 's ireereld, begin, middenen eynde
2. Emblemata Moralia ,bejl„en in denTrou-
fcr Oeeintmica. rtngb, me, d,„ Pneffeen -jan
J. Self-frytdat i, ondtHinge verfielinge vang.ed.
den fehen. „„ ,
2. Preef-Jleenvandenl'rouriugb, 1 mede Deel. 40'
f. Preef-fteen van den Trwringb, Derde Deel ,[,'
Geef Poelifeber vjyje voorgejiel, Ouderdom en Buy ten-leven.
, in de per/ion en op 4. Eerjle Deel, bebelfende een
HW*
'g'legen.bey.vanj.fepb, ,,„ , d, b,
«O* verfeeb, „, „„ij,,,.
Teone.lderM.nnelyke aebtbaarbey,
vLp„ipba°,
r.
tnleydmg tel beyde.
Ouderdom en Buiten-leven. Tueede
bejelmjvtng van bet Buyten-leven.
Deel, bebelCendl
Jen
, aangroeien in de ,0 o
Sf
llZ^tr™'" 1'""' r4 U
Wprabe^erde-a,,,-
'
'
""" G'l'" "n d"
,
6. Ouderdom en Buyten-leven. Derde
beley, van een goeden
Ouderdom.
Deel , bebelfende
7,„
7- lhf-geda,b,,„; da,h, Invallen by gelegembei, »f„
*'
•nef,,l„,van R „„en, Planten , ifoemeu
KuideT
"aT,'£u)„ f"i','r"r Stf
l
"
&£
]
5. I,rvalle,det,,da,b„n
,pvoorvatlendeG,l„e,,bed,n ,T,'
9- sffbeeldtngevanbe, l/aevelieb
•I
,
onder de gedaante vaneen
, en; .eendaar
Fuyeb
* " '"', J
Gode,ll ,„d,; aantryfende de
k,rHr,,l,,h,„
'«'nfieekerbettvan.menfebelijetlSSt. ******
r J,,/'.
,
b eallepajfen
, dr.flen , ,a gekeken der
Mnfeben t
'tnw^^*.-^* •<.**§ b'fter, bonnen VJ.rden, da,
W
t'fonth,,, bonnen geven en
defelve aan 4e ,,
..,{ blaren
'bJ
y ^ttZ,
g'denekvaardige Cefebiedenilfen
fiï
en V F'T"- a
>»Hmbou,l,ng,deiScbr,v,r,op,S,rg-v,e,
en
'"'"
'TeZ
Taeb.igtfai,
* 7,"
VOOR-
Voorberigt en inleydinge over Hgehccle Werck van den Drukker tn Vytgever
van den voorgaenden druk.
lijts ,
door fijn ('onderlinge yver, foo tot de Nederlandiche als Latijnfche Pociy , onderwijlen wat
rijt, tot foo foete als geleerde oeffeninge, ten vermaeken nut zijner Lants-lieden, uyt te breken.
Maer zedert de felve Heer, by d'Ed. Groot Mog. Heeren Staten van Hollant en Weft-vrieflant,
de tij £ van 18 jaren lang gebruyckt geween- is , a!s Raedtpenfionaris defer Provintie, is'er in al
dien nieuws van Hem uytgekomen, wijl dat gewichtig Ampt wel een geheel menlch ver-
tijt niet
eyichte. Defe bediening duurde tot den jare 165-1, en onderwijl gekomen tot den ouderdom
van ontrent 75- jaren , en nu moede van 'tvoorfz. groot en kommerlijck bedrijf, oock oordee-
lende dat'er een fcheydpael van tijt behoorde te wefen tuffchen 't gewoel der werelt , en de ftil- ,
te van 'tgraf, verfocht aen d'Ed. Groot Mog. Heeren , oniilaging van lijn laflig ampt , 't welk
Hy met groote eer en danck verworf dan Viert w egens den Staet niet-te-min daer na noch
:
gebruyckt in 't bekommerlijck werck van Engelandt , en d'Ambaffade daer uyt gevolgt. Daer
,
kere wooninge , door Hem Zorg-vÜet genaemt , daer Hy, van fijn bezendinge wederkomende,
fijn woonplaets nam , en fmakende daer d'aengenaemheyt van 't Buyten leven vernieuwde weer ,
in Hem zijn vorige foete oeffeninge, waer uyt dan eenige nieuwe bedenckingen na gelegentheyt ,
Ick eenige jaren voorleden het Huwelijck van den felfden Heer uytgegeven en neffens eeni- ,
ge duyfenden oock vele van fijn Ed hdts andere Wercken verhandelt hebbende , en eyndelijck de
platen van den Trouw-ring in mijn vermogen vallende, verweckte de liift my , om alle de (tukken
van den gcmelden Heer , op verfcheyde tijden in 't licht gegeven, in een lichaem te brengen, en
'tfelfde in fulcker voegen onfe Landts-lieden met den d: uck gemeen te maken Daer by van vele -
:
lief-hebbers veritaen hebbende, dat'er noch iet fonderlings by den welgemelden Heer beruftte,
voegde ick my eyndelijck , met dat voornemen , op Zorg-vliet by fijn Ed hc " en maeckte mijn ,
ten de meeninge die hy had, van fommige flucken oyt, by levende lijve, uyt der hant te geven,
dat ick mijn fevenjarig befluyt in 't werck mogte ftellen. %
By verfcheyde infichten, die my daer toe bewogen, zijn onder anderen defe dat ick befpeur- , ,
gemeene Nederlantfche tale,fonder vermenginge van eenige uytheemfche , daer by een foetvloeijen-
de loop in fijn gedichten buyten gebruyek van gewronge ftop-woorden , ofte daer-en-boven fijn
,
Lefer noyt en is gewoon te paeyen met ongefouten , en oorketelende redenen maer over al in ;
fijn Schriften by de vermakelijckheyt ftaêg eenige Ieerfaemheyt voegt: en daer door ondervinde
ick, dat al 'tgene by den gemelden Heer is uytgegeven, niet alleen inde Vereenigde Nederlanden*
maer oock in Brabant , Vlaenderen en verdere gelegen Landen , feer welkoom en aengenaem is.
Ick heb gefien dat de Maegdeplicht, een van fijn Ed eerfte beginfelen, met het uytkomen van hi; ' ls
de felfde niet alleen terftont elders nagedruckt, maer oock overgefet is foo in de Franfche als
, ,
noegfaem in 't geheel gebracht , in de groote Polianthea five Florilegio , van den vermaerden en ,
hoog-geleerde J. Gruterus , zijnde aldaer by Loei Communes , na gelegentheyt van 't voorfz.
werk, verdeelt. Noch is de Zelf-ftrijt in 'tHoogduyts by een geleevt perfoon overgefet , en wert
gelooft dat'et Huwelijck haeft volgen fal; en gaet vaft dat in die felfde tael de Spiegel van den
Ouden en Nieuwen Tijt , de Proef-iteen van den Trou-ring, en andere ftukken byfijnEd^ 1 uyt-
gegeven by de verftandige in geen minder achtinge zijn dan de voorgaende , als by de vertie-
,
,
ring der menigvuldige drukken in verfcheyde formaten genoegfaem blijkt. Van 't Huwelijck weet
* * ick
ick by de vijftig duyfent gedrukt te tellen, van d'Embleraata , Maegde-plicht Zelf-ftrijt en Man- ,
lijke achtbaerheyr, weet ick fo naeu 't getal niet, maer kan d'een door d'ander weynig min zijn;
de Spiegel van den ouden en nieuwen Tijdt, (lel ick op 15 duyfent vaft ; de Trou-ring hoe wel ,
verfcheyde jaeren na d'andere werken uytgekomen overtreft dat getal en is in twee byfondere
, :
Sleden weer op de pers: en dat noch meer wonder geeft is dat de Maegde klachten , ,
hoewel
'tvoornaemfte daer in ,de vorige verken is getrocken,en doorcenige liedekens en t'faem-
uyt al
voegende redenen aen een verknocht, met foo veel duyfenden verkocht zijn, dat'et d'onkundiwe
ongelooflelijck fou fchijnen; ja dat yder Hirtori uyt'et
Huwlijck en den Trou-ring, gelijk aireede
die van Rozette en Galant is,byfonder gedruckt,en foo in gebruyk gebracht, en rechte beleyders
tot'et tverek geweeft waren , geen gedachten fouden konnen afmeten , tot welck een
menigte de
vertiering defer wereken in allerhande geitalten waer gerefen. Door fulke blijeken vertroude ick
vaft dat het nieu , van fijn Ed»™ gekomen , niet onwelkomer fou wefen dan iijn vorige
,
were-
ken , als van een rijper en doorkneder oordeel. Een nedergaende zon en late
grachten zijn
den menichen aengenacm foo waren voortijts oock de fchriften der generdienaer hun leile
,
da»en
gingen. Derhalven beiloot ick, ten goede van alle Liefhebbers defer oeffeninge
, dit koitciijck
werk by de hant te nemen , daer in te tien is, hoe de geeft van den gemelden Heer, van tijttottijt
daer in tot 77 Jaren gefpeelt heeft , verfiert met 400 konftige Platen , welk getal noyt
fijn
in defe
Landen een eenig boek gefien is en daer onder dry ongemeene , een Fuyk
in ,
, daer 't Huwelijk meê
verheelt word , vyf Graven van wijtvermaerde perfoonen en den doodelijcken nytgang zijner
,
Hoogheyt F r. Henrik , met vyf Tijtel-platen naer de geftalte van 't Werk waer
, van deroorfte een
Parnail us vertoont , omringt met de
,
9 Zang-goddinnen , en andere perfoonen , die nefftns die be
quaem zijn om 'tvernuft op te wekken, en te vertoonen.dat in dit tegenwoordige
werk heerrenen
zijn doffen van allerley aert , als geeftelijke, huyfelijke en burgerlijke
, de bewaring der oefent
heyt, Buyten-leven , Landt-bou en d'invallende gedachten daer uyt
rijfende invoegen dat ick ,
'geen (lag van menfehen jong of out, groot of kleyn, bedenken kan, die niet
,
uyt dit WerV met
groot vernoegen , goede leer-ftucken yder in het fijne, lal konnen
, trecken. Ick dan 't gemelde
Werck voldruckt , by een vergadert , en een exemplaer laten inbinden
hebbende , vertoonde het
felfde den Autheur, te weten den Heer Cars, den
i* Augufti ,6„ .met.bygaende verklaringen
dat fijn Edta. nu het (luk kon tien dat tok met groote
, moeyte tijt en koften als foo veel bladeren
, ,
ff' ^
u l 1 , '
T 3*
toont, hoe a„e tijdelijke faken te
famen met de werelt vervallen van den Tii
Dood
dat
verbeert word, en
h^nTel^
genoegfaem 'tgeheele wyt-vermaert
ftaende in fes byfondere Tri
en eeuwigheyt dat is
)
mphen té
n e -t
i,'
wïrek van ^n
„n Aerde, met'f
Hemel en aU
VVelluft
dc
^^
„ '
„
^ A / ' Rl J ckdom
l
'
Fi>™ , al te
jfö K?™'
TO et « t ' in
?V
den ltahaenfche Poëet Frane.lco i^lfrS
T
<"** d *
Petrarch» (be-
^verheyt Dood , Faem Tiit' .
T ™^n
g J
,
den gevolge van beyde , in foo een
kleyne plaets
en beworp duydelijck afgebeelt, en aengewefen word, zijnde daer by het felfde , dat de voor-
noemde Heer Cats in dat groote werck verhandelt heeft. En op dat den nauwkeurigen Lefer volko-
men voldaen zy, heb ick mede het beeltenis der gemeldeflooten enmuyrershier neffensdoen Hel-
len, en dat alles den Liefhebbers wel bevallen is , blijckt hier in dat de eerfte druck der gemelde
wercken in groot Foli te voren ftukswijs in verfcheyde mindere formaten foo menigvuldig ver-
,
fpreyt , de graegheyt der Liefhebbers noch niet heeft konnen floppen maer met een tweede druk,
,
ïn diergelijck formaet heeft moeten gevolgt worden als hier blijckt , op nieuws vermeerdert met
,
het Tachtig-jarig Leven, Huyshouding en Bedenckingen , de Hiftorie van Faes en Alette in den
Trouw-ring, &c. en noch een goet gedeelte Platen , als den Lefer daer in vinden kan. Tot be-
fluyt dan,goetgunftige Lefer, geniet dan op nieus onfe vlijt , beleyt en gedane koften , en blijft
de goede Godt in genade bevolen, in Amfterdam den 30 Auguftus 165-8.
VE toegenegens
J J. SCHIPPER.
Wilt gy op eenen dag doorben ons gamXche leven, Wik gy met Ideyn beflag veel dingen onderfoecken ,
Wiltgy, met een loop
gelicht, des weiclts vcr- Wilt gy der menichen aert haelt kennen in 't gemeen:
itacn, Wat boeit gy les, ofichool, of veelderhande boecken?
Wik gy een langen tijt in 'tkorre fien befchreven, Leeft maer dit cenig werck , hier ifler al by een.
Wiltgy, met eenen Hap , bet acmijck omme-gaen, t F.
#*
1 In
In libros Poëmatum Moralium . illuftris Viri ,
JACOBI CATSII
Equitis Auratiylll. Ord. Holland, tir/per. Syndkor. Trimïcerïi,nunc CMagt't Sigilli Cujlodis %
SUmmc Virüm, cujus tctricos facundia Belgas Informefque fcholEe Calabtüm, Samm'squc Crotoiique,
Mulcct, Scattonitos locupks doeïrina penatcs Aureaque Icalicis fonuerunt carmina portis.
Detinet Sc pulchro populos informat honcito: Wee minus inculus Ibpieus inrtruxit Atlicnns
luiere Virtutem ütulis, [oiquc inter honores Exemplo diótifque fenex, & nréhr Hymetti
Fulgeat una tuis Probitas aflerta Camcenis, Mitcuic officio civis. cum tcéta domoi'i'nic
Et Kegum ïngenuo dclpedet muncra vultu. Pi;ivatorquc lares Sapicntia
fera fubiret,
Nos cibi debemus patres, tibi faufta precatur Athereis iubduda plagis. vcneranda Thcognis
Fcmina, Sc in docili recitat tua dogmata lefto Innacnis pracepra dedit, Siculumque recoxit
Oflïciofa parens, Sc leges difc.it amandi ^ormavitquc rudem. placuic gencrofa monentis
Impaticns redtoris amor. tibi filia mores buada Sin Mtmiquc lepor.
Nos omnia per tc
Dcvovet, Sc cnivis nequit arridere marito Diicimus & poit tot credit Cc fecla renafci
Impci üs attenta tuis. Tu Protca nobis btmplicitas, tangenfque animos revcrentia
Divütn,
Reddis Sc in varias verfans Emblemata formas, &t VUx melions honos moreique fevcri.
Nunc alias voces, alias in carmine partes Die age, Toxandrüm foboles,
quo numine foli
Induis, & noirrï raperis per devia virs, Loncdlum tibi canta loqui? qua Palladc pectus
Peccandiquc modos. Tc prtcceptorc fuperbit Orande cumet? nefcitque furor ceflare canendi
Scena pudiciiia:, &
maturx zona puella;, Uu^ terns prodeirc queant? non fidera
demens
Flanimeaquc Sc cupido rutilantes liminc tcd;c. Metnas Phoebique jubar , nee inutilis hxres
Creditur immitcm mellitis vocibus Etemum Arcturunique Hyadalque inter Luna-quc
labores,
Thrëicius llexifle pater , rigidamque fuavi b.rrantefquc Deos. non vanïs linca chartis
Baibancm domuifle lyra. tune horrida cultus 1 mguur aut lectis
, circumvallata figuris.
hnbibit Sc potuit taciü mitefcerc cantu 1 iCta placet potms virtus 2c fculpta decori
Improbitas, Thracefque fuos emolliit Orpbeus. t-rfigies. quin ipfa
patens ad dogmata laxos
Nos Rbodopc Thracefque fumus. quorum efFera, Catzi i.x P andit natura finus.
, nos Gmia, taurus,
Corda domas, quïbus admilTus pr.xcordia circum i^os arbor plcfque
docent, nos viiis amarc,
Ludi's Sc effrenes animi compefcis habenas Atque aliqutd fugifte cupit.
nee garrula nobL
Julïïbus Sc calida; moderaris vora juvent*. öervit avtr nunc rana
fuis facunda fub undis
Tu, velut Amphion Thebana- conditor areïs, Vitte monltrat iter. nunc
nobis vacca maeillra eft.
Saxa moves modulis placidae teftudinis , Sc nos Duxcai1I3ï hortantur lapides, objurgat amamem
Eloquii torrente rapis. Tu monltra malorum Concha tuum. fado qua; pendet
a,anca tedo,
Impigcr Alcides fubigis; certufque Deorum tt lenes alibi prxbcnt documenta
Int ci pres Stygiis animas arceflis ab undis
columba:
Impentat ventri Pharix regnator
arena:.
Afflatus propiore Deo. te vindice reiftt Mus gremio, cupidos Lybicus leo
velat ocellos,
Jam Batavos peccatc pudet, Cyprifque fatetur Uiaronixque t.bi diéhtu oracula
Sc fapcre, Sc levibus volitans Pucr improbus alis quercus.
IJum Iudit puer, incauti velania
tnundi
Corrugat geniale caput, quaflatque pharctram iïetcguur, quantifque rotet Ie pallïbus orbis
Segnius. ac quicquid quondam Cornclia mater iotice
crumfraudumque pater, te vatc,
Graccliorum potuitque loqui Scmpronia grandisj patefcit.
bic oculis coram fulgcns
fpeöatnr honeftum.
Aut qua: magnanimo refpondit verba Catoni Sic mambus palpatur idem.
Sic perfonat aures
Porcia, vel Lxlï genitrix, ediderir orbi. Egregium red. murmur. diftm^
tabellis
Quam ftupui, cum bella lïbi lecreta pararet KeguJa vivendi kgirur, noi-^afquc
decori
Ifacides , totumque fuis circumdarct armis bedulitas numcrat. femperque
Rclligio cataphrafta indullna fenfus
vimm. Ce difiidet ipfo, Invcnit &
quovis ftruitur iententia cafu.
Obloqi-imrque GW, tollunt binc figna voluptas, Neve foret BatavQm populis incultior
Hmc ratio, recitantque uni dtverfa cupido itomanas lociat verborum opulentia
Aufon,
Et metus. innocua.- fu.ider contraria menti vo.-es,
Atque tuo recreant animos
Luxurics, prxdulcc makim. du„ aumiiia diftant modulamine Celtx,
Quiq^ArarimLigerimquebibunt^hodanumqueloquen-
Partibus, &
geminis pugmnt fenfufque Dcufquc Amtcipant, longiiquetrahuntidiomata 4
Impcnis, duplicifquc Boni ollcntatur imago. braccl (do
ipic tuum patria miratur
At qujj fan&a probat, nocituraque gaudia currevc lingua
damnat, lhuicus epos, captufque tua: dulcedinc
Ehgit iila piusj nee folum pallia litem, Mufa;
^rudclismaniuefcic Iber, nativaque
Scd pietas dirimit. quid turpc, quidutitc, verba
Expedit, Sc valido mille argumenta pudori
quidnon,
W.« Jwa%X gnonws impenit amicje.
Adipicit Sc titulos Tamefis veloxque
Sufficit. interea tanti Dux remina facH Tu^'a
Et triplici donat fuccinaa pocmara feeptro,
Sprcta jacct tacitifque odiis alimenta
miniJlrat, Regali jam taéla manu,
Et dokt elapfam virtutem amplcxibus Ttius ilU Britannc,
cfTe. Scnbitequcs, Phccbique magis U;c
Vatesmagne, furens muiier li temnere Divos q fplendet amiftu
iNobihtas, noftrique dccus fubünie
Juratamquc fidem thalamo Memphïtica conjunx Sctiarus.
Ex ilio rurfum furgit labor. altera laudi.
Aula tuit, proprioque illufit meccha marito:
Materies campulque patct. fua fata
Statjuveniscrimenquctugit, dominamque fcclufquc ecenfet i
Virap
Vïrgo Cratem , poflïtque etiam vel gïbbus amaii Foraiat lege domos, & fovos exigit hortes
Ec laceri fipientis honos & fibula ilinples Jnvidiam faftumque Sc fcedi guudia luxux,
Et feries neglc£ta toga;, capcrataque trifti Otïa lafcivamque gulam , Sc malefana Lyiti
Forma lupercilio Sc Cynici fors horrida barbx. Orgias Sc immenfis rimantcm faucibus auruffl
Nee prime pater, tacitum aut primajva
ie, iilebit Pellit Avaritiam. ficcondis, maxime CATSI,
Fcdera Sc infolilis claram natalibus Evamj Oppida, fic mcliora facis , ltabulumque repurgas
Non facro fancti connubia myllica fponfi, Sordibus , Antasofque nccas, Hydralque, bovefque,
jEthercafque taces, atquc ipfi nubile ccelo Quin ipfum Phlegethonta domas, Cacumque rapacem,
Chriftiadum piailuftre genus, narrantur amores Et crudi Diomedis equos. Stymphalidas arte
Abramidüm, clarjque thoiis regahbus ignes, Depris Sc rabidos proilernis carminc Nellbs.
El fprecx fortuna Lex, tedicque fororis, Virtutum venerande pater, fanfliffime lcgum
Et laox vïrginibus vacua; Süoer.fibus urbes. ArbiCer, ha:c audi facilis : qui corrigis orbeni,
Tempora cun£ta patent vati diftinguitur a:vo Oibis vota cape; Sc monitorum pra:mia ciedas
Res ac cura iuo Sc nobis imkabile paffim Optima, nos parere tibi concedere juffis
:
Invenit, & grandes majorum pondcrat aufij;, Crimina: tot pallïm fcelerum pallefcere vultus:
Nobüe Durdrechtum, quid tibi conflua laudis
fi. Peccari minus: infanas refipifcere matres,
Flumina ferre putas : mafcula ponis
celfis fi Audacelque nurus: melius fentire puellas,
Pra:fidet & fafces oltentat virgo vetuftos Pcrluadere patres percufiaque fulmine lingua:
:
Si Merva: ja£tas Dominos: fi prima forores Sccla verecundas Belgis promittere nuptas.
Inter verba facis: fi vecKgalibus angis
Et Rhenum Mofamque Deos fi flucribus ufque :
D. IACOBVM CATSIVM
Poëtam infignem.
van den Ed. Geeftrijcken Heere.
HU C
I
A
ngenii dotes raras mïrabltur
V ndlque: perge tuo tot vates •uincere -verf \ Zijfi ivijdbefaemde Geeft begraeven in de bïadreit.
Uier leeft hy duyzent jaer, en meerder, eer hy keft.
5 olus eos inter Theebus velut ipfe fedebi $ Hier is by by de dacd, daer Jozef -weder 'reeft
ANAGRAMMA
'fi
,
En Sephyras verfieck en d-wang tot geyle bijlen
{In V glocyendfl van zijn jeugd) met reync hiysheyt
Videntibus legtj&itibus
En blijft een Avont licht in 'slVeerelts laetften tijd.
,
Ick zing hem Danck en Eer, en zeege van den firijdt
VISU CIBAS CATOS, quibus Die hy met Hel, en Droes, en Weerelt heeft geflreden,
Tam grata praebes fercula En met de Dood eerlang zal ftrijden ; daer een Vreede,
Die eeuwig duurt, op volgt, by elck die overwint.
VISU qui CIBAS
Mafte ergo Zoo leeft zijn Geeft by Godt, en in Papier en Int.
CATOS CIBAS VISU, & datur
JACOBUS enhis CATSIUS. DüYSBBRG.
J. V.
Joarwes /ïrferius.
Aen den Edele Hoog-geleerden , en wei-ervaren HEER ,
HEER
JACOB CATS,
Ridder 3
M Y N
Al wat men zonder fpracck , cn ongevoelig ken Van angft en zwarighcyt , en rampen zijn verborgen*
In Zinnc-bccldcn op, ecnvoedtfel, om te ftichten, Dat, met zy Moeder wort, niet mindert, maer ver-
In fpreucken, lecringen, cn aengerramc dichten. meert:
't Hooft fchepfel , dat na 'c beeldt zyns Scheppers 'tWelck uw geleerde pen, op zulck f wijze, leert,
zwcemd' door gunfl Bcncffcns Weduw-pücht, dat niu„ ai , in zijn leven,
,
Zag nu een eedier zwier en luyfter in de kunft Die plichten, zoo volmaeckt en deftig, heeft bcfchrc.w,.
En lecker-tant vermaeck en nut, als voetfaem fpijze, En fchort'er noch yets aen, dat tot vermaeck gedijt,
Voor lichaem, geeft en zie!, op ongemeene wijze, Gy brengt een Spiegel voort van d'Oud' en Nieuwe
En veeldcrley geftalt, cn vol verandering, TÜ C >
Gelijck eer Pro tem was, in zijn verwifieling. Een korf vol leeringen, cn fpreucken in veel talen,
Daer op komt Jofeph acn, met duyzcnt minne-reden Daer uyt zoo menig ziel kan nutte dienften halen.
En vteyert van een vrou, tot geile min beftreden, Hoe ver zou 'tbuyten clcks bctalinge niet gaen?
En hcfcelijck beftormt, door dreygen zonder tal, Hoe over gy voldcc,
Om zulck een kuyfch gemoed te brengen tot den val.
gy hadt u niet voldaen,
En alde hoogfte trap uws levens loop betreden.
Daer ziet de wereld weer, als met herfchapen oogen De 1 rou-nng komt in 't licht met al'cr deftigheden,
Wat dat door yverdrift de gceften al vermogen j ( fehaer Daer alderhande (lag van volck zich in verbindt,
Gelijck hy vleefch en bloet, en jcugt, cn vreugt, de En 'tHuwlijck van Godts Zoon dies wat men vont
:
Van al 't verderf alleen niet overmccltert * maer of vint,
Gevangklijck voert ten toon in Pharoos lant en fteden; Van leering, nut, vermaeck, of warmen kon beoogen,
Voor flacf verkocht ,zigvnjd'} geminr, niet malt; gebeden, bchecn met een pafTcr in de kring uwswereks
Zichniet verbidden liet i by 'tklecdt gevat, omvloot* getoogen,
Ja wat u zelf betreft, van onder tot in 'ttop-
Vertoont gy of hy hier verrezc van den doot. Noch beurt uwgceftzigwecruytzulckccnomtrekopi
En Vafthys weygering, die aen verfchcyde boden En zweert geleerdelijk,doorBomcn, Bloemen
Kruydcn,
's Mans achtbaerheyt verklcynt , door het vergecffche Om uyt er eygenfehap, wat leerzaem is, te duyden-
nooden En foo op Voog'len, Vifch', cn Becft',en Mcnfchen
Op d'allergrootfte feeft, daer yemant oyt af wift, doen,
Tc fpade wiert gewaer hoe zy'er had vergift, En fchepc'er leiTen uyt, die zielen konnen voen.
Gaf weer een nieuwe luft en fmaeck in dichten lezen. Noch hoe men 't Huwelijck kan by een Fuyk
De Macgt, en Vrijfter-plicht geracckten in het wezen, verbeelden,
Wat rol Afpafia met Koning Cyrus fpeclden
Die gy als met een bant, aen 'tHouwelijck verknocht, ; ( voort
Doch mets of 't ftcekt vol nuts. Dan komt dc
Dat is, cnwas, cn word van duyzcndcn gezocht. Dood-kift
Xn vergchjekmgen cn fpreucken
uyt Godts woort,
Wie zou dat wacrdigwerk,nacr eygen waerde, roemen? JLn iluyt met Salomon, door vaftgegronde reden-
Het toont zich als een hof vol uytgclczcn bloemen Dat s werelds doen hoe
groot, is niets , als y del heden -
Daer yeder by zijn ilag in 't gierbed ftaet en bloeyt, Dies d Oude man en Dood, in hun
En yeders fchoont' , om 'tbert, in bloos en vlammen gefprek, ons raan,
Van
acrdfchelcvenuyten'cHemelfchinteaaen-
glocyt. Voor tleft, hoe fcheydloos Zielen
Het klimt, van trap tot trap, tot op de hoogftc trede, Lichaem zijn
J ver-
bonden ,
Het daeit,vantraptot trap, van hoogweer nier beneden*
En tuflehen yeder treè toont yeder met befcheyt,
W '
[ Cne
^f uhoe veel lecringen^? d
" vocrt ' door weldoen of door zonden
Maer
Waer hem de rechte plicht, in dit gedeelte, Icyt. gy in uw wereken fluyt.
Het Kïndcrfpcl krioelt, in tollen, kooten, fchietcn,"
Uw eygen Leven beeld van clck een Voorbed r uvt
'
Delchnftentuygenzijoi cn zegels d'eygen
En waer in dit begin fijn driften kan genieten.
Dc
daden,
binken van uw deugt. Godt dank, voor
De Macgt gact hooger op, dc Vrijitcr ruym zoo veer,
Dat hy my heeft verleent te kennen zulk
zijn genade.
Verhandelt met haer kacr de plichten van hacr eer. een Man
Die zoo wel lecren cn noch beter leven kan. '
J. J. SCHIPPER.
DANCK-
DANCK-OFFER
Aen den Edelen , Groot-achtbaren , feer voorfienigen Heer
M Y N HEER
j
A C O B C A T
Ridder , Stadtkoudcr van de Leenen , en Groot-zegelbewaerder van Hollandt
en IVcJi-VrieJlandt , &c.
GRoot-achtbre Vader CATS , laet my Danck-offer Aen 't hoogste Goet, en aen der zielen Bruidegom.
brengen Het Vlees cn Weereld fitrft , de Duivel word bier ftom.
'twelckick met oprechtigbeyt zal mengen,
l''an liefde, Koom naerder Cbrijien hart, om by deez' bron te ruften.
Als een gering bewijs van 'tdanckbare gemoet, Deziele word gefterkt door zuivre liefd en luften.
Dat ick een langen tijt heb in mijn borft gevoedt. Die toont gy inu zelf, in V Ouderdoms bedrijf;
Een over-oude fcbttld. 'tZijn meer dan dertig jaren Op Zorgvliet zorgt gy voor de ziel en 'tfwackelijf.
Dat uwe dicht kunft luft in my tot rijm kon baren, Zoo leeft gy binnen u voor ons in V Buiten-Leven.
Gy hebt door htnflig dicht in my de kunft geteelt, De Deugt geeft ons etn fchat die 'tAertrijk niet kan geven.
Wclck ick met lujl omhelfd' , als V aengenaemfle beelt Gy leert hoe Godes volck bier leeft , en liefd , en lijdt.
Dat mijn tienjarig breyn met welluft kon vermaken. De droefbeit om de zond 'toprechte hart verblijt.
Gy zijt mijn Vader in de kanji, ivie kan 't verzaken? Mijn gcejl wierd door dit werek verrukt cn opgeheven.
lek fpaer de redenen my dienftig tot bewijs. Door Hof-gedachten word men uit den Hof gedreven
Een leerzaem dicht verftreckt de zoetjle ziek-fpijs. Van vlee/êb en wereids-lnft. Hie. word bet ftof tot ftof
Hoe vaek heb Ut mijn geeft verlufiigt in het firijden Om onophoudclijck ie /preken van Godts lof.
Des kuifihen Jofephsin uw Zelf-ftrijt ; met verblijden Uw geeft gaet voort , en fehrijft d'lnvallendc Gedachten;
Bejcboudtck zijne ivinft; en hoe hy 'tliflig net Op dat het zwack gemoet nacr Godes vrees zou trachten,
Ontquam, dat geilen brandt fchoon j'cbijnend' had gezet. Die het beginfel is der wijsheidt. Waer ick ga
Een werek dal allijt word van yeder een geprezen. lek vind een foet vermaeck: want uw Afpafia
Toen poogd' mu eedlen geeft de wonden te genezen Vertoont de knifebe Min. De Huwlijks-fuik komt leeren
Van 't buisbeftier, nis gy AfTucrus toren toont Hoe dat den mcnftbe woelt in onruft en begeeren-,
Om Vafthys weigering, die geeftig word verfcboont\ En boe dat yeder ftaet hem luft en onluft baert.
Maer 'tftreng verbad verweckt de Vorft tol ftraffer zinnen, Gelnckig is 't gemoet dat met zijn Ileylant paert i
Door Liefde kan men 'tal, door Gramfchap niets verwinnen. Nu komt de Doodkifï voor dc gene die noch leven,
Gy hebt ons oock gefticht door menig Zinne-beelt Die leert ons flervens-kunfl ; op dat men niet zou beven
In Min, cn Burgerplicht, en wat het Geeftlijck teelt Voor 't fpook dat yeder vreeft, Kom, ziele, lact ons gaen.
In een vernieude ziel. 'Zoo kan men deugden leeren. Door 't {ierven leeft de menfeh, door 'tvallcn zal by ftaen.
Door wijze lejfen kan men 'tquaet in goet verkeeren. De Dood, die Koning der vevfchricling , gaetgy tegen.
Noch [tont uw geeft niet [til; maer ging geduurig voort De dood van 'tL E E V N
is ons heil en grootften zegen.
In Macgd-c» Vrijfter-plicht, met menig zin-rijck woort. Het bloet van Godes Zoon geneeft de zie/e-fmart.
Toen qnarn bet Houwelijck , waer aen ick poog te houwen De kunft is aengenacm , maer meer V Godtvrucbtig hart.
Eikjongen deugdig Paer, om 't Echte velt te bouwen Uw ^'Samen-fprake met dcDood toont ons met reden
Met wijsbeyt en verftant; op dat het altijt bloey Hoe dat men kan ontgaen, door vuurige gebeden,
InGodtsvrucbt , Liefden Vree, en zoo geduurig gr oey Al 'tweereldfcbe gepeys, dat gcejl en zinnen ftreell.
Een fchat van leering en vermaeck hebt gy bejloten Door hoop van' t leven 't vlees zijn dwaze rolle fpeelt.
In 'tboek, waer uyt bet volk een rijekdotn beeft genoten, 'tGcfpreck van Ziel en Lijf tracht alles t' overwinnen
Als gy hun hart beweegt door ziel-ontfteekend dicht. Dat tcgenftreeft , cn voedt bun onderling beminnen.
Godt geeft de kunft, en leert ons lieflijk y der s plicht. Hier blinkt Godtvrncht igbeit , en Wijsbeit, Kunft en Deugt.
Men mag 'da Po'ézy een bemeldocbter noemen. De ziele fmaeckt op aerd 't begin der bemcl-vreugt. .
Zy is den rijekften bof met d''allofeboonfte bloemen. Nu word mijn geeft verrukt brandend aengefleken,
er.
JACOB CATS Ridder , Stadthoudcr van de Lecnen, Groot Zegel-bewaerder van de Ed. Mog.
Heercn Staten van Hollandt , ende Welt-Vrieilandt
En tot uw Kinders ccr nu oock een weynig fpreccken, Tot dat hy door de dood van all's bevrijt fal zijn; '
VO O R-
!
VOOR-REDEN
Over de Proteus , of Minne-Beelden ,
Verandert in
SINNEBEELDEN.
INdien gy in jok,nietalipelen foekt, Lefer, maer gefint zij t hier, wat te vinden dat'er niet enichijnt
te welen; lbo itaet ftille want eer gy voortgaet, wouden wy ugeerne over het opfchrift van dit
:
boeksken ,en ons wit dat wy daer in voor hebben , een weynig berichts doen. 'tlsbillick dat een
yder zy tolck ende vertaelder zijner woorden. De Griecken als mede de Latijnen , de Griecken
hier in volgende, hebben defe maniere vanfehrijven/iw^/ms^genaemt ;den oorlpronck van welck
woort ick niet voor en hebbe hier na te fpooren. Maer lbo my iemant vraegt wat Embkmata'm der daet
zijn? dien fal ick antwoorden , dat het zijn ftomme beelden, ende nochtans ipreeckende: geringe fa-
ken, ende niet te min van gewichte: belachelijcke dingen, en nochtans^ fonder wijsheyt:Inde-
:
welcke men de goedezeden als met vingerswijfen.endemet handen tallen kan, in dewelcke (fegg' ik)
men gemeenlijck altijt meer leeft , als'er itaet ende noch meer denckt, als men liet: geenonbequaem
:
middel ( naer ons gevoelen) om alle leerfame verftanden, met een fekere vermakelijckheyt, in te Ieyden,
endealsuyr te locken totveelderley goede bedenckingen, yder nafijn gelegentheyt hebbende in lich
;
een verholen kracht van behendige beftrafringe der innerlijker gebreken van yder menfche , dwingende
dikwils ( alhoewel Tonder fchamperheyt , ende alleenlijk in 't gemeen daer henen gelet ) by gelegentheyt
van de voorg D fte!de beelden ende de korte uytlegginge daer by gevoegt , den genen die lich by gevol-
,
ge van dien op lijn zeer voelt geraeckt te zijn, al ftil fwijgende,en in fijn eenigheyt,fchaamroot te
worden ;fiemie fijn innerlijcke feylen ,uytterlijcken voorgeftelt , ende hem fel ven of tendeeleoftein
't geheel levendig afgemaelt. Om
welcke redenen wille wy niet ongevoeglijck en hebben geacht na te
volgen het gevoelen der gener , die Emblemata ,in onfe KdXzSinnebecldeu mcynen genoemt te moeten
worden ofte , om dat men door het uyterlijcke beek eenen innerlijke fin te kennen is gevende , ende
:
dat mitfdien , niet foo feerhetbeelt ,als den fin.uyt het beekontltaende, bedenckelijckis;ofte,om
dat dele maniere van fchrijven boven andere , fondeiiinge de finnen der menfehen is afbeeldende, en-
,
de voor oogen ftellende; werdende daerom,als by uytnementheyt, Siime-beelden , ofte der finnen
af-beeldinge genaernt.
Dan yemant ialmiftchienfich verwonderen, ja onbetamelijckoordeelen (ende dat niet fonder rede-
nen) dat wy de malligheden der jonckhcyt gevoegt hebben , niet alleenlijck met de leere der zeden
maer oock felfs met hooger ende ltichtelijcker bedenckingen. Enfonderlingedntwydefotheden der
jeugt , de eerfte plaetfe in dit werek hebben vergunt. Defe tegenwerpinge fa! oorfake geven het wit ende
oogmerek , dat wy ons in defe oeffeninge hebben voorgeftelt , den gunïtigen lefer kortelijck te ontdec-
ken. Derhalven willen wy welrondelijck bekennen dat 't eerftedeel van dit boecksken meelt isgeweell
het uy twerpfel van onfe blinde jonckhcyt , dewelcke door de gewoonelijcke genegem heden van die ja-
ren , mitfgaders door eenige lult tot de dicht-konfte gedreven zijnde, hadde nu ende dan fooeenige
minnelijcke Shtne-beeldcu ,dat is geckelijcke invallen, daer henen geftelt; welcke ten dien tijde by
ons (als in andere faken alstoen befig zijnde) aen d'een zijde geleyt, ende nu wederom, in 'tdoor-
fien van eenige oude papieren, ons in de handtgevallen wefende,bebben ? dooroverfien vandefelve,
als in een fpiegelontdeckt, hoedanig den vorigen ftant onferonbefuyfderjonckheyt isgeweell , ende,
by gelegentheyt van die bedenckinge,gemerckt de groote vriendelijckheyt des goeden Godtst'ons-
waerts, onfe herten in diervoegen geopent hebbende, dat wy de ydelheyt der domme jeugt nu niet
alleenlijck als met handen taften , maer oock met den gemoeden verfoeijen konnen.
Defen onvermindertfmids wy nu van de bekommeringe onfes vorigen ftaets, door Godtsfonder-
linge goedertierentheyt,ontlaft waren)hebben ten felven tijde inons gevoelt, ick en weet niet wat
vernieuwinge van de vermakelijckheyt die wy wel eertijds tot de dicht-konfte in ons hadden gelpeurt;
waerdoorwyallenkskensverlockt, endeals foetelijck verleyt wefende,zijn verweckt geworden, om
naergelijckmatigheyt onfer tegenwoordige gelegentheyt, de y&eXe Minne-bccldcn onferjonckheyt tot
Sium-bedden van ltichtelijcker bedenckingen , t'onfer oeffeninge te gebruyeken , om alióo door defe
maniere van fchrijven, als een beworp ende afbeeldinge van den wonderbaren ende veranderlijken loop
des menfehen levens inditwerek tevertoonen,ende allbomijn felven ende andere aen te wijlen, hoe
men uyt een domme jeugt tot een gefettemanheyt,ende van daer tot eenen ftichtelijcken ouderdom
,
den (om foo te fpreecken ) in 't landt der Philiftijnen ( i Satmtcl m. 20. ) halende llerckte felfs by
onfe vyanden,ende opweckende de kracht der volgende deugden, door vergelijckinge van de hevig-
r * » * heyt
VOOR-REDEN.
heyt onlèr voorgaende gebreken: en door dien middel eyndeliick gelijck wy eertijds als diensknech-
,
ten der licht veerdigheyt , genegen zijn geweelt tot ydelheyt, onfe leden te begeven tot dienf iknechten
der zedigheyt, tot oprechtigheyt, ende alfoo niet meer naer meufchelijcke begeerlijckbedtn moer naer ,
Godls wille den tïjt die noch over is te leven ( i Pet. 4. i. ) Dan alfoo de jeugt onfer eeuwen wel meert
(Godtbetert)fooverreisvervallen, dat alleen een llichtelijck opfchrift van eenig boeck genoegfaem
is om 'tfelve hun uyt de handt te flacn, endeals een tegenheyt ende afkeer daer van te doen hebben,
fonder dat de felve fchijnt de moeytete willen nemen om het vorder inhouden van 'tfelveteonderfoe-
ken als in hun teere ooren niet anders konnende verdragen als foo eenig foet-galmende geluyt van (ick
,
en weet niet wat ) lief kooiende kHnckdic.hr.en Soo hebben wy , de meepsheyt van defe te gemoete
:
gaende , het opfchrift ende uant van dit boecksken na der felver gelegenthey t foo wat gevoegt ende ,
ten dien eynde op 'teerlte blad van 'tfelvedoenitelleneenafbeeldingevan een naecktkint,de werelt
dragende, met een pijl en boog in de hant,ende voorts in alles foo afgericht, datuytdesfelfsgeüal-
tenill'e eertijts de blinde oudheyt,ende ten huydigen dage de mallejonckheyt het felve voor der Min-
nen Godt foude begroeten daer by voegende de rechte hovelingen tot foodanigen hof dienende , te
;
weten alderley flag van jonge lieden , als hy paren daer ontrent fw'cvcnde, als manichapendetrouwe
haren overriceraenbicdendedatcndemcdedefelvegedaente in eenigevandeceriteSinne-beeldenhaer
vertoonen.om alloo den inganck ende flant defes boecks lbo voor te Hellen als of achter den fel ven niet
,
anders als een pnëel der minnen en warefchuylende. Evenwel nochtans, om tot ons voornemen te
geraken, foo haert onfe lefers ifeerfteplaetfevanditboeksken zijn voorby gegleden, hebben wy, al 't
gene dat te voren meeft al niet anders fcheen te zijn als foo wat ichielijcke invallen van belachclijcke
Minne-beelden, by nieuwe beduydinge( behoudende evenwel, om redenen voor verhaelt.de lèlve
beelden ; verandert tot tweederley Sinne-beelden treckende yder der felver in liet tweede deel tot een
;
van een en de felve «ofte , aen den genen , terwijlen hy begeerig is te lien
hoe dit ofte dat op eenen
nieuwen ende beteren lm word geduydet ) de gemoederen van foodanige meepfche
lefers , die geen
vaite ipijfe en konnen verdragen met een geoorloft ja vriendelijck
, bedrog eyndeliick weg te levden
,
,
ende te vervoeren daer de lèlve ten eerlteningaende.noyt en hadden gemeynt te
komen. Niet anders
dan gelijck men de kinders, tot haereygen voordeel, fomtijts bedriegt,
wanneer men defelve het bit-
ter, doch geiont, worm-kruyt met fuycker.ofte andere foetheyt
bedeckt,ongevoelijck ende onac-
merekt in tb* krijgt. Want nadien 'tmeerendeel van defe teere leiérs,
immers foo aelwaerdig is, als
de walgende liecken , dewelcke men de geneesdrancken niet anders
als onder 't deckfcl van yetwes d it
iy geerne eten of dnncken en kan ingeven foo diende
( na ons gevoelen
:
) defe etterbuyl niet dan met
een vliem (omfootefprekerOgefneden te zijn, op dat defelve niet eer
den fleeck van den Genees-
mcelter, als liet bedorven bloed daer uyt vloeyende milfgaders haer eygen
,
J
vuyliaheyt
° / L uiumochten
6»«cu
gewaer worden, '
ic will
e andere
^edotveSW^^
ÏÏ
op4ri^
die def S n Inrit n
g£ '
^ •
S 1 ^ N U S A L-
van konnen geven.
VO OR-REDEN.
het water-pas ende des felfs beweginge , haer voegende naer den grondt daer liet felve opgeflelt is den
gemenen loop des burgerlijken levens , onder een goede ende rechtmatige Overheyt.fich wel ende bur-
gerliick hebbende: met eerlijcke lnyden ommegaende, eerlijk wandelende,ende in tegendeel van beyde
recht anders fich aenttellende: ende door de tweederlev krachten van de llralen der fonne, de eygen aert
der rechtmatigheyt ( belonende de goeden, ende flraffende de quaden) willende afbeelden wcfende ,
de eygen Hofin dat deel te verhandelen. In 'tbeginfel van het derde ende laetlte deel hebbenwy, tot in-
leydinge ende openinge van 't felve.doen Hellen eerft den Elephant aen de opgaende fonne, met gebogen
knièn eere bewijfende.ende in dat groote licht desfelfs grooteren Schepper, als met verflagemheyt ende
ootmoet aenbiddende , (het welck dat beeft nyt der aett , naer 't feggen van geloofwaerdige fchrij vers
,
gewoon is te doen ) hebbende gemeynt daer mede aen te wijlen de vernederinge die den menfche , hoe
groot hy oockzy , fchuldig is aende uytnemende voortreffelijckheyt van de onbegrijpelijke Godtheyt.
Ten tweeden wyterfelverplaetfeaendeoverzijdedoen afmalen deskuypersvier-yfers bele;tende dat ,
helle vlammeopwaertsfoude Hijgen, tot dienlte van zijnen werck-meefter; daer mede voor hebbende
Godtsdienftig-
aen te wijfen onfen Chrillelijcken plicht in dit leven , ende met eene te verwonen dat de
aertfcher dingen
heyt de eenigemiddel zy omhet Goddelijk vyer onfer Zielen uyt den Ieegen (lof deler
alderwonderhjkf-
ten Hemelwaerts op te drijven, ten dienlte van dien grooten Werck-meefter , diedit
te vat (waer van Hemel, Aerde, ende Zeealsduygen zijn) fooMeefterlijcken
t'famen heeft gevoegt,
ende in een verknocht (hem zylofvan eeuwigheyttoteeuwigheyt [begrijpende , m
devoorfeyde drie
onderfcheyden ltucken,eenafbeeldinge(alsgefeyc isjvanden loop des menfchehjcken levens , ende
met eene de geftalcenifle des menfchen felfs.
Des menfchen leven meynen wy bequamelijk afgedeelt te konnen worden in drie deelen m de Jonk-
r t
, ;
voor foo veel den felven is een redelijck dier in lich hebbende een aengeboren genegentheyt ,
tot
lijck ,
,
met de ge-
verbreydinge ende uitfettinge fijnes aerts,gettadelijk hellende tot de gewenfchte vereeninge
welcke genegentheyt de
ne fonder de welcke de heymenifle der voortteelinge niet en word uytgevoert :
hebben ge-
oude onder de heydenen (gewoon zijnde de menfchelijke hartstochten te vergodenjCupido
als dewerelt dra-
heeten , ende tot een God verheven wiens beelt wy om redenen hier voren verhaelt,
: ,
Huk. 1 en twede,
gende, hier voren hebben doen Hellen en met defen menfche zijn wy befig in 't eerfte
;
fonderlinge met
Hen wy den menfche aen voor foo veel hy een gefellig dier is , ende in 't burgerlijk leven
eken. Ende delen
andere menfchen in heusheyt endevriendelijckheytommegaet.na 't recht aller vo
menfche roeren wy aen in 't tweede boeck. Ten derden, bel'chomven wy den menfche voor
foo vee hy
des werelts, m Jelu
door een fonderlinge genade Godtsafgefondert van den gemenen hoop ende loop
geloofs voor een kind Godts acngenomen van
Chriflo door de werkinge des H. Geeft, by middel des is :
genegentheden in
den welken wy fpreken in 't derde deel. Ende alfoo een yder van ons defe drievoudige
foo poogenwy dit tegenwoordig boeksken daer toe te doen flrecken, dat wy
in den na-
fichbefpeurt,
rechtveerdiglijk, misw Chrirtebjken men-
tuurlijken menfche matelijt, in den burgerlijken menfche
fche godfaliglyt met den Apoflel mochten leven.
Welkedrieveranderendegenegentheden wy denLe-
fer willen bv dit boeck voorttellen, hebben daerom 't felve
mede den naem van gegeven, PROTEUS
den waerom , weten alle de genen die foo wat in de gedichten der Ouden
geleien hebben.
als nieuwe vonden,
Ondertufl'chen en kan ik niet voor goet aennemen , dat fommige defe oeffenmge ,
want de fulke antwoorde
ende als »een exempel hebbende in de hevlige Schrift poogen te verwerpen , :
geringe fake daer henen is geflelt , maer regelrecht van Godt felfs in
de aldervveerdigfte Hobe des Nieu-
,
, ,
me met eene de moeyte hier in te onderfoeken de vyf eygenfehappen die 'Paulus Jvvius ,
daer in ontdecken
in een volmaekt finne-beelt zijn vereyfehende hy fal alle defelve foo volkomehjk
.
dewijle defelve zijn geweeft voorbeelden Chriftl, ofte des felfs njck?
De gefichten der Prophete?,
fonderlim-e van Ezechicl endeDaniel , het Hooge-liet Salomonis,
deOpenbannge Johann.s , en wat er
in den woorde Godes meer is van foodanige ftoffe , heeft-et niet in allen
deelen veel eygenfehappen
w.llen m.s-
den fmne-beelden feer na-bykomende? Eyndelijck, gunftige Lelèr, bidden wy n .niette
invallen ende tot
duyden.dat wy defelve beelden ende gelijckeniifen beyde ende tot menlche,.|cke ,
gebruyekt, en datoock
Goddelijcke bcdenckingen 'tgeheelewerckdoor.onverfcheydelijck hebben
VOOR-REDEN.
forawijlenmet ftrijdige veranderingen, 'twelckmiffchien yemant mochteoordeelen, heet ende kout
uyt eenen mont geblafen te zijn: want boven 'tgene wy hier voren, als in'tvoorby gaen , hiertoe
gefeyt hebben , is aen te mercken,dat wy defe i'pelende vryheytin'tfchryven .niet'befïaen en heb-
ben, fonder klare ende uytgedruckte voórfchriften derhalvenin de heyiïge Schrift ons naergelaten,
in de welcke niet feldeneen ende de fel ve fake, nu ten goeden , ende dan ten quaden, in
gelijckeniffe
wert getogen, ende dat met niet minder ^erfcheydenheyt, ja ftrijt, van verdraeyinge als wy ergens in
dit werck hebben gebruyckt. Wat is'erdoch regelrechter tegens den anderen gekant alsChriitus en-
de den duyvel? de behoeder ende den verderver ? ende nochtans worden beyde de fel ve, onder de
,
gelijckcmile van een leeu,in den woorde Godts duydelijck voorgeflelt ( O^/*. 5. y. 1 &etr.f.6.-$.)
,
wat is'er yyandelijcker tegens den anderen ftrijdende , als de fonde en de genees-dranck tegens dc fei ve,
namentlijck de Jeere des Euangelïums ? ende nochtans worden beyde de ièlve onder de gedaente
des fuurdeefems ons voorgedragen , ( Mattb. 13. 33. iCor.^.j.)
Sien wy niet onder dc gelijckenilTe eens diefs beyde, ende den ontrouwen, ende verkeerdeüickin-
fluypenden harder, ende den rechtveerdigen rechte rChriilus felfs, in de Schrift afgebeelt? (Openè,
16.14. Mtitth. 14.44. )Sien wy niet onder de gedaente van de llan^e in de Bvbelfchefdiriften,dea
duyvel en des felfs doodelijck vergif, ende met eeneden genen die den llangeden kop vertreden heeft
,
-
-ndegeennnsaenlienlijckedinge,
ireckelijckheden de Hee:e , onl ,
"
hy yet fonderlings t'onfer zaliï
<»s
heyt dienende wU voorltellen, en vangt fijn reden met aen met
eenigehooge ofte hemelfche manie e
van fpreken; maer gebruyckt veeltijts alstoteentnleydingelïjner
leeringeTeenige gelückeniten™
gemeene ende Hechte dingen ontleent: ende l,jn toehoorderen by dien
hebbendekhmt daer na van het Ideyne mofrert-zaetaot den groot'en Hemel,
middel trftaend ch ven,™
kindcr-lpel niet alleenlijck tot mannehjeke, maer Goddelijke
ende van een
befchouwinge Matth , , ,6 ll? ,
ESck
)Nu wel aen dan ( om memant met al te langen voor-reden te verveelen; (
,
^
fche jongelmck , die de ydele wafemen uwer jeugt met den iladigen gy defe ofte die „ulo
deckmantel van liefde wéét te he~
klecden , ende met al te vermetelijcken maniere van fpreken uwe
, eygen uiten u ende ande en tot'
I ,
7- CATS.
Mifcc Jlultitiam conflih brevtm.
AAN
AAN DE
Zeeufche Jonck-vrouwen
van Wapenen.
Tot Venus loeten krijg, dacr noyt het vinnig loot, Want of hy fchoon al greep uyt zijn geheelc macht
Dacr noyt de felle fpies een vryer heeft gedoot. Ten falder vry niet zijn gelijck hy heeft gedacht,
**
}
Want
Want mits hy bcfig was om diep genoeg te talten, Gy fict Cen feldiïiem boeck, dat eerft den vrycrfpeelt,
Soo nam hy dingen meê die hem toch niet en paften, Maer dat haeft rijper word, cn beter vruchten teelt.
Hy nicynde ganfeh her boeck was voetfel acn de min, Daer is een feecker rijt voor alle jonge lieden
Maer neen, vriendinnen, neenj daer fchuyk wat an- Om aen een lieve maegt haer gunll te mogen bicden -
T
ders in. Daer is een feecker tijt wanneer men kooten mag,
Men vint'cr niet alleen de malle jcugt befchreven, Maer oock eenmael tijt te laten dat bejag.
'tis
Daer is oock nutte
leer tot al het vorder leven; At ftaet daer Venus ibon hier op het boeck gefneden,
Want na het apen-fpel van Venus dcrtcl wicht, Van yeder een geitreelt, van yeder aengebeden,
Soo gact het tweede deel tot aen de Zeden-plicht. Soo gy het evenwel deelen leeft,
in alle
Het derde leyt den gront om hoogcr op te rijten, Gy tult'cr ftofte fien die Venus brant gencefti
En gaet de rcync ziel tot haren Schepper wijfen, Gy iuk'er ftofte fien ten goede van de zeden
Verfoeit den lonen waen, cn. door een itil gelucht, Gy lult'er ftoffe licn tot voetfel van gebeden:
Klimt uyt dit nietig ftof tot boven in de lucht. Het dcrtel feint bewoont alleen maer d'eerfte facl,
Gy liet dan hier een werek, dat dricderhande dingen Gy dan of leeiVet niet, of lcclt'ct altcmaei.
Komt toonen aen het volck, en in de wereld bringen,
D. JACOBUM CATSIUM J. C
Cognatum fuum 3 & Popularem fuper Emblematibus
ab ipfo editis.
DA-
DANIELIS HEINSIÏ Ceikhl ter etrtn van Am 1
VIdit & ingentcm mirata cfh Itala tellus Om, door een vroct bedrog, den fiecketi aen tc lcydcn
Alciatum, tanti mente fuperba viri: Tot den bcquamen weg, als die onwillig zijn:
Scu tonat, &
leges facundo ediflerit ore, Soo gaet den wijlen CATS
ons ongetemde jaren
Scu Themidis dignum namïne condit opus. Aenvoerei) tot de tucht, door 't lock-aes van de Min,
Hunc quoque ludentcm , fedferia, vidit, & illi En brengt de wijfc deugt, die qualijck was te paren
De lufu palmam, fed lapicnte, dedit. Met de bloetrijcke jeugt, vermomt en fluypend' in;
Alciati curas & feria vicerat ante En leert, met aerdig dicht, hoe met verloop van tijden
CATSIUSj ad lufus mme Et amcena venit. Dc Min tot Eeren-fucht,de Eer tot Godsdienft klimt;
Hic quoque, fed triplici palmam fermone mcretur, En hoe de Dcftigheyt en Geylheyt t'famen ibijden,
Ut ter lit victor, qui femel ante fu.it. Hoe dat den ketftcn ftanc, den eeriten overglimt.
't En was geen dcrtel vier, 't wclck hem heeft aengedreven
fc? Bon-beurs, Ie Tres-dofte Seigneur En drucken onfen aert en onle zeden af;
Wel driemael dobbel eer moet hy te recht behalen,
JAQUES C A T S , J. C. Die Zeelant, op een dag, een kleyne Wcrelt gaf.
L. PEUTEMANS.
Sonnet Encomiafiique
Ed. Heer
MOn Bieu m'ayant ofte man Joyftr de jadis
(Ghtandje rendois Angloiz du Bartas IS fa race)
yavoiz ja dit adieu aux Dames de Pernaffe D. J A O B CATS.
Pour mieux m'accommoder a ceux a qui je fuïs.
gy een Venus fien, een Ventts die van boven
Mals, non-obflant ce vxtt, me retenir ne puis
De maintefois mirer, ö 1
admirer ia gr ace
WH/By d 'Ouden -word gefeyt , te zijn gekomen af
Des cbantres grave-gays, dorst la voix baute-baffè Urania genaemt, een die eerjl wetten gaf,
bien-nayz beaux Ejprits. En toornen in de Min, van yeder een te loven;
Tire de Terre au Ciel la
Sri, tel es tu, mon dotix doile-divin de CATS, Wilt gy fien Ventts Kint , maer 'f befte van de twee
_
^ui, en fin medicin ; fucrant, dorant tes do/es, Die Ventts beeft gebaert , dat wacker , eerhaer, Maetje,
Fats avaller aux trens faines fj? faincles cbofes Dat met een foei gelaet en met een aerdig praetje
Dont, fans c'efi art, grand part tafier ne voudroit pas , ïVel-bcylt, dafheeft bet ntScb behouden van der zee,
Pourtant, ft Hen mefiant avec le doux Vutile, Maer 'tb'eylt in cerbaerbeyt : den ancVren is een lecker,
Triple Laurier fappends a ton tri-ltngue flile. Die niet en weet dan qnaet, en recble guytery
Hytacketeylt te veel, byjockt en fcherft te vry;
JOSUAH SYLVESTER. Isyemant wat befmeurt, by maekt hem drymael gecker.
Dees" is van ander ftof. Of wilt gy gaen wat voort,
En mereken boe beqttaem dc Leer van goede zeden
Ad Amplifftmum OrnatiJJimumque Virum Ubier word voorgefielt met beelden en met reden,
Neemt in de bant dit wenk, gy vint'et alfoo V hoort.
jacobum catsium j.c. Terwijl den argen menfeh met al fijn kromme fprongen
Der volcken ampt en plicht verdonckert enverblaut,
En 't rechte zeden-fnoer aen bondert ftttcken knaut,
Hominem triplici Emblemata grapbice exprimentem. En heeft van 't Burger-recht al vry
wat afgedrongen-,
Soo gaet u defen Boeck feer beerlijck fiellen
veur,
AMphitryoniades cluet inclytus , unam anïmam quod Hoe wy eeren by den and'ren fullen leven,
mt
Exuerit triplici corpore Gcryonis Hoe veel men aen de Eer of Baet-fucbt moeten geven-,
Tequamó major, CatsI catc, adorea luftrat, Hoe wy in . < eugt geftelt zijn fullen en getreur.
Quitriplici corpus unum animas anima? Terwijlen 'tdollk-rolck 'trijck Lucifers weer
bouiven,
Scilicethoe potior Genii vis enthea nervis, En willen weten meer, als die haer ' t weten geeft
Hiic mactus vctcrum robora fumma praïïs, En willen fien, dat Godt voor ons verborgen beeft
Artubus utque alÜ &
nervis praxonia captant, En nemen ir veel meer als 'thart hun kan verdouwen.
Sic graphicis furgai^ artibus illa tibi.
Siet bier -lit kloeck verjlant, dat ruckt met fijn gedtebt
Ons herten op en leert al fticbtelijcker faken;
En gaet ons in den geeft , met troo/l en bcyl vermaken,
En doet ons beffen't hooft na 'talderboogitc licbt.
AD EUNDEM. Men beeft tot heden toe gekneutert en gekeven.
Poect,
Of Zeelant eock wel fou uytbrengen een
QUi ludens , tetricas at demat peBore curas , En tot op defen dag niet veel min noch en weet,
- (Quas confultor ei atria qttafque parit ) Die in de Poëfy den geefi om boog doen fweven,
Erudit , y triplici conformat petlora gnome Maer tut is ons gebreck gebetert met gewin
$>U£ genus omne bominum promonuiffe -valei. Eenifer ons als drie, driedobbel is ons eere,
Scria quanta dabit, quant d dabit indole digna ; Vreugt, Deugt, en heylfaemleere,
Gy vintin fijn Gedicht,
tn Min
Si vacuus nervos tenderit ingeniif Heylindeziel, en Deugt in' t leven, Vreugt
I. HOB 1 U o.
L.M.P. LLyrtus, Gt-
Gedicht ter mm "jan den haog-geleerden Aen den Hoog geleerden
Verandering' van fin, verwifTcling van bloetj Bedreven heb, die fot, doch nimmer geyl en waren,
En gy gciettcr Volck, die met vcrltant cn reden, En lteygen hooger op, verjagen wulp'fchc Min,
Nacr wijshcyts Even-nacr, uw paden wilt betreden, En
halen in zijn plaers d'eerwaerde reden in:
Dien totoehout end' hcyl, dc Borgcrlijcke wet, Die Tal den nevel, door haer glans, wel doen verdwijnen
Als rechtmoer van uw doen end' laten is gefet; Van jonge domme Jeugt. Dan lal ick niet het fchijnen
Gyoock, O hcyligvolck, genomen uyt veel volcken, Van vele dingen ( daer het meer deel van dc Liên
Die fteets, methert enfin, gaut dringen door de woleken. Haer acn vergapen ) maer het ware Zijn, eens fien.
Tot in den Hemel toe, die 's werclts doen veracht, Dan lal noch hoop, noch vrees,
'tgemoet niet meeront-
Om dat uw Ziel hier na ccn beter goet verwacht; itellcn,
Komt hier, komt
dry, cn brengt iets tot vertering'
alle Begeert van Rijckdom
, Stact, noch Eerfucht my niet
Van hem ,dic Dicht en Prent, eenydcr fielt tot leering' quellen.
Komt hant aen hant, en d'eer hem al uw leven geert, Is 'tniet
belachcnswaert, dat d'armemcnfchfbo wroet,
Die, tot vermakend' leer, dit Bock geichreven heeft. En enfweet, om onnut overvloet?
flobt, enfiooft,
Is 'tmet bdchreyens waert, dat menig wclfou
wagen
Goct, bloct, ja ziel, om een dienflbare kroon
Ter eeren van den te dragen?
felven. Dit s Redens eerlte les cn als ick die wel ken 1
:
;
Soo falie voortgacn, en my lecren wie ick
ben
D//'ie
•vemaeck end' leer , drie dingen beeft befchyeven t
Te tot
De Minn\ de Borger-plkbt , end' 't Geejlelijckt leven
wenfrbt betn niet met my drie dingen tot fijn loon?
,
MedtrefTe,doetuwbefi: Mackt, bid ick, my
afkccri/i
\ an ondcugt,en tot deugt heel neerfiie en begeerie
Maeckt dat ick met mijn felfs, cn al de werk
fpot,
De Min-vrttgty Borger-eer, end" Geefltlijcke kroon. t,n itcl voonacn alleen mijn hart,
en hoop op Godt.
JAC. LUYT, J. C.
ANtfJi ROEMERS,
K L I N C K D I c H T, -
Op de driefinnige Sinne-Becldcn
Van den Hooggeleerden en Achtbaren HE ERE
D. JACOB CATS.
TTO „, jes uxrtfa i„p dm mn
j-cl j;cb fe jr
^m
*A ri'ijf! ons dit aerdig IFerek met THcbt en
^
Beelden aen,
En boe men van 't begin ten eynde toe
moet gaett
Cm Godt , en oock den men/eb in alles te behagen-
EerJI , hoi een jonck gefel met kmfln fal bejagen
Sijn Lief, fijn tweede Ziel, fijn vrengt fijn harten
, Infl,
En om fijn he vig vyer met eer te pen
geblujl
Hoe by 'tmet hens befebeyt een aerdi, dier
fal vraten
Maer mmder boven al ! een en het *
fihe beek ,
'
T>e
0
el aen dan ! bier is
Mm
bet Bnrger-reebt
.
,
fpijs med km ay „
. ^
en ooek Godxali, teven
-
„, ; Chrtfletijck eemoet
d
m
,
S. de SWAEF.
S I N-
IACOB CAJ-2 RIDDER RAED ÏENSIOH.VAN H. M. HEEREN STATOTVAN HOI.LAKT CVnAT.VAÏj LEYDSACAD.
MINNE-
BEELDEN,
VAN
J. C A T Z.
QUOD PERDIDIT, OPTAT.
I.
Die kapp" ccn acl ' n Ween , en ilae oen wcynigh Itil Noch fpringt hj om en om , hy wifpelt op den
En üe lioe yedet ftuk fich» weder voegen wil. blok
En,teluiondtdootgeiiaeckt,hct fehijnthcmcnkeliok,
Godt heelt eens van den man ccn ribbe weghgenomen,
Daer y.ijnder in het laut, die, in hacr oude dagen,
En daer is voor den man ccn vrouwe van gekomen Noch datd willen zijn, en malle liefde draoen-
Sïet hier int rijft de min, en al hacr loet bedrijf,
Maer al hacr fot gelaet en is maer enkel wacn!
Het lijf wil nacr het deel, het deel wil roer het lijf. Want nacr een korten tijd het mallen heeft gedaen.
Simt certa rcram tempora, ALle dingen voegen met tot aller tydt. *t ïs niet'
Sunt &
animorum motibus alleen onbetamelijck , maer oock fchadelijck
voor
Vicefque crebrse fub polo, een bedaegt man, fich over te geven aen de ontijdige
Qiicis ftant caduntque fingula. malligheden van Vrouwen liefde. Onbetamelkk want :
§>uand on eft vieil, qui aime eft foh O miferi ! quorum gatidla crimen hal/ent.
Hy leeft, gelijck hetfchijnt,tcn tpijte van de doot. Kt facit* non vult fuccubuiffe neci.
Ghy, als een booger macht wort tegen u gedreven, Ghtid juvat obniti, cum te fors dura fatigat,
Soo lijt'et met gcdult; wacr toe het tegen-ftreven Vel rumpit proper am de Tribus una colum?
Sijght neder inhet ftof,en toont ccnbuyghfacm hert, FlccJc capttt, tacitoque latus permitte dolori\
Want die onwilligh lijt , die lijt te meerder fmert. Non totus mifer eft, qui mifer ejfepoteft,
N L JU I VA T OBNITI.
INterftgna hom'mis verh renovati prxcipuo loco numeran- 'tT S een van de byfonderfte ken-teyekenen eens ver-
dus animus humïlis , ac patiens.calamitatum & injtir ia- Xnicuwden gemoets, dat men in fich gevoele een ne-
rum, nee enim pertinax ac refraciarïus quïfpiam Chrifto fefe drigc verdracglaemheiii in alderley befoeckinge , ons
cogitationes fubdidifte pro exploratounquam habere poteft. At regelrecht van Godt toegefchikt, ofte door middel van
qttorfum, precor, hic pervicacia ? affiitlionibus fanè Deus de menfehen aengcdaen ; getijck in het tegendeel van
velexercet, velprobat, vélcorrigit, vel bonore afficit fu- dien, een morrende en tegenftrevende onverduMighcyt
es^utpote in bocfimiles eos facie ns ipft Filio. Clcmentiftimus niet anders kan verltaCn wórden uyt te wijïèn als een
enim Parens ex altd providentie fpeculd qtt 'td unicuique no- fodanigh herte , dat noch fijn gedachten niet heeft ge-
firam conveniat planè ac plenè cognofcit , &
quod convenire vangen gegeven onder de gehoorfaemheyt Chrifti.
novit, acconnnndat. Mifcrabile verh rernediumeft , obni- Maer, ö lieve, waer toe hier een ftege onverdraegh-
lendi ftudium, fj? plorandi laftitudo ; cum melius Dei timor facmheyt ? nadien de goede Godt de fijne plagh uytverj
hifce medcaturcnim ad divinam voluntatem rj? pater-
: Is koren te maken in den Oven der ellenden ? gewiflelijck
nam affetiionem , tanquam ad facram anchoram , confu- de vermocytheyt van jammeren, is een gantfeh ellcndigh
giens, non patientiam folum ,
fcd&gaudium, imö gra- & behulp-middel voor de gene die lijden moeten; daer de
tiarum atlionem, ex ipfts affiitTtonibus producit ; non fecus ware vreefe Godts uvtkomft geeft in alderley benauthc-
ac medicus ex viperis Tberiacam adeb ut, tanquant trium- den; want iemant, door de fclve, fijn toevlucht nemen-
phans, pkno ore tandem exclamet , Via crucis, via lucis. de tot Godts vaderlijcke forge over de fijnen , weet niet
alleen recht gcdult , maer oock blydfchap en danckfeg-
Chryfoiïomus :
I I,
Grjjfet wel, foo is 't maer Jpel. Slaat de handt daer 'tuiet h , andt.
HEt brandthout
ken,
cn dc Min zijn twee verfchcydenfacc-
™<Mta a ™ tc d «n al watje kont bedencken,
JLOnjpt hier, 't ts Tonder noot j grijpt daer,
Maer op gelijckcn voet van ieder acn te racckenj
krencken
haCÜU
Want of men naer het Vyer, of nae de Minne fpoet,
Wie
:
OMNIA
OMNIA IN MELIOREM PARTEM,
APpoftÜ ad rem, de qua bic agimus, dixiffe mihi vifus ALle dmgen, feydt Epiftecus hebben hare handt-
efiEpicletns , unamqttam<\ue rem habere anfam fttam, bavc, en dieft wel handelen wil, dientfe daer by te
toque apprehendendam eff'e ei, qui feli citer hac uti velit; grijpen. 'tRecht gebruyek der dingen wel te veritaen,
fcire enim quorfum qtt^que res fpeBel , quis ejus fit uftts , is een van de nutfte wetenfehappen des hurgerlijcken le-
non minima pars efi ciïilis Prttdentia. Apis ex Thymo, her- vens. De Bye treckt foeten honigh uit bitteren Thym $
bil amarijfimd, fuavifiimum mei extrahjt'} Eiirudo contraex de Yle ofte Bloetfuyger bedorven bloet uyt een geibnt
fano corpore vit iofum fanguinem. Sapiunt, mea quidem fin- Hchaem. Wyfe lieden fuygcn loet uyt bitter, dwale bit-
tent id, non qui ex l<rtis trifiio,fed qui ex trifiibus Iteta nö- ter uyt foct den eenen is goets mocts, fclfs midden in
:
ritnt elicerc. Ecbini fimpcr fpinis involuti funt ; quid mi- fwaricheden , den anderen klaccht en knaecht hem fel-
rum ? cttm eas ex fife gignant. Magna pars hominum mi- vcn , oock dan als 't hem wel gact , foecltendc ajti.it
fira eji , non aiid de cattfd , quant qttia queridus ipfis efi een knoop in de bicfe, en (lbo men feyt) een manneken
animus. Melius Ctefiar , qui in terram prolapfus etiam ca- in de manc. Een Egel draccht het lijf vol Hekels 3 is 't
fium fiuim benignè interpretatus efi , Teneo, inquit , tc Ter* wonder ? hy brengtle fclvcr voort. Veel werdender ge-
ra mater ; qttodque morofior aliquis mali pnefagii loco ha- qnclt, alleenüjck daerom,om datle een quclüjcken geeft
buiffet , ille in viftorice bonum omen , non minus lepidè } hebben, 't Is moeyelijck met iemant om te gacn,dicallé
quam animose , converiit. Et Zeno omnibus rebus naufra- fwaricheden inkropt ên ter herten neemt, alle Vermaec-
gio amijfis. Jubct me Fortuna, inquit, expeditius philo- kelijckc dingen daerentegen ongevoelijcken laetvoorby
fophari. gacn. Wcgh Egels, wegh Ezels. Hoe veel beter de-
Ovidius : < de Gefar , als hy ter aerden neder geftort zijnde, fclfs
fijnen val ficli ten goeden naduydc, lek boude u vafi, $
Leve fit, quod bene fertur onus.
Aerde'onfir aller moeder , lèyde hy i treckende tot een
Senec. de Tranq. vooiteycken van toekomende ovcrwinninge , dat een
fwaerhooft omwijfrclijck als ecu voorbode van ongeluk
Jffuefcmdum efi condiiiom fitte, & qu'idquid habet circa
foude hebben genomen. En Zeno door fchipbreucke
fe commodi, appiebcndcndum : invenies in quovïs vitiegene-
Nihil tam alle zijn goct verloren hebbende ; My wert nu , feyde
re obleftamenta, &remifiiones, tjf voluptates.
acerbum efi , in quo non -equtts animus falatium inveniat. hy 1 gc/cgenthcyt gegeven , om fonder befiommeringe en
bekommeringe , naer wijsbeyt tc trachten. Merkt hoe een
Befold. Axiomat. Philofophico. Theolog. pack wel gevat, cn gcwillighlijck gedragen, lichter
Cur quidam funt divites, cur alii mendici , ambo probi? werdt.
<quia nihil rcfert utrumvis Jies, fi utroque fciveris.uti.
Jerem. 11.8. Siet ick legge u voor een tmeg ten le- Qua non urir.
ven , en een isueg ten dooden.
HEtbranthoutdaerhet gloeytcn mach men niet gena- PArs Sudis igne caret, rapidis cakt altera fiamrhis ,
Want die het qualijck vat die is'er qualijck aen. Optio tota tua efi, licet hinc, licct inde capeffas
Dc zegen met de vloeck, de doot, en oock het leven Elige, Jive juvet vivere, five mori:
Die fijn u, weerde ziel, van Gode voorgefchrevcn > Quid tibi cum Sodomd; nihil bic nifi fulphur & ignis ,
Wel neemt dan, lieve, neemt het goede by der hant, §>um potius placidum , Lothduce, Zoar adi.
En vlucht naer Zoar toe terwyl dat Sodom brant.
EcclefïafUq. 15". 16. Lavie Cs In mort , le bten & le mal jont
en la frejence des hommes.
"^A Vie eft un Tifon, d'icy le pourras prendre, Prcns le coflé, ou Dien cft gracicux Sc dotix,
. Sans te bruilcrj de la, fcras reduit en cendre} Ne touche pas 1'endroit, ou brufle fon courroux.
QUA NON URIT.
peccatoris converfione requiri fatis decifum eft
tria
,
TN de bckceringe dcsfnndaersdrii; dingen van noodeteïijn,té
IA'' J-wettn , het Woord t , Godes Geeft , en aen wille des menfclieu
Verbum nimirum ^Spiritum Dci,& Foluntatem bominis.
werd by Godfaligt: mannen in deler voegen toegellaen te weten,
:
Nee enim ut pafiiva tantum vo/untas humana confideranda
Dat des menfchen wille niet fleclitelijck als lijdende, maer oock
efi , fe d atiionis nonnihil cidem , in prima animi mutatione als eenige werekinge in hacrhebbende in de eerlle veranderinge
,
adferibendum ejfe credimus. Quoties enim aliquis cunverti- des gemoets,haer vertoom. Want tb wanneer de menfcht tH&eert
tur, Deus opus illud non cn invitum,fed involentemexercet; werdt, God de Heere cn werekt op de felve niet regens danck
Mque eo iffo quidem momento, quo fit converfio ,Dci gratia van den felvcn , en als onwilligh , maer met lijn danck , en als
gewill igh:in voegen dat, dien tel ven oogeublick dar de bekeeringc
mee/tante, converfionem fuam vult is qui converthur . Hine aengaet, den genen, die bekeert werdt, by middel van Godes
refteAuguft. Sertn. tf. deVcrb. Apofi. Qiii tc creavit iïne genade, fijn bekecringe fe4fi oock wil. En hierom feyt Angnftinus
tc, inquit, fidvare te non vult, fine te. Etrurfus; Vo- leer wel.Seim. IJ. deverb. fypoü. De gene die ugefchnpenheejt
luntatem nollram,ut bonumaliquod opus bene faciamus fiinder «, en lui! » niet j'aiUb maten fonder u: en wederom, On-
reqiüri, certum cil, atqui etiam ex nobis , nortra potcn- (e wille van nooie te we/en wn c.-n gtnal werek te duen , is %anfcb
vtift en feker. Maer defi J'efre wille hebben uy nochtans daor ey-
tia, non habemus; voluntatem quippe in nobis operatur
gen magt niet , mek uyt ons felven maer de Heere werekt dit fel-
:
Deus. Ecce enim! eo ipfo temporc , quo gratïam Deus lar- ve willen. Want liet! ter lelver ftont dat God ons fijne genade
gitttr, hoe ipfnm quoque nobis confert , pojfe veile , fj? aclit fchenckt , lbo 'geeft hy ons met een dat wy konnen willen , en dat
veile recipere. wy het willen met 'er daet konnen aennemen.
Deut. jo. 19. Tefles invoco hodie cwhtm Ö* terram quod
propofuerim vobis vitam & morton , bencditlioucm & ma' Wy zijn te vooren dood en ftil.
ledtitionem. Elige ergo vitam , ut & tu vivas & femtn Godt geeft ons 7 roeren en de wil.
tuum.
Proverb. 14. ifi. te Sage craint , fj? fe rctire du mal :
GYweaft
Gy
een echte wyf,gy wend te mogen trouwen,
wcnil (gelyk het fchijnt) uwhuyste mogen bou- DE Lucht
Is niet
die tcgcnfprceckt, de
gewoon van lèlfs
ftemme fondcr leven
een woort van hacr te ge-
wen,
Gy wenft en anders niet. Maer lieve, fcg een rcys, Maer komt'croyt een menfeh die maer liet minftc vraegt
Wie trouwt'cr in den dvoom of in een dom gepcys ? Soo vint men dat het bofch van hacr geruchte wacgt.
Het vryen eyfcht vcribck. Geen Echo folder quclcn Wie oyt tot lprekcn verght de tonge der khppeycn,
Dan als haer lemant verght, en dat met luydcr kelen ; Die opent hacr den mont, om brect te mogen \veycn,
Wel tijtdanacn het werk want netleen rechte Maegt
: Wie met een flïm beleydt gcftolc dingen heelt,
En komt niet ongenoot , en geeft niet ongevvaegbt. Geeft ooi-faeck, dat een dief acn allclantcn Iteclt.
M nimia eftpropriajuvcnifiducia
forma,
JLxJpeüctfi quis, dum prior illa roget.
Erafin.
Nonprovocare, matronaefl.
UBI PERCUNCTATOR, IBI ET GARRULUS.
HEtaen dc oftoehoorders,
n penes loqt/entcm, fed penes audientcm fpreken van iemand hanght meerveel luttel
,
D5tt 'neus.
tatttr f-
Rem DetnfUtb enïm
tctigit j
%-a i' latibulis fuis prodit, nifi evocata : met veel te vragen, en vlytigh toe te luyfteren. Selden
"jue facties prebende li komt'er een klappeye ter bane , foo fy by niemant ge-
'vu ded'it , pret vraeght weit macribo bacil, als dit langgetongde gedierte
:
i diffnnduntur ,fiufpk door vragen tot fpreken een open krijght, ftrax,als uyt-
gelaten zijnde, verfpreyt het lich wijt en breedt daer he-
aliquï nen, gelijk een ovcrloopendcriviere door het vlackevcldr.
mpofin Komt'er daerentegen iemant ten nagang , die met een
vpifce itreng gerichte dele mondtfpcelfter onder d'oogen fiende,
MC fi h. een fnaeu toebijt ,'iyial terftontfwygea als een piflèbcdde,
°fifr* en Hom lraen, als een vifch. Is'er dan yemandt die een
nperfeccr. brectweyende töngewil inbinden? dat hy de tegenheyt,
cuiperfua die hy van haer tlabberen inwendigh heeft ,uytwcndclijc-
i Jofipb. ken metten gebare uytdrucke , en 't fal'er mede gedaen
wefen.
Chryfoft. Scnec. Hippol.
Malitia non docetur fermonibus , fed excitatur. AVutm filcre cutn volcs, prins fik.
Die met een droeve galm wil in den hemel breken, Tende latus clatnore , Deus refponfa remittet ;
Alleen die krachtigh bid , en tot den Hecrc fucht, Hlc pin mens, bic vox fervida pondus habent.
Verweckt een wederklanck tot boven in dc lucht.
Jaqu. j. 16. ,
nymphe
Q Ui d'unc baffe voix Echo
(Qu'attendildanslesbois?) n'aurareiponfed'elle,
la appelle, Celuy aupres de qiri le zelc n'a nul lieu,
N'ert entendu du ciel, n'ell exaucé dc Dieu.
ORA ET DABITUR.
VOcem {
quant aiii aliter defcribunt ) £<t/jö, ut admiran- T\E ftemme (die d'eene aldus.cn d'andcrc alfon befchrijft)
dum divina' polentice opus Deo Opt. Max. imprimis oordeel im wy,als een bylbuder werek üodes, fonderlinge
,
neu den fdven toe-gcéygent tc moeten werden. Waiit al is *t
dandam dedicandam^ eenfeo. Tametfi enim, folo mentis ad
foo dat veel Gnd-lalis^J alleenlijk door het opheven des gc-
Dcum afcenfn, pias non- rare Daim alloqui fatis camper- moets , gewoon ïijn tot Godt te bidden evenwel nochtans :
audkt proeul dttbio nes munificus illeParens , ft non ad vo- Godt tc brengen. Wy
houden daerom dat'er drie dingen 1100-
digh zijn , om wel te bidden, te weten eerft ^ een wdbereyt
luntatem , fa/tem ad falutem.
gemoet, ledigh van alle andere bckommeringe ten tweeden :
Pfal. 144. een lichaam gaiitlch en al geltelt tot nederigheyt en ten der- :
AMOR
AMOR, forma: condimentum.
[ V.
Arwacroit Venus kint zijn guldc pijlen ichier, Noitvont men foct gewas ontrent een wilden troiicl;.
Dacr woont de fchoonhcit fclts, hocwdl die nïcmant fict. En,naer het oude fiiigr, lbo pijpt het kleyne jonck.
Al zijndcr in het lier", al zijndcr hondert vlecken, Ghy, wilje zijn berecht wat u lal wedervaren
Men vint terftom een kleed; om alle vuyl te decken: Van 't meysjen datje vryt? let wie hacr ouders waren;
Den ftouten noemt men vry, die dronken is, verheugt Siet! dit weerelts loop, al (laet'et fomtijes mis,
is 's
De liefde weet dc fcyl te trecken tot de deugt. De dochter wort een wijf als nu de moeder is.
DVlcis anttr furor ejl. Stapel ebt ia fmia proletn , EXafinis afmus; bubo babone creatur.
Nilqae futs eatulis puhbrius ejfe patat. Ét fimiles catulos fmia mater babet
Ncfcit amant vititim ( nimis id licet cxjlct } amica , Non leporem catulas generat , nonfaico eolumbam :
Gjuafque alias dotes non videt, ipfe natat Arboris indomita fruBus aeerbas etït.
Fueus amor vebemens , omniqut potent ior berba -
ejl t Nojft cupis qualis tibi virgo futara fit uxor?
Hec duet facundx garrula nomen habet. Matris ad ingenium rejpiee , ent as eris.
Sfyifquis amaf, mtnlts agil ante Cupidinis cejlro. Difftmiicm licet arte fui fc monjiret amanti,
Omne bom villam proximiori tegit. In villam tandem nata parentis abit
Jamais laides jfmortrs, ny belle prifon. Tel gram , tel pain. Demere ftteufefilk teigneufe.
Ariftot. r Ethic.
k Mator albos Beorum fitios appellat nigris vlrilium nomen tribuens, Jmar.
,
\enm y hedcr* inftar valetfe qaavts arreplA
, anfi appl'tcare.
Horat.
au A L ï S
QUALÏS MATER, TALIS F I L I A.
&? rer&m naturalium fcriptores, fc? ufus docet. kc llcckten en mncrlijcke gebreken. Want gclijck dé
Poëet feyt,
Rcdit ad autorts genus
Stirpcmquc invifam dcgcncr fanguis refcrt. De tacken aerden na den flam,
Van 'l quade noyt iets goedts en quant.
mant tantiini aut lineamenta corpora-, nefcio qua-, aliquis ut lieden mcyncnbvder hant te nemen. Een proper neusjen,
fcopum bic refpiciat ? mf*. Ifia prhata vóluptati 'tantum een klein mondeken, cengau oogje, een befneden tro-
ferviunt. At matrimonium non nabis foliim, fed
agnatis,jed nitjen, cn dicrgclijcke viicvafen lich als een wit in defen
pofleritati , fed reipubika contrahendum efi.
Si ergo non voor tc ftellcn, isenckcle dwaeshcyt, nadien alle foda-
degenerem mundi incolam , nee inficiendum fieculo no- nigc dingen u eygen fclfs en niemandt anders zijn raken-
men, ut Me ah, aliquando vixifle te polt.critati
tcilatimi de; dacr nochtans een rechtfehapen houwelijck niet al-
velis, nequaquam affirütatem contrahas, ncque intra do- leenlick cn behoort tc Hen op den genen, die dat acngact,
mum recipias, ut Eurip. alt, mala; mulieris pullum ; jed maer lbnderhnge mede op 't gcilachtc, op de nakome-
audi Poétas ttno ore fibi acclamantes. lingen, op het gemecne bette, dc wclckc (als 'twclfoude
g:ien) ydcr liacr bclchcidcn deel behoren tc hebben.
Virg. Sic canibus catulos fimiles, fic matribus bados.
Juven. Sat. 4.
Ex Enrip. Ne unquam affmitalem contrabas, neque intra
PEne è Cbrifiian* cbaritatis pentt du&ttm mibi videtur di- SOoehy een vrient prijfen wilt, doet fulcj; in 't openbar, IVytecn
Sccretè amicos admonc , lauda
ftunt iftud Senec* } Heydcn, en lulex komt de Chnfielijcke fachtmucdiglieit al
vide- tegen-
palam. Plerofque tarnen bomines in contrarium affici feer naby :'dan het mcci-cndi-cl doet fchicr repelreeht het
lyie-
,damnant palam; Frijitn fy iemant,fy doen het iu'tbyfonder: laken
mus ex animo dokmus. Laudant fecrete
ijl
deel.
Men hoort
quin inant, fydoen'tten aenhooren icliiervan een ieder
vixenimdttos trefve bomines fimul colhqutntes audias,
nauweliick [wee otie drie menl'chen te Tarnen fpreken, ofte het
opcram locafife dtxens , ita
fiatim recenfendis aliorum -vitiis fchiint datfe haer felventot her ophaleinan
eens anders (?cWekeh
'ftrenuè in calumni* campum
bunc Mart turn, ut itadicam, als verhuert hebben, met lbo vollen
mondt lprekenly daervan:
defcendunt. Rationem acute tangit D. Hieronytnus, Malo- De reden van dit heeft den Üudvader Hieronymus feer wel be-
rura, inquit, folatmmeft, bonos carpere ; dum peccan- merkt 't Is feyt hy, den boofen een vermacck den goedeneen
kladde na te werpen en (lbo men feyt) met haer
nippen in d'af-
peccatorum.
tium multitudine putant culpam minui
,
di, in
felachtige ten ergllen uytleydt. Hebt ghy een Chnllelijck ghe-
\ Corint. 1 3. Cbarttas non prafumit malum. moet, wacht 11 van lbo te oordeelen ,en liever laet in alle gelc-
f.
Triver. Serm. 2. ïn Efaiam. genthcydt, naden raedt üalomons,den lallermondt verrevanU
zijn; Prov. 4. 24.
tanta cbaritate afficiuntur ,multb
ma-
SImatres ergafmtus
gis oportet nos erga proximum fimili cbaritate affetlos efit ;
Proycrb. 17. 9. $l<> "le le mesfaiB, cerebe amitté.
quam
nam fpiritus nexus calidiores nebmentiorefque funt ,
natur<e.
QUOD
Kent eer gby mint. Neeringe fineier verjiant , verlies voor de handt.
Vlx Panfurit,
dedrrat terrisignem, fna f'irfa, Prometheus y
fiammis ojtulaferre parat :
tj?
DUm iudit tremulh nova Jlamma per aèragyris
El nanquam vi/b plebs rudis igne ftupet-.
3
A B
AB IGNOTIS ABSTINENDUM. ir
ANimatcula quadam , 13 in bis apes, aranea, formica VEclderlcy gedierten , fclfc van de gcringrte, als byen
Jignem vim notendi habeant, fi illotis (quod dicitur) mani- geraden geenderhande nieu voorvallende faken aan te
bus attingantur. Utique cum bruta infolitum quiddam ac llaen , anders als met loode voeten , en «eocffende finnen
prater ipforum morcm aggredittntur , mergi videl'mt fiagna dewijle men fich aen nieuwigheden niet dan al te lichte-
aut maria fugiunt, formica ova proferunt , lumbriti è terra, lick en vergrijpt: alfoo onder de felve veeltijts een boef-
fugittnt , ftttura tempefiatis indicium fff. Sic ubi bomincs jen plach te fchuylen. Wanneer het gedierte buiten ge-
novum aliqitid ac prater folitum moliuntur, pkrtmque ali- woonte iet aenrecht, den duyckelaer namentlick uyt het
qttid monjiri alere comperies. Tibifi laqueos ifios animus eft water loopt, de mieren hare cyers hier en daer fiepen,de
vitandi, attent us fufpcnfufque ambt/la , , fi
Senecatn au-& pieren uyt der aerden vluchten , lbo volgt'er gemcenlick
dis, nihil, nifi qnod in oculos incurrit , manifefiumque erit , quact weder. Oordeelt mede foo van het doen der men-
crede. Prudentis enimefi, ait Tacitus, tttta ac prafentia , Ichen, en dien volgende, na den raet van Sencca,kruypt
quam nova ac periculofa malle. in geen gat , of fict'cr deur.
Honit. Lib. i. Epift. IÖ.
Corn. Gallus:
Catttus enim metuit fovcam lupus, accipiterque
Eventus varios res nova femper habet. Sufpeclos laqueos, & opertum milvius hatnum.
Prochc toy du feu, mais touche pas la flammc; Qui fc comporte au lift plus tnollcmcnt, que fout,
LL'exccs d'amour n'cft bon, non mcfmes en fa femme Au miljeu d'un amour facré fe faict ribaud.
NE QUII NIMIS.
REs natttra fua optimas folo abufu malas ficri, non foïum
ratio , fed tifns docet. In re tonjugali (ut alia fileam)
DE reden en de ervarentheydt leert ons , dat oock
de aldernutile dingen, door het misbruyek alleen,
vereor ne, jnventutis lubrito prolapfu^ plurimum pectemus, gantfeh en al fchadelijck werden, 't Is te beduchten
V
SENSIM AMOR SENSÜS OCCUPAT.
v r;
't Neemt toe , ?nen weit met hoe 'ï IVord t' famen groot
LAciï ging kkia denhof,dacr fchrccf ickop een linde,
lek yjtêw ccn pompoen den oaem van
mijn beftiindcj
Hetfchrüt waseerltmacl teer, men fag daer anders
DLtn letters d,e
ztjn
men plagh
vin eeriicn aen niet
Ie fnyden in dc linden
in het ho.it te vinden
met Maer kornje naderhandt '
Als dut het groen gewas belchieide mijn verdriet ontrent den groenen
bail '
Maer als ick naderhant hier weder quani' getreden Soo bl.jckt et dat het fehrift gcdticrigl,
grooter w aIt
Doen ftont'ct uytgepuvk al wat Lcfc had gdhedenj Het kint, indien het „et een, anders qS.dc
llrtkci,
DiesTiep ick overluyt; dus gact'et met de Min, Untlangt m lijn gemoet de gronden van '
gebreken
Dacr komt een groote wond oock van een klcynbcgin, W at qu.el kankert in : ghy leid dan ,„ de ieught.
Geen voncken tot de lult, maer Iporcn tot de
dtuglit!
Senfira amor fenfus occupat.
Paulatim rima dchifcit.
ÏNjftïbo pepom quotks tua nomina Pbylli
, y
Me,
Litttra, cultclli cufpide faéla, lat et : QUodpepenem riguo mU erefeere ,„ni , in hm
Heet fatttus , fortem mifcratus amantis, Non , ejl m dvelii
bum „»/?„ „,U„ dlilm '.
Jamquc i-iatori, Pbylii, legenda pales. Sithtct infulfus pepo nos dieet
imbilnt infant
mU
..
HippcJ. '
II 'N I H ||
Non habet tatam data p/nga
frame»,
Sed iir« ttttets penituj medullas. '
Plaut.
ï3
Op bet fëlve beek een andere fin. Quod non potefl. ratio , fanat mora.
En alsjc wederkomt dan fal het beter wefen; Quod ratio pr<eftare nequit , durivelabarei
ld vel fponte fua mox dabit ipfa dies.
Siet! al wat kloek beleyt of reden niet vermagh,
Dat wort nocli evenwel verwonnen van den dagli.
Gal. 4. 19. Allenxkens, tot dat Cbrijltts een Tenera pietatis principia-
tu fais un eferit fur 1'arbrc, ne te haftc, Veitu n'cft pointd'un joun, &
I'ceuvre de 1'Efprit
SIBicn qu'il te fcmble eltroit, 1c temps 1'cfcrit dilate. En Tame peu a peu de'l'hommc s'accomplit.
Non fiatim, ex intenfo frigore , in ardores Syrii pr<ecipita- Den dageraet en morgen-font
-
mur ; fed, vere ac tepentis favomi fiatu intermedia, paula- Vertoont voor cerfi haer roeden mont t
tim ad xftivas ealores dedueimnr. Spirituales fidelium pro- Dan rijft de Son , des were/ts oogb
greffits plan'e bujufmodi. Nunquam, è mediis peccatorum
for- En klimt allengskens meer om hoogh }
dibus, ad fatum gloria fuos 'cvehit Deus, fed graliam me- Tot dat ten leften bet geficht
diam Fix u/lus, ex vita infgni fcekre contami-
interjacit. Ons fchemert, daor haer krachtigb licht.
nata ,
fubitb in vitam Cbriftiano nomine dignam immediatè
criytur. PiUura ^ inquit ille , caplt primo ab umbris Ö* ti- Het gaet met den gceftelijcken voortganck van dc godt-
neis deinde monachromata , mox accefit lurnctt una cum co- by mede alfoo. God cn plach niemaut
falige ten naeftcn
lorum -jarietate , dunec ad fummam artificii pervenit admi- uyt den Itanck der fonden , regelrecht tot hcerlijckheit
rationcm. Idem de homine Cbriftiano jiire quis dixerit. Ne te verheffen , maar fijn ghcir.ide als middelaer tulfchen
igituranimo defituatur pia mens , ft lento, dummodo conti- beyde tc Hellen. Sclden wert'er iemant uyt een gantfeh
nuo , grandu ad vita renovationcm , efferatur. Omne incre- rau en roeckeloos leven, op een fprong overgcfet in een
mentum, etiatn latens , credenti falutare eft. gefetteen Chriilclijcke fedigheyt. De godlaligheyt en
vertoont haar van "Honden aen niet in hare volmaeckt-
z Corinth. 3.3. heyt , maer wert door dagclijkfchen aenwas allenxkens
tot haer volkomentheyt opgetogen. Een verflagen berte
Epiftola cfis Cbrifti febripta non atramento, fed fpirituDei en heeft daerom den moet niet verloren tc geven, omlijn
vivi: non in tabulis iapideis, fed in tabulis cordis. lanxfamen voortganck in de godlaligheyt , lbo die maer
flacgh cn geduerigh en zy. Aldcrley aenwas ( ook den
Pfeaum. 29. ly. genen die ons ongcvoelijk aenkomt, en die men eer ge-
waer wort gefchiet tc zijn, als tc gefchieden) gedijteeti
Lejufte s'avancera comme la palme, dj? croiftra comme lect-
l'
dre du Liban, eftant plantè en lamaifan de 'Eter nel, djftv Chriitelijck gemoet ter faligheyt.
R.EPE-
>4 R E P E T E.
V I l
IW AjA
l
\rl
-
I ' eft fotte bene *
peine de fon bcc avant percé
|
1'efcoree,
Manche, Va regarder a tons moments fi Parbrc
pauvrcfot, qu'il faut frapper Wnt 11 lc chatouillc trop
eft creux
quiconqtic ell amouretix.
N a Mndum
"'!uiZüL
ili
AMANS
\
AMANS SIBI SOMNIA FINGIT..
INJïta cjl quibujdamtam ridicnla Ph'dautiee prurigo
vel pepone infulfiorcs fint^omnia nibilominus jplcndïda,
t
ut , DAcr is
.
in fommige menfehen foodanigen tetclendc
licet
_
jcucldcl van egen befte , datfe , fchoon fy zoutclo-
ac magnifica de fefe polliccri audeant : pompoenen , evenwel nochtans veel m
Qiiid dignum tanto dabit hic promiflbr hiatu ?
ier zijn als
dingen van hun derven beloven, Maer vat
WK
kan doch fo-
Sanè cum vaja vacua magis tinnianl, ac srifia inanes al- danigcn hoogen fnurkcr bybrengen
, nademae] het van
tiiis emineant) oudts foo gewceft is, dat een wan-vat meelt bomt
en de
Pamirient montcs , nafcetur ridiculus mus. ydele kooren-ayr hooghft uyrfteekt , foo cn is
van het
Placet Mcncdemi ditlum aarcum , qui Athaias jludiorum vijdtbcroemdc fwangcr-gacn der bergen, gelijck
Hora-
causa properantcs primo japsentes ejfc, tune Pbilofopbos inde tïusfeyt, niet anders te verwachten, als de geboorte
y van
Rhetoras, denique rudes 6? omnium ignarosfieri , non minus een geckelijcke muys. De Studenten ccrllmacl t'Athe-
lepidè, quam verè dixit. Valeat Uturn genus boe ardelk- ncn komende, fcyt Mencdemus, fijn dappere gaftcn foo
num. So/ida-t ac non inventum dotla mens {ut Me ait) fymeypeni maer ftracx niet anders als liefhebbers der
quo diutius difcit , in re plura , in opinione pauciara novit. wijshcydt, en dacr na leerlingen der reden-konft, enten
Magna de Je ipfo credere , exigtas fcientia eert um eji indi- lellen, gantfeh plomp , cn van alles onwetende. 'tGaet
cium. noeh huyden ten dagen foo met ydcr van ons , hoe men
Varro Omnes videmur nol/is faperda , fefiivi, belli,
: langer leert, hoe men in der dact vel meer,
maCrnaèr
ctm fimus cyprei. eygen oordeel, min wetenfehap heeft. Veel van fich te
Ovid. dc Art. 3. Prona venit cupidis in fua vota fides. denken, komt van wcynigh te weten.
E Pic auT'oit bientoft la fin de fon ouvrage, Un cceur prefiimptueux nc fcra rien du bon
(Si de fon bec n'avoit conceu trop grand courage
1
; Puis qu'il a de fon faïéfc trop grande opinion.
S I NE
[Ö S I N E VULNERE L JE DOR.
VIII.
SAucia eordagero, veftigia nulla fagttt£'y FVlgeat ut latls vagina colertbus extra,
Etjecur, illaja eorpore , vulnus babet : .
Intus, ié.' ruptns vulgere mucro latei.
f ulnus habet? faller 7 qmd enim fine vulnere vulntti? Grande fatellitium miraris, arma tyianni,&
Hei mibi! cacus anior vulnera c<eca facit. Ktrutilum, fulvo quod micat are, capttt :
Fulmine turn mifere mibi, non face peclus aduras Extcriora vides, qu'td iflas? &
ad iutima tranfi;
S.eve pner, nofiris hoe, precor, adde malis : Terreat ut facies, mens male fana tremit.
Da medkam, medieis qua ntfeiat artibus utï. Calceus, egregium quem judkat effe viator,
Et fua, non herbas, applieet era mibi. jfj/ieit occulte fepe dolore pedem.
Tacit.
Q\J O D
QUOD DOLET INTUS HABET.
PLerifque nofirutö folenne ejl condiiionem alterius quhnt VEle onder ons hebben een gewoonte eens anders
maxïm'c extollere , proprium contra depiimere. Ejus rei gelegenthcyt ten hoogden tc verheffen
, haer eygen
rationcm bancputo-, quod in bis talibus ah externa rerum fa- niet te achten: de reden wacr van, dunckt my hier in te
cie judicia mutuatites , intertui vix refpiciamus , cumque l<eta beftaen, dat wy ons oordeel in dufdanigc laken gewoon
plerumque <3 qu<£ magis placent maxime confpicua fint , du~ zijn te gronden op de dingen die ons in 't ooge loopen
,
riora verb tacite ferè conditioni uniufcujusque inbareant , «- op inwendige en verborgen faccken ondcrtuiTchen ofte
Hem nobis , noflra plus aliis placent , optat ephyppia bos pi- niet lettende , ofte de iëlvc niet wetende en nademacl :
ger, optat arare caballus. Opes ac majefiatem Dionyft cum het gene dat vermacckclijck is in ïemants gelegcntheydt
Damocle laudibus extoilimus , gladium è lacunari equind fetd meeft altijdt blijckelijck is, en dat de befwaerlijcliheydt
in caput Tyranni demijfum non ante videmus , quam ipfi eo van de felve daër en tegen veeltiits van binnen fchuylt en
[oei fimus, maximo imperia-, utaitSalluft. maximam curam bedecktis: Soo gebeurt'ct dat de gelegcntheydt van an-
ineffe nefcientes. At fanè fpeciofijfimum
aulteum nonne fepe dere kiyden aen ons , de onfe acn andere luyden , beter
ad Jbrdidiorem paridis pariem obttgendam adhibetur ? Non- fchijnt
ne coloffi foris infignes Deum fepe aliquem reprtefentant , in- Den Os wil voor een rijt-peert jlrecken,
trinfecus pleni luto acfordibus? ita fanè. Et plerumque ubi Den hengft ivenjcbt om den ploegh te iretken.
honor-fibUB horror ; fj?, ut Seneca , q/ii a tmiltis timetur, Wy prijfen al, metDamocles,den glans en voortreffe-
muitos timet. lijekheyt van Dionyfius, om dat fe ons in 't ooge loopt:
Boëtius: ghios vides federe celjb y het iweert daer en tegens, dat met een peerts-hayr over
Solii culmine reges , 'thooft van den Tyran hangt , en fien wy niet eer, voor
Detrahat fi quis Jnperbis wy felfs in fijn plaetfe zijn. Ey lieve! hoe dickwils iseen
Vani tegmina cultus , fchoone tapïtferyc gefpannen Voor een vuyl ftuk muyrs.
'Jam videbit artJas De nieuwtte fchoenen dwingen meelt. De gegoten beel-
Dominos ferre catenas. den der afgoden , hoewel zy van buyten verguit zyn ,
Tacit. 6. Annal. Si tyrannorum merites rechdanttir , poffint werden van binnen vol flick en vuykchcydts laevonden.
afpici Uniatus, £j? iBus : §uando , ut corpora vcrberibus 7 ita Die van vele gevreeft wert, feyt Seneca, vreeft'er vele.
fevitid 7 libidincj malis confultis , animus d'tlaceretur. Noyt Heer of eer, fondcr feer.
Slet, wat de blixem doet ; hy fal een lemmer breken, SjEpe vel intaüd nummi perière crumend,
Hy fal in fVucken flaen dat niet en is geweken, FraSlus ü 1
Die blijft inhaer geheel en fonder ongemack. Cum Deus ex allo tela trifuka jacit
Godt die het feltfaem vyer laet van den hemel dalen, Mollibus iudulget, dur'tfque ferocius in/lat
Die maeckt hem met defe foelie Ilralcn,
veel gclijck Puimen, &ipfe facit fulminis Auclar idem.
Hy breeckt dat wederffaet , hy fpaert dat buygenkanj Pletle genu : quicunque Deo non fleSlitur , ille 7
„ Noyt was'cr trots gemoet dat Godes zegen wan. Phclhur, elatos Numinis irapremit.
tum fity bumilitatem dicam. S: ,quid fcatndtim ^idemrefpon- fche , ick fal hem antwoorden , nederigheyt } wat de
debo. Si de tertio qiwat , diSlum repetam. Indicat virpius tweede , nederigheyt ; wat de derde , nederigheyt.
bafim ac fundament um totius phüofopbiee Chrifliame in boe Willende den Godtfaügcn man daer mede te kennen
frscipuc confiflere , ut debellata omni elatione ac juperbia , ex geven, dat het gchcclc grontituck des Chriftelijcken le-
vera fui cognitione ,
unufquifque ftbi vilcfcat , Deoque crea- vens infonderheyt daer in beflaet , dat den menfehein
tori fefe fubmittat. Cum enim fuperbi* veneno primi paren- fijn gemoet uytgeroeyt hebbende alle trotsheyt en hoogh-
tes afflati ac inflati ; totam pofieritatem nefando contagio in- moet, en daer door gebracht zijnde tot ware kennifle en
fecer'tnt; bumilitate eamrc/litui ,cj? in morbis^ contraria verachtinge van fich felfe , hy fich in de lecgfte dwee-
cmtrariis curanda effe, Deum non obfeure tefiatum valuiffcy mocdigheydt voor Godt verootmoedige. Want naedïen
Nee minim^cum Éi? Jïnttntiam malorum fuper-
fatis conflat. 't onfer aller Voorouders , door haren verwaenden hoogh-
biameffe, etiam ex judicia naturali , antiqui judicaverint moet in voortijden t'onfen verderve leclijck hebben laten
Tarqitinium hominem libidine prtecipitem , avaritia aecum, liggen: Soo hecft'et den goedenGodtbelieft, opde wijfe
immanem crudelitatey furore vecordem , vocaverunt fuper- van de ervaren inedecijnen,dcfe fieckte door ftrijdige ge-
bum , y
putaverunt fufficere convitium, ait ille. Concluda- neesdrancken wegh te drijven. Lact ons dan trachten na
mus cum Nihy & operam demus ut JU nobis vita excelfa^fpi- een hemelfch en hoogh leven , maer nacr een ncderigen
ritus bumilis. Nihil altum vult Deus , prater fe ; proprium geelt. De Heere der Heercn en wil niet groots , als fijne
illi ejl eretla dejicere , dejetla erigere. hccrlijckheyt want 't is hem eygen , de hooge nederig te
\
Gtiy opent, en ghv ilnyt,ghy heelt oock datje ftcckt, Befict, o foete jeught , bellet een ioofen treek,
Ghy geeft meer alsjc neemt , ghy maeckt oock d:ttje Ontrent het meeltc gout daer is de meefte pfeefc.
lek prijlc dit belcyt ick noem het loetc ranken, (breekt.
-, Wat is'er menigh mcnlch alleen met fchijn behangen!
Macr handelt my alfoo, ick ia\ u des bedanken: Wat is'cr menigh oogh alleen met fchijn 'te vangen!
Vriendin, iele ben gequetft door uwen loeten mont, Macr 'lis niet altijt fchoon, dat al te (choonc blinckt,
O geeft my doch behulp met dat my gaf dc wont. Die altijt foete ricirkt , 't is iêker datfe liinckt.
PUngere te dicam, vel phigere? nefao, Pbylïi, S~\Ce»i Jittts bifecit Pbj/tis Icgit arte co!orem
y
Pungis fir bat ipfit, ftamina pingii acu t ghwd mical auraiu Jlamine, menda fint.
Fulget, ;ó, fana tule pulchrior ipfa chatrix , W,7T? pielt fidique juvant mendada ittltus?
Dumijut twee! , b)J[ofert pia cufpis optm. Hanc natura ft/git , (fitte petit arfis opem.
Citnt ttta rtj'phuu temem dementia panman t Crimen babct formefa, nint'ts quie fp'tv'at odorrs.
Meni magis dura tronditiow primes ? Cr ede mibi, vitium quod tegil , ore gerit.
Qorda tnibi pungis ; nee deprecor, é tnea , puttge Non nativHi bonos, fedpitla vidttvr imago,
Pbylli, genui labris lu modopinge tuis. Semper ubi rufeo zet nat bonore eutis.
O cjnc me trai&c ainlïj Margot, ta belle main! Dc n'eilre beau par tout tu trouveras luuvent.
;
NON
NON BENE OLET QUÏ BENE SEMPER OLETi ,
INfolita omnia merité fufpeila ejfe , prudentiores monent. \ YS ccn ftrceck van voorfichtighcydt alle ongcwoonc
Nunquam, Hifi gravi de caufa , in fordido fplcndorem ,itt Adingen voor verdacht te Kouden. Niemant en heeft
prodigo parfimoniam , in hofie amicitiam aïiquis experttts oyt, Tonder merckclijckc oorfakenjbefetheyt in een Qoefj
ejl j nunquam gratuits in fuperho comitas ! in avaro Ubera- fparigheydt in ccn oplhappcr , vriendelickheydt in fijn
litasfuit. Nota ejl piftoris duldarii frequent fallacia , etd vyandt geilen noyt en wert'cr heushevt hy den trollen
:
ambujiam placenta partem dcnfiori faccbaro tegere ! nota mildighcyt by den gicrigen tc vergeefs gep'lcegt. Dacr
acu-piclricis puellulce fallax folertia, cui pa/mum, parte qua dc taertc mceft vcrbiant is , itroyt den partcybacker het
decolor aut maculofus , auro obducere mom ejl, Nunquam meerte fuyeker dacr het fatïjn meel! geplcckt is, voeght
:
bond fide ( ait Seneca ) vitia manfucfcunl ; Jubmittunt feri- den borducrwcrckcr het meeftc gout. De gebreken der
tatem, magis quam exuunt , quum minus exjpeclaveris menfehen cn werden noyt ter goeder trouwen getemt
exafperantur ; torvitas tmtigata cito in naturam j'uam rece- feyt Seneca, fy honden veel eer haren aert en wreethcyt
dit. Acute, ut omnla, Tacitus ,certijfimum f<ev<e cogitatio- in , alle die af-leggen , en als men der minft op verhoedt is
nis indicium ejl , ïnquit^ in irato homine^ireeoccultatio. tu, foo breken fy weder uyt , cn wandelen den ouden karre-
tui hisc eveniunt , tave canem ; &
hojletn veterem dijficul- pat. Wanneer een giwimcnfchc,ieytTaciuis,iijngram-
1
ter amicum, amicum veterem non facilè bojlem fieri certo ti- fchflp inkropt , let dan vry op u ftuck, want 'tis een ge-
biptrfuade. wis tcyeken van een wreet voornemen.
Juvenal. Sed qme mutatis inducitnr, atquc fovetur geftare, quibus fimplicitas omnis indicitur : effigicm mentiri
y
Jt medicaminibus
,
cetlaq/ie filiginis offas quibus lingud non licet .' appetere quod datum non fit ,
quibus
Accipit, Ö* madidx ! facies dicetur, anulcus? altruis abjlineudum ! fpeciem exercere , quibus Jludiimi pu-
Tcrtul. de cultu Fccniin. dirïtió ejl; edite mulieres Cbrijlian<e, quomodo p>\ecepta Dei
Quantum a noflris difciplinis alieaa fuut, faciem fitlam tineamenta non cujlodientes.
TU faisau blanc fatin dix mille troux , m'amic, 1,'ouvrage en eft plus beau. Dieu paf Ton chaftiment
Dc tout ccla pour tant ton cceur ne s'en foucie Guerit le cceur bumain, fa playe fains nous rend.
Q
que
Vod in byjfu virgo acu-piïïrix ,
Ghiem^ precor, unquam bonoravit -magnus
1
J'uis
egregiè decoravit
agit
Opifex,
ille
aut gratia
Deus.
n'ift
de goede Godt metten menfehe.
vereert ,
Wie heeft hy oyt
dieiiy tc voren niet belaft en hadde ? wie van
dc lijnen heeft hy oyt tljdelijck oft geeitclijck gefegent,
,
prxmijfa, inutroque infigni aliqi calamitate ? Non antè s die hy te voren in beydc niet en hadde befoent ? Den
patriarcha 'Jacob opulentus , c? mi. ntt famulitio , tanquam oudtvadcr Jaeob cn is niet eer met vrouwen , kinderen ,
exercitu, Jlipatus ad fuos rediit j i
tam folus bacillo innixus knechten, maeghden, en vee als niet een hcyrlegcr om-
in exteras regiones profugus abüjfet. Non antè Jofepbus n- ringelt tot de lijnen gekceit, voor hy meteen Maf alleen hi
gali fplendore emicutt , quam cat eer ! fquallore fordmjfet. In de handt vcltvluchtich was vertrocken. Jofcph en is niet
Jpiritualibus : non antè Paulus iuipios d morte revocavu , ccr tot Konincklijcken glans verheven gewceft , voor
quam in piorum mortem confenfiffet j Eeclefiam non propu- hy in 't duyfter des kerkers was ncdcrgelat.cn. In gce-
gnavit, quam eam oppugnaffet ; lucem denique Euangelii, n'ifi itelijckc laken: Paulus cn heeft niet eer de goddeloolën
c<ecus, nonvidit. £>uidmulta? utiles funt fide/ibus affiitlio- uyt den doodt getogen, voor hy in de doodt vandeGodt-
rtes, etiam animi. Si quando ergoaffiigi te contigerit ,0'mens faligcn had bcwillight : hy cn heeft voor Godes kereke
pia,corpore ,five animo^in folatiumtui boc^aut fimile^argu- niet eer geltredcn , voor hy die wel hcftelijck te voren
mentum deprome : Deo ejl propofitum me bonorare , infamia hadde bcltreden hy en heeft het licht des Euangcliums
:
enim afficior : mefirmare, quippe debilitor : divitiis me cu- niet geilen, dan doen hy lteke bltnt geworden was. Om
mulare, in paupertalis augujlias detrudor : gaudio me ajftce- kort tc maken , den Godtfaligen ltrccken fclls hare fwa-
re, doloribus cruciandum me tradidit. Nam ut ait richeden, 'tzy in ziele of in lichaem , gantlch en al ten
Augnitin. fup. Pfalm. 2t. goede: en dacrom mach ccn Chviltclijck gemoet wel fe-
INtelligat homo mediaan effc Deum , tribulationem me- & Jterlijck aldus reden-kavelen de Heere wÜ my tot eeren
:
dicamentum ejfe ad falutem , non pxnam ad damnationcm, verheffen , cn wacvom doch ? want my wert oneei e aen-
fub medicamento pofitus, ureris , fecarïs , clamas: non audit gedacn. Hy wil my verllcrcken, want ick gevoelemij-
medicus ad voluntatem, fed audit ad fanitatevi. ne fwackhcyt. Hy wil my verrijeken , want hy bé-
Pcrldn. Tract. dc Spirit, defert. focckt my met armoede hy wil my verblijden , want
:
Dei gratia incipit , perfiritur,ut plunmitm , per contraria. hy treft my met droefheden. Sict dacr een feldfunc , !
maken uw gevangen,
GHy een Iccuwc
fult
Vcrwinthcmmacrhet oog.
Iclft hacll
Sooccnsdefoetc wangen B'Om
Efïct,hct mocdigh dier de
dat men
Lcuwc
jncn aert ten lellen heeft
(tact gehonden,
(i gevonden :
. ccnig aerdig dier verblinden uw gelicht,
Van Ach! Sainpfon is gevat, om dat iijn macluigh haer
Ach! van een dapper man en blijfje maer een wicht: Wen, door een ontrou wijf, zyn vyant openbacr.
Al trccts'u op den ncck,ghy fult haer trotshcyt lydcn: Wil iemant in der hacll lijn vyant overwinnen,
Al Inouts'u in den bacil , ghy luk dc gramlehap myden -, Die leere lijnen gront cn aengcbnrc linnen.
Wat dicnt'cr vcclgcfeyt? al wacr oyt minne quam, Want foo liy dat gchcym ten vollen weten kan,
Daer WOCI dc ièlite leeuw foo niack gelijck een Inm. Daer is geen twijtel acn hy is'cr meciter van.
Srnftbus ergo tuis ubi du/els inbafit imago, Dum vocat in pugnam validas tuba raucet cobortvs,
Pcrque oeulos ïnirans eerde refedit amor, Ferreaque borreudo fuitmunt are feges
t
A/ox detuita eerviee jugnm, gratoffrte labtres t Dux oeults vifu, dux murmure terr'ttat aures
Duleia tnox tago verbera nempeferes: Hofiibus , pavidos excitat arte metus.
El Heet aul leo fis, aal tigride fazior orbd,
In pugnis oeuli primum vinenntur , tj? aures :
Acüpies leges, quas tibi dittat amor. Lumnsa qui pat uit vincere , viclor abit.
Tar des yeitx lei deux feneftres
'Darts d'amour deviennertt maïflres. Oeil gaigné , corps perdu.
Q ^La
Hand on jate au
lion un drap dclïïis la tefte,
vcucluyprcnant, on prendra tuil la belle j
Farouche nul lera uuam il Cfl pris au ycux,
LIV (t-il au lion perdu
,
pert aulTi toll la vic;
iLe cheftfarmée ainli faict peur a fa parric,
monllresnoncognus, ou quelque afpect hideux.
Apprivoilc lcras, Ome 11 gaignerale cceur, qui a gaignc les ycux.
Q _
Li/pus amat , feriit, fequitur eaptiviis
'hert dvmitd ceiviee jugum,
Ver beraam
fert dulcia tergo
JlimuUs, trabit & hvü
inftar aratru
amatam,
OCULI
OCULI PRIMO VlNCÜNTUR. it
MS, D E
dinge die
menfchcn werden
iy van do lclvc
\
111
„
r
1
bet mecrendecl gcleydt
lelfs,
thooft krijgen,
als door dc inbccl-
't Is
*
tc ver-
fc/i uulrm wonderen war den cerften inval by ydcr een van ons al
„mft„ nifm mz- vermach, want lbo hacilwy eens zijn ingenomen, en kon-
lèfal ,
pn s. r, 1 iacfml nen wy nairwelijcx, om iet anders te gevoelen, gebracht
-diffd, •tfitff werden. Voor een Princc, feyt Tacitus, die eeril aen't
tPlut : vidclia prtfmaln- Rijckkomt,is'toorboir voor een genadigh en goedertie-
, diff.lv, mrisfiim ren Vorlt by den gcmccncn roep gchoLidcn tc werden.
didac, amuni, prmiïfrtfi 1 "' Domiiix Voor een man die nicuwelijcx een jonge vrouwe getrout
blmdiuur , n t'L"""
ritus tndumpu- heeft, feyt Plutarchus,is 't geraden aldciley fcherpheyt te
1. Sri; litid, acin ufum d :d,mt VtM oud Firg. fchouwen, om de inbeeidinge vanhacr teergemoctt'hem-
fi i titim Bea „efcit am m i urn fimm waerts te trecken. Die van de liefde handelen, ichryven
pn r,o afpel it, Didmi os humcr ofque Deo 'tcerttc gelichte en ontmoetingc lbnderlinge kracht toe
dm. •i rxbitit it. StAjnhgm a„ Judith om harten te fteelen. Met delen treek heeft Vernis de 00-
, ÜMtn unmipf.mytffyrm, gen van Dido,in de cerlte vertooningc van haren iEneas,
Ui vim, uperii,, „/,,„ «dei. Judith het gelichte van Holofernes t'haerder ecrflcr ge-
lichte vervoert en ingenomen. Let'cr op die 'taengaet.
Tacit. de Morib. Genn.
Primi , in t nnibus praliis^ oculi vincuntur, confiernant bofiem , videbifque militem vanis inanibtts
magis ,
quam jnfiis formidinis caufis tnoveri.
pC Doel. Civil. lib. f cap. 16..
Livius
Clamor repentinus aliquis, aut imago aut afpeüus fuga"
, Nihil tam leve efi , quod non magnse interdum rei momentum .
fiepe cxcrciifim implevit: bac talia magis, quam gladius, faciat. '
Math .6. 23. Indien u ooge boos is ,fio fal u geheele Pfalm. Averte oculos meos ne videant
lichaem duyfter zve/en. vanitatem.
ALEn is de felle Leeuw de koninck van de dieren, QUi modo liber erat, viStis leo fervit ocellis:
dathem al het wout en alle menlehen vieren, Quifquises, a vielo lumirtc , viëlus eris.
Wint iemant niettemin het ooge van het beert, Lrec/ite, peccati funt lumina nvftra fenejlr^ }
Sim lijf is fondcr kracht, fijn herte fonder geelt. Ilac & avarilies, £5? levis intrat amor.
Sict! wathetoogvermagh; betoog heeft vreemde krach- Pande fores, fubit bojlis, üf omnia aede crutntat;
En over ons bedrijf, en over ons gedachten, ( ten Pande oculos, Satanas eordis in arce funt.
O! lbojc tucht bemint, cnichouwt den vuylenbrant, Cara fit , ó teneri tibi ne capiantitr ocelli,
. Hout doch het dcrtel oog geduerigh in den bant. Ni fervum vitiis jitbdere pettits ames.
Luce. 11. 3 y. Regarde que la lumiere qui efi en toy , ne fin des tenébres.
Volvjaffen /Ippel en rijpeTeer ,Jïjgt licht ter neer. Ri/P ooft haeft gerooft.
,
Talie eupld'tnem
Jmmitis uv*:
Jam te fequetitr
, jam prot.Ti.i
Ironie petel Lalage marititm.
MAT U-
MATURÜM VEL SPONTE CADlT. 13
advis qne hitn h propos fe peut apliquer bon iey ttn V Jet met den mtnfch,
ILmotm\'fi
Francoys denl faitl mention k Steur du Vair au trai~
y KJDe dees is
als met de peer,
rijp, enjijgbt ter neêr;
t'té des rcfponjès d'Epielete {pour Vamour duquel je parlcray De geen , noch groen , dient niet geplucit
Francoys paar cejie fois) un homme, unepomme, dicli'l s Wert iijckwel van den boom gemekt.
y adjoufiant ce ver/et,
Nos corps, commc les fhriéfe aux arbres attachez, Dit is een fprcucke Epifteti, door de welcke hy
onsaer-
Ou meurs tombent en terre a 011 verdsfont arrachez, dïghlijek afbeeldt het onderfcheyt tuflehen het
In modo itaque moriendi homo pomo non Henen
abfimiliseit. van een Jongclinck, noch groen en tav zijnde van jeu^ht
Et me femble ,
qite la diele comparaifon efi propre y vive en tuflehen een out man, alrcede na der aerden hellende'
pourexprimer lafacon de mmtrir , fc? d'un robufic jouven- en met den hoofde wijlende werwaerts hy haert henen
ctau, qui encore en la fleur de fon aage,
efi &d'un bonvieil moet. Welcke manicre van (preken Cicero van Epifircto
bomme, qui ja va pencbant vers la terre. Onmin qua; fe- fchijnt ontleent te hebben. De Jongelingen
, fcydt hy,
cundum naturafn font , ( uit Philofophus ) funt habenda lkrven, gelijck als het vyer door kracht van water wei t
in bonis ; Mais teut ce qui tious advient au revers du cours iiytgcbhiif.; de Oude gelijck een vyer dat van fèlfs
ver-
de Ia nature efi ordinairement fafcheux. Cieeron femble teert zijnde, fïch onder d'aflchcn begraeft
, en vergaet:
,
cefie mefmefaco» de parler avoir empruntc d'Epielete, dela- ofwel gelijck boom-vruchten , de welcke groen zijnde
quclle fervi au livre de la vkïlleffe , mats en termes
'tl s'efi werden van den boom geruckt, rijp zijnde di uypen van
flus aigus ejlevcz. & Entendez. donc parler ce grand Ora- felfs daer henen. Alfoo, feyt hy, rterven de jonge door
icur en fa propre langue : gcwelt , de oude als van rijpheyat.
Cicer. lib. de Senecr..
ADohfcentes mihi merific videntur ut aqme multit ud'me maex arboribtts, crudafifint, vi vellu ntur Ü*
, fi matura
^
flamma vis opprimitttr. Sencx autem ,ficut ,fua fponte cocla , decidunt. Sicut vitam adolefcentibus vis aufert
fic
rtulldvi adbibit a comfumtus ignis extinguitur : & quaji po- fenibus maturitas.
,
WAnncer den bogartman het fruyt begint te plucken, Vlüicus irrigui dum munera colligit borti,
En
hy met gcwelt moet acn de tacken rucken,
dat Prodiga maturum fponte dat arbor onus:
Datis een vafte peyl van haren wrangen aert Si qua legi renuunt, ramifque tenacibus harent,
Die even in de pluck haer weien openbaert. Scilhet ingrati pon/a faporis evunt.
Wanneer de blceke doot komt trecken acn de menfehen, Corpora mors bominum manibus cum vellit avaris,
En datle ftrevigh zijn, en om te leven wenfehen: Mens bona, nefavi, Jponte fequemur, alt.
Dat is van Honden aen, dat is genoegh gefeyt, £hii negat avelli fe pofie, Deoque refifiit^
Dat haer noch wrange lucht ontrent den bocfem leyt. Exhibet, beu.' crudi pettori i ille notas.
SELe tient fort aux rameauxquand meurc n'eft la pomme; Qui refiite au dertin, & de la mort a peur,
fruiét doux a manger bien ailement l'aflbmme. Cognoilh'e taict, qu'il a mauvais humeurs au cceur.
Q.U OD CRUDUM, I D EM ET PERTINAX.
FEram avem cavex inclufam non opus efi ut aliquis ab- 'tTS onnodig cencn wilden vogel , die in eenhutteopge-
igat ,vel exire compeilat, fedfimul atque cav'ea apertaejl, J.flotenis, uyt de felvcwcgh te dryven want, de huttc :
flatim in liberiorem camputn avolat. Corporis ergafiulo in~ maer open zijnde, lal van felfsgenocch wegh vliegen. Wy
clufi ftimus miferi mortales , purum fjf apertum aèrem , in menfehen zijn in dit lichaem,als in eenmuyte,gcvanckc-
morte, nobis recludit Deus: quid Jlamus? nunquid, cum natt- lijck henen gefet: Godt heeft ons de doot, als tot een 011-
lum exigitur , ftgnttm efi nos inportu ejfe? Solem oriri quoti- fluyter van defen kerker, tocbereyt. fchricken wy, Wat
die occidere videmus, nee turbamur, quia ajfuevimus, £5? als den verlolTer tot ons komt ? het afeifchen van veerfchat,
vatune hunc ordincm fcimus. Quidni idem de vita ac morte is dat niet een tcyeken dat wy ontrent die haven zijn,daer
judicamus ? Ghtid ufpiam deleïlabilius , quam animb fecuro, wy henen poogden ? Wy
ficn de Sanne dagh acn dagh
vel cum Simcone dicere pofie , nunc dimittc lervum tuum rijfen en ondergacn , fondcr datiulcxons eens verfchricke.
Dominc ? vel cum Paulo ; cupio diflblvi , cfle cum & En wacrom dat? overmits dat wy weten dat fulex denge-
Chriito ? T<edio vita tarnen mortem optare , quia vel adver- mecnen loop der natueren is. Waerom en oordeelen wy
fa corporis vel animi patimur, nee animofum forel, nee com- mede foo niet, van ons leven cn rterven ? daer en is (mijns
mendabile. Timidus tequè habendus efi , £5? qui mort non oordeels) met heughelijcker als, met vollen mant en met
vult , cum opus cfl , ö* qui vult , cum non oportet , ait Jofepb. een bcreydt gemoet, te mogen leggen, of met den ouden
jfgedum ergo mi Cbrifiiane , nee tantus fit dolor , qui in mor- Simeon, nu lact Hcere uwen knecht gaenin vredej ofte
tem te impellat ante tempus moriendi , nee tanta voluptas, met Paulo, ick wenfehc ontbonden te zijn, om metChri-
qua te detineat , cum efi tempus moriendi. Non eripitur hiec fto te wefen. Door verdriet nochtans des levens, ofte om
vita , fed interrumpitur , ut melior reddatur j non confumi- tcgenfpoet, 't zy dan in den liehaem ofte gemocde, en
fiW 3 fed mittitur ad certiora fpiritus. wacr'tnoch klocckmoedelijck ; noch prijlêlïjck om de
doot te wenfehen. Hy is even vreesachtigh , en dengenen
Sencca Epilt. zd. Quisexitus melior quam in nemfuum, f die fchroomt te rterven, alshy rterven moet, euden genen
natura folvente, dtlabt? lenis b<ec via efi, fubduci. die rterven wil, als hy nieten moet. Wei acndan, wïegy
pferamus Deo pro munere , quod pro deb:to teneamur Ons liehaem wert ons genomen, om een beter te geven
reddert.
üiifen geelt weit niet n ytireblurt , maer herilclt.
FIT
FIT. SPOLIANS SPOLIUM.
x i r.
'Die fteett , die qucelt. Na lange hopen , moet wen 't bekoopen.
vont eens op een rijdt de licflle fitten (lapen, ICk was voor defen vry , ick ging al wacr 't my lulte,
ICk En
Ick iag haer rooden mont, ik hleePcr op Itacn gapen, ick woelen mocht dat was mijn ibetlte
als
ruftc ;
Dies kreegh ick itelens luit. Maer wat een dievcry? Nu was ick in het graen, en dan ontrent het meel,
Ick Hal ten kus van haer, maer fy een hert van my. Mijn r'lujys was overal want holen had ïck veel:
,
Dc muys ontrent het fpeck die eet met groot verlangen, Ten lcilcn Ihgh ick hier dit lecker-beetjen hangen,
Sy vat cnwort gevat ; ly vangt en wort gevangen (lief! : lek pioetd'et maer een reys, en fier ick was gevangen
Sict wat een vreemde itreeck ! wat kunitjes weet ghy O
Nu fit ick hier en kijek. vrienden niet te mali
Ghy fit geruit en flaept, en iteclt noch uwen dief. „Een die geduerigh loopt raekt cenmae] in Je val.
FOrtè fapcr xirxdi Pbyüii mea fronde fedebat LIber eram, memiiii, per amtrna vireta ferebar
;
Occulerat placidus lumina viêlafopor. Nee mibi gretta quies, nee J'atis domui ; ma
jfecedo, labra jungo labris \ dumque ofcula furtim Pulline dijleuto prte palline grana p/aeebant.
Paucttla furripio, me rapit Ma mibi. S*pe met urn prpu/it, fiepius unda filim.
Dum verat, occulto Irabitur ftc pi/cis alt bamo. Iluc tandem ntdore novo me pellicit efia,
Mufque peritj gralum dam petit ore cibum. Quam, mifer.' ut cecpi iingere, captuseram:
Improba, furandi quis te neget ejfe peritam, , Libertas nocuit. fit ftulta licentia carcer,
Cum vigïly in fotnno, fur tib't prada eadat ? Omniet dum lujirat mufculus antra ,
perit.
NIMIA
, ; , ,, : ,
que la Souris ronger Ie krd s'avancc, Le creve-cccur efl preft a t'homme qui êu^: mal
SILatoft
voila pritfe au corps, cout Ia mdme initance. il La pcine & lc pêché marchen: d'un pas égal.
gis id locum ebt inebit in tfternis. Mac ft vera^ cum part'tcula, dom daer en tegen heeft nimmermeer een foete beet
aliqua corporis affligitur , quanto veriora , maer is over al haer felfs gelijek. Het welcke indien
fi corpus univer-
fum: fi dolor unius articuli, ut putadentis ^intolerabilis non- plactfc heeft in tijdclijcke pijnej wat fal 'tzijn dacr het
}
r , quid de exquifito anim£ fimul ac corporis gcheelc lichaem te lijden lal hebben? Tndicn'de pijnevan
fopplit ccn tant, ofte ander kleyn Ht , nnlydclijck wert geacht,
luptat Ipiam aliqua ,certè , incon- wat lal 't fijn dacr
nifi lyfcn ziele gclanientlijck indeuyredte
fcienn 'ri i nam qiicmadmodurn corpus weedom fullcn liggen?Dacr en is dan hiergeenblydfehap
ft bene temperatum ,ita nee ani- teverwachten , die recht fuyver en onvermenght is; ten
ware in een oprecht gcfuyvert gemoet want ,gcli)ck ccn:
Fumos vendit Amor. Aula vapor levis eft , fumi venduntur in aula.
AErio de rore trabunt alimenta cicade , STellïo femper bians ventis nutrit ur ,
1
fü auri -
t
Fttfilis aura tibi dat, fatamandra , cibitm. Colligit è liquida rore cicada eibum.
Nmiliia plebs avitlo t.ibaei bibil ore vaperent, Ore trahit fumum tabaei, qiiem naribus effiat,
Nefirm . levifttmo, peclora nutrit amor. Natita ,
procellofum dim mare lintre feeat.
Mira pttcr Feneiii vaftu promittit biatu: Aula i-apoi c [ais alimenta rlientibus offert ;
Des dames la faveur n'ell que fumee & vent. De l'air fe relïouir & paift la Salamandre,
De rien, tjuc des \apcurs, fe donc nourrir i'amant. Pour tous lc courtilan ne vit que de vapeur.
Daniël Hcynf.
AULA
!
AULA VAPOR.
FXJmus , q« e>>> excitant li , qui hyofcyamo Peruviano ( la-
fpetlant't ut magnum ac deleUabik aliquid prima quitlem in uyt tc wafemen, fchijm aen dc omltanders voor 'r cerfte
ecu/os incurrit , mox tarnen propius aflanti fiedum odorem in- vry iet ionderlmgs cn vcrmakclijck tc weien
; macr kort
tutit, lachrymas excutit. Hoe aulka vitte artibus non ineptè daer nac drijft dc felvc een lhmck in de neus , en tranen
fiis per fmilitudinem applitct \ in qua malta jpe-
fartafft ais nvt den oogen. Dit foude mi(T"chien niet qualijckcn paf-
cic amka ($ magnifica , re non fut;lia modh , fed noxia inter- fen op lbodanigc hooflehc lbekcn, die nu en dan in den
veniunt. Sspc ibi aliqttis palam laudatus {qua incautiorde- fchijn wel foo wat acnfienlijck, en oock vriendelickhacr
cipiatur ) fecretis criminationibus Uifamis , lictt omnia ca- laten aenlteni doch cyndclick in der daet niet allecnlijck
veat , tarnen per ornamenta ferietur , inquit TutUus-, ar~ ydel cn bedelachtig li , macr oock gantfeh fchadelïjck
tium aiilicarun: i/iinimé ignnrus. Enixè leporcm a vitlpeculd werden bevonden. In dc Hoven ( leydt'cr een gcilcpen
wam konc'laudalum ,
referunt /abuis, fed a teneris aclau- Hovclingh ) werdt men dickwils. ( om te beter op den
tis ipfius carnibus , qu* prxeonia trepido animali mox in pei- rluiyn gclcydt tewerden ) in '1 openbaer ten hooghltcn
niciem cefftre. Talis gcprclen , cn middclcni]dt op het vinnighlte in 't hcy-
Fraus fublimi melijck bedragen, cn vermacckt : ïn voegen dat men hoe
Regnat in aula. nauw men oock op fijn lluck letten mach, cyndclijck e-
Bene ergo vcuwcl (felfs met (chijl) van verceringe
, dccrlijck werdt
Scncca Thycfl:. mishandelt. Dc Vos placht den Hacs in 't bywefen van
Stet qnicunque volet ' I^enijerfruar otio , den Leeuw wel fom wijlen feer tc prijfen , maer dien lof
Attite culmint lubrico, Nullis nota ghiiritièus wiert dacr op alleenlijk genomen , dat den Hacs kort
Me dulciï fat ara quies, ALtas per tacitum Jluat. cn fmakelijck van vlcelch was. Hoe den armen Hacs
Obfcuta pofttus loco foodanïgh prijfen bekomen kan, is by yder een lichte*
Üjek tc dencken.
Lipf. lib. 2. CiviL doft. ex Tacit. } Annal.
Aucipitem omnem potentiam in aula eft } mulii ibi fpickm Dat zijn Jlrctcn, dat zijn ranctcn,
magis in amkitid Principh , quam vim retinent. Dit in Printen haven uancken.
Dc Krekel eet den dau,dc Salamander wintj (kerij fe ventis-, fe rore ckada faginat j
Stellis
'tTs vreemt wacr menigh dier fijn dranck en eten vint. Nee minus in jslvis hk falit , Ma canit.
Wil icmant met befchcydt de reden plaetle geven, Ghtam modico contenta cibo mens *qna quiefcit
Men hoeft geen groote'koft, om wel te mogen leven, Rapa triumphaks pavet adujla viros.
Ghy daerom wieje zijt, die wenll tc fijn geruft, Non augeuda tibi res, jhl minuenda cupido tjl: •
En eyft geen meerder goet, macr bidtom minder luft. Dcliais animum fi faiuran Vtlis.
Ccettr content ,
grand' talent
E Matelot eft gay bcuvant dc la fuméc, Ton ctcur, ton foiblc corps fcra tofl. aflbuvi.
jLa SauKrcllc au bois Ie paiö de la roicc, Les dereglés delirs li tu mets en oubli.
ut flupen-lum divintf providentie opus tacitus me- hebbe menichmael als een fondcrlmeh werek van Godej
SjEpe, , ICk
micdr^hL'Vdt, in mijn fel
,
overkydidebjlonderemanicrevaii
Cttm m'tratus jitm diverfam alimer.iorum rationem , quam
I's
gnl<e irvitamentis redire fokt. Nonne indks videmus tenuk- buyck , bevde kelder en Ipinde haar ampt fchijiien ontnomen te
rum libct os contra injuriam acris fatis mak inflntclos , parco hebben. Wie en liet'er niet , met gelij cke bedenckinge , der fcfia-
infuper victu nutriios pingues eft ac nilidos ; Lautimum meler luyden kinderkens dunnekens gekleet met harde koilgc- ,
,
(WiÖ, rondom een kouden heert^cnöechlicken fpelen, ofte vet
tantra jtlios molliter , £<? aimcura,
habitos , dubix pkrum-
en wel gedacn daer henen fpriiigen , dacr middelerrïjdtde kinde-
que vaktudinis , ckm medkorum pharmacis indks conflicla- ren van dc rijeke luyden, met groote kollenlurge fachijense»
ri? ffecconte-niplatus, qtiis non cxclamct, non panc,fcdDei wermkens opgetogen , als ondergebltvene quelebalcskens deer-
& lijck op den hals werden heen gedragen Mneten wy ,dït fiende,
;
ptentia vivere hominem? propterea fuptrfluum ejj'c, tan-
In apparatu corpufulum huc fagimre , cui enim id bono, ni-
met vollen monde niet feggen,dat den menfeheallecnuytden
broode niet en leeft , maer uyt , en van de rijeke hant Godcs t
fi ut mox vermes pinguiori efed pafcamus?
en 't lelve alfoo lijnde, waerom foo feer op den muntgepall,
anders dan om de wormen een verter aes voor te leggen? De
Bern. dc Conf. bedenckinge des doodts,gelijekfe andere gebreken uiDindt , loo
kan fc oock Hichtelijck gebruyekt werden tot betoomioge van
Si, qnod nature fatis efl, repkre indigentiam velis, nihil efi de gulligheydt.
AMISSA
ij.»
AMISSA LIBERTATE L/ETIOR.
X I V.
Q_U AL
: .
QU ü NOCENT.BOCENT.
N
cicuretttr.
Ullus equus rctlè feffori paret ,nifi arte domitits-, nnllum
nonferoxy ttiji probd educatione , praceptis
smi affiduè in rebus profperis ac latis verjalifunty
&
Wantj
Daer is
als de gantfehc
geen beter ding,
ziel met plagen is vervult,
als lijden met gcdult.
tos vix [apert prudentiores cenfent ; quos verö fors adv erfa CApta recens laqueis, &? vhnine clanfa pahfiri.
Carceris 'impatiens fc quoque ladit avis
aliquoties excrcuit , magis ad prttdcntiam ac cauthnem cotn-
foftti ptitantur. Nee immeritb j /// enini 'afpetius a circttm- At cum nu/la fuga ratio, nee abire potejlas,
In medio tandem carcere dulce canit :
fafo a'ére tomen accipit , fic animus ab imminentibtts calami-
Cum Romanis Scilicet arimnis patten tiet fola medetur
lalibus. , inquit Hannibal , bonts malifqite y
mets bellare didici. Alibi clamat Mitbridates Non aiid melius pelütitr arte dolor.
, , Fortnna
mitltis rebus ereptis ufum dedit bene fuadendi, Ad omnia Vincttla dura magis Ittffantia crura fatigant
, ,
necefiitas naturam inflruit : iïla Jimias deern e faltare Elepban- At tandem leve fit ,
quod bene fertur onus.
,
tes doffe digladiari picas ac pfittacos dijlinffè loqui docet.
,
Horat. in Art. Poet.
Ghtid malta ? res dttra bejlias ad acliones humanus
ad diiïnas erigit.
, homines
QUi Jludet optatam curfu eontingerc metaniy
Mttlta tutit , fecitque puer, jttdavil £5? aljit,
,
'
Op het felve beelt een andere Abtiinuit Fenere è? Èaccbo. ghti Pytbia catttat
fin.
ïibicen, didicit prins extimttitque magiftrttm.
Oi
ponit fup
reddit omnem
int difeiplina !
/ vultum ,
corporis fiatum
Cervicem fubmittit
ligat ocitlos , cacbinnos
, nee
Wanneerder eenigh menfeh metdruck is overladen, eohibet tam , franat gtthm fedat tram
,
lek weet hem groot behulp toe alle groote quadenj , ,
format i. effum.
Icn que je
B 'J'ai pris
foÜs
congé des boix
captif, f!
,
ncfuis miferable ,
prifon m'cit agreable
Sauvagc vie a Dien, tu n'as feHcite
Dieu, eft vrayc liberté.
S'alfujettcr a
:
D S
F U G I E N D-0 , NON EFFUGIT.
X V.
Mijn laft , is aen my vaji. ls41s ick fyrittg , foo waeghfet al.
SOeckc icmant los te zijn van alle minne-banden, TpvE Schiltpad dracgt haer huys geduerig op
Soo lact de vrijllcr daer, cn treckt in vreemde ianden, de leden
i_/Sy gact als ionder ibrgh,cniachtjcns henen
treden,
Roept Nalo tot de jcught maer na dat ick het vind, Men
;
vintfe memghmacï van alle noot bcvrijt,
De raedt die Nai'o geelt, cn is maer cnckcl wind: Algaet de vos hol, de beer -fijn leger quijt}
fijn
Ick hebbe verr' gcfeylt^ ick hebbc veel gereden,
Wie in fijnboclem diaegr, fijngclt, enbefte panden
En (iet! het oude pack dat kleeft my aen de
ledcnj Sijnwmckcl, fijnbellagh, fijn vette koren-landen,
Dat draegh ick op den bergb , dat vind ick in het dat, Die heeft een feker erf, en wandelt onbcvreelt;
„Ach.' wat in'thcrtc woont dat voert men over al. „Waer is doch iemant arm die rijde is in den geeft 3
Fugiendo, non effugir.
Omnia mea mecum.
NAfo viam docitit hngos mollire farorts,
OMmet quiftcum portal fit*, ttan vada falf»
A patria , ut valeas , inquit , Amator abt, Ihrreat influüu, nonfreta vajla trmgt'%
Jujfa feciitus eram, mtmini, tita dotlor Amoris, Non trifti mifir ore domus, mok/que reJiélas
Hoe quoqttt futltnui dtctre, Phylli vak. Refpiaat, parvd dum rate veiïus abit:
'Jamque fnor-, jugamontis equo, vtttre puppe perttro : Ingruat enfe latro, graffentur ad ofltafares
Ate tatneu impofilum, me tarnen urget anus. Aut canit, aut placido metubra fopore icvat.
Nonanimum fugiens, mlum modo mulat, Amator. O feiura quies ! Ópaupertath amice
%uofugis? heu! Ucurn, dumfugts, ibit Amor. Commoda ! falices qui tua dona colutit.
Fuir ne fert.
II va feurement , qui n'a r 'ten.
SOit que je cours aux champs , ou dans la mcr me baignc
Par tont , ou que je vais,mon mal las TOut ce que m'appartienttousjonrs chezmoy
Que hus-je pauvrc Amant 1
m'accompaignc, !
Ojoye, & o bonheur de non vulgaire Ibrtefje porte
,e porte mon malheur. t-e que 1c monde fuit, c'cft ma fclicicc,
Je changc de pais, gardent le mefme cceur. O que] plaifir comprend un' doctc pauvretcj
OMNIA
: , ,, , , ,
OMNIA MEA M E C U M.
Mlles non timet , taf uit Lampridius , mfi veftitus ,
ceatus, armatus, &
Cantabit vacuns coram larrone viator.
("«/*
habens aliquid in zonuld j «a/ra D E landtsknccht en vrcelt niet dan als hy wel gedolt
leydt Lampridius j cn in tegendeel
hjek den Poëet ieydt :
van dien. 3
ge-
Sollicitant reddttnt Imninem n alia de caasd , Die munt heeft in fijn tas ,
kruys noch
ja;Jw; ?/<orf m>/', Éi? auferri pojfuni Separabiie iiliqtie Paft op de flroopers niet een bras :
fluxumaue ae mobile eji , qitidqttid exterm » r/f . O^j »/<ïj
donari ,
transmitts potej
halm es in alias transferri , »oZ
hiï?»
«</ Mi
ajfixam adeb Dc
JVant hy, -wiens teer-gelt is een niet
Betaelt den roover met een liet.
rijekdom maeckt den menfeh bevrceft
.
, uyt geen
fc? infixam bom odo mlU ausfi- andere redenen , dan overmits dc felve hem kan afgeDo-
parari ptgt. 'nlibas , omne id men werden. Al wat van ons afgefondert en verfchcyden
urn , «at ad vos is , werf haeft cn ücht verganckelijck. Adel weit de na-
. ».» etfe. komelingen nagelaten. Rijekdom kan anderen gegeven
werden: cere verwandelt op anderen by opdragt. Macr
tfimateres prala dtueht en wetcnichap zijn acn den menfehe foo valt ge-
" PU" '/»##»" hecht, datfc van hem in gccndcrlcy manieren en zijn af
ï a-llimaada nir- te ("onderen. Laet ons dan met dc verftandigen belluyten,
dat alles wat ons of gegeven , of opgedragen , ofte wel
nagelaten kan werden, ons cygen en ware goet niet: en
7.y: laet ons trachten fodanigengoedt na te jagen, datuyt
brandt en fohipbreucke met ons kan ontvluchten.
Johan. 8.34. T>ïe Jonde doet, is der fondeu dïenaer. Impius & in libertate fervus eft,
VA Ta
t'cn, oü tu voudras; cc nonobftant fans ccfle
charge te pouriuit, Sc ton fardeau te prcfle.
Crcur plein d'impicté encores que tes pas
:
, fervit fitis cupiditaübus , qua- daer te verbergen ? en ( foo men feydt ) achter ftoelen en
rum domlnat'to nee notie , nee die fugari poteft ; quia intta bancken te Heken ? Een ongefonde ziele dient genefen, en
,
fe dominvs babet, intra fe Jervitium patitur intolerabile. niet verlteken te zijn.
E T
ET IN «ï Q U ORE FLAMMA EST.
XVI.
W Het net
De graote
het minne- vier kan in het water bnuiden
'/ec-lamprcy * en hntidt geen vuile ree,
HOc dus wectgicrigh
Zijn nu
hert ! uw' cemjts lieve
verrot, vennot, en in
Gy ^.mtrnjnonthMidt, wd dof te foeciccn
boecicn
:
M
Vidi ego , fui fugerct trans <vquora fitlmen Ammïs
,
fgne vei in medio non caruijfe mari.
FïditgQ ,
quem flammis Cyihcvca recentibus ujfit^
A puil ia celeri dam rare vetltts abtt•„ 'fik pmjfcu
Ab! fnrit, tfgelielii ardet detpbinns in mdis:
fÉfc HOT
Orta mari V
-nus eji : 'bic qnoquc regnat Amer.
MS y ui foul ° is f«™nt
P*r la mcr i „age,
Morene ncn nc hlA que par la mcr flortcr,
Si cit-cc qn'wi la voft ec
Lucret hb.
non obfhnt
i. »
bruller.
ƒ Wi , renns,
A
V*
Nt V S C
i ar ia
" " «"»"«". qu'a
L'amour cl „„ „,,„ , a
tout amoureux oublie ion
c
iöleil ]?om
mcilier.
,
„
mn
ea-ii fubter labentia f,gnc
1 mare nai-igcrum, qua terras
frugifcrentes
Uncelebras, per te quoniam genus
omm animantum
Unnprfur, vijuque exortum lumina
folisx
Dcmqucper maria, ac montes
fluviofque rapaces,
s ens m per pettQra
ÉZt" ST amorem
Alciat. dcAmoreloquens:
Scilicet ut terrxjura det atque mari.
COLIT,
,: . , :
COLIT OT I A
#
S AUCIUS I G N I.
33
SApientes eliam de amorc loqunntitr , fcribunt , judicant. DAercnis ( fcydt Xcnuphon) niet kortwyligcr
, als
Neque fpes , neque cara ( ah Xenopbon) reperiri aliajw liefdes lbcrc befichcydt j niet quellijckcr
, ah door
cundior facile potefi,
quant amoris occupatio , nee inventie een igc voorvallende laken in de vermakdijekheyt fijner
fupplicium gravius in proclivi eji , qitam , ft rcrum expedien- liefde belet te werden. P'crvarcnthcyt lecrt'ctfoo haeft
darum curd quis ab amoribns fuis arctatur. Ita me Deus iemant van defe wci'pe geileken is , dat hy dadclijck alle
amet ! cos qni cejiro boe percitifunt , loton guftajfe dixeris , (aken achter rugge Helt , felfs dacr hy te voren (eer toe
ita amoribus fuis , tanquam fcopulh firenum ajftxi, /partam )
quam nacli, prorfus deferunt. Protinus ut in gremio Dalid<e
quiefiitSamfon , feriantur Philiftiei : ut Judilbx blanditur alleen om fpclen gacn;
Denckt
Holapbcrnes, non oppugnatur Beliilia. DumTbamarte infi- M-'andelt daerom bier en daer,
diatur Amman,
in leclulo eft. Tarquinius , ut Lucretiapo- En Jij neemt voortacn niet -waer
tiatur, cajlris excedit: Antonius ut Cleopatram falulet ,tri- Al de nieuw begonnen -toereken
bunal Graphieè omitia in Didoue exprejjit Viigilius. Daers' baer ftadt mcê wil verj/ereken.
—
•
Quam
defirit.
Qiulis conjedhi cerva lagitta,
procul incautam ncmoni intcv creffia fixit
Soo Samfon het hooft ncderleydt in de fchoot van
haelt
Dalida, foo is 'tlavey by de PhililHnen. Terwijl Holo-
Patlor agens telis ; liqukquc volatüc fèrrum phernes Judith lief kooit, wert Betulianict beilormt. Ge-
Nefcius ; illa fuga filvas fakufque pererrat durende dat Ammon op Thamar loert , leydt hy in lijn
Dï£t;cos, hxret lateri la:thalis arundo. bedde. Tarquinius vcrlaet het leger om Lucretia. Anto-
§uid plura ? cui amore calet peelus, fr'tgent cetera. nius den ree titer- itocl om Cleopatra. Waer toe veel woor-
VÜgÜ. Non cwptte affurgunt tunes , non armajuventns den? die in liefde verhit, verkout in alle andere laken.
Exercet, por/u/que aut propugnacula beilo
tuta parant : pendent opera interrupta, minteque Tdem : Üritur infalix Dido , totaque vagatur
Mmorum ingentes <equataque mcenia ctelo. Urbe furens , &c
Joh. 8. lx. Ick ben het licht der werelt ,nuie my na-
volgt die en Jat in de duyflerniftè niet wandelen.
,
Igne vetor mergi.
Maei-,riLi des hemels glans my krachtig heeft geraeckt, Cui modb pboca eomes, etmebifque regentia cete,
Soo ben ick met der daet een ander dier gemaeckt Gtuantaque fub vitrco gurgite monflra latent,
Nu Iwccf ick boven ftroom, gefchciden van dc tochten Ecee ! facra tumidis ope lampadis cfferor tindis ;
Die by ander zee-gedrochten.
ick voor defen fagh Perque fretum , falfo tietus ab imbre, feror.
Wie cenmacl is verwarmt van Godcs hcyligh vier F/uélibus eripitur, mergi nequit , altior itnda eft
En wroet niet in het flick gelijck een ander dier. Percaluit fanüo cui femel igne jecitr.
A fange dc la mer m'alloit defTus la teiïc, Maïs puis que Ie folcil m'a faict nagcr fi haut,
_/J'ellois environnc de ïnaint'hideufc befte \ Du goufrc de la mer maintcnant ne me chaut.
fugit , omnes tcnebriones ac latcbricolas odiobabct, &,'ttt getuygen tot alle zijn doen , en is te vreden het boeck
generofus ille Romanus , domum in cdito colle , ut ab omnibus zijns levens openbacrlijck met Job , als op fijn fchoudc-
non confpici modb , fed 13 infpici pojftt , cedifieari ftbi velit. ren tc dragen, haet alle iluyp-zielen en haer ïinckeryen
Si quis ergb , vefpertilionum more , node hittmpcfta , operif- wenfèht met dien rechtfehapen Romcyn , dat fijn huys
qiie tencbrarum ( ut Scriptitra loqiiitur ) fcfe adbue deleEtari ccn yder voor de oogen open foude ftaen } en als door
fentit , ver* lucis radiis needum illufiratitm fijc cjfe , non abs luchtigh foude wcfen. Is'er dan ergens iemandt
, die
re , fufpicari poterit : ut verb ab iflo vitie genere abhorreat , noch in fich voelt dc genegentheyt om fijn faeckeninhet
audiat imprecationem Ffaite (
cap. 2.9. Ij".) y rebus fuis ap- duyfter te bcleyden , en niet als by nacht en ontyde , te
pltcet 5 (inquit il/e) qni profundi eftis cordc, ut it Domi- vliegen , als den nacht-uyl , ofte vlcdermuys , dat hy
no abfeondatis confiliurn , quorum opera ut cum Paulo boneftè hem voorfeker houde , niet gemeens te hebben met de
ambtttemus, prout in die. Idaerfchijnende ftralcn der waerachtigcr Sonnen : maer
Auguft. TracT:. 106. in Johan. veel eer met dat droeve wee , 't welck de PropheeE
Credere verè, eftcredere ineoncufsè, firmèf ftabilitcr , forti- Efaias op de fulcke uytfpreeckt , cap. zp. if. Wee,
ier : ut jam ad propria non redcas Chrijlum relinquas. feyt hy, die verborgen zijn wille voor den Hcere , haer
Jonas cap, 2. verf. 4. 6. voornemen te verhelen , en haer doen in 't duyllcr te
Les eaux m'ont cnvironné jufques a l'ame , T abifme nia houden, cn fpreken , wie fiet ons? Laet ons liever met
tiielos lont it Centaur, la rofiere s'eft entortillée a mon cbef. Paulo, ccrlijck wandelen als in den dage.
Mais tu as fait remonter ma vie bors de lafojfe, ê Eterncl Die ftaegb in 'tduyjler leyt cn vroet,
mon Dien/ Dat is een linckert, of een blset.
Vlam eerft geweken , haeftweer ontfteken. Eens gebrant , haefl gevlamt.
D E
: ,
Efai. 41. 3.
De glimmende"aïecke enfal hy niet nytblnfifchen, Dum fpiras, fpera.
faum, fed bcllnas inpucros cvocajfe : Petrum , jed homines dy oyt gedaen , of gefeydt , als tót voordeel der menfehen.
mot ie multajfe : Paulum^fid Elymte vifum ademijfe. Tu ve- Moylës heeft ('tis wel waer ) wonder wereken gedaen
j'o, qui mclmerum, aut pifcium multitudinem in retia cgifti; maer Egyptcn gcplaegt. Elias 7 maer den hemel gefloten.
rit cibiis largior homini fuppeteret j aut aquam in vinion mu- Elifa:us, maer kinderen doen verflinden. Petrus, maer
tajli, ut potus liberior fujfceret : Tu motum paralyticis <,vifum menfehen gedoot. Paulus, maer Elymas met blindtheydt
escis, fhrmonem mutis, fanitatem agrotis, mttnditiem lepra- geflagen. Macr du, Hccre Jefu, hebft dyne wonderdaden
fis , mentem fanam dtemoniacis^ vitam mortuis reddidifti: In als van melck cn honigli doen overvloeyen Hier hebdy :
,
nul/um tn durus, nifi in ventos, fed quia ii in homines duri: menigte van vifTchcn in de netten befloten, tot volheydt
nifi fortè in ficum, fed quia fruclum non ferr et : nifi fortè in van (pij fe: dacr, water in wijn verandert, tot overvloede
difcipulos , fed cum pwnas cogitarent. Licet ergo confeientia , van dranck. De gcraeckte hébdy bcweginge , dc blinde
peccatorum mole ,
ingruat ,
nunqttam me defperatio ad ln- het gefichr , de ftomme dc fpraeck , de lïccke gefondtheydt
j
qneum, femper poenitem'ia ad Chrifium evocabit. de melaetfche reynigheydt, de befetenc goede finnen, dc
doodc 'tleven gefchoncken. Overal zy ay dan goedertie-
Bern. Serm. y. ren geweeft, nergens ftraf, behalven tegens de winden,
maer om dat die ftraf waren tegens de menfehen: behalven
Si infurgant adverfum me prwlia ,
fi mundus fieviat , fi tegens den vygcboom,maerom dat die de menfehen geen
Iremal malignus ipfa caro adverfus'fpiritum concupifiat, vrucht en gaf: behalvens tegens uwe jongeren, maer om
, fi
m tefperabo, tu arundinem quaflatam non franges. dat dicdemenfehen wilden ftraffen. Niemandt is dan uwe
vyant , als die vyant is van de menfehen. Mits welken , hoe
Efa. o. I labitantibus in regione umbr<e mortis, lux orta groot mijn misdaden zijn, foo en fal my noyt de wanhope
tot den baft,maeraltijdt dehopetotChfiftumafleyden.
Üï
UT CAPIAS, CAPIARE PRIÜS.
X V I II
Vajï, of -weeft vaft. Die noten wil fmakeu , die moetfe kraken.
lorre ;
l_Aïaiv toutefbis pourtant captif ne s'y vcut icndrc.
Va t'en au droict entte, nul eft d'aillcurs admij ; Nul homme vïent au bout de Ion eomentement
Nul mangc icy du lard , qui ne vcut eftre pris. Gnii n't premier Ibuffert du mal Öl du
tourment.
1 Rcg. IJ. IO.
Cypr. Traft. de Sponfal.
Dixit Ammon ad Tkamar ; veni , tuba WftVM. mea Sa-
Optime apnd HeUoder Chariclea Thcagcnem monct
rt»; fHMfponditeï, noli Frater mi , noli opprimere me- nc- ,
A U D E
. , ,
AD D E A L I Q U I D.
i?
St qaoddam gemis bomimtm adeo timide inertis que de* MEn vint
dat de felve
menfehen van foo weynigh bedrijft en luyen aert
hoewel merckclnd; voordeel voor handen
,
aliqnid furtunce permittcndum ejl , alt ille^ quoties adpnecla- rechten, fonder in eciiigen dcele lich hergevaer t onderwerpen.
ras acliones accingimttr : frujlra- piitamtts nihil agentl in fi- Yder helpe iïch felven, foo helpt hem Godt. t Is niet te denc-
tttm devolatmam vicJoriam, aut fortunam effe. Non votis^ ken dat iemant, fonder iet daer voor te doen, légen en geluck
in den fchoot fallen komen nederllorten. Niet met bloot wen-
neqttc fnpplkiis mulkbribus auxilia Deorum parantur ,
vigi-
fchen, of vrouwelijck gekerm, macr> met dapper inde weer te zijn
lando-, agenda profpere omnia cedent ; Dcos omma laborïbus
verkrijght men de Godddijckc hulpe, in het Liytvoercnvanrrcrie-
eendere , fiionet pro-ver bium. Dljjicultas aut eventus anceps lijcke faecken. 'tls van ondts een feghwoordt by deGriccken,
te terret ? Audentcs fortui™ juvat , timidofque repcllit dat by Godtallcding omarbeydt cc koopen ;s. Hemdie hetgoe-
alt Me : fjf «t omnis aer aqulla penetrabilis ejl , ftc dijficuh
de fneckt , wedervaerr wat goets , feydt Salomon Prov. 11. 2,
tas forti.
Wat maeckt u vertfaeght? de moeyelijckhcydt cn uniekere nyc-
komlte van u voornemen?
Oaudian.'V TOh qtiifqitam frttitur -veris bonoribus.
Die Uutk van moed' is , voltkt gtluek ;
in Nupt. J.N IlybU-os latcbris nee fpollat favos , Et* fwaer-fooft blijft ait,jt ,» drutk
Sifronte caveat, ft timeat rubos: ^ feght den ouden Poëet D.ier en is geen lucht die den Arent
:
Armat fplna rojas, mella tegitnt apes. niet doordringht, geen fwar rgheydt daer den dapperen niet dooi
Pl.uif Q/u è HHce nucleum ejj'c vult , ntuem frangat oportet. en komt.
iTimot. 1. 5". Geen verblyden^ als na het lyden Ni patiaris, non potieris.
Sy name wel het acs dat zy voor oogen fiet, E>go flat IS piicda tuto parat ore potiri\
,
Maet vreeft het ongemack, want dat en wille niet. jft mifèr impranfu mufcalus ore gemit.
Een ieder wenfcht in vreucht hier na te mogen leven, Optat homo, -velletque tborls acenmbere dlvnnty
Doch op den engen wegh en wil hem niemant gevenj Difficlll furfum Jed piget ire via.
Maer fonder diep gevaer, en fonder groote pijn, Slfid falebras , quid vinrfa times? moriatur oportet
En kan noit eenigh menfeh in rechte vreugde zijn. Dim vivit , mariens vivere ft qitis amat.
Mare. 8. 34. ^tiicon^ue vent venir apres moy, qu'ilrenoncen fiymejme t
i§ charge fa croix Jtirjoy&me fttive
"'Hacun defire es cietix heureufement a. vivre, En vain donc, ö Souris, efpéres tu du lard,
jAins du chemin eftroit la route ne vcut fuivrej Puis que de la prifon ne veux aulli ta part.
y dijficilla pkrnmque eJJ'e , qiite pulchra funt , monet vetu- bcyt,eerc voor gevaer, en al wat iet bylbnders is, heeft al-
flum, aevenuftxm adagium: ö ut Plato eenfet^ idqttodfa- tijdt fijn moeyelijckhcyt, feydt het oude fprecckwoordt:
ci/cefl, ld magr.ïs ac fmgnlaribus rebus mlnlmc mtmerandum En hierom meynt Plato, dat gemackclijckc Lhngen fcldcn
ejl. Quauto utiqtte res melior\, ac magis excelkns^ tantb im~ iet voortreffelijcx in haer hebben. Het welke alloo zijnde,
penfms in adquifttione illiits allaborandnm ejl. £>)uid ergo j wacrom fullen wy ons dan voor laten ilaen,dat wy Chri-
Cbrijlttm fperare auft jiimus, &
in ipfo fummum bonum; la- llum fullen gewinnen , cn in hem het opperde goet, en.
bore/n autem ac arumnas fnhire dctreclamtts ? jfcu'u in multis dat als op ons gemack, en fonder fiagh of iloot; In veel
adipifcendi atpiditattm obtinendi dijjicultas , quldniiS bic? dingen worden wy opgefcherpt,om iet des te vieriger te
montes j'uperamus^ rupes pervadinuts , val/es tranfilimas , ut bcgecren , allecnlijek om dat'et qualijcken te bekomen
fcras aliquot) fefe mtctu'o Injèquentcs, videamus: is, waerom en zijn wy , ten acnfien van den Chriftelijc-
ken wandel, mede niet foo genegen?
Manct fub Jove frigido op dejagut geftnt
Een •wcy-man 1
Venator tenerx' conjugis immemor. En denckt niet eens om wijf of tint.
Ahsimilianum Ctefarem tanto ardore feratn in venatione ;>;- Men fchrijft, dat Keyler Maximiliaen op een tïjdt, met
feattim memorant , /// cttrrendo rupem afcenderit , unde fulcken vierigheyt een wilt najaeghde , dat hy in 't ver-
pnjlea, nifi ab accolis adjutus^ defcendere non potuerit volgh van 'tlelvc, fich eyndelijck vont op een hooge en
ircyle rotze van de welcke hy , weder tot fijn ielven
,
Ut corpus valeat ferrum paticmur, 2c ignes: gekomen zijnde, geen middel en fagh om af te geraken.
fcrimus fecari nos , ac ttri , ut mlferam hane vitiam pauhi- De menfeh ontftet noch vycr nocb fweert,
luw prolrabamus ; tif <eterme felieitatis premium , ullo dolo- Om bier te blijven op der eert:
runt genere redimere ambigimus? Men faeght hem affijn been en bant ,
Sijn aders werden tocgebi ant ,
x Timoth. z. f-
Men giet hem vityle drancleenin,
G>ui certat^non coronabitur,nift quilegitime certaverit,pri- Vergifiigbt meteen jlangh ofjpin;
mnm labarantem agricolam oportet de fructibus percipcre. IVat druck, wat truys y wat tegen/poet ,
Bettntd. in quod. Serm. In boe mundo, quaft in eampo cer- Sal dan irrjlhribken ons gemoet ,
tamhiisy pojiti jhrr.us : qui bic dolores , aut plagas ,<ia( tri* IVannccr men in jijn herte prent.
butmknes non jitjiepit , in futara inglorius apparebit. Dat boogslc goet, dat niet en endt?
au OD
38 QUOD JU VAT EXIGUUM EST.
X I X.
Voor kleyn gehucht , groot gejiicht , en lang geducht. In voor/poet Jïet toe.
GHy Sicc
die voor defen os fiet fpel,
cn verfche rofcri,
oock watachtervolghr, en let hoe kortcpofen,
DEMen gild-os gaet dacr
hoort den trommel ïlaen,
heen verciert met rofe-kranflên,
men fiet de kindeis
Hoe ras vergaende vreught de malle jonckhcydt heeft, danflen }
En wat de quade lult voor harde nepen geeft. Hy fchuym-bekt in den wijn cn pmyfl van enkel vet
,
Sict ,
vrienden, vuyl bejagh en baet ons met met alle, Maer peyil niet aen de bijl, die op hem is gewet.
Al is hec eerfte loet, het cynde is enckel gallej Hoe menigh is' er trots , en gaet daer moedig proncken,
Ach dat men vreugde noemt , duert maer een korte Die, eer de forine daelt, in pijne leyt gefoncken:
Neemt, vrienden, op u felfs, en op u faken acht,
Van voren fchijnt'ct l'pcl, van achter is de bijl. Ook als het foct geluck op u geducrigh lacht.
Quod juvat exiguum eft. Fortuna vitrea efl , cura fplendet frangitur.
QUi pecus bic Utuofqui *.-ides, vinumque, rofafque, SOrdidus aut fcetio mipor iel ftramine taurus
Tc fmd* feneris rtgna %-idcre puta : Cinfla triumpbali corntta fronde gerit
tiet mihi.' quam levis eft ü quam brevis 'fa i-oluptas, Lt lavat effufum pa/earm caffa falanum,
A (ergo lattin tela cruenta gerit. Et ftrepit argutis tibïa fefia fonts :
Frufa ajuus totrcl. fes, quipeccaftis in igne, It pecus, y Let is mugilibus ribera complet,
Mox dabïtis rapido memiira pianda focoy Nee ftringi cultros in fua colla videt.
Mrmbra focus mate fana coquet, pet it ignis ïtt igne. Sit fufpctla t'tbi nimio fors favore ,
l/eta
Corpoie non aüter gallica peftis ab'tt. lila fo-jet muitos, ut magis inde premat.
Heks! la voluptc n'ett que pour peu de tempsj Va tont joignant a luy. Quand grand btmlieur te rit,
Et li t'cn trouveras iaiiï de long tourments. Ccla te wif iufpect, car le malheur te luit, .
Provcrb. 7.
Lucret. 4.
Conttnia, ludi,
Pocula ertbra, unguenla, cotone, ferta parantur :
Kequ'tcquam; quoniam medio defontv leporum
Sttrgit amari aliquid, quod in ipjh
flurtbus angat.
, :
Sümmi
»'»ƒ»'ƒ
perieulefa
hna valetuda
Pleratuque
Pl'i«»«l«i
(Jimndum Hippeerum) fummi
m^m gm/Os
gaudiis Mrnt
;,iagnii dolera adbm-
adbdre- VJvoor
lAntfcl. en al welvarende tc zijn
™^^r
VJtvoor verdacht gehouden
isjoreeliiclr
te ...L'
J
mJ™
« eft. weiden" ieVt
.
'
Hhjméra'
yt«M. Magts peruuleja navigatie, ejl , cm», verat) fimnde, tes.Een fchip is in meerdergevner,omdoe.rcen tóSteri
ï»Wö <» £»w , mode in illam partem lafeivit anccps velum , voorwint omgcllagen te werden in 't gijnen als
quam mm aémfi mtm
firn ebltquat gubernator. Sekt
door een
tcgenwint in 't laveeren. Uitmuntende toevallen van
re
fertuna, mpn
Ce/ar, quos pluribns bencfiais trnavit: ad luck hellen veeltijds tot fware veranderingen fevd'r Cr
durhrem ca/um re/ervan. Efufitrem rifum lacbrim* pit- far.Hcronmatigen uytfehetterende lacher we'rt vecltiidrs
rumqtte elaudunl. Ovms mm felieitas duim ijl, nee beo- met tranen beflotcn. Alle vooripoct is wanckelbaer- in
0mirimfac,lè,,llus d, xir,t,quamdia talisfutmusft.-Nam voegen dat felfs de aldergeluckighlle niet en weten hoe
quid regnum eft Imqmt Smeca) mi mm parata
ft ruim , 13 lange hun wclilant dueren fal. Wat heerfchappvc is'er
promlatw, tj demmus, rif frmjtx? nee magni, illa inter- fevt Scneea, de welckc niet den val, de vertrcdinBc dei!
W/u dtvtja ; mimintum mtirtjl inter folium ,
ma. Opa HSM aliena ge-
magnas arbores dia erejeere, „na
borde xft,rpar,?^,fq,mitferlummriviriuterbabe ; ,en
V heerfcher , ja den beul op de hielen na en gact ? En dïck-
wils is'er niet veel fpclens tuflehen d'een en dander Ot>
een Konincklijcke (loei verheven te 2 ijn,enfelfseenvoe t -
emm meUm re, Jemnd* perdwant , quant f, animus conti- val tc doen acii andcre.js fomwijlen nauccnuyre tijtsver-
gubemet : potentia
netis eatvubirntt: utieiuc medineriter
potentia uttque medmriter ufurpata t,m*t*
nfiirnnrn omni* i>ï*„i..r ö .*
febeyden. Wie
Anr:= en j— ï t__ *_« '
fiet niet dat 'hooge boomen lange waf-
bona confervat , alt Dio. fen , en dickwils op een oogenblick uytgeroeyt werden ?
Sen. 28. Epirt. Ad omne fortuitum bontint fufpiciofi fj? pavi- Het is dan bert t' eiken als ons het geluck toelacht, op
di fare debemus , &
fera&pifcis fpe aliqud obleclante de- ons hoede te zijn: op dat wy met het bcdriegclijck lock-
eipitur : manera i[la fort itnx 'rcputamus : Infid'ue funt. aes, gelijck een domme vifch,nict weghgemekt en wer-
Pet. Armil. hb. 8. den.
F.ffitfam fepe latitiam trifes fcf adverfe res excipiunt. F"?or al u faken -wel bejint :
Ovidius. 4. Pont. 3. Warneer ufihip fcylt voor de wint
Th quaqtte fae timeas , (jf, qwe tibi l*ta videntur, Want die in'tgypen eens mifdoet,
Dam loqueris, fieri trijlia poffe ptila. Verliefi wellichflijck lijf en goet.
Hoe dom is menigh menfeh! fy rafen, fpclen, woelen, Parvaqtte perpetita gaudia nefïe lues.
En van dat komen (al en is'er geen gevoelenj guidrofa, quid Utuitibi: quidnam, homo, blanda libidv
Predertt ? £5? vafto qnidquid in orbe plaat.
Maar hoort een nutte les voor alle vuyl bejagh
Peyrt ftaegh op uw' vertreck,of acn den jongrtendag. Heu! levis &
brevis eft mundi , -vel fumma, uoluptas^
Et premit emeritum mors fne morte jecur.
Ue
Q au pauvre bceuf qu'on des fleurs l'envimnnc,
fert
Puis qu'im fanglant bouchcr de fi pres le talonne?
Qu'attens tu cccur charnel des voluptez confort?
Hclas de la ne vient qu'uii' immortelle mort.
!
H/Etjpttemqite
dom'tna medio furgit qua: ex aquore
eft ,
vides parv£ navita
, rupes
SIt fatalis apex, fcopulus quem confpkis, hofpes.
, puppis ego:
, t-ft» tibi, parv£ navita puppis , homo:
Dnmtralm te, mcavita, trahor , tu tracla qmefcis , Jfpicts, ut va/lam convellat immimcio
Non trabis * tpj'e fequor : te trabo,*PbyIli, manes. cautem,
Jnque levem jatagat ducere faxa ratem?
Nilagt's, aft ego totus agor : nihil ipfa movtris lila fuo ftant fixa loco
, nee tracla fequuniur
,
7»taJed interei tu taihi corda moves. <gui trahit, intereh
fe videt ipfe trahï.
Me mjert/m.' ad dominam veniem traclufque trahenfque Fata reluilantes rapiunt, dmuntqiie
Jleemagis, hm! cupio quo magis illa negat. fequentes-,
Cedere qui non vult fponte caaclus
abit.
Dan. Heynf.
A D TR A«
, :
ADTRAHENS,- ABSTRAHOR.
Ljf priere htqueïïf Epitléte naris commande toufiours ai-air
mention le fteur du Vair au
HEt gebedt dat Epiétetus ons beveelt
mont
den
hebben verhaelt by de heer Prèfidcnr du
te
altijd in
Mamcl tFEpicl) me fembk plus haute que d'un Pbilofopbe: Vair, dunckt my vry al wat hooger tc gaen als de Ieeic
van de Hcydenfchc wijsgicrigen :
Mon Dicu condtidTc moy, par la voye ordonnéc, Leyt my door dijn beftemde bacn
Jc fuivray volontiers, de peur qu'un fort Hen Mijn Godt, foo fal ick willig}} gaen
Ne m'entraine mcfchant, oü en hommc de bien Daer ick, gelijek een eerlijek man,
Jc pourrois arriver, fuivanr la deftinéc,
Naer u befebieking komen kan
calciirones fc? refraclarii eqtli bat
Of anders werd' ick, als een -wicht,
Otiid lutlcmur hornuli ?
Gejleept na mijn befebeyden plicht.
confequuntur , ut verbera etiam alïqaot excipiant, nee excu-
tiant tarnen jugum hom'tnum enim in rebus geren-
, ai! ilie ; Wat worftclen wy dwergen hier tegen? Een aertèlend
dis fentias non minus fatum , quam
cakulos jluviorum limus en achteruytfiaende paerdr. doet met lijn ftcrekheyt geen
obruit (Paufan. in Menip.) nee enim conftlio prudentie nee ander voordeel, als dat'et fijn lijf vol Hagen krijght, en
remedio fagact diviiue providentie fatalis difpofttio fubverti moet niet te min het gareel 'dragen , en den plocgh voort
poteft, clamat vel ipfe Apulejus. Optimum igitur eft pati trecken. De raed en't beiluyt der menfehen weidt van de
(inculcat Seneea) quod cmendare non paffis , Deum (quo ö befchickinge Godcs immers foo lichtelijck bcloopen en
auflore omnia eveniunt) fine mummie comitari. Malus ille geheelijck bedcckt, als de keyen acn denoever liggende,
villes qui Imperatoren fiium gemcus feqiütur-, nihil autem ita door het opgeworpen Hijck ofte amdrvan de overlopende
plagas coèrcct , ut patientia. rivicreïieyt l'aulan. Gods eeuwige voorfïcnigheyt enkan
noch door wijlen raedt, noch kloeck verftant van'smen-
Scncc.T7./w agimnf, eedite fatïs : fchen vernuft cenigfins verhindert werden, fcyt felfs den
Oed. J^Non follicita poffunt curj; goddcloofen Apulcjus. 'tls dan beft geduldelijck tever-
Mtttare rati ftsderafufi, dragen'rgene men noch beletten, noch verfetten kan :
Quidquid patimiir mariale genus 't Is belt Godt, door wiens macht alles beleydt werï, fon-
Ojtidquid facimus' , venit ex alte. der tcgen-knorren ofte morren in te volgen. Ten is geen
rcchtfchapcn landsknecht , die met onwilligheyt en al
Scnec. Ncceffitatis non aliud effugium eft, quhm veile qttod fuchtende fijn veltoverftc navolgt. Daer en is niet dat
,
ipfa cogït. plagen en flagen meer verfacht, als lijdtfaemheyt.
Die is 't, die ongemoeyt , en onverandcit blijft. jlftra folumque moves, nee tibi motus ineft.
17. Toute bonne donatiou totit don parfait eft d'enbaut , defcendant du Tere des lamieres ,
Jaq- .
tout 1'univers de cefte grande rochc Tantoft dons, tantoft fa foudre fon couroux; &
V Oicy !
fes
farnm) definiamus aut defcribamus? nafne hornuli futiles, ac Icn afdalen, boe,fegge ick, tonden wy den aert encygenfehap
nibili, qui necdum eulkis aut pulicis corpufculum, fat is per- van 't felve te recht bclchrijven > Wy
arme aert wormen, die
fpeximus .'
abfit,abfit. Deus religinne tantum intelligendus , nauwelijks noch de cygenfehap van een nietige mngge ofte
verö perfequendus non eft ; fed vloo recht onderlicht hebben f Godt is door nedengheyt re
, fenfu
pietate profitendus eft
verftaen, door Godtsdieniiigheyt te belijden , niet met onfe
adorandus , ait Hilar. Interea tarnen, ore vencrabttndo ac
linnen op te volgen, maer aen te bidden feydt den oudtvader ,
hmnilï, de Deo fas eft proloquiea, qu£ ipfe defefe, in libris Hilarius. OndertuiTehen nochtans is'ct niet ongeoorloft, met
myfticis, memerite prodidit. Nee brevins quidquam aut nti- eerbiedigen en nederigen monde van Gode te uyten, het gene
rabilius ex immenfo ifto oceano facile depromat aliquis , hoe hy felfs van hem door lijnen Geelt heeft laten gemygen.Waec
etogio , Deum immobilcm effe , omnia tarnen movere * Deum van ditkortelijck, doch grondeliick, kan gcfeydt werden. Dat
Deum inconcuffum hy alle dingen beroert, felfc onberoerlijck dat hy" alle dingen :
omnia tarnen quatere. Plura quid addam? quidquid in Deo felfs gcenfins bewceght ïijnde: om kort te lpreeften, al wat
eft, Deus eft, inquit Hilar. Melius ergo Deum ex operibus in Gode is, dat is Godt, en Goddclijck, fcyt een Outvader.
eognofecs, &, ut folem non dire&o , ait Hermes , fed inaquis Het Goddclijck wefen dan is beft te kennen uyt lijn wereken,
intuemur, fte Deum in operibus. Eo ft quisfe modo ad Deum en gelijek wy de fonne niet regelrecht, maer in het water aen-
Deum fien en konnen, alfoo mede Godt niet als in iync wereken,
attollat, ilicö bumiliabitur nee enimfieri potefi ut quis Go-
feydt Hermes. Yemant dan in voegen als voren üch tot
3
, ,
eogitare, &eodem tempore elato animo effe pojftt. buyten twijieltcn hoogitcn vernederen,
Pfalm. 105. Buch.
de verheffende,
want wie en Cmde
fal iich
ilch fclven niet verachten , 1 onder fich
"
Ille ftammantis fttper alta cteli nederfygen, als hy op Godt maer denckt ?
Ambrof dc Virg.
MUltis ftttUnm videtur bene loqiti , prudentioribus VEci achten ccn grootc fake wel te konncn fpre-
't
gppofitè tatert, §uoties enim , extra notam fimula- ken : houden meer van wel te kon-
wijfe luyden
tionis , aut ignorantie , tacere fas ejl , fdentium , non lo- nen Iwijgen ,
ja oordeclen dat foo
menigmaal iemant
euacitatem , bü'»:,::nt corcLmm md'uare , cordat't judicant fwijgen mag , buyten verdachtheyt van onwetenheyt
nee quanta qitis-, fid qualia loquatur j mc verborum molem^ ofte gcveynllhcyt , dat liet iwijgen , cn niet het [pre-
JèH pondus attendendum ejfe. Ut moncta Ma optlma efl , ken , een waerteyeken is van ccn rechtfmnigh verfhtnt.
q u<e prttii piurimum babet in parva mok , fic fermo qui , Niet hoe vele , maer hoedanige reden dat iemant voort-
fenj'us , ait prudens vir ; & conftdenter addit : Quid vi- brenght, niet dc menigte, macr het gewichte dcrwoor-
fuius firn , nefiio , fed verbofos valdè £g* una fapientes non- den , is bedenckelijck ; En gelijck dat voor' hec beltc
dunt Vtdi , tor fattti (
inquit Salom. ) erttSat Jlultitiam. geit wert gehouden , 't.wclek in weynigb iïofTc , groo-
Aut nihil igitur , aut aecuratè hquendum ; ne lingua qua.1 te waarde vervat : lbo moeten oock de redenen , die
,
Cum bene te novi , jam mihi Prifetis erts. Imrtmen den fatten. Gelijck het metael door zijn'klanck,
foo wort den mcnlchc door zijn reden onderlcheyden ;
Eralïn. in Apopht.
feyt Qyintihamis. Het is daerom oorboir , ofte gec-
Eft aliqtta fapicnïue pars filentio Jlultitiam legere.
, nc ottc welvoegende redenen voort te brengen; op dat
Alcint. ex Graico de tonge , die in het nattcgladde haer woonplaetfe heeft
G>uum tacet , baud quidquam dijfert fapientibus amens , (
gelijck dc Ouden lèydcn ) niet ergens in cn glibbere :
Stitltit'te ejl index lïnguaque voxque fine. want ten wort niet foo quaet gehouden metten voeten
E?\o premat labium ,
digitoque filentia fignet , als mette tonge te ftruykelen.
HEt was
Dat ccn
u aengefcyt, cn dier
'gh diep gchcym
genocgh bevolen,
hier binnen was verholen,
C/Ircere uil opus ejl
Sponte fuafugset
captam pepulijfe "jolucrem,
tu modo pande fores-,
,
Maer ghy cn rufte niet, ö al te loflen maeght, Pandè fores cave<e, mox y qua data porta, nolabit-t
Totdatghy 'tal te mael,tot uwer lchande,lacght. Inqtte fuum fugiet hbcra fat'ta nemtts.
Laet daer des Heeren arek, des Hemels diepe faken Corporis ttngufto mens entbca elaud'ttur antro 9
En Ihien u niet te iïcn, cn minder acn tc raken; Mors libertatcrn reddere fola potefl :
Niet foecken is hier bcit, niet weten hier verkicfr, Mens age , pone metus ; nee enm niji vincula rumpït
Die foeckt, cn vint'et niet, of die het vint , verheft. Abrumpit quotks de tribus una colum.
FIda tibi
Dixerat
nutrix hac pixide faera latere
, ti? fat is boe debuit ejfe tibi;
TEn van geenen noot een vogel uyt
is
£>uirl traelare manu , quid cernere , virgt, requirity Want als hy maer en fict het open van de lucht
!$>u<£que tenerc manu^ quxque videre nefas? Soo fpringt hy veerdigh op, en geeft hem totte vlucht.
Sa^ra Dei reverenter babe; quid ftcdcris aream Het Lcnaem is dc koy, die houdt dc ziel gevangen,
Tangis? iê, eobibe jlulta puella manus. De doot die maccktfe los , die maccktfc vryc gangen >
Jn mttltis nefcire juvatj fcivijfc nocebit, Wacrom,óChriiten hcrt,wacrom doch hier gevreefl?
Sape perire fait , quod reperire vocaal. Al velt dc doot het lijf, fy macckt een vryen geelt.
O Nc
Ucl curieux dcfïr ton pauvre cfprït incite,
Pour voir cc que ne dois? trouvant en feras quke,
funde les feercts, ains mets au cicl ton cceur:
Dcut. lp. iji. Les
nojlre Dieu : mais
ebofes eacbées apartiennent
les ebojes rcvele'es font
a V Eternel
pour nous nos &
Ne towche de la main a 1'arche du Seigneur. enfaus.
L M D I T
L .E D I T I N K P T O S.
X X I t.
EXtrabitur nnjlro mirabiüs fqnore pi/c/s t Pyfftitur ille ciho , depajeitur ijle veneno
{ £Jf"£e p'jcator t i' t'b' dotla manus : ) Inque pari causd qued gemat alter habet.
Qucm ji feilt- rudi quis fangcre fujlinet auftt , Mes eadem quare juvet hunc^ eur tarqueat illum
lik venenata cufpide Lr[ns~, abit: §u*ritisi in causd ejl teva, vel apta mams:
Qtii cnutè renet bim dail.it/iie evijcerat arte t jlpia manus jejhs dj? trijlici -jcrt'tt in uj'us y
Mox impunc coquo tradere monjlra potejl -,
Ipfa vel everlit gaudia lava manus.
J Ih qiiod edat , qitod Ledat habet cotitrarius alter , Artiii opus vita ejl , non omnibus umnia quadranl;
<j>uid muilis opus ejl ? hoe in amore valtt. Ghiod nt/cct buit) HU cumrmda jrpe tulit.
Ovidius i. Amand.
Apul. ex Afran.
2 Corinth. i. 16. 'Den defe een reuck des doots ter , Ecclef. 31. Quiquaeritlegem replebitur ab ea,&
doot : En den genen een reuck des levens ten leven. , qui infidiofe agit , fcandalizabitur ab ea.
DAer wort een feker vifch hier uyt de zee getogen, Plfcis idem genus buk al'menta benigna miniftrat,
Daer, by een handig menfch,wort voetlêl uy t gelogen; Pi/cis idem genus huk eaufa doloris erit:
'
Maer
die het feldfacm dier niet recht en heeft gevat Cur aliquis pifeem pronuntiet efje malignurn ?
Die
racll gelijckecn hont, ooefc fchoon hy niet en at.
Cumnocet, baud pifcis , fed , coce^ culpatuaejl,
Sietwat misbruiken werkt. Het bocck van Godt gefchre- Saikla Dei lex eft, fert pagina fihra fal:. tem
,
Dootfomtijts die het kelt, en liet! 't is enckel leven (ven : £hio pereat, tarnen hitte leüur 'tniquus habet.
Daer 't Bietje iuyeker vmt , juyll uyt dat eygen kruyt Libet apis violas , 6? aranea libet eafdem \
Daeriuyght, de vuyle Spin vergiftigh voctfel uyt. H#c aconita trahit floribus , illa favos.
,
VAn den Schepper enkomt nictquaets,feydtHermes,
want hetgene dat in den menfche quaedt is, zijn des
fuut terugo teri, fordes corpori ; atq/ii nee leruginem feeït fa- fells aengeboren gcncgcnthedcn , hem aenhangende
ge-
ber, nee fordes auBor produxit , nee malitiam Deus. Scriplu- lijckdcnroerthctyfer,ende vuylicheyt hetlichaem doet;
ram facram , ad ftabiliendas omnium ferè atatum bctrefes nochtans en is de fmit geen oorfaeckevan den roeft, noch
,
detorquere omnes videmus ; alqu't id non Scriptura vitio den genen die het lichuem geteelt heeftvandcvuylichcyt,
,
fed naturali bominum Ji-vc ambitione , fve p-avitate fieri noch Godt van het quadc. Dat de hcylige Schrift tot ver-
,
ratio docet. f'ultures ad male olenüa corpora prxteriüs rtcrekinge van aile ketteryen werdt tc berde gebragt, of-
,
amants ac odoriferis , feruntur ; mufete fana corpora pra- te door verdorventhcydt', ofte door cergicrigheydt der
tervolant , ad ulcera propernnt. Ita ifii , claris ac perfpkuis menfehen, leert de ervarenrheydt. De Giervogels, al wac
Scriptura locis omijfis , obfeuris ac dubiis adlwefcunt wel rleckt voorby vliegende , vallen op de ftinckcnde'en
, aut
non raro perverfa intcrprclatione dubios facere conantur. Imo bedorven lichamen. De Vliegen, gelbnde leden verlaten-
vero qtmnadmodum eadem purpura homines deleclat
, ac ad de, gaen fuygen aen fwecren en ctter-buykrn. Veel men-
gaudium provocat , tauros offendit , ac irritat ad pugnam : fehen effene en nutte ichriftuer-plactfcn van de handt
fic ex eodem loco , bic dotlrina falutaris , ille fchifmatis ac llaende, nemen gencuchte vremdc befluyten teimeden,
fecle occafwncm fiepc arripnit. Unde hoe ? verbo dkam : uyteenige twijfelachtige duyftcre redenen. Ja gelijckecn
Deusbonus, Scripturafantta, homo perverfus. en h;t lelve purperen kleedt den Menfche vèrvroli'ckt, de
Prov. 8. Stieren vergramt en doet rafen; op gclijcke wijle lal den
y^fti funt omnes fermones mei , non eft hl iis pravum quid, eenen fomwijlen Godtfaligc leerltuckcn , een anderen
Ai
*> ncque perverfum
mentibus ftientiam.
; tecli funt intclligentibus
Ceux quiperiffent
ams a naris
Corinth.
aqui inve-
i. 18.
, la parole de la eroix leur eft folie ,
qui oblenons falut , elk eft la vertilde Dku.
& fchadelijcke ketterijen , uyt een en de felve plaetfe trec-
ken. AYat is hier de redcnVan? in 't korte; Godt isgoedt,
de Schrift is heyligh , m-,ter de menfeh is verkeert.
Alsquaet, uytgoedt, ons wedervaert ,
Dat komt uyt ons verdorven aert.
F j TAN-
TANGOR, NON FRANGOR AB U N D I S.
XXIII.
Gbykcant, 6 Rofcmom,
zijt in alle feeften,
"by alle blijde geclten,
MEn
Du midden
ouden vont in tijt, en even noch, rivieren
inde 7,ee en door de baren fwicren,
En dnën onverlet lbo olijfje datje wacrt, Uoch ichoon hacr Ioete faoooi tot in het
foute ichiet
En houdt den eerden ftant van uwen koelen aert. by vloeyen nevens een,
doeli efter mengen niet
Nu immers waer (het ichenen cerüjts droonien)
is'et S,ct dus houdt nu het volk (men mocfet
houwen noemen,
Dat midden in dc zee zijn even foete llroomcn, Want ,cdcr houdt i.jn goet, w,e kan van liefde roemen,
En Wijven onvermengr. Siet wat een vreemt vcribtnt.' paer emant 1 ichoonhytrom, ,jn goet bcw
1
f
aert alleen
Ghy blijft als killigh ys te midden in den brant. tfyvanbyfondergoct, als t lichacm is
gemeen.
Tangor, non frangor ab undis. Corpora communia, fed non pecunia.
l'iifluvii miranda y mete vis mira paella, Corpora funt nobis communia 'lege jugali,
In cireumftifo muts ttterqtie mari cft. Cummihitededtris, atrtua, Pbylli, negas?
Qm Vjs
dtffOH Jmma
Rtgi, BéhUf/m ad.pmt
pallium m n ttmi, ?
ftpyhj
„ut, ,
tJI?
Ut',Ir „
, af „„
„l„l,,u,„,
M r
"f'!" in dJtlitiis,
P,2'i"""
. W'lrihput,
. ...
''T'
tiéliku in liet MMNtlu.
%»•
himili '" <W«, «te ft mm. 'mrim ft
COR-
. ! ; , ,
retfi, uua ferè erat & fivtplex matrimonii ineundiratio , ;// van houwclijcken, gemeynfehap van lichamen
volkome-
ftmul cum ipjis nitptiis omnium bonortm focietas inter conjuges hjck enfonder tegentpreken toeket , gemeynfehap
van
contraita videretur. Nttnc verb mutata tempora ; mutati adeo goederen daerentegen gantfeh verwerpt. Is 't niet groote
ttna hominum mores , ut conjugii facrum in commercium ab- dwaesheyt een tcere maget, u eygen vlcefch en bloct,in
iijfe i res maucipd fatla videatur ; quotqtte hodie matri- den fchoot van defen of genen onbefiiyfden jongdinck
movia, tetidcn Jord.-d.e ferè paëiiows, de boni's in communio- flcchtelijck been te leggen, om naüjn wel-gevallen met
wm non conferendis, interveniant Quid dicam ? ftultè pa- . de felve om te mogen fpringen, een hant vol geks daer-
rentes filiam in matrimoniuni collocant ei , cui dolem dijfi- entegen, of foo wat eerde kluyten in dier voegen vaft te
dunt. Sttdtè muiier marito ejufmodi fe dat , cui Jita negat. maken, dat hy daernict aen en kan? Is 'tnietdulligheyt
Ut hnmida mifientnr omnibus partibus , fic inter
conjuges ni- fijn dochter te betrouwen aen iemant, die men het
hou-
hii feparatum , nihil fingidare t- non corpus., non bona , nee welijcx-goet niet betrouwen enderf? Sekerlijckdewecr-
cogitationes quidem, velim, dïgHeydt des Houwclijcken Stacts , werdt door dcfe
Horat. Sat. i. lib. i. vreemdigheden veel te kort gedaen want voorwaerj
M'traris, cum tu argento poji ontnia ponas, als'et wel fotide gaen , foo behoorerfMe gchoude
niet al-
Si ribi non prarfto, qutm nou merearis amorem? lecnlijck in lichamen, maer oock in goederen, ja in
ge-
Plutar. in Pincent. Matrim. ex va f. Amiot. moederen en gedachten gemeen , en in alle hare deden
Plafon efcrit que la cité ejl bienhettreufe oh en n'entend pas immers foo leer vermengt te wefen, gelijck wijn en wa-
ces mots , ccla cit mien , ccla n'cft pas micn , mais ces ter, als het onder den anderen gegoten is.
paroles la doivent bien encore plus ejlre bannies hors du ma- Waer twee geworden zijn tot een
nage. Maeckt daer gemoet en goet g
niet gebruyekende.
Mediis immixtus in undis.
Slet hier een verfche becck die met de foute baren ESfe ferttnt, medium qui per mare volvitur
, amnem-,
Kan Ipelen in het diep, oock fondcr eens te paren ; Is tarnen aquorei nil trabit inde falis.
Siet! hoe het water raell, fy blijft al even loet, Nos mundi pelagus , nos vaftum curr'mtts tequor,
Sy houdt haer eerften aert te midden in den vloet. Nos tenet in jaljb Doris amara firn
Het is een groote deugt met alle man te leven, Omne latus fcrit unda , furit celer tsfius arenis,
En aen het los gewoel lijn herte niet te gevens Jb! quidagat tantas rivulus inter aquas?
O die de wcrelt fchicp, en fchicp oock even my, jllme Deus , liceat nulla Jalfugine tinclis
Geeft dat in defe ziel de wcrelt niet en zy. Reddere corpus bumo 3 reddert corda tÜnf
A mer en ce tableau, leftcur , prens pour le monde, Avec le fleuve doux de ton efprit ChrefKen,
jEt gard toy que fon fel jamais ne le confondc Dieu donne, que chacun bien donne garde au Gen.
folum negotia, fed aliena eliam, faciunt. Miferosnos! abri- breecken van andere aen 't lijf, en word door de lelve ( gelijck
pimur, t3 coniagione plerumyie in fan'mus , ecquis enim door een ftiel loopende riviere ) wecligeruckt.
• Cui mens circumfltia luxu
Intachim poterit vitio fervare rigorem? Die in de flroom van wtïïufi fwemt,
Nos tarnen adnitamnr contra, &, cum bono Deo, Jlphaum, M is fijn geeft al wat getemt,
mare Sicnlum fubterlabentem fine mixiione undarum , fedu- Offcboon by op fijn zaken kt,
Ib imitcmur ; perque levttates acvanitates bujus feculi iranf- Wert van eens anders vuyl befmet.
euntes, iis ne mijceamur: At, veluti pi/cis marinus in falfis
Laet ons hier tegensernltelijck ftrijden en navolgen de rivicre
undis non falfu-s, ita nos , ne falfngincm trahamus ex boe pe- ,
IVaer bier verftant ,daer waer geen bant. *Der dwafen bant , is onverftant.
Fac fapias , & liber eris. O demens! ita fervus homo eft?
rem jamais un
NF.N vides de paillc
avoir 'entendement ny farce
fol lic
qu'i!
FOrcc actes,quc faifons, font plcines debeftife,
I
s'cn aïllc? Dcmandcz en railbn, on votis les autoriiè
Je vais le vous monftrcr, voila cc lot languir Par la cortttme, helas! un fantaftique lien,
En malhcurcux -amour , £c nc s'cn peut parur. Le fol fe tient lic, & que lc tient, n'clt tien,
Tibull.
Ovidius:
Servttium mibi trifit dalur tentorqne catenis,
UI fac/ant pofiis Dontins tranfire reliêls
Et nunquam miftro vinda remitnt amor.
Limina, propojito fttff.ctantqne pedes
,
Et poter is , modo veile ttne.
OviJius j Mctnm.
Sed tarnen bxrtt amor crefcitque doiore repulfc
Et tenuant vigiles eerput mijerabilt eure. Sdlicet angti/Ium nimittm eondndimur orbt;
Addmitqut mm raadt!.
'Judicia pecc.it qui fapienttr amat.
ODE-
; ;
S Magna
Enfin morbi ,
orïgo ejits dcteéla init'mm ftnitatis efi.
-vitiorum featnrigo efi confuetudinis pkrumque
EEn ingebedde grootachtinge vande
volex een fpringader van
gewoonte des
, , , is als alderlcy misgrepen.
non botue , imprcfa nabis aufforitas- Fivimits plcrique ad Velc-tanoiiskcvcualkainiaci- rner. exempelen vanande- .
exempla, fc? > non quid rcüum,fed quid ufitattm fit, inquhï- ren, niet ondcrlbeckcnde wat rechij, maer wat gebruye-
tfjus. $?t'is nofimm, Lvtfltiarum aut fitperfiui fumptns
fi cul- kclijck is. Wie doch
over onmatïghcyt
bcrifpt zijrilc
petitr, non flatïm recurrït ad antiquam Mam, ij non probam van Ipijic in maeltijïlen , en gact niet tcvltont fijn toe-
excufationcm , non ego fhmptuafus fum , fed mores , ut bodie vlucht nemen tot dc oude, doch ondeugende, uytviueht.
funt, tantas hnp:i(!as ciigunt? Nte naslepidi fumus .' Stm- 't ls lbo dc manicre is 't niet wat fhws ? met ons te willen
!
ptuofttatem cxcHLüidx' , èementiam culpamus. Nibil peccaü v erontfchuldigcn van koftelijckheif , bcfchuldigen \vy
antiqnit'as , nihil erran&unt ntultitudo nos moi'cat. Malei ons indcr daet van dwaeshcyt. Njemant bedricgc fich
cGnfueiudo, i-etnfias crieris efi, dixit Thcahgus. Non exetn- fclvcn noch de outheydt van de mtbruyeken , noch dc
:
/>/>> , ,'id Icgii/.-a judicahdum pronuntiant Jurifeonfulti 3 non menigte van die hun milgrypen , ian nimmermeer dat
confueludine , fed ratiune fuivendum clamant Ethici. Con- flim is recht maken. Quade gewoonjen zijn oude dwalin-
cludo, antcadïut'.tini gregcm fcqui , peeudum efi , nonbomi- gen. Men moet nacr wetten, nicrjnaer exempelen wij-
num. Nee enim bene cirrere potefi , cui cura ejl alienis tie- len. Men behoort na reden, niet -Ba gewoonte te leven.
ftigiispedem ittfigere. — .
.
Slechtclick fijn neus te volgen, en dfc gecne die voorgaan
Scn. Epill. f 1 . A an ego
7
nmbitiofns fum , fed nemo alitcr nateloopen,is beeften, geen menfehen werek. Nicmant
Romte potefi i'ixere. Non ego fumptuofus, fed urbs ipfa ma- gaet'er wel die fijn voeten geduerignüjck wil volgen aast
gnas impen/as exigit. Non efl meum vitium quod iracitndns eens anders voetftappen.
fum ,
quod nviidum couftit/ti certttnt genus uit£ , adotefcentia
b<£C facit, ghtid nos deapimus? confnethdine obducimnr. ghiod pauci f/kcinnt , nolumits imïta-
Idem EpilT. f8. in fin. Inter caufis malwum nofirorum rs: qmtm plures facere ctEpcrunt^ quaftponeflius ft, quiafre-
efi, qnod vivimus ad exempla, nee ratione componimur , fed quentius, fcquimUrx & recli apud tftii jocutn tenet error;(je.
Gal. f. 13. Gy
zijt tot vryheyt geroepen, broeders, Stulticia ligamur , non
Jfaet dan inde vrybeyt , alleenlijk dat gy de vryheyt compedibus.
niet en gebrttyekt tot een oorfake den vleefcbe.
E Oc
En
Itaet
daer
degeck enkijekt alswaerhy vair gebonden!
ismacr een dract hem om liet been gewon-
Een iiroo , een eenig ftrao is hem een ltalen bant, (den>
SPiritus
At
excelfo fe tollit in af ra volatu,
earo, compedibus deprimor , ipquil, bumi.
Tu quid vincla wees , age , nunc videainus ineple
Sict waer dc menfehc vak door enkel onverilant. Maria vel fit-amen, -tampt dis infiari habet.
Wat wrecdc ziel, wat zijn doch al de touwen
zijn, 6 yile liitrum, popularis bonos, fngitiva -uolt/ptas,
Die ons den Chrilr.cn aert hier vaïb geknevclt houwen? Haccincfint pedïbus pondera jnfia tuis?
't Is lucta tot ydcl eer, of legt tot vuyl gewin, Pró 1-iles anima s ! devotaque crura catenisf
Al niet ft enckcl ftroo , ja webben van de fpin. fineimiir, ncruus nee tarnen ullus adejl.
'Efprït fouhaite au cicl Ion noblc cceur cilendre, Caul-int captivité , efclave fc faifant
L Maïs eelt mnas dc chair au monde le va rendre, Un Tot efl: garotté de paillc leulement.
quid infefe deliciarum completlitur , in nos parata ft effun- ons goet voornemen. Welacndan, laet ons tegenwoor-
dere , qitalia tandem aut quanta nobis conferrc pojftt , enu- delijck eens de fake wat naerdcr onJertatten. Genomen
meremus. Honorcs dabit , inquies ; fumi funt. Divitias; dan dat de gantfehc werelt haren, fchoot als open dede,
mnbra. Nomen acfamam, aura ac flrcpitus. Voluptatem om ons, met al datfc weet byte brengen, op het vriende-
denique ; fallax prnrigo efi,primb blandietts ypoftea dolens. Et lijcklte te troetelen , wat foud doch al te beduyden heb-
quidem ifta omnia deterhres non raro nos reddiderunt , mciio- ben ? Sy kan ons eerllaten geven , fuldy feggen. Maer
resfere mnquam. Nee enim autfirmiora latera, aut i'ita wat zijn' die anders als een lchaduwe ? Sy kan ons totcen
longior, aut mens beatior binc alicui futura efl. Ex adverfo, heerlijken naem verheffen. Maer wat isdie anders alseen
quid ft, effufis babenis, in nos feviat orbis terrarum, adebut luyfcnde windeken ? Sy kan ons met wellull vrolijck ma-
Ruina coeli fidera mifceat, ken. Maer wat is dat anders, als een bedricgelijckc ke-
Ingens tarnen folatium in prtefentium èrevitatc, infuturo- tclingc ? Dit alles maeckt ons veeltyts flimmef , felden
rum perfeverantia. beter. Ten geeft ons noch langer leven , noch Merker
Paul. Rom. 7. ZZ. Deleclor lege Dei fecandum interiorem lichaem, noch gerufter gemoet, maer wel het tegendeel.
hominem , video aiitem aliam legem in membris meis , repu- Ofdan fchoondewciclt onsalquame af hemen, watfe kan
gnantem legt mentis mc<e : &? eapientem me ftib lege peocati. en mach, foo fal , in allen gevalle, voor ons grootc vcr-
Augull. lib. ConfelT. O Amator mundi! cujtts Deigratia '
troollinge ont(hrcn,eerll:elijck uyt dc kortheyt van deje-
militaris? bic quid, nift fragile , nifi plenum periculis ,&'per genwoordige ellende , cn ten tweeden , uyt de langkduy-
quot pericula pervenitttr ad majus perieulum ? pereant b*c righcyt van de toekomende geluldaligheyt.
omnia , fj? d'tmittamus htec vana Ü* inania : conferamus nos
ad ('dam inquifitionem eorum qua finent non
g UI CAPITAT, CAPITUR.
XXV.
Sic daar een cygen beek voor defe lofle gallen, De vang hem een pack, de vang die is hem tegen,
is
Die Tonder na-gepeys in alle fc hotels talteni De vang is hem verdriet hy ia'cr meé verlegen.
,
Sy lijn te byiter graenh, maer, liet! ten lijt niet lang Wat is'cr menigh incnich dien geit noch goet en paft,
De grijper is gevat, üc jager wort de vang. Want daer bcleyt ontbrecckt daer is dc rijekdom lalt,
melmeum
fiat ,
, ft
& iflud: & fi
mt amas, fodes.
Terent. Eunuch.
"WD vero efl quod mibi puto palmarium
,
XMe repperiffi, qua modo adolefcentitlus
Meretricum 'mgenia fj? mores papt nofcere
Maturtt ui cum cognórit , perpetuo oderit : Nsfe mnia /w,
FORTI'-
. :
'Pfal. 117. i.Sijne vrienden geeft hy het alflafcnde. Non labore, fed munificentia Domini.
Ecclefiaftiq. 11. 14. Les biensïê les maux, la vie & la mort , la pauvretd& rkheffes fint du Seigneur.
L'oifcau de mer par tout, fans s'arrcltcr tracaiiê, Ce qui nous cnrïchir, elt, Dicu, ta riehc main.
docforum drcinas, nee artificum gratiam , cum fapiente He- Ecclef. p: 1 1. Dat ten loope niet en helpt fnelle zijn; ten
brtfö, refpondebo. y{ Deo fanè ifta omnia. , a Deo funt. Dei flrijde niet en helpt fierk te zijn : ten rijekdom niet en helpt
arbitrio expenditur vicloria, ait Me, neque ad infolcntiffimos k/oeck te zijn, Sec. Die cn dicrgclijckc fegeningen da-
quofque Ma fed ad cos duntaxat, ad quos conditor
aceedit , len allevan den hemel. Na den raedt Godes (lcydt'cr
Me return (3 moderator accedere voluerit. ille quoties Jitis een) werdt dc overwinninge uytgcraeten , en den legen
anxiliari ftatuit ,externis Mis plerumque fe afiringi non vu/t; volght juyft niet die ftout cn vermeten zijn , maer alleen-
imoea axerfatur potitts , injlrumcntifque debiliuribus magis, lijckdegene hetGodt
diebehacght dien toe te fchicken.
quam robujiis , juvare mavult. Loquuntur id exempla Gi- 7c» is den Heere niet fwaer (feyde Jonathan 1 Sam.i8.fi;)
dionis,Jonatb^, &
aliorum. Cujus rei i/labaud dubieeftra- door velen ofte -weynigen
te helpen : en vccltijdts , felfs in
tio, ut bona, qu£ infperata nobis eneniunt , recta manu 'e denmeellen noot, behaget Godede fijne, door klcync
Dei in nos delata intelligamus; eique tanto impenfius grati en geringe middelen, uyt het gevaer te trecken onder :
animi viitimam offeramus. Eam rationem expreffit ipfe andere redenen, fonderlingc, op dat den menfche geen
Dwjud.j. 2. Itorrc en foude hebben fieb felven in fijne vcrlofiingc iet
Salomon Prove ib. wat toe te fchrijvcn macr alles rcgci-rccht uyt Godes
:
Benediilio Domini divites facit nee fociabitur iis affiiclio. milde hant foude bekennen ontfangen te hebben, endics
,
COs^nodqtie
obtufa Vianet i giadiis tarnen addit acumen,
dedi! fnro, non dedit ipfa fib't.
COsEtaaüt tritas, abtujior ipfa, fecures,
d fcabro fplendidus axe cbzlybs.
redit
Cofis agtint partei in peclora mfira pttcii<e, Siquis in aiterius fua crimina prclore fenjit
t
Ghtasqtic dedére aliis, non babuère faces. Hei mibi! quam fievas exerit Uk manus ?
PbyJli, dion*o mibi cum jtcur ignt peturat, Dmn vitiis agttur, convitia fpargit in emnes
Cm da grris fiylbictl frigidiora nhe : Zoylus, y
crimen quod petit , intus babet.
Mcglacies torret, mibi /rigora canfa caleris, C landedumi tua -vota , foris quid eernis acittum ?
Ak! calor bic tandem defmat, unde verat. Crede mibi, ftbimet quifapit, Me fa-pit.
P E C«
: ; ,
Rom. i. xi,
Ghy die een ander leert , leert ghy u felven niet ? Docet ipfe docendus.
een plompe ftecn gehouwen uyt de bergen,
BEfïet
Die komt het rijne ftacl, die komt het yfer tergen,
COsAt acuit ferrum
tarnen hoe
, gladiisque reducit acumen,
, ferro qiiod dedit, ipfa caret.
Die wil dat oock het roeit fal blincken als een glas, Si dum Jancla doces alias, perverfa fequaris^
En efter Mijftfe fclfs, gelijckfe voortijts was. Ingenium cotis^ frivole docJor, habes:
Daer 7,ijndcr in het lant, die al de wereït leeren, Qux tu ennque moties , ea denique pondus babebwtt
,
En brengen nimmer falf ontrent haer cygen feeren Convenant diclis fi tua facla tuis.
Ey vrienden niet alfoo het is de befte voet : Dijcrep.it a monitis cui devin vita fivcris,
Als fich de meefter felfs een cygen lefle doet. Defiruit exemplb, qua monet ipfifuo.
Nefaites point felon leurs cettvres , ear ils difent ne font pas.
O Qifil cit
Un autre admoneitcr
mal ïëant ik
,
de mauvaife grace ,
£c point avoir de traca>w
De fes enfeignemens !
tatcm effundunt , pltij que fere exemplo , quant peccato nocent- geieyt werden. Want in gevalle in
de iulcke deleerenietbeanr-
woordten wen van dedaet, ib cnlbndigeu delbdanigcnnietal-
Sermo quidem animi interpres cfi , j'ed vocalis tantum ; afiio
leenlijkten opiïeii van hun felven maergietcn de
feylen uyt over
verb realis y hanc malim.
-
Magis enim credibile puto ea unttm- ,
degantte itadt, en doen meer Cchade door haer exempel , als door
quemque ex animo veile , qiw agit , quam qutf loqiütur :ideo- de londetelts. De woorden dicmen fpreeckt werden genoemt
que janiores de fide cujufque magis oculis , quam auribus cre- tokken van hetgemoet 7 dc daden fijn 't noch beter: 'tis wacr-
dunt. Ghtibenè dicit & facit, omni exceptionc major efi ;
Ichijuelijckcrdaticmantvan herten meynt,h« gene dat hy doet,
duo tarnen bxc
fi
feparanda funt , retlcfacientem & telera ta- als het gene dat hy maer fcyt. Deouden,van iemauts
gelooveoor-
deelende, geloofde ten dien aenlien veel beter haer oogen, als
eiturnum, prxj'erendum judico.
haer ooren. Die wel fpreeckt , en met eencn wel doet is een dub-
Chryl, in lib. de compuncl. cord. Doccre & non facere, bel man Indien men nochtans defe twee dingen foude willen
:
,
nonjölum damni plurimum confert. Gran- lcheyden,foo is den genen die wel doet, en vóórts iUllelwijgr.
hteri nibil, j'ed tsf
dssenim condemnatio component: quidem fermonem j'ttum : vi- noch verre de belle te houden.
tam vero fuam atqtie operam uegligenti.
Auguft. fuper illui Beat. Immacul. 1
'tls maer een niet , die 'twel hefat. Let , "juat n ontfet.
het mommc-tuygh dc
Wilt gy dc fwaerfte ftraf van liefdes vierfchacr weten?
Sy wort in on!c tacl een blaetvme Jcbecn geheten >
GHy
Vermits
fiet
maer
fy dat alleen
henen jagen,
kinders
der hadt cn
in fiigeiii
Y.' dat's een bitc-bau die ieder een oniiïct, Maer wie het met gemack en bnytcn vrecie liet,
Maer keert het fpoock ccnsom,tcn is foo lcclijck niet. Die lacht met al het volck dat lbo bekommert vliet.
Dat ghy, ö vrycr, noemt 'tgcwcnfchtc goet te derven, Hoe won een fchicück menich by wijlen omgedreven?
h ( na dat ick het vat ) u eeritc vryheyt erven Yct ,ick en weet niet wat, dat doet hem dickmacl beven,
Geen quaet is fondcr goet , voor die het wc) belcyt; Maer 'tis recht kindcrwerek lbo licht te zijn beducht,
Sy neemt ti oock de vrees die u dc koop ontfeyt. Hoort reden, eerjc fchroomt ; enweegt,ecrdatjevkieht,
LArva quod eji pueris , id amantibus ejfe repulfam j HOrrendo pavidas hinc territat ore puellas ,
7a»; fëtr arcitenens, quant Cytksiea j uitent : Inde cavo rifum cortice iarva movet.
Frons in utraque quidem tneiucnda, ftdinfpke lergum^ Deterior verg rerum fuccurrit imago ,
jlut Itvis biuc cortex ) aut cava pinas erit, • Etfalsd mifiros anxietate premit :
^uid gemis optatx te fpe cccidijft paella? Augct homo pi oprios anima pknmqtte dolores ,
Priftina Ubertas binc ti bi fa ha redtt. inque fuam mens ejl ingenïofa neccm.
Spes fublata met urn quoque fuftulit ; ige mentem, An Eia age tei ribilem rebus , tniftr, abr'tpe i'amant ,
Pronte quod borreisdum eji y India a terga gerit. Ludicrus error erit, quod modo terror erat.
Qui le voit d'arriere , Ne faicl que Tire. De vahte craïnte , injttjïe flainte.
LERcgarUc
mafque te faict peur: mais , mon ainy , dc grace,
auln" )e dos, non ieulement la race
;
LEAuxmafque, regardc au front du faux viftgc,
idiots enfans abbat tout 1c courage;
Tu ,
qui plams grievcment ton mallicureux amour, Mais qui voit l'autre bout, y trouve moins que rien.
Y trouveras foulas, li prens un autrc tour. Nous n'aurons point du nial,fi nous le prenons bicn.
Plutarch. in Moralib.
L't pueris , cum terrentar petfonts, damus eas 'tn mamts, £? verfatas oflen-
dimus tnanes , ut difcant non timere ; ita conveniet , adbibtld rath-ie ,
resfpede ttrrificas excutere , ut , cumvidet imus non ejfe quod uppa-
rentj contemnamus.
Scn. de Ti-anq.
Sciamus omnia tque leviti tfi, extrinfecus diverfas facies habcMia , in~
trorftis pariler -jana.
P E S S I-
: ,
Venturi timor ipfc mali. vaer te komen, dadelijck in het uytcrllc gevacr zijn ver-
vallen. Men heeft menfehen gevonden , die , *t fchepe in
Reperti funt quï dtim in navï periclitarentur , non cxfpeila- noot wefende , hun felvcn uyt vreefe van verdrencken
, in mare fefe praeipites dederant.
td navis fubmerjio?ie Mi' buyten boort hebben geworpen, verdrenckende allo, om
ferum mori ne moriamur. optime Seneea quid dementius
efi , niettevcrdrencken,enlr.ervende, om niette fterven. Wat
quam angi jutm is ; nee tormento fe refervare fed accerfere is'er geckelicker , feydt Seneca , als met
,
toekomende
fibi miferias? fwarigheden fich felvcn te quellen ?
Sencca: Plütarch. in Mor.
Adhibe rationcm difficitltatibus , poffunt dura molliri, ö" Terror abfentium rcrum ipsd mvitate falfo augitur eonfuetudo
angujla laxari , & gravin feite ferentes minus preme- autem &
ratio efficit , ut ea , etiam qu£ horrenda
funt na-
tura , terrendt vim amittant.
COmme, aux enfans, paroift Ie mafque cfpouvenblc Mais qui,dc tous coftés,ces monftres taftc voit, &
A Thoramc ainfi la mort reflemble mifcrableï £11 fin n'y trouve rien qu'efpouvantcr !c doit.
M Tu
Anic
.Si
tcs amoflrs en cbaftc révérence,
lu nc vcus languir dc longue vcpentence,
pourras, ians douleur, tenir en main 1'oignon,
L'Oignon
J-ors quant
1'our ailbuvir le ten
lors fuift plcurcr , quant
un inuvt iu\ ïlu et'iHwlc
de fel brutaux amours,
on !c dcshabille
lu-IIi- fill-
Herod. lib. i.
"WïJ?!! *
vir ° i" mullere probrofa : unde Herodott.s apud
l.ydos ar
ySplcrajquegcntes, mam
ticep)
^ a"
barbaras, vim indecounn
tefito* ""imal natum
tr.idit fe nudos ollen-
ejl
fuift
pudous & verecundispar-
* Adde:
Flaghiiprïmipiumejfe^ mutare inter eives corpora.
S I MU L
,
Ecclef. 6. Vrïent , foo lang als 't dient. Amicus certus in re incerti cernitur.
JOiiant avec 1'oignon , je nc faifois que rirc ; E'amy, quand tout va bien , eft de bonnaire & doux,
Mais ü me faiót pleurer, iï tort je le dechire. Mais touche le de pres , voilü un grand couroux.
verbum audit Sc continuo cum gaudio illud accipit, non foo lange hun faken wel gaen, Godt loven-, maer als fy eens
habens autcm in fe radicem, tcmporahseJl,acfa£tatribu- hart werden aengetalr., werpen ttracx , ick en wett niet
latione continuo [candaüfatur. At tu,ne nos indttcas inten- wat,lafterwoorden tegen den Hemel. Het zaet ( icytden
tationem,Domine ,
potiu/que nobifcum age ex verbo trio quod mont der Wacrhcyt ) dat op jleenacbtige plaetfen gezaeyt is,
ïoeutus es (in Pfal. 89 32. ) Si julïitiam meam profanave- zijn defe , die bet ivoort boot en , enontfangen het Jélve met vreug-
rint , vifitabo in virga iniquitates conimj Mifcricordiam den, maer-, den tijd vanvervolginge bomende, als geen-wortel
autem mcam non difpergam ab üs. hebbende , -werden terftont geergert. Maer , ö Hccre onfen
-
Cicero Quam miferh ftrvit ! Cui muiier imperat , cui leges imponit tfra-
fatbit, jubct , vetat quod videtur : quï rti/j/l imperanti
ncgare pol'efl ,
ml recujare : pofcit ^dandum eft; abcmulum ; vocat
ejiiil , , venkndum-.
mmatur-, extïmefcendum.
iavitus. Jnimum itaque fic componamus , ut quidquid res , hooriaem is , macr we! den genen die tegens
zijn danck
exigit, idvelimus. Nilgra-ve, quod fponte ferimus. du- NU ietdoet, is ongeluckigh. 'r Is geraden als de faken
haer :
rum , quod fponte facimus. Ut igitur acerbitates multas ac na ons niet fchicken en willen , dat wy ons fenicken
na
molefllas evitemus , confilia ad eventus ae tempora fleclenda de faken. Ons kan niet moeyelijck vallen
, foo wy
funt. Oportet enim tanquam in talorum jacln, ad id quodce- 'tgeerne doen. Gewilligen arbeytwas noyt pijn gewilli- :
'c'tderit , res faas accommodare , 'mquit Plato quocunque gen lart wocgh noyt fwaer. Al ons voornemen dient ge-
,
modo ratio id optimum cjfe dixerit. Timpori enimcedere, ait bogen te werden na dc voorvallende gclcgenthcyt. En
Cicero, id eft necefjilati parere , fempcr fapientis habitum gclijckmen in 't verkcer-bert (fcytPlato) na den loop van
eft.
Vltimum enim ac maximum telum neeeffitas , nee aliud ejus derteenen de febyven moet tiytfettcn, en fijn fpcl aen-
effugiumeft, quam veile quod ipfa cogit Mquumeft, mi ho- . leggen; alfo moet onfen handel en doen na den loop on-
mo, ut tibi placeat , quidquid Deo placuerit. Concludamus ; fes Tevens belcyt , en over
t'elcken nieuwe voorvallen,
tjf dicamus cum
po'eta Periand. per yjufon. nieuwe ractfiagen genomen werden. Sich na den tijt te
Faxis ut lïbeat, quod eft necefle. voegen, dat is, dc noot plactfe tc geven, is wijle luyden
Terent. Hec. werck :want noot en is niet t'ontwijckcn , dan met te
Iftud fapere , qui ubkunque opus fit animum pojfis fieclcre.
eft willen datfe ons gebiet. 'tis biïlkk,örnenlche, dat'et dy
Virg. Nate ded quo fata trabunt rctrahunlqne fequamur. behage , dat Gode bchaeght heeft.
Plut. in Lacon.
Leotychilas a quodam , quafi minus confians ejfet , notatus , mu- dentisenim eft , pro re vatA mutare confilia \ fine causA au*
tor, inquit, fed pro temporum ratione, non ut -vos. Pru- tem fubinde aliumfieri, inconftantU vitium
eft.
DF,Hyweerhaen enfwiert
hem van de lucht
lact
ftaet , hy kannict ftaende blijven;
geduerïgh omme-drijvcn
Maer als hy eenmael treft den rechten hemel-wïnt,
Soo is't dat fijn gedwael ten letten riifte vïnt. Et, mali, diverfum quif/ue capcfiit iter.
Gaetfuckelt, ydelhert, door alle Werclts hoecken, Wc fibi di'jitias pruponit , (y ahcr bonores j
Doorgront al watter is doorfnufFelt alle boecken, llle -voluptati credit iueffc bonum.
Uw' even groot,
dorft ishonger uw' ongebluftj Fallimur beu! ftatio Deus eft, Deus t/na quietis t
In Godt, in Godt alleen dacr is dc ware ruft. Non alibi placide commoda ment is erunt.
Pfeaum. 73. z8. Quant cl mot , a app-ocher de Uien feft mon bïen.
TEM en vain que cerchons repos par mer , par teiTC; Du monde les plaifirs font tous trempez en ficl,
^Nos palfions , helas ! nous font par tont la guerre ; C'eil donc lc feul plailïr fe conformeer au eiel.
IN DOMINO QUIES.
INdex magncticus nufquam confiftit , nifi in feptentrionem T^E naclde van het lee-compas en ftaet niet ftillc, tenzydié
verfus fefe moverit, ac in fidus Mud polare aciem fixerit. -^gedraeyt zy op dc noort-llcrre. Daer is geen rulle voor het
Nufquam animo humano menlchelijck gemoet, ten ly het fglve (kh vait op Godt (lelie.
quies , nifi in Deo. Nee enim aut
Want noch den glans van hooge Itaten, noch ovcrvloet van rijek-
opum abttndantia , aut fam<e pruritus
bonorttm fplendor , aut
dom, noch liet geruchte van een loftclij ken naem onder den ineu-
veram animi tranquillitatcm cuiquam pr^/litciit : ejufque fchcn , cn kan ons de ware gerullighcyt desgemoets aenbrengen.
rei Vti naturalis ratio bare reddilur : anima infinita atque En hier toefchijnen Ie lfs natuerlijcke redenen te dienen. Deïie-
teterna in rebus finitis hifce ac momentancis ac cum ipfa 1c des menfchen,alsecLnvijjhenoneyndigh zijnde en kan in de-
, , ,
eft deliciarum , quod bumana promitlit imbecillitas ; quis non kende,cn lal nieteenklejuaclitingeaeukunien van alles,wathicr
Vcrmakclijck fchijnt te weien > Wie (lcgg'ick ) en lal lijnen geeft
ad ueri gaudii attilorem Deunt,
efferatnr in cujus dcxtni
niet verheden, omnatelporen den gevtrvande ware vreughde,
delcctationcm plcnitudo ? ae» wiens rechti.-rb.iyil h Idn.Jtfibnp ter ra/beyt in ïCHwixhtvt
gelijckdenPlalmiitfeytPfal.i6.il.
Matth. 11. 29. Fenite ad me amnes qui laboratis , inxe- &
nietis requiem animabus veftris. Ons ziel, een licht dat ecuwigb febijnt.
Pfeaum. 75. ^urf aiitre ay je au cielFOr n'ay je prins plaifir En vind geen ruft in 'tgeen verdwijnt.
en la, terre qtfen toi?
FUGAT,
: ; , ;
Hy jacght , maer laes ! verjacgbl. Soeckers van kttnjlen vinders des bedelfacx.
,
M
(
Argot fint Coridon, cjui tafchc de la nrcndre; /~\Uc croupir par tous entrailles dc Ja terrc,
fert
Maisellc, pardefpit, a Thnfis ie va rendrc:
V^,Et faire tous les jours aux mincratrx la guerre ?
La proye tuit de l'un , a 1'autrc prend la reu. Oh rien ne trouveras , oü n'auras point dcgaini
Voyla! un loc amant nc fat qoc de fiirer.
Un autre ;i le pront, &
tu la vuide main.
ARTIUM
!
: ,
. : :
Stc vos non vobis fcrtis aratra boves. INdicn men recht wil inzien wat'cr dagelijcks uyt dé
Et reliqui ejufdem fententïét verfier/li in vulgtis cbymi- lmifle der Alcumitlen voortkomt, men tal aen dc fclvc
torum non inepie (iki poter unt, ft ea, qua ex qffieina ifiius defe veerskens van Virgilius wel mogen toepiuTen
artis indies pro/kunt , confidcrcmus. Ea veri fine chryfopeeia, Dat het Scbnepjen wolk geeft ,
id efi , ad attritm faciendum ejficax j Item arme exemplis Dat de By om bonigbfiveeft, t
probari pojjit verc aliquandb hac arte aurtim faelum effe, nee Dat den Os uyt ploegen gaet ,
ne, non efi nojlri infiitatt bic inquirere. Hac fi quis ve/it Komt niet tot der dieren baet.
eonfulat auclorem Mag. Dij'q. lib. i cap. f. Illud tantum bic .
Ick cn wil hier niet treden in de bemerekinge of defe
dicam , ebymicos quidem mitlta cgregia , bumanoque generi konfte wacrachtigh goudt kan voortbrengen, dan niet:
planè utilia incidenter, ö" winti aliud agentes , in ufum mor' anderchebben daer van wijt en breet gcfclireven. Dit wil
talium protulifc, plurimos tarnen eorum, non mo'do nihil ex ick hier alleenlijck aanwijicn,dat wel waer is, dat de Al-
arte ifia compendn fecijfe,fed omnibus exhauftos prope cla- cifmirten wel veel nutte dingen, als in 't voorbygacn, heb-
dibus , omnium egenos facultates faas in fumo ben ontdcckt : maer de nurcigheyt daer van komt dc vin-
, fitu, ac
pulvcre ,
tnijire abjumpfife ; idque ipfi alchymia autores fc? ders der ièlver minlt te paflc, alfoo meelt al wat by hen-
fautores, Geber , Lullus, y
a/ü fatis indicant, citm fuos mo- lieden gevonden is, de vinders foo dier heeft gekoit, dat
nent ne animis eliftituantur , quoties oleim , ts? operam perdi- vele van henlieden in ltof, roock , cn ltanck haer midde-
diffè fefe non rarb animadvertant ; fed ex integro pbilofopbai i len vprblafcn hebbende, cyndelijck tot de iiytterite armoe-
incipiant, {ita ifii fiudium cbytnicum fatis faperbh tanquam de fijn komen te vervallen, en door het onnodige te Ibe-
per excelkntiam ,
nuneupant.) ghtid dkam? frufira fapit, ken, het noodige quijt geworden zynde, hebben alfoo
vrouwen en kinderen nacckt en bloot of op den dijck,of
voor het gallhuys henen geilek.
Mart. Dclrio. Difquif. Mag. lib. i. cap. f.
ARtem ehymicam, qttff medicina adminïculatur ,/ane lau- Intcred tarnen biec ars non convenit nifi opulent'iffimis : mnlti
do, veneror, ut phyfiologia fietum prafiatitijfimnm : enim hac arte dep.iuperantur, in eau/a fuut ut texores &
inientrieem auri potabilis : Jpiritus enim fubtilijfmos ex me- liberi cogantur indigno qihvftu fe fufientare, idque vel ipfi cby-
tallis, plantis, gemmïfque eelucens, quo fubtiliora, boe purio- miti fcriptores teflantur ^ namGeber, noncjgo, inquit, hac
ra , ü? quo puriora , boe efficaciora remedia prabet , &c feientiaigenti & pauper convenit yfed potius
i efi illis inimica.
Pfalm 3 9.
7 . Sy vergaderen en weten niet wie 'e Quod capis, alter habet.
krijgen fal.
WAtlufthet menig menfeh met handen en met Voeten ECquid adhuc atris caput abdis , bomuncio^ lufiris?
Hier in dit aerden hol, gclijck ccn mol tc wroeten? Ecquid adhuc vili pe&ora eondis httmo ?
Het gaet hem als het Fret j hy woelt fijn leven lang ïu viverra tuis^ tu mente manuque laboras,
En liet, ey Ucve, fletj een ander heeft den vang Et mox qiii pradd gaudeat , alter erit :
De loon van 'lijn gewoel, en van fijn angftigh ilaven yflter erit ; qtii vina eatlis depromat avitis f
Is maer een oude fler, om in ^ fijn begraven. Vïb I dabitur eineri trita lacerna tuo.
Rijit hooger, weerde ziel, en vry al verder fictj Si fapis, ergo putri tandem caput exere terrd\
Dat u geluckigh maeckt is hier beneden niet. Qjueque rapi nequeant prcemia , difce fqtti.
Ecclef. Mm
ml ne voyt jamais affez, de ricbeffes, ne fenfe point & pur
qui travaille-je ï$ frieve ma ferfinne de bien ?
Qiioy te feit, mortel, par avarice, &: rage, Ne vois tu pas qu'aux tiens ne fers que dc Furet?
Par pcine, par labeur de confumer ton agc? La peine eilleulc I toy, un antre a le banquet.
QUOD CAPIS, ALTER HABET.
OCuras hominum O ! quantum cft in rebus inane
ACb , hoe ydel zijn de forgen ,
Hic tametft liberis orbus-, ifam tarnen alicno bare~ Die den armen menfeh verworgen %
di nutrire non definit: ijle, eum diu paree vixerit, opibuf- Dendcfen,athocwelfondcrkindcren,enlaet niet af fchat-
que fattïtli* congcrendis éVUM confunipjerit , quotfilios, toti- ten re verlam el en voor een cirgenacm ,dic hy niet en kent.
dem cadaver exfpeclantcs vnltures circum fefe habens, tan- Den genen, kinderen hebbende, mitsgaders lange cn veel
dem exfpeclato fine fiipmnum Hm
ttaudit, ac perfonnato file- voor dcfelvc hebbende geforgt,en heeft menigmael , voor
tu nudus in terram abditur. Saladinus, qui Syriam, JEgy- forgen, geen andere vergelding, als de forgc van
al fijn
ptum,ac Afric<e bonam partem jubegtt,vicinns morti, in co- fijnekinderen, duchtende dat hy te lange leven fal: wer-
gitatïonem 'banc firió defcendifie dicitur, ac proinde fupremd dendedagelijcksvande fclvc niet anders beficn, dan gelijk
voluntate voluijfc , pro omni pompa funebri , tunicam tan- ccn rtervend gedierte van een grage giervogel , totdat
tum interiorem in bafiei fublimem efferri, eum acclamatione: hy ten laetilen, met gemaekte cn uytgeperile tranen,
Unum hoe ex domitore orientis reftare. EJl fanè, cft-, nacckt in het diepe der aerden neder weit gelaten. Sala-
inqui't Ecclef. j\ 12. alla infirmïtas pefiima, quamvidi fub dijn, die Syrien, Egypten, cn een groot deel van Afriep
file, divitite eonfervata in malum dominifui : pereunt enim t'ondcr heeft gebracht, gevoelende fijn tijdt daer te fijn,
in affliclione pejfimd. Sicut egrefus efi nudus de utero matris na dat hy fich feHs crnitelijck in defe bedenckinge hadde
fit*, fie rcvertetitr , £jf nihil auferet ft de labore fno. gegeven , heeft cyndclijck by uytterftc wille bevolen, dat
§v.\d ergfl prodefi ei , quod idboravit ventum cunclis men voor dc bare in plaetfe van pronk-kleedercn ,prach-
diebus vit<e fttie? Cognovi, inquit ielem cap. j d non tigc wapenen, ofte andere lijckcicringe allcenlijck fijn
1 ?
effet tnelius, quam Ixtari f? bene facere in , hoe hemdenrock, aen een lance gehecht, lbude omdragen
euhn donum efi Dei. met een by-roepj van elen overivtnner van V Ooflenfts dit
overigh. Dat is een boolc plage,fcyt Saloinon,
Luc. U. Stultc,hac miic anima repetetur a te,qu* au- ™"ff™
temparalii cujus erunl? S ont^ cr der tonnen :Ri|kilom bewaert tot fcha-
de diens, die hem heeft: want den rijekenkomt ommet
De Imperatore Severo memorie proditum efi eum, cumfen- grooten jammer. Gelijk hy nacckt van zyns moeders lyf
fim mortem fibi imminere fenfifiet , linteum, in quo timulan- gekomen is, foo vacrt hy weder henen. Wat help'ctdat
dus erat , per cajlra conto levatum circumferri,& per pt\eco- ny in den wint gearbcyt heeft? alle fijn Icefdagc heeft hy
ncm edici jujftfiè
En.' ex amplifiirnis regnï opibus, quodnni-
; in duytlerc gegeten, &c. lkmcrke,feytdcn felvcn , dat'er
mm Stvtrtu imperator fecum auferet. niet beter en is als wel doen cn vroliick zyn.
H 5 T IB \
: ; ,
*Dat hier i-erjlkkt , daer verqttiikt. Onder urientfehaps Jcbïju , het qnaetjie fenijn.
HOc vrcmt
Al wat my
fpcelt Vernis wicht byna in alle menfdicn!
niet ch wil Jut plagiek eer tc wenlchej);
Els loopt het puytjcn ra dat vecidigh henen vliet,
V An wacr, macgt ;van v l'r foo loiifc treken?
Al' tin fttpporty a l'autre la mort. Le pire tour , fous pretext d'amour.
I N I-
; , : ; ,
Jacob. 1,9. Een broeder die vernedert is, roemehtjijn Bonis, nil nifi bona.
hoogheyt ; En die rijck is roeme in fijne vernederin-
,
ge ; want by fal als een bloeme des gras vergaat. SIfoveas, fepido crefcet tibi pullus in ovo
7
T^Eii kickcr in het werm lal in der haefr. verrticken, Squallida^ fifoveas^ rana ca/ore perit
Xj Een kiccken in het werm fal in der hacll: verquickenj Mors rame calor eft ; pulloque, fovere, favereeft^
Als Godt den vromen ltraft, hv Icyt hem in het ftof: jddjuvat) affligit dum lua dextra bonos.
Siet dat den cenen doot, daer leeft een ander of.
&
Q Ui couve Ie poufiin lc fauve, la grenouille
Jamais fe trouve bicn, ft non, quant on la mouillc;
Icy eft
Ce, dont
bonne ta
lc juiie vit,
mortclle
mourir
la chalcn.
faift le pecheur.
omnia in bonum adjurnen to fint, ex fententia Paul. Rom. 8. verftaen moet, dat den Godialigen niet als voorfpoet en
28. Leur maux (inquit Molimeus) leur devicnent bicus, vermakelij ckhcydt van Gode Coe werdt gefchickt : macr
leur pauvretc corporellc leur eft une Dcité fpirituelle; veel eer dat alles, bcydc goet en quaet, bitter en (bet, den
leur bannilTements leur font fuites de monde ; leurs Godfaligcn ten goede bchulpigh is,cn eyndelijck t'fijnen
efloigncmcnts des honneurs, leur eft un approchement de goede uytvalt , naer de trooftclijcke leere Pauli Rom. 8.
Dicuj leur enncmis lont leur medecins, les obligent a 28. Het qttaedt {feyt MoHnarus ) dat hun overkomt, ge~
CTaindrc Dicu; les maladies corporctlcs, leur font cures wert bun tot goet , haer Ikhamelijeke armoede gedijdt haer tot
fpirkucllësj leur mort en fin leur eft une entré en la vie. geejlelijcke rijekdom : hun ballinckfchappcn tut affonderinge des
Piniamus ergo cnm ïverelts,'! affetteu van haer fl aten, brengt fe naerder lot Godt,
AuguftdcCivit. Dei Hb.41.cap.8- hunvyanden zijn haer geneesmeejlers,en dryvenfi tot meerder
auram rutilat
Sicut in uno igne &
palea fumat,fub eadem vreefe Godts;dc iuhameli'jib: feckten zijn hungeeftelijcke gene-
tribnla flipiihe comminuunttir ,
frumenta purgantttr > nee ideo fiugcf ; eyntlijck,de doodt fclfs is hun een ingamktot bet leven.
cum amurca confunditur , quia eadem prdel't pondere ex-
olco Een en het felve vyer, leydt Auguftinus, doet het gout
primitur: ita MM eademque vis ïrruens bonos probat , puri- blincken , cn dc ftoppclen rooclten : eenen vlegel mortelt
ficat, eliquat: malos damnat, va flat 0
exterminat; ttnde in het ftroo , en fuyvert het kooren. Een en de lelve ftrafte
eadem affliclione mali Deum deteflantur 6? blafphemant : beproeft, en reynight de Godtfalige vei-woelt daerentc-
:
INTER
, : , ,
Dc proyc die ick jacg heeft wonder vreemde Itreken HEt wih-bract dat ick wenfeh dat iaeeik met verlangen,
My dunkt&hier even itaeg,my dunkt het gevangen
Heeft, ick en weet niet wat, om lullen aen te (teken; is
Sy fweeft my voor het oogh ,ja fchier tot in de mont, Ick tic het met vermack, ick tie het voor my Iraen,
Maer als ick naerdcr koom foo wijektfe na den gront Ick hvg,ick happ', ick hoop, ick hcbbetj'tisgedaen:
Dies word ick bijrlcr gracgh, ick reyck, ick blaes ick hijge, Dit roep ick menighmael, maer als ick meen tc grijpen,
Ick happ' ick grijp'cr na, het fchijnt dat ickfc krijge; Dan is'et cnckel droom en niet als leure-pijpen:
En tiet! noch glipfe wech,dies "t hert eylaes! my beril; Eylaes! ick heb oin niet myn ruitten tij't gequift,
Doen ick was alaernaeft, doen was ïck aldervcrft. Ick meynd' ick'haddet al, en nu is 'tal gesuft,
Hanc fequur ingtnti unamine , jamque propinquo , Gut/uw latrantis, nil tale timent'ta fallit ,
L
Jam crepitant faaces, jam mibiguttur hiat. Seque paludofo giDgite mergit anas;
Sed-, dmn capturiens vejligia proxima Jlringo, Ergo Mtfer, prxdam fludio qui eaptat iaani,
Ah! reliquum video uil mihi, prater aquai^ Ora refert fulis plcna mvlojfus aquis.
Bulla, vapor, nibilejiy fe qitod habert putat. Sfits cuifemper adejl, res cuifimper abefi.
T
M .
fot s'cn va criant, ma belle fe va rendre,
_Mais tout cttaurcbours,lorsquandillaveut prendrc.
Le chicn tout plein d'efpoir croit qu'il a pris 1'oHcau >
I 'i
E
f
chien qui fcmble avoir pris le canart a nage,
voit aller au fond , plein dc defprit ËC rage;
Pendant que ï'Alchimilrc efpere tout avoir,
Mais a la tin lielas ! ne prend ricn que de 1'eau. Helas! rien ne retient qti'un fol 2c vain cfpoir.
Ovid.
SPES
: ,
fta, nunci/pandns eft. Nam, ft cui unquam -verba dedit lu~ feeckerlijck den Alcumift moet voor fulex gehouden
'hrica Ma Dea , id huk bominnm generi contingere , uftts docct. werden want aen nicmant en heeft oyt defe glibbcr-glad-
:
iSpcm cnim magis ipfam 3 ut Liiiï 1-erbisutar, quam fpei cau- de Go dd innc foo leer den honig om den moot geitreken , als
fam intuentur. Nam
qtiamvis pittrimi eb ycrttm fefe perve- aen defe foorte van menfehen , dcwelcke , fchoon fy-lie-
nijfe covftanter
aüquandb affererent , Kt jam emerfürum fte- den hun ten dieplten menigmael inbeelden tot het hoog-
'tum Mum aure'um , lapidem , inquam , pbilofophicum pleno ilc van haren wenfeh gekomen tezijn,enallcnoogenblick
pre inc/amarent ; nibilominus potiundi tempore in ipfo , Tan- dien wonderbaren lteen , in fijn gehecle volkomentheyt j
quam corvi hiantes delufi , vidcrunt , non fine aüorum rifu, voor hacr meynen te fien : evenwel nochtans, als 't opeen
|
ac fuo luclu ,
collapfam in cincres facem: Idqtie Heet Mis ile- Eoegrypen komt , lbo verheit fich veeltijts haer grootc in-
beeldingc alstulfchen hant en tant,doch wederom , geke-
mo'ventur , fed indics tiovA fpe inefiati , identidem eandem tck door (ickenweet niet wat) nieuwe hope, gaen weder
ferram reciprocarc non defnmnt. §>uid tnirum? cum propojiti on weder aen , na dc leffc van haren Geber, dievoor een
ijlaw temidtaton in principiis artis ponat Gcber , propofito grontltuck van defe konfle itelt ccn onvcrmocyelijcke hals-
labomm pr<emio , ex Attgitrelli teftimonio , ut vel minimd la- ite rek igheyt, belovende tot loon van alles dien wonderba-
pidis parte , ren itcen , daer bareiiPoëet Augurcllus aldus van fchrijft;
Argentum modó vivum fi forct xmiör, Schoon al -de Zee qnickzilver toaer^
Omnc vel immenium verti mare potTct in aurum. En dat ghy, in haer diepten , maer
Dicamm cum Polybio , non efje fapientis pr,eftdere cotiftanler
Een flticxken fleem eens werpen wout }
tis, quee aliter evenire nata fint.
De gantfche zee wacr encke! gout.
Cicero dc Orat.
J.
O fallacem hominum fpcm, jragi/emque fortmiam! fj? inanes 'r is beter, met wijle luydcn,iïch niet tc fcerte verlaten
Tiujlras contentiones ! qute in medio fpaclo fU'pe franguntur op dingen, die gcmeenlijck altijt anders , alsmen mevnt T
ICk lagh eens uytgeftreckt in banghcyt mijner zielen, QUam prope me Stygio mtper canis ore vorabatf
lek fagh een open graf, dc doot was op mijn Jiiclcn, 6)t<am prope tartaren faucibus efcafu't!
Dc helle itont bereyt, als met ccn open mont, óulfureo afflabant me guttura panda i-apore,
Soo dat iek(waerick tocht) geen ract of" ruit en Vpnt. Praque tneis oculis nil nifi funus erat.
Macr in den meelten noot toen is my troolt verfchenen, At Pater omnipotens , mediïs mibi portas in undis,
Mijn druk (dank hebbe Godr"! mijn kommer is verdwenen i Lafj'a falutifcris pcclora texit aquis.
Sict als het dieplte lect tot aen de ziele rijft,
' Mens ,
agc ,
pone metiis; qu£ dncit ad eethtrca fd//«,
Dat even is dé wegh die ons den hemel wijit. NeJ'cso quidï ti ijii de Phlegetonte tenet.
± Tim 4. 16. Nul ne m'a affifié en ma première defenfè, ains tous ifiout abandonnés,
Mais Ie Seigneur tfia ajjijlë nCa fortifié. &
LA mort me
J'cftoïs tout
talonnoit,
cnglomy dc
il ne
l'infcrnal
lalloït ja guerre,
Ccrbere,
Parmi 1c ficl amer fuis tout conlTt en micl:
IN A G O N E .
LIBERATIO:
SCeleraios ingenti plcrumque hnproboqne famno frui , ac in
utramque aurem dormire ; pios contra diffidio inferno exa-
TEn
loofcn
niette verwonderen, al (ienwyfomwijlendcgodde-
is
quant duin modi , cum cumtur. Scd idii plus dikt , acct- datmenie nieeflert, om
datfe niet meer pynelijck zijnenfoude
dm„ medicina , ut „unquam dtkat , ficccdcnte falut,. Pe- allfegenefenfs. Een veltoverile fent ïijn kloecklte galten ter
nculofum fortilfimis imperat dux. Nunquam hnpugnari de- pjnetlen, duer het gevaer alderhcetll is. Nimmermeer bellrc-
büi tat is den te werden is een teyeken van fwackheyt
eft.
Jacob. i.\o. Beatus vir^qui fuffert tentationem: quoniam
cumprobatus fucrlt, accipiet coronam, quam repromifit Deus Nitmant treefer in gevecht , met fijn knecht
diligentibiis fe.
Maer met die hem tegenftreven
Eradfort.
Si ad fupcros iter tendere -ue/is , ad inferos prins navigan-
Die den duyiel wederftacn, taft by aen)
dunt cuncta cnim
Niet die na zijn wetten leven.
eft ; Dei opera funt in mediis conti ariis.
I T U R P Et
, ) , :
I U R P E S E N I L I S AMOK.
XXXIII.
t A P" •*
e UW :e quïJun :orporibui mlldui
Vieille fleur gift fans botltiettr. 'De rofi fleflrie nul fe foucie.
Airais voit-on 1'Amour, jamais voit-on 1'abcillc
J Aller cneillir fon micl iiir'roie trop vieille: LA role qui jj chet, la monehe a micl nc touchcj
Mais la gaillardc fleur baiiottc dc la bouche-,
Aupres la rrdchc fleur la monchchiicc Ion tour.
Voila un traiót d'Eflat: 1'abeille nous apprend
A 1'agc vcrdclct convient le do'ux amour. Que joindrc nc le taut au l'rince decliuant.
Scn. in Provcrb. Antaie jin-eni fntelus ermenfini.
, Horat. Dcfinc, dulcium
Mater fieva Cupidintm ,
Glofla Corp. Gallic.
Circa luf.ra decem fleüere mollibtts
CV/7 cbofe de -air le gendarme qiït va au
auffi follaflre
i
Tam durum imperits. Abi
flen, que ramotweu.\ qui ne peut tsareber fans aü/e.
£)uo blanda; jwvenum tc rsvocant preccs.
N L
, ,
NE IN CADUCUM PARIET E M. «7
HOmities Politici cum de fwderibus ac focietatibus Princ'f- STaets-luydcn , foo wanncermen in bcdencken lcydt
pi i-cl Reipubliae qnxrendis ac ineundis, deliberant, eo~ wat verbonden en vrientfehappen voor Princen gera-
demfer'e wodo quo Photinus curam Ptolomtto contra Pom-
,
den zijn, ofte niet plegen veeltij ts te reden-kavelen ge-4
:
,
|
lijck Lucanus fchrijft dat Photinus,in denraedt van Pto-
fejitm, ratminari föhnt ,
tpxneus Koninck van Egvpten teghens Pompejum gc-
\
Qua cum gente cadant. vallen, en fclfs daer onder blijven. 'tZy in gemecne, 't 7,y
in byfonderc faecken , werwaerts 't gcluck , denvaerts
Socktatem antcm duikt» jam ab 'tnit'to utilitas concivit s
dracyt en neygthacr oock de gunlle der menfehen. Nie-
& continet, ait Pbilofopb.
mandt, die vrientfchapfocckt,voeght hem by den ellen-
Lucan. lib. 8. Fatis acccdc, deisque;
diger!. Omonderlinge nuttighcydts en voordeels wille
Et colefelices, miferos fuge.
wooncn de menfehen. by malkandercn de eene handt :
LïpC Civil. Doft. lib. ö. Waücht de andere , om iïatfc lel ft fchoon foudc werden :
Socios legt fuadeam qu't utibiks fcf viritnu , Ei? hei opporttt~ de man neemt de vrouwe , de vrouwe den man , ieder om
nitate, nam infirmis aut miferis quid tejun- eygen gemacx wille. En hier in beftact den bant desbur-
effe poffnt :
gerlijckcn levens, fcydt Ariltotcles.
ITim. jr. 9. ¥>e vrouwe» dat fyjn reynen klee.de. hner Auferimur cultu.
/elven -verderen met Jcbaemte en matigheyt &c. ,
Wel, kint, na mijn begrijp , het is u eygen l'chultj Adftt ttbique pttdor ; caftique modeftia vultusi
Ghy zijt te veyl gcklect, èn al te weyts gehult: Hac lafciva manui fftititr-arte proci.
Ey let eens hoe de Bïen ontrent de rolen Iweven Malta vagatttr apis, denfo ftrepit agmine crabro^
Terwijl zy bare jeught foo weligh open geven; Dunt rofa purpureo fltre fuperba nitet ;
Let hoe in tegendeel her dorre bloemtje ruftj Cottdat opes; alib mox turba molefta volabit^
jS'cn vont d'un pas efgal, parcillc eft leur practique* Le fbl amour ne touche a ceux d'un humble cceur.
AUFERIMUR CULTU.
ESto cultu modieus ( ait ex Antiquis aliquis } femone fa- WEeft (
fcyt matigh in kleedinge
een van de Oude )
eiÜS 9 oreprobo, animo verecundo. Honejlum fattè ei vi-._ gcmcenlaem in fprake , heus van monde , cerbaer
keft, inquit Romamis Pbilofopbus , cui corpus nimis cartm van herten. Die te veel hout van fijn lichacm i hout
eft. Hinc uirgines Veftales , elegantiori cultu ac -veftitu de* weynigh van de eerbaerheyt , fcyt Scncca. De Non4
coratas., in fujpicionem invifte -uirginitatis vocatas olim a Ro- ncn van de Goddinne Velta wierden by de Romeynen
Judicabant enïm yjfi prudentifftmi in verdachtheyt gebracht van oncerc , foo liaelt de iel—
tnanis fuijfe, legimus.
non modb taciium indicium ment'ts non fatis pudict , -verum ve eenige uytwcndighcydt in hare kleedinge beftonden
etiam apertum lenoc'tnium i-eftibus ineffe , quo lafch-i juve- te betoonen ; want ly oordeelden dat het uytmuntcn-
num oculi allicerentitr , de in libtdinem raperentur ; ut en'mt dc cieraet niet allecnlijck was een ftilfwijghende uyc-
bederam fufpenfam -vini venalis indicium , ita cultum mimo- ken van een wulps gemoet , maer felft een openbare
dïcum pitdidtide ,arbitrabantur. Dicamus ergo, turpe Chri- acnlockinghc van alle dcrtclc oogen want gclijck het :
1 S, S I IS I
: : ,
Sich felf quaet , niemant nut. Onder vrientfebaps fihïjn , beforght hy 7fijn,
Eet fat, en nïet-te-mïn bedient den Krocodij]. Al fchreeuwt men ovci luyt Diana van Ephcfcn, ;
'tls dwacshcyt, focre jcught, cn rechte vifc-valen, Gaet let eens wat'cr fchuylt, het fal wat anders wefen :
Door al te grooten tirant te quelcn of te rafen Neemt hier opugemcrek,\vie ilokt gelijck ccnltruys,
Ghy, die een frihche maeght uyt reyner minne dient En dient dc landen niet , maer eer fijn eygen huys.
Belieft haer na den eyfeh, maer blijtc u eygen vrient.
* La Perdtis i'tngraillit couvrir Ia kindle. Pluiarch. Van
.1
\ dit vo^tlkffi Troirliilus gcnleral , fïct Plin. lib. I. cap. 5,
, evenwel nochtans
turn eft. (fbucyd. lib. 3.) Ob rationes, tater alias, quiamul- met al te groote overvbcgers want, gelijck
tspiid caatione (fi maldfide cos agen contingat) nimi/que cal- Thurydides :
den buyek is, etewelke aerts gefint zijn. O prodiga rerum Iuxuries!
Vy Annccr dc Krocodil is fat en vol gefopen
VV Soo komt tot lijnen muyl een vogel ingekropen, DUm/atur, ad/ulvas NiU Crocodilus arenas,
Turptter eruïtans littora
Uie luyvcrt hem den mont, er, al om weynigh - vafta quatit.
aes Regutus, ore trahens bsrcnles dentibas
Watgacthetbecsjenacn? voorwaer het is te dwaes efias
Relliquias pretium vile laborh babet.
Maer fcgh eens, arrem dier, is 't niet een
beter leven Nome/orèt }/ielius nulii fervire tyranno?
1 e nuttcn Hechter Icoft , cn vry tc mogen fweven >
Perque ncnius vittu ïiberiore frul?
Hoe geeft lieh menigh menfeh tot alle vuyl gebruyek' Turpe miniflerium [atan* prceftawus,
al dat maer alleen ten dienfte van den buyck F%h pudsat & orbi:
! /olus prxmia venter babet.
in ficet haiitat
bene
'-entri
Ecqaid Imnlne
vieinafmt,
inqnit ille ; mnmpaludi-
m.igis
fit,
inditnum ,
tam/nam pn Deo, ba-
-,<ix
»„«,
>ai
,« ,gcl,ae,nn,ci alle leekernyen va c„ diek
delemjdtcn neemt men mn
tentaceken' c
eensjepijuo iijn eygen SlftSt
K pnderioe-ckci, , op dat de „cle haii teehS
1 é hadde bS,
S
, Sckerl.jck hy betoont hen, de,
bus, ae taeums. Fundi nimso delen ouwaerdigh te ,,,„ di'e
bmnore diffluemet uil ferè fra-
ter bufmes, ranas ae
bydros generare utpofe film , frulbm
meer «doen heel, me,,,,,, ügehaen,
als ,
nJSS^jt
firendu inulilet. kenter mero *jl„«m inpit J/ieron de-
,
jpumat in hbtdinem. w,,iht)dt(kyt ere-ei, wysma,,)
woont
01 omnibus
Mfinentiam , ut eorpori iouam , lau-
aat Medieus; ut ingenio
, PUlofipIms , ut anima, Theoloas
& ftngulis bene velimus, « PadS' to
n A
;,
'? ^"'^ in'idtooge nictinpoc-
brengen ,S°X5Ï„
ipfa eolenda ejl.
Innocent, dc Vil. Vitte Hum. fehnymvan onkuysheydt. De medeeijnlee
nHitS
dit
omrum
plrêmf .
!!',',
.
''"fa'
" naptijtam;
'
Nabuzaidum
^didit,fuf,en-
prineepseo-
Lees: r
«n devi
hc
r h
,'
a*r
7e
• * «y**^
Vuor d " «Jd%£g$l
iclc "
alleen yder
'
tbafar m
t
' '"'
rü
'
"Ice
"'*i' \
!
& Jerufalem lolam evertit. Bal- ïignTy™
eadem nor}""''
*/e J"'dJ ?nlem confpexii in eonvhio ,
ö"
f'
0 'nterjettits ell a Cbaldais.
I
5 L UD I.
: :: ; ; ,
L U D I T E , S E D C A S T E.
XXXV.
Draeghje doecken , zvacbt voor hoeden. Het kleyn verdragen , om V groot te bejagen.
Want wie het hol genaekt die is tcritont gevut. igat, Hy des al nict-tc-min en roert fijn k-den niet \
Speelt heus en open fpcl, want alle llnypers hoccken Maer komt liet weligh dier hein in den mout te dwalen
Zijn lagen voor de jeught , en plagen voor de doecken Soo moet het mct'cr doot fijn cerfte Ipel betalen:
'Men fchildcrt Vans wight van oude tijden bünt Een die bedriegen wil verdraeght ten eerden wat,
Om dat men fijn bcjagh veel in het duyllcr vint. Tot hy eens zyn bejagh met vollen monde vat.
MUribus infidias glomcratui ecbi/ms in mbem Fit globiss, inqucglobi medio eaput abdis tcbinus
Dumfiruit, ejp~ngit, qua heat ora , fpecum Et vafer in parfum contrahit ora fpecum
ficitm mures faimnt impuue per berbas, fegmina mus fpinofa, pets fc mfiaUf ambit
FÏSta fed excurrat fi quis ad antra , perit. Es vagus inspuncm fertque referSquc gradum;
Noftra ï'cnus purasque manus, fcf peclus honefiitm As excas intat laSebras^ &non fua liijtra-.
Exigit) & tenebras ac vada c*ca fugit. Turn demum in prxdat/i piompttu ecbinus erit.
PUBtf.tr obfettnis qui furta legenda laSebris Us fallat tune, cumprcsiiit/i pnSas cjfe taboiis.
1
Cogitat) ts cujtis gaudia crimen babens. Pra-Jlrujt in parvtt^iaiis fibi magna fidetn.
PARVA
\ . , , , : , ,
mus ,
facilimente inganna e
dixijjb mih
, ad rem quam
cciardinus
chi è folito
, Niuno
, 8c
iraila-
ha
piu
fa-
N 'Imam (feyt
der ah den
,
Guicciardijn) bcdricgt'er
genen die den mem heeft van
De Schorpioenen by ïemant gchandclt wordende
met te bedriegen.
ichv-
lichtelijk een an-
ma, di non gti ingan , inquit , facilius fallit, nen eerft war te fpeïen, macr tcrilont dacrtw
" geven fv een
atque Uk ,
qtti in Jam, Idem. fcéaliter. doodehjken Heek. Die fijn bcdrogh , met bcdrogh
Cicero totuts injuftitn 'talior
beomt
, cnis inverre na de flimftc bedrieger niet. Andere
diehicr
cam maxime faïlunt , < UktMH, Scorp'nts, op meer afgeveerdigt en geficpen zijnaden cenige
ludere jiauujper 'uiueutr ,at rnox oblïquacau-
han-
ft mantt tratles, tuutic ,
delingen van goede trouwe als vorenuyt,en ipclen
dacrna
dd fcrit. <9m dolos a
< do/is incipit , ftmplex veterator eft. eerft haer perfonagic. Vogelaars en jagers vangen dan
Faliacioribus folennt
leunt e.
eft boihv fidei aclus a/iquot pra?mittere, beft en meeft , wanncerfe , als maer ïlechtclijk
h<i auenpantur out venantur, facilius fallunt
voorby
gaende, ofte eenig lantswerk Ichjnende te doen', 't gedier-
, fi aliud agentes, boe eft, iter facientes, aut te onverhoctsophet lyf vallen. In 't verrtricken
van men-
ii! fanaat. In capieadis hominibtis, idem e/l. fchciijis't al het fclve. Demecfte fchalkcn trachten
eerft
Cicero , fimulatwnum iuvolucris tegitur , ö 1
Abftrufo rapidam geftas fub pctlorc vulpem. IVant op een Uncker die men kent,
Heeft ieder een bet oogb gewent -,
Livius: Frans in paruis fidem ftbi prarftrtüt , ut, c, Maer daer is niemant die hem wacht
pretium eft , cam mercede mag/id fallat. Fw een die deugtfaem werdt geacht.
Et jacet immoto
inftdias muri dim tendit echinvs j
corpore fufus bumi,
Hy toont den Muys een hol , en 't is zyn grage muyl Os latct in medio ,
qitod dum patat cavernam
cffe
En Set in korten tijdt het dier is in den kuyl. Muftuhis , ad focios non rediturus, init.
Dc vyand van de menich heeft even defe vonden, Cnmiitium, qttod quifque colit , rex calleat orci;
Hy kent ons in der aert, hy weet ons lieve fonden; Illius objetlu petlora noflra trabit.
Een die na vrouwen helt , die wort'er door bekoort : Lurco cibi capitur, vinofus imaginc bacchi^
* Ecu wie den wint bemint die wort'er in gefmoort. , Firginis afpetlu mota libido furit.
i Corint. iï. 3. Je crains qu'ahijt que le Serpent a fednït Eve fiar fa ritje , femblablement
en quclque forte -vos penjëcs 11e fqyent corrttmpces.
E Satan eft trompeur , tout d'une mefme rufë II fcait bien qucl pêché chacnn carcflc au ccciir,
jDont les Souris aux champs )c Heriftbn abufe : Paria ilnous alTaut. O! garde le malheur.
OBJECTA MOVENT.
INternas anïmi cogitationes diabolum non viderc , certi YzVjndtsfcker (fcyt Auguftinus) dat de duyvel de innerlijc-
.e gedachten des mexfebm geenfins en
iumus, inqiiit Angu^inus fecreta cnimcordis illctantum weet: want derebey-
fen des harten zijn dien alhenlijck bekent , tot viekkcngefeyl
dijudicat, ad quem diciturj Tu iolus noili corda fiüorum
U : ghy allecne kent 'de gedachten kinderen. Dar
hominum eum tarnen ex indicüs Jignifque exterioribus na-
:
nochtans aenoiifeitvyaiidtdL-iiatuerlijckebi.-wegiiighe vaniedüï
turales hominum indinationes probe cal/ere , fatis perfpicuum mcnfchc,door het uyrterlijck gebacr, bekent is, kan felfs dacr
eft; idque irl ex eo facilè colligit ar , quod tam artiftciosè ia- uyt afgenomen werden dat by lbo lioortraptelijkiijn Tagen weet
,
queospocujiifque ingenionorit difponere. Non codemaftuomne aen te leggen , nacr eens ieders inncrlijckflc genegentheden
De
viilclier en vaiu^ht nietaldetlcy villclun mei eenJerleyaes
genus pïfeium aggreditiir pi/èator , Jèd pro palato cujufqtte De
vogelaerweei lehier deken vogc! met een fonderlingc grecpete
efcam pr<eparat. Non uno snodo a-vcmfallit auccps, fed bas verraflen 't Gaet mede foo mctonl'en vyant. De duwel
:
(feyt
, illas laqueis, alias nifto.
fiftula Gcneris humani adverfa- Ambroiius) weet nate jporen tot -watjonde ieder van «ni meeftge-
rius uniufcujufque mores , Sc eui vitio propinqui fint , intue- xegenis\eHdaer naleyt hy zijn lagenatn. Den blymoedigen
Tal
tur (ut i-erè Ambrof.) ac talia homini objicit , ad qu:e fa- hygemeenli;li komen belprmgen met v leefchel^ckelufieih
yddc
cilius cognolcitinclinari inentcmi«/A/iiW)Jiic l<etismoribus cerlucht,otte diergelijcke Tonden De genedte hardervan aerr
ïyn, met grtmfchip, hoogmoet, ofte wreethevdt. Wat raed?
luxuriam , vanam glariam , {f> ftmilia ; afperis mentibus
lecckerlijcknademael wytedoen hebben tegens ovcrlkn tecens
iram , fuperbiatu , ac crudelitatem proponit. ghtid agimin, machten, tegens geellelijeke boosheden; in 't korte, tegcns de
ut bofti tam cailido ac calido refiftamus ? certi cum nobis fit wapenen des duyveh ? wat is'er beter tedoenals aen te doende
pugna adverfus principes poteftates, adveifus fpiritualia nc~ wapenen Godcs ?
,
quitiis, ad-jerfus arma diabo/i, quid reftat niji ut induamus
,
amaturam Dei ex conftlio Apoftoli Epbef. 6. 11. Na ons finnen zijn genegen,
UD1T
. :
5D» blufcbt htijn uUm , dien Wórf ick gram. V Zijn flereke henen , die weelde dragen.
WAnncer dc fluit her fiac1 gacc in het water freken, WAnnecr het yfer glocyt te midden in dc kolen,
Om door het koele nat den brant tc mogen bicken, Bevochten van dc vlam, en in het vyer verholen,
Sier wat een wonder dmg het mackt een groot gerucht,
! Dan buyghr het als een was,macr r;icckt'ct in het nat,.
Het tchijrjt of dat'et kijft, óf immers dat 'et fucht. Strox hcett'ct wederom fijn harden acn gevat.
Moet niet de minnc-brant een fcltfacm plagc welen! Hoe dwec is ons de ziel, wanneer gewirtï: (lagen
Hoe fcer dcmintiacr klacght,hy vreeit tc iijn genefen-, Ons treffen acn den geel! , of in dc leden plagen .'
't Is dwaesheyt hier een, vrient te trecken uytte pijn, Wy leven nac de tucht lbo lang de roede llact,
De fieckc fchouwt behulp, cn wil cllcndigh fijn. Dc menfeh is alderbeft wanneer 't hem qualick gact.
F Erna maffa
Ghtam fabq-
ruitens , furvis cdufla eaminis
in ttpidam forcipe mcrgït aqnam t
SUnt
Et
bumiles animi rebus pkiumque fub arelis,
rigidos mores fata fmiftra fugant
Sibilat, y totas implet ftridoribus aden, Res ut ia-ta redit y mens ebria fttrgit in altum:
Hoe indignari, iel gemttiffe voces. Optïma fors botnini pejfttna corda facit,
Omnis amans rapidii uri fibi peclora ftammis jfnne i-ides; cbalybs mitejiit in igne /netaüum,
Et gemit, fïf domino'fepe recantat idem: Dunt fornax rapidis foilibui a tl a getuit;
llatte aiïqitis fanare velit , fubit ira ; f.tid boe eft ? Al fiber bune tollatque fuco ,
mergaique fub undas\
Infdix mciicam refpui! sger opem. Major trit fubiti
,
quamfuit anti , rigor.
Qui guertt V amant luy faiél totirmetit, L'office £9 la fimme , monftrent quel fiit tbommè.
7* WW mourir (Camotii
SUPER-
c . : : , ,
SUPERBA FELICITAS.
Ui magis, quant voluntate ad vitte temperan~ E gene die
Q
.
^Jtiam
httntur
neceffttate
ad ingenium
accedunt ,
(
quoties nihil cfl quod prohibet , rela-
ait Halcar. ) eaque gmuina bmiana
D
wech
meer door noot , als door wille een ma-
tig leven terhandt trecken , foo hacit de
gacn weder het oude karre-pat n
is,
dwana
, ( fcyt Ha- i
natura- defcriplio ejlv namfanè bona opera , ait Agathocles, ljcar. is de rechte afbeeld inge van
folcx
)
den acre der
't deguftamus , qnamdiu metus menfehen want , gclijck Agathocles fcyt , W y doen
& «*«
:
ALs en glocyt
'tyfer leyt te mie
idden in de kolen, INgemit, in tepidis ferrum
Men Met, men boorret — r
niet,, het is'cr in verholen} Inflamma , rapido dum
di>
Ct let igne,
Macrioobeticmantlefchtjdan fchijnt'et dat her klaegr,
En dat het ccnigb lect, oock in dèvreughdc,diaegt.
Mens pia divinas, Jine murmin t,
ghiadquc gemat, cw/i
Mm
cadai ft
Als Godt de lijnen ftraft, fy duyeken en fy fwijgen
, Ergo dolens , fufpeêla mihi mea
Maer voorfpoet in het vlees die doet hun vrede krijgen ghiid? mea Janc'le
; Parem
Sy houden gantlch verdacht des werelts loofen fchijn, -
bic potius
,
Abfit y fj? fremat orb.
Her. ;cii
Ey laet , o Godt, mijn deel niet in de werelt zijn'! Dunt mihi des alio eaudia -je
ïhetrwic
lernecfan Gal. 6. i 4 11 ne m'adviene que je me glorïfie ft non en la croix de noftre Seigneur
Jeftts Chrift,
far lequel Ic monde m'ejl cructfié', £*J moy au monde.
tiran
E gencreux acicr cfl coi en la fournaifTc, Ec noblc efprit Chrcftien, gal en adverfité.
jMitis, s'il cib mis en 1'cau lamentc de fon aife; Gemit, commceniui'pcns, lur fa proiperitt
IN L^TIS GEMIT.
libtis, necimmeritö, hujus fieculi felicitas ^Eluck en voorfpoet defes- werelts werdt niet fonder
Jdiata i Deum ita nobifcum plerumque agere
, ut VJrcdenen verdacht gehouden by de Godtfafecn
mm <egns Medici ; u , malo jam invetcrato ac incurabili
, t ey
hun met onbekent dat Godt de
want :
ad exitïum fgrotes vergcre dum confiderant, omnia iifdem Heere met ons
, gcmecnluck alloo placht cc handelen als de
inqu£ appetittis rapïtur , dart permittunt j aliis contra q Medecijnen
ui- , mctdcucckcndocn, de welckc , oordelende de ficck-
bus jam melioris valetudin'u fpes affulgere empit fuccos ama-
, te ongenefeHjck , en fiende dat het met den fiëeken
ros prop'-nant , anxia viclus ratione co'èrcent wel
, imb rj? ( mor- luicit mogtcghedaenzijn, laten opentlijck toe dat
bo interdum id exigente ) munt, acfecant. Deus qms
men
fcr- den fclven a! te eten en tc drincken geve
vatos vult bos jlriclè habet dacr hy cenia-
, , reliquis ut lafcèuiant per~ fras treek oite luit toe heeft
mittit.
ucn anderen daér-en :
te-
gens aen wclckcr gefonthevt fy nu meynen
Pueris inter fife depugnantibus alterum a fupervenïcn-
, wat ce-
, ft wonnen te hebben , geven fy bittere en
te aliqito plagis excipi walgclijeke
caftigantem vapulantis
, alterum impunem dimitti videmus^ drancken , m
fehnjven hun fcherpe cct-regcls
voor
patrem effe aptima illatione concludi- ja yhemcnfe en Ichrocyenib fomwijlen
de Iififl^
mus. Qiicm Dominus diligit (inquit Sapiens ) hunc cor- , al° de Oeck-
re iulckx vereyleht. Godt plachib t'onder te houden die
npit ac caibgat , Sc quaiï pater in filio complacet
Gbi hy behouden w,t , de andere laet by in
Prov. j. li. 'twilde buvtcn
den bock ipnngcn. Soo wanneer'cr
kinderen onderlin-
ge pluckhairen , indien wy fien dat'er
Grcgor. in Moral, iemant van dc
omitanders eenen jongen uytkipt
, en den felvcn bcrifpt,
otte met flaghen kaitijt , ibnder iïch
Saniïiviri, cum fibi fuppetere profpera hujus mundi den anderen aen
con- tetrecken, wy oordelen terftont
jpmunt met fecr eoet beiluyt,
, pavidd fafpicione turbantur : timent enim ne bic dat den genen die flaet, den
,
Morum fuorum 'frutlus recipiant : vader, die gellagen werdt,
nee timent quod divina des lelfs ione moet wcfen.
jujtitia laiens in
üs vulmts afpiciat,
Wie den Heere lief leeft feydt (
Éi? exteritribus os vuinc- Salomon) die ftraft by , en heeft een welbehagen
ribus curans, ab intimis aen hem,
repellat. als een vader aen fijnen
fine, Prov. j. n.
AFFLUIT
, :
'Die ledigh fit •wort licht verhit. Die niet ontjtet , is haeji te niet,
E X
, . ,
EX SECURITATE G U R A,
Ni
heyr-krachten van kley-
achtige van fwacke gcilagen
, feydt Halicar-
-'er ioo valt, dat geen gevaer en lijdt,
oock
mnimanm gviumfii pabulum ,inqttit Curtius. Visrationcm? van her fwacke.
fecuritaSftam in publicis ,quam privatis , certifftmum calami- De Leen fclfs wei t oock wel tot aes van 't kleynrte
: jblatè vtventes undiqtte patent , fcf oportuni
'tat'u initittm eft gevogelte Wildy hier van de reden weten ? fiorgeloos-
injttri* multas ocrafioncs pnebent infidiantibus ,ait Pbilofophus. heyt, lbo in gemecne , als cygen faken, is een iecekcr
Ssepe denim &
contemptus bojlis crnentum eer tarnen edidit beginfcl van onheyl.
&? inclyti popitli , momento
regefque perlevi vicli funt,ait Li- Die fondcr achterdencken leven , ftaen als open , en
vitts. Inimicum fans quamvis btmilem , docli eft metuere zijn onderhevigh om gehoont tc werden.
,
BX confilio Seneca. Metus quippe prudentiam docet j qttique Verachte Vyandcn hebben menighmael een bloedighe
inftdias timet , band factie in eas impingit. Timer fecuritatis flagh vcroorfaeckt , en machtige Voriten en vokkereri
dttx, periculorum pv^fumptio : met tiende quippe fapiens vitat hacllclijck t'ondcrgebracht, fcydt Livius. En hierom[is
malum. In ipsa igitur fecuritate animus addijjiciliafefe pr<e- een vyand (hoe gcringh hy oock zy) altijdt tc duchten.
paret , ut centra injuriam fortttnee inter bentficia firmetttr. Vrecfe leert wysheyd j en die voor lagen beducht is,
Itimidi matrem non fiere, veins adagium efi. Wert lelden betrapt.
JuveraL Sat, 6. Achterdencken leyt tot geruftigheyt
onvoorfichtige ,
Nunc patimur lortga: pacis mala, fievior armif hoogmoet tot gevacr al forgende oritgaet de wijfe het
:
Luxuria inatbtiit , viclumque nkifcitur orbem. quaet. Lact het ons daerom houden met ons outfprceck-
Baud. Diflcrt. dc Induc. woovdt Die niet en forght , en heeft geen eere ; of-
:
Nttlli facilius epprinmntur , quant qui nihil timent, te met dc byvpreiïcke van de oude Romcyncn dc moe- :
Et imparati fuut ad refifiendum, der van vreesachtige ofte vervaerde kinderen fchreyt lel-
Senec. Agani. lictor timere quod potefi? qued non timet den.
Matth. 7.6. 41. Waeckt en bidt ; op t gby niet Quid dormitis? furgite & orate, n e intretis
en komt in verfoeckinge. in tentationem.
WAnnecr dc leuye Slangh is i 1 het gras gelegen, FRondefuper viridi, radüs lepefailtts Eots,
En dat de guldcSon komt over
ver hacr
hai gefegen Otia dum ferpens dejidiofus agit,
Soo is van ftonden aen dc Spinnc dacr ontrent, Ex alto tentii fe librat aranca file.
Die flux een boofe lbrael haer in de leden prent. Et colubrtim parva *
Wie
cufpide fundi't htm.
ledigh
fit cn gaept, cn lcuycrt gantfche dagen, Otiavirus babent, £5? habet fors Uta venenum-
Die t
geducrigh noot van duylent quade Hagen
lijt Delicns vitiis mentis aperta via
efi.
Tot ondienft van de ziel. O
vicclt, gefellen, vreeft, Sperne volttptattim illecebras, puer, etia
fptrne,
Dc weelde febiet haer git" tot midden iirden geelt. Hefie fub aërio ni cecidiffe velis.
Hafllir k Serpent 1'Araigne oncques n'ofe, Nul eft plus aifcnicnt du tentateur furpris ,
LSi non, quant il au boïs lè lafchement repofc. Qs'ÜD tel, qui a les fens d'oiüvité faitïs.
1 Jean y. 18.
Een die voor quaet hem mijden ivil,
A ous fcavons qne quiconque efi né de Diett , ne pêche poitit: En magh niet ledigh zijn efftil;
tnais qui eft engendré de Dieu
, fe coniregarde foi mefme, JVant °tis gantfeb feker, óns gemoet
t> tc malin ne Ie touche point.
Doei quaet, -j,\n;t;eer ha >:i/t ui doet.
POST
) ; : ; : , !
Komt Tpracklè , komt ccn rcys, cn Bet my delen met; Die riep, wat maller ding? wat gaat de Joffer acn
Let op dit macgdc-wcrck , cn wat'cr omme gactj De moeytc diefe neemt is beter ongedacn
Hier wort ccn ftalc punt als vooren uyt gcfonden, Hy iagh een llale punt, hy Iagh het lijnwact breken,
Dc dract komt naderham,die heelt dim ccrit dc wonden: Macr wacr dit henen wou cn was hem niet- gebi eken.
F.y vricnt,cn wacht geen vrenght ,als na geleden ju jn, Al heeft u wijs bclcyt een leecker oogh-gemerek
Die 'tibet wil fondcr aWj cn magh geen vryer zijn. En toont noyt acn een dwaes ccn onvolkomen weid
ASfidea tetter* nuper dam janflits amict. Mllk foraminibtts tlttm lintea virgo decorat ,
Dumpte fupcr nejlro nulnere mit/ta queror Ei/aque dijlinflis inferit ordinibus
Rijit ó duri nimittm tater bofpes atnoris t Ruflkus ijla videxs, Dab jhtlta puellttla ! (lataat t
A i patiatur amant
r
, non potietur , alt. Candida feiratd lintea perdis acn.
Hoe dotlum te reddal opus (fua Unica moiijirat Vttlnus ut injligat tetrka eum-fronte notaris,
Ecce ! fubit Jilo cu/pis acttta prior. Vulneris auxilium , rttjlkc-, nonne vides?
Qtfi gctnil , & primo fub i-ttlncte projidt arma ;
Materiam fatuo rifits dedit illepopello,
O rde mihi , Ventri mïlts inc-pttts erit. S^ui} cui fumma ntanus deficit , edit opus.
EX FINE JUDICIUM.
VAn alkrecht
KT mdt ac
t,n iufih
mfulendi pr, ieS
A nofe
ginfcl ,
racdtflagcn , die men voorneemt , is het be^
tc verfhen dc (aken waer over men ge-
fint is niet te plegen , fcyt Pkto } of anderfins me*
men
noodclick gantl'ch en al mis tallen. Daer vallen dagelijcx
in dit leven veel dingen voor , de wclckc van buytcn af,
c fcopii; cn als in het voor-by gaen alken bemerekr zijnde , ver-
difcnn. werpehjek fchijnen, maer nader ondertart, cri het oogh-
'
fupplic. ? fang! merek van den genen diefe belcydt, wel ingenomen we-
n ejfunc, '
peau fende, werden goet en loflick bevonden. Wat verfchilt
m„dm i doch ftraffe van wrecthcyt ? nadien men in bcyde bloedt
vergiet. Wat fchattinge van gicrighcydt ? nadien men
in bcyde geldt vergaert. Wat beflramngc van hardig-
facognover.nt; tgitur heydt ? nadien men door beyde de wcderlpannigen een
Judicium fufpcnde fcoptis duin notus agcntis. gebidt in den muyl werpt. Sceckcrlijck het eynde ont-
L. 24. ff. de 11.
neckt het onderfebeydt Van alk dinghen. Wy vereyf-
fehen daerom van alk menfehen , met La&antio , nae
Incivile efi n'tfi totd lege perfpecld , una aliqud particuld
het recht der menfchebjcktieydt , dat niemant iet en
ejus propiiftta, judicare vel refpondere.
vcrwerpe voor hy het' felve ten vollen heeft keren ken-
C. majores dc baptilm. nen.
Non debet feparar't cauda a capite.
i Corinth. 7. 10. De droefheyt die na Godt is, Si non parat, faltem praeparat.
werekt vreefi ter falïgheyt.
ALsiemant fit en naeyt, hy fchijnt het doek te breken» T Intea non conjn
Maer fchoon de nacldc quetft het garen heelt dc fte- X-/ Sed via , qu, ndem lintea
Al is de ftale punt niet CYflH aen dc nact. (ken: Nam ftmulac f/tbjec balybs per carbafa tranfit,
Sy macckt noch cvenweljet open voor den dract. Max comitem nu •m vulneris auilor babet.
Al wort'cr door den anxt geen menie hc wederboren, jinxlctas, qua mer, itet, qua peSlora turbatj
Terwijl de ziek klaeght haer trooft te zijn verloren, Non cjl quod nob. irda renata facit:
r
't Is evenwel dc fchrick die ons de geeft bcreyt, Illa tarnen fternitque eratque fiatebrasy
En tot een beter werek de rechte gronden leyt. Principium timor ejl , Spiritus implet opus.
limore ïncipiat , ad fortitudincm perveniat , inquit Greg. hy' alfoo des Hceren weg beginnende met vreefe , allcncx-
At verb cum iile , quem ligat ftrvitus timoris , igmret gra- kens in ltcrckheydt magh toe-nemen. OndcrtuÜchcn
tiam non bic fubfifiendum eft.
libertatis ; Cum audis quod nochtans, nadcmacl den genen, die met dc ilavcrnyc van
Domïnus tuus ditlcis fit , ait vir pius , fac ut eum diligaj: dc vrcclc gebonden is , niet cn kan (maken de genade der
cum audis, quod reelus fit, aitende ut timeas, t/tamore, £5* vryheyt ; loo en moet'et by ons dacr by niet gelaten wer-
iimore Dei legem ejus cujlodias. Noveris te , ut Deum ti~ den. Als ghy hoort (feyt'er een Godlaligh man) dat God
meas : noveris Deum , ut icquc ipfum diligas j in altero ini- goedigh cn barmhartigh is, macckt dat ghv dien goeden
tiaris ad fapientiam , in altera confummaris ; initium fa- Godt lief hebt ah ghy hoort dat Godt recht veerdigh is,
:
iulis timor Domini , & plcnitudo legis cbaritas. Ghtemad- fiet dat ghy li ik- gerechtigheydt vrecll: op dat ghy allbo
j
tnodum, ex tiotitid ttii, venit in te timor Dei : atque ex Dei door vreefc cn liefde te iamen , nacr fijne infettinghen
nolitid , Dei itidem fic è contrarie , ex ignorantid tm9
amor : meught wandelen. Kent 11 felvcn ,opdatghyGodtmeugt
fiiperbia-t cx Dei ignorantid venit dc/peratio. Bernard.fup. vreeien: kent Godt, op dat ghy hem meugt liefhebben:
Cant. in het eene is het beginfel , in het ander de volkoment-
hcyt der wijshcyt. 't Beginfel der (ïiligheyt is vreefê: dc
vci viillinge der wet is lietde. Gelijck uyt kcnniiTc nwes
Aftor. 1. 37. & feq.
fèHs,vrcclê Godcs voortkomt: foo , in tegendeel van dien
nvt onwetentheyt uwes fclfs, komt hooghtnoet ; cn uyt
ïlis auditis
,
eompuntli /tint corde di? dixerunt Pttro & onkenuilfe van Godt , wanhope.
reliquis Jpofiolis -, quidfaeiemus virifratres .' Petrus vero
ad Mas pawitmtiam agite (sf baptizetur unufquifque in no~
1
V
, jll is de vrees in eerfie goet ,
mine Jefu Cbrifti in remiffionem peccatontm vejlrorum daer het blyven moet ,
, Sy is niet
auipktis donum Spiritus Janeli. V Is nut geduerigb voort tegaen.
Tot ïvy vaft in de liefde ftaen.
RE S
! "
U
winif cn is macr wint , cn doet u macr verdriet
Alkiijght deHont een ftuck noch gaept hy evenwel. Want een die macr en Hoekt en finacckt de fpijfe niet.
Res immodcrata cupido eft. Ad nova femper hians,
Le chien le jeu
, , Vamottr le feu ,
,
Tlujïcitrs out trof , nul u'a ajfes.
Nefi conteiiteut oncq de peu.
QU'nrt donnc au chien du pam,qu'on donnc du four- Uel bien peut avcnir a la chiehc avarice?
Jlglome,fansmafchcr,Cvvciitia d'avantagc. (magej
guel grand' faveur que laict la dame a Ton amant,
Rien DC luy oncq i'urVit , il va touliours avant.
9 i
II
n'cit pour adouvir , mais pour nourir leviccj
,
Scncc. 10. Epift. Qua/cm dU'twm feriem caufai meffe, ex qu'tbus ncttitur fatum j fin
dicimus eupiditatem ; altera t
•
fine altei itts neclitur.
nare propemodum ac fuhninare copieus : adeb ejus, quodfemcl Want gelijckccnHondt met ccn open kecle ontfanght
tranfierit modum, nullus efi terminus, ait EpiHetus. Optime het broot darmen hem toewerpt, cn 't felve terltont ge-
Hebraus fapiens, juftus ilirait cibtim , replet animam & heel enfondcr Imaeck inuickt, cn naer het nieuwe loert)
klam; venter autem impiorum infatiabilis. infgelijcx alwat hem 't gcluck todendt ,flnyt hy knap in
Martial. lib. 12. Epig. zijn koffers, wachtende al weer op het toekomende.
Habct Africanus millies; fcf tarnen captat, Ellendige menfehen de reebtveerdige (feyt Salomon
!
Fortuua nmltis nimis dat , nullifatis. Prover. 1 3 2f .) eet dat fijn ziele zadt ivert , maer der godt-
.
Sen. lib. i. Epilt. i. loofett buyck beeft nimmermeer genoegb. 'c Is konltc verzaedt
Quid refèrt quantum Mi in area, quantum in borrels ja- tc werden.
ceat? ft alieno inbict , ft non qiueftta , fed qiutrenda computet
non enim qui param habct, fed qui plus petit , pauper cjt. Grcgor. inMoral. Ars magna efi, fat'tarl.
Het (chijnt,hy draegt een Wolf verholen inde maegh. Jfecfat. eclora noflrajuvet.
Schier op gclijcken voet foo leven alle menfehen, Ctim de/idc
Hoewel de faken gaen , noch is' er iet te wenfehen Jtque a que petat-y
En foo daer iemant vraeght,waerom het foo gefchiet, Hicpdtriu Cqtie beatas,
Het goet dat ons vernoeght , cn is op aerden niet. Difciic i loco.
)Uis que le cecur humain au chien eft tant fcmblablc, Faiibns conclufïon, que cc qu'a 1'hommc frut,
Que nofhe efprit toufiours demcure inlatiable; N'cft en ce monde icy, mais clt logé plus ham.
tulantia obnubilat. Dcmque, quocunque te verlas , ubique, gehouwt wcfende , treurt alleenüjck door gebreck van
quod cum flatus tui condilione rixeris , affatim invenies. kinderen Men vint'cr wekker blyfehap over baer kin-
:
§hdd extema loquor F hoe ipfum corpufcuhm tiium exeute^ dcrfalige vrouwenwert ingebonden , of door dc flampam-
femper querulum a/iquid, (3 quod te offendat^ obvium
in eo peryc van harcfoncn,of doordegcylighcyt en vcyligheyt
erit, Quid mirum ? bomines qui in alieno habitant femper van hare dochters: In 't korte, wcrwaerts dat men fïch
de aliqua domiciliï parte conquerttntur ; idque e& de caufa, \vcnt,menfal aller wegen ltoftevinden,omfichovcrfijne
quod domum ifiam conduilïtiam , pro arbitrio , inflaurare .
gelegentheyt tc mifiioegen. Is'tvreemt? Luyden die in
non poffmt. Idem nobifcum efl : nam cum de aliquo identi- gchuerdc huyfen woonen klagen altijt van dit of gintdcel
dem membro querulus animus tiobifcum expoflulat , inqui/inos nacrder wooningc, om redenen dat ly in de felve niet en
&
fupelletlilem , non ei loco, ex qua brevi fit emigran- mogen maken en breken, gclijck men in cygen doet. 't Is
dum, fed domicilio ifli perpet uo {quod fj? frttgi pater familias met ons- al het felve,'teenof't ander lit is ibiegh ontllclt,
biej'olet) optandam effe ,
fedulo monet. tot een vaft tcyken dat wy hier maer hucrlingcn üjn. Het
welck allbo wefende,laet ons dan van foodanigen huysraedt
Johan. 4. 14. onsfelven vcriovgen;nict die nu in dit huerEuySjmaer die
hier namacls in ons cygc cn eeuwige wooningc ons fal te
Omnis qui bibel ex aqua hac iterum fiiiet, qui autem bi- paffekoinen,gelijck iulex (ook hier in dele tijdelijke din-
berit ex aqua quant ego dabo ei, non fitiet in atermm. gen) het werek is van een forgvuldig vader des huysgcfïns.
Noyt beeffet iemant hier foo klaer,
Pfolm. 16. 11. Satielas gaudïorumin confpeclu Dei.
Of '/ hapert noch al hier of daer.
NON
: ,, : , ,
Die 't fpel niet kan, die blijft' cr van. Te wyden net , Jfaegh ontfet.
,
Spin onrfluyt baer broofc netren
En gnctic voor een deur of voor een venlier fetten
AI wat daer ommc gact dat fitt men in dc min, Hier vlieght een Horfd in , en daer een vogel deur,
Dc Bic die \ liegt'cr deur , de Mugge biijft'er in. En elders racght-de mcyt , en opent grootcr Ichcur,
Leen , jonge lieden , leert door Venus garen breken ; Sict daer is dan het tuygh aen alle kant gereten
Daer blijft macr klcvn gcfpuys in fpinnc- webben ftcken Soo dat de Vliegen re lts ontkomen door de fpleten.
En lact u vi yen gecll niet binden als een Mug, Gefellen , lbo ghy wenfcht van druck te zijn bcvrijt
Ot'brecktcr deur met kracht, ot' keert met kun tl te rug. Gebruyckt een matigh net, en Ipant'ct niet te wijt.
Afpids, ut culices, infetlaque viiia, mufca Aut latmos leilo lapfi rupére lapïlli,
'Jatlentur patul'ts prada retenta plagis Aut citb pratertens relia findit avis:
Peilt ritas nabro act is vqui per Jlamina Iranfit ,
Et ntodó ctabro plagis, itivdh twbidus ingruit aufler^
Et laquei vcfpd coneiilienle munt. Sic aliqud femper par te lacuna patel.
Riimpit abrumpit caffes cordatus amoris-y AimamenHi fine nimium qui paudere fortis
Degeneres Feneris mulle retardut opus. Aggreditur , femper qitv fcriatur habei.
R Ten que
Demeurc
le fot amant, lans force, lans courage
garotté en CC debil cordage,
T 'Araignc largemem va fes filets cllendre
AjMais voila dcchircz IV s lacqs , au lieu de prendrc.
Que Venus a filé le brave efprit y vaut,
: Qyi, haut en les dcfTcins, fes rcts trop a ouvert,
Ou jamais y entrer, ou penctrer y faut. En s'ouvrant au malheur, au lieu de gain ü perd.
Ovid. dc Art. i.
ons recht wel paflên, als die, te groot zijnde, ons wijt
mnere acmediocria
funt,h£c,eo quo fuperfluunt.,itoctnt. Sege- en floffigh om 't lijf hangen, 't Betaemt "een groot ge-
utilia litaliaque
um nimia fternit ubertas. Rami pomovum onere franguntur, moet (feyt Seneca) groote dingen te verlmadcn , en
ntaturitatem nnrt pervenit nimia jmcunditas. Idem ani- liever te verkiei'en dat middel matigh is , als dat te veel
ad
cvenit ; eos quippe immodcrata felicitas rumpit , is: 't eerfte is handiaem en nut, het ander is onfehic-
mis bimanis
qua non tantum in
aliurum injuriam , fed etiam in fuam ver- -kelijck door fijn grootte. Door te guliïghe veylheydt
tuntitr: fltque iis ,
quod exiguis flatuis filet , quibus impcriti
werdt het groen koren Icgcrigh , en het kan niet typen.
artifices tnagnas
bafes fubdiderunt ; ex quibus magis confpicua Door gewiekte van vruchten fchcuren de boomen. 't
rcdditur earum exiguitas. Pufdlo jank animb mnnusamplum, Gact even lbo mette gemoederen der ivtenfchcn ; on-
aut opes ingentes addita, magis imperitiam, animique fatui- matigen voorfpoct is ooHiieck van haer qualijck varen ,
tatem produnl Stultus gubernator ejl, qui totos adeb finus
. fulex dat fy niet allecnlijck aen haer felven , maer oock
cxplicuit, ut , js tempcjlas ingruat , expedite armamenta con- aen anderen hindcriijck werden, niet ongelijck zijnde
trahere non poffit. de beelden, die den ecnen of den anderen onverllandi-
Senec. Agamemn. gen ambachtsman op een al te grootcn voet geftelt heeft,
Corpora morbis Armenta vagos
I I Maxima cervix. Waer door haer kleynte des te meer uytmunt.
Alajora patent , Filia currunt , Modicis rebus 't Is feker , dat kleyne verihmden tot groote ampten
Sencca de Tranq. Qui tttuita agit fiepe fortuna poteftatem brengen, 't Is een flecht fchïpper , die 't zeyl in voor-
fui facit, cogendiü in arclum res fuut, ut tcla in vanum ca- wint foo feer uytgeviert heeft , dat liy 't felve , als het
dant. Anguflanda (nut patrimonia nojlra, ut minus ad in- noot doet , niet een reefjen en kan infwichten.
jurias fortunec fmus expofiti. Magna armamenta paudenti-
bus multa ingruant necejjé ejl.
habet:
orbis;
De Wcfpe met
de Bic, en al wat hoogcr fweeft, Hic notlurna culex, objeoenaque mufca pependit ,
Maeckt dat het broofe vacgh op hen geen vat en heeft. Utraque ridendo compede ttexa pedes.
Wat kan een mocdigh hert lijn goeden weg beletten? Pofleritas crabro acris eqiti , •uirtutis avit£
Al wat de werclt fpint en zijn maer boofc netten. Conjcius, incurfu debile folvit opus :
En acht, 6 weerde ziel, en acht geen lofic waen, Carpite itcr cteli , quibus efl cwleflis origo ,
De wint verftroyt het kaf, maer niet het wichtig graen. Hxc plaga, nilprater villa monftra tenet.
LE monde & fes filets nous font ïcy la guerre, Arriere lacqs mondains; jamais divin efprit
monter au
11 faut ciel fans s'arrelter en terre : Plein d'animofité ta foible rets ne prit.
L A M I-
, : :: :
Gy^bnd in mijn gebet al meerder wonder fien. Ghy vraegt wat dit beduyt,my dtmcktzy wil ccurnan.
Ick wa<. eens op ccn tijt tot acn het graf gedreven Siet als ccn grage kat het fpit begint tc lecken,
Mncr fict ick krecgh rerilont meer als mijn vorigh leven, Soo dient men Tiet gebract wel dichte toe tc decken
Soo h.tc!l uw gunfrig oogh macr eens op my en viel Ghy dacrom Ict'er op cn huwt de vrijltcr uytj
,
Gyzijt mijn ander ick, de ziele mijner ziel. Of Els vrouwe fijn , oock cerfe woft dc bruyt.
fitl
O Fa foves gremio
Ghtid.'
Idne ftupes ,
, tencr binc tibi prodit
tentros, inluis, id potuijfe finus?
mea lux? resbtctibi, miravidetur
alumnus,
Oy ifovei volucrum , tetierifque inferta papillis^
Lydia bombycum femim parva gerit
IJinc venïunt ftttus , binc fe vocat illa
parentim ,
1'hilli? videbis idem , me quoque tonde finu. ffei mibi.i ludendo nomina vera petit:
Mens fine tnenic jacet, gremio lattis abde, refurget: Re , qus matris imagtne gaitdet.
cupit efift parens
Si/ovcas, moveor : nifaveas, morior;
Sijapis, ö pater , b<ec figna reconde
Ut foveas faveafqiic ftm
precur ; pnllojut mihique §um age, quemque voks babrnt tiia nata mantum.
Pita fovettdo venit, vita favendo manet. j>W tioies, genct um vel dabit illa tibi.
IU« 0B « phyfïcw vide apud Card. lib. 2. de Aibtll. U bi Sc Liviara AugufUn, ova foo
calore fimft & puU OI ackRiSi memonu
Ta faveur ; ma vigeur. 'Par les menrs , cognoit-on les humeurs.
Philip, Eeroal.
E X
: ,
virginem decent. Ut Liv. Plutarch. teftantur.& Ex vut- Uyt bet trecken van de mont
tu, ex ctiltu, ex incejfu , imh &
fermone , qui fepe incautis Kent men dickzvils 's herten gront.
'
excidit , prajudicialem de moribus totdque vitd qu,eflionem Pofthumia , een van de Nonnen van dc
Goddinné
vctcrcs injlituifiêfatis patct : Loquerc , inquicbat Socratcs
, Vefta, is van onccre verdacht en beticht geworden al- ,
adpuerum, ut te videam ; fpeculum enim animi , fermo eft. leenlijck om hacr gecitige klecdingc wille
, en overmits
Comludam cum Hieronymo , pro figno , inquit , interioris fywat viymocdigcr van gelact was , als ioodanige maegt
hom'mis funt verba erumpentia ; libidinofum , qui fua vitia wel bctaemde. Ecnige van de ouden hebben uyt icmants
eatlidè celat , inttrdum turpis fermo demonfirat. Vultu & uyterlijck gclaet,en infonderheyt uyt fijn woorden,
over
eculis dijfimulari non potejl confeientia , dum luxuriofa ac des felfs gheheele leven wel derven 'vonnis
ftrijeken.
lafciva mens elucet in facie , & fecreta cordis , motu corporis Sprecckt,icyde Soera tes tot den jongclingh op dat men
,
'ndicat. Plura de indiciis filia ad nuptias prope- fien mach wat ghy voor een zijt. Des menfehen
reden is
rarttis, vide in quinto ac fexto emblemate i/belli nojlri tOf- een fpiegel fijns heiten.
jicio vhginis ia cafi. amor. Apnd Senecam virgo Fefialis , quia btmt verficnlum fcri-
Pfijfth Foeliüs nuptid moriar,nifi nubere dukc eft: in-
cefii poflulatur : in eam ftc dicitur : Fcclices nupta: , eu-
Ut bil/ere in fornuis fitiens cum quarit , £=? bumor pientisefi. Moriarnifi, affirmantis. Dulce cft, quajnex-
No» datur, ardorem in membris qui fiinguere pojfit^ prejfa vox.' quam ex mis vifcertbus emiffa! Incefia efi,etiam
Turn laticum fimulacra petit frujlraque laborat. Jine fiupro, qua fluprum
, cupit.
GHy hebt (gelijck het bhjckt)cenhinnency genomen ETfovet, y calidis pullos educit ab ovis
En daer is mct'er tijt een kiccken uyt gekomen Pbyl/is, en! matris jam mibi nomen, ait,
fj? ,
Nu
hebje lbo veel op met dat'er is gebroct, Phylli quid hoe fibi vult ,animum tibi prurit imago ?
Dat ghy u van bet ionck de moeder noemen doet: Ab! citi ficta piacent nomina , verajuvant.
Wel fmacckt u defe naem, cn dat maer om tc mallen? Ovafoves gremio 7 veros imitantia partus,
Soo dunckt my dat dc daet u beter fou bevallen. JEfiuat in tacito dum tibi jlamma finu.
Vricndinne , kent u felfs ; het is u minder fchant hnproba nube viro : fadat pejora necejfe cjl,
Voor alle man getrout, als heymelijck gebrant. Si qua fub invisd v'trginitate gemit.
effe afêrit nubere , quam uri. Ne ergo blandiatur fibi qui dat het beter isfichtenhouwelijck tc begeven, als tc bran-
feeminei venere nonutitur, quum intrinficus libidine ardeat. den.Nicmant dan en ketele hem felven, als of hy wat goets
Pudicïtiam enim effe , conjunclam cum cafitate corporis dcde,die fich van het gcfelichap der vrouwen onthout, in-
animi puritatcm , reflè notatur ex Paul. 1 Cor.j. 34. Id- dien hy middclertijt inwendiglijck vanvuyle luiten brant.
que refpiciens , virginem carne , fed non menie , premium Macgdelijcke reynighcyt is een t'famcnvocginge van de
nutlum manere , dixit Ifidorus. Hinc cum donum continen- fuyverhcyt des gemoets met ccn onbevleekt lichacm, ge-
tie plerumque non nifi ad tempus d Deo homini conferatur lijck klacrlijck aftc meten is uyt dc plaetfe Pauli 1 Cor.
, 7.
tamdiu d nuptiis abftinerc aliquis fe polerit quamdiu ad 34. Ten welken infien feyt Ifidorus fcerwel,datccnmaegc
,
fervandum ccetibatum idoneum fefe fenferit : at fimulatque in den vleefchc,en niet 111 den geraoede,gecnbelooninge
domand<e libidini vires deficere fibi comperiet conjugii ne- tc verwachten en heeft. Maer alibo 'tkennelijck is, dat de
,
Deo fibi impojitam p/anè inteUigat,
ccjfitatem d Et , ne tan- gave van onthoudinge veeltijts allcenlijck voor een tijt den
quam cafiitati adverfum , id genus vit<e quis damnare au- menfche by Godcwert toegelaten: Soo is'et gcoorloft,
deat, audiat D. Chryfoftomum. Primus, inquit ille, cafiita- fich foo langevan denhuwelijckcnftaette onthouden, ter
tisgradus, virgiuitas immaculata ; fecundus , conjugii fides tijttoe, dat men gewaerwert dat ons de krachten ontbre-
fideliter fervata. Efi ergo,vel tefle Cbryfofiomo (qui alioqui ken om het vleeich tc konncn betoomen,doch tot fulcks
nuptiis favere vix folet ) conjugum caftus amor jpecits qui- ons onmachtig gevoelende , mogen wy vryclijcken wel
dam virginitatis. dencken,dat ons duydclijck van Godcs wege werr gclait,
datwy ons foudenten houwelijek begeven. Doch opdat
Greg. lib. 16. Moral. nicmant defe manicre van leven, als tegens de fuyverhcyt
ihydcndc,en verwerpc,dat hy lefe en hoore dcnÓudtva-
%i tentationum procellas cum difficullate tolerat , conju- der Chryfoftomum. Dehoogltetmp ( feyt hy )\ aufuyver-
gu portum petat : melius enim nubere , quam uri. hcyt , is rcync cn onbefmette maegdom de tweede, dc Jlact
_ efi :
PUREN-
, ; .
U S Q.U E
:, ,,
, :
USQUE RECURRET. 8f
qiübus de admlnifris principi eligendis diligens tratla-
Die haer wé maken van de Printen
II, voor te fchrij-
tus ejl , inter cetera , bonos bonts prognatos , honeftaquc ven, wat voor dicnaers de felve ontrent
haer bchoo-
famüid oriundos praeiptie affumcndos inculcant. Fortes quip- ren te gebruyeken, mcyncn dat men niet dan goede,
en
pefmiibus creari, melïorefque melior'tbus propagari ftcun- , van de goede gekomen daer toe behoort te vorderen
,
dim naturam putant Animi vilis in vïrb principe indicium oordeclende dat'et natucrlijck is , dat'er vrome
van vro-
viks fibi adbibere , inclamant. me herkomen ; en dat'ct een teyeken is van een laetrh
effe-,
Magtws libertos eertifftmum non magni Princ'tpis argu~ en onvorltclijck gemoet, flecht en gering voïcksken
on-
mntumejfc, conjylenter pronuntiat Plinius. trent fich te lijden. Ten moet geen grootmoedig Prinfe
Gittïdita; qitiafortuna, ut inquit ille, non mutat genus wefen,die een hoop vrygdaten thven groot maeckt,fcyt
Hifficile omnino infitani bontint naturam honoribits fupe- Plinius. En waerom dat ? Grootc ftaten en veranderen
rare. Erepent, imb erumpent baud dubiè etiam in mediisfepe nicmandts geflachte j een ingeboren aert en wert nim-
fplendoribus agnat<e atit innata fordes , idtntidem alqtid & mermeer door cer-ampten wegh genomen, de vilfichcyt
'parte ftfe exeret plebeja bumilitas. i;il altijt hier of dacr , felfs dickwils
nls'er meelt eer te
Afellum , exuviis leonis beftiam binc inde diligenter
licct kavelen fal fijn , ergens uytpuylen , en haer laten fien
obducas , mnquam tam exacle ve/abis , qnin alibi identidcm want fchoon ghy ccn eiel met een leeuwcnhuy t , wel ter
emcrgant infantes attrkulte. Bene ergo Poëta, kcure,om en om pooght te bedccken, hoe bchendeli jek
Horat. Naturam cxpc/las furm tarnen ufque recnrret t ghy dat oock fnlt meynen te doen,foo fakl'er noch even-
Et mala petrumpet furtim vejligia viclrix. wel hier of dacr een clels oore uytkijeken.
Mciund. Natura omnibus doclrinh imperat.
DE Sim ging op de maet, zy hadde leere fpringen, DUm falit ad nmneros, eretlaque corpora toïïit
Simius, hanc aliquh jam negat efie feram.
Sy een menfch,hct fchenenmoye dingen,
trat gelijk
Macr ajfi'e noten fagh geflingcrt in den griel, Forte nuces «Uns medium projecit in agmen,
Soo was 't dat flux het bedt ter aerden neder viel. Vidit, y
in pr.edam bef ia flulta ruit,
Dus gaet'ct met het volck , dat niet op ware gronden NU bominis rctinens. ghtibus, afuetudine tantum,
Maer uyt gewoont alleen is aen dc deught gebonden Fntilis in vano perftrepit ore fides
,
Want komt'cr maer ccn fchijn vaneenig klcyn gewin, Hts, modici dunt fpts affttlgeat til/a lucelli,
Dc tucht cn haer gcvolgh is "flux haer uyt den fin. Excidit, beu! jluxts-reUigionis amor.
Hebr. 12. 16. G£ue tml m foit faillard ou profane comme Efau, qui par wie
viande vendit fm droiïl Vaïneffe.
E Singe va au bal, portant en haut la tdle, Qui leur devotions ne font tjue pour le train,
jMais, pour cucÜlir des noix , fe va courbcr en befte. Les quitent, auili toit qu'il ont efpoir dc gain.
ATalantam
fus certamine
,
magnz pernicitatis uivgincm
, magno conatu ad metam properantem,
, in medio cur-
DE Poëten
hem
lanta,
verhalen ons dat Hippomenesdcfnclle Ata-
nu by naeit voorby gcloopen fijnde, met het
anrci malt jaelu remoratam fuijfe ab Hippomene , tradunt uytwerpen van cencn gulden appel, foo heeft weten
Poétf : Eodemferè ealliditatis genere miferos non rar'o mor- tc verlockcn, dat fy haren loop ftremmende,om dien op
tales fitpplantat va/er ac verfpel/is huntani generis adver- te grijpen, eyndelijck in deloopbane is
verwonnen geble-
faritts , qitoties aliqitem accinilum jam , ac ad vit* mclioris ven. Diergelijckcn treek wert ons menigmaelgefpcelt
van
metam properantem alibi confpicit ; Protinus enim objet'to onfen erf-vyant den duyvcl ; want foo wanneer hy gewaer
,
aliqtto malo aureo , id eft , oblato five divitiarum fplendore wert dat'er iemaiufich heeft opgefchort, ofte fijne voeten
five. bonorum gloria , five alio illeccbrartim genere , curvas in opgeheven, om te trachten na de mate van een beter leven;
terram animas de fel'tei ftattt deturbat , ad vetera ac ob- foo weet hy terlbont ons ccnigen gulden appel van
ecre
foleta rehahit. Tigyidis impettim, uno fcetunm objeclo, fran- rijekdom , of diergelijckc lockacs voor te /tellen , om ons
gitvcnator, &
belluam ad antrum , undc prodierat , remit-1 daer mede uyt den rechten weg te trccken,en aliboinons
tit : idem nobis non raro uftt venit. S^pe rerttm fluxarttm goct voornemen tc vertragen. Dc jagers hebben een
ge-
abdicationem cakflimn amorem , ac defderium animo eon-
, \voontc(alnejongeTygers uyt haer holen gerooft hebben,
cipimus; at vixfacer ijle furor in curfu eft, cttm ilicb, nefcio en van de oude in grootc fnelheydt werden nacrgevolght,
qttid
, quod animo nofiro blandïatnr , nobis objieit diabolus, ontfiende den rafenden yver van 't vinnige gedierte)
datfy
qno velut't nobis ipfis erepti, in antiqutim relabimnr. Cavea- een van dc felve jongen laten vallen het welcke het bedt
:
WWj & mcminerimtis , bene incipere egregium , bené define- vindende, neemt het op, lact af van haer na te jagen,
en
'>'e regtttm ejfe.
draeght'et weder inden nelt:enmiddelertijt ontkomende
Job. 8. 20. jagers metdc rcile. Even foo gaet'et met ons toe 't
fchijnt :
Q_U I Q
. ;
r Era was ici op oen dj! by Roftmont gekóinen , «TAnneer de ibete luyt heeft wel gefielde fnaren,
.Lick haddc met bek,. Imc jnym, ...ee genomen,
Op d ccr.e lag een 1,™ ,!,«!,vat een vreemde ftreeek)
W En l oeit een ander luyt op haer geltalte paren
Soo toontfe blv gebet, al, We vretUde feniep,
&" ^ + D" ^gelii'ek tot eer en L.tghde
Chv roert
l.hy ,,e'r,3
"
Hof m" 7'
boj , Kolemont tT'
.„ , roert my
,ghy my londer
fondcr raccken,
raeckeo,
En, fchonn .ck elders ben , noch kondy my gemecken:
T, t —
* hu.
Leert .,-
hier nvt fwarte nut uyt uwen boefem
i_
fa ftp.
wecren.
.
a patfa
ti amen
patfa fonum*
APta cbelys trernulo teflatur gaudia motu,
, fo. ; Ut focix fimilem fentit fonum. ineffe
Cborda manu um
taela tremit, non mota moi'etur:
Barbarus ejlm morta/ia corda flagellat
Qiiïd miium ? quod amat , fentit adefe , fi q, ,
féi. Alter im lata conditioue, dolor.
Te -video-, mea lux, nee te mea iumina cemunt:
Dijee tuas lacbrymas lacbrymis mifcere
Audio te , hquitur cum tita lirigua nihil: fidalii,
gnifyms es , altmus (audia di/èe fequi
te , nee me tua dextera contigit : i
Sentio
mnc Necfalis boe, fed fponte piva, fed provebe
Etcwdi, quodamat, numen hitffe nega. eapta,
Ltfacikm plaeidis vultibus adde manna.
Hupitt rti ratiancm icuti: dcclirat Cardau.
lib. 8. de Subtil.
Experientia- Mum
eft arcanam quandam oaultaa inter bomines effi
naturarua ajfin.tatea aut odiua W
fcT^T'
Z Z: T"n WS
fe
,LZm
ilJroalf^
d
l
j
are boC,ani
T^"
-'
i3eroaId. §uid non cernn amor >
,
'
'
M^
natur* quadam oeenlta vi/vet
oderit
<"*Muadicere,lo«amote.
,
^''"'"Usat-aiterototopeZe
W "«rogatns eaufam dieïre pof-
Mud Cntulli, Non a„lu te AL,
quid non wftigat amatvr.'
; , , ,
, in eens
i'ideat nihil magis bnmannm, quam iniquis ho- anders blijtichap ,
cum homine : niet beleefder , als dat een menfehe
kantines ingcmijcert. iïch verh'euge , wanneer het een ander
tsitttw eafibus meafche wel
Vtqae finijlrarttm partium iclus redundant in dexteram, gaet: niet meofchcUjcker, als het fuchten van den
mea-
ita nas civium nofirorum commodis incommodis oportet y fche, als het een ander menfehe tegenloopt.
afpel. _
Want gelijek een flagh in de fhncker zydc ontfangen,
Congratulandum ntquit Libavius , amicis ,
ejl , cum pr,e- oock de rechte zyde dcslichacms ontfetjfoo bchoorenwy
cum agitur; contra condolefcendum ejl , beweegt te zijn met den vóorlpoet of tegenfpoet van ons
clarè ipfis fi dolore
afficianttir : nam qaibits infortunia civium voluptati fuut, even menfehe. En dat foo verre fgclijck Bernard. fcyt fu-
non intelligunt fortun-s cafus omnibus communes ejfe. per Cant.) dat wy ons meer bchooren'te verblyden,als 011-
fen naeilen een groot, dan als ons felfs cenkleyn voordeel
O mifcros ! quorum dolor cft, aliena voluptas ; aenkomt.
Het welck nademael betracht moet werden , hoe verre
O mifcros .' inquam , qitilus een redelijckgcmoct van haet en nijt moet afwijken, kan
y-
dereen , uyt 't gunt voorlchrcven is lichtelijcken afnemen.
,
Rifus abeft, nifi quem vifi moverc dolores. Ach ! hoe ellendig is de man
Die nimmer vrolïjek wefen kan,
Bcrnard. in Cant. Se'rm. 40. Dan als een ander is beducht,
Of in benautkeyt leyt en fucht:
Gaudcndum in bono alicno magno , magis quam in Ach! hoe ellendigh is de menj'ch,
parvo. Id cum agendum fa , quam proculh iivoie de Die als een ander krijght zij» tvenfch,
cedcre tcquiis animus , facilè quivis colliget. Fan fpijt zijns herten bloet •verteert.
O vrient, die plage van tt weert.
Pfalm. iö. 11. Gby doet my tont den wegh ten leven, voor
n is vreugde dc volhtyt, ett licffelijck wefen tot Inta&a movetur.
uwer reekter-kant eeuwiglijck.
DEluvt, defoetcluyt, by nicmant acngedreven, CHorda manti non tabla falit, non mola fufitrrat,
Die i'al men hel geklanck by wijlen hooren geven Ut chelys -eqitalem fentit adeffe fonum.
Daer is geen meeiters hant, geen vinger aen de fnaer, Quanta piis tacitam pertentant gaudia mentent,
Mo£T ilecjits een ftillc lucht komt rijgen over hacr. Cum Deus occulto numine peelus agit.'
Dacr is een foctc vvcught , een heymelijcke zegen, Non videt ajfeffor , non hoe notat ajjhcla motus
Die op de zielen daclt, door onbekende wegen, At pia mens intus fentit adeffe Deum.
Mijn bate luyltcr toe, het is het hooghfte foet Mortales oculi mort alia gaudia eer mint
Dat fonder menfehen hulp bewecght een ftil gemoet. ghu: Deus injlillat gaudia , nemo videt.
i Corint. 4. 18. Nous avons un foids eternel d'une gloire excellcmctit excellente , qttand
nous 11e regardons {as aux chofes vifibles ains aux invïftbles.
Eureux cfprit fidel qui mefme cn cefte vie, ! On oir UB Iuth fonncr qui toutefois eil coy,
FI Avec Dieu tout mouvant a grande iymphatic. Le jufte fent plaiuïj & nul 11e fcait pourquoy.
Bernard. fuper Cant. ge/onden heeft, die heeft bet eeuwige leven,drt is, (gelijk
de
Jefits, melinore, melos in att> w in corde. Apoilcl Paulus 't felvc uytlcgt) vrede des gemoets, enblijt-
Grcgor. n Moral.
i
Jubilatio dich ndo ineffabile fehap in denbeyligeu Geeft , gewillc voort cyckcncn van dc toe-
dium tnente eoncipitur-, quod n <di pot ejl , nee fer- komende gclukfaligheyt. De Godtfaligcn gevoelen mits-
mmibK aperiri, tarnen quibujdam modis proditur. Illud dien oock m dit leven onbegrijpelijcke vermakelij khcytj
ejt vmtm
ac fiimmnm gaudium want de blijdfehap die in de gedachten is , heeft haer groot-
, quod non de creaturd, fed.
Lrea '"re concipitur,
quod cum aceeperis nemo tollet a te. te, naar degclijkmatigheyt van dc lake die men bedenkt.
AMOR,
; , , , :
Maken en breken , fijn liefdes treken, In 's Tnnfen hof-, wort gont tot flof.
En ftof'tot gout , wee.' dte'er op bouwt.
Haer nat placht uyrtcr aert ccn tackel acn tc (leken, Kan bluflen wat' er brant dat niet enbrant ontitekeii. , ,
En foodacr ccnigh licht ontrent het water quam dit beek den lefer fcggen wilt?
Vraeght icmant wat
Dat ging in hadten uyt en treurde fonder vlam. Weet dat het feltfacm vogt niet van het hof verfchilt:
Dusgact mijn lief tc werk, mijn droefheyt doetfe fpclcn, De grootc lieden klcyn, de klcync groot te maken,
Mijn water maccktfe vier, mijn vreugde doetfe tjuelcnj Zijn veeltijts in het hof niet als gemecne faken
Sict dus ftacn fy en ick geducrig in gcfchil Dc knecht wort daer een heer , maer ftracx verloopt de
Om dat fy niet en doet, als dat ick niet en wil. Want die het al vermogt is weder fonder glans, (kans,
FLumint (Mm Dodona tuo fax viva rigatur, Mira tuis (ita fama canit) Dodona fcatebrti
Stridvt) fjf, h gelidoiitlaliquore, ptrit: Profiliit Qrajo lympha facrata Jovi.
Fer y puer, hut fine /«te facem , mirabitur bafpts Ifec filet aeeenfos extinguere fontibus ignes,
E Medio flammaz prefiliiffi lacu. Nee minus extintlas igrie ciere (aces.
Mira cano , fed amica modu traélat codemm Regis babet genium, regi fura lympha deovum^
Hanc ego vim Graji fontis babo e putcm : Dodon* proccrum limina foute tuadent.
lila movens calids^ue geilt , gelidoque calorem , Clara tenebrofis., illuflribus aula tencbras
Me cupime fugit , me fugtente cupit. Alutat, &
alternas gaudst habere vices.
Uanr je luis efchauffé, tu refroidis mon ame, VF.ux tu fcavoir, amy , que c'cil 1'eau de Dodonc?
^Quant je luis refroidi , renailtre fais ma flame, C'clt ce que font couler les Princcs de leur throne.
Donnant un contre-poix 1'uu &c l'autre humeur:
;i Lc roturicr vilain fplcndide tolt devient,
D'une immortelle mort ainiï, helas! je meur. L'illuihc ccpendant lbn luitrc ne retient,
JONS
: : , :
^ Corinth, i. 7. Exod. 7. 8.
De duyvel quelt de geloovïgen , helpt de goddeloofen. Sic rerum invertitur ordo.
MEn
Die
vont wel eer een beek ontrent deGi ickfeflrandcn
blufchte fackels uyt hoe krachtig datfe brandenj
F/ix lymphh Dodona
§U4emicat igne;
tuis
ttitet
immer/a
,
necatttr
quee fine lucc fuit
Die gaf in tegendeel een vier, een helle vlam, Fons facer ijk Deo, jh prijluin credidit xtas^
Die gaf een tackel licht, die (onder luyfter quam. At Deus bic fiygii rex Acbtrontis erat.
Wat de vyant vander hellen
leert dit feltfaem nat? Patrat idem cum ftmtefito regnator iiverni 9
Die poogt de ftrenge wet den vromen voor te Hellen ï Ordinis inverfi gaudet [§ tlle dolis:
Dies ftaet haer fwack geloof om uyt te fijn gebluft, Ncmpe pios rigida pencllit acumine legis,
Terwijl een werclts kint in Chrifti lijden ruit. Blanditurque vtalis fanguine , Cbrifie, tuo.
i Corinth. i. 11. §ue fatan ne gaigne le defus, car mus itignorons f>o'mt fes machinattons
Le
D Odone, partoneau, la mefche toft s'enflame,
Et le tkmbeau briüïant pert aufl! tolt ion ame.
fatan met les
BlandilTant les mefchans par
bons en doute, par la loi,
une vaine foi.
Jam, extinguere fatagit; &? contra facem cmortuam , idejl y hy daer- en -tegen dendooden en uytgebluften tackel , (dat is het
impiorum confeientiam igne , ex aquis petito , id pnepo-
efi ,
afgebrande gcwlile der goddeluofeii ) mer een vier uyt het water
fiera ac pcrvcifii fide, fiudet accendere. Sed de bis emblema. genomen , dat is , met een verkeert en averechts geloove , poogt
teontlteecken. Doch hier van werdt in 't minne-beeldt gefprooc-
In multis aliis ndcb magna efi vicimtas , ac fimilitude veri ac
ken. In vee! andere faecken is lbudanigengrootcnnabuerighcydt
falfi 7 ut facillim'e , vel naturali bominttm corruptionc ^vclma-
des goets eli quaets,der waerheydt cn leugen, dat lichtclijck,
'
chinationc diaboli , alterum loco alterius obtrudi nobis pojfit. ofte door den bedorven aerdt der menfehen, ofte door deliilig-
Ex mnltis exemplis uuusit babe , fed quotidianum: Tamttfi heydt des duyvels,het eene voor het andere ons in de handt kan
tnalam nihil aliud fit quam defeflus boni, perfuadet tarnen geileken werden. Van veel exempelen is'er dit eene. Hoewel
,
het quaedt niet anders eu is, als gebreck of dervinghe van goedt,
fibi unufquïfque fe viri boni nomen impleVifie , fi malum fortè
nochtans laet een iegelijck iïch voorftaen , den naem van een goet
vitaverit, id
efi , fi nee ficarius,
nee fut ^nec fwnerator ,dhi
man verdient te hebben , foo hy iich maer van het quaet onthou t
poff'ticum fanc multo altius^ut bonus quis dici pojfit, eniten- dat is, foo hy miflchïen geen tnoordenaer geen dier', geen ,
dumjit: amandum quippe efi , dandutneft, adjuvandum efi. woeckenaer bevonden wert; daer nochtans, een goet man om
Virtutem enim non dcfeüum fed opus ejfe ; non in otio aut te welen ,al vry vorder gegaen moetïïjn. Men moet niet allccn-
,
quitte-, lijck nalaten de gebreken vorenvermclt , macrin plaetfe van de
fed in ipfa aclione confiftere, nee fatis ejfe tna/o abfli-
felve, lief hebben ,geevenenhelpen. Want dedeught geen ge-
miiffe, at bonum infuper faciendum ejfe, inCbrifti fcbold in-
breck, maer een werek. te zijn ,niet in ledigheyt ,maerinarbeyt
dtes docemitr.
Securis , clamat Baptifla. , arbori appolita cn werekinge te bertaen, werdt ons inde fchole Chriili dagelijcks
tft, qua; fructus bonos, &c. geleert. De bijl? roept Johannes de Dooper, ft ar» den k<*om
,
Gregor. 14. Mond. geftelt , cn die geen goede vruibten en draeght , fal nytgcmtyt
Ihfih nofter quanto magis nos fibi rebellare confpicit , tan- warden.
to atiipHtts
expugnare contend'tt : Eos auttm pttlfare negligil ,
quos quitte 'mter
ftpojfiderc fentit.
JAM
, : , ; :
Van twee een, vttti cctie twee. Heeft s'ecn man , foo Jcbeyt'er van.
tact doch, oude Mam,u fpruytjcn met my paren, TCk heb een teerc fpniyt tot mijnen ichoot getogen,
EYHet lal van nu voort-acn ontrent my beter varen .Lick ben tot hacr gencyght, cn fy tot my gebogen*
Als acn u dorren tronck het buygt tM mijnen fchoot,
: Dies zijn wy t'iamcn een, en niet cn fchort'cr meer,
En 't heeft van uwe 1'chors geen pap offap van noot: Als van den ouden boom te fchcyden mct'cr eer
lek biddc, fchcyt'cr afj en lenroomt'ct niet te wagen, lek fpreke met verlof, ó Ham van hoogc jaren,
Het fal in korter ftont bequame vruchten dragen, (danck, Laet doch tot mijn gebruyek dit jcugdigh tackje varen,
Mijn dunckt, ghy ltaet het toe-, wel, hebt dangrootcn Het weet van nu voortacn , het kent een naerdcr vrienr,
Wy twee zijn nu macr een, en dat ons leven lanck. Dus weet dat jonck cn oudt niet langh te famen dient.
Divulfa querïmonlh
S I T
, ,
: ,, . ,
'a/is
ptif fieri
fcfivitas intevvenerit , fitSum
fokt , aliqtiïcl nihilominus de-
OF al fchoon de bruyloft-feeft gehouden is, en dat de
bruyt haer morgen-gave ontfangen heeft , evenwel
pntant ,
quamditi è laribus paternis Ut nochtans foo fchijnt het , als of de nieuwgehoude ietwes
ipsa dedttcta- non fit i quod vete-
ibiqtte, noch ontbrake,foo lange debruyt van haer ouders nïetge-
nn inceperit : Mulïerem enim , nifi domo fchcyden, en in des bruydegoms huyshoudinge niet over-
'lariti potcjlatem non venire mttltis crc- gegaen en is.
pat
l plurimas nat'w.cs ita obfervari ,
tejla- Want, gelijck de qucllijcke ouderdom der jonge luy-
'
fp 0>ij- caP- f- Cum veto plcrttmque ju- den foetigheden cn fottigheden niet wel en kan verdragen,
iccns conjugatorum iCgrè ferant moroft foo en is 'tnict vreemt, dat de gelicveren haer hof liever
\, ft ad pkmm matriutonii qua ft pojfeffio- op hacreygenhant foecken te houden. Veelwijfe luyden
wint maritus nonius c 'piret , Éi? ttxorem ( yj/S minimè repu- oordeelden fulcx , uyt goede huyfeliicke bedenckingen,
tjmtt ) <' parentibi vindicct, inque domicilimn ftinm trans-
r oock verre het befte tc zijn jop dat dc i'elve in het huwe-
fcrat. Cuififortè cptignent, ut'fieri fokt, nov& mept* pa- Üjck getreden zijnde, van den beginne aen , de hant aen
rentes, lepidc pro fijt /j«W£" /KW textum inducet : Arbor eru- den ploegh foudenleeien üaen,en poot aen (foornenfeyt)
ilio tundo pofira, libi coaluït , agrocedit: nam fouden lecrenipclen. Sictvan dit Macrob. I Satur. cap. ij*.
crédibile cft, alio terne alimento , aliam factam. 1. fed ii Soo u dochter defe dagen
mcis tabulis. verf. arbor. ff. dc adquir. rcr. domin. Is geworden iemants vrott
Macrob. i Saturn. cap. if- Primus dies, inquit nttptia- Wilt u niet te fier beklagen,
ram. reverentie datur , poftridic autem nuptam in domo viri Soo u fivager komt gewagen,
dominium ineipcre oportet. Dat hy -wel verhuyfen ivott.
Matth. 19. 7. Hierom fal de menfebe nader en moe- Natam rapis , ó hymensee ,
TEer fpruytje, jeugdig hout, ik bidde weeft te vreden RAmuhts adjuntla dam ducit ab arbore fitccos ,
Siet hier een groene ftain, daer uwe gulle jeught Ex animo caros deponcre difce parentes
recubas juntla puella viro:
Sal hebben meerder vrucht, en even grooter vreught. Sjhtie focio
Ghy, die nu zyt gevryt, begint een ander leven, Non oculis genitor , non matris oberret imago,
Solaque legitimi fit tibi cura tbori :
Ghy fult nu door dc lucht met eygen tacken fwevenj
Geheel uws vaders luiys, dat is u man alleen, Nomina tot tibi cara dabit cumitlata maritus,
Ghy macck t een gantfehen ftaet,oock met u lieve cween, fik pater, hicgenitrix, bic tibi frater erit
Pfeaum. 45-. 11, Efcoute file & confdére : encline ton oreille , £a oublie ton £euple
t$ la maïfin de ton fere.
At'cn gentïl ramcau,prcns congé dc ta merc, Tant du corps que du cceur. Quant on ell marié,
HYMENiEE PARENTI.
parens n'elt pas impietc.
NATAM RAPIS O
,quam qut- 'tT S een leerfame , en geenonvermakelijckebedcnckinge,
c. 14. 16.) Xdie ccnige nemen uyt de gclijkeniiie van 'tavontmael,
n venire it- van Chriito vermeit Luc. 14. iÓ. alwaer, lbo wanneer de
knechten uytgingen om de genoodde te roepen, deeerfte,
in iflius ego poffejfio brengende reden by van niette konnen komen, feyt een ac-
'id her um tuum ro w, ker gekocht tc hebben, en dien tc moeten gaen befichti-
gen : de tweede verklaert koopcr bedegen te zijn van vyf"
decedo , 1
jock oflên,en de felvc te moeten gaen beproeven: voegen-
1 exenfa- de bcyde een bedeby haerc redenen , feggende , ïcfc biddc
tione { ut videt/ir ) fed jnjld dcfenfione nijits 1, inqu'tt u doet mijnontfchult. De derde, fprekende met eengro-
duxi,eaque de canfa non poflum vcnire. . vc llemme , cn vry wat ftoutcr,feyt rontuyt, ick hebbe
tantum privileyi habere imuens , ut vel fold facit allegatio- een wijf getrout, en dacrom en kan ick nictkomen. Als
ne fatis fuperque purgatum fe Magna fanè ma- exijlimet. valt houdende dat ccn wijf tetrouwen een fiecke is van fo-
trimonii ejficacia cfi,'in quo cotijugcs, velDeo atttlorc, paren- danigen voorrecht, dat men om der fclve wille, fonder te-
tibus mtituo praponunt. Craphice apudHomcrum Hetlor: genieggen , feer wel vermag alle andere faken aen d'eën
fefi
zijde teftcllcn. Voorwaerals wyfien dat Godt beveelt een
Hand equidem dubito quin concidet Hion ingens, tecre maget beyde vader en moeder te verlaten, cneenen
Ht Priamus, Priamiquc ruet gens armipotentisj vreemden man aen te hangen moet men niet bekennen
,
Sed mihi nee popub' , nee canc cura pai-entis, Ick
dat hy 'tfelve voor aldcrley vrientfehappen (lelt ? fal,
Nee Priami regis tantum prx'cordia rodit, met verlof van den lefcr , hier by voegen 'tgene Heitor
Qiiam me cura tui , conjux cariflima , vexat. hier vanby Homeruni fprecckt
EJlfanè inthnttm amicitite genus, caftus tborus. lik wtct dit Treyen haeft en ras Verjllndtn [al des -vyants fineert.
XtfM tijm en {al al: gruyi en dl : Mier notb mijni j/ter t iioth fimfthlit,
Ephef.
f. 18. & fequ. Viridebent diligcre uxores fitas,
hk zwel soek dm mijn vader fal Xochgby, ÖTroyen! fcliowrjljd',
ut corpora
foa, propt er hoe relinquet homo patrem & matrem Haifl ktmtn tol ten droeve vat\ Perfl my fan ban aen mijn gentoet
fmm , fc? adb.erebil itxori fit* , & erunt duo in carne and. tn d,u iMjii broeden lief en weert Ais gby, mijn -weerde buyivmtt dut.
:
AUGEK-
, , ' \
0*
firn, r»
'runt ,
[tint
N^ TTÖn Jofiié
Mais D;ivid ton
ton ïbleilj non ton
iblcil, foit
folcil
guide dc
Hislcie,
ma vie.
Le
s
corps du Crocodil,
Augmcnte fi longtcmps,
& du
q uc
Chrcfticn
1'un
['efprit,
& 1'autrc vit.
VIRTUTI NULLUM SOLSTITIUM.
NEc ofcitantia, nee torpor
hominem Chriftiamm,
evnthina
, fed a diligens -,atqite aclio ;Ecu led.Vhcyt maer een gdtadige befijjheyt, ïs het gencdat
cent. Cceli proprium ^cygentluk eenChnlkn^cnrehc bctaat.r.
f/ï, animique ad cwlcfïm
'tIsdenhcmL-l, cli
pYopvanlis^ moveri fc ten hemel'
:dÏL-
--ipocdtn.i-iniklin^cn.liiierwduL-
gredi. Inque id nifi fimma nitatur opum
tm i'imens
vi mt
riglijk te bewegen: want liliL-ti
nik-ksnttTiTK-rallciieniftenwert
pia, facilè
betrachtfnadicn \vy in di rdiji-vtiithoyt der werelt wooncujfoo
impetuofo dccuyfu humane corruption 'u abripictur;
fullenwy h"chteli]ck,doorde
Ac yeluti quis adverfo flumine Iembuin
fi
ir kracht
Kniclit der I'elve,als door het aan-
dringen van ecniietkil.'op , crivier<
c r 1 lL rc » werdun H echgcruckc.
'
: '
: ;
'
Ymda ir.; »
'
& recentilnts incrementis infm- Gods genade, vallehoope om tot het i'elve van tijde tot tijde wat
"liqm m'f«li
U m.
'"' '"" """
* ' * goctste fullen toebrengen. De Hecre.diedui vvillegeeft-gevc
ook het volbrengen J
M 5 EX
, :
A V A-
,
AVARUM EXCI J
IT PRODIGUS. 9f
dare föhnt, fargos fequi , id tfi , lïbcros vel ba- Seem-vifch,dat is, na een deunen en vreckigen fpaerder,
dies aperam
babere ignavos ac prodigos , qui opes , multo die uyt vuylheyt zyn goet te famen heeft gemept, volght
redes plerumqnc
cumffdore vix unciatim colleclas , eclerrimè dtglutiant , nee een verterende Sargus, dat is, een quirtige opinappcr , die
rarh in unius fcorti
marfnpium effundant , atque ita (ut Sen. het verfpaerde goet onnuttelyck door de billen iïaet , en
verbis utar) quidquid longa feries mitltis laboribtts ; malta dickwils 'teender reyfein den fchoot van een hoereofhaer
Dei indu/gentia Jlruxit, id mus dies fpargit, ac diffipat, dochter uytftort , al wat met mocytc en kommer in veel
Longique perk labor irritus anni. jaren by den anderen is verfamek. De Wyfeman heeft
Bené igitnr Sapiens Eccl. l. 18. Deteftatus fum, inquit, dan wel gefcyt, Eccl. 2. 18- My verdroot alle mijns arbeyts,
omriem mduilriam mcam,qua fub folc ftudiofiiTïmè labo- .die ick onder dc finne badde, dat ick dien eenen menfebe laten
lavijhabitums hazredem port me,quem ignoro utrum fa- ntoeJte,die na my zijn foitdc ,en wie weet ofby wijs ofdttl zijn
piens an ftultus futurus fit. Eflncquidquani tam vamtm?& fal? Eyndelyk bciluythy, feggende.- is't dan een menfeb
tandem eoncludens. Nonnc melius ctr , , comedcre bi- &
niet beter dat by etc en drincke , en dat by zijn ziele wel doe
bere, Ec ollendcrc anima: fua: bom de laboribus fuis?hoc van fijnen arbeyt ? Ja fulex fag ick dat -jan Godeshant komt.
ctenim de manu Dei eft. Horat. Üb. z. Od. 14,
Abfumet bares cactiba dignior, Idem : Sed quia perpeiuus nutlidatur ufus rj? hteres
Scrvata centttm clavibus , fjf mero Haiedem aiterius, velut unda fupervenit undam,
c
tinget pavimentum fuperbo y Ghüd vici profum , quidve borrea , quidve Calabris
Pontificum potiore ccenis. Saltibus adjeclï Lucani?
Stelt macr en ftik u hert, geen dmek en fal u quellcn. Hie etiam fapiens , qua fbi plaudat , habet.
Waer recht vernoegen woont dacr is geftage luft, Aula gemit , cylbard heet aureus inflct Jopbas y
'k En weet geen beter vreught dan als de ziele ruft. ,
Caula fremit plattfu , dam , Mehbae , cams.
babeamus. Jrridet , etiam bic^Democriti diclum , illefclicem Andere Godfalige mannen eygenen fulex , met beter
dkebat turn , qui cnm exiguis peenniis bilaris effet , infelicem , recht, nu de rechte geloovïgen toe.
eum qui inler magnas opes triflaretttr. Quid ft totum orbem Goederen te befitten , en van de felve niet befeten tc
terrarum poffideamus
,
ccquid commoditatis ex tantd rerum werden , is een werek van Godialige wijsheyt.
eongerie habituri fumus
, praterquam ex iis , qu£ ittendo no- En tot fulex ware wel tc komen , indien wy , niet op gie-
fifê facimus? de reliquis nibil babituri pr<rtcr folum afpe- righeyt, en eergierigheyt ; nraer op nootdruft alleen het
ilum. Aiqui voluptatcm^quie ex viftt ejl,tequè dc alicnis^at- ooge ïlocgen. Koft en kkcaeren hebbende, vernoegbt u daer
que de tuis capere nihil vetat. §hti ad naturam vivit^ mm- mede, feyt de Apoftcl.
quant pauper qui ad vota
; nunquam dives , eft. Neemt dat gantfeh de werclt orts cygen ware, wat ge-
mackof genut fal ons uyt krieken ongemeten hoop goede-
Proverb. ij-. Secura mens quaft juge convivium. ren gewerden, anders als'tgenc dat wydoor hetgebruyek
eygentlijck het onfc maken ? van al de rert en hebben wy
Plato Tim. cap. 1 3. Latitia pura in folis anima bonis inve~ niet meer als alleenlijck het gefichte, en'tfelveis geoor-
ntttr^ideo fapiensin fegaudet^non in iis,qu<e circa fefunt. loft,ibowel van eens anders goet te nemen, als van uey-
gen. Wat valt'er te feggen ?die na de nature leeft , is noyï
Heb. ij. G}y e ves mcears avance, eftans con- arm; die nae de begecrlijckheyt, nimmermeer rijek.
j-.
foient fans
iens de ce que
vous avez prefentement
D I S S I-
, :
Verfcheyden aert , dient niet gepaert. Licht en Jwaer, en dient geen faer.
DESim,
Dc
het koddigh dier, is yder eens vermaken,
Schilt-pad , niemanrs vreugt , als dooc ter aerden
DE Sim die niet en dient als om den geck tc fehcren,
Soeckr uyt ccn tegen-acre de Schilt-pad af te weren,
Hierom Hl dat den Aep dc Paddc fchroomt tcrakenj (ley t; Sy haet het fedigh dier , dat itacgh bewaert fijn huys,
't tcgenhcyt van aert dat dele dieren (irhyt.
Is Om dat'et niet cn loopt als ander wilt gefpuys.
Lief (wat ïck bidden magh) en laet n nimmer paren Een maegt van {tillen aert lal nimmer wel bevallen
Met Pop, dien rammen galt , die men u geven wilt: Aen icmant, die van oudts genegen is te mallen
Mach ick u hef niet lijn, foo wilt u immers (paren Macr hoort eens vryers, hoort, cn vry dc les onthour;
Vuur icmant, die van u min als ick doe, verichilt Die foetll om vryen fijn, en dienen niet getrout.
fquTur
3
""' ele
"* tX ' m '^'wM"""" 'ft j frout iatius idem autlar pro-
A P UD
' , ; ,
ejusreicaitfaadeunt, reqiürere föhnt , quanten, quaineort~ mui in de dochters, die fy lieden ten dien cyndc
Plerumque enim pr& céteris placere
bewande-
vitlu ufui futura font. len, als het gene dat hun in de huyshmidmgc
meeft van
filet, fi qua
aut fcitè cancre , ant feftive garrire , aut denique noode dat veeltijts die bert fingenen tprin»cn
is; alibo
fpe-
belle fe corner e noverit. Nee mirum ; cum enim fervore £ta- len cn quelen , toyen en ploycnkan, meelt van allen
werdt
lis lafciviant (3 ipfijuvenes, in habentibtts fymbolum, ut ait acngehaelt , ibnder op het vordere ccnigli fins tc letten.
Et tarnen jnveni/ia ifta omnia paf Uy-
ille yfacilior ft tranfttus : lcn vliegen met uylen,ieyt ons fpvecckwoort.-fyfeltsdoor
,
annttm unum atque alterum , cum liberi alendi
, aliaqtte one- hitte van de jcugtydel en licht zijnde, vergapen haer lich-
ramatrimonii fuftinenda fuut , ftatim evanefcere , ac prorfus tcüjckaendegenediehunliicr in'aldernaertby komen. En
diverfa, imo 13 eontraria, non fine moleftia ac difpendio rei evenwel nochtans, lbo haelldc opvoedinge der kinderen,
familiaris, addifienda ejfe , docet ufus. Quanto melius , mi cn andere lallen des homvclijcx hun op den hals vallen,
adolefcens , oculos animumqtte dirigeres in virginem mode- raekt gemeenlijk dcclavecimbel, en aldat bertag acnd'een
Jlam, ac rei dome/lic£ , melius quant faltandi peritam? qu*e fijdc :en al wat men meert geacht heelt komtminrt
tepafle.
Heet hoe temporc fortaffis juvenilibns affetcibus non tam ar- Waer 'tnict beter, ó ibcte jeugt , defe dingen in wat
rideat, atque una aliqua alterius iftius generis, fane tu èrevi naerdcr bcdcnckcn te nemen ? en hierin tc doen gelijk een
,
aliter cenfeas. Eos,quiin alias terras iter inftituunt ,veflem voorfichtig man die een rcyfe nacr vreemde landen acn-
non pro viore regionis, in qua funt,fed in quant abcitnt, eon~ vangt,die fijne klecdingen'ictcnmaecktnademauierevan
feere nunquid vides? facidem, {3 vale. 'tlandtdaer hynuis,maer van 'tgenc daer hy hacrtmeynt
te komen? Let'crop.
Horat. Die een meysjen , om haer fingen,
Om haer fpringen , heeft getrout
Oderunt hilarem triflcs trij 'tZijn voor eerjl -wel moye dingen
, ,
Maer als noot begint te dringen
Sedatum celer ,
Is de liefde ftrax verkout.
itPWttispurgatam etiam atq* ctiam euret. len van des fclfs grootachtfacmhey't de
Job- if. 21. Sonitus terroris doot , een door- :
femper in auribns impii; (3 ganck tot een beter leven Gods oordeel een
:
, cynde van
itrijdtenellendigheyti cn, om kort te feggen,'
3 M viel
v **** « 2™2X >"'"""" impi" m
' Dc
tic ivcre/t
gantfib engacr,
vrome fehrickt veer geengevaer.
Jfax
°V
S.
m "l'h«"
r
lS L 7 '
''"'" mf «<[<•" tori au fms tune ar- Wild'cr dan icmant onverfaegt en goets moets we-
' ™ UfrJItfirn, i, Mitmmi
.
len, die reynigc fijn h«rtc van doodclijcke wereken.
,
N A NI.
; , :
ANIMOS N I L D 1 R I M I T.
X L I X.
Liefde fchiet pylen , over hondert myle/t. Hoe datmen 't deckt , het wert verweckt.
A M O-
: ,
AMOTA MOVETUR.
QJJid hoe monftri ffi ? fi' ( nocens faam/s in folitudine ,
Confcientia potefl adumbrari, quia non zijn, maer nimmermeer vrymoedigh. Godt is by enacn
efi Deus, extingui
non potefi, quia a Deo den handel en herten der menfchen, en gelijck der Prin-
efi,
fen gedaente gedruckt is op het geldt , !oo Godes beeldt
Scnec. Epift. p6. in 's menfchen gemoet.
Wanneer een menfeh alleen vertreckt.
S>htid prodefl recondcre fe , l§ octtlos hominum aurcfqne Of op fijn bedd' leyt nytgefireckt ,
vitare? bom confckntïa turbam advocat , mala autemtsf in Dan wordt by dick-wils Jêcr bevreefi t
folitudine anxia efi. Want Godt die fpreeckt met zijnen geefi.
E
fer touché d'aymant fe tourne avcc fi pierre Qui eft marqué de Dieu, & porte au cceur Ia foi,
_,Bien que foit loin de la, bicn que prifon FenfeiTe. Ne quite la vcnu, par peine ni cfmoi.
?s
vario tem-
«r«a»affa
arcumabla )
-p^Ezielc, alhoewel in den fcerckerdcfeslichat ns bcfio-
luiten,, alhoewel door inenÏTvuldio-e
X^/ten bekommering,
menigvuldige bekomr
nunquam tanto mortahtath corpore obruitur qnin in eam in den drayltroom defes wereltó daoelijcks hcrwacmc
,
,
trrepat nonnumuam imb irrumpat «tenue felicitatis aliquh derwaerts gedreven , werdt evenwel niet belet
radius.
1 a ^
mma f
Antma atti D
fanè Dei
" imagine
,
imagïnc infgnita, fimilitudo qa«~ *™
qu«~ dan, ™-'— — nu en
in fich te gevoelen als een ftaeltie van de eeuw-iehë
cfi,& ma
dam 'fijt* imago atcmitath
tiajtatisrfmpiterna
fempiterna quippe ilta,&
l° r illa,tf mm-
nun- geluckzaligheyt. Een gemoet vcrheer'lijckt met den *
denbf
beel-
'i defuura gaudia,eltam tnfragdi hoe corpufcuh pr<s-
coelt
de Codes, is als een af-beeldt en gclijckeniflèe van de c
ceit-
libare nos pojje, tmb C? debere , clara diitnt verbi elogia evin-
wigheydt
ma. guicunque entm «tern« felicitatis prtmia defiderat, De beginfelen van deeeuwige welftant, oock in defen
m b" calcmdmjfl 'quepeccati broofen lichamc, gevoelt te mogen,ja te moeten werden,
™j;ZT™1VJ™."Ï fl ,
ad animi puritatem
fordibus <oit« renovalionem, 'reconcilia-
>
j.
P. ventheyt der fond
fonde,
Hoe ipfo die , mquit Chrifius ad tot de vernieuwinge des levens
"
dumd^L
r 1
T CS
S
Pr°!"!*as
f>
tkambHlavcrn
hi >ftd dlam viam,qu«ad
lor ' es «
carcere »°»
der waerheyt, felfs met den monde, faligheyt heeft ver-
kondight geluckigh zijnfe , die nu door Chriiti Geeft
tris
m
:
Nihil r n€rv a "' mus in cwl° 'ft'
m bZLT-
T*m '" r
^imus arcumfert
»
fl qua vult , transfert.
ditS«uygeniirc
0 0 aen haren geeft zijn gevoelende
ö J fa
!
, fjf ,
Ni IN
, : .
,
IN RECESSU NIHIL.
GV legt
Haer
i mijn
lijf" is
ichoon,niacr 'r is teveel geprdèo)
licfis
wel gemaekt , maet 'c feilt haer aea den
EEn Grïckfchc lichtc-koy JFXnyr met-flavinne
Vcrkreegh een grooten ichat, en
,
Belle cage , fans oifiau *De mefchant gatn threfor ejl vain.
,
Lucret. Nam
'divinitus interdtm , Venerifque fagittis,
Deteriorc fa ut forma mulierciila amttur-,
Namfacit ipfafuis inttrdum focmina fatlis
,
Mmigerifque modis, £j? vumdo corport culta,
Utfadlè infiiefcat vir ftaim ducere vitam.
Johan. 7. 14. Oordeelt niet naer het aenfien. Fronti nulla fides.
Hy denckt in fijn gemoet, fiet daer een Konincx hof! Ghtam proeulatlonito dunt confpieit ore viator y
En als hy naerder komt, dan is'et cnckel Hof*. Exteriora videns , interma probat ,
En veft u finnen niet ontrent de buyte-leden XJt tarnen accefjit, putrttfM tm notie quïefcat,
Maer weeght in u gemoet de gronden van de reden, NU prater cineres bic habitare videt. 9
Wie fich op waen verket en oordeelt na den fchijn Ah quoties hom'ines extr'tnfeca fallit imago!
Die timmert in de lucht en wil bedrogen zijn. Dignus eras regno, rex nifi Galba fores.
'Stof, vermits de Piramiden van onderen graven waren , en mitsdien vaten van ftof en aflehen.
"\Ui voit Ia piramid' en 1'air bien haut s'eftendre, (drc, Mais crie toft apres , ö baftiment trompeur
NPour un charteau tout plein des cbambres la va pren- Nul ne fe fie au front, pour bien juger du cceur.
pUcitatem ; per Üntim malitiam ii , qui allegoricè ifla hujuf- lijnen en wollc. Dc gene die dusdanige fiiccken tot gc-
modi interpretantur , intellïgi voluut ; vejlis quippè , qua ex lijckeniife cn leci ftucken gewoon zijn te trecken , mey-
lana linoque contexitur , litutm interius celat , lanam exte- nen dat door de wolle, eenvoudigheyt , door het lijnen,
rius demonfirat. Veflem ergo ex lino fj? lana gefiare , dicitur arghliftigheyt moet verrtaen worden. Want ( fcggenfe )
is, qui intrinfecus cautelas malitia operit ,foris fimplicitatcm, een laken , geweven van lijnen enwolle, heeft het lij-
veluti ovinam , ojlcndit. Apagh mihi cum tftac hominum nen van binnen , cn vertoont de wolle van buyten In- :
face. Quifquis, inquit Augufiinus, videri appetit^quod non voegen dat de fulcke magh gefeyt werden een kleedt
eft, ejl : Simulal cnimjujlum, nee exbibet ; often-
kypocrita te dragen van lijnen enwolle, die uytwendigh fchijnt
ditque in imagine^quod non habet in veritaie. <$uid agis mi- onnoofcl als een Schaep , zijnde middelertijdt inwen-
fir? odit te mundus ,quod pium credat-t odit te Deus,quodim- digh vol bcdricgelijcke rancken. Wegh met dien aert
pium feiat^atque ita utrique odiofus , in neutra tibi pnefidium van menfehen. Elck die wil fchijncn dat hy niet en
eft. Una nihilomimis animi ac oris difa-epantia Deo grata is
, (
feyt Auguftinus ) is een beveynfde. Want hy ge-
ejl, ft vultus nimirum fit humilis^fi animus in cmlum ac me- lact hem rechtvaerdigh , als hy verre van daer is , ver-
ditationes divinasfit elatus. toonende een gedaente , niet gemeens hebbende met de
daet. Wat macckt fulcken menfche ? De wcreldt die
1 Sam. 16. 7. Homo fpcUat quod efi ob oculos , Jehova
haet hem, om datfc meynt dat hy Godtzaligh is. GodV.'
fpetlat quod ejl in animo.
haet hem , om dat hy weet , dat hy 't niet en is zijn- :
Auguft. de Paft. Temerariis judiciis plena funt omnia, de dan hatigh voor beyde , en vint hy hulpe noch trooft,
de quo defperamus fubitb convertitur -
, rj? fit optimus t de quo by d'een noch d'ander daer is evenwel noch een foor-
:
multum prtcfumpferamtts
, deficit & fit peffimus , nee timor te van verfcheydentheyt tuflehen 't gelaet en gemoet
mftcTcertusejl, nee amor.
Gode acngenacm tc zijn , te weten , als het gelaet ne-
Proverb. 31. ;o. La grace trompe ,& la beauté s'efvanouit, derigh is , het gemoet verheven cn opgetogen in God-
mis la femme qui crainl C Eternel fera celle quifera loue'e. delijcke befchouwinge.
N J
: : :
V Befzvaert gemoet geen m.t en voed. tJMettghje nïet geven , wegh Jijn de neven,
Wanneer dc fwaclcc muer dacr heen begint te flaen, Macr als'cr iemant fterft , of in benautheyt fucht,
De fpinne fcbeyt'cr af en dc ruyme baen.
kieft Soo ti jt van itonden aen het onkruyt op de vlucht.
Siet waerder iemant treurt , en dat fijn krachten vallen, Gcluck en groot gevolgh die hangen aen malkander,
Strax heeft de bange ziel geen lullen om tc mallen, Doch waer geen koren is, daer vint men geen kalander :
Het minnen heeft gedaen. Het dertcl Vcnus kint Hy, wien in lijn bedrijf de kanfe niet en dient,
En vlicght macr dacr het vet voor fijnen fackcl vint. Is dickmael ibnder gek, en dickmacl tonder vrient.
NOnMorftbus
exanimi
petit
baud vexat
3t carne pedieuhs efcam ,
corpus inane pttkx.
DUm difienta cutïs pinguedine, fanguine vena
Sunt comités homini vermis ,
y
atra pulex; &
Et fugimt miiTCSy fj? oranea contrabit orbem. At fimUl ac lentum mors eongelat agra cruorem ,
Si qua ruinofo culmine ttila Mant. Neuter adeft; nee enim, quo foveatur^ babet.
Flebilibus lafciva ca/is Cytberea recedit^ Blandus adnlator nitido comes baret amico.
Effugït è maflo htbriai flamma thoro. Lenis honorittam dam -jchit aura ratem :
Stultt Cupido jaceSj ubi cor dolor anxius urit Huhc videasf piceis c urn fors tonat atra procellis
,
Ni valeant bontines t ftulte Cupido jaees. In medio focium deferuïjfe mart.
Oü n'efi liejfe , amottr n'y preffr. Aux pauvres getts , amys ny parents.
Le feu £c jeu d'amour rse s'y addreflent pas. Les malheureux par tout ont gucre des amys.
VIRI
VIRI INFORTUNATI PROCUL AMICI 103
domus naturalï quodam inftintlu prmofce* TAAt de Muyfen
MUres ru'mmfolum , door feker heymclijck ingeven va»
vcrtcre re ipfn Melampum
moxque comperif- X^dc nature , den val van de luiyfen , daer fy in zijn
fe , & ipfimm falvttm abïtffe , memoria proditum
beneficia , konnen gewaer werden, verhalen dc fchriivers echen
Cujtts rei fidesfit penes autJores. Melampum met'cr daet bevonden tc hebben
ejl want liek :
Nabis fatis eji , fimilitudine a muribus defumpta , vulga- tc bedde liggende, en ilende dc Muyfen
mct'grootc
bic depiïïas exbibuiffe
rium amicitias letlori , quas baud du- hoopen verhuyfen , wiert dacr door beweegt mede pack
bit, cum fps quieftus
ac emolumcnti fa£l<r fint , ut Hitas com~ en fack tc maken, en van daer te vcitrecken, ontgaendc
mutata dijfolvit, ut ait drift. alfooden val, die hem anderlïns, foo'tfchccn, foude ge-
Facile, ait idem, amicitia ab utilitatem comparata, dirimi- troffen hebben. Wat'er van zy , des gedragen wy om
tur, nam
utile non idem permanet , ftd aliud alias cfficitur tot dewaerheyt , genoegh zijnde dat wy by de gelijc-
Jt ea ne nomine amicitia quidem d'tgna eji , detrabit enim kenifTevan de Muyfen , die 'wanckelbare en vcrvallïge
amicitia majefiatem fuam,qni i/lam parat ad bonos cafus,ait huyfen mijden , afbeelden de vrientfehappen van den
Seneca : nam
fincera fidti amict pracipu'e in adverfis rebus gemecnen hoop des werelts , deweleke op hope van
dignofcuntur, in quibus quidquid prajlatur, totum a conjtan- voordeelbegonnen wclênde , terftont als 't anders gact,
libcnc rJoknti,i proficifcitur , alt Val. Max. gewoon zijn op tc houden.
Divirix , ine/uit Sahmon Proverb. cap. ip. 4. addunt Goedt maeckt
, fcyt Salomon Proverb. ip.
-veel vrienden
amicos plurimos, a paupere autem Sc hi,quos habct, fe- maer den armen wordt van zijne vrienden verlaten.
verf. 4.
parantur. Doch de fulcke en zijn den nacmvan vrienden nictweer-
Lucan. Nttïïa fides unqttam mi/cros ekgit amicos. digh want (gclijck Seneca fegt) hy doet de wceidig-
:
1. Timoth. 6".
7.
Wy en hebben niet in de werelt gebracht , 'f is open- Mortalibus morientes deftituii
baer dat wy daer niet en konnen uytdragen.
Ecclefiafh y. 15. Comme il eji forty du ventre de fa mere il s'en retournera nud , s'en allant comme
il ejt vemi, tt'emportera rien ne fin travail, auquel il a employé fes mams,
TOusIes fousri5s'envont,quandrcdificetoinbe, (be, Hc! monde ton fotilas s'envole, & n'elt que vent;
Les pousnous vont quitcr,quand 011 nousmetentom- Qiiant nous ,
plus que jamais, fait du foulagcment.
den. icgrimi
Tijdelijcke vrcughden
terrena
menfehens uyterffe onderfchcyt
,
extre-
des felfs vrien-
en 't geluc,k defes we-
ma patitur, ac media mot te jam natat ,
dejerunt ; quum ta- relts handelen met ons , gclijck de Mcdecijnen met dc
rnen majori ,
quam unquam , folatii Jubfidio , in ifio tempo- fiecken doen, die de felvc, alite beginnen te'zicl-brakcn,
ris artïculo, mifero fit opus. dacr laten , en gacn haers wecghs dacr nochtans dc ar-
;
Ecquid igitur futilibits ifiis adbaremus , aut itibaremus ? me mcnlche , in die geitaltcniile , de mecile hulpe ca
ad Chriftum nobis perfuginm fit , Uk ij cum dolor ut et in troolt van noode heeft.
letlulo, &
cum mors fievi'et in agone, cum putredo ingruet & Het welcke alfoo zijnde , wat gaet ons dan acn , om
infepulcbro , dj? cum juft 'ttia Dei exercebitur in judicia fuis in defe nietige dingen foo gantich bcfiglijcken te
baud dubic affuturus eji.
, woe-
len ? Lact ons tot den Heere Chriftum ons toevlucht
Exclatnemus igitur confidenter cum regio fate Pfalm. nemen , en acn hem onfen tijdt beitcden: hy , en als de
y 75.
2j\ Te cum habeam nïl equidem moror ccelum , ter- & pijne ons treffen ial op ons bedde , en als dc doot over
ram ; tametG cnim corpus ac animus deficiat mihi , ac ons woeden fal in onfc verftheydinge, en als de verrot-
liquefcat; tu nihïlominus femper folatium ac portio mca, tinge ons overvallen lal in het graf, cn als Godts gram-
mi Deus. fchap opbranden fal in het oordeel hy (fcgge ick) ial
Auguft. de natur. grat. & ,
de zijne overal, en t'allerftont, by welen, en dc gewilfe
übifunt qui ambiebant currutn pateflatis ? Ubi infupera-
i
handt bieden.
b'ües impcratores
? Ubi funt qui conventus difponebant ö" fe- Lact ons dan vrijmocdclijck tiytrocpen met David in
fia ? Ubi equorum fpkndidi nutritorts ? Ubi natie vejlcs
& den Pfalm 73- ^f.' IVanmer ick ficchts u bebbe foo ett,
arnameniaperegrina? Ubi joctts &
la-titia ? Ubi exercituum vrage ick niet naer hemel en aerde : -wanneer my oock
lijf
,
duas ? Ubifatrap<e
vjUa ? Nonne in paucis ver/ibus
&
tyranni F Nonne omnes pulvis fa- en ziek vcrfmacblede
, fio zijt gby doch , Godt , alk tijdt
eorutn vitte palet memoria ?
Memmo ttaqus mtui\e, ne exluüaris.
: -
mijns benen troofi, en m
jn dtel.
; :
Lieven doet leven. Komt niet tot iet , 't is eïcx verdriet.
S T U L-
STULTITIAM PATIUNTUR OPES IOJ
-
D •fi,
mm,
gen: c
hy brc
landt (fcvdt S:ilom.
cy faken onraftig,
cfoor drie-
efirepv
r
cilicet beneficii magis obfequèntes experi-
'e, qttod proprium mendicorum efi , ven- Wat was'ct •'dcbedekiLT lijnen huyck bcforght hebbende liet ,
abat : illa protinus fit fwtd irttculentior voorts fiolen forgen,en foo haelthem de kriivmen bcgoltcn te
llecckeiij'peeldehy dapperlijkdebecfh Het mevsjen des naehts
de vrouw zijnde, en wilde voor aldesdaegs het jongwijf niet we-
ien en (teld'i;! lbo acn ,dat de goeden man lijn hooft kloudc.
;
kleet. Wat leyt'er aen hocdanigh ons klcet hier zv, als
Ephef. 4. 21. ons maer hier namacls mach gewerden die witte kice-
dinge, du erende in der ceuwigheyt? Daer toe ons hclpc
pefpbuilkx le vieilhomme quant a la converfiation pre-
eedme
; de eeuwige en cenigc Godt, door fijnen lieven bonc Jc-
, fc? fi0y ez rm0uvellés en Cefprit , revefius
du notivel
fum Chriftum in ceuwigheyt geprfen. Amen.
Op
;
ALsons bcichijucn llil diegrootcn dagh des Hcercn, CUm fuprema dies rutilo grajfabitur igni,
Pcrqitt felum fparget ftdmina , perque fahm\
Den boofen tot verdriet, dc vromen t'iijner ceren,
Dan fal het van den flacp sü worden opgeweckt, Protinus eritmpet gelido pia turba fepulcbro,
Dat in het duvlter graf te voren lagh geftreckti Et toHetnr biimo, quod modb vermis trat:
Dat maer een wórrem Ichccn in die clïendigli leven, Nie, atifqualior itters, cui pullor in ore fedebat ,
Sul iHigcn in dc lucht en in der hooghte we ven I Pcfte mic.ins nivid confpiciendus erït.
Godr Vader , Godt de Soon , en Godt de revue Geeft, Alma dies optartda boni's, metuemla profanis ,
Macckt tegen delen dagh ons heitcn anbevrceft Oades, cjf parvttm fufeipe Chrifte gregem.
Ten que je Ibis cnclos en ceftc liipulrurc, Un jour m'cficvcra 1 1 haut de ces bas lie
B Un jour' m'el'veilleia; car ceftc mort nc dure: Desaiöes me donna pour m'en voler au
Auguft. in Zach. Refargent fanüorum corpora fine ti/lo vitio % fine ulli deformitate, fine ttïïil
Schonieus ex D. Hicronymo:
OECONOMICA
Virgilius
v r-
, : , ,
Batillius
PAlmarum hïnc illinc pont is cett fornice duRo> Qua frondofiocalï funt in amore duces.
Amnem intermedium fcemina mafque tegnnt , Jam mihi non a&e firment connubia flamm^,
c
l)ltro dmn oppofitos mas inde , hbic ftemina ramos 'Pratferat bis omriem non alhmde fner.
Curvantes , Jtè't fe confociare pet nut , Trom/ba jam ca/los palma, una accendat odores ,
lre Es in amplexus exoptatofque hymeneos , Cedat ipfa Jitas fpinea t.tda faces.
Strax foo krijgt'et groot verlangen Schoon men krijght oock groote baten
Om te wefen daer het plagh ; Noch is't dat men meerder wacht.
Maer een ander, afgedreven Vrienden , Iaet u vergenoegen
Van de Maes of van den Rijn, Met dat u den Hemel geeft,
Komt ontrent de fuyeke (weven, Wilt u na de reden voegen
En begeert'er in te zijn. Dat is 't befte datmen heeft.
Wie heeft vreemder ding gelefen ? Wacrom wenfehen, hoopen, fchromen?
Noyt en is de menich geruft. Waerom altijt weder aen ?
Is'et niet een felrfaem wefen ? Schoon ghy mocht'et al bekomen
Niemant heeft'er vollen luft: 'tKond u dan oock llimmer gaen.
Pi/as cum modum ingrediendi najfam videat egrediendï non videat 6f"
, ,
nihikminus ingrediatur , pifcatoribus fit prada : non
efi ergo fifcipieu-
dum negotium, mfi pr'msperjpeila ratione qua te pojjis inde rmfits ex-
plicare: nee enim labyrinthi ingredtendi fint fine filo,quo
ficurus pof-
fis redire.
Cicero
Nemo efi, quin abivis, quam ibi, nbiefi, ejfe malit, nam fuam quif-
que condmonem mifemmam patat , cum tarnen contemum fuis rebus
ejfe
maximes fint certijjim&que dhitice.
QUA.
: : : :
Cicero
Arferendi de medio atttores non tam ulcifcendi caufa, quam ut in prafens documen-
tumfiatuas, ne qttts talem amentiam veltt imitari, ad BmtumEp'ifi. i 5
A MOR
AMOR HüMANjE VIT* GLÜTINü
I V.
^ O/at ium hujus vitte efi , ut habeas tui peSus ttium aperias , cm arcana commti-
ij3 mces j cul ficreta tut pecloris committas ut colloces tibi fidelem amicum qai
,
,
Maer als het al den gantfchen dagh Die is ( het fy men liefde pleeght
h beftgh met een ftaegen flagh , Of dat men groote dingen weeght )
Soo feytier fchier aen yder radt Die is ondienfligh over al
Gedurigb ick en -weet met -wat. En baert alleen maer ongeval.
JVte doen en efter fwijgen kan
, ,
IVel leert dan fwijgen foete jeught^ ,
Dien houd ick voor een feker man Want fwijgen is een fchoone deught.
Val. Maximus;
Cato
Ovidïus
DAnck heb ó Wijngaert , oude ftam Daer ick mijn eygen wefen fal.
Dat ick een reys foo verre quam De vryheyt is te grooten goet
,
Dat ick mijn eygen wortel had, De vryheyt is te wonder foet ;
En foogh voortaen mijn cygen nat. Wat hangt hy aen een ander man
Nu wil ick naer een ander dal Die van fijn eygen leven kan >
Seneca:
Horat.
Plautus
Seneca
KUNST
:
: : . ,
Siet hier den grooten Waile-vis , Wat is'et dat ick (eggen kan ,
Siet wat een. monfter dat het is, Als dat gewelt en groote kracht
Siet hier dat onbclompen vee ,
Wort inder haclt tot niet gebragt,
Het fchijnt een eylant in de /ee, 'tEn fy dat wysheyt voor en nae,
En efter wort het dier gewont En fy beleydt te roere ftae.
't
Alleen macr door een gauwen vont, Want anders fict men dat gewelt
Het wort gevangen en gekhent Door eygen krachten wort gevclt.
Oock in lijn eygen element, Ghy bout dan niet op groote macht,
En dat noch van een (chippers gaft En min noch op uw eygen kracht;
Die nau acht voeten hoogh en walt. Macr doet uw faecken met verftant
Vraeght iemant hier dereden van? Want dat is vry al vafter bant.
Cicero
Non viribus , non vclocitate aut celentate corporum res magna geruntnr
fed confilto & fententïa.
Valerius Elaccus :
VIII.
ÏCk hebbe goct verte van al de keucken-ftrtkeu Al ipreeck ick, lieve maet, alleen maer van het koken,
Dies kan icfe van gebraet en van gefoden {preken
Wel hoort dan eens ccn woort , en ncemt'ct vlijtig i aen,
O vryer , let'er op, het is tot u gelprokcn
ebt
Het is een korte les, u dicnlügh in de min,
Alkomt'ct van een koek, het kan oock verder gacn. U dienltigh boven
>ragt, al omtrent het huyfgefin.
Indien u vet ontbreeckt om u gebract te droopen
Kont ghy een teere macght niet bieden goede dagen,
nae, Soo wacht u, watje doet, van mager vleys te koopenj Al wat ick bidden magh, lbo wacht'et haer te vragen
Een blauwen fchapen-bout en wil geen fchralcn hcert Want fooje my gelooft, die vry dit ambacht kan,
i
erfaflt]
QUam mifer ifie Coquus , cm ritl pinguedinis olla
it.
.
Servat, & ajfanda eji cm male pafia caro f
DumClaufaque captivoquas
cadit in pedicas, callidtts abdidit aucefs, Fine la reluclantem te magis artla premunt.
criire tenetur avis , 'Difficili ji forte loco te vita locavit,
Saltat , Ö ïnfanis clamoribus a'ira complet Mum/s ÖJ haud aquè conditioms obis ,
Nee minus alurum verbere pulfut humum. Terfer, crit medicina tuis patientia damnis.
Quid facis infelix ? aut quid tua crura fat'tgas 1 Ter/er ent levius quod bené fertnr omes.
,
IN agreftibm ferh
ipfis
quiefcam relaxantur.
,
vmclaji fe excitent, impr'tmuntur ,ft
arcTtJJima
Nihil enim tam exafperat ferwrem vulnern
qttam ferend't ïmpatientta.
Seneca:
Necejjitath non alïud effugmm qnam
eft } veile quod ipfa petit.
m Idem
Gtavia feite ferentes minus ledunt.
Gellius
Feras , non culpes Ivhari wnpoteft.
,
Arn. Ferron.
Necejfitati parere femper fapienth ejl hab'ttum.
* PAUPER
PAUPER AGAT CAUTE. rt;
X.
Ovidius :
Juvenalis
Ovidius
p.U'
p!
«* 3 V TA I
,, ,
mïh't /
,
decorh habet.
efi .
Labïtur ma dies ,
6f, dumvenit, hora recedit.
V O O
S Iet wat een feld&em ding! 'ken worde niet gedreven,
Maer kan, al naer ick wil, in alle boomen hveven,
Schoon ick geen Vlcdcr-muys geen Uylen was gefchapen,
Noch was ick in der nacht onwilligh om te Üapcnj
Daer is geen waeker oogh , dat op dc netten loert, Noch focht ick over al ïn'tduylter mijn bcjagh
Dacr is geen vogclacr, die acn het garen roert, Hoewel mijn grilligh oogh in"'t duyitcr niet en fagh:
Daer is geen quackel-been, geen looic vogel-pijpen, Nu ben ick hier vcrltclt, onfekcr wat te maken,
Geen ander flina bclcyt, om my te mogen grijpenj -
My dunckt 'tis buytcn hoop hier uyt te mogen raken;
In 't korte , niet een menfeh die op bet vangen pad Nu roep ick met verdriet , och wacr ick in den ne(t
,
En des al niet te min lbo ben ick efter valt; Dat is een jonge wulp, en allcvogels, beft.
lek ben, "k en weet niet hoe, ick ben cyhes gevangen,
! De nacht, de nare nacht die heeft gcwiile lagen,
Ick blijf, eer ick het weet , in deiè ftrtcken hangen ; De nacht , de nare nacht die brengt gewifie plagen;
Viacgt icmant hoe het komt ? wel hoort' er reden van, Gclooft'ctjdic het raccktj Al wie by nachtc koopt,
Miflchien of mijn verdriet een ander dienen kan: Die pleegt mallen
fijn kift tot hy het eens bekoopt.
Alio fenfu :
Lha vides , mambus qua: non trahit imfrobus Sed velut invito concidat enfi reus.
Iffamovet caffes ,
ut cafiatur ,avis. (ancefs, Fac mies aliis traBanda negotia mandes,
Rete boni, Trmcefs, fit Trinafis ijlud imago, Exercet quoties carnificina reos ;
Quem fielus immitem non levis ira , facit.
, quoties aliquis merite decor anius honore ejl
Nonfrivata Mi gladium vindicla miniftret , Tune ades , S larga fr*mia tunde manu.
Plaut. Bacch.
Ovidius :
tUCE AT
, : : ,
VRienden , het fijn nutte faecken, Dit is recht het eygen wefen
Dat'cr acn het dorre (trant Van een vroom en achtbaer man
Staet een hoogh , een vierigh baken, Die ten Hemel-waerts gerefen
Dat gcheele nachten hrantj Voor een Baken ftrecken kan.
Want als iemant komt gevaren Laet u licht, oChriften, rijlèn,
Midden uyt de woede zee , Laet het fchijnen over al,
Midden uyt de floute baren Ghy moet aen de werelt wij (en
't Wijlt het fchip een goede ree. Hoe en waer men varen lal.
Hugo de clauftro Anima: lib. 3.
benignitas in vulttt
id vero ex hoe fit
,
, cum Opport*
humtlitas in habïtu ,
modefit a in cohabttattone , patientta m irtbulattone.
Ghtt 'm occtdto bene vtvit , fed alieno piofeclui minime proficit , carbo
efi. Qui vero in mttaüone fancittath pofttm , luwen reblitudmh ex fefe
muit is demonfirat , lampas efi : quia fibt ardet , & altis heet.
Seneca
Nnmquam efi mut'tla opera civis boni.
Nam
Ut'tle et tam exemplum qutëfcerttts,
Plinius Paneg.
hommes exemplis docentur , qua in primis hoe
Meltt/s in febom habetö,
quod approkant , qua pracip 'tunt , fieri poffe.
Ovid
Sic agitur cenfnra , &f exempla parantur ,
tc
Cum judex , alios quod monet , ipfe facit.
QUI A UNE CHOUETTE PREND DES AUTRES OISEAUX.
X I v.
ACh!Menigmael
wat heb ick
hier op
verlangen
mei: Vraegt'er iemant nae de reden
gelet Waer aen dat het fchorten mocht?
Hoe ick vogels mochte vangen Geenfins aen mijn rappe leden,
Met dit eygen Vincke-net; En noch minder aen de locht:
Maer al wat ick heb begonnen, Macker hoort eens fonder jocken ,
Wat ick immer heb beilacn Hoort den gront van mijn verdriet,
Noyt en heb ick iet gewonnen Vincken moeten Vincken locken,
Noyt en heeft'et wel gegaen , Sonder Vincken vangt men niet,
Dan had ick te bloot gelètcn , Vincken heb ick nu gekregen
Dan begon ick al te vroeg Daer ick mede Vincken mag
,
Dan had ick de (lach vergeten Nu foo komt'er Vinck gefegen ,
Dan en track ick niet genoeg, Daer men eerft geen Vinck en fag.
Dan was 't al te ftueren weder, Dit, ó vrient dit moetje dincken
,
,
Dan te klaren Sonne-fchijn , Anders zijt
gy my te dwaes,
Noyt en cjuam'er vogel neder Niemant vinckt'er fonder Vincken
't Scheen het wilde nimmer zijn.
Niemant vilïer fonder aes.
Calph. Eclog. 7.
Juvenalis fat. 3,
WICKT
, ,,
W I C K T E E R J K W A E G T.
X V.
Te proeven uyt den water-flag , Gy neemt dan noit iet by der handt,
Hoe dick de lchorfe wefen mag, Of fteeck u vinger in het landt,
En vint het dan het ys te fwack , En let eerft hoe de bakens ftaen.
Soo hout ons Reyntje lijn gemack, Eer dat gy verder poogt te gaen ;
"
Soo blijft het daer het eerftmael was Want nieuw beilag, en groote ipoet
Om niet te vallen in de plas. En dede noit fijn mcefter goet.
Cornelius Gallus:
Seneca Oedip.
VRienden , die dit dier befiet Als het iemant tegen gaet,
Dat men Salamander hiet Hy is dan eerft recht verblijt
Let eens met een (negen geeft Als de gantfche buerte krijt:
,
Let eens naerder op het beeft, Maer indien het foet geluck
Let eens wat'et hier beduyt, Komt vcrfachten haren druck,
En dan treckt'cr voordeel uyt. Soo dat yder vrolick wert,
Als het dondert , als het raeft, Siet! dan treurt fijn vinnigh hert,
Als de wint geweldigh blaeft, Siet! dan ftaet hy bang en fiet,
Als het ftorremt uytte lucht, Ganfch onluftig, vol verdriet,
Soo dat al het wout verfucht, Vol gequel , en wrang berou
Dan foo is het morïïter wel Of hy zielen pijnen fou.
Dan foo foeckt'et enckel fpel; 't Is yoorwaer een arrem man
Maer als fich een hellen dagh , Die noyt vrolick wefen kan ,
Schoonder opent alffe plagh, Dan als iemant fit en klaegt,
Als de fonne luftigh fchijnt, Of een diepe imerte draegt j
Dan is't , dat het fit en quijn Of die eenig fit en treurt,
Dan is 't , dat het fit en p'ruylt Als fijn vrient iet goets gebeurt.
Dan is't, dat het fit en fchuylt, Vrienden, wat ick bidden mag,
In een diep, en duyfter gat, Hout u vry van dit bejag,
Daer noyt vrolick dier en fat. Gunt u naeften al het goet,
Dit is recht een nijdigh menfch Dat hem Godes fegen doet,
Want die krijght fijns herten wenfch Maeckt u van dit monfter vry:
Als het elders cjualick ftaet, Droef met droef, en bly met bly.
Pocta quidam vetus
in Anthoiogia , lect. r. tit. Cum fimnube dies curn iriftia fulgttra eejjant-,
,
Invidinm, tune fera , tune -valueris , tune pecus omne falit.
quïs odjt
ipfe ?K0J amat Deus-i Saln cavis moribunda gemit SaUmandra fub antris,
di ' quoi f,el jlutt,j[MÜl,
'f" 'ff'"' Sota tremm, dttrm corpore plangit btmtm.
ftovfus ipfun, mmque fifi amat Deunt, Trijlia nul/a videl, trijli tarnen ingemit ore
"
J""""
°P">"
>>aurïeni bïlcm aterrimam.
Y L.
; , :: ,,
Y L , MET W Y L.
XVII.
Seneca Agam.
PRom quidqtitd
§Htïd raüo nequit
efl , da tempus ac /pat turn tibh
f<t-pe fanavtt m$ra.
Seneca
Statius
Impetm.
Ovid.
F O M E S
ALsMet
de wort begoten
kallick
een kouden waterftroom,
Dan is 't datfe dieper hechten
Haere wortel in het velt.
Dan wort hare kracht ontfloten Als de wijngaert wort gefneden
,
Als ontfprongen uyt een droom
, En fijn weelig hout gefnoeyt ,
Dan wort eerft haer vier ontfteken Hy en heeft geen quaet geleden ,
Dat in haer verholen lag
Want hy des te beter groeyt.
Dan beginfet uyt te breken,
Vrienden, geeft'et niet verloren
Dat men noyt te voren fag. Als gy valt in tegenipoet;
Als de boomen ftaen en vechten Want daer is de Tucht geboren,
Met den wint en fijn gewelt, Daer is oyt de Deugt gevoet. '
Alio fenfu:
r Qi SEDEN-
; , ; , ,
fijn
wijde gracht,
ganfchc macht En dat het eerfl niet voort en wil
Daer geenfins over fpringen kan, Die houde fkh een weynig ftil
Hy wort'er noch wel meefter van En porre niet te veerdig aen,
Indien hy flechts de greepe weet Maer leere rat te rugge gaen^-
Dat hy maer wat te rugge treet Want die met reden wijeken kan,
Want dat verweckt hem meerder vlucht, Dat is voor al een handig man
En draegt hem fnelder door de lucht. Die veekijts wel te wege bringt,
Is iemant, 'tfy dan out of jong, Daer haeir. en kracht niet door en dringt.
•
ARdtta res fi ewpta tibi , nee vota fienndet , Hljlrk dunt immer at vcftigïa panen retrorjïtm,
Nee firmet tïmidas fanjia Minerva manus Mox redit ; E*J doeja fortius arte falit.
Notitie retroeedens atiquis , rurfufque reeurrens Latus es, at vigila; nam tnox rediviva reeurret:
*Per fovcam nifit dvxteriore falit ? He: mihi t qttot redieus altiits ujfit amorl
Tune meruenda phalaux anïm 'is fi forti refumptis, Heimihi! quant muitos febris reeidiva peremU'.
Vifta Heet primo rurfus ad arma redit.
,
^Ah quoties vieïor v'icfus ab bojle redit?
Herodot.
LI CE AT
LICEAT SPERARE TIMENT I. n7
X X.
ru
wr fchapen
:
7,
flanel Want
want lbo
100 hy 't anders meynt te doe
ny doen,
Wie fcheert of menfehen fchat, Soo draegt'et noit fijn leven groen'
Ex Cicer. ad Attic.
Od, principe», , qui pennas ita imidu , ut renafci nequeam.
Tiber. apud Sueton.
NEC
: , ,
DE flaet-fucht en de klimmer-boon
Die fingen veelcijts eenen toon;
Daer als een cygen fpeeltjcn vïnC.
De ftaetfucht door haer trots gemoet
,
Want eerft ,wat dat de boon belangt, Die hout hier in gelijcken voet,
Soo haeft die maer een ftock omvangt, Sy kent noch paei noch middelmaet,
Stracx klimt het trots en moedig kruyt Vermits fy altijt verder gaet;
En boven op, en boven uyt ;
Soo datfe voor het leftc 1 weeft
Soo dat het fich ten leften ftreckt Daer (y geen ftock of fteunfcl heeft,
Oock daer het rijs niet toe en reckt; En wort dan eens ter ncêr gemekt,
In voegen dat de fchrale wint En met den voet in 't Jlick gedruckt.
Seneca de Beneficiis:
majora venermt ,
mtentioque comttatior efl, AmbïttQ five cupidttas
in magnarum opum congefltt collocata , ut flamma 'tnfimta vis acrior efl
,
quo
ex majore mcendio emicuit.
Juvenalis de Sejano
CEDENDO
C E DENDO VICTOR A B I B I S.
x x i r.
GHy,
Van den
die hier het tanger riet
wint gedreven fiet
Hoort de reden,
Die voor u geweten dient j
lieve vrient,
Zijt verbaeft , en vraegt het my, Wat niet in der hoogte waft
Wat hier van de reden zy, Dat en lijt als geenen laft,
Dat het riet niet met'er daet Dat en wort niet Hcht gequelt,
In. het water nederflact. Dat en wort niet haeft gevelt,
Dat het niet in ftucken fpringt, Door de krachten van de lucht,
Als de wint Jbo vinnig dringt? Daer van menig rotfe fucht:
Daer nochtans een eyeke ftam, 5oo het dan noch op de mact
Die fchier acn den hemel cjuam Met dc winden overgaet,
Licht ter aerden wert gemekt Soo en heeft'et geenen noot
Licht ter neder wert gedruckt Van te vallen in de floot,
Licht dacr henen wort gedrayt, Want ( gelijck de daet betuygt
)
Als'er maer een ftoker wayt; Sclden breeckt het dat'er buygt.
Sordibus tc0i 7
caret 'mvidenda
Sobrius aula.
Seneca Agamemn.
Fel'tx
, media quifquh turbte
Parte qu'tetm , aura flrmgtt
Ltttora tuta,
ttmtdufque mart
Credere cymbam , remo terras
Propiore legit.
Ovid.
Crede mth 't
, bene qut latu 'it , bene vix'it ,
5
Ê5 'mtra
Fortunam debet quifque manere faam.
R S A L
, , , , ;
ALs Hier
de komt gekropen
Slecke
en ginder door het huys,
Stracx foo fal het neder fijgen .
Als het ys , wanneer het dooit.
't Is al met haer flijm bedropen, Als de luft u komt bekoren
Niet een kamer blijft'er kuysj En u kruipt ontrent het breyn
Maer de middel is te vinden Geeft den moet doch niet verloren,
Om het vuyl , het leelick ding Maer bewaert uw leden reyn,
Op te fchorfen , in te binden Uyt haer vuyl is wel te komen,
J
Dat het niet te verr en ging: Laet maer 't quaet niet verder gaen:
Men behoeft maer zout te krijgen Zout , uyt Godes woort genomen ,
Dat men op fijn leden ftrooit, Kan de fonde tegenftaen.
ATria progrediens confpurcat eburnea. Umax , ¥)nm favet auditor dira venena vomit ;
,
'Perque domum lento glutine cunfta nstat: Increpet hunc aliquis mox Hngua proter-va filebit
,
At tu fparge falem , medio vejligia grejftt Nee quo jam livor progrediatur babet ,
Sijlet , in ex'tguam tnox abiturus aquam. Arstua, Mome .jacet , fi commoda deficit auris,
Abfintis folitus famam maculare fodalis Ni faveant homines , ars tua , Mome jacet.
,
Gruter. Jamb.
Idem Trochaic.
Chryfoft.
SI qtus
convitio
,
te
&
pratereante
contumeüa
, fierem commoveat
affictas ? hoe fac &
, hoe facientem nonne continuo
circa detratlores , non emm
ftc commotum fierem tttam foetorem fufcipientem cartilaginem percelïit
fic-
ut altena peccata excujfa & vita impura prodita audientuim ammos
,
contrijiare
exturbare folent.
A V ARUM
AVARUM FACILE CAPIES , UBI NON SIS IDEM.
XXIV.
Martial. 4. Epig.
NoBurnh ab adulterh
Si non Acrtjium , virgiüts abdita
Cuftodem pavtdum , Juppiter Éf Venus
R 'tfiJJent: fore enim tutum 'tter , &
patefis
Converfo 'm pretium Deo.
R i I N S I-
: :: :
E
Ey
Hoe
let
let
eens hoe
foet
foet fijn liftig pijpje cjueelt,
fijn fluitje gaet
is
En hoe fijn quackel-beentje flaet, Let op een mont die fbetjens lacht
Al tot de vogel is in 'tnet, Meer, als hy van te voren plagt;
En dat hem 't vliegen is belet; En daerom feg ick heden noch,
Maer dan fbo is het foet geluyt , In fchoone woorden leyt bedrog,
Aliter
Italicum dictum
Seneca
Cato:
Cicero
D ANT I
DANTI NON DECEDIT.
XXVI.
a uu, ^Uioon het Bietje komt gevlogen Wie den vromen plag te geverï
erat gefep, Over al het riekend kruyt Of een fcbamel menfche voed
3
Cl hy vlo: En , na dat'et heeft gelogen , Schoon de lieden daer afleven,
cns lacht Treckter Was en Honigh uyt; Hy en mindert noyt fijn goet:
i plagt ;
Des noch efter onverhindert Siet de faeck is foo gelegen
noch, Blijft de fchoonheyt van de roos Waer men iemant ganfte biet,
ledrog. ' n haer wefen onvermindert, Daer is ftrax des Heeren fegen
Mits fy noyt haer glans verloos. Milde deylen arremt niet.
Martialis:
S. Salvianus
Si vis tibi confulwm vis teternam habere vitam cupis videre dies bonos
,fi , fit
relmque fnbfiantiam Mam indigentibus ;fint facultates tu# alimenta miferorumjit
opulentiatuapauperumvita ,titillorum refrigeria pr<emia tua fint, utilhrum re-
fetlio te reficiat: fitenim de tno edent,tu fiaturaberis ;
fi de trio bibent ,fttistiu
illi
OMNI-
: : : , ,
.OMNIBUS AN S A
EBUS INEST. _
XXVM.
Ieder heeft fijn eigen raecken „By de woorden vangt men lotten,
Wie van paffe grijpen kan „Stoute gaften by de mouw,
Dat is vry een handig man. „ Bloode maegden door de trouw.
Proculus
Epidetus
velit; fc'tre enhn quorfum quaque ren fpetlet , quis ejufdem gemïnus fit&
ujiiï > non minima pars prudentia eJK
NIET
NIET EN KANDER BETER PASSEN
ALS DAT T'SAMEN IS GEWASSEN. '3f
XXVIII.
ALsD'eene
van twee gepaerde
breeckt ,
of
fchelpen D'eerfte trou die bint de finnen
wel verheft Sy is't bloemtje van de jeugt
Niemant fal u konnen helpen, Nae mijn oordeel twec-mael trouwen
Hoe men foeckt, hoe nau men kieft, Dat is veel niet lönder pijn
Aen een , die met effen randen Driemael , kan niet als berouwen
Juift op d'ander paffen lbo.
;
Want hoe kander liefde zijn?
D'outfte zijn de befte panden,
Hout uw eerfte lief in waerden
,
Niet en gaet voor d'eerfte trou
; Eertfemet een vollen fin
D'eerfte trou die leert het minnen
't Iseen Hemel op'ter aerden
D'eerfte trou is enckel vreught, Sooje paert uyt rechte min.
Mimus
Habent loctim malediBi crebrte nuptite.
Nam
Vidua & fua & aliena vitia novit.
Virgil. 4. ygneid.
Si'
NON
, ,
Ovid. Met.
Nemo fe tuto dm
Periadis ojfetre tam crebrh potefi.
Qttem Jtepe irayifit cafus , altquando mventt.
Alciatus:
Pifiator pifcatorium rete è mart extrahens , majores quidem pifies habuit eofque
,
in
terram expandit minores vero pifciculi
; effiigere in mare. Apologus. Nam
plerumque Magna ruimt, inflala crepant, tumefaBa premuntttr.
; : , , ; ,
opa. Aliter:
Hojlis abefl , adjunt manera , pande fores. Semper ad obfequium tetla patere jubet :
Oji'ia non ctaudenda fat ent , vorat ojlrea Cancer. Cancer eat , redeat , jpoliet , rapïatque , feratqtte
Hei mihi ! quam nocnum munera virus habent. Qnidquidagat\tiequit\hen'. clandere Concha domum,
Sufpcclrf fuge dona mautis, latet nncus in efed Concba tibi mnlier neqnam fit cancer adulter ;
,
Si quis ab bofte cafit munera , funus er'tt. Hoe fatis ejl , lector , c£tera mente nota.
HeBor 't
,
tttrique fuum donum erat ex'ttio.
I M-
IMPROBITAS POENA IPSA SUÏ.
XXXII.
<§W ferit, ecce.' perit ; dat ittlnera , Jertqne vi- Nou Jibi , non aliis noxia vivit apis
cïjfim Cufpidefed teneras poft'quant ferit Ma puel/as ,
Sed gravin s vulnus vulnerh autor habet. Hac Jèmel amiffd , nil, nift fucus , erit.
Gfoimalus eft aliis, Jibi pejjimtis beu quibus intus , Vita cüifiudüs abiit juvenilis botieftis
hnprob 'itas Fttris exagitata fremit Huk vigor extremum perfiat adufque diem:
Tutapöteft mens efe , nequit fecura nefa/rdis; tyit levïs in luxu ent turpiter affa juventus.
Nam fib'met tortor mms ma/a fimpcr adeft. Huk dabit efflatum curva Jènecla latus.
FACIT
, ,
FACIT O C C A S I O FUREM.
XXXIII.
P'ttare peccatnm ,
ejl vttare occa/iones pcccalt.
doren-hagen?
Ick (ie dat u dc reys niet wel en is geluckt,
lek fie u befte vacht met vloeken uytgeplucktj
Macr hadje by den hoop, of in de kooy gebleven,
Soo haddei- niet een braem aen uwe vacht gewreven:
Maer fiet het meysje riep , als met een grammen Cm
!
,
Hoe kom ick aen den boef? en Het hem lellef in.
VEl/eris bitaffum fphtas v'tolajfe decortrn "rVT ^" ru ^us svulja lanughit comflcat hamos t
1
Define, flulte bidens , votle dieqiie qacrï ; \S\ Vellera tü dum'ts affricuijfet ovis:
num
Veprctis caula r'iget ? defïfle -uagari , Ah ! qnot'ies fures , quoties occafio tncecbos
Xemo demi vellus qui tibi vellal erit. Fecit , obfecenas fuajit inire vias ?
Avié jcd petulans proeul a grege lajlra perer- Cntn Jïelus ambiguum efl , nee adbuc flat certa vc-
rans , luntas ,
Ipfö rubos demens in tua damna vocas. lmpellit dubïas fafque locufque rnanus.
Judnces corrvpta manns licet ufque reclttmet , Hïc mïhi vir bonus efl , nee fimplice lande canendus:
Virgimtas domina prodhione perit. Qui bonus ep tnto , curn ?nalus effe potefl.
I N V I-
INVISA NEMO IMPERIA RETINUIT DIU
XXXIV.
ALs Leyt
de moft
en
te nau bedwongen
worftelt , leyt en lucht
Als een Koning vtye lieden ,
Op een ongewoonen voet,
Sonder adem , fonder lucht,
Uyt een trotfen overmoet,
Siet! dan doet hy vreemde fprongen, Al te vinnig wil gebieden,
SietJ dan rieckt de ganfche vloer Daer en is geen twijffel aen
Nae dedampen van de moer : Of ten moct'er qualick gaen.
Alle banden, alle duygen,
Strenge Printen , harde Vorften,
Die hef vry het edel nat Die met al te nauwen bant
Hielden in het enge vat, Drucken op het ganfche lant,
Moeten wijeken , moeten buygen Doen het al in ftucken borden;
Voor de krachten van den wijn, Want een rijck van enckel dwang
Hoe geweldig datfe zijn. Duert gemeenlijck niet te lang.
Ngnjlo dum
clanfa cado nova mufla premuntur
Seneca:
Ghii vult amari, languida regnet manu.
Saluft.
S 3 NIS!
, e,
TV""" Aftanjen zijn van defen aert, En laet de fchellen fonder vrucht.
J^_Wanneer men haer te nauwe fpaert, Dus gaet'et dickmael met de Jeugt,
Te nauw haer rauwe fchorfe mijt Die noyt wil buygen nac de deugt,
En en mijt,
ïn de fyde niet Indien men laet het deitel kint,
Dat fy dan even aen den heert Gelijck men dat van ecrften vint:
Geen nut en doen aen haren weert; Want (onder hant daer aen te flacn,
Want, mits haer ongefncden huyt, Soo berft'et licht van enckel waen,
Soo berft'er al het voordeel uyt, Dus wie hier wenlr, een nut gewas,
Haer keelt verlpreyt iïch in de lucht Die laet het niet gelijck het was.
Virg. 3. Georg.
A
AH F RUSTRA TENTATUR AMOR
CUM FRIGET UTERQUE.
XXXVI.
diejtick hm niet
EEn, noemen niigh , Soo wott ick ftracx oock haers geliick
Die dede
i leftmael dit
ditbeklai;
bekh. ,
& feit hiA
Ick V,J„ „,..
bid u, Vader, IJ
wat ick kan,
Het dacht my nut dat tck hel fchreef En maeckt my geen bedwongen man
Op dat' et 'm de werelt bleef.
Men perft geen menfehen tot de trou,
Mijn Vader is van harden aert, Men leyt geen vryers by de mou
Hy wil dat ick fal zijn gepaert
Men
,
paert geen vryfter tegen danck,
Met eene tegen mijnen zin , Men liet geen liefde door bedwanck.
Met eene die ick niet en min, Het vryen is een vrye faeck,
En fy is even foo geftelt Of andersis'et fonder fmaeck
Dat haer de liefde niet en quelt; Dus, Vader, fooje van my wacht,
Want als ick met haer fpreken fal, De voncken tot een nieu gedacht,
Dan zie ick ftaegh mijn ongeval, Wy twee gelieven even kout
Sy is foo vreemt, foo wonder vijs,
En dienen niet te fijn getrout;
Sy is foo kout gelijck een ys,
Want van twee kaerlfen fonder vlam,
En als ick maer op haer en kijck Noyt eenig licht in huys en quam,
Dtcimus autem
Hos quoque felices, qui ferre incommoda v'ttx
Nee jaiïare ptgum v 'tla potuere magïflra,
JUDICE
JUDICE VÜLGO NON SAPIT INFELI:
X X X V I I r.
Ovidius
V R ï Ti
; , , , , , ,
DA er
Die
is een vitch van outs bekent,
blijft niet in fijn Element
Maer grijpt terftont den fotten vis,
Die moet dan blijven daer hy is..
Want als een vhTer, of fijn maet, Al wie uyt heeten minne-brant
Op defen vifch uyt viflen gaet, Gaet vryen uyt fijn eygen lant,
Soo neemt hy noyt een Uilig net j En aengedreven van de luft,
Hy neemt geen löofe fuycken met, Begeeft hem naer een vreemde kuft,
Maer fet een fackel op de fnuyt Daer hy de gronden niet en kent,
Van fijn bêdrieghelicke fchuyt, Daer hy de Tucht is ongewent,
En köpmt foo vletten op den itroom Daer hy al fiende niet en fiet,
Daer krijgt de vis een-minne-droom; Die koomt wel licht in groot verdriet;
Want als hy fiet dien fchoonen glans, Want hy is dickmaels opgevat,
Soo keurt hy 'tvoor een goede kans, Eer dat hy recht ter neder fat
En, mits hy 'tliftig vier bemint, En als de kans eens is gewaegt
Sookoomt hy fwemmen voor den wint, Dan is'et al te laet geklaegt:
En fpringt dan veerdig in den boot, Wel vryers hoort een kort befluyt
,
§utd tjbi cum /lammis , cum fint tua regna fub midis ,
Q U OD
AL wat
Voor
ïertiant in
fijn
de roos
ooge-luft verkoos
Dat vergaet
Want
in korten ftont;
'ten heeft geen vaften gront;
Aerdig wit of purper-root, Maer een ftil een facht gemoet,
Dat is in der haeften doot, En het vorder innig goet,
Dat is ia der haeft gedaen ; Dat is 'tgunt fijn wefen hout,
Dat is in der haeft gegaen ; Schoon al wort het lichaem out^
Maer de reuck, haer befte deugt i Schoon het nietig vleys bederft,
Die behout haer eerfte jeugt; En het weelig bloet verfterft.
Want al ligt de teere bloem Ghy dan, foeckje waere vreugd
Sonder eere, fonder roem, Soeckt alleen de ware deugt
Sict! de geur , die binnen lag, Soeckt alleen dat binnen fchuylt a
Is nu beter alfte plag. Niet dat üyt de leden puylt ,-
NOn
eum
peccant tantum Mi qnï uxorem ducmit
fukritudinem
finetn, ut
,
ejus delibent
,/ed
in data eft inftabdis vocatur Arifloteïi 8 Ethicorum,
,
Juven. Sat. 6.
CDrverum
Si
defïder'to Bïbiilg Sertorius ardet
excu'tias non uxor amatuf
, facies ,
?
oWBuros: Traclara facies magnts divltizc ad bac vis corprïs & alïa huju/modt omma
, , ,
T 2 Ü T
,;
VyrAnncer het klim deboom omvangt, Die noyt foo ver gelooft en dient.
W En om fijn gulle tacken hangt,
Of aen groene fchorfe kleeft,
fijn
Ghy , die u in dit groote wout j
Dat is, hier in de weerelt, houd,
Het fchijnt als wacr het vry beleeft, Weet dat'et niet al vrienden zijn,
Het fchijnt ( na dat men buyten fiet ) Die op u lacchen, nae den fchijn;
Dat 'tkruyt den boom fijn liefde biedt Maer houd dat onder loet gelaet
Maer daer het ooge niet en gaet, Schuylt dickmael niet als eygen baet,
Daer fchuyIt,o vrient,daer legt hettjuaet, Of dat oock onder foete jock
Daer is'et dat het dieper grijpt, Wel fomtijts fteeckt een oude wrock.
Daer is'et dat het harder nijpt; Ghy , daerom ,
geeft u liefde niet
In voegen dat het jeugdig hout Aen ieder die u liefde biedt;
,
Wort dor, en voor fijn jaren out; Maer eerft op alle faecken let,
Daer dan, gelijck een ftock
ftaet het Eer datje fucht of gunfte fèt:
Gelijck een leven-loofèn block, Want die te licht een vrient verkiert,
Bedrogen van een loofen vrient, Wel licht fijn vrient en al verheft.
HA E S T
JHAEST IS GEEN SPOET , VEERDIGH RYCK NIET GOET, «49
X L I I.
Hilpanicum Adagium
Gallicum Adagium:
9
Pen a pen va fon bien lom , É5 en courant en mauvaife place*
Latinum di&um
Gallicum Proverbium:
T 3 C UP I-
,, , , ,
Daer uyt geen nooten krijgen kan, Hy wil geen vijfen Medecijn,
Al hy daer op menigmael
flaet Geen vuylen apotekers dranck
Met of met vinnigh ftacl
yfer Hy braeckt alleen maer van den ftanck;
Nochtans, dit alles onverlet, Dan, vrienden, daer en fchort'et niet,
Soo ghy die voor den viere Iet, Maer geit te geven is verdriet.
En laede daer een wijle ftaen 't Geviel eens onder dit beflagh,
Gewis de block fal open gaen; 't Geviel eens op een blijden dagh,
Het vier dat heeft een wonder kracht, Dat onfen vreck foo verre cjuam,
Het raaeckt oock harde quaften facht, Daer hem omvingh een fnelle vlam,
Het kookt en ftooft , het leyt en werekt, Een felle flrael, een innigh vier,
Meer als het oogh van buyten merektj En 'tcjuam hem van een geeftigh dier,
Macr let'er op, wy fpreken hier, Dat was't dat hem in haeit bekroop,
Byfonder van het minne-vier. En fachjens in den boefcm floop.
Ick heb wel eer een man gekent Siet daer terftont een vreemt beleyt,
Tot fparen uyt'er aert gewent, Siet daer een felfaem onderfcheyt,
Hy was foo boven maten vreck, Siet, eer het iemant dencken kan,
Hy at byna zijn eygen dreck, Jan Tayaert is een ander man
;
Hy (loot het op al wat m'er at, De beurskens van fijn groote tas,
Maer boven al fijn ouden fchat, De laykens van fijn gantfche kas
Al wat hy deelde, wat hy won, Sijn bant, die eerft lbo vinnig floot,
En fagh fchier noyt de gulde forr, En noyt aen iemant gunfl en boot,
En fagh geen (balen van de maen Die gingen open al te mael,
Maer moefte ftaegh gefloten ftaen ; Juyft foo gelijck een Sonne-ftrael
Geen vrient , of maegh of fchamel bloet,
, Een treurich bloemken open treckt,
En konde buygcn fijn gemoet, Dat met den rijm lag overdeckt;
Dat hy van hem iet trecken fou Hy biet, hy fchenckt men weet niet hoe,
Voor hongers-noot of ftrengc kou; Hy geeft gelijck een Meyfche koe,
Hy
CUPIDINIS LOCULI POPRO VINCTI
Hy fcnt geduerig aen de maegt Daer koomt al meer uyt dit gevry,
Al wat de Jonckheyt wel behaegt, De miltheyt gaet men weet niet w'aer
Een fchoone pluym ; een franfe beurs, Het krijgt'er al een nieuwe Jaer
En ftotfe tot een onder-keurs Een mart-ftuck, of een kerremis,
En fyde bloemen gekocht
dier Wat maer ontrent de vryfter is
;
En ftricken nae de kunft gewrocht, Men foeckt maer oorfaeck over al
En rieckend poeyer voor het haer, Hoe dat men eerlick geven 61.
Hatufchoenen , meer als feven paer, 'kEn weet niet waermen defenman
Al uyt het weelig Britten-lant, Bequamer by gelijcken kan
,
De befte die men immer vantj Als met de vrucht, dien harden quaft,
En dan noch dingen fonder end Die aen de fteyle pijnen waft;
Die ons Parijs te koope fent Vermits die noyt eens open gaet,
Voor al oock frayheyr hier gemaeckt
Dan alffe by den viere ftaet.
Die vry wel na den gelde fmaeckt, Niet dat een ftramme beurs ontbindt
Ten eerden ketens menigfout Als Venus , en haer dertel kint
Van dit en dat van enckel gout
,
Want wie'er paft op haer gebodt
;
Dan wayers met een goude fteel Die krijgt een kaffe fonder (lot;
\
Claud.
Horat. 3. Car. 4.
S U F F I-
, , , , ,
SUFFIG IT UNA.
.
X L I V.
Daerom wat ter fijden groeyt Als dat van ter zyden fchiet;
Dient ten naeuften afgeinoeyt, Als dat enckel hinder doet,
Maer dat na den hemel waft, Datje niet en wort gevoedt,
Daer op dient te zijn gepaft; Datje , met een volle Tucht ,
Want dat in der hoogten fweeft, Niet kunt ftygen in de lucht;
Dat is dat de vruchten geefr. Weert dan van u gave Mam
Rechte ftamrae , Chriften mcnfcli, Al wat u het voetïel nam.
O! befnijdt u aertichen wenfch, Siet! die is de ware leer,
Wat behaegt u dit en dat Een h noochg^ fonder meer.
F I N I S.
M 0-
M O N I T A
AMORIS VIRGINEI,
Sive
OFFICIUM PUELLARUM
In Cajiis Amoribus * Emblemate expreffum\
Cum
WÊ^f uam fermè totum tranfcnpferit , fe3 fe/i commendaver'tt , qul adejm normam
wrgmum in amore ammi formarentur , »* ^//"« tó/a&f» comuhio jungantur. Hoe autem
, ^«ca,
ut rnagts periftcnlatè legas commentartolï vice , adornata lubet.
FtettaU,
fi/jf,i Sylvia
Üp.mim cr
Me duee carpe viam, ne te malus aaferat error, ah* , m kifltn» nsu , ttfiu efle pojSum.
,
Arte hiber
DUm geminas nuper, per tecta paterna, columbas
Confpicio dttlci jungcre roitra (bno, Ut magè
jungendit flamma lït apta cadis.
ftriétiique faces moderatur habenis,
Palmaquc forte fubit lVêrili miicrabilis umbra, Hujus ad exèmplum, rapidos compefce furores,
Ttirpitcr, huc illue, ne tuus igrtis cat. 6
Suipirat focium dum procul eile marem, ( )
Arboribus fuus ador hielt , fiia flamma volucri, Cjc. I. OÜSc. Hemmes mnquom ingyum rafmis
Cypr. TtiG. de Sponlal. cap.
ittttOë dud opent. &
/Elluat umbrofi per juga montis aper, 3. Tutares, hl tfl, jive Pmier [ne A-uus
Cazrttlco quod amet, nnn defit in icquorc pifci. (*)
fiv, FtnrtHttU, amiamm, defponder* jolem, idam opüme jure
reupiumtf turn ob «L» , IHm eb Jexu, f,i hi.m„, (3' wttundUm
hodi'e &
V unde
Cur fugiat tcneras iola puclla faccs? mpud ktutpidem Hermunt, cm» tim uxorem petcret QreSies
;
Momagn.
in furiüs ignernque ruunl, Phyllis.
lib. i. dei Eiïah. cap. j. Toul le tnovement d; mende ft r,
V i Anna
: , : ,
RITUS NUPTÏARUM.
Qirin, putti, cohibcte manus : rubus afper in illa cft.
Qiii legit hanc tenen) pollice, vulnus habet
MOX ramen illa dabit patulo ie flore videndam,
OUaeVcrbaque
prohibct dixifTc pndor, fecifle liccbit? (") Et fluet, &
duro lub pedc prcfla gemet.
cum ftigias, raC>.a probarc potes? Dulcc puclla procis primee lub flore juventa:,
Nulla puclla fapit, qua- pncbct amanribus aurem, Hoe demum lcpiuc temporc gautict amor.
Diim ncfcit, gencrum qucm vclit eflè parens. Siqua diu virgo cll , vix virgo videtur amanti :
Ducimur alloquio, quó nos VQCaZ ardor amantis, Qiia-que dies partcni virginitatis habet. ('7)
Utquc rcdirc jnrët pollea, miHa via dk. Dum nowjs ergo vigor? pra^ftat dare nomen Amori.
Sera fuga eft Ccti, qucm cufpis adunca feteUit, Sa;pè puclla ncgat , quod dare vellet anus.
Cum facilcs aditus bcllua ttulta dedit.
LiviUS. Si' ia Qtcafwnii memento, cujut prattrvtlat iponuniias,
Diflicilc cituncos rcmovcrc Cupidinis hamos, pattlum fmrit, niquicquam loox w.ijjim qucrctii.
tunitatm
Quodque cupit, fubïto non cuph efle fuum. Ronfjrd. L'Ap non meur, mais virdilet enceri;
Cum, domino culpante moros, cita cccna parat ur , C'ejl l'ige feul qui me dtvtrt
,
Lïxa faver lento tune rotat orbe vcnii Li ttzur d'imfatienet attcint.
Qttoquc minus properat, niagis boe rubet ignc ferina.
Qua: celen' rapitur turbine, cruda manet.
Si qua veru dncta verfare Cupidinis arte
\'irgo velit, rardas debet habcre manus.
Siproperas, properare cavc ("*') mora calcaramanti eft. ALtïüs, ut video, maris hoe mihi marmor arandum cll
Qua- properat, Vencris dulcc retardat opus. Ergo Hbct laxo caniere vela Gom.
Ad laqueos dum fpontc vcnit, nil vincula liringuntj Si didicide juvat parres in amore puella;,
Quaique capi Cupcret, Bon capietur, avis: Inltruat ha-coculos, virgo, tabella tuos. (n)
Sed dare terga parct, tune denique iila coibunt, Retc vides, non quod manibus vafcr attrahit auceps,
Atquc iterum, quories hare lletir, illa labanr. Sed quod avis motu deprimit ipfa fuo.
Si qua prior pctiit, dignam tulit illa rcpulfam :
Capta lit, an capiat, vix, qui videt üta, viator
Turpe petens mulier, turpe pttella rogans. Dixcrit. In volucrem lina coacla ruunt.
Si qua capï gaudet, fugiat} fuga dulcis amanti cll. Virginis eflïgies fit ut htec in amoribus, opto,
Acrius illa docct pofcerc, fi qua ncgat. Ne cadat, impulfu quin cadat aóta proci. (•>)
Pcfrora ditficilis flagrant ius urit amica. Pande plagas, Ucct hoe, fed non tarnen attrahe
cuSés.
Balia luftanti rapta dediffe juvat. Si fapis, hic auceps pra:da fit ipfa fibï.
Crata viris niagis cll fera, cum fugit ocyor euro, Mc propiora tibi diu*e fi documenta reqoiris,
Quam, pvottrata folo , cum jacct ante canes. Ha:c cape, nee cafti's plura üccre puto.
Notbc Pharus valium radios dilpergit b xquor,
Cypr. de Sponf. cip. f->. &i dignitaiis , decor! hontjlatii ratio b,i- , Ut ratibus monllrct per vada qua fit itér.
bmda rft, in nuftm ciwrt!r».lii w.t'itenriui (ff dnimius ijl , fi parentes Flamma quidem portuin denuntiat cflc propinquum
filiai fuai vuil defpondeant t? fu'n verin manciptm , quam Ji ipft fua ort-
Fscit hut illud Ssncca;. Puin etmgreJi cum himim, vimi parate, Qualt coloratum Titheni ctrnjuge talm»
niaiam ,adhat gUdiator iHm B/„ 10re icolf,ni, £g* ƒ«( cum jim glotii
,'
MMmj
corpeiit gundcai mmdicte.
Qua: fpeculo gaudet , non amat illa colum. >n putit effe tttas.
Dura placent Ventri , vulnere crefcit Amor. Exit in immenium temcrarius ardor amantum,
Rixa licn iübeat, nihil efi, mihi crede, pcricli Et quamvis tolercs plurima, plura petunt :
Mira loquor, tencro lis in amorc valet. {") Nee liitis his vel totus amor. Sua fiirta fodali
ïnccdens numerat veftigia pauca rctrorfum Si narrare ncfas, non placet ïpfa Venus.
Hifirio, aim dofta tbitius iwtc falie. Hinc ncque pollicitis, neque tu movcarc qucrclisj
Qyoquc magis nci-vum rctrotrahit ipie Cupido, Ncc gemitu taciat cor tibi motie puer.
Altiüsboe pucros milfa iagitta fcrit. Nnnnc vides ? tremit afta n;ito, iimilifquc precantij
1
pugniL duccs, lis prxvia jungit amantes
1:t-'vïa
Dum fpirat, trcmulum
arundo fleftit caputj
^reems, idquefiii Cypria Martis habct. Et fimul ac defarvit hvems, afiurgit in altum,
Adde Cjnoj & calidas incenderc profuit iras, Nullaque fiipplicii figna prioris habct.
uant:l DUC tumefcat amans. Crabro roias ac mclla colit, dum fpicula conditi
T Ajts?* ^
HaLlab]t juvencm patulo tibi cordc videndumj CmD tcrit, amiUa cuipide, fucus abit.
V ix aliquis
mcntem , cum iubit illa, tcgit. Supplicat omnis amans, & dat bona verba puclla:,
»S£7™/,,{'"A
" ' '
"" Ut limcl optiti g;iudta nofte tulit.
V 3
Ui
, , ; — ;
_
Pluttrch. in lib. ^uornodoet inimic. &c. Pofthumia, auid filaiurm
Fallitur, &: totam fit tabula jufra per urbcm, Tu licet inde velis famx fareïre ruinam,
Ciïdulus ignoto fi quis amorc pcrit. Non iterum vcniet, qui tuit ante, decor. (»)
Si tc fone nepos aliquis, non dignus amari, Obducaa licet ulque cutem, manet ufque cicatrix;
Ambiat, a caila fit procul Üle domo. Utque tegas, Temper vulnera vulnas habent.
Nee veniat, quamvis mens c\\ tibi ludtir tantum, Ergo verecundis iït cura, laborque puelhs,
S;tpe vel in lufu capta puclla pcrit. TurpÜa ne poffit garrula fama loqui.
Ingcniidum quidquid habct depromit amator, Hïc ego, quos deccar liropulos vitare, doccboj
Milcet &
altcmo mollia verba Ibno, Tu mea non duro dicta reconde finu.
Amplexuqtie dato luctamia bafïa c;u*pit Principio tibi turpc puta, darc munus amanti,
Bafia virgintis infidiola thoris. Sit procul a calfa virginc krga manus.
Corda lubit lenüm non intcllefta Dionc, Is cui parva dabis, credet majora dattiramj
Perque ("mum tacitis pafïibus errat Amor. Pauca licet dones , c;etcra fumet amans.
Dumcanit, inque viccm liia carmina filtula reddit, Adde, quod, olfcndens cuivis tua munera, dieet:
Non exfpcctatis c.illibus hxret avis. Ha:c dedit ardoris pignora ferre fui.
Ignis, ubi paulum pinguedinis cjicit olla,
iwiti
Paul. Cvpnus. jlnc
fzliiim
imnulli via tfi, qMarum alttra ad rnlfrrUm Irruit, &
totas depopulatur opes.
.ilitr.i ,i:t
ilaijut priuftuai» rt ia viam du nm mimi ,
Nil darc lpontc lubit , niagis accipiendo pcrimus
Si rnim
dtliirrmdum
fmtl in cenntii
m Hi'iultm 'm Uw tsnflitntnrn ficilfe Ufïmui.
Nofter avaritia? crimina fexus habet.
i (J( }
t ttiiittrii altj hsb quid trti eji
, tjl (trritai ,
'"/'/"
ti/i U qut
'T
,»
1:
lt mat It Ml
hli,
^,
pactuj,
,
fi"''
, wwicHji
m "" ra
Advtjt hitn qut tu nt fiii
, _ c _
*
friji par jes pa-
Cedc, chalybs, aurum dc virginitatc triumphatj
Hei mihi ! \ is fblvo ouanta eolore latet!
Fortc pudicitiam ferro dedit una, led auro
Innumerx patulos exhibuêrc linus.
Cura fit ergo tibi, fi fir tibi cura pudoris,
Nd
RITUS NUPTIARU M.
*S9
Nil prater pharetram, teïaque pauca gerat? Nunc animis vigor eft, nos jubet urbe vagari &
Nil precium quo condat habct. Deus odit amanr.es, Mobihs, Sc toto qui volat orbe,
Pucr
Qui, Vcneris turpi muncre, munus cmunt. Ncc iera profucrit; Vcnus oftia
P m dit amami
-
Non adamas tanti eft, non gemma, ncc autCa torques, Cum gemit ad
daufifS ma-f(a puella (bres ' '
.
Non TpWS veftes, vilis ut ene velis. Carceris impatiens vult libera colla Cupido,
InjecTos admilit Mans quia Concha lapillos, Tu quoque colla pater libcra Libcr ainas.
"A Cancro patukc diripmntur opes. Scrvando nova mufta, pent ["ervando
puclla :
MÖneris acctpti mens confcia mollis amanti eft, Mitia regna mcro, virginibuique placcnt.
Nullaquc pro cafto bella pudore gerit. Caftaneas non ante nuccs torrete, puellx,
Parva videbuntur, qua; nunc dabo jufla, pucllisj Qiiam pateat tenrü vulnerc fiffit etitis
Patva quidem, ftiteor, fed ramen apta übi. Si qua (uit, iolido qua: cortice fuftinet
igncm,
Frondc levi juvencs jactoque heeftere raalo , !B) Diffilit, & rauco tccta fragore
( quatit.
Convcniens cartis moribus eflè ncgo. Torva verecundo qua- pectora claudit amori,
Flore latcbat Apis (res hic ca digna rclatu eft) Qiias Vcncri pcen is, quas dabit illa fibi
Hanc videtj tenero pollice virgo pctit> & /fc-ftuat,
;
.
"! refl'~ l' '° ur '
m
d **" " vurl > 'U' fi dtsbordera &
galhra tou,
Juflit, &
in medio crura movcre foro.
fe. mfgrmi, «mme
une Um,»t ferrte, tant que wmirn,
voit es mnu,fir» tréver &
Uur la ,„r t
u» jam en tut
ma
fi fcra-tlle malgri
Judice me, cailas mos dedccct ille puellas, VK éoti, s il luy en prtnd tnvie.
, fi
Judice me, non eft virginis iftud opus : Egtiatius amiquus Theclogus. PirUtdefa
(llfiicdtima .
gSf*Sfi,fmlU,
cui itre.Kiutis .jj/ih hn^jitu»:
tfjnm
Per fora turpis Amorfurit, Sc Venus efte puclla: ld quod Tacitus de pepuU
.fi.
Viv«
mjuna obnoxmm ;
Dionxo juncta
Nihil jfkm*
ut non immtrito videri
&
puclla gregi.
Fnmam fernaro memento, A' Anna, vir ergo mihi qualis habendus erit ?
nullas grit.
Dion. Pudie*
ullam mrpim de
ifi mm medo ut w quid fmtt , fid „t 1fufpkionem ntttim
' " 9
Anna.
ft frtbtat.
jicctpm Rmn
mantrt fi qua ne^al,
quel tmrttitnt aura
mande r
un Uurd.1111 Jam Jtns &
fans co^noiffivsti dn affuirts du
Virg. Malo me Galatta ptiit Uftiv* putlla
Etfapl adfalkts
, ,
P 11 Y L L 1 S.
, ff fg uffy anti vidtri.
Hem. Aidh ftfocUm. limidifqut foervtn.it JBgU,
fegle Najadum pulchtrrima , j-imqut
s™t"'>>ti< fronten, mcris <? temp*'* fiingit
vidtnli. TUnè lbplnim torvaque aliquem de ftirpc Catonis
;
In tenera: cupins virginis ire lïnus?
dotum ndens, quo nintuia mÜius inquit,
1
, Tunèvimm, quem lucc
noefce libelliforum , quem
Carniina qut vultii ïofneftitt , carmina voiil.
Unie aliitd mtretttii tril. Sollicitant, thalamo poflè vacarc putas?
Dum volet ille lui def'endcre jura clientis,
^Cfr Nafian. Mulitrum
morton probitatt c? tlrgmti* Jura tori nullus,
'fl, qui tueatur, erit.
Ubt BiuÜs, genis, -jintulum inji- Ingenium Magnetis babebit Toga, pondera return
"" P" "» m
1 l >»< non admodum
'
f.t.ju,
i
J -
VirdSb. -'.deFceni. - - -
Vives de
TjKgonc lib. Offic. Mariti cap.de difcip. Fwm. Mtmintrimus mfir-
perpetuis dammta puella tcnebris mum ejje jexum i!!„m u.itursi ju.i gj- ut non corpore fic ntqut animo pcfft
xlQY ™™ delituilTc
, ,
p.iv,,i jrmptr fuflmcrt, idso utendum
t^rX-
ai-
domi? non rato nmifjhmbui \$ rtfelienibus
^^rnpenr-
fitfcrulx molles
dura:
g cmui fc magiftrar,
turarum, ui mis c/ narraiionibus eerum vieinii tlWjjl
, qua amkis, &
fupprfuifflSC Moniagn.lib. 3. düs EUais cap. i.Ctfttrabifi» ft msritr ,f*M>e(tm[ir.
Anna
, ; , : : ; ;
RITUS NUPTIARUM
Oïid. Tiift. ). Elcg. 7
m M *l' "»
.
Munia cum facri ilinc obeunda thari? •um ftnmU . fttmim fits i müffmm
Ftmm. O» *™ir i Vi?
Fceda fcccflc Vcnus rcs cll vcncranck Mantus. Viv'es lib. t. de Ia Cbrell. d°>' ttffttl
! , tfa
omtuin riquu n vn pat dt f*»"Ue qiti a f,n,mt
&
^^
aait ntfoit quit
Turpc nomen abhorret Hymen.
voluptatis ffKvnai,
efl
a„;t 1
;
,uf.tm , ir ,,t ƒ..« aulf, *
Non aliquis (mihi credc) nepos, Venen (vc fatdlcs I'J'J
Aptus erit caltx feeptra rencre domus ; Eurfp.in Andro. Nun.jium daf Vicia tonjaya iMtdavitt mertalian,
Mcmnonis cffigiem pkrittK feouuntur «MOttt, N« koooi malies kiLcmti libtrti.
Solcmicante, boant, hoe abcumc , filent. Vives Br. t, de I'em. Chtell. llya des pttts, Ji mal «Üttt.Wa
la
iiiflt, w tc au'its ,/hm-nt Uur J.wu ejitt proftalti , iSnen ,iux ,b. „; w
At fimulac llolidi ddèrfjuit icftus amaaus, (#») f«u mimm * la fitti.
5
Cum Vcnus infanos rentigine jungit amantes, Virginis arma preecs rigidum precc flefte parcnteih.^O
:
Scparat infaulhim fxva Mcgarra torum. Non alia durus vindt ur arte pater.
Ambrolium late rofa tune quoque fpargit odorem Quod mieulcnta nequit, frons hoe prseftabk amiea j
Cum fluit, aut multo languida folc jacct. Oblcquium, non vis, pedtora dun trahit.
Stultus amor rbmiareit, labat is, venicme fcnc&a, Pinea verbcribus nux inconcuflli rcfilHt.
Non lecus ac putri lub trabc (tdit opus. Illa tarnen, plaeido vifta calore, patet.
Adde quod &: febres minuimr, 8t cura decorem Jam limius in portu, lolvendaquc zona podbe c(l t
Kt totidem caufis ccfiat amarc puer. Hie quoque, dc multis, pauca monciida mihi.
Firmius ingenium clt, ipfiïquc nitefcit ab annis, lnfitor agnatos exfeindit in arbore ramos,
Et caufas pro fc mille favoris liabct. Omnis adoptivum gennen ut humor alat.
Non tibi canirics veteris vcltigia flamras Funditüs vagos animo deturbet amores,
illa
Auferet, aut rug;c finis amoris cmnt. Gcrmina fi qua caloris amat.
Icgitimi
Si jungarc viro, eui mens, magisorc, refulgctj Protinus ut junxit tibi taéda pudica maritum,
lila vel extremos pedtat ad uique dies. Unicus üle tibi mente fovendus erit. (4i)
1
Si qua tui tibi cura, ieni ne nubc, puclla, Non congciTO vctus tua pollmodo tecla frequenter,
Ncjaceas viduo frigida nupta thoro ; Nee juvet, innuptx qoi eomes ante fuit.
Si qua' tibi vcnict, vcnict tibi pofthuma prolcsj Anxia ncc matris, nee fit tibi cura fororis,
CuiijLic negat cari mors genitoris opem. Alterius fuccos nc bibat aker amor.
Aut, b fortc patri numerohor cxfth hxres, Fallor ? an occurrunt hïc plura notanda pucllis,
Garrula quod dc te fama loquatur, habct. Q^ias focio primüm feedcre junxit Hymen.
Labitur interea teneri tibi floiculus arvi, Qua: propriis quondam vergebat in aera ramis
Duniquc gcmi.s, vitSE pars mclioris abit. Planta, peregrina non niiï fronde virct
Cur annofam complexibus implicat ulmum?
licdcra Venice truneatii, jam non lila, gcrmina monrtratj
VflC miferar! perithxe, cum magis illa virct. QuodqUC fuum non cft, fulbnet arbor nnus.
Illa quideiii ramos abit ambitiola per omncs; Arbitrio, nova Nupta, tuo deilllc movcrij
At liecisarbor itat rnii'eranda comis. Ccrta tibi vitx norma maritus eiit.
Ccdire, Privigni-, nunquam bene virgo noverca cft.
IDe dabit leges, quas non averfa fequéris j
Qiiid tibi cum viduo, bclla puclla, viro? Si lapis, nis fuccos pectoris adde tui.
Donet Hymen focü communia pïgnora leeti Obfcquium lint regna tibi parendo gubcntas
Illa tibi cmnt.
pignus virginitatis Senfibus alterius dil'ce , puella, regi.
fngentem teneri quïd figis in arbore ramuin, Plus habct Infitio, memori quod mente recondas;
Invifo quem jam pondere mala gravant? luiere prarceptis hxc quoque, Nupta, tuis.
Poma caduca tluem , calathis indigna colont, Cedit honor ramis, lucci tarnen arbor origó cll
Inque pari damno ramus, Si arbor eri;. Et dccus hoe, ex fe quod dedit, alter habct.
Si fapis, arboribug ramum fine prole maritaj Si fortafTc tUO nireat domus aurca cenfii,
Poma lub autumnum (ie magis apta feres. Arcula cum modieo fit gravis xre viri,
Quin age, dum viridi turgent in cortiec gemmar, Pone fupcrcilium, bona nee tua laudibus cfiêr j
Ni!, nifi communes, arbor adoptct opes. Inque viri lateat nomiue tota domus.
Ceel. RlioJig. lib. cap. ij. QutmaJinoduin ijii'i rn falti vil Irfe'i- Turpiter, Ha-cmcafunt, muiier furibunda reclamat.
nh facilï fattttidiiur pilii, .Hijiie otjuj idem rcjiinyiuur , lomabtltiitjm; nifi
Ah! nunquam proprias tcemina jaftct opes. 4 *)
iia mimtnlt nmcfitrc ntrwium mniu^um
(
rata/lint mAlirU funii admeta t
lii coiïuus, mdhti wiftiü th'mt. Idquc viri juris, qua patct orbis, habent.
m
qualrc jours af'n Ui , la
qMtlqnts feil aitx ceupi dt fminti
M
Vivcilivr. i. de Ia i'em. Chrefl. Cti
u-jam qnc
amoun tam
li pain »i nettt
tfthauffui ito'"
tjl jaiili.
Vives
txijlimati
cidtre;
lib. i.dc Chrifl. l-'ccmïn. CUwfafm fttiipit deiert vmlli'tn
maritum Jïli ejji oinnu n«tiii-u:'.j:ie t.irii nmmmbai wmm !<"
quod fdi HtiUrtm tjft *k,*pttd
,
ÜMM
(ttwAJÓM Atidisinailn I
Plurnrch. tï Cirjr non J?n<, m ik, qiioi nMin* itif.ui, tui Uants,
'lamihi, 111 film paia 11, mattrqut vtttnda,
fid ttfOim faam ultra ommi uai\ »j, umficiU ^addo , Icncci-
T* dulcu fraltr, tu patas ad omnia ctnjanx.
niis juvcnilibus ) nacla (ma% r.
v4' »'y w 1/
'«»
jfim dei f.ndamtms f\m fvlidi bitn doii ituijiun
U flus pandt pani$.
^
RITUS NUPTIARUM.
D. D. JACOBI LIDII Commentarioli.
ac nobiles exercerent. Ariftoteles magnum homini, fu- efl, cum terra viri efformati fint : At quis nobis viros afpi-
è
pra pro port ionem corporis , cerebmm adferibit. Et ut eert prohibeat , b quorum cojlis faH* futnus ? ui Mat-
plurimiim homo altcrum tantum cerebri bab ere diricur, tha;usTympius(/w Akcdoniis Studiofonm cap. xxxrx. par-
quantum bos, nimirum,ad quatuor vel quinque libramm tis i.Jretulit. Ubi ctiam petulantiora femina: cujuldam
pondus. Sed patrocinatur feminis Adrianus Spigclius ad Theobaldum , Camerinoium Principcm , verba, (ex
fummus Anatomicus , cüm , five crebra d^a^ia, , fivc Crantzii Metropol, libro 1 1 1. capite \%. ) annotavit.
lhipendis ac mvidcndjs quarundam feminarum , quas no- (Z-) Hic eleganter Miné exprimuntur illa Lucrctii:
flra Scfuperior artas tulit, ingenüs inductus, cerebri am- Omne adeb genus in terris hominumqtie ferarumque ,
plitudine cas a viris fuperari, negat. Potior ratio cft illo- Et genus tequoreum, pecudes, pictaque volucra
rum , quï feminas ingcuio ac judicio minus valere ideó In furias igncmqtte munt.
ajunt, quia minor illis eft rcrum experientia , ob educario-
(3.) Apulejns conjugium vocüt compedes naptiales. Eafi-
ncm folitariam vitamque fedentariam , qua in umbra de- Iiuspedkas nommat. Leges Canonica; onus ü' jcirciuarn di-
ludcunt, ka ut, variarum rerum cognitione & imuitu xerunr. Nuptia; fervitus qtixdam funt 1 Cor. vu. 4. Un-
,
ingenium judiciumque excitare, polire, exercere Sc fubi- de aurum Sc argentum üs inrervenire multis gentibus pla-
gerc vctentur. Dura autem nïmis illa Platonis fententia cuit. Imprimis veterum co'émplio celebris eft, Atque inde
dubkamis, utrum rarionalibus , an irrationalibus anima- crebra; illa: de amifia per conjugium libertate apud Comi-
libus accenten debcat muiier , ut Eufebius lib. xir. dc cos quercls.
Pra:par. Euang, cap. v 1 1 rcculit. Durior
. impurior lex & C4.J Ita fanc habct. Nam Socratcs apud Laërtium ju-
Mahumctana , qua; beftüs eam annumerarc non verctur. venes cxlibes Sc Nuptias ambientes , fimiles cfiè pifcibus,
Cui accedit ille ,
qui muliercm ad imaginem Dei tactam dixit , qui circum naftam lufus agitant , Sc certatim eam
eflb negavir. Ob fimplicitatem autem dolis ac fallaciis inire geftiunt; at verbjam incluli , continuo exire atque
puella:plurimüm obnoxia; funt. Unde Hcro apud Ori- ciumpere laborant. Atque in eo fenecluti Nuptia; funt
dium Ep. xvi 1 1. qu;im fimillima;, ut vercTheodeótes apudStoba;umSerm.
Ut corpus tcneris, fic mens inftrma pueliis. lxvii. pronunciavit. Etenim uxorem Sc feneclutem expe-
Ovid. lib, in. de Arte amandi timus paftim 3 at verb ubi alterutram adepti iümus, lEgrc
Sape viri fallunt, tencr<£ non fiepepueiU, eft, inquit. Certè de feneótute Cicero in CatoncMaj.&>
Paucaque, ft quzras, crimina fraudis habent, neclutemut adipifcantur omnes optant y eandem accufant adepti.
Phajtadem matrem fallax dimifit ldfon: Tanta inconflantia finltitia atque perverjitas.
eft
V ?nit in jEjbnioi altera nuptajinus
, &c
,
Gloria: fimplicitas digna favorefuit. Veftales olim Roma: ferre potuerunc , quas tamen folüm
Sic Propcrtius lib. 1 1. qninquennium a Nuptiis abitinere , Sc facrum ignem cu-
Colcbida ftc bofpes quondam decepit Tdfon. ftodire oportebat. Cujus rei Rhea Sylvia, Romuli ScRe-
Ejetla eft. Tinuit namque Creiifa domum. mi mater, Tucia, Minutia, Oppia , Floronia , Opïmia Sc
Sic a Dulicbiojuvene
eft elufa Calypfo : ali;e, in Hiftorüs nota;, tcües efle poflunt.
Vidit amatorem panderc vela fuum. (tfj Cicero (lib. 1. Offic. ) Hom'tnes , inquit, tanquam in
Ab! nimiiim faciles aures praberc^ puellx, gyrum rationis y dotlrina duci oportet.
Difeite dcfirtiC non temer e ejje bonte, (7.) Sic Anna poftea ait: Ergb pareus quidamcsdelibact.
Scd autoris dicia,utpotc Pocta: non folum difertiffimi , fed
cüm ob alia, tum ob fexus fra-
Id fieri ,c re puellarumeft,
£t juris peritiiïimi , non Poëtarum duntaxat , verüm cciam
gilitatem £c verecundiam. Unde apud Euripidem Her-
Juris legumqiic Diftatoris Julhniani teltimonio firmaro mione,cümeam uxorem peterctOreftes,P«/j7V eft, inquit,
coDlcntaneum eil. Is autem ait {in auth. o'e<e%.d6t,%.qtt<efi- mea traEtare Spotifalia,non meum. Mukx, (inquit, Glofe.ad
tim ) hfirmitatem naturtemnlievum fhtis novimus ,quöd
faci- /.pen. C.deSponf.) puella:, propter verecundiam , annuunt
'èjiunt circumventioncs adverfiis eas.
potiüs, quam ïoquuntur, intcr defpondendum maxime,
,
ftedalea feneris regia fraude Iatet.~\ Hinc Vcnusipfa vd'/ifl-
praieiuibus parentibus , nè videantur ambire fponfum,
"*"*«nomen adepta cft. kVktow enim cft /W/u, Sc decipio.
De,'- r c Strabo lib. xi. Pbamnorie (emporium eil
quod virginibus indecorum cft, Immó verecundiam virgina-
apud liseft, admentioncm Nuptiarum crubefecre juxta illud:
Mee os Scythas )
,
efl infegnc I 'Imris sipalm* temphm. Id §>ua!e coloratum Titboni conjuge cxlum
Sukubet, aut fponfo vifapuella novo,
Catullus in Epithal.
Virgtnitas non tota tua eft, ex parte parentum eft.
:n!i occidendos •xbituit. Inde ïplum Ve- Tertia pars matri data pars data tertia patri.
,
n nuncupatum cujus Steplia i meminir. Tertia fola tua eft.
Nemo u
i
Noli ptignare duobus,
technas procor :m atque admir :idam verfu-
tiam fee £>ui genero fua jura , ftmtil cum do te , dederunt.
;xplicet. Id regum fapientiffimus innuere Id autem jure divino Sc humano necellarium judicari Arni-
p rtc latis videtuv,
cüm intcr abdita inventuque difficil- fitus ( de jure Comittbiorum cap.m. J'ecl. x. cruditè demon-
: : ):, , .
fine patris conlenfu matnmonium contrahat, exbxredari OtrS) virtutis incurïa efi. Scd teir.es primum lacros, deinde
cüm pater flbi impurare debeat , quod protanos huc complures advocarc lubct , ut, quam gravi-
jure non poteft ,
maritum, fibigencrum non qua> ter Sc juftc Anna ooitra fcculi nofti i profuiam in veititu
oportuno temporc filias
fivcrit (Aib.Gcntilis dcNupt.lib. iv. cap. ix. & Arnifausdc. muliebri luxuriam damnet , inde cuivis darcat,
Provcrb. cap. vu. comm. 10, mererricium ornatum vocat
Salomo
jure Conitub. cap. lil. Jid x. mm. xv. ) Scd cüm Pbyllis
noitra annum duodcvigciïmum. agcre Te modó profefia fit,
talinomine, quod corpori quam lciti^imè aptatam vcltcm
ridicula cll in puclla ad Nuptias propciante detortiolcgis,
propric denotat. Ita enim , iüb veftibus nimium animom
ut eolorem caulTa: fit* concilicc. merctricium latere ut plurimüm, monuir. Apud Proplie-
(ij.) Cyprarus dc Sponfal.cap.vi. Si dignitatis^ inquit,
tam Tzephaniamcap. r. comm. 8. ita Deus loquitur: Erit
decori tjj
1
bcüt/lttil ratiê h.ibeuda eji ,iu Niiptiis eontrabendis^ Jebova y stt animadi-ertamin ipfosprin-
aitlcm die matlationis
cipeS)( aures arrigitc,quiE ob generis claritudincmSc for-
entrvenientius decentius efi , fi parentes filias fiuas vtri de-
fpmdcant 0? fiuis verbis mancipent turjK opumqiic amplitudinem hic quidvis fere vobis licere
, quamfi ipj'a fua oraiione
) ö infilms Rcgis , fj? in onmes
1
bcr. Gent. de Nuptiis lib. iv. cap. 11. alieuigcnarum Princeps quidam Saracenus in Chriltianos
.
(14.) Expreilït Anna illud Ovidii lib. Failorum m. humaniftimus , Canonico Traje£tcnfi Gulielmo quondarn
Nubere fi qua -jclis , quamvis propeiabitis ambo, narravit , Chrillianorum leges inde libi notas, quod puer
Differ. Ilabent parva commoda viagna mor*. educatus eflet Hicrofolym^ In ca tarnen urbe mores [unc
Mora facit lapientiam ut ait Seneca.
Propcrantia veró viguiflb comiptiffimos,&,inter alia vitia,velHtus infolea-
,
parit pecnitcmiam. Ita ut lente tuc fellinandum fit. tiam fuifi'c tantam , uc verbis xquari vix pofl'et ; cam va tic
(if.) Facit huc illud Scncca; Pudet congredi cuvihomine , &forma,6c colorc,fit pretio cxorbitatum. Quantumiftud
vinei pa: ato. Jgnominiam judieat gladiator cum inferiori cam- me offendcrit,ajebat, velles mex ( nam vulgaribus admo-
poni, ei? feit eum fine gloria -vinei) quifine perieulo vincitur. dum,& nihil curiofitatis aut artis ptx fc ferentibus, indu-
(16.) Livius: Si in occafionis memento , cujus pr<etcrvolat tus crat)pro medicent. Addidit: Ecce b*C fait vitia )tf
t '
tfortunitas, cuntlatus paulitm J'ueris , neqtticqttam mox omif- qu,-Dc IIS PalefiinamCbrifiia
fiun quereris. Et Procopius Rerum bttmanarum momenta in
: rfii
quaqttam ill-.un ,/éd feipfum accn/et. In rnnpore ergo aliquid Credibile efi , jam ipfos dare peenas eorum, qua ^rebasprofperis
taccre, rerutn omnium primum cfte, Pbyllis noftra cenet. elati.admifernnt. Nam & cultu corporis 0 wjlit*, &e, mf
(17.) Montaii£eus lib. m.
cap. v. amorem propric & dunt exeedebaui,oblili pudoris & honeftatis. Hinc prudenter
naturaliter in xtatc infantia: proxïraa vigere, (cribit, cc Augullus Imp.coHViviortw&veflittm/axum agrotantis Reip.
pulchritudincm turn maxime cmiuere. Pucrum certe fignum efièjdixit. Imprimis autcm folet Deus'pcrcgrino or-
Amorem finxit antiquitas. Itaquc virgini tat is flolculum natu luxuriantcs fubdcre illorum impcrio quorum velles ,
Sc gratiam finguli ini'cftant dies. £c mores imicari voluerunc. Curtius lib. 111. Latei lïgM
(18.) Piéluram in conclavi fufpcnfam indicat, in qua transferendi impcrii Perfarain a Dario in Alcxandrum re-
depiclum rctc, quo in aère [ufpenlb ficcdulx ita capmn- Ccnfèt, quód Darius ccepit uti quodam vagina gencreja -
tur, ut in illud incidentes incautx volucres , impetti pro- Grascis ulürpari folitoi Protinufque ChaldLcos idficinter-
prio id ipfum in terram dejïciant, feque ipias intricent. pretatos: Imperium Pcr/arum ad eos quorum armae(fetimi~
,
(ij).) Hinc rapiendi virgincs, etiam deiponiatas, ritus, ;(!/öJ,/r1ïff/ï/«r;(w.Plurimahujusrciexemplacongel)itLi]d.
fupra nobis memorati. Guyoniusf™ fis Ltcons iom.i.liv. 11. cbêp.sxtü.) Omen
(20.) Scitiifima fimilitudo virginibus neccfTariö ex-
,
hoe Deus aveicat anoftratibus, qui palfim HifpanicUtQ, I-
pendenda. Etcnim cireuml'peftc agendum , nc aut fclc talicuin, &c. ornatum inducrc amant. Ita ut pictor illc
obtuliffc, aut, pro lëxu» decorc , verecundia caftimo- & non defipuïöc judicandis ut, qui, cüm varias nationes cum
nia,non iatis graves fc prajbuill'c videantur , ut nc iïmili veititufingularum cxprcflillèt , Gcrmanum hominem dc
ioforttmïo feft iuvolvant, quod Icafiam, nobilem £c cru- piftunish;elït,& mox pannum convolucum, humcris ejus
ditam virgincm, olim afflixiflc Icgimus. Ea cnim, cüm mipolitum nee eolorem cer-
, aftinxit, quia nee formam ,
Thcophilo Iropcraton Conlbintinopolitano adeó place- tum, omnibus utenti aéUcribcrc novcrat. Scdcat ergo femi-
rct, ut jamjam malum aureara, in fidciconjugalispignus, narumanimisgravisillaS. Pctri admonitio,quam tradit 1.
ei porrcc>uiusviderctur,ob promptius refpontum , rejecta Ep. cap. 1 1 1. comm. Sc 4. Ulteriüs pergit Cyprianus
pra: animt a:gritudine,ccenobio fe mancipavit. (de difcipl. &lMbituvirg.)Sericttm&purpuram induttCbri-
_(ii.) Virgines Vcllalcs , fi mundiori cultu utcrentur, fi'tminducretmn pofiiintiauro^inargavishij- munilibusador-
viros, non facra, curare cicilcbantur. Idcoque facris abfti- nataomamenta cordisacpctloi isperdiderunt^ (yc.Nullarttmfe-
nere jubtbanturi ut dc Minutia Vcftali Livius aliiquctra- ^quamqnarum pudori-ilis efi. Et Chry-
ri pretiofior cultus efi
dunt. Immó Hieronymus ( lib. 1. adverfus Joiiniatmm) foilotnus (homil.-x.vii i.in ep. 1. adCorint.) Difiieile efi, in-
cam propterea, habito judicio,vivamfub teira,ad portam quit } dijfiiile iforliiffe autemfieri noupotcfi, ut fic 01 nato eopore,
ColÜnam, defoiTam Icribit. fimul
RITUS NUPTIARUM. 163
anima -Jedneccfe ejl , ut ,ft alterutrum cti- Firgineofque fimts aureus imbcr emit.
fimitl qitofie oniclur
Non ejl enim ejufmodi cornmnatii- Hinc collige,quid fibi vcüt aurcus ille imber,
retur a/tcrum negligatur. qvji in Da-
Tcrtullianus in brevi opufculo dehabitu nacs finum decidifle fertur. Laclantius Fabulam pulchrè
ra ntftmalfiant.
muüebri aurum , gemmas, purpuram mirè deteitatus dl. cxplicat. (Injlit. diz-'m. cap.xx.) Dana'cu, inquicn;,
lib. r.
pl L bis,C^Fabio&Sempronio Coniulibus, fanxiflèjiiè qua Mah me Galat hca petit , laf ha paella,
muiter plus femiuncia auri liaberet , ncu veftimento veiil- Et fugit ad ftlices, fe cupit anti videri.&
coloii utcietur. AriftocclcsOefcon. lib. 1 1. cap. 1. inter le- (ij.) Praxl;irè in hanc rem Grcgoiius Naz.ianzcnus
ges probïE mulieris hanc ponit,ut vciUmviliori etiamuta- Mulierum oruamentumejl , morum probitatcïS elegant ta jlore-
iur,quam leges civitatis permiferint. CümXantippe,So- re ; domi, ut plitrimum, manen-, labiis, oculis^gcnis ï-incn-
craiis uxor ,)autius li: velKvüTer, a marito caufl'amrogata, lum injkere ; pedem limine non admodum frequenter efferre.
dixir , fc ipectatum prodicuram. Tuin illc, ö ma conjunx, Plura in Convivalibus Sermonibus de hüce diHcrebamus.
inquicbar, non ut fpecles , fed ut Jpecleris , fic vejliris. (j8.) Ovidius lib. ui. Amor. Elcg. iv.
(if.) Sencca: Mor hum ejjefias, non bÜaritatem ,femper Nee cttftodiri s ni'jclit, ullapotejl.
arridere arridentibus , & ad omnium afjlimationem ipfum os Nam natura in fuis operationibus conllringi fc non piti-
tur. Fluuren impetu undarum ruens quiiiUat? Ignis con-
(lö.j Sic Boëthius dc Confol Philof. lib. 111. Mctr.i. ciufns terrara diducit &
rimas agere cogit,tit in cunicuüs,
Gratior apiurn ?uagè labor, ad rauros fubruendosufitatis,videre eft. Similiter autem
efi
Si malus ora priits fa'por edat. cum femina comparatum elfe Micb. Montana^us cenfet.
GrafHts af ra niteut; ubi Notiis Nee abludit fabula Laurencii Abitemii : Firzehtypns , in-
Dejinit imbriferos darc fonos\ quit, uxorem, quam pavhmpudice -vivere compcreiat, cuidam
Lucifer ut tencbras pepttkrit , amicoj cui plurimhm fidebat , dedcrat cuflodiendam, ingentcm
Pulcbra dies rojèos agit equos. follkitus pecuniam ^fieam ha diligeuler obfrrvaret , ut nttllo mo-
(17.) Ovidius:
do coujngalem ilolarct copulam. At Uk , ubi, aliquot diesexper~
Qua? modb pugnabant , jungunt [na roflra co/umbte, tus , cujlodiam hanc niii.n diffictlcm , & ingenkm fuum vafutia.
Quarum blandltias vei baque murmur babent. mulieris vinei compcrijfet ,ad n edens, dixit^Je a
Plautus Amphitr. pliiis nolle hanc tam durani gerere prov, 'tam , quandoquidem
Ira interveniuni , rttrfiis redcunt ingratiam. nè Argus quidem, quïtotus oeuleus fuit uliercm invitam pof-
Ferüm ine ft forte eveniunt bajnfmodi fit cufbdire. Addldit pr^terea ,Ji necefi
Liter cos, rurfum Ji reverftm ingratiam ejl, gro Jaccufuplenum pulieibus qrtotidie pratum deferre ,jolitto- m
Bis tanto amieijir.it intcr je, quam priiis. que facco eas intcr herbas pafecre, i-ejpcreqite faflo ,omncs do-
Et Scncca: mum reducere , qnam una die impudicam mitlierem fervare.
limans iratus multa mentitnr fibi. Ignatius , antiquus illc Thcologus , periculoiam dicic
Coneovdia fit earior difcordia. poflellïonem puella:, &
iërvatu diiïicillimam, cui virgini-
(z8.) §ui tiimis emnngit , elicit fangnincm, dicic Salo- tatis jugum impoiïtum cft. Jd enim quod Tacitusdc po-
mo Prov. cap. xxx. Nimia auiteritas lïc quoque amorem puli, idem de pucllamm moribus noninepte dixcris : Nee
fugabit £c detrimentum afreret. Benigna ergo fronte opus totam firvitiitem pati poffiint^ nee totam libertatem.
eit interdum. Ovidius: (39.) Vivcs lib. dc ÓfHc. mariii cap. de Difcipl. Femi-
Sed mifcenda tarnen Fenus ejl fecura tintori , narum : Mcminerimus infirmum ejfe fexum illum natura fud,
Ne tanti dotes non putei ef'c tuas, Ö 1
ut noncorporc , fic neque auhiiQ pujje gravia femper juflinere :
(20.) Scncca Honeflius ejl , ehmjudicavCris,amare,quam, ideoutendum nou rarè remijjionibus rcfec'livuibus curarum^ &
dm amaveris,judicare. Hinc Cypricus: Anceps in connubio ut jocis ,narrationibus eorum , qiite amicis , Ü* vïcinis contige-
viaeft ,quarum altera ad miferiam ditcit ,altera adfelicitatem. runt, modb abfit cttriofitaSy (sic.
Itaquc ,priufquam te in vlam des,nonminiis follicitbdeliberan- (40.) Ceel. Rodig. lib.xxvm. cap.xw. cgregiè ad rem,
dam ejl, quam Hercttlem,in bivio confiitutum, fecijfe leg/mus. Quemadmodum ignis , inquit, in palca vel kporinis facile fuc-
Si enim femel in connublo malè ecciderit aha , non ejl qubdarle cenditur pilis t atque ocjhs idem njlinguitur contabefcitque ,nijt
corrigas. Ejl cnim ex i'ts^in quibus (qitüd dicï folet ) non ejl bis robitftior mater ia fucrit admota : La momento cvanefcerenovo-
peceare. rum conjugum amorem ,formd folkm corporis conciliatum ,nifi ,
(jo.) Sic in Grxco cd Epigrammate: , ac prndentia coalitus, radices mifcrit altiiis.
bonts pnejulttis
4jaif/, Satyr/fee^ times ? res ,ajunt ,ofcula inantS) hax circa niatnmonium confilia Sc fclÜnatas Nu-
Calida
Et facie abluta ttdluntur (j ojctila fputo. plerumque poft tres quatuorve dies, in tnrbasexirc,
ptias ,
(Ji,) Elegantiffima coraparatio , qua tener virginitatis prudenter Lud. Vives peripexit {de l-em.Chrijl.lib. 1.)
tlofculus espriraitur, Unde Vivcs mcrito fcripfit, Nihil (41.) Val. Max. lib. vi 1. UnU<e fiH<c pater Thcmijiodcm
fama &cxijlimatione fem'manim ejfe to/et-ius, aut magis in- conjitlebat , ut runt cam pauper , fed ornatu ; au d'r.-iti ,j'edparum
juri£ ebnoxium j ut non immcrito videri pojjit dc aramis tenui probato colloearet. Cui is, mah, inquit , virum pecunia , quam pe-
filopendere. cuniam viro indigentem. Quantum enim fortuna: dotes ab
Ovidius: Lefa fudicitia ejl ; deperit illa femel. ingenii bonisdiftain ! Optime Nafo Trilt. lib. 1 i.Elcg.vi 1.
Ój.) Dinn: Pudjc<eejr, mn modb ut nè quid peccct , fed nil non mortafe teuemits,
yiejujpicintem quidem uilam turpem de fe pr<ebeat. PeÜoris exceptis, ingenïtque bonis.
(HO Nam i-eftc Vives dc Femina Chriit. lib. I. Nihil f41.) ka clt apud Plautum in Aulularia
vutiicrvirodct.-fcmina enim qua dat ,fe dedit. Nam donando Nam pof mediatn tftatem qui ducit uxorem domtim
aliquiii bencvokutiam
, ejus, cuidonat ,captarc cicdi[ur,ju- Si cam fenex prargnantem fortuitb feccrit ,
xta illud Martialis Dum me captabas , mittebas mitnera nobis. Quid dubites , quin fit paratum nomen puero^ Pojlhumus?
(})") Donorum , ad ptritiadcndum ac impctranduin (43.) Bacchis apud Plautum fecem mortem vocat, Ee
quod voliimusjcfficacia magoa eü. Tullius v. (Jrat.in Ver- inMercatorc
rem Nihil ejl tam Si unqiiam vidijli piclttm amatorem , hem , illic eft.
;
fantlum , quod non violari , nihil tam
mmtrn , quod non exMiwiri veaima pojfit. Ovidius lib. Nam meo quidem animo vètulus , decrepitus fenex
in- üc Arte Amandi: Tantundem ejl, quaji jiguum pitium in pariete.
Minera {crede mibi) capiunt hominefque deofque-, Ovidius lib. l. Amorum Eleg. ix.
,
P^attir, donis, Jupiter ipje, datis. 6Ht£ bello ejl babilis , Fcner\ quoque convenit , a-tas.
_, '
(44.) Non tcmerèvoluntaii parentum rcrïagandum eft, T11 daleis frater , lu grams ad omnia eonjunx.
quia magis perfpicere cenfentur, quid é re liberorum fit, (46.) Prudentcr, juxta Plutarchi illud prxecprurn con-
quam ipii , led precibus parentes flecrendi funr. , fi alium
H [.«midilime
dicii, in
Arctii,i1nse,t.'itr.;.iiisfpfciraen r,c
Aon) lua diprifeïiim iUtom cminenüs. Undc
ingerii A*ch FoHrcin* hxcliteurj iptiphcrni
ifli.jim libi utliLTt :i:.-c;>i,Bi3li.icè
tv bel;.
hum a:i illune
proPper* libi luifque fperare parell. TequcjiDijitn in utramqueaur refetcndaxeono'nir.e me obltrctinn fenno.&ti
curumdormirejubcinui, graluique.qiJai pollumus .habciiiui ma [ictrefe:redabaui.lnter.invuö »0*»tnidled ffia
PT
ECHO maneam
five Carmenjuvemk.
permitte cavis in montibus, Echo 3
Rofcida dam ftillant gramina manè. Ech. Mane.
1
-"
Tv*-"- ai' ^An tibi pedus cric mihi refpondere paratum,
SELF STRYT.
DAT IS
ONDERLINGE WORSTELINGE
VAN
GOEDE EN Q_V A D E
GEDACHTEN-
Van nieuws 'vermeerdert en •verbetert.
X 3
KORT E 167
I N L E Y D I N G E,
A E N DEN
TVEETGIERIGEN
L E E R.
iE bekommerhjcke invallen,
die gcduriglick haer ïertoonen in
den loop
ij menfchehcken levens , goetgunftige Lefer
des
hebben oorfake gege-
,
kven dat het felve ons leven foo by de oude geleerde en
wereits-wiife Phi-
pofophen, als by de Mannen Godts voor defen door verfcheyden
geliic-
jkeniden is af-gebeelt Eenige het felve vergelijckende
: met een Schip mid-
iden in de baren van een holle Zee herwaerts en derwaerts gedingen-
eenige met de Onrufte van een Uur werck eenige met de onverwachte'
:
uyt-vallen van een Treur-fpel eenige met een reyfenden man in een onbekent
:
landt
t'elcken in twijffel geilek door de geduerige twee-wegen hem
voorkomende Hioi dé :
fpiegel der geduldigheydt, heeft onder andere het felve wel te rechte den naem
vaneenen
geduerigen krijg gegeven; Streckende alle de felve, en andere foodanige
gelijckeniffen
tot dien eynde om de fweevende en beevende hert-roeringen der
menfchen kinderen ons
levendig vooroogen teftellen. 'tls nufulcx dat wy t'andercn tijden,
in defe bedenckinge
getreden zij nde,hadden ons voor-geftelt den eerbaren Jofephjn de
geftalte dacr hy by Poti-
fhars Wijf oneerlick wert gelief kooft ; en hadden deflelfs binnekrijg in die
gelegentheyt
aen onfe Lants-lieden Poctelick vertoont, en door den druck gemeen
gemaeckt opdat
defelve ons felven en anderen , des behoevende mogte dienen tot onderrichtinge en
,
waerfchouwinge in gelijcke voorvallen,- welck werck, alfoo het nu flont
weder ornher-
druckt te werden, en dat de Dracker.naer gewoonte , hadde verfocht
eenige vermeerde-
ringeen verbeteringe van het felve, foo heeft ons goet gedacht daerby
yetweste voegen
dat den aendachtigen Lefer tot meerder opmerekinge foude mogen
verwecken in defe ma-
niere van ocffeninge, en alfoo wat klaerderdoen verftaen dat
dufdanigefelf-ftriidenniet
alleenlick plaetfe hebben in bedaegde ofte ingetogen menfchen,
(die gemeenlijck alle din-
gen fwaerder overwegen als anderen, het welcke fommige hebben
gemeent) maerevenin
jonge frifle envroheke Herdenen felfs midden in hare domme
, jeugt, in huys-houdende
perloonen , in heden van Staet, ofte in krijgs-bedieninge werdende
gebruyekt kortom •
EER-
, , , , , , j
163
EERSTE
GESCHIEDENIS, E N
SELF-STRYT
Daer uyt ontïhen.
' En feker gefelfibap van jonge lieden , vafl een groot flttck in zee ; en onder ittffchen de wint met de*
'
oorhebbende fich wat te vermaken aenkomende vloet ficb verwackerende , begon de boot
wat
Mf in V lieffelijkfie van dc Mty uyt- over-kant tedoen gaen, en de fcheiiren meer openende, vry wat
•r ftadt vertrokken , en hadde ftcb he- meer water in de boot te dringen, fitlcx dat de fcblpper, door
ngeven op een Speelbuys cn Lufi-bef het roepen van de jonge Juffrouwen , bewogen zijnde ,eynte!ick
jbnekvrouwe , mede van t
i fekere begon te letten watter haperen mogtc , en waerom datter C9
\geicffchap wefende , zijnde bet felve veel water in de boot aireede was gekomen : bet wetcke onder
\ffuys gelegen aen de eene zijde onder foekende , bemerkte dat fijn oude Al ake foo door het jhotcn 'aen
luflige Koren-velden , omcingelt met de banken , als door den meerder lafl , dan die gewoon was te ver-
vermakelicke hoornen , daer menigte van Nachtegalen , en ren, gan/cb ontj
ander gevogelte den toe-hoorder met aengeboren Alufijke gc- vergroot waren t en hoewel bymet fijn febippers-m
•
ftadclik onderhieldt. Jen de andere zijde , niet verre van brek •at) voor eerfi bet water poogde uyt
ten arm der Zee , die op datmaei met een ftillen en ver- foo be- ntby rfiont dat f^x-gcenfins en konde 'ha,
ft bange Sïct iflet niet een droevig woort, Dies pcys ick
!
in ditfwaer geval
Hier Timet een vrijiter over bnort, Wie dat ick hier verichoonen lal.
3ie anghil cn (Jtoefhcrdt Een vi ijltcr moetcr uyt de boot Dc eerfte wort van mv bemint
overvid Ofwy zijn al te famen doot ? En cfftnder istot my gefint
Die oyt vcrffinck in diepen (cfarik, Dit roept de ichippcr over luyt
;
O God
Brifeis üeft my wonder feer
nut hemel dat ben ick, Dit roept de fehippcr kragtïg uyt
!
Die aen u hangt gclijck een klis, En deckte noyt foo loofen gront,
Die en u grooter gunite biet Een fake bidd'ick macr alleen,
;1
Uw' Thetys is van edel bloct, Dat yemant die mijn lijf of been
Dan oyt aen jongman isgefchiet? En heeft in haer een kloek gemoet Miflchicn na delen' vinden mocht,
Die u van ganfehér herten mint,
Sy weet wat dankbaerheyt vereyft Duorger.cn var. de natte lochr,
Schoon fybyugcen trooft en vint?
En wat een edel herte pcyfti Dat, fegg'ick, dan hy voor het felf
Die u geducrig liefde toont
Gewis fy falu liefde bien, Een greppel in den oever delf,
Schoon gyhaer noyt en hebtgcloont?
Mach fy maer hier uw liefde fien, En ftroye dan een wcynig laats,
JJe
lijf cn ziel u geven fou En 't is nu hier de rechte ftont, In plaetfe van een roofe-krauts
Mocht fy maer zijn uw echte vrou? ,
Dat ghy uw liefde tooncn kont,
boo moeit
gy j llc een t jj ger
Ut wel een bcyr i n menleken ^fchijn,
Ghy dan bevrijt hacr van de pijn,
Ick weet fy fal u danckbaer zijn,
En ftroye biefen over my,
En fetter dan een veersjen by:
boo moeft gewis uw
domme geeft Sy falu Heven mettcr daet
Veel wreeder zijn l"-*
- beeft.
7"~ als eenig
"
Hier leydt een Ridder in het [ant.
Hoewel fy oock met Roelant ftaet. Die Jijnjonck leven heeft verpant
ty wacrom Thetys dog V nr eens die hy had %efint\
evcn boven al
gefpaert, Wel, tot befluyt , cn voor het Ieil, Foor eene die hem heeft bemint
bcwaert ? Ick ach'te dit noch a'lderbeft $
Voi'«waer fy heeftet niet
Hy gaf hem -willig in de» noot :
verdient, Brifeis moet dan uyt dc boot, De ware min -veracht de doot.
>omEfi
Dn!Leli
"£ ****** in
W dat de fehe aldaer (mbewezeliek
•voegen
bleef fitten ; zijnde
...«,,„ „,twih »„,_;, ,-,„,„_, - y 'venwel tafehen het fehe zant en het va/Ie Imt mei, een u-
EERSTE GESCHIEDENISSE.
dede aende voorfz. Richart , die , fiende dat al fijn gedaene
cbart bier wederom in twijfelmoedigbcyt gevalle» wefindt van Thetys viel had
wiek. bytot dienfte» engeleden ongemack op 't herte
welcke van beyden hy den fchipper bevelen , of
tyntelijk dat by Tbetys voor
bent kannen wei eken , mm
aen van dier ure afficb te begeven tot
bem nemen foude 'btfloot
,
rouwe de foete Brijen en de fehc heitfelijken metter handt nemen-
dat by de feive beter ah de
,
felven behielt, meynende
de begon haer te geleydcn nae de plactfe daer 't gefelfchap te
/èkerbeyt brengen ; latende al- ,
viffeber foude bandelen, en in
dat de vijjc ae> voren verfamelt was geweefi \ dan fy (hebbende gemerkt hie
fa Brifeis aen den fchipper , waer op is gevolg!
nam , aaer jeer Richart na 'Tbetys was gedragen geweefi in fijne bekont-
ficb befl te water kennende bebelpcn , een boom en boe na fy daerentegen had geflarn
met weymg moeyten merltcke beraetfiaginge ,
e»
aen by Brifeis haer dede vaft boude», haer den Schippet
cTander zijde , met om over boort te geraken , en oock hoe by
aen jirand frraekic , daer Richart aen om 't diep , aen landt te brengen,
i» te nemen, nattwehjex had overgegeven , , door
fonder lansworjlelc» en veel waters
daer by middekr tijdt Tbetys felfs tot hem bad genomen , en
Tbetys , te lande auam:
ten landlefen, met fi;n geminde
foo ontkomen te met eygenci bant te lande gebracht) meynde ftoffe genoeg te heb-
God danckende van foo grooten perijekel noch
ge/chiet zijnde, Z!/n teifiont ben om Richart of te wijfen , en na Tbetys te jenden ; dan
-vcfen Het weid naenvselicken
va» de jonge Edel-hedenen Richart wijle haer foo wel te ond-.-rgaen , en met foete woor-
daer ter plaetfen aengekomen vele
dejelve den e» aendringende reden te bewegen , dat fy even dien ey-
jonkvrouwen van bet voorfz. gejeifebap , en onder
e» gefien gen avonl haer ten vollen bieldt voor vergenoegt van fijne ge-
„wede de kloeckmoedige Roelant , de welcke fiendc
foodanige ftant aljfe dane onfcbnlt, mitfgaden de felfs gelegent beyiten genegentbeyt
zijnde van fijne welbeminde Tbetys , in
baejlelijk mal- tot haer-waerts ; gelijck mede te» felven tijde van gemoede-
doen ter tijdt daer was aengekomen , vielen
ren vercenigde de voorfz. 'Jonk-heer Roelant ter eener , net
kanderen om den bals ; veel tranen van blijdfebap ftortende
bertgrondelijken de overfeboone Thetys ter anderer zijden , in-voegen dat uyt
en malkanderen , als van nteus gevonden ,
een gedreygt ongeluk op eenen tijdt onjionden twee gewenfie
welkom hielende , fonder te letten wie bet feive fien ofte be-
bouwelijcken : foo is da» uyt dit ftuck te leere» , dat druck
ni/en moebt ; als verwonnen zijnde van de uyt-puylende ge-
in blijdfebap kan verkeeren. Net verdere dat hier uyt te trec-
negentheyt, tteene tegens d 'andere in foodanige» bekommerlij-
ken gefaitcniffe ficb openbarende; bet weleke ten boogflenwee kca is,laet ick den verfiandigen Lefertotfijn eygen bedencken.
TWEEDE
GESCHIEDENIS, N
E
S E L F-S T R Y T
Daer in vervat.
Ndentijdt van Hertog Care! van Bottr- nettr , en in fijn kamer geleyt wefende , gebruyekte fy alle ie
zoignen , was in een Hooftftadt van beweeg-redene» die fy machte , om de flakinge van haren ma»
'~Zeelant, feker deffelfs Gouverneur, die te verkrijgen; da» by haer een wijlen geboort hebbende, ver-
een dcrtel oog hadde late» vallen op een klaerde , dat die baren man gevanekelijck hielt , was weder-
eerlijke borgtrs buyfvrouwe , de feive en datter middel was om baren man te
om haren gevangen ,
O Och
My
!
geven ?
!
hoe wort
dreven ?
Och wat ccn harde keur wort my eylaes ge-
my
!
Ik moet een vreemden man gaen jonnen mijnen
Of die mijn eygen is verlaten in den noot.
Wat rtaet hier nu te doen? fal ick mijn rcync
Tot kiften, fonder luft, cn tegen
Sal ick mijn frifiche jeugt
Gaen maken tot ceri fpot
,
,
danck beitcden?
leden
fchoot,
Of dien ick meert bemin verlaten in de pijn En voor een lichte-koy aen alle man bekent.
Ik M0R een vreemden man mijn lichacm overgeven, Ik weet toch dat de boef van my fijn roem fal dragen,
Of die inijn cygen is cn kan met blijven leven: Soo ick op fijn verlbeck mijn eer beitae te wagen;
Want
TWEEDE GESCHÏEDENISSË.
Want als een hoveling een vrou bedriegen kan j de dat haer aldaer haren man geworden /oude;
doende haer
Daer is geen twijffel aen, hy feytet alle man : geven het doode lichaeyn van den /elven, fo hy het
felve in een
Dies WUl Honden aen de Faem tot mijner fchandc"
lal dool-kifte aireede hadde doen leggen. De arme vrouwe , door
Gaen roepen mijn verdriet door lieden ende landen ditgefichte van droevig ,
genoeg faem rafende geworden zijn-
lek 61 de ftorfe zijn, daer ydcr over al de* g'"g ter/lont hare vrienden haren noot klagen
, en het ge-
Tot kortswijl over weeg fijn pract van maken tal : heele fiuck openbaren , dewclcke geraden vindende over
foo-
De dact fal ydcr ccn ten vollen konnen weten danigen fcbandeüjcken fiuck aen den Hertog klagtig te vallen,
Maer 't innig van mijn hert en is niet af te meten; zijn in aller haefl met haer na het Hof gereyfl , en gehoor ver-
Dus of ichoon met gewclt mijn eerc wert gerooft; worven hebbende by den Hertog , hebben de geheele gelegent*
Men agt dat maer een waen, het quaetfte wort gelooft bcyt van de faccke [gelijck die in der waerheyt was) ronde-
De wcrclt is te boos, men Tal voor gronden leggen, lijck vertoont , en daer over van den Hertog recht en recht-
Dat ick, ccn jonge vrou, my lichte liet gcfeggen ; vordeiinge verfoeht; De Hertog het verhaei der fitecitn ver-
Dar ick, (gelijk het fcheen) wel voor mijn eere ftrcet, ftaen hebbende, en wetende dat de Gouverneur oock
fclfs doen
Maer dat ick even wel het al gewillig {eet. ter tijdt in V Hof was, dede de voorfz. jonge vrouwe enbaere
Mijn man (al ook miflehien hier door in twijffel komen vrienden aenfeggen , dat fe fien /ouden wat/c feyden , en over
Dat my oock , fonder dwanck , mijn eer is afgenomen, wien fy klaegden , want /oo hy de faecke anders bevont ah
,
En lbo het my gebeurt dat hy dit eens gevoelt, /y Heden hem die vertoonden , dat bet met hen qaaïtjck /oude
Soo ïs fijn hcete min voor alle tijt gekoelt, af-loopen ; de /elven, op haer vertoog hart enmet ernft dringen-
Soo fal fijn cerfte gunft van ftonden acn verdwijnen, de , dede dé Hertog haer in een ander kamer vertrecken
, en
En ick lal in fijn oog niet als ccn grouwcl fchijncnj or.tlriedendc dadelijclten denvoorfc.. Gouverneur , hielt hem
Wat fal dan onfc jcugt, wat (al ons leven zijn? betfeyt voor, met deftige acnmaninge dat hy de ronde en rech-
Eylaes! niet als verdriet , en als geltagen pijn. te waerheyt daer van joude bekennen
, of dat hy anders in de
Maer neemt de Jonker fweeg , dat niet cn is te denken, hoogfte ongenade van hem /oude vervallen : De
Jonckheer
Neemt dat geen quade tong mijn nacm en mogte kren- flacndc hier overingroote bangigheyt , niet wetende wat tedoen
Sal ik niet evenwel van binnen zijn gecjudt, (ken, of te /eggen, en de Hertog uyt fijn gelaet bejluytende dattervry
Vermits ick weten fal hoe dat ik ben geilek? wat aen moejle we/en, van dat hem te lajle was geleyt , de-
Sal ick niet evenfiaegh , en al mijn leven dagen, de ter/lont de jonge vrouwe en haer vrienden in de kamer roe-
Met innerlijk verdriet mijn herte moeten knagen, pen , en hen allen den voor-genoemden Gouverneur onder de
Om dat een vreemden boef van my genoten heeft oogen fetten , hem vragende of hy dat vrou-men/cb welken-
Dat noyt ccn eerbacr wijf als aen haer man en geeft? de i De Jonckheer noch meer verflagen zijnde ah te voren,
Wel acn dan mijn Gcmoct, en tact u niet bekoren, viel ter/lont neder op
fijn knien , biddende fijns lijfs genade,
Want foo ons d'eer ontvalt, foo iflet al verloren, verklarende te vreden te zijn door een wettig houwelijck de
Soo
iflet al bekayt, en dat voor immermeer,
jonge vrouwe haer eere te beteren , en de /elve voor fijn ech-
Waer
agt dog cenig menfeh ccn vrouwe ("onder eer? te wijf te /uilen aennemen en behouden ; De Hertog vraegde
JSJu (egtdan acn den boef, dat uwe rcyne finnen de jonge vrouwe of fy fulcks tot bare voldoeninge wilde aen-
Noch door fijn vleycry , noch dievgeïi zijn te winnen, nemen , het welcke volkomelijeken weygerde
verklarende
'fy ,
Segt dat hy henen gac, en dat hy zijn bejag niet te konnen aennemen voor haren echten man, die even ha-
Niet by ccn echte vrou, maer elders" foccken magj ren echten man een fchandelijcken doodt hadde doen fterven.
Segt dat gy met u bloct u man foud'willen helpen, Haer vrienden andertuffchen , wetende dat het gene gedaen
Maer u tc weerdig acht om VUylen lull te ftelpen, was i niet ontdaen en konde werden , en dat in de/e gelegent-
Segt , fegt met vollen mont , dat , te fijner fpijt, gy beyt geen beter uytkomfle ter eeren van de jonge vrouwe ge-
Voor uwen man alleen, en niet voor hem cn zijt. vonden en konde werden , als het houwelick metten voorfz.
Maer holla , niet te ras , laet ons wat naerder letten, Gouverneur, en daer by overwegende dat de felve Gouver-
üf wy oock dit bcfluyt op goede gronden fertcn, neur een groot gunfl-genoot we/ende van den Hertog /ulex
,
Gewis ick houde valt, indien wy dit belïaen, hun allen goet konde doen j over-reden de voor/z. jonge vrou-
Dat wy met ccnen golfte gronde fullen gaen. we bet aengeboden houwelick in te willigen , bet welck by
U man fal even nu met fchandc moeten fterven haer , door hart aenraden van de voor/z. vrienden gedaen
En gy feh alle tijt fijn lief gcièlfchap derven zijnde , dede de Hertog ter/tont aldaer een Priefter halen,
,
U man is, heden iclls, u man die is een lijck om boer trouwe, in fijne jegenwoordigheyt , met alle volka-
En gy noch boven dat gedreven aen den dijck: menbeyt te doen voltrcckin ; doende oock met eene , met toe-
U magen altemael die lullen van u wijeken, ftandigheyt van de voor/z. Gouverneur , een houwelijcxfcbe
(Gelijck in tegenfpoet de vrienden haclt befwijeken) voorwaerde tnjfcben de/e nieuwe Bruyt en Bruydegom befluy-
V
huys dat heden ilacr, en noch geducrig grocyt, ten, en op hel papier brengen , by de welcke de voor/z. Gou-
Sal op den liaenden voet dan worden uytgeroeyt.
verneur aen de voor/z. fijne toekomende huys-vrouwe was be-
Wy fullen over al niet als verraders hietcn,
lovende, dat in gevalle hy , /onder kinderen by haer te ver-
Schoon dat , gelijk een beek , ons rcyne tranen vlieten wecken, i
e^deV^r
J ' mttni
ffb fi -
Mm
voets '"' u ilfen:
0,!tbcll
fi" En al/bode worden zijnde) volkomen erfgenaem in des overleden goede-
s
*'!' !f,
'
17'-
DERDE
GESCHIEDENIS, E N
S E L F-S T R Y T
Dacr uyt ontftaen.
IJL wat van u is gclchrc- Niet te mallen, nier te kufien Die iok onder duylcnt koos.
vcn Want voorwacr ten is geen fpeck Dele van foo grooten weerden,
Edel Held, en hoog ge- .
Voor een ruyters gragen beek. Sehoondcr als ick immer lag,
Alfler cene welen mag?
Dat en acht ick niet lbo Dele dient te zijn gefonden,
Aen den Vclt-heer , onfen helt Gy die niet en zijt gebonden
Als het rullig wedcr-geven, Want hy ifler nae geitelt: Aen ccn echte weder-paer,
Van de macgt en ichoonc bruyt, Hy en is niet ingebonden Neemt , ö neemt u kanfle wacr:
U gevallen tot ecu buyt. Door de pracni van echte trou, Wat doch kandei- zijn gevonden
Wat ilt dat hy beter wou ? Üattcr beter dienen kan
Gy, ccn ridder vol van krachten, Voor foo inflehen edelman?
Midden in u friflehc jcugt, Stracx gebiedt hy fevcn benden
Midden in u meeltc vrcugt, Van uc ruyters dacr ontrent, Had ick foo een buyt gekregen,
Kond bctoomcn'u gedachten, Die hy voor de belle kent, Ick wacr alle man tc rijck,
Kond bewaren uwen lui Hen nae Scipio te wenden, Nicmant ware mijns gclijck,
Voor dc lillen van de min Maerdemaegt, het edel pant, En het waer my ongelegen
Houdt hy lelïets by der hant. H;icr te geven wederom
Sict een Roosje verfch ontloken Schoon al qu:im haer bruidegom.
Dat een yders oogen treckt, Als hy nuquam aengetreden
En tot minne-hiil verweckt, Tot
de tentc van den Helr Diamanten, fchoone ringen,
Komt u longen geelt bciloken, Daer heeft hy dc macgt gelbltj Rijcke baggen, die men erft,
Komt u als van fellcfs t'huys, En hy feyde dele reden Als een oude vader derft,
En gy blijft noch echter kuys! Sict, 6 edel Ridder, fiet, Dees en dicrgelijcke dingen
Wat dat u het leger biedt. Sie ick dat men fomtijts ftelt
Als Karthago wert befprongen Om te lofièn tegens geit.
By den voorgenoemden helt, Onder al de move dingen,
En fijn niugtig kriji;s-gcwelt, Onder al dc groote ïchat , Dit gebruyek wort onderhouwen
Als Karthago was gedwongen, Hier gevonden in dc lladt, Allmeti groote lieden wint,
Was gevoegt L-n Kx^cbragt Weet ick u niet toe te bringen Allmcn groote fchattcn vïnt
Tot dc Roumlcbc werelt-magt, Ah alleen dit edel iluck Maer de Ichoonhcyt van dc vrouwen,
Dacr mee wenich ick u gcluck. Wat oock dees of gene doet,
Als het leger deelt gevangen,
Dut en is geen losbaer goct.
Die men uyt de lladt bequam, Scipio wat ftillc ftaende,
En tot cygen (laven nam, Sict het klacr en helder licht Lactj'u defc roos ontrecken,
Dnerlag yder met verlangen Stralen over fijn gelicht, Sonder datje die ontluyckt,
Seker uytgclcfcn macgt, Maer lhracx weder henen gaendc, Sondcr datje die gebruyekt,
Dacr v:in al het leger wacgt: Toont mer (lil en koel gelact Wie en fal niet met ti gecken
Dat het hem niet in en gaet. En gacn feggen , t'onlcr fpïjt,
Dacr komt yder toc-geloopen
Datje maer een kluts en zijt.
Ydcr wenfeht het lchoun juweel Een van defc jonge tr.ait.cn,
Voor fijn buyt en evgen deel, Die geduerig met' hem gacn
, Gaet Mars Vcnus niet begroeten,
Yder lou hacr willen koopen Die geduerig om hem itaen Als hy van fijn wapens fcheyt,
Om fijn geit, en belle goet, ;
Raed den Velt-hecr toe te rallen, En fijn degen nederleyt?
Om !Ïjn en herten bloet.
lij 1 Racd den Ridder tot de macgt Jac, hy komt by hacr vcrlbcten
Die aen al het heyr bchacgt. Alde wrectheyt, die ick fag,
Seker hopman ondcrturtèhen
Dacr hy voor den vyant lag.
Roept , t'fa meekers , handen afj Soud gy feyt hy , niet acnveerden
Ot" u nacckt verdiende llraf Dcie^iccrel, dele roos, Ridder gy hebt menigwerven
DERDE GESCHIEDENISSË,
Uwenvyantaengeraft, Dan gaet hy de kiften tegen, Want ick ben haer over-heer.
En op uwe» dienft gepaft, Dan is hy een dapper helt
Gy hebt Romen moeten dei-ven; Die fich kloek tc wcerc ftclt: Maer fal ick ccn maegt fchofficren?
Neem dan nu een klecn vermaeck, Ick ccn Vek-hecr, een Romeyn!
!
Want dat is een nutte faeck. Siethy weder hare wangen Neen, mijn hert is al te reyn:
Witten hals , en teerc borrt, Neen ons vendels, en banieren
Wie fal oyt een bogc fpannen Dat verwekt hem weder dorrt, Vliegen niemant over 't hooft,
Die hy op een blyden dag Dat verwekt hem groot verlangen Die een maegt hacr eer ontrooft,
Niet eens weder los en fag ? Van dat binnen ichuylen mag.
Nimmer foo geftrengen mannen , Dat hy buyten niet en fag. Laet danal mijn haters krijten
Die niet fomwijl door de vreugt Dat ick kuys en ceibacr ben,
Geven voedfel aen dc deugt. Nac de Ridder fijn gedachten En geen vtiyle lullen ken ,
In een wccg-lchacl heeft geièt. Laet Kanhago my verwijten
Nu dan de vryftcr lcyden,
laet En op alle aing gelet, Dat ick houw ccn eerlijck bed ,
Datfe voor u wort bewaert, Komt hy met fijn ganfehc kragtcn En de deugt voor luiten iét
Datfe voor u wort gefpaevt ; En hy berft ten leiten uyt
Want van hacr is niet te fcheyden Tot een riddcrlijck befltiyt. Dat en ia! my niet verkleenen
Nu fy ftact in ons gebict 't Sa! niet ilrccken t'mijncr fchant
Immers ick en dccd'ct niet. Wacr ick van dc rouwe gaften Hier, noch in het vaderlant,
Sevt hy , waer ick fiecht foldact, Of het, fchoon de lieden mecnen,
Defe Vorft aldus gedrongen Ot een ruytcr, offijnmaet, Tucht en baert geen ongeval,
Tufichcn kift, en ware deugt, Sonder ampt en fonder laften En dc deugt gaet bóven al.
t
/m Tuflchen tucht en groene jeiigt Had ick niet als kapn'cn fweert,
Voelt van binnen harde fprongen Of een flecht gefadek peert, Hoogc ftact , en hooge finnen
Voelt een ilrïjdig huys-gewelt Dienen ftaeg by een gepaert,
Dat hem dc in finnen quclt. Dan foo mochtet my gevallen Anders hccft'ct geencn aertj
By een jong en aerdig dier, Vorften dienen niet te minnen,
Als hy fiet hacr frifTche leden , Nae der jonge luy manier, Malle Hcfd' cn hoog gebiedt
Als hy fiet haer rooden mont, Wat tc kuilen , wat tc mallen Dienen in een plactlè niet.
Die' er menigh heeft gewont i Ick en ben noch dom, noch ftuer,
Als hy fiet hacr heuflehe leden, Oock geen vyant van natucr Die kan toornen fijn gedachten^
Dan verfmelt hy van de luft , Die kan temmen fijn gemoet,
Dies hy wenfcht te zijn gebluft. Dcfè, nac des oorlogs wetten, Dien hou ick van edel bloet
Was gevallen my ten deel, Dien wil ick vry grooter achten,
. Maer als hy gaet overwegen, Mijne was fy ganfeh en heel, Als die met een dom gewek.
Wat de reden hem gebiedt, Niemant konde my beletten Hoogc wallen ncder-vek.
Wat dc deugt voor loon geniet, Haer te letten van haer eer ,
C I
Spreekt hier aen den
O
B R U Y D E O M
VAN DE
M A E G H T'
En geeftfe hem iveder.
$U gy vriend , fit hier wat neder, Dan noch fweer ick by de Goden,
Siet daer is u waerde pant Dat haer niemant heeft geraeckt,
Komt en neemtfe by der hant Dat haer niemant heeft genaeckt.
Dacrenboven geef ick weder Want op lijf-ftraf was geboden,
Defe fchatten die ghy fiet, Datmen haer bewaren fou.
Die haer vader voor haer biedt Even als mijn eygen vrou.
Gaet , Gelieven ,
gaet vry "paren
Nu verfien van goedt en geldt
Nu bevrijt van boos gewelt,
Wel moet 't edel herte varen ,
V 3
,,,, ; ,
JACOB CATS.
toont de groote
ier CATS
de wytberoemde Dichter ,
Dat hem den naam tockoomt van Hollandfch Parnasftichter ,
Zyn fchuld, door Kareis laft, moet boeten met zyn lyff
Hoe ziet men hier de vrouw ontftelt , beklemt , beneepen!
De Zelfftryd dreigt haar flux in 'tnaare graf te fleepen
Zy weegt haar kuisheit , en legt in den evenaar
Haar waarde wederhelft , in 'tgrootfte Iyfsgevaar.
Onwillig lyd ze dat haar trouwbed word geïchonden
Maar door een teêre liefde aan haren man gebonden
Bczwykt ze voor 't geweld , doch niet in haar gemoet,
Daar nimmer booze luft noch echtbreuk werd gevoedt.
Dan ziet men Scipio, de geeffelzweep van Romen
Ten leften tot een baak hier op het fchouwburg koomen,
, ,
SELF-
S E L F-S T R Y T,
DAT IS:
KRACHTIGE BEWEGINGE
VAN
VLEESCH EN GEEST,
Poetifcher wijfi 'voorgeftelt
In de Perfoon en op de gelegentheyt
VAN
J O S E P H,
Ten tijde hy van
POTIPHARS Huys-vrouwe
Wierdt nerfocht tot
OVERSPEL.
DOOR
J. C A T S.
, , :
PEL. AD
DEMETRIAD Van Joseph fchrijvende fcydt aldus
M
iB Jcnge/ingh werd by fijn Vrouwe begeert, en evenwel tot geen begeerlijck-
l heydt verweckt ;
hy werdt gebeden , en niettemin omvliet hy. Dat eerbaer
Xherte en kende noch door de kracht der Hoeyende jcnght
, noch door de ,
§groot-achl/aemheyt van haer , die hem aenfochte in eenigen deels tot on- ,
* tucht werden vervoert ; want niet alleenlijck door het aenlokkende geftchte
maer genoeghfaem met dadelijcke omhelfinge van een vrouwe geterght zijnde heeft even-
,
wel de vrouwe niet begeert.
N V N £ U A M BELLA T I I S.
Galat. j. 17.
Het Vleefch begeert tegen den Geeft en de Geeft tegen het Vleefch
, : Defe ftaen legen
malkanderen.
Rom. 8. 8.
Het verftam des Vleefihet « de Doodt maer het verjlant des Gee/les
, is het leven en
de vrede.
VOOR-
VOO R R EDEN,
A E N DEN
KEGTSINNIGEN
L E E R.
Es mcnfchcn leven (gclijck ecu Maer als wy dan komen daer 't te doen is , en dat
Out -vader feer wel gelcyt heeft) ons de vyant , vry ongelijck ftereker als wy ons lie-
Is een middel-punct , tuiTchcn ten voorihicn op het lijf'komt vallen, foo finckt ons
,
den uytnemende Enge- vceltijts (lbo men feyt) het herte in dc fchoenen
, en wy
\> rtact der
31 s en het woelen der ónveruuf- ftacn daer Hecht henen cn ficn , al en hadden wy noch
ïtigc dieren. In gevalle de menfehc tanden om van ons te bijten , noch handen om ons tc
jjfich laet vervoeren van de inval- vcrweeren. Wcrdendc mitfdien niet dan al tc wel gc-
i\ea fijns vleefch , hy wert gclijck wacr , dattct een gantlch andere lakc is , in dc ichadu-
gemaekt den dieren op den velde. wc van onlen Wijngacrt ofte Vijgc-bodm , gemacke-
Indien hy dacr-cn-tcgcn , "door de krachten des geefts , lijck fittende , alleen met de gedachten oorloge tc
dc lullen van 't vleefch over-wint, hy wert verheven tot voeren, dan in *der waerheyt onder den roock , ftof,
de heerUjckheyt der Engelen. Siet daer, Menfchc, en het gewoel van een dadelijk gevecht , iïch ingewig-
uwe gcrtaltc. Gy ftaet om een beert , ofte om een En- gclt te vinden. Wel aen dan, wy fien het gebreck, laet
gel gclijck te werden. Het vleefch aen d'ecnc zijde om overleggen wat raet hier tcgens tc ichaften zy. Twee
boogt u nederwaerts en woude u wel fijns gclijcke
, dingen hebben wy {mijns oordeels) van noode. Eer-
maliën de geeft van d'andcr zijde treckt u opwaert"
: itelijk , een inncrlijcke kenniffe van onfen vyandr , met
en racdi li tot het tegendeel. ovcrleggingc hoe loos cn boos by , boe voos en broos
Aenfiet hier dien wonderlijken ftrijd j die wy in on- wy, in dufdanïge gclcgenthcyt, bevonden werden. En
fen boeiem gcduriglijck omme-dragen , dcwelckc ons ten tweeden , goeden voor-raet van wijs en godfalig
niet en verlact , foo lange wy ons felven niet en verla- beleydt ,
mitfgaders krachtige wapenen dacr tegens
ten. Twee heyr-k racfir.cn itacn binnen ons tegen den gercet te hebben , gelijk ons die ftrijdtbare helt Pau-
anderen gekast , tuilèhcrj dcwelckc fomwylen krach- lus genoegfacm de fclve middelen in defen gevalle
tige vcldt-llagen , dickmac! vinnige le herm ut fingen , voorichrijft, ffl) Wat het eerfte point , te weten de ken-
nimmermeer gefettcn vrede gevonden wert. Is niet nift'e onies vyants , belangt , dient voor eerft cmite-
des menfehen leven (feydc Job ) een geducrige krijg lijk overwogen , dat het Vleefch met fijn medehelpers
op aerden ? Maer lioe maken wy 't al in dcfe gelegeiit- vry geen katte en is, (foo men feyt) cm lbnder hant-
heyt ? Och armen wy
mits den gedurigen aen-
! dacr , fchnenen gevangc tc werden \ de oorloge j die het
val onfer vyanden , wel behoorden gcltadig op onfc felvigc ons acndoet , is geen krijg dacrmen (gelijck 't
lioedcte welen, en {gclijck de gecne doen, die in de fpreeck-wooit ) met blacuwe erweten Ichiet En daer- :
hcetlte cn gevaerlijckfte plactfen op de fchilt-wacht ommc houden wy , dat fy hun taftclik vergrijpen , die
ftaeu) dapper in de wint te llen. Soo werden wy me- in delen gevalle meyncn , dat het •vleefch hier niet an-
nigmael al geeuwende , en halfflapende , door den eer- ders zy , als lbo ecnig plomp , wanfehapen , en fou-
Hen acnftoot van dc lichte peerden , dat is , dooi' het al- tcloos gewoel onfer uyttcrlkkcr finnen , buytcn de pa-
dcr- gering itc gcfpuys onfer vyanden , verraft , daer he- len van alle redelijckheyt, onbefuyftelijcken henen fprin-
nen geboren , en fchandelicken onder de voeten ge- gende t neen , dc fulckc ketclcn hun felven dat fe lac-
-
treden. Wacr van , indien men (gelijk het behoort) de chen. Gcwiffelicken , onsvlcclèh, dat is de verdorven
onriaccken recht onderibeken wil, 'men lid bevinden aert in onfe zielen , cn is lbo bot cn grof niet , gclijck
dat die geheel cn al de ielve zijn , dcwelckc , in gemee- men ons poogt wijs tc maken fy kan haer felven , ge-
:
nc oorlogen , mcnigmacl cenige, anderfins treftelijkc, lijck hacr mceltcr cn mede-helper doet , fecr wel ver-
krijgs-ovcrlren den ilag doen vcrliefen , te weten , On- anderen in een Engel des lichts. Dat is gewis , daer
wetentheyt , en Klcyn-achtinge fijner vyanden. Wy is grootc kracht van dwalmgc ontrent , cn veel ftcc-
hebben (foo wy fomtijts mcynen) nu cenige goede nen des acnltoots , fy weet haer walgelijckc pillen
gronden des Godfaligen levens in ons gcleyt , ons ver- wel dcgelick te vergulden , haer bitter wonnkruydt
kondt met Godt vernicut , encen vaft voornemen, van dapperhek te iiiyckeren , haren fcherpen angel rocc-
voortaen wel te doen , ons felven voor-gcitelt , en daer ftcrlick te bcdccken , cn met een licrrblijck acs van acn-
op in onfc ccnigheyt fomwijlen
in bedenckingc ko- genamen fchyn ons van het rtuck te leyden {b) Gewif- :
mende, fchijnen ons foo wel geftcrekt te vinden, dat iclick , de kinderen defer werelt zijn immers foo voor-
onfc geelt by inbccldingc,
cn noch (lbo men feyt) ver- fichtig in hare gellachtcn, als zijndekindcren des lichts.
re van de man
wcfende , den vyant wel derft aen-juy- (e) Paulus, een man in gclijcke voorvallen fondcrling er-
enen , cn , al tergende
uyt-cyffchen niet anders dan
, , varen , oordcck in fulckcr voegen van den vleefchc , (d)
gclijck dien
dappere galt Jfiamus doet by den Poect Dat hy aen het fclve nu verjlant , dan vernuft is toc-
,
v «gilius, aldus
mocdiglijk'trotfcnde: fchrijvendc. En elders daer in vorder tredende , vcr-
klacrt duydclick dat wy defen Ib-ijdt niet cn hebben
Mm hert le jagen is te Jlecht
,
ilcchtelicken tegens fleefcb en Bloet , ofte fwackc men-
« l>en geen man
voor dat gevecht
Mwenfihe datter leeuw of/ivya W Epher. 6. ii. (4)
den op de vourii planten geilek
Rom. 8. ?. (c) CololT. 2$, (J) De woor-
lotbs-
« cl'fe jacht mijn deel mocht zij».
in Jtn Griekichcn Tcxi,
vdlinKc aer laken krachiigli cn bctkin:telick,
lijn
Z fcfien,
, }
i 78 O O R - R DEN.
fchcn macr tegens de Forftendommn , tegens de Mach- af-wefen fijner vrouwe ) als of hy loo eenigen ftrijdt
,
ten tegens dc Geweldige defer werclt , die in de duyfler- cn fwakheden des vleeichcs in hem haddc gevoelt,
, ].
( a
niffen defereeuwen heerfeben , tegetk de Beofe Geeflen die in hoewel Mofes , die van alle dingen kortclijck rnaer dc
de lucht fiseven. Wel hem die nlier -wegen vretfi (>), dat hnoft-ftucken gewoon is acn tc roeren , dacr van
niet
byin de dagen fijns ridderfebaps afwerpen foude de ureefe des en vermaent) niet mecnende den hcyligen man Ccotg.
lins tc kort gedaen te hebben , dat wy den fclven
quaets , en dencken ten beeft geenen noot terwylinick alfoo niit
doe. Uyt alle welckc lichrelickcn at" re nemen is , wat buytcn beweginge cn ongevoelijk , als een blok
alle
voor mede-ihnders , en aen-ftokers onfe verdorven aert macr in eenigcr maten beroert , hebben Vertoont
jac :
en dien volgens boe grootelycx fijne U* in tegendeel van dien , achten hem dies tc meer
is hebbende , eert
ftigheden tc duchten zijn. gegeven te hebben , ah oordcclcndc fijn overwinning
Dit aldus geweten en by ons rijpclick overwogen naer voor-gaenden ftrijdt , des tc hccrlickcr te welen'
zijnde , foo behoorden wy onfen flapcrige oogen uyt Gclijck ons oock nictVacrichijnclijck en du nekt dat
den droom der wcrelticher bekommeringen op tc wec- Jofeph tegens dc foct-vlcyendc cn dage lick fche beko- '
ken , om neerftige wacht over ons fclven te houden. ringen van foo een jonge, fchoonc , hoofiche, lufti-
Wy dienden met de helden Salomons alle tijt gerect te ge, en ganfeh afgerichte vrouwe (als dc fclvc wacr-
(lacn , houdende alle fweerden , en gefchïckt zijnde ichijnelijck mach werden geoordcclt ge weeft te zijn)
ten ftrijdc , elck hebbende fijn iweert op fijn heupe, fich in aller voegen allbo (oude hebben gedragen gc-
,
om der vreefc wille in der nacht, (ƒ) En gclijck de Vclt- lijck dc Hcere Ghriftus tegens de verfocckinge des Sa-
overften , in de gemeenc krijg- voeringc , hare middelen tans heeft gedacn, dat is , fonder ccnige dc minftc ont-
van tcgenitant plegen aen te leggen , na dat fy lieden fettingcofte beweginge van den natuerlicken menfehc-
verftonden hare vyanden geftelt te zijn j alfoo inlgclijcx maer met Hieronymus en andere Oudt-vadcrs gevoelende
(dcwijle de Chriltchjckc eenvoudighcyt al mede hare datter jac Self-rtnjdt ïnhem fy gewceft , doch met nyt-
gauwigheyt heeft , immers fondcr-lingc in delen , be- nemende krachten van tegen-weer. Laet ons ( It-yd de
hoort tc hebben J ons felven , naer dat wy dc cygen- felve Hieronymus) eens gaen bcdcnckcn wat voor een' Itrijt
febappen onfcsvleclchs bevinden, tot tegenweer te fchic- dien eerbaren Jongclinck heeft uytgeftacn. Sekerlijck,
kcn. Ten welckcn aenfien hier in op-merekinge dient ten dunckt my foo wonderlijc.lt en vrecmt niet , datter
tc komen het' tweede point hier vooren geroert , te drie Jongelingen in den brandenden oven , van wegen
weten dc voor-ract van wapenen , die ons in defcn van den Koninck van Baby looien geworpen zijnde , onge-
noodc is, om rtaende te mogen blijven in den boolen quetften niet gefchent daer uyt zijn gekomen, ah dit
dage, en in dc uurc der duyltcrnilTc. (g) Waer in niet wondcr-ftuck ; tc weten , dat die wonderbare Jong-
beter en is tc bctragtcn , als acn tc trecken dc ganfehc man van dc onkuyfche en gcyle vrouwe wel by de taf-
wapen-ruftingc by den Apoltel Paulus , ter plaetfen voo- feclenis aengegrepen , doch evenwel niet en heeft kun-
ren geroert , bcfcheydentlickcn aengewefen , namelic- nen opgehouden werden, maer fijn klcct verlatende,
ken den Gordel der waerheyt , het Pantficr der recht- ishaer ontvloden. Gewiflelijck gclijck de drie Jonge-
veerdigheyt , de Schoenen der voor-bereydinge des lingen op dc Goddclijcke genade lïeuncndc, voor het
Euangcliums des vredes , den Schilt des gcloots , den vycr onwinneliek zijn gebleven , foo heeft oockjofepli
Helm der faligheyt , en het S weert des geeftes , welck in den ftrijt der onthoudinge , met dc hulpe van bo-
is het woord t Gods. Sict daer ccn rechtfehapen krijgs- ven, in manhaftige llantvaftighcyt volhert. Want Go-
knecht , recht afgevcerdigt om de tcherm-ilagen des des handt niet mede werkende , loo en waft niet mn-
vlecfches te verfetten , en de vierigc pijlen des Satans gelik , uyt het nette der doortrapter vrouwen fich t'ont-
uyt te bluflehen. werren , en alfoo t'ontkomcn. Wy
fijn dan des voor-
Wy beyde dc voorfz. bedenckmgen ( te weten de nemens geworden den üetf-firijdt tuficheii Geeft en Vlees,
Jcenniflc onlcr verdorventheyt , cn den wederftant te- onder dc perfooncn van Potiphars huys-vrouwc cn |n-
gens dc felvc) houdende voor hooft-rtucken des Chri- feph poctifchcr wijfc acn onlê landts-luyden , in haer
,
itelijckcn levens, hebben, t'oniet ocfteningc , uyt de cygen tale te vertonen. (/) Dacr toe dies tc meer aen-
Bijbelfche fchriften gekoren dc gefehiedenille van den gclcyt zijnde dat in den Woordc Godts de-
, overmits
t tl cht- lieve nden Jofeph , om in cn door het voorfchrift le twee , te weten Vlccfch en Geeft , uytdruckeüjcken
van den fclven ccn volmaeckt af-beclt van den Chri- als onderlinge kampioenen tc velde weiden gebracht,
flclijckcn Seif-ftrijdt , met ccn hccrlijcke overwinninge geheel naer dc gewoonte der Poëten , die dc menferie-
dacr op gevolgt , ons fclven cn anderen voor tc Hellen, lijckc genegentheden , als wefcntlijcke perfooncn
, ge-
cn alfoo te leeren alle ooft gedachten gevangen tc ne- woon zijn den lefer voor oogen te rtcllcn. In den eer-
men ( als den Apoftcl Iprecckt tot dc gehoorfaemheyt
!
ftcn perfoon, vertoonende het Vlccfch , pogen wy aen
Ghrifti. Dan allbo dele ledige Jongclinck als ccn fpie- den lefer te laten ficn dc wanfehapen invallen , die on-
gcl der Eerbaerhcvt en onthoudinge by dc hevligc (c verdorven aert, op gelijckc gclcgenthcden
, totvor-
Schrift ons wert voorgedragen , loo cn Hebben wy de dcringe lijncs voornemens , foude mogen te berde bren-
wulpfche in-vallcn des vlcciches niet hem , macr de gen , op dat allbo ons vlccfch , met fijn cygen venven
vrouwe van Potiphar , in defe onfc oeffeninge , willen zijnde afgemaclt , een ycgelil; dacr uyt mnchtc gewaer-
toefchrijven, doende mitfdicn aen dc felve fpeelen de Ichout zijn , hoe argliïtig cn doortrap dc vlcefchclijc-
van onfen verdorven aert , en acn Jofeph gevende
rol 1c
ke lult zy , om haer faken lchoon voor tc doen op
;
den perfoon van den Geeft. [*] En al is 'et lchoon foo dat wy , fulcks wetende , in tijdts goeden voor-race
dat wy , omredenen voorfeyt
delen onfen «rijdt hier
, mochten bekomen, van krachtige bedenckingen , tot
vertoonen in twee bijfondere perfooncn i foo fal noch- wederftant van haer afgerichte liftighcdcn. Dcrlulven
tans dc gunftigc Lefcr dc fake in dier voegen gelieven
foo verfoecken wy feer gcdicnftclijk van den gunftigen
op tc nemen , als of dc felve ftrijdt tuflehen Geeft en Lefer fich ter faken van dien niet tc willen ergeren
Vlees in den bocfem van Jofeph alleen ware voorge-
want nadien wy voor hadden , t'onfcr waerfehouwin-
vallen; wy dan weten , dat ons dciè ftrijdt by
gclijck
ge, dc verdorventheden des vlecfches, fulcks als die in
Godes woort wert aengewefen , als in een en dc felve
oer daet zijn, cn als naer het leven af tc fchildcren, foo
menfehc beftaende. Evenwel nochtans om den aert van
heeft ons gedacht datter noch t'onfen voornemen , noch
den Self-ftrijdt wat nacrder by te komen , foo heb-
oock den Lcfcr dienftig kondc zijn , in gevalle wy her,
ben wy aen het ,eynde van dele bcdenckingc onfen Jo-
Vlccfch llcchtclijckcn , llappcrlijckcn , en foo macr ef-
feph voorgcftclt ' (doch in fijn cenigheyt , cn in het fen daer henen hadden doen (preecken , allbo ycraant
het felvc, naer gelijckmatighcydt van foodanigen foet-
tt) Pro». 28. 14. (ƒ) Canr. 3. 8. tg) Epbef. 6. n. f» Dc Chiif-
Hijcke S,lf.Jln dt hellaet cygenthek in eenen menfeh , hier nochtans in vocrighcydr afmetende , cn fich dat by iiibcekfinge niet
iwec verfcheyden ftifoonen aengewefen, om redenen, mei den vet- hoogcr voorllellcndc, lichtelijck foude komen te ili'iiyc-
ftande niet ie min, cn ui der diet maer voor eene te houden.
(0 Galat, ï. jS.
,
VOOR-REDEN. 179
wanneer hem deflèlfi vcrdorvcnthcdcn in 7,ijndc, roofefl van irytncmcndc rcucke voortbrengt:
pelijck die in der waerhcvdt infgelijx dat bitter uyt dc fchouwe genomen
i Bttfceote- , cn , geleyt
mogeo bdtoocken. Niet ongclijck die cn gefprcyt ontrent den wyngacrt , menigte van focte
leo
e den vyandt hun ah fwack en geringe heb- druyven vcroorfackt. In *t korte , vvat kalck wert'er
"
n inbeelden ,
cn denfclvcn , ten tijde ah dc heet , ah door kout water ? wat dadcl-bmim verheft
ficli , als door gevvichtc ? wat Thriakcl ificr krachtigh,
flagb
icngen , veel machtiger bevindende , als fy
„11 "icnbcgiunc hadden laten wijs maken , da- als dacr flange-vjccfch cn adderen-vergif in vermcnglu
j
xir foo onverwachren geval verdagen zijn- is ? Sict Vrienden , 't ifler alfoo met ons gcrtelt , dat
del ijk ,
xdt vcrloorcn geevcn , cn van vrecie ( foo- dc wccrdlte deugden fclfs van onfc Inootfte gebreken
men fcyO
fchclpcn kniypen. Ofte gclijck moeten geholpen worden. Wy
bidden u , rcclufimii-
li.nmiigc
1 jrftcn , die, door de afbccldingc van ccni- gc Ld'cr , gevoelt aldus , ofte op diergclijckc wijle
PrmccfTe verbekt cn als verlcckcrt zijnde , Teer hell- van dcfe onfc bedenckingen cn indien ghy fulex doet,
:
gc, aen te houden. Dele en diergclijckc andere be- cene van de Ouden Veer wel gefeyt heeft, dat meelt yder
weeg- redenen hier, korthcyd-ihalvcn, niet aengcroert, Berfeba haren David, cn ydcr David fijne Berfcba heeft)
als ghy , met dc phiymifrijckcry van onkuysheydt , by
hopen wy dat den bdlijcken Lcfer niet allccnlijck lul-
len vernoegen om alle lkcncn des acnitoots uyt den den e'encn of den anderen Venus-janckcr , wort ge-
wege tc leggen , maer fclfs oock fullcn opwecken iïrcelt , zvdv jonck cn niet feer ervaren om fijn fcherm-
met dc denelc invallen des \ Iccfchs fijn profijt tc doen, flagcn te 'verletten ? hier zijn u wapenen. En al is 't
gi-lijdt het niet vreemt cn U dat dc deugden fclfs dc foo dat dele önfc tegenwoordige oeftcningh maer en
gebreccken haer tot voordeel weten aen tc leggen, cn lchijnt tc wereken op de fondc van onkuysheydt , dc
middelen evenwel die hier tot intoominge des vlcc-
dc fclvc tegens haren aert hun ten goede tc doen gc- ,
dvcn , midts al voren haer doende af-lcggcn haer ge- i'chcs werden gebruyekt , zijn voor het mccrcndecl
woonclijckc klcedcrcn , midlgudcrs haer bdhydende aen gemeen , cn konnen gcvoegclijck tegens aldcrley aert
fiayr en nagels , gclijck in de Wet bevolen werdt dat van acnveehtingc t'onfcr verfterekingc vruehtbaeilije-
men acn de .11) Hcthiriichc vrouwen, die in den kryg ken werden aengclcyt. Het wclck ingcvallc by yder
gevangen waren , ibudc doen , aleer die tot wyven en van ons met opi;ech"tighcvt des herten in dc vrede des
in bv-wooningc acn tc moogen nemen. Het welckc Hcercn crnflelijck worde betracht , wy cn hebben niet
des tc meer (Üfoo uytvallcn lal , wanneer dc goctgun- te twijfrclcn aen een goede cn gcluekighc uytkom-
ftigc Lcfer lal gelieven het oogh te ilacn op verfcheydc tte.
c\empelcn der Heyligcr Schrift , in de welckc het gc- Wy hebben fonderlingh dc gcfchiedcnilTc Jêftfbt tor
, overmids wy
dcfe (K'fFcninge verkoren in de fclvc vin-
fpreck , cn dc manicre van leggen gemccnclijck werdt
gevoeght nac den aert cn gclcgcntheydt van den gec- den een uytnemend exempel van krachtige weder-
ncn die ipreeckt. (b). Davïd gebruyekt goddcloofe ftant tegens de vinnige invallen des Vleclches. [b) Da-
redenen, maer in dc perfoonen van goddebofen. (e) Sa- vid nu al redelijck wel bcdacght , cn dacr toe gchu-
bmon fpreecla lichtvccrdclijek , maer in dc perfoon welijckt , (c) en mitfdicn alrccde verfien van de hul-
van een lichte vrouwe, (jfl Job onbcniyfdclijck , maer pc by Gode tot verfchooninge van de mcnfchelijcke
,
in dc perfoon van Epicurifchc dw.iel-gccltcn. {e) Ezc- fwackheyt ingcltelt , die hy ooek niet fpaerlijck , maer
vry ruym genocgh was gebruyekende ah benevens
chicl onccrlijek , maer af-bccldendc de gccftdijckc ,
honcry. Nicmandt cn brenge dan hier tot dele onfc fijne getrouwden niet weynigh by-wijvcn hebbende ,
1 Z nËh-
VOO R-R EDEN.
riglijck vcriogl werdcndc , cn dat van de gene die ge bewccglijckc invallen ,
gedwongen en gedrongen
zijnde in de nauwe regels der Dichtkonlte, met meer-
macht hadde ie gebieden , acn-gelockt door gelegen t-
der kracht uyt-beritcn, en dieper dringen in de ooren
heyt van tijt en plactfc , mitfgaders door vaite hope,
niét alleenhjck van niet gewcygert te werden , macr cn gemoederen van de toe -hoorders cn lcfcrs , dan of
wcldaetj de lelvc met een wyde en ongedwonge manierc van
lèlfs van grootc vcrgcldingc en toe-komende
fchryven dacr henen ware geltclt.
eyndeli|ck zijnde gevergt en ge tergt gelijdcchck in al-
ftatt evenwel, jac blijft ttaende
Eyndclijck hebben wy geoordedt dienftig te zijn
le fijn 'vijf finnen,
van de baren. voor d'cenvotidigcn de middelen cn bewijs-redenen
als een rotz-ftccn midden in 't gewoel
licnde Tha- van wegen het X'lccich by gebracht , (alfoo der ibm-
Juda , een onder broeder van deren Jojeph ,
wijlcn verichcyden in een gel preek vervat et zijn) met
mar aen den weg fitten , fclfs met gedeckten aenge-
uyt inbccl- cijfFer-letteren op de kant aen te teyekenen , en we-
fichre , is infgelijck ter neder gedreven ,
dingc alleenlick, ft ware dacr getcten om luit te plegen. derom , dacr de felvc by den Geell beantwoorr, wor-
Loth, fondcr ge'fichte , in het duylterc des nachts, den, met gclijckc cijffer-le tieren den Lel er aen tewij-
fen. Als by exempel, neemt dat Sephyra in een gciprork
en deufigheyt van dronckenfehap , fijn dochters on-
(dat is, met een gevolg ibndcr datter Jofiph ttilTchcn
trent hem gevoelende , is onbciuyldelick weg
gcruckr.
kracht des Gee- fpreeckt ) dry , vier , ofte meer redenen voorilelt
Jofiph dacrentcgen , door ('onderlinge
ites, heeft met iiyrncmcnde klocckmoedigheyt , Vlecfch dacr door fy 'Jofiph focckt tc vcrlockcn , lbo hebben wy
en Bleet , Jeugt en Vreugt , jae her ganfche heyr der deken middel in haer gelprcck met een cij fier- letter
verdorventheden , niet nJlecnclifck verwonnen cn ovcr- aengeteeckent , te weten den cerfien met de cijffbr-ltt-
meeitert , macr geketent , geboeyt , en als gevanc- ter i. den tweeden met 2, en lbo vervolgens, en we-
kelick ten toonc ge voert. Voor bclluvt: wat een voor- derom op elck pnn£t , lbo 't felvc bv Jofiph wort be-
trerlclijcken man ( i'eytcr een Out -vader) was Jofiph
,'
antwoorr , op de felvc order dc cijffer-lcrtcrs dacr by
die, voor een ilavc verkocht zijnde, vry ts gebleven; gevoegt fulex dat yemant geleien hebbende het voor-
;
eemint zijnde, niet gemak cn heen) gebeden zijn- lid van Sepbyra , cn willende weten hoe liet fdvc ten
de, niet verbeden weit ; gegrepen zijnde, ontvloden decle ofte in 't geheel by Jofiph wort tegen geiproken,
is. die en behoeft niaer te letten wat getal datter op de
Wy hebben goet gevonden defe onfc oeffeninge lie- kant ltact , cn lbeckcn dan in de antwoorde van Jo/epb
ver by gedichte te doen , als anderfins Ecnfdeels om
: op het felvc getal de wcderlegginge.
dat de omfbndigheden , en by-naeit de ganfche lakc Defe oeffeninge , gunltige Leiër , wort U. E. met
ons tot een pocfie icheen aen tc leyden. Anderfdeds de vorige nieuwe iiuckcn , die in 't groote voor delen
om dat de fondeilingc bewegingen die hacr in defe
, noyt en zijn gedruckt geweclt , wederom tocgefun-
gefchiedeniflc vertoonen , met beter aerdt na de poé- den j gelieft dc felvc eens lbo tc handelen, alsdcHy-
tifche manicre van fchryven , fcheen verhandelt te kon- en op delen Somer-tijdt de bloemen doen,
nen werden. Want gclijck het geluyt door de engte
van eenig trompet ofte fchalmeye veel fcherper uyt- Suygl over al den befttn fit ,
fcheitert , als of het in de opene lucht los dacr hec- Gelijck de Bye, niet ais de Sjn/t.
nen wierde uyr-geblafen; lbo dtmckt ons dat foodani-
VERHAAL VAN DE
GESCHIEDENISSEN
VOORGEVALLEN
Tuffcben Jofeph ter eener 3 en Potipbars Huysvroutve ter ander er snijden gelijk
3
Flavms Jofephus Joodfche Hiftory-fchrijver 5 defèfoe befchrijft in het
y
derde Capittel des tweeden Boeks
3
van de Oudbeydt der Jooden,
I Otiphar , een Egyptifch man , die door ooriaecke en gelegentheyt om Jofeph te gewin-
[ Pharaonis ovcrite Keuken-mee» nen En als fy hem alleen bevonden 'badde
, fprack fy
:
fter was ,
j kocbte Jofeph van (ie hem aen met veel lachte cn fchoone woorden , meer
Koop-liedcn , en "hy hieldt hem
\
als oyt te voren , en feyde : Het ware veel beter ge-
eerlick en wel , en het hem in de
\ weeir., dat gy van den beginne aen mijn begeeren niet
vrye konften
\ neerfteliekën oef- cn haddet argeflagen , maer na mijner beliefte my te
fenen , cn vcribrgde hem met wille geweeft , aengcfien ick vrouwe van den huyfe
' cccn cn drinckcn rijckelickcr als ben , cn my door uwe liefde foo ganfeh hebbe in-nc-
andere knechten ja Fetïe hem ten
: men en overwinnen laten , dat hoewel ick hier de vrou-
lactfren over fijn huys-houdïnge. En jofeph nam defe we ben , nochtans genootfaeckt werde u te komen vley-
goerdadighcyt met danck aen doch foo cn vergat hy
: cn. Is nu ecnigc wijsheyt in u , foo Jüldy my noch he-
om fijnen jegenwoordigen nederigen ftaet niet fijne aen- den te wille zijn , en wederom vergoeden wat
gy voor-
geboren deugtlaemheydt , maer bewees metter daet dat maels uyt onverllant verfuymt hebt Ift u daerom te
:
wijsheyt onder tegenfpoet niet en befwijekt , foo men doen geweeft , dat gy wilt gebeden zijn , foo doe ick
die anders recht , en niet alleen ter tijt des gelucx ge- nu dat felve
veel vlytiger als oyt te voren , want ick
brnyekt. my daerom
ficck gemaeckt hebbe , en uwe lietüe
hooger geacht , dan alle vreugde defes feeft-daegs.
En fijns heeren wijf, om fijner behendigheyt , en Soo gy voormaels gedacht hebt , dat het my niet ernft
fchoonder gedaente wille , wert met liefde tegens hem en is geweeft , foo hebt
gy nu lichtelick te bekennen,
ontitcken , cn liet haer voorlfacn dat hy lichtclicken dat ick niet bedriegeheker wijle met u gehandelt en
foude te bewegen zijn wei-luit met haer tc plegen, hebbe aengefien ick in mijn voornemen bcflandig
,
wanncerfe maer haren wille hem openbaerde , jae dat blijve. Daerom foo moogdy nu de
aengebodene weE
hy oock voor een groot gcluck foude achten , wan- lullen gebruyeken , cn haer, die u ten hoogftcn
lieft,
neer fijns heeren vrouwe hem daerom acnfprake. Doch tc wille zijn , het welckc u in andere faken oock nuc
fy oordeelde hem meer nae fijnen jegenwoordigen en goet zijn lal > anders foo moet
iiaet , als nae d'oprcchthcyt fijns edelen aerts
gy mijne toornig-
en hier heyt en ongenade verwachten ; wanneer
gy u uwen
:
op ontdeckte fy hem haer begeerte , en vergde hem vermeynde kuysheyt liever lact
zijn , als mijne gunfte.
om by haer te flapen. Maer Jofeph "die fiocg haer dat Dat fuldy oock lckerlijck weten , dat uwe eerbaerheyt
af, en hieldt voor een groote fchande , haer in fulo wcynig helpen fal , wanneer ick u by mijnen man ver-
ker faken te wille tc zijn , welckc tot groote fchande klagc , cn fegge dat gy my hebt willen verkrachten:
en na-deel van den goeden man fijnen hecre foude die- en wanneer
gy fchoon met waerheyr omme-gact , foo
nen. Daer toe vernuende hy haer oock van haer boos fal nochtans Potiphar mijne woorden
meer gelooven .
^n LTl-^
een ltdle
htt:a
cn
ahoSl c kranck ware, cn begaf haer bruyeken konde , en daer by voor Godt en de men-
JwymeUckc plactfe, en fochte daer fchen, een vreedfamige en vrolicke GcwüTe mochte
Z 3 bc-
Gefchicdeniffc tuffchen Jofcph en Potiphars hnys-vrouwc.
te Jofeph defer vrouwen de oneerlijckc liefde te bene- fchuldt, om dat gy hem den toom foo los gelaten hebt
meer dan hy acn u verdient heeft , en dan hy fclf
men", en haer van haer boos voornemen wederom op
veel
heeft derven hopen want als hy gciien heeft dat
den renten weg te brengen macr fy hielt hoe langer
:
:
gy
hoe heftiger aen. En naedcmael fy met woorden by hem al u goct vertrout, te regeren bevolen, cn hem over
van wegen fynes hoogmocts : cn dachtc , als een lilli- toe, dat hy de faken vorder niet cn onderfochte ; prees
gc vrouwe dat het haer profijtclickcr ware , eer te fijn vrouwe dat fy haer ccrlijck gehouden hadde, gaf
,
was komende , datfc hare dcrtelhcyt met Jofeph niet cn En het geviel hem oock fclve wel , dat hy een luickc
haddc kennen volbrengen , foo geliet fy haer doch al- vrouwe hadde. , en gaf haer dat lof cn de getuygenif-
foo , als quamc alle haren onwiT cn toornighcyt daer fc, dat fc ccrlickcn en vromelïcken acn hem gchanJclt
henen , dat hy hare vrouwelicke en e haddc wiilcn be- hadde.
nemen cn beroovcn.
Jofeph beval fijn fake God den Heere , en was niet
Als haer man nu wederom t'huys quam , cn van we- belwaert hoe dat hy hem verantwoorden foude , en
gen hai'cr trcurighcyt verfchricktc , cn de oorfakc ha- dc ganfehc handclingc van den acnvang tottcn cyn-
rcr drocffenifle weten wilde, foo ving fy acn over Jo- de vertellen macr leed dc gcvangeuillc en dit ge-
feph tc klagen , cn fcydc , Och lieve man gy cn z.ijt ! welt met gcdult , cn trooile hem daer mede dat God
niet weert dat gy leven foudet , wanneer gy uwen dc Hccrc d' oorfakc fijns lydens , en de waerheyt Jelft
fchandelijckcn knecht niet fijn wel verdiende ttraffc bekent ware ; wiens goedighcyt cn voor-lbrgc hy oock
acn en dedet , als die gcfocht heeft uwe echte bedde daer nae metter duet heeft gcipcurt.
te bcvleckcn , en al ichoon vergeten heeft op wekker
VELD T-
i83
VELDT-TE YCKEN,
ALLE
EERBARE JONGE LIEDEN TOEGEEYGENT.
j
omcingelt leggen, Hy antwoort, buyten echt cn moogdy niet beginnen.
En peyfl in u gemoct , wat dattet Sy roept, bluft mijnen brant; ick ben te inael verhit;
is te fcggen Hy antwoort, 't is een walg wanneer een vrouwe bid.
Komt opent uw vernuft , en ftaet Sy roept , du birt een flaef , in mijnen dienrt gebonden;
een weynig ftil; Hy antwoort , nicmant ftaet ten dienfte van de fonden.
Hier onder wert gelcyt , wat dit Sy fpout als vier en vlam , en is gelijck verwoct ;
beduyden wil. Hy antwoort , geen verdriet cn quek een reyn gemoct.
Gy fiet in delen ring een van de netile dieren, Sy tiert ; hy blijft gefet. Sy kijrt , hy wil het lijden
Reyn over iijn gewaet, reyn over fijn manieren: Syvloekt;hybitdenHeer. Sy dreygt,hy gaet terzijden.
Gy fiet in delen ring den witten Armclijn, Ten lellen grijptfe toe. Siet , wat een Hout befluyt
Genegen uytter aert om niet befmet te zijn. Hy laet fijn mantel daer, en ltrijckt ten buyfcn uyt.
Het flijck omvangt het beeft , daer is niet uyt te raken, O eerbaer Jongelinck, die midden in de baren,
Of fijn geprelen bont moet tot den dreck genaken; Die midden in de kracht van uwe groene jaren
Doch, mits het reyne dier dit boven al ontliet, Het vleefch hebt overheen 6 haven van de deugt!
!
Soo valtet in de praem van honger en verdriet. O vader van de tucht ó ipicgcl voor de jeugt
!
De keus is wonder fcherp, het moet voorfeker ftervcn, Wie kan, gelijck het dient, uw weerden lofvermeiden?
Of anders fal het flijck fijn witte vacht bederven. O rots van eerbaerheyt ó Jofeph, hek der helden
! .'
Siet, wat een reyncr aert. Het beert in defen noodt, Wie prijfe, nadeneyfeh, u vorilelijck gemoet?
Gact met een vaft bcfluyt , en kieft de bleecke doot. O rechte campioen 6 ridder, weeft gegroet!
!
Men fietct even ftacg fijn reyne leden mijden, Ick hoore nict-te-min een deel verwaendc kitten ,
Om, als het ncder-vak , niet in het flijck te glijden: Ik hoor, 'k en weetniet hoe, met onfen Jofeph fpotten,
Daer lcyt het klcyne dier ter aerden uytgeftreckt Men noemt die reyne ziel , een herte londer moet
En om niet te fijn Bevleckt.
geeft fijn lefte fucht Een toortfe fondcr vlam, een ader fbnder bloct.
Dit een eygen beek, gefchildert naer het leven,
is Bedaert u, blinde jeugt, en vat het ftuck ter degen,
Van Jofeph onfen helt in delên boeck geichreven; Gy dwaelt, eylaes gy dwaclt , en gaet verkeerde wegen
!
De bloem van fijne jeugt en is hem niet foo foet. Ach! 't is een lichte faeck, wanneer men wert gevrijr,
Als hem een fuyver heit, en reyne ziele doet. Sich met een vrye loop te dienen van den rijt.
Hy , fchoon door vuyle luft geweldig aengevochtcn Het is een lichte faeck , het oog te laten vallen
Staet vaft op fijn Ontrent een fchoone vrou, om in de luft te mallen :
verfet , en temt de'quade tochten
Onknyshcyt ranfthemaen, nog blijft hybuy ten fchant, Het is een lichte faeck, het ongetoomde vleys
Hykyr als j n jj Ct v j cr noc^ wert hy niet verbrant. Den breydel af te doen, te geven fijnen eys.
j
fiet een jonge vroti
jjy tot hem , alleen genegen Het is een lichte faeck, verlokt door riickc gaven
" 00 "i .giftig,
wonder fchoon ;hy lact fig niet bewegen, Tc koelen fijnen brant, fijn eygen dorft te laven,
öy biet hem teffens acn, luft, vrijheyt, goet,cnecri Sijn eygen luft te doen. Het is een lichte faeck
Hy heil ten reyn gemoet, en weygert even feer. Gtinft, vrijheyt ,goet, cn eer te krijgen met vermack.
?y roept, wy ons wederhouwen?
zijn alleen; wat fal Maer die, wanneer het vleys met fijn gehecle krachten,
Hy antwoort , on fen God Komt
kan alle ding befchouwen ; dringen op dc ziel, en prangen ons gedachten,
oy roept de man
, is weg , het heek is van den dam Die, fegick, dan verwint, en ilacnde blijven kan,
«y amwoort, God is hier, en blijft al even tam. Dat is een hoog gemoet, een helt, een dapper man.
Men
W
,, , , , ,
Men roeme , wat men wil , van onvertfaegde finnen Laet dan het fchamper volck uyt vollen monde bl a fen
Van voritclick bedrijf, van iteden in te winnen; Haer ilimmc geckernyj lact alle [potters rafenj
Geen ridderlick gemoet en kander hoogcr gaen, Gy itclt, Hollandichc jeugt, u dit exempel voor,
Als in eygen hert dc luit te weder! tien. Niet tot een fnoodc Ipot, m:ier tot een eeuwig fpoor.
fijn
S E L F
DAT
S T R Y
IS:
T,
KRACHTIGE BE WEGINGE
VAN
VLEESCH EN GEEST,
Vertoont in de perfoonen van Jofeph en Potiphars Huysvrouwc , als
INLEYDINGE.
Ls Poüphars Gemael, door veelderhande lagen , (a)
Had nu en dan ge-proeft aen 'Jofeph voor te dragen (b)
Den brandt van haer gemoet , en datfe , fonder vrucht,
dit Jofeph
Nu dickwils had geklaeght , en menighmael gefucht 9
giiick om
Geeft evenwel den moedt in 't minjle met verhoren ;
Maer , hebbend' in haer zelf bequamen tijdt ge horen ,
'
te doen , en
Geltjck een machtigh Vorfl , die , met vergeeffche tochten , daer by.
'SEPHYRA.
f Oc lange , moedig Quant , fiil *t uwen trots Mijn bloet, mijn innig bloet, dat om mijn hertedrijlt
En maer om irwent wil noch in fijn aders blijft?
|Dat ick mijn hcrtcn-lcct voor u fiU kometi Bcdcnktccnswat gy doet. „Ten is geen gunittc noemen,
klagen ? „Als yemantmet geprangmoet van ccn wcldaet roobCO)
- Voor u
fal dag aen dag verfchijnen
, met „Want datmen lange tijl niet linceken heeft verlogt
ontmoet, „Al krijgtmen 't fchnonom niet , ris d icr genoeg gek ogt.
Gclijck men voor ccn Prins , of voor de Goden doet „Wil yerhant vollen dank van fijne gunlt ontfangen,
?
Hoe dat mijn brandig hert m hooger luiten Hcygcrr, „En late die hem bidt niet al teïcer verlangen,
Hoe dat u koel gemoet met meerder krachten wevgert, „Ik houd' alleen den menfeh goetaerdig en beleeft
En lïoot my voor het hooft: dies ga ick druypen „Die haeil verheden wert, en tijdclijckcn geeft.
Gelijk een vryer doet , die loopt een blacuwe Hoe meugdy hoe mcugdy langer itreven
fcheen , Itcenig hert ,
Woont dan in uwen geert IboJanig wreet begeeren Om aen de groene jeugt de hrcydcl los te geven ?
Dat ick met lanckfacm vier allenxkcns moet vertceren Hoe meugdv my Co lang met droefheyt iïcn vcrvnlt?
* Alfoo noemen wyhier Potipnarj wiifj en nadien wy geenen
En met ccn liegen fin mishruvken mijn gcdult?
vin biet by dc Oule en vmden gebrim-krn wy Sm defen
naem Wat lcyt u gceirigh brein, van 's avonts tot den morgen
,
.by eenige
nieuwe fchtijïeu ( 'k en weet niet vin wier) aengenumen. Gcdiierigh omgevoert met vccldcrhande forgen?
Waer
SELF-STRYT. l8 3
Waer toe den rrycn loop van uwen blyden fin 't Is noch al niet genoeg; dan
gact hy voorts beforgen
Gehouden in bedwang, geweygert acn de min? koft voor het horgefin, voor heden ende
morsen
Hoe kandcr cenigh dingb de jonkheyt beter voegen Soo dattcr met een uyr is van den ganfehen
daeh
Als by een jonge vrou te ibcken fijn vernoegen? Daer hy met vry gemoet fijn adem halen mach
Te fpreken mont acn mont, te leyden met der handt, „ Ellendig hovcfingh , een flaef van alle Haven ,
Een , die haer ganfche vreugt aen u alleen verpant ? „ Die naer eens andci-s trek geduerigli hebt tc draven
„i. Het is een cygen aert , een ydcr aengeboren, „ Die niet een beet cn nut , als op eens anders frnacckj
5
,Tc laten fijn gemoet door minneliiit bekoren „ Laet daer des hofs beflagh , en doet u eygen faccl:.
„Geen menlchen hert ibo dom, lbo onbelccft,enkocl, Als Potiphar aldus van eedten tot den leften
„ Dat niet en kieft een lief, dat niet cn foekt een boel. Dc handen heeft vol wercx, de kop vol muyfe-neflcn,
„Het is een cygen aert, geftort in alle dingen, De finnen vol gepcyns, Ick, zijn vergeten wijf,
„De botten van de jcugt met krachten uyt te dringen, Wenfch, voor foo hooffchen man , een ander ti jtverdrijf.
„ Geen knt foo onbewoont , geen foo verwoede kult Ick wenfch ( en naer my dunkt vry met gewilïc reden)
„ Daer niet en gact in fwangh dc foetc minne-luit. Niet in den flacp alleen mijn nachten tc belleden
(a) Als in de lente-tijt de fucht om voort te teelen Ik wenfch , nadien de man foo itacg te hoof moet zijn
;
Daelt van den Hemel af, en komt op aerden (pcclcn, Hem by des Konings bed, een ander in het mijn.
Het kruyt rijft uyt den gront , door hare foetc lucht, Wicn ick hier toe verkies, dat heb ick u voor deïen ?
En uyt het kruyt de bloem, en uyt dc bloem de vrugt* Geluckigh jongdingh, tot rneermael aengewefen
;
Waer defe nieuwe jcugt haer eens komt nedevfetten, Mijn oogh endecrlick fien heeftu, voor eerit gefeyt,
Daer Wort het ganfche lant gekroont met violctten Wat voor een heeten bram in my verholen lcyt. ,
Metrnyrten, en camil, het fchijnt dat alles leeft, A Wanneer u vierig hert gevoelt fijn eerfte wonden,
Wat hare foete geur inacr eens befproeyt cn heeft. „ De finnen zijn verftrooyt, de tonge leyt gebonden ,
Indien ter cyger itont haer vocht beftaen te raken
„ De geeflen zijn bekayt cn van de vrees gevat
De boomen van het wout, des winters drooge ftaken, „Het oog, alleen het oog fpreckt ik en weet niet wat;
Grys van den koude rym, kael van den feilen wint, Ick weet gy hebt gefi.cn mijn overfydfche lonckcn,
Stracx is het dorre velt het fchoonftc dat men vint, Voorlopers van den brant en ecritc minnc-voncken,
Gaet tcelfugt door het bofch , de rouwe dieren ipringen; Ick weet het Jongeling: ick weet
Bcweegtfe maer de lucht, de wilde vogds fingen:
gy hebt gelet,
Waerom ick, nu cn dan, u riep omtrent het bedt;
Gcnaccktfc maer de ftranr, al het befchubde vee Ick weet gy hebt al lang , oock eer ik heb gefproken
Blaeft bobbels in de fchuym, en huppelt op de zee. Als metter handt gevoelt al wat my heeft ontbroken*
Bckruiptfedan denmenfch,wat maekthy kromme fpron- Noch heeft'et u bchacgt, dat gy u foo geliet,
Al lag hy plat ter neer , by wort om hoog gedrongen (gen? Als of gy niet met al en witl van mijn verdriet.
Hy oefFent fijn vcrltant, al is hy plomp cn rou, Vont ick u eenig itaen , of neer tc zijn geieten,
Al is hy luy en traegh, de hant
gact uyt de mou Daer niemant ons bedrijf en haddc konnen weten,
;
Al is hy maer een kluts , hy leert beleefde (treken Gy vloot in haeftcn weg, by-na eer gy my faegt,
Al is hy dom en itom, de liefde doet hem fpreken : Als ofgy, van de plaets, met ilagen waert gejaegt.
Wat dient'cr meer gcfey t ? „ Niet eer voor datmen mint, £, Hier door is my de gecil lbo hevig aangedrongen,
„ Vcrichijnt de foete tijt ,die jeugt en vreugt begint. Dat beide fchaemtcn vrees zijn uit mijn hert gefprongenj
„ Al watter manne-kracht voelt in fijn jonge leden Dies heb ik my verkleent, uitliefde, tegen regt,
„Helt, met de ganfche tocht van fijn genegentheden, Te bieden mijne gunft , tc bidden mijnen knegt.
„Naer defen locten brant; cn tragt, van hier of daer, Maer of ick mijnen brandt al niet cn heb gefwegen,
„ Tc locken in fijn net een geeftigh wederpacr. Soo kan ick evenwel uw finnen niet bewegen;
Hoe groot is uw geluk , dat boven ander
lieden Want wat ick heb gelucht, gefproken of geldaegt,
De licftclijkc min n komt haer gunile bieden Gy laet'et henen gaen als ofgy 't niet en faegt.
U maeekt haer bontgenoot? u, die, om haer ecnugt, (ï. Kandan mijn innig vier, mijn lonken, iügten , inreken,
U leven dagen langh niet eens en hebt gefuchn
, In uw vervrolcu geeit geen loeten lult ontlteken F
2. Van dat, uyt fwartc nyt, u broeders u verkochten, Voorwaer , dewijl u hert door woorden niet ontlaet,
En 't Midiaenfche volck nacr 't rijck Egiprcn brogtcn, Soo lal ick vorder gaen , cn komen tot te dact.
Van doen ben ik u vrou, en Potiphar u heer; Maer neen, ick houdet valt, gy fult u laten raden,
Een man die niet en acht als wint van ydcl eer, En onfer beyder jeugt met foete luit verladen,
Genegen tot het hof, en vorilelicke faken Wel aen dan,vrolik hert, en fpcelt niet meer dc beeft.
Genegen om akijt tot hooger (taet tc raken , Omtrent een aerdig lijf cn dient geen lluerc geelt.
Een hooft van groot bcilagh, een ongeruften aert,
Die, om geacht te zijn, noch lijf, noch leven fpaert.
Al eet de Dagcract haer licffelickcn wagen J O S E P H.
Met roofen heeft bcklect, haer peerden ingeflagen;
Al eer het ccrfïe licht fijn ecrlte feilen fchiet, WAt gaet u acn, Mcvrou, my weder
En, door een nieu u dienaer
verfoeit,
hier te proeven,
te bedroeven?
Al focck ick in het bed de man en is' er niet.
Ick ben, met kracht, voor u, cn uwen man;
alle
Hy is al in de weer: hy doet hem licht ontitcken;
Maer uwen doen, ick bidde fwijgter van.
kift te
En gact alleen fijn hooft met lefen .fitten breken
RÏ;;fi-
Jsiijtt
? .
in een diep gepeys, focckt, overdenkt cn fchnjft
—— Gy hebt in u alleen, dat meer als hondert menfehen,
:
Uyt «anfchcr herten gront, van Gode fouden wenfch.
iJan gaet
Gy zijt een edel bloem, een peerel van een vrou,
hy nacr het hof, betreet de grootc falen,
Blijft eerbacr (watje doet) en uwen man getrou.
Uaor niet als fwaren lalt en moeyten zijn te halen,
„ Of wel een foet gclact, beleefthcyt van manieren
Hier hy m
'
SELF-STRYT.
Sal u verheven geeft, een richt fnoer van de reden, „Wie fchent des Heercn werek? gewis, ten waer geen
„Een brant, die ccrll begint, wort lichtchjck gcilift. „ Vervullen meer en meer (gelijck men dikmael fat)
„Het lijf, met vreemde quacl de ziele met verdriet.
„Wie fich van vuyl bejag wil houden ongeichonden, i
„Moet heftig wederiken 't beginfel van de ionden „Godt is een reyne geelt, van onbevlekter oogen ,
„En, van den eeriten at" dat hare wortel fpruyt, „ Hoe foud' dat fuyver Licht den vuylen brant gedogen
„Dc tacken nedcrflaen, de fchoten roeyen uyt. „Van 't onbcfuysdevkdch?hoe foud' des Hccren itraf
„Want fo men niet en ftuyt der londen cerfte ftuypen „ Oyt van dc boeven gaen , Van hoeren laten af?
Men vocltfc door den menfeh, gelijk een
kanker, kruypen „Godt woont in onfen geeft, dc geeft in onfe lijven j
(b) „ En wanen in de ziel tot een gcfette ftam „Wie faldcr vuylc luit in Godes huys bedrijven?
feyt)de ichapen voor den dam.
„Dus fchut fgelijk men Wie falder voor het oog van fijnen groot en Godt,
„Wie dadclijck bedwingt den
luft cn hare grillen, Verachten fijn bevel, vertreden fijn gebodt?
2. Is waer, gelijk
Kan, fonder groot bcflag, fijn herte weder ftillen, 't
gy fegtimijn heer heeft ganfche dagen
Dies is het alderbeil voor een die oualijck mint Een pack van fwaer gewicht op fijnen hals te dragen^
Te toornen fijn gemoet fóo hacft de luft begint. Maer dat daerom de vrou mach fiacn van achter uyt,
Dan fchoon gy waert geneygt (dat niemant lal geloven) En is, na mijn verilant, geen rcdclijck beiluyt.
Door foo een "korte vrcugc uw eer te laten roovcn, Hoe? fal een fuynig man met ganfeher herten woelen
Soo hebt gy evenwel den man niet die je foeckt Tot voorftant van het huys , en 't wijf haer luiten koelen?
In my daer woont een geeft, die alle liiil vervloeckc. Sal iemant, nacht sn dag, fijn krachten fpannen in,
Soud ick mijn cerbaer lijf, mijn weerde vat , befitten En fijnaelwcerdig wijf verftempen het gewin?
In uytgelaten drift van onbeichofter hitten ? Sal Potiphar in 't hof nacr hooge ftaten jagen?
Soud' ick,doorwcclig bloet vervoert, gelijkcen beeft Gy in u eygen huys uw eer te koope dragen?
(c) Doen wat de luft bevalt, tot nadeel van den geeft? Hy vrient fijn van den Prins ? en gy van uwen knecht?
Sal een van Abrams ftam, die Godes hcylig wefen Me-vrou (met u verlof) dit klevet al te Hecht;
Uyt al den woeften hoop des werelts heeft gelefen, „Laet yemant btiytens huys fijn hert en ganfche leden,
Geheyligt tot fijn volk , en voor der aerden gront, „En wat hy kan cn weet, in fijn beroep beitcden,
Gekoren tot fijn erf, geitel t in fijn verbontj „Soo 't onderdies de vrou maekt binnens huys te bont,
Sal een van Abrams ftarp, een fone der genade, „Daeris geen pompen aen,hctfchip moet indengront.
Een eerft-gekoren helt uyt Goddelijckcn zade, „Watbaeteen ncerftig man?gecn winit cn kandcr veilen,
Een Konincklijcke vorft, een uytgekoren pantj „ Indien het dertel wijf haer leden geeft ten beften:
Nu zijn een eygen fiaef van vlecfchelijckefl brant? „Al waer een kriele vrou haer geylen fchoot ontüuyt,
Sal ick tot vuyl bejag gebmyeken dcfe leden, „Daer is geen houwen aen, 't wil al ten huyfcn uyt.
Daer in het reyn verbont des Hccren is gefneden? „Ai wat een man vergaert , dat kan een wijf verftrooyeii;
Sal ick, op eenen dag, verliefen ziel en eer? „Al wat een man verfpaert,dat kan een wijf vermooyen,
Ick biddc lieve Godt gchengt het nimmermeer, „Al wat ccn man bejacghr, al is dc winftc groot,
i. Macr wat ccnvrcemt bcfluytïGod heeft in alle dingen „Dat kan een hitfig wijf doen iincltcn in haer fchoot.'
Gcrtort een eygen kracht , om voort te willen bringen „Laet yemant , waer hy wil , tot hooge (laten komen,
Een macckfcl zijns gelijck, gact pleegt dan u bejag. „Speelt fijngcmael de beeft, foo valt'er niet dan fchromen:
Gy fict, dat u beiluyt hier gecilins gelden mag. „ Wat is het van de mans ? haer ccr , en ganfeh bedrijf
Wat poogt u liftig hert, door afgcrechte itreken, „ Hangt aen het fnootftc deel van eenig dertel wijf.
Vuyl koper onder gout ons in dc vuyft te (leken? „ 3. Te twijgen met de tong, tc fprekenmet dc oogen,
Men fict 11 flim beleyt, en wis gy zijt verdwaelt, „ Zijn faken , in 't gemeen , die niet te veel cn doogen :
Daer is geen vuylc luft van Godc nccrgedaclt. „Dies wie in fijn gemoet is van een goeden gront,
*t Is waer dat onfe Godt heeft van den aenbeginne, „ Die fwijge met het oogh , cn fpreeke met den monc.
In menfeh, in vee, in vilch geplant de foetc minne- Tc fien op 11 gericht, het oogh daer op tc fetten,
En dat hun in \ gemeen als toen is aengeieyt Geltaegh op u gclaet tc loeren cn tc letten,
Wort, dooreen vruchtbaer zaet,op aerden uytgeb reit. Is uwer maegden werk die zijnder toe gefet
,
Maer als het edel dier de menfeh begon te leven, Uw oogh is haer een peyl, uw woort is haer een wet.
Heeft Godt hem tot behulp een wederpacr gegeven, Een knecht in tegendeel, heeft fijn geficht te kceren,
Vleeich van fijncygen vleeich, en been van eigenbeen, Al waer hem wijlt en ftiert dc goede wil zijns hccren;
En heeft' er bygevoegt ; Gy twee en zijt maer een. Dat moet fijn baken zijn, in alles wat hy doet,
„Het liefrclijckc foet, dat reyne finnen wenichen, Dat is dc vaile (ter, daer hy nacr feylen moet.
„Is maer een cnckel pacr van twee geliefde menfehen; Dit heb ick ibo betracht, mijn Heerc fal 't getuygen,
„ Een derde, wie het zy, en pafFer niet met al, Ick wil tot aller itont na fijn bevelen buygcn j
„Al waermen mint, en meent, is twee een vol getal. Maer met Cen los gebaef tc loeren op me-vrou,
„*t Is Godt, die man cn wijf, als met fijn eygen handen Ick weet dat dit mijn heer niet wel bevallen fou.
„In reyne min verplicht, en hecht met "eygen banden Wat gact u aen me-vrou het oog te laten fchietcn
„Dit onvcriL-heyde paer: 't Is Godt, die 't echte bedt Op dingen die u luft, doch niet en mach genieten?
(<0 «Heeft met een eygen merk verfegelt cn beier. Wort u het wccligh vleefch gcprickclt van de jcugt,
Gac daer gy fonder fchant u luiten boeten meugt.
(i> Als de bcgeerliclheytonlrïngen heeft, bam fv
londe, ali fy
de Tonde, rade
volbracht is, mengt dc doot voort, 'jactb
Gy had u van "t begin behoort te weder-houwen
i , ;
Met foo een kriele fin u dienaer aen te fchouwen,
* lck bcn
***
ttS& ÏHf?,."" ' Vür(l En toen gy wert gewaer een vonk van delen brant,
Godthecft niet veel, macreeni
(d) Te kceren geficht, tc toornen 11 verftant,
11
fiebevolendaiwyvc, en niet de wvvi Gy weet, of weer. jet niet, gy dientct wel tc weten,
eerfte infeitinge des houwelilis alletn
Dat Eva, 't cerfte wijf, haer eerftmacl heeft vergeten
wc, Gen.ef._i. 14. En alu'tda Moiesdctewootdte IWl hy
fproken team, foo «oden nochtans dc ielve byChrillc,
(Math
Un» Door haer nieusgicrig oog, dat heeftfe wech gemekt,
Godc toegechreven .waer uyt men ra&et dat Adam aldaer
door God'
En ons, haer deerlijk zaet, tot in dc doot gedrukt.
ingeven ofte door eenen Propheiiu.-r.en geeft Het oog , alleen het oog, kan ganfcli den menfeh ontruf'
eelproken s,- heeft „
l. Lor
„ Ha
6. i&.fcph. s- 31. Fsukti in titlii.
is cen open deur , een ingank van dc luiten (ten
„Die,
SELF-STRYT.
Die, fonder goet bclcyt , die venfters open doet, Ick heb den ganfehen dag als ficck tc
bed ecleecn (S)
„Krijgt, ligterals hy mcynt,cen dief in fijn gemoet. Om, voor een hooflchc fceil,mct u vermaek te plegen •
4. 'Viswaer,ick heb getracht met alle vlyt te myden, Mijn heet item heden op, ick bleef alleen tc
bed
Op dat ii los gemoet my niet en vont befyden En 't is noch evenwel geen koortic die my let -
f <lcn
In kamer oï prieel; ick weet te wel , ick weet Gefonthey t mackt my Gek ; „ Een vreemden aért
van won-
Hoe licht dat fieh de menlch in eenighcyt Tergeet. „Heelt jeugt en wceldigbloctdc menfehen toegeibnden
„Getooftet: cenig zijn heeft al te grootc krachten, „ Die woelen ons acn 't heit , haer eygenfehap en kraqt
„Het kan ('ken weet niet hoe) vervoeren in gedachten, ^ „
En heeft nog lbo my dunkt jgcen meniche regt bedagt.
(
„En wecken op een vier, al ware: fchoon gebluft > Voor my, ick fpreke ront. 'ken weet niet van haer welen.
„Een hcymclickcn hoek, een hol vol qtiade kift. Dit weet ick al te wel, dat
gy my kont gcneièn,
„Soo haeft de broofe menlch, alleenlik met fijn bcyden, En dat mijn koorts hier in van ander koorden fchilt,
„Sich ywers nederfet, hy lact hem licht verleyden: Sy moet verdreven zijn alleen van die fy wilt.
„Dus wildy zijn verloll van luit en malle pijn, 4. Komt Potiphar in huys, ick fettet op een fteneri,
„Soo neemt geduciig acht om niet alleen te zijn. Komt Jofeph dacr ontrent , mijn weedom is verdwenen.
Heeft vlccfch u Schaemt en Vrees geraden weg tellieren, Mijn lijf is fonder pijn, maer 'therte leyt en jacgkt.
Soo hebdy weg gejacgt al wat u fou vercicren; Ick ben gcfont en ficck , al naer het u bchaegt.
„ Want fchoon een jonge vrou met gout behangen gact, Nu, koelt dan mijnen brant, vervult mijn foct verlangen;
„ 'T is al maer water-verw , onbrcekt haer dit cieraet. En lact doch mijnen geeft niet meet in twijfel hangen,
„ Godt heeft en eerbaer Root, en Angft , met bleykc kaken, Schep, lieve, fchepeen moetjen dientuvandevreugt,
„Bevolen nagt en dag ontrent de vrou te waken: Daer in de lult beftaet van ons geheele jeugt.
„Dies als het vrouwc-volk die fchutters niet en acht, f.Laet varen diep gepeys , en voegt u tot verblijden
;
„Soo is haer tcere fchoot een poorte fonder wacht. Wat fchatet cenig menlch , dat icmant van ter zijden
Noch oog, noch klagtig woort, kan uwe faken ftijven, Een aerdigh druyfjen pluckt, cn met vermaken eet,
Dus, wildy zijn geraen, foo laet u voorftcl blijven: Als Hechts hy dien het raeckt de diefte niet cn weet.
Want hoe gy vorder gact, en onbcfuyfder malt, Wat mach u trots gemoet veel op u vaders roemen ? (c)
Hoe dat u dwaes gebaer my des te min bevalt. Ten iilër niet foo breet, ick hebbet al vernoemen.
Wel aen dan voor beiluyt, en laet de malle rtuypen Ick weet, foo wel als ghy, al watter is gefchict,
Van d onbedachte jeu gt niet verder u bekruypen; 'tLant dacr u vader woont, cn is foo verre niet. (i!)
„De luft wert in 'rgemeen met droeve pijn bcfucrt, Ick fie, gygaet den gangh van al de vreemdelingen
,,'tls ver het befte geck, dat niet te lang" en duert.
Die van haer vaders huys vertellen groote dingen,
En alsmen dan het ftuck eens ondertaften fal
SEPHYRA. Soo vimmen 't Hecht genoeg, of dickwils niet met al
6. Wat heeft die groote Vorft uy t wicn
gy zi jt gefproten,
.'
,
A L hebdy mijn verfoeit nu meermaels af-ge(lagen Niet fijn manhaftig zaet wel elders uytgegotcn?
JTXDc moet is even groot; ten fal my niet vertragen: NïetAgar, fijne maeght, bezijden af bcdeckt,
Ick ben noch die ick was. ,,'t Zy dat men jaegt , of mint En, buyten echte trou , den Ifmacl verweckt?
M (Ick wetet noch vanouts) die aeu-houd, overwint. Een maegtvan dit gcweft,(f)dicheeft hem foo bevallen,
„De kcy wert van den drop allengskens uy t-gegeten Dat hy, nu oiit en grijs, van nieus beftont tc mallen,
(ƒ)
„ Het itael wert door de lucht , en metter tijt verlieten En woit als weder jonck: fiet wat een foctcn aert
„Al valt een eyeken boom niet juyft ten êerftcn (lag, Van vrouwen, oock van outs,hetrijck Egiptenbaert.
„Hy buygt fijn ftale kruyn op 'teynde van den dag. 7. Maer wie'er fwijgt of fpreskt, gy moogt dit ltuk niet
Gy weet ick ben de vrou; dies mach ick u gebieden, Uvader Jacoli iëlfsbcllacpt verfcheyden wijven, (drijven,
En wat my wel bevalt dat moet voor al gefchieden Schoon Lca was fijn vrou , de man en 'had geen deeg
Gy zijt om geit gekocht, en in mijn dicnlt geferj Tot dat hy in den arm lijn lieve Rachel kreegh :
U lijf komt u niet toe, mijn wil is'ucen wet En noch was 't niet genoeg. Twee lodderlickc mnegden,
De vrou kan niet een ding haer knegt te vooren leggen Die, op haer vrouwen woort,fiacr focte macgdom wacgden,
Dar hy acn haer bevel, met reden, mach ontleggen. Ververilcn fijnen luit: quam Silpha delen nagt,
(a) Wel doet dan mijn gebod. En waerom
foudy niet? Soo wert de naefte reys hem Bilha toegebracht.
Al wat ons cygen is, ftaet onder ons gebiet. Wat wildy dat ick fcgh? bcfiet u gantfehc lieden,
U ganlche lijfis mijn, ick mag het ja bederven, Wacr hout met cene vrou fich cenigh man tc vreden? I
lek mag het (foo ick wil) een wreededoot doen
derven Het echte bed wel eer maer over twee geftreckt,
En mag ick, naer mijn fin, belleden het geheel; Is, door den langen tijt, nu wijder uyt-gcreckt.
Soo mag ick des te meer gebniyckcn ydcr deel.
Dat Godt tot Adam fprak, cn wert niet mccrgchomvcn.
Ten ftaet u gcenfins vry u tegens my te letten, Sict.'Lameg heeft van outs acn twederhande vrouwen
Ten fy dat gy met een gaet buyten alle wetten, (Eer Adam noch ontllicp) fijn hceten brant geftilt,
(g)
En dclcs lants gcbiuyck, nacr alle landen recht En Adams harde rib al toen in tween gefpliit.
Doet ydcr wat hy wil met fijn gekochten knecht; * (i) De gefchtedeniiïe dcfer faken werdt van Jofepho in het
3. Op.
Het had u wel gevoegt, indien
gy my voor defen
H -'d licM',als u vriendin; en eer,
van lijn 1. Boek , van de oudihcydt der Joden vernielt , foo als wy
,
als vrou, bewcfen: defelve op den naein van üefhya hier invoeren , gelijtk de lefer ter fel-
Maer dit is nu voor-by , dien mis-ilag isgefchiet, ver plactfe fien tan.
(') Dit wert voorgebracht tot wederlegging van dat Jofeph te voo-
En hoopt maer, zydy wys, d'een fcyl op d'andcr niet. ren fïcli gefeyt hadde van Abrahams Stam te lijn , en mitsdien &c.
1 heek u müTchien gedacht, (tl) Memphis ten dien tijde de hooft-ftadt van Egypten , alwacr
dat al mijn voorig woelen ,
wilt, vernemen metter daet Gode vermaent zijnde , wederom gaf. mtl. ad c»f. 16. Gintf. virf.
^uak beyde lijf en zielgyvoor
Jofeph open ftaet. 3-
VC l/j Dit is hei laiierlijck gevoelen van de Manidieen
™
IvW ,ck
>
"f'nvrcugt, en meelt het eantfch gefin.
i
e*en en doocfr.
,
4. 19.
Aa 1 Een
, ~
: , , , ;
SELF-STRYT.
Een yder (lbo ick hoor) neemt veel of luttel vrouwen } O S E P H.
N.i Jat hy met iifn haef kan ecrlick onderhouwen.
Is dit u nier genoeg? foo denckt op uwen Loth,
1. TTOut op, het is genoeg: laet af van my tc queUenj
Die, met een vuyldcr lult, ging buyten het gebod t. JTlAl woedt dc ganfehc zee, een rots is niet te vellen;
En wie doch heefter oyr des hemels fware plagen Want na een lang gewoel worr anders niet verregt,
Als dat een driftig lchuym is cyndc van 'tgevegt.
Om foo ccn ibcr bedrog in lijf of goct gedragen?
Erf ick had al den dagh het oogh op u gewent. Mits dat gy kent u man, en niet en tracht te rennen
Myn placis was boven aen, daer meelt al Printten laten; Dacr ongetoomde jcugt, en quade lult gebiet.
lek hoorde decs en geen eerlt hcufielickcn praten En fpreeckt niet a! te brect, gy ^yi ti cygen niet.
Van al des wcrelts loop; macr na den derden dronck, Schoon ti dit fpel behaegt, mijn neer is niet tc vredenj
Sprack yder over hoop, foo dat de fale klonck. Gy zijt mcellrcs van my, niet van u cygen leden,
Hier onderwent hem ccn van 'toverfpcl te {preken, Niet van u cygen fchoot, noch van u cygen eer;
En hiettt loet bedrog, en noemdet hooffche ftreken Gy zijt (ick kent ) mijn vrou, macr Pouphar u heer.
Kort- wij] ig voor de jcugt en Ipotte mettc geen,
: En nadcmacl gy weet dc rechten uyt te leggen,
Niet die het quade doet, macr die het heeft gcleên. (b) Soo bid ick u me-vrou, vergeet doch niet tc feggen,
Hy was ( gelijk my docht ) een van de fchampcr gallen Dat, nacr dit cvgen recht , „eens yders echte wijf
Die wonder zijn geneyghr een yder aen te tarten: „Is vrou van haren man, niet van hacr cygen lijf.
Hy Itroyde ganck op ganck veel rancken in de griel, Begeerd y metter dact u woort tc ficn vulbringen,
Daer van ick, hier en daer,ccn ltreetk of twee onthiel. Gebiet wat eerlick is, en niet als goede dingen;
'kEn weet niet hoe het komt, dat na eens anders vrugtcn Want foo u fnoot bevel met recht en reden vecht,
Wy , met een dieper lult , verlangen cn verluchten Soo ben ick buyten dwang, al ben ick uwe knecht.
Als nacr ons cygen goct 'k en weet niet wat ons jaegt,
: „ Geen llaef cn is foo verr' in dienlthaerhcyt verbonden
Dat ons eens anders vee, meer als het ons behaeghr. „ Dat hy behoeft tc ftaen ten dicnitc van de fonden
„Geen menlch cn heefter trek te drinken uyt rivieren „Dies ahTer heer of vrou iet fchandcltks gebiet,
„ Die met een quiltigh nat voor onfo deuren fwicren. „Een knegt doet vollen dicnll,fchoonhyendoetct niet,
„ Waerom won nutte fpijs foniwijlen niet gefocht? „Gy dwaelt, indien gy meynt, dat yder met de faken
kleyncn geit daerom fy wert gekocht.
,,'tls al tc Die ilaen is fijn gebiet , mach alles doen en maken
„Set yemant aen een boom, vol licffclijcke pceren, „ Na dattct hem gevalt. Geen menlch heeft dit gcfag,
„Al watnict hoogh cn hangt, cn fal hy niet begceren: „Dat hy verkregen goct tot quaet gebruyeken mag.
„ Men acht geen leegh gewas , al is het noch loo goct ; „Dacr is het gantfehc lant ten hoogllcn aen gelegen,
„Het fruyt fmackt alderbelt , wanneermen klimmen „Dat yder ccn fijn goet, door wcttclickc wegen,
Set in het hoender-kot ccn vat vol koren-granen, (moet. „Verkrijg en oock bcwaer: dat is het rechte wit,
Ghv fult u cygen aert ficn in den aert der hanen, „ Wacr op een yder menlch, al wat hy heeft, bclït.
Want fchuon het dcrtcl hoen mag eten met gemak, Me-vrou, on t hout dit woort , gy fullct u bcdancken,
Noch ichraeftcE in dc Hof cn lact den vollen back. ,, Gcbruykt te gcener tijt u knegt tot quade rancken,
„Wat lüyr en bitfigh is, dat doet de fpïjfe fmaken; „ Of ander lins , indien gy delen raet veracht,
,j*tls peper, zout, azijn, die goede laucen maken „ Al wat gy hem gebiet lal welen fonder kracht.
„ Geeft kinders loeten koek , cn vrouwen nieuwen molt! ,, Als yemant, die u dient, u cere moet bewaren^
„ Wat op de tonge byt , is rechte mannc-koit. „Soo moogdy fijnen hals met geencn dienft befwaren
„De fnocper v ine vermaeck, wanneer hy (bete beten, „Als die hem wel bevalt i oflbo gy *t anders doet,
„Ontftitfclt acn de koek, mach in het uuyfter eten!
„ Hy fal u goeden nacm vertreden metten voet :
„En foo ghy vracgiit, waerom hy dele kucren doet? „ Hy lal door al dc itadt, op wegen ende it raten,
„Hy feght, met vollen mont , gcltolen broot islbet.(/) „Noch llimmer als het is, van uwen handel praten;
In 'tkort, hy wiit lbo veel hier op bv een te halen, „Dus loo genevgt om wel tc zijn gedtenr,
zijt
gy
Dat my ccn krielen droom in 't hooft bleef liggen malen „ Maekt uwen knegt u heymelicken vrient.
ooit van
By nacftdcnganfchcn nagt;dies wert ick toengewaer, lek heb in mijn gemoct geen luiten willen voeden,
J.
Dat ick meer als de koll gedragen had van daer. Macr niet ( gelooftct vry ) uyt ccnig quaet vermoeden;
Hier lecrd' ick alderccrlt het overfpcl vcrkiecnen, Daer is geen menlchen fehrik die hccrlt in delen geelt,
En dacht, 't is niet foo quaet gehjek de lieden meencn; Ick ben voor mijnen Godt, cn niet voor u , bcvreelt.
„Al is het vry wat vuyl 1 gunt darmen drinckt of eet,
4. Dat u gefonden mont weet voor 11 man te hygen,
„ Wat fahatet aen de menfeh wanneer hy 't niet cn weet? En is niet als te pluys
; gy moehtct beter fwijgen.
verLlopeii Z Wert met een ware plaeg van Godcs ham gcrackt.
dal het oveifpcl met meer als voor een hooft!,: f .Hoe los rolt uwe praet iekbiddc, „leert u wachten
,
!
gedlighevt eereeuken
en «.ctt : En dafhet ftmltc van ,1 j S ( fey, hy „Het
bacrkomt, foo wert de gene, die her onedijck t,
)%k dc fake in ™ i'chcndig ovcrfpel foo lichten faeck tc achten;
V
hy dichet felve doet : nyt wiek l«U..ck-|n:«l,ti,vrk d,
met, hefcot ak
l
„ Dcnekt dat een fnoodc boet' ftcelt aen een eerlik man
fchimpnamcn
gewonlkkc „Darhy, fijn leven landt , niet weder geven kan.
van Horendrager Koeckoeck
eeuw
m '
, . en dimfdiickc
,
metcktcetkencn T an de vcrdoiventheydt'
£e
der
„Ick ben genoeg geleert, dat onder alle fonden,
Die 's menlchen hert begaet geen
,, ,
vliylcr wert gevonden
(i) Sj ! te weien het ontuchtigh wtjf Ipreeckt totten
) dwalen De
gefloten wateren jyn foct, en het verborgen
kfOOt || aoodelitk, p, tv .
(*) Die voHïandig blyft tot den eynde, fal f.ilig worden, Msn!i.i4-
4. Apocal. a. zo.
„Als
SELF-STRYT. 187
't dercel vlcys,maer 'i flimfte nog van al „Wil ymsnt met een
„Als drift van
„ Is yemanrs echte vrou te brengen toe een val. „Geen moeder heeft de
«™
Wijfyerfchradc mannen
Lp JASSES-
(!) „ Het
onbefchofte rot van al de vuylicheden
„ Oeen kmt cn kandcr zijn, dat ccnigh fekee
min''
„Als vyaiidfchap en twiit, gact buytcn onle leden, „Met bjllick onderfcheyt
, zijn vader noemen kan
Kn' ichey t hem van de menfeh 5 wanneer hy die begact Des kan 11 loos bcleyt nier een exempel
B geven
„Alleen de boofc lult als binnen ons beftaet Dat oyt Hebreeufche vrou, door vuyle luft
gedreven
„Diekruipt door ganfeh het lijf van hoofde totte voeten, Haer onbevlektcn (choot, bacr trou cn rechter-
bant
„Men voeltic door het merch cn al de beencn wroeten, Meer als aen ccnen man, voor defen heeft verpant.
„Geen zenuw lhet'er llil, cn niet een eenig deel Heeft: Sara oyt gefeyt, tot Abrahams bedroeven,
„Is in den ganfehen menfeh , dat blijft in lijn geheel, * n krijgh by li geen Irint, ick wil het elders proeven?
„ Soo hoeft als dit vergif komt over ons gekropen J
Neen dat is noyt gebeurt, daer is geen reyne mout
„Ons krachten ltaen bekayt , ons geellen fijn verlopen Dieoytfoofddfacin fprack, en min de duet beftonr.
„Wyleggen ganfeh en gaer in vuylicheit verlmacht, Is Rachel, fchoon beluft om kiiit te mogen dragen,
„ Wy
frncltc in de fond', ons lijf is cnckel dracht. Haer leven oyt vervoert tot defc fnoode vlagen?
Sal ick dan in den arm een overipeeliter vaten, Wy
weten al dat neen noyt hcefter echte vrou:
En zijn, met lijf en ziel, van mijnen Godt verlaten? By ons foo wijt gereckt de banden van de trou.
Sal ick gaen jagen me mijn ongefchicktc luft, H. Wat moogdy dan van Loth
volmondig komen fpreken?
En maken mijnen geeft bedroeft en ongerufï. ? Ik weet , een vroom gemoet heeft
mede fijn gebreken
Sal yemant Joleph fien in overlpcl gevonden, En als het fondig zaet maer fcrygt een fclccn begin, >
Een pomp van alle quaet, een goot van aüc ibnden Daer kruyptet voort cn voort, cn wortelt dieper in.
Van vuylheyt een moeras, daer in de flimmen aert hi Loth was geene lnft r»,
Van allerley vergift te fiimen is gepaert? (m) gy Gillet noyt bcwecren,
Dat in den goeden man was eenig quaet begecren.
Neen dat en mag niet fijn,'k en kan 'tin my niet vinden Godt ielfs is fijn getuygh want, om vromen
„ Tis beter door den geelt de tochten in te binden
„Tc houden in bedwanck het onbefuyfde bloet,
W
ort hy, een eenigh man uyt al het lant gdpaert.
;
,
fijn aert,
„Men mag geen eigen vuil met yemantsfcyl bcdecken. (0) Is fijn vervoerden geeft van dronckenfehap
gevat.
Hy heeft geen
ander vrou , geen anders trou befmet, Hier in heeft Loth gciaelt/dics heeft hem Godl gcflaecn
Geen
vallenen erifeenaCia in1 ycmants goct
eoct geict
Pcier: Mer deufigheyt
Met M „ T™,„.
rlenflo-r,,.,,* van u„r..„r>~ ö
breyn, en onbefuyfde
,
vlagen,
Hy heeft door vuyl bcjach fijn Sara niet bedrogen, Met doofheyt van verftant, foo dat' hy niet en wift
Maer is door haer bcleyt tot "defc daet bewogen : (p) Waer in hy, door den drank, fich felven had vergift,
Hy heeft door krielen brant fijn nieren niet verhit,
(y) „Wanneer de fwacke menfeh tot fonden wort gedreven
'T uytbreyden fijnes volex was fijn voornaemfte wit. „Belijden wil en weet, dat wil hem God vergeven
bren d ;
voort , cn diergelijcke ~~
~;
^f-} „ g y Jacob „_ i
-<-' o J Jfaken!
*™" „Hy u"-
„<ƒ die -.'iii
ons herten kent, ais
iiLULii ivuiiL, als vaucr
vader van aen
den geeft,
ticelt.
Ten
t-<
dient met om het ftuck dervrouwen goet te
maken.
, ,
m onreyne begeetlickheden. z. Petr. 1. 9. ia „ Dat kan noch voorden Hcer ; noch voorden menfeh bc-
1» Overfpel is een groote Tonde Hoe foude ik Mek een groot :
Ghy hebt, en rijt, enitont, u faken t'overlcgccn
JOfcpb GC"" 3? 9 bcheMt 6 a " dere
' " ' '
Noch fpnngdy Buytcn Ipoor, en laet u niet gcleggenj
ronder, '
eap. 4 en
- Maer laet fijn grannncn1 HIUl
J fa
moetL h boven al onlleken -
lJu:an-.!iis,in itntfiit.
+ cap. 33. meynen. 1. Ofte door heymeh'cfcinge-
WOotfB.gelijc.ihe:
i.gelijckhet joelen
gevoelen is is vanPcrrei.
vanPerrez. 111 cap. CJen.iö. difp.i %
(r) Daer won
verfcheydentlick gevoelt van de fake van Loth , waer
Ofte om dat dar hier a™. r-iro-» ™,.t.„.„„^„
door fekere verborgene geheymenille„_.-,r.. -. _ < van het gefondfte is , na de meyninge Cajeiani
is voore'ebeelt
gewceft.daer vangefproken werr Gal. (j) Dat Loth ganfeh nier en heeft geweten wat'er
4. nfierde meymngevan Arabrof. gefebiet vas
t.de Abrah. cap. 4. 4. Ofte om meerder voorttecln^e en dat foodanige (aken (fchoon het gebrnyck des
van kinderen, véiilanrs in dea"
reien y/ert door Auguil.lib.
3. de Doctrina. Chrift. j. Ofte om menfebe wort belet ) echter konnen worden volbracht.
dat ftilcx doen te.
fijiit wert gefeyt gebruyckelkkgeweell te zijn,
mede (0 Dat hy door Goddelicke befchickinge foo feer metten wijn is
merdemeymngc A u!;uft. terfdVerpjïetftn. Sooisnochtar
OMlsJ voor httgeftMUltegcvocIco
~ L '"
s (onfes oor- M want geweelr. dat hy van alles niet en heeft geweten.
Andere.dat
te homk-o , dat fulcxin i:v wei foo feet door den wijn is overvallen geweeft.als om
fijne on-
2 >y Etwcdl een mcntl.el.die IwackheïT. nodnans
airoodaidefthc n..!?,TJg!ieyts wille van Godt is geflagen
en ongevoeligheyt
me: den geelt van dorammheyr.
waer by eenige voegen , dat hem ftilcx te meer
:
™»ranl,t»t, al, fulctcn dien tyde
eeonci- liaer by i;ode noch niet 1= uycigif. tomen teroo;fakevan
"'Uai h rdvc fijnongeloove,overmids hyden Engel,
Kïï," r°° i
.
' « »" «vtdrucMiei ceilt u
f
den bergh
. en daer na tot Zoar over fijne behoucfenifie niet
,
„"""""'i.rooiirei noditansfulcx.dat Godt dooie, n goetieittt plom, en hadde. W.tiit. Hoe hel zy , de dronckenfehap heeft
Lorh
"eelt vooiby
iv-.,:u;;l'[i en de wijn heeft overwonnen den geenen , die
eceaen d^-m.i a.^n'.t -
,
Södom.i
i.:-t t:i heett konnen overwinnen
droncken ï.ijnde is hy door vlam-
;
elydei der onwetenhcyt overfiei, Aü. i'i fii d« ïWUVen
'tiet. ad 17. verf 3 verbrant , die , als by nnchreren was , de fulphere
,
vki.iime niet cn heeft geraeckr
Gelijck feer wel hier op aengemerkt
J>> Hy % ;
teei, beiratbt
niet eygen luft fijns wijf; begeerte: b-vrr in.ron. 'r h d.ierom noodigh
fich te voegen naer het leggen des
iiietgeeyil, Auguft. Apoltds, Efh tf. ;. ,8. EH drimk: » ma drm&m
dJtt (j; mm wri vel dis in vjïm, in evtr- uw
gt tJli s,
ïttC
wen ilsmen' '
fcyt Al, u(li!ius
ï m ct
meerder tucht veel vron- (") De infettinge des houwelijcks
,
, gelijck die gefchiet is , Gen. 2.'
voortretï^den mawr
C
L
: C " e ï ndcl, cl; beiluytcnde.
, J O wat eet. ï+ verhiel by noodelijck gevolgh het ovcrfpel;
want twee menfehen,
brtiycken '
^ J d,c vrouwen manuclick wift te ge- een vleeich zijnde , houden op van fuldts
geene onmatelik 1
i u°-
lijn hu
1 , '?
10,
berlld;
de Civit. Dei. cap. 15.
%
dienftmaegt gehootfaemlick van bcyde met een derde een vlecfch wort.
Genef. ü. 4. en Genef.
te wefen , foo haelt een
7. 13,
Aa } or
,, , ! : ! ! , , , ! : ,,
SELF-STRYT.
Wacrpleegt'er dog een wijf, wiens hertin luiten weit
Op ovcrfpcl, bedrog, cn flact met fwaerder hant Het voor-recht van dc vrouw tc geven acn de mcyt?
Den uyt-gclaren roemt van delen vuylen brant.
Heeft niet de boofe luit verweckt de felle baren,
1 Wat poogdy t'uwcr bact hier in het fpcl tc bringen
1 .
Liet God: óp ganfeh het huys van uwen Koning dalen En vuylcn etterdracht u fuiven kont gcnccrcn;
Een ongehoorde placg, een onbekende ilraf, (*) Wcch egels, die geen fmaeck en vint als in het bloet,
Tot hy aen Abraham fijn vrouwe weder gaf. (wen Wcch cfcls, die gcllacg in diltcls ligt en wroet;
Placgt Godt cengrooten Vorit, die ilcgts ter goeder trou- Wil ons geen feldfacmhccn, of iwacre dingen roemen,
In luit heeft aengcfien dc fehoonhcit van dc vrouwen, Des fomers killig ys , des winters vcrlche bloemen.
Wat lal dc ilraffe zijn van foo een loofe knecht, „Wie, met gcmccnc koil j fijn honger niet cn bluit,
Die, met opfettcn wil, fijn meciters eer bevecht ? „Die heeft een ihocpers keel vol ongefondc lult.
Als Abraham dacr na nacr Gcrar was getogen, Wacr ilfcr oyt ccn vraet foo hol en gracg gevonden,
Heeft Godt den Vorit aldaer (fchoon dat hy was bedrogen) Die kolt, by dccs cn geen, bcqualilcrt en ^elchondcn,
Nier inden droom beilraft , cn metter dootgedrcygr, {}) Slockt, fonder kicsheyr,op? wie krnypt'er in een bedt
Om dar (ïjn kriele gceit ror Sara wasgencygt? Dacr 't h|nwact is verfoolt , de dekens zijn befmet?
Siet war geitrenger woort Abimelech lal Itcrvcn:
!
Een ander heeft den dauw uyt defe roos getogen,
Noch vu ick boven dien her ganfeh lant bederven, Een ander heeft het wacs van defe druyf gelogen,
Indien gy niet terllont de vrouwe weder fent, Een ander heeft geimackt 't vcrgult van dit gebraet;
Gclijck gy die bcouaemr , gaef, luy ver , ongefchent. Voor ons en blijft'cr niet als dat ccn ander laet.
Godt wil dan (foo gy (Iet! geen ovcrfpcl verdragen, „Is yemant fieck van jcugt, en wil hy Zijn genefen,
Ten kan oock nimmermeer een eerlijk man behagen: „Sijn trooft behoort ccn macgt, geen anders vrouw, te
Dc Vorit van Gcrar felfs , heeft met een vollen mont wefen
Het overfpel verklaerr tc zijn een grootc fond : (z) „ Dienkrankcn dient een kruy t vers uyt den hofgcplukt,
En foo gy dracyt het oog ontrent dc vette wcyden, „Niet by eens anders hant te voren uyt-gedruckt-
Dacr Jacob cn lijn volck een imgtig vee gcleyden, „Dacr twee met rcyn gemoet, en onbevleckte lyvcn,
Ten kan te gecnen tijdt by yemant zi|n betoogt, „Tc lamen zijn gevoegt, om eeuwig lbo tc blijven,
Dat Hebron fonder gedoogt.
itraf het ovcrfpcl dar de blcecke doot haer val te banden ichcyt,
„Tot
Was Thamcr niet by-nacil in duyiter graf gefonden,
't „Is ergens rechte luit, foo illct dacr gcleyt.
Om datfc btiyten echt met kinde was bevonden? „(> wat een foct vermaeck, dacr in dc jonge jaren,
Voorwacr, ten had gewceil door het verkregen pant, „Twee herten, eens getint, te famen komen paren ?
Sy ware voor een hoer gcwificlick verbrant. (a) „En hebben, in 't gebruyek van 't onbevleckte bed,
En denckt niet in u felfs; dat Juda defe wetten „Dit voor een vallen trooitj Godr hceftet in-gcfet.
Uyt eygen fin bcllont om Thamars wil re letten, „Maer als een dertel wijf, geneygt tot alle fehaiidcn,
Hywas noch hoogile niagr, noch regter van het lant, „ Gact acn ccn vreemden pol eens anders goet verpanden,
Hymoft een uytfprael; doen nadat hy" wetten vant „Dacr isgcen lull met al: men vint geen rcehrc vretigt
Macr wacr toe dient u toch 't exempel onicr magen ? „ Dacr yemant lijn vermaek af-fondert van de deugt.
Indien gy 't recht bc^;njpt, 't en fal u niet beh;agon
Dat Sarah haren man, dat Rachel heeft
g
h ganfeh ccn ander Itreeck als gy hier poogt te gacn.
SEPHYRA,
Gy clden ccnig drel van uwen man belleden MAer wat een fotten klap gy mcugt u togtcn ! laven
Die met den ganfehen man u niet cn houdt te vreden Enwy,
ellendig volk, cn maer regte Haven zijn
Gy, uyt
beleefde gunil, tc wijeken van uw recht, Geboren (foo gy meynt) ten dienltc van den man,
Die ook uw's heeren deel wik geven acn dc knecht Die diekmacl ons verfocckr, als hy niet bet en kan.
Gy acn u man een vrouw bencven u tc fehencken „1. Ten lluyt (mijns oordcclsj niet , dan als dc geelt der
'k Geloof het nimmermeer, 't cn is ook niet te dencken; mannen
En de Heere
„In wdiuft henen fwemt, de vrouwen uyt tc bannen
(x) r hr S d e Pharao met grootc plaeeen, en huvs
om Sara Abmms wijfs wille. Gen. n. n ij Bcc
fi]n
„Van allcrley vermaeck: dc vrcugt ,
gclijck dc pijn,
(ï) Siet caer , gy liji des doois om des wijfs
wille. CeneGs lc. ao „ Dient in het echte bed gemeen en een tc zijn.
Sou gyle met weder geeft wetet da Ë y des'doou Wanneer ccn eerlijk man fijn dochter gact belleden,
,
Hoven moet ', en'
alleswit uwe is. verf. 15. 17.
W Ween" h ebbe lck «» «•/ dbndigt
Wat is fijn rechte wit, cn fijn voornaemltc reden?
- ' *>* AWttdech tot Annm
.
dat gy
.
En meynt den heten brant van fijnen lult te koelen Van haren lieven man? oneen, „ De bed-gordyd
a m
t eygcn ftr0om :
„Moet in een eerbaer huys dicht toe-gefloten zyn.
*ÏT f J » als brand b in de ^dt „Geen derde, wie het zy, en mag'ct- komen gapen
„Men t. bluft de fneUe vlam met alderhande
nat.
Mijn heer was met ampt meer als genoeg beladen,
lijn „ Daer echte man en wyf op haren leger flapen
Hy moeit geheel het hof met fpijs en drank verladen, „ De hcymenis van 't bed, het foetftevan de trou,
En watter voor den difch des Konings werd' bcreyt „En dient niet op-gehaek,als tuflehen man en vrou-
Was al van lijn bedrijf, en onder fijn beleyt Ick heb van over lang een foete fpreuck gclefen,
Noch wallet niet genoeg, (c) „Ecrfucht is fonderpalen Die voor het echte bed een richtlnoer dient te wefen,
,,'tZy dat u lief of leet in 'thouwelick gefchiet,
„ Al weytfe noch loo breet , noch willé verder dwalen •
want mits hy(foo 't betaemt)my Dunckt u den beften raet, te nemen twee voor een.
niet en jont njnlyf,
ooo houd ick my voormen Wie kan, uyt dit beworp, niet mettcr daet bekennen
niet voor fijn échte wyf.
Ml]«*, verlaten vrou, Dat uwe domme jeugt poogt buytcn fpoor te rennen,
alleen lbo lange nachten,
'"«eruymc koets, van koude fchier verfmachten, En tracht, met flim beleyt, en door een loofen fchijn,
"rklcumcnvandcvorft, doch branden Met eer en fonder finaet een hoer te mogen zijn?
de min,
"« cenc met het lijf, het ander met de finvan ?
Wy
iien dan het bedroch. Dies hoefje niet te meenen
Dat ick aen vuyl bejag mijn hant fal willen leenen.
e
Ick gaen foo krommen weg ? gelooftct nimmermeer,
fdivd« J!!r.P-
ten Ta Poti P har w "den by de Oveneners op ver-
Gy zijt mijn weerde vrou , maer Godt mijn overheen
r*
V
-i #*sgr&jr?K^x*
'™ Aat d « komr.RS \
nc vin des k-T 1
°7 u Kcmge K-
dc gemeene
3, n!Lm(e Xe 0,9n -
•
*ï « or.fc
elr-ovcrfte ;
bcdcnckende
cn onfe bederrk.nge
Hof -media &- dunkt u dan mijn recht
nwrhnckT ' aJs en
EnTen fwaer genoeg
minften pleegt genucht, om dattet
wegen?
niet
gelegen. is
te
En
190
SELF-STRYT.
man ccn ander geeft ccn voet lek ben, door Gods bclcyt, van Hcbron weg genomen,
En dat mijn koele
gekomen,
Om acn fijn wyf te doen, 'tgunt dat liy met en doet. Door Gods bclcyt, als lïacf, hier in het lant
hy voegt ons fchicr te (amen Ick weet, dat Godt vercv("cht,dat ick met ware trou,
Voorwacr ( foo gy 'tbefeft)
ham \vy mogent ons wel fchamen, In mijn geheel beroep, my neerltig quyten ibu.
Ah met fijn cygcti :
dacr ie draven, Die lal my, hoe het gact, wat Godt my over-fent,
Hy heeft genoeg te doen, niet hier en
In dit eenvoudig hen geduei ig Itacn geprent.
Tereyfen, alsgciant, acn Printten ende Graven ;
Geducrigaclitteflaen, dat niet ccn menfeh , alshy. Dan ichoon ick macr cn iag op mcnfchelickc reden,
Soa diep m 'sKontngs gunit, van ganlch het hot en ly. Macr op des werclts loop, cn borgerlicke zeden;
't Is hem de mccltc vreugt naeit by den Prins te treden, Noch wacr het al genoeg, om delen vuylcn brant
En, van 'tgemecne volck , te werden aengebcden-, Te fetren uyt den iin, te wijfen van dc hant._
"
vreugt, dat ganfeh Egyptcnlant Godt heeft mijas hecren huys met aldcrhande legen
't [s hem de mecltc
't
Die niet als fijne gun 11 van ganfeher herten wenfehen; Vermeerdert op het velt , fijn fchepen in de zee,
Die hangen acn fijn oog, en voelen geen verdriet Sijn vruchten op het lant , fijn knechten in de woning,
Wanneer hy over dwers macr eens op hacr en fict. Sijn renten óver al, fijn itaten by den Koning:
Wel metten lyve t'huys, macr buytcn met den geeft. My dickmacl acn-gefcyt, en mcnïg-macl beleden,
„Wie van de hóotlchc pragt fijn hertc laet bewinden Dat Godt, om mijnent wil, hem fijn genade fent,
Dien te wonder hcht vet op de mou te binden Dies heeft hy 'tover my met danckbaerheyt erkent;
„ is
„En die niet t'huys en ïs, als fomtijts by geval, Hy heeft my tocbetrout lijn inncrlicklte faken ,
Is goct al wat ick doe, 'k cn magt niet qualik maken,
„ Is , eer hy 't weten kan , te lcyden van den wal 't
Wie lal dccs goede kans, foo bylter wel gelegen, Ick vindc, dag acn dag, dat hy my heeft gefint,
Soo verre van gevacr, het herte niet bewegen Niet als ccn vreemde dief, maer als een eygen kint.
Te grypen het gcluck, te nemen fijn gerief? Ick hebbe volle macht van alle dinck bekomen,
„Alleen ccn open deur maekt menig-mael een dief. Gy zyt'cr maer alleen, gy zyt'cr uyt genomen,
Dit komter dan noch by, dat, onder al dc knechten, 'Dies als ick dit nalleys buyg' onder mijn gebiedt,
Hy niemant acht bcquacm fijn faken uyt te rechten, Ick doe wat hy beveelt, maer u en raeck ick niet:
Als uwen kloccken geelt: geen dink en itaet hemaenj Daer eyndigt mijn bevang, dat fijn dc lelie palen,
Dan als hem weit gcicyt,dat gy het hebt gedacn. Dacr geen vermeten voet mag over komen dwalen,
Hy is op u verfot, hy kan geen quact vermoeden Geen hant mag roeren aen. Gy zyt alleen, gy zyt
Van loteph (hocter gact ) in fijnen boefeoa voeden: Aen Potiphar den vorll gchcyligt cn gewyt.
Al lag hy voor lijn oog u jocken met fijn vrou Moeit ick niet fijn ccn guit, een fchuym van alle boeven,
Noch fa! hy 'tcvcn-wel flacn in dc belle vou. Soo ick den goeden man foo leclick ginck bedroeven,
Siet wat u voor dc mont, jac fchicr tot acn dc tanden Soo ick, door llimmc lilt, bracht in gewitte, fchant
S weeft voor een lecker beet , gy kont niet , londer fchan- Sijn alder-wecrltcfchat, lijn alderlteflte pant,
den, Moeit ccn wicht vervremt van alle reden,
ick niet zijn
Vcrfuymcn het geluk dat tijt cn (tont ti biedt. Een cer-vcrgctc iloef, ccn vyant van dc zeden,
„Die eens fijn kans verkijkt, ttact namacls fiegt cn fict. Soo ick (tiet van der hant, met een foo llimmcn keer,
De gunlT van Potiphar, den fegen van den Heer.
J O S E P H. Het ware voor gewis my beter niet te leven,
Als vyantfehap voor guiilt, en quaet voor goct tc geven:
O
A L fchijnt,cn plaets,en tijt,u volle gunft te tooncn
nthcit, mevrou, kan noyt het quaet vcr-
neen! ick heb een fchrickvanlill,en valfchcnlchyn,
„Die vee weit toe-bctrout , cn mag niet ontrou zijn.
Wat foud het fchampcr hof,cn ganfeh Egyptcn leggen?
„Al gact "tal nae wenfeh, al lachen uyr cn flont, Wat fond ick voor een fmact opa! het maeglchap leggen?
„Dacr is geen tijt bcquacm tc vallen in de fond' Wat fchandc ginck ons aen , indien ick my loo diep
„Gact overlegt 11 iluck met alle die daer weten In dcrtclheyt vergreep, in ovcrfpel verliep;
„ Den loop van fon en macn , dc rajen der planeten Is dit dc fraye quant van Abraham geboren?
„Noyt daclter uyt de locht foo aengenamen dag, Is dele van het volck dat Godt heek uyt- verkoren?
„Dat yemant fijn gemoct ten quade geven mag. Is dit de moye knecht dien Potiphar foo prees,
„Gelegen plaets cn itont, kan geenderhande faken, En boven al" 't gcfin lbo grootcn eer bewees ?
„ Die quact zijn uyt den aert, tot goede dingen n iken. Van hier befneden hoop ten is niet fondcr reden
!
,,'t Is \vacr,dc kans verloopt -,'t gcluck is glat c Dat gy ccn deel verliclt van uwe geyle leden,
„Macr quact tc rigtcn aen, komt nimmermeer tc pas.
Al illct dat mijn heer moet nu en dan vertrecken, f» Geren? Ende vm dien lijd acn doen hy hem over fijn
verC j.fi.
huys, ende alle IVjne goederen Eeletiet haddc keende d; Heere oef
Dit moet my dies te meer tot fijnen dienft verwecken. ,
„Dacrwert een meerder trou'vanmcvtcn knegtvercyft, ren m alles wat hy hadde te huys en tc velde , dacrom liet
hy tai
,
„Als mceller ofte vrou is buvtcns lants gcreyft: onder julephs handen.
„Een dicnll-boó, wie het 7.y, die macr en plag te pogen
(i) En fijn heere fagh dat de Heere met hem *».
Genefis vcn= 4.
„Sijn dingen wel te doen ontrent lïjns mecllcrs oogen,
want wat hy dedc, dai In-t dn H tut aelucheiij.-kcn H)urtc.".Ti M»«
alles
„ Dien agt ick vooreen guyt. Eendie den Hecrevrccit, hem cn hy fettedc hem over fijn huys , ende alles wat hy hadde
,
dit
Al wert hy rmnlt gefien, hy qihjt hem aldcrmcell. fettede hy ónder fijne handen.
„Wil yemant lijn gclin ceas op de proeve letten,
„En op het ganfeh bedrijf van fijne knechten letten, eenes
en hy heeft metfuug'o-t
„Wil yemant met verltant fijn boden onderfchcên, du Ik.;- hy uiiJCf rnynt'hai-.Jcn gedaen ,
Sal ick, eylacs! fit) ick, alleen tot 'svlcdch behagen, ,;'t Is niet met al, Mevrou, in ondcracrtlche kuylen,
Den rijeken tegen Gods van mijner zielen jagen, „Of onder 'tfwarte kleet van Duvltcrhcyt te Ichuylcn,
En gacn Cao quclen heen? fat ick, cylacs f fal ick „Dc nacht is dagh voorGodt,dc donckcr hem licht) is
Verheien 'teeuwigh Boet in cenen nogcnblick? „ Noyt was'er iet bedeckt voor Godes hel gelicht.
Kan vricndclijck onthae! een dankbaer hert verwecken Gy wout wel aen den Heer alleen den hemel gcyen,
Om alle luchten gunlt tot eenigh mcnlch te (trecken,
Om in dit aerden hol naer uwen wil te leven,
Maer, lieve, watje dicht cn is maer enckel fpot;
Wacrom lal ick aen Godt niet geval dit gemoet,
't En gact niet (lbo
Die my in allen deel een hoogcr gunitc doet. gy meent } met onfcn grooten Godt.
Leer, onbedachte mcnlch, leer uwen lchcpper kennen,
SEPHYR Ai Leer met beletter hert, en ootmoet u gewennen
Tc fpreken van den Heer: hy is geen menichen kim,
de groote Godt met u of my te fchaffen? Die fich alleen cn al op eene'plactlê vindt.
WAt heeft
Ons wel doen bet hem Hy onfe tonden niet. llraf- „Godt is geheel om hoogh, cn niet te min beneden,
feil
„Godt is op cene tijt in hondert duvfent (teden,
Hv letten op den menfeh I hy werden droef of gram
'
„Volkomen, onverdeclt, in weïcntlijckc dact (gact. ;
fa wiens verheven geelt noyt menichen togt en quam I „ Noyt vüct'cr menfeh van Godt, die 'niet tot Gotften
'tlsracs. Al wat men lëyt van Godes fware plagen, „Godt is niet als gelicht, hy Itraelt deur alle dingen,
't .Dient maerom't flcgtc volckcenfchrik in 'tlïjrte jagen, „Godt is gchcelijck hant, wat kan hy niet volbringcn?
Macr om liet wocltc gracu, de khintens van het lant, „Godt is voet ganfeh cn gacr, hy wandelt over al.
Met wacn van fottcn angil te houden in den bant. „ Waer is een loole mcnlch die hem bedriegen lal ?
Godt woont in 's hemels throon , en boven alle Herren, Al had gy Ichoon dc' magt , cn dat na eigen wenfehen,
Wat Ion die hoogtle Geelt hier onder komen werreu „Te leydcn om den thuyn het oog van alle menfehen,
Ontrent een aerden klomp? wattcithemacuden mcnlch? ,, Ten waer , verdwaclde ziel , ten waer voor u geen baet,
Hv vint op lijnen throon, fijn beelt , en eigen wcnlch. „ Nadien gy voor den Heer ontdcckt cn open Itaet.
Wat' Ibu die grooten vorl t , de vader van de lichten „Of Ichoon een dcrtel kint lbo liftig Itelt dc banken,
Die noyt begrepe magt, de menichen komen rigtcn „Dat niemant van de jeugt verneemt lijn boole ranken,
Hier in dit lacge dal ? Wat Ibu dat hoog gemoet, „Noch is'et niet met al, indien 't 3e meefter fiet;
Doch letten op een worm , die in der aerden wroet? „ Hy is't die rocd' tn plack heeft onder lijn gebiedt.
Hy wandelt in de lucht, en boven alle woleken, Wat leit oiis aen den mcnlch? ach! lact ons overwegen
Hoe kan hy over al het krielen van de vok'ken „Hoevrccfclick het zy te vallen uyt den legen
Afmeten met het oogh? den hemel is te groot, „Van onfcn grooten Godt, tc vallen inde hant
De wcrclt, macr een punt ; het acitrïjck, als een kloot, „ Van hem , die met een wenk beroert het ganfche lant;
Dit is een hecren huys, vol kamers, vol vertrecken, Op wiens gebodt alleen dc rotlen ncdcrlïjgen,
Bcqtiacm om, wat men doet , voor yder een te dccken; Het woelte mcyr vcrlchiet, de ftuerc winden fwijgen,
Mijn Ipcelhofis verciert met menigh dicht prieel, Den hemel druipt van angft, en geeft een trancnvloet
Bevloeien na de kunll , daer niet een eenigh deel Niet anders, dan gclijck een nietig menfehe doet.
Geeft tocgank aen de Ion. Ook weet ick duilcnt vonden, Wanneer hy tot de zee maer eens begint te leggen,
Is icmant in dewegh , die wei t van kant gelbnden, Hier lid dc felle vloet hacr Itoutc baren leggen,
En
loopt dan ver genoeg alleen op mijn gebiedt, Dc llmndc lluyt den drift van haren grijlén ilroom,
„Watweet de flimmc jeugt , wat vint de liefde niet? Gclijck men dwingt een pacrt,dit fchuimbckt op den
W
„ ic heeft lbo fnegen oog, die lig wil onderwinden toom.
„Dc luiten van de min door lillen tiyt te vinden? Hy doet den fwaveldamp, gclijck een regen, vlictcnj
„Wat kan in tegendeel de jeugt, en hacr bejaoh En kan, met vloeken vyers, de landen overgieten,
„Niet brengen op dc bacn, cn halen aen den dagh? Rocyt grootc Itcden uyt, drijft neder tot den gront,
Van dat het dcrtel vycr mijn finnen quam bcltoken Al wat lijn fwacken arm heeft tcgens fijn verbont.
En heeft my noyt bedrog, of tlim hcleyt ontbroken; Hyfpant, voor paerden in, de vleugels van de Winden
Soo dat ick voor de vuilt , al wicnickwil, bedrieg; De Donckcr is lijn wegh, die niet en is te vinden,
„Voor een die minnen wil, een leugen, of een vlieg. Der wolken fnelle drift , die langs den hemel rent
Is van den aenbegin de wagen dien hy ment.
Hy roept, en fpreektfe toe, cn dat met cygen mem, „Gelijk men 'tfachte was fict voor den vyere vlieten
Hy cïekt, met witte feeën, als met een dichte wollc. „ Soo moet de Vuyte lult van onfe leden fchictcn '
Der velden nacckten fchootj hy trekt een harde fcholle „Soo haclt men denkt op Godt. Een heylich
ovcrlco
Rontfom het driftigh nat 5 hy zent den zuydcn wint „Maekt iwackefinnen rterck,en drijft de ionden
Die weder al het ys in korten front ontbint.
we|
Hy overfchudt het hint met veelderhandc plagen,
Hy weckt, als uyt den ilaep, de fchrickelijkc vlagen SEPHYRA,
Van 'r gi'ondcloofc meyr , cn drijft , als'met'er hant,
De fchepen in de gront, de menichen aen de frrant.
Pcngrooten Walle-vis, en andre zeegedrochten, AL fachtjens , jong-gcfel.
oor hen, die haren voet nu in den grave
v
Laet Godes diepe wetten
letten '
Verfboyt hy hier en daer, met vreefelïckc tochten , En
(hellen nae dc doot; dan i(Tet tijts genoeg:
Tot dat de doode romp van 't onbclompcn vee Ons
dit Vermacn te doen, is immers
al te vroeg.
Maeckt , daer het neder finckt , een eylant in de zee °'
Wat jeugdig Mo».
'3t wil het ifiiirrliir bloet 1'.^
fijn K<.CC„\:„> i
lieffehcke nachten .
-J
ytelt,na datikraem,gecntwccmael
\
tienenfeven, Waer toe dit fwacr gepcis 't is nu geentijt om fuchten,
!
gekogt , heeft ontrem tien jaren by Poliphar , endc daer naer ontrent
h Ter EcIijkin
dcnilVc" Im^ l E e van verfcheyde r>laetrcn defer gefchie- ae driejaren in hechtenilfc ge wedl, invoegen dat hy 30. jaer out was,
^
leph nlrent dc '7- j««> out is geween als Item Poti-
phars wiif, n v ^ Crfü h ' ;hy W
, ais hy voor Pharao gebracht werd' om fijnen droom uyt te leggen. Dit
5* v« wmÏA
"y ïijtic [
ne broeders
,7 --iaren '1Ut a ' !hïEL' n
" alles kan duydelijck afgenomen Motden
uyt Genei: 37. z- en 4 '• en 1 -
br kom
waer na hy in Egypten werd*
-,
Eb 4 „HeE
194 SELF-STRYT.
„Het foetc minnefpel en u gcenfins voegen,
„Als n den ouden dagh met rimpels
fal
lal beploegen, SEPHYR A.
„Ach! 't is van alle dinck liet flcchtfte dat men vïnt,
„ Wanneer een oude grick nem 1 minnen onderwint. Dit Bedenken
paft doch nier met
aen
al op onfe groene jaren,
Welaen, lact ons Natuur , de moeder aller dingen, 't dc doot macckt niet als gryic harem
De krachten ten foctcn offer brmgen;
onl'cr jeugt
Wie hier op leyr en maclt, en isnoyt recht "verheugt.
Vanhier methvacr gcpcy5,lceftt"\vijl gv leven mcugt.
Hacr Prieftcrs zijn wv fclfe , mijn kamer is haer kerekj
„Verdriet komttijts genoeg, wat hoeft mén van tevoren
Haer autaer is mijn bed: wel op, en ty te werek.
„Des levens flimlte deel , kamant , en grys van hacren, „Met angftig overleg een tïlyden geelt te Horen?
Die voor tockoment quact gedurig Icit en fchroomt,
„Komt, eer men 't wel bedenkt, ons op her lijf gevaren, „
„Pluckt roosjes, jonck-gercl, eer u de jeugt omduykt, „ Is droevig als hy 't denkt , en droever als het koomt.
„Watnicttc'hngenduerr, dient dicstemcergcbruykt. Doch, wic"er pruylenwil, van u is niet te lydcn,
Wat itact ge noch en pmylt ? wat wilt gy langer naren, 1 „ Dc fchoonheyt is van outs gewoon met tugt te itryden,
De mcy van uwe jeugt, het grocnltc van de jaren ? „Sy voegt hacr tot de luit, of anders lijd gcwelt,
„De jonkheyt vliegt daer heen, de tijtgaet haren keer, „Al wilje blijven Itaen, fy wert daer heen gevelt,
„En die eens wert gevelt, cylaes! en is niet meer. „ Sy wert uyt een geruckt door fmeken cn gebeden,
„ Sy wert van alle kant bevochten en beltredcn.
„ Dies geeft fy'teyndlik op. Maer gy ,al zijtgy fchooa
J O S E P H. Al wat ik Ilrijk of ftrccl, gyachtet niet een boon,
Gy fiactet in dc windt , cn lact my ganfehc dagen
GY raet,
Sou met een
met kleenbefcheit,dat ik mijn jonge leven
loffen toom tot wcllult overgeven.
Verflijtcn in getreur, cn achter u gacn klagen;
Maer, ücve , 't is genocgh , doet dcfen itucren geeft
Gy meynt, vrocgh te dencken aen dc ziel;
*t is al te Vcrhuyfcn uyt uw lijf, en woonen in ccn beert.
Macr icgh, of my dc doot in haeften overviel, Laet plompert cn fijn maet, laet onbclompe boeren,
Hoe Ibu my dat vergacn „ En wie dog hceftcr brieven
.' Lactkluntcn, hart-gehuyt, dc bloedig oorlog voeren.
„ Dat hem dit blecckc fpoock in dcfen lal believen? Of volgen haren ploegh. Een aerdig jonck-gcfcl
„Wie heefter valt bclchcit hoe lange fijnen bal Dient tot geen ander werek, als tot het minnc-fpel.
„ In dit oneffen velt des wcrelts rollen HU ? Laet hoofden grijs en graeu, lacr kale koppen tbrgen,
Gy meynt om dat de doot ons hacit komt overvallen Laet cerfugt gacn te hoof van 's avonts tot den morgen,
Dat vernaM des te meer in luit behoort te mallen Laet al dat viefe volck, geneyght tot hoogen rtaet,
Macr neen. Met u verlof, gy mackr een quaer befluit, Met Prinflen ommegaen, en üttcn in den raet.
U voorltcl (na my dunkt) brengt ander reden uyt. Wie dat'er ituerheyt voegt , u voegtfc nïct met allen ;
Een die van fijn bedrijf hacil reden heeft te geven, U paft een loet gelagh, u dient een gccltigh mallen,
Sal die tot vuyl bcjach te meer zijn aengedreven? Een Juffer op den fchoot , een deuntjen by den wijnj
De reden leyt ons neen. Een net en enen (lot Geen jonk cn gceltigh lijf mach fonder liefde zijn.
Behout ons in dc gurdl van mcnlchcn en van Godt. Wacr toe is fchoonhcitnut, dat wil ick ecnmacl weten?
Bedenk, mijn weerde vrou, hoe veel gcbloofde wangen Sy brengt geen V rugten voort , men kandcr niet van eten:
\Vy voor ons oogen ficn met delln-wit bevangen, Tot fpitten dïentlè niet, tot ploegen onbequaem,
Met droevig blceck bcllacn, hoe menig roodc mont 't Is macr ecnlchrale wint, een fchim, een blote naem,
Verlieit lijn cerlle glans, al fcheen hy noch gefont. Indien men niet en mag iet löets van haer te trecken,
„Hoe menig trots gelei komt 'smorgens uytgeip rongen, En die dit niet en doen, en zijn macr rechte gecken:
„Die, eer de fonnc daelt , wert in het graf gedrongen Hacr vrugt is niet als vrcugt,dacr ftccktnict andersin,
„Hoe menigh wackcr oogh wert 's avonts toegedacn Geen fchoonheyt ifier nut behoudens tot de min.
„ Dat , fchoonde fonnc ijlt , geen menfeh fiet open gacn.
i „Al is de purper-roos op haren ltecl gebleven,
„Wy ficn het dag aen dag,en'tis voortacn geen wonder, „ Noit van ccn jeugdig dier in haren krans geweven
„Defongaetacndenmenlch wel op den m iddag onder ;{a) „Noit van een luitig quant vereert aen ü)u vriendin,
„ En wat'er hier en daer gebeurt aen cenig man , „Eylacs haer fehoonc glans vergact des niet te min:
!
„ Denk vry dat u en my dat oock gebeuren kan. „Men fietfe dag aen dag als na den regen gapen,
„Het is ( mijns oordeels) belt, te wegen alle laken, „Sy doet hacr blactjcn op, om verfchen dan re rapen,
„Om fonder fijnen weert geen rekeningh te maken; „ En wertfe niet gelacft , hacr gloeyen moet vergaenj
,,'t Is belt dat yder hem
meent, dat de fonnefchijn „ Alleen de dorre knop blijft op liet Itecltjcn ltaen.
„Die heden fich ontluyekt wel lelt fou mogen zijn. Waer toe wil doch de jeugt dc tecre fchoonhcït fparen
„ Wy brengen voor den Heer het vctltc van dc rammen, En laten ongebniyekt? alleen de bloote jaren,
„Het gacfitc van dc Hal, het befte van dc lammen; Alleen de ihclle tijt verteert haer fchooncn glahsj
„Des wvngacrts nicugewas, hct.cerftc van het velt Dus jongman ,zijt gy wijs,vcrfuymt geen goede kans.
W
m ert jacniex , wel te regt , voor Godc nccrgcftclt (b) . Ben ick op u verlieft, ick leg (al lid 't u fpijtenj
„Sal yemant dan dc gift, het grontfop fi|ner jaren, Gy zijt'cr oorfaeck van, ick heb het u te wijten.
„Zijns levens llcchitc deel voor fijnen Godt bewaren? Wie een aerdig lijf, wie hoort'cr kloek verlïant,
fiet
„Sal yemant dan het vlcefch bedienen in dc jeugt, Die ma een cn voelt een hcymelickcn brant?
niet
„En brengen voor den Heer dat niet met al en deugt Wie voor lijn oog de water-beken fpringen,
lictcr
„Een romp vol iwavc quacl van buyten en van binnen, Die lijn verdroogde keel van drincken kan bedwingen?
„Een hooti dat fchuddc-bolt , een' deel verfufte linnen, Wie, fwart van hongers noot , fiet Ipijfc voor hem ltaen,
„Een lam of kreupel been, een lijf vol flereeïjn? Die enwenfent daer in te flacn?
niet fijn hant cn tant
„O neen ; de nutten tijd dient uytgekocht te zijn. Wijn, een fuyVCT glas, met rcynder hant gefchonken,
in
„Godt in de jeugt gcfogt , lact hem voorfeker vinden; Wert , met een meerder
lult , van yder een gedronken:
„ Hy wil dan lijnen geelt aen onfen geelt verbinden j Al is fpijfc goct, en konltig toc-bcreyt,
dc
„Macr die des Hceren woort in tijts geen agt en llact Wat indienfc niet in reyne fehotcls leyt?
ilt,
„Klopt dickwils aen de deur , wanneer het is tc laet. Bcfict wat vreemder dinck alleen met itillc fwijgen
!
SELF-STRYT. f95
'
weerde vrouw, van twee gebloofde ta- „ Als ceuigh knecht te langh houd fprake met de vrou;
HOc wilt gy,
ken
En van een loet gebet een hoeren-fpiegel maken?
Saldan het dertcl vleefch ontvoncken in den branc, S E P H Y R A.
Of om cen fchoone maegt, of om een geeitigh quant ?
Neen dut en mach niet zijn. „ Des Hceren reync gaven
„En zijn ons niet vergun: om vuylen brant te laven, 1 . "P* Y lieve ! noch een woort , en gact u niet verbergen*
„Macr om te zijner tijt tc fchencken acn cen maegt, Xj Al wat gy tege uitree ft , en dient maer om tc tergen
„Die niet, als tucht en eer, in haren boefem driegt. Den brant van mijn gemoet. Een in-gedwongen vier
„Niet om in kriel bejagh een kleyne tijd te fpcelen, Beril dies tc fcldcr uyt, met donder en getier.
„Maer om door echte trou fijn even-menfeh te teelen. Kom , fnreekt eens uyt de borft ; van wacr doch mag heE
„Soo dient cen jeugdigh lijf te worden acngcleyt} Dat u aclwccrdig hooft lbo verr' is ingenomen , (komen
„Een fchoone man beloont der maegden cerbaerheit. Van al dit fwaer gepeys? waerhebt gy doch verkeert?
Ick bid u, edel vrou, en laet dc foelie kralen Noyt menfeh heeft hier in hui', fwacrhoofdigheitgelcert.
Van u verdwaek geficht niet op my nederdalen Ick fic dat al dc knegts zijn vol van kriele togten,
Met kctelingh van lufl ; maer als gy Joieph (iet, Dc macgden los genoeg} gewis, indien fy mochten,
Soo neemt in u gepcys een knecht , en anders nieC Het foud'er llordig gacn. Gy, jong-man, gy alleen
,,'t En is geen cerbaer hert, dat, met de dact te myden, Blijft, in dit facht onthael, gefijck een harde Heen.
„Mcynt dat'ct eerbacr is j maer wie'er lonkt ter zijden, Watmaelt u in de kop? wat mag u wede r-h ouwen
„En kctclt fijn gemoet met heymelickcn brant, Wat maekt in u gemoet een wecr-fin van de vrouwen?
„Befoetelt voor den Heer lijn inncrlick verftant. Een afkeer van dc vreugt ? wat ilt dat 11 ontbreeckt,
Sou echter mijne jctight u braridigh hert Ontrafteo ? Waer door u vies gepeys foo tegen liefde iteeckt?
Sou dit mijn lichaem zijn een fpoor tot quadc lukcn? Gy woont hier in een huys, voorüen van alle dingen,
Dat fneéd" my door het hert. Gewis ick fou veel eer Men maektcr goede cicr, men hoorter lullig fingen,
Dit aenfieht ganfeh en al verminken tot een 7.ecri Men fietcr geen verdriet, macr fpcl en cnckeljock,
Mijn oogen kijf van dragt , mijn lippen niet als kloven j Schier niemant van dc knechts is befich , als dc koek.
Mijn tanden fwart als peck, mijn handen niet als rovend Waer vont men oyt pallcys , daer al de boden {peelden
Mijn hayr door fwect en kof gebacken onder cen, Soovry huys? voorwacr een huys van wcelden»
,als hier in
Soo dat'et geene kam fou konnen onder-fcheen Een huys vol herten-luit, vol alderhandc goct,
Ick lal in mijn geficht met rouwe nagels varen, Dacr yder wccldig is, en fwemt in overvloct.
'k En wil noch teere neus, noch roode wangen fparen Mijn tafel is verciert met alderhandc wijnen,
Ick wil foo gacn tc werek, dat yder, die my fict, Met wilt-braet, en gebak, met brem van wilde (wijnen
Sal voeden in fijn hert geen luiten, macr verdriet. Dit ifTer macr alleen dat my ten hoogllen fpijt,
Doch zytghv foo gcfint 0111 fchoonheyt nac tc jagen, Dat ick niet wiks en heb, en gy niet wilt en zijt.
„Godt de 'fchoonheyt
"is felfs; (telt dacr u welbehagen} En evenwel nochtans , al waer men placht te bancken,
„Dc Heer is niet als licht, als glans, en hellen dag, Daer fict men in 'tgemeen het fpel der minne wanckenj
„Meer ah oyt menfeh begreep, of menfehcu oogc lag. „ Want die acn tafel fit , verheugt met loeten wijn,
„ Achl't is een nietig dinck,dat wy hier fchoonheyt noe- „ Hoe kan die fondcr lief te bed gelegen zijn?
„ Gcmack maekt dertcl vleefch , wie heeft'cr goede dagen
„ Dacr op de wcrclt ftoft; , daer van de vrouwen roemen „Die met gedoken hals de weelde kan verdragen?
Neemt weg een cnckcl vel, al wat dacr onder leyt „Een buyck, vol goede [pijs en Hcffclijckcn dranck,
„Is niet als droeve ltanck, en rechte vuylighcyt. „Socckt waer den overvloct mag nemen haren ganck.
„Soo haek cen fchralc lugt, het ftcunfcl van het'leven, Dïe, in fijn groene jeugt, getoeft van fchoone vrouwen,
„Een damp, een kleine wint, is uyt dc mont gedreven, Weet, met cen koelen moet, fijn lult te Wederhouwen,
„Soo haelt Godt acn de menfeh macr eens den neus en Die droevig fit en fict, wanneer hy drinkt den wijn,
(luyt, Dat moet een dommen bloet, of regten dromer zijn.
Dan ik'er med'gcdaen, dan heeft dc fchoonheyt uyt. Een dromcrzijtgydoch,cenplompaert futt gy blijven,
2..
Dan leyt de lecge ichors van yder een verlaten, Kan u mijn heus onthael tot geen vermaken drijven.
„ Dan wei t de doode romp gedragen achter ftratcn» Het droomen heeft u eerlt (gclijck men ons vertelt
„En fn het graf gedout; dan leyt het nietig dier , Uyt uwe broeders gunlt, en vaders huys gellelt.
„Dooi-gctcn van deworm, doorloopen van de pier, Tndicn gy niet en poogt u droomen na tc laten,
„Begraven in dc fianck, bekropen van dc {langen, Gy lult in dit gewcll u op een nieu doen haten
„Bedeckt met cnckel kof, met vuylc {lijm behangen} Van my, enal'tgefin; doormy, van uwen heerj
„Sict dacr uw herten- luit, in eenen oogenblick Dus Joieph, zijt gy wijs, cn wceit geen droomcr meer.
„Niet ongueren rcuck, en yficlickcn fchrick.
als Dc wijn heeft op een uur, dat fesmael hondert jaren
„Went, lieve! went het oog van al dees ydclhcden, In Noach van te vodr noyt konden openbaren
„Die by den dwafen menfeh gcagt zijn hier beneden, Ontdeckt cn bloot getoont hoe , lal haer foet fenyil
:
„Stier uwe domme jcugt daer u de deugt gebiedt, In dit 11 jeugdigh lip" ganfeh fondcr krachten zijn?
„Dacr zijn geen dingen lchoon, ah die menuiet en fict. Wacrom en kan 't gemak foo veel niet op u wereken
Gy dog en foekt niet fchoons, u wandel kan 'tbewijfen, Als op cen ander mcnlch? wy fweven op de vlerckerj
Gy foekt den grouwel fclis vol fchrick en vol afgrijicn. Van foetc lult, foo haelt die op ons ncdcr-ftort:
Gy foekt het vuylllc fpook dat oyt cen menfehc vont, Wat let u meer als ons , wat is het dat u fchort?
En wildt gy 'tal in cen? Me-vrou, gyfoeckt Je fond'. Mijn leger is verciert met kollelickc fpreyen,
„Indien cen kloek pinceel^ met diepen en verhoogen, Die 't rijck Egyptenlant alleene kan bereyen
„Dit monlter, dooi de konit , nacr 't leven konde too- Gcvoert met zijde-bont: mijn kamervol tapijt , (Wijt:
Maekt, door bacrlchoonenglans,ecn drocvegccltver-
„En keilen voor'ct oog fijn groufacm bcclt , voorwacr Mijn ganfehc lcdckant ruyekt na de focte kruyoco,
» VVy Uep en uyt ons felf , van fchrick en enckcl vacr. Die ons van verre fent het heetc lant van 't Zuyden
Bb j Mijn
S E L F - S T R Y T.
Mijn lakens zijn vol geur, en niet ccn eenig deel Gy ilelt my voor het oog, vermaeck van dertcl (pd,
Dar niet en heeft de reuck van balfcm en canccl. Doch laet on-aen-gcroert dc pijnen van de hel.
Wat valter meer te doen, als in dc lachte phiymen Dies, hoe uw gladde tong dc lullen weet te pnjfen,
Tc kniypcn fonder vrees en dacr tc liggen luymcn
,
Noch kan in mijn gemoet geen luit tot luiten rijfen,
Te Remmen in genucht, te biuflehen onfc vlam? Want lchoon'dc geyle vrcugt is foct in uwen iin,
Wat liaet gy dus vert liegt het heek is van den dam.
,
Ick vinder evenwel veel bitterheden in
Mijn man gact' alle dacg gelijck wy bcydc weten J Als ick'cr macr op denck, mijn heit begint te beven:
(
Nu bv dc Koningin, dan by den Koning eten, Dit ftaet in mijn gemoet, als met ccn pen, gefelircvcn,
Nii by den jongen Prins, dan by een ander heer, „Die focken hun vermaek ontrent eens anders wijf,
Wy hebben "thuys alleen; kom aen, wat wildymecr? „Die fpelen met hacr ziel, en lollen met had lijf.
Kom aen, cn voor 'thciluyt, vervoegt 0 na mijn kamer, De vreefe van den man , wiens eerc wert genomen
Wacr toe hier lang gcilacn ? wat hoeft ge bij! of hamer? „ Moet llaeg cn t 'aller itont de Ltnckers ovcr-komen
Roer drymael aen dc klink, en blijf een weinig ilacn, „ Die toeken vuil bejag, hacr ganlchc bloct vcrichiet
En klop dan noch een reys, dc deur fal open gaen. „Op 'truyuen van een blat, op't drillen van een riet;
Laet dat n loofe zijn, en kom dacr op getreden „Sy fehficken voor ccn beclt, fy beven voor de mueren,
Met onbeich roomden geelt, wy lullen jac belleden „Sy houden voor verdacht, cn vrienden, en gebucren.
Een uurtjen twee of dry in lullen van de jeugt
, „Ach! ongcruften ftant! wie dattcr komt of gaet,
Veel hebben dit gewenfeht } gy zyt alleen' die mengt. „Haer krachten zijn beroert, hacr herte leyt cn ilact.
Wel aen, kom dacr ick leg , en londcr meer te vragen, „ De fnegen yver-gcclt bel pier. met hondert oogen
Gaet in, cn fluyt dc deur. Wy hebbent wel tc wagen, „Sijn wijf cn haren pol, om niet tc zijn bedrogen,
Nadien het ganfeh beuag ons lockt tot focte ruil. „En Joo hy nu of dan hacr eens betrappen mag,
Een bed vol rijck gcwact,ccn woon-plaets van.de Iuft. „Gewis hacr beydcr lijf cn is macr ccne llag.
Nu denkt, ofPotiphar maereenmae) kreeg vermoeden
Van dit onecrliek fpel, wat beul, wat felle roeden,
J O S E P H. Wat galgc, kniysofradt, wat uytgefochtc pijn
Sou voor een fnoode ilacf genoegiaem konnen zijn?
Wat fou den feilen loop van lïjnc gramlchap llillen?
GYEn heft my veel te hoog den kamer, lof van
gaet hier in te werek, gelijck de loofc kramer,
uwe
Hy llccptc my dacr heen, om levendig te villen,
Die wel het fchoonfte deel van fijne wacr ontdeckt, Hy greep my by den hals, cn metten ccriten iteeck
Macr laet aen niemant ficn al wattcr is bcvleckt. Sneed' van mijn leden af al wat een man gelecck.
Gy poogt my, door dc luft, tot uwen wil te krygen. Hy Hack my aen het fpït , cn liet mijn lichaem braden,
Maer 'tquettcn van dc ziel, dat kont gy wel veriV" wijgcn: En dedc met het vlecfch fijn hondc-kot verfadeni
In 't korte, Wat'er oyt voor (troffen zijn bedacht, Sal ruften? niet aUöo; wat fal tl rufte geven,
Die lbuden.t'my rider pijn, dan werden voortgebragt, Die niet als tot verdriet cn fult op aerden leven?
(a'iNogwcctick,loudeman fijn gramlchap niet bedaren, Sult leven? nictalfoo; hoe kander leven zijn,
Maer , tot ccn meerder wrack , 't gcraemtc doen vergaren, Dacr niet cn doot, cn doodelickc pijn?
is als
En bi engen wederom de leden over ccn Dit vel, cn watje mijn aengciicht bedecken,
fiet
En maken voor fnc-vrou een fctcl van het been, Sal u, rampfalig wijf, dan voor ccn masker ltrcckcn.
Een fctcl , foo bercydt dat
gy gchcelc dagen Wat fchrickt u hert, mc-vrou? het is dc rechte vont
Suk fitten in het rif, als mette doot beliegen, Omdan noch met u lief te leggen mont aen mont.
Een fctcl, foo bereyt, dat Ichoon al ben ick doot, Dit hooft-fchccl lal u zijn een kop om uyt tc drincken,
Uw ongeluckig lijf lal rullen in mijn fchootj Om met een eeuwig leed uw vreugden re gcdir.ckcn:
Dit hayr dat ick nu dracg,fal,nacrdes hofs gebruyek,
(*) Gd^k hier voren P ag. 193. de vTeefchelijckc dert cl heden
befuyfricr Jtmkheyi hy Sephyraop het herTdijckde u m nooreeildr tot
der on- Aen uwen kalen kop dan weien ccn paruyek: {h)
acnlockingc der lelver , lun wert hier in tegendeel "dc uytkomrtc
'van (i) 'lis eeriijrs by vele vokken gVDruyckclrjck gewcefl .dat een man
vuyle Juli 0,1 het grouwclijkitc vertoont, om door deyiTdik-!;hcvr.1<:r
üjn wijf in overi'pel bevonden hebbende dcfclvelelis vermocht teftraf-
,
ftraffc, de ledijckheyt van dc daet aen tc wijten; cndc'lm-jni
hd-hc-n fen; tot wekken eynde hy onder andere hacr het hayr op dc kanweii
cc Ueflichbcis der ïichilder-koiill , btyJc de voorn, invallen
dek met geheel kael dede afickecren. Cyfnui titii. de fpenf. c*p. ;. die de rede-
ccn byfondere rUre uytgtbedi.
nen, waerora ful Jts gd'dtiedde, gclecrdclijck veiklaert.
Mijn
SËLF-STRYT. I97
Mijn trojt, als leer bcreyt , (al ganfche dagen hangen, ,,Sy roepen regt en wraek,nolt hertbewuft
van quaM,
Dacr n ellendig lijf lal eeuwig zi jn gevangen ,
Kreeg mam eygen hot ccn vonnis t'fijnder bact.
En "t lal op lbo een wijs vait welen acn 't gebou, „ l'oog al u hnckcrny in t duylter weg te fteken
Ais of het met den arm u noch omhellen won. „Graef in een diepe kuyl uw ichandelicke ftreken
Maer als de droeve «acht komt uyttcr zee gerefen, „ Vcrdonckcrt 11 Gewect al pijnt gy 't noch foo
:
Teer,
Dan la! dit eygen vel u decklel moeten welen: „ Gy wiegt het wel in llaep , macr doot het nimmermeer,
En lbo gy vraegt wacrom dit alles wert gedacn
, ? „Godt fal, door fijnen geelt, in 't hollte van de nachten*
Denckt wat gy nu begeert, gy fuh het wel verftaen. „ Met ongewoone lchrick beroeren u gedachten,
Wat (bud'ik, nietig menfeh in dit verdriet beginnen.
! „Ontfetten uwe ziel, cn halen acn den dag
Die noch een wrecder beul fou dragen in de finnen, Al wat vun langer-hant dacr in gedoken lag.
Die noch een iwaerdcr fmert fou voelen in den geeft? „Wat fockt gy valt befcheit van Godcs eeuwig wcfen>
„Een hert, bewull van quaet, dat pijnigtaldenneclt. „Gykonnct, domme menfeh, in uwen boefem leien,
Doch fchoon ik wert betrapt, en op het fcyt bevonden, „ Ontlluy t macr u gemoct , itracx fult gy lijn gewis
En foo van Honden aen in 't duylter graf geibnden, „Dat Godt in uwe ziel, en in den hemel is.
Gelijck in dit geval niet lelden wert gedacn, Soo haeft een dertci wigt maer op cn hout van mallen,
Denck, hoe mijn laken dan voor Gode fouden ftacn. Stracx komt ccn droef berou op fijn gewrigtcn vallen,
„ Dc boom blijft even lbo gelijck hy is gevallen. „En knacgt hem in dc borft , doorwandelt vlees , en
„ Dc menfeh gelijk hy ltcrft. Wee hem die in het mallen,
, ! bloet,
„En midden in den brant , daerin hy leyt en wroet, „En fet hem nngt en dag een prang aen fijn gemoet.
„Braektuyt, met cenen fwalp, lijn leven ende bloct. Wie voelt geen innig leet, wanneer voorlede luiten,
„ Soodanig als de menfeh lcyt af fijn i'wackc leden, Door wioegL-n van den geelt , den ganichen menfeh
„Soodanig lal dc menfeh voor Codes oordcel treden: ontmften ?
„Soodanig als dc menfeh daclt neder in het graf, „Socckt vreugde, foo gy wilt,noyt is'er fondacr bly,
„Soo rijft hy weder op tot vreugd' of droeve ftraf. „ Noyt is een quaet gemoet van binne-koortfen vry.
Hoe fok gy,dcrtel vlees, voor Codes throon verlchijncn, Gae nu, gae uwen gang, doe vry dcsvleefch behagen,
Die Iccfdct als een mol , cn ftorft gelijck de lwijncn? Uyt een foo korten vreugt ontltaet geducrigh knagen,
Hoe lal u naccktc ziel dan voor het ooidcel Jtaen, „Ecu pynbanek voor de ziel, een innerlijk ellend',
Als 't boeck van u Gewcet fat werden opgedacn? „Een worm die niet en fterft , een gccflel ibnder end.
Hocfullen, in 't gericht, uw nackte leden beven, Indien gy.vceldc ibeckt,cn wütin vreugden fwemmen,
Wanneer uw ganlch bedrijf lal voor u ltaen gefchrevcn? Wel aen, verdwaclde menfeh , maeckt uwe lult te tem-
En voor den grootcn Godt fal over zijn gebracht „ Betoom uw dertel oog , en trede metten voet (men>
Al wat gy hebt gedacn, cn wat gy hebt gedacht? Het onbefuvfde vier, dat ketclt uw gemoct.
Hoe (u!t gy , dertel vlecfch , hoe fult gy konnen dragen „ Watisvan'swerelts vreugt ? de jeugtishaclt verdwenen.
De Ichrickelicke Hem , die u tal nederlagen „ En met de fnelle jeugt gaet ooek dc vreugt dacr henen:
Jn 't dieplte van den poel, een woon-plaets van ellend „ En als ons korten dag ten avont is' gegaen,
Een iterven fonder doot, een pijne fondcr end? „ Was 't vreugde, was 'tverdrict, het ifter med' gedacn,
„Bcnaeutheyt in den geelt, amechtighcyt der zielen, „ Wcl-doen is hcrten-lult: fijn driften t'overwinnen,
„ Vcilmachtheyt aen het lijf, fal yder een vernielen, „Dat is een hemels dau, die over onfe finnen
„ Die na des wcrclts loop hier in den vlcclchc leeft, „Gefegen uyt dc lucht, doet alle quael vergaenj
„En met een booten wil aen acrdf'che luiten kleeft. „Daer is geen meerder luit als lult te wederftaen.
2. Gy noemt my ilccht en bot. Wat ifler aen gelegen? „O
noyt volprcfen vreugt, gcrullheyt dew Gewiiren,
—— INJH UI ULJ i LIJ WtgCII „ Wie van gelbnt verltant, wie foud u willen milTen
,
Gyjcgt my fmadig aen dat ick een dromer ben, „ Voor al dat by den menfeh geacht is aldermeett ?
Maer weer, dat ik voor al geen hoogcr naem en ken. „ Al wat onsregt vermaekt,komt uyt een rcynengeeft.
Het mag acn u Mevrou, en wie het wil, mishagen,
lek lal dit voor een kroon op mijnen hoofde dragen, S E P Y H A, R
En loven des den Heer: hier door ben ick gewis
Dat Godes weerde Geeft in mijne wegen is. dan de gunlt te fwack om mijn bcleyt te ftijven,
„Al komt een diepe flaep van boven af gefegen, ISSoo moet ick dele facck op ander gronden drijven.
„Wanneer dit fwacke lijf dacr henen is gelegen, Ick weet dat menig pcert niet eer en plag re gaen,
„Dcziel, ons wccrlte nant, 't onftcrfelickc deel, Voor dat het fich dc fpoor voelt in de lenden ilaen.
„En fluimert nimmc^rnccr, maer blijft in hacr geheel, „Hoor Jofeph, als een vrouw foohoog begint te
branden,
Door droomen in der nucht , en wonderbacr gefichtcn „ Dat fy haer teeren fchoot , haer ceie wil verpanden
Werd tck in my gewaer den Vader van de lichten „Aen yemant dicfe mint, cn dat het haer miiluckt
En als ccn ander mcnlch in 't bedde leyt cn wroet, „Soo wertfe van de (jttjf als buytcn haer gemekt,
Dan komt die hoge geelt, cn fpreckt inmijn gemoet, „Sy ipout dan vier cn vlam, fy vint verfchcyde
itreken.
l)ntdela niet klacr befchek, wat^my^ en ander lieden, „Om aen hacr beften vrient hacr leet temogen wreken'
Wat ganfche landen deur, na defen fal gefchieden: „Sy loopt den ganfehen dag uytlinnig en vcrwoet,
Dies dank ik mijnen Godt, want geen foo grooten „Öm, wacrfe macr en kan , te koelen haren moet.
eer,
Als wat gebeuren fal te weten van den Heer. „Hoe foeter dat de wijn in 't eerlle wert bevonden,
Al ben ik uytmijn Iant, door
droomen, weg gedreven, „Hoe dat hy fuerdcr is, wanneer hy is gefchonden.
tck lal eens wederom,
door droomen, zijn verheven; „Van afgefcyde min blijft veeltijts niet met al,
En die my dclè fmaet nu hebben acngcdacn, „Als doodelick vergif, cn uytgefpogen gal. (a)
C llcn nadcrn:int m
M ubicden
My 'j y komen bidden acn Dit hangt u over 't hooft , foo
gy dq foetc nachten
met ootmoet, en tranen, en gelchcncken De panden mijner gunlt, moctwillens foud verachten:
;
Tijf V T
lCt
' w '' ooc It dan het quadc niet gcdcnckcn Hou feker, dat ioo haclt gy die ontfeggen lult,
gWrckcn mi n verdriet, macr met een figt gemoct Gy u lult fien vervoert, in druck cn onverduit.
*15 H i
«aertooncnallcgunft, gelijck men broeders doet. Ons tochten in 't gemeen gaen boven alle maten
D Ju! 1 3
nc c ™ c
,
voor my felfs ? wat troort voor mijn ge- Weet , dat van deler uyr mijn hact op u begint.
0t IC,i lcg U d 00|,I,
'
« :
Al
1,8 S E L F - S T R Y T
AI wat mijn lijf en ziel in lift of kracht vertrad», „ Die geen vermaek cn neemt , wanneer 't hem mag geben*
„'I cregtclijthy pijn,dienaercenlbetver(bek (ren:
Dat fal ik t'uwcr fmaet gacn brongen aen den dag.
Al waer een vinnigh hert tot quaer is i ngcl pannen j
„Gact , als ccn rechte nurek, ilacn pril) Ion in den hoek.
Houdt dacr een vrouwen hert vrv klockcr alsdc mannen; Dus luk gy met het fpit ganfeh dccrlijck zijn gcfinettn,
duet die wyft het uyt : Tot alle (boot bedrijf.
Hoe wol gy van 't gobraet noyt beet 011 hebt gegeten ;
De
Dus fult gy van don boor zi'jn in de floot gerucht,
Tot alle quact bcdroch', niet llimmcr als een wijf.
bedreven, Schoon dati'op lijnen gront noit peulen Jicht geplukt.
Is elders, waer het zy, cenboofe ftrceck
„Een boofwicht om mii'daot goknevelt en gebonden,
Die fal, door mijn bclcyt, u werden aengewrevcn.
„Denkt hier is nu de graf Van mijn voorleden fonden,
U werden ingebraut. Wat datje doet of feyt,
,
U komen tvgen op"; en leggen ftoul cn (lijf, „Tc peinfen op de vrcugt, te dencken op genuchten,
Dat de Joodfchc llaef wil dringen op het lijf.
my „Tc halen op de luit van lijn voor-leden tijt,
Ick ben nu op de loop, mijn ganfehc finnen hollen,
„Maer onverdiende itrafis'al tc grooten fpijt.
Dacr is geen houwen aen, 'mijn tochten moeten Tollen ALs nu dc lange pijn u 't hertc lal door-fuijden,
Dan fult gy op hét lell uit wec-moet noch belijden
Al wat de fpijc gebiedt. Voor my en is geen ruft,
'r. Is wraecke wat ick roep ;
of wel gewende luft. Al wat de Rechter vracgt, al is het noyt gefchiet,
„Wanneer een moedig hert in engte wort gedrongen, En dan is al u eer cn goeden naom tc niet.
„Dan komt'ct,mccr -als oyt,met kiagten uytgefprongen „Wat is van grooten roem ? wat van een ecrlick leven,
«En kielt ccn open lugt. Noyt hccft'crmcnlch bedacht, „Wanneer men vooreen guit wert tot do doot gedreven?
Wat door de lefte noot kan worden uytgewracht. „ Wat is van goede lol , wanneer men komt ten val ?
Ick wil , ick fal , ick moet dit ibick ten eynde brengen „Als 't eynde niet cn deugt , en deugt'er niet mot al.
Al foud' ick atrd', cn zee, cn vier, en lucht vermengen Het vlcclch is al tc fwack, en laet H piet bedriegen,
En ftortcn over hoop. Al zijt gy noch lbo prat, Al zijt gy fondcr fchult, do pïjne doet u liegen: ,
Al fegt gy drymacl neen, gn drymael boven dat, „Hoe menig eerlik man , hoe veel onichtildig bloet,
Noch lal iet verder gacn, cn doen gclijck de (langen, „Verneemt men hier cn daer, dat Lijden lijdon doet.
Die als fc met'et hooft zijn ergens in gevangen, Gact nu , ö ilegt-hooft , gaot , k ielt voor een jonge vrouwe,
Haer weeren met de iïcert. Als't immers weien moet, Voor lieffelik vermaek, ondank cn (waren rouwe,
Gy lult u (ch amper Neen, betalen met u bloet. Kielt droef heyt,voorgcniicht;kicllhact,voor (bete min,
Het moet'cr nu op ilacn, ik hender np gebeten, En wee, voor hcrte-ïull; en fchade voor gewin j
„Dc booshcyt hangt aen een , gclijck d ces goii de keten Kielt, voor een teeren arm, en voor fnceu-witte handen,
„Vanboven tot Donccn met Ichakcls is gehecht, Tc fitten in den (tock, tc liggen in dc bandon;
„Sond'isccn troifigdink , noyt ging het (onder knegt. Kieft voor ccn bed van dons, voor dekens van damail,
„Wie cens het quact begint, die moct'ct vorder wagen, Tc fitten op een rad, tc hangen aen oen bad.
,, Wie Ichijn van onlcluiltfockt, dient aldercerlttc klagen: Kielt voor ccn (beten (laep, onmcnicholickc pijnen}
„Want die met volle mont ccift luyde roepen kan, De prangen van dc banck, in plactfc van gordijnen?
Al is 't een rechten boef, het fclnjnt een ccrlijck man. Kielt voor een foet gewoel , een jammerlick getreurj
„ Die cens heeft ingigaen de ftrceck van ilimmc wegen, Ach tufTchcn dit en dat is al tc grooten keur.
.'
„En mach om geen bcdroch of leugens zijn verlegen; Ach 't! is ccn beter greep , een jonge vrou te lieven
„'t Moet al*,' t moet opdcbaen,om niettczijnbegekt; En my cn uwe jeugt met eenen tc gerieven,
„Wat dienter veel getclt? quact dient met quaet bedekt. Ais wel tc biullehen uyt, door enckcl onverftant,
Wanneer een grammen moet , en Daagt om uyt te voeten Dat in u lcyt cn fmoockt, cn in my leyt en brant.
Te Bonen zijn gepaert, wat kan Ie niet beroeren? Gy (Ier lbo menig menlch , by-naelt zijn ganfchelevcn,
Sy brecckt al wat fe rackt, gclijck een dondcr-flag, Met een bepechte planck door alle waters lwcvcn,
Hocjoleph, vrcell gy niet, gy weet wat iek vermag. En wagen lijf en ziel, alleen om kleyn gewin,
Denkt hoe u laken lfacn; mijn man lal my gclooven, Maer gr, indienjewoudt, wacrt rijeke door de min.
En n van Honden aen van alle goet bcroovcn Nu iek u gun mijn bed, 'foo kont gy licht bodenckon
Doenfteken in een kot, fbo donckcr als de nacht, Dat ick u alle dinck wil dacr-en-bovcn Ichenckcn.
Dacr nimmer gulde Ion, of manc weit verwacht. Soo haeit gy macr en wenckt , of opent uwen mont
Dacr lid ccn wrecden beul, met ongehoorde pijnen, Soo fal het uwe zijn al wat gy wenfehen kont.
U lichacm tacltcnaen, u geeftcn doen verdwijnen: Omhout my dele les. Kan iemant eens geraken
Dacr ial ccn wreede beul, een onbefchofte guyt, Tc jagen in het velt van dobbel jnc laken, li
U
grypen by den hals, u kleeren trecken uyt, Het is'cr med' gedacn het Wilt, het tamme Wilt
:
V douwen op de banck, u jonge leden binden, Hangt fijnen Jager aen, al wovt'ct lchoon gcvilt.
U, door fijn wreede konft, onmenlchclicken winden, „ Soo haelt een echte vrou is buyten echt ontloken
En recken ydcr lidt van hoofde tot de voet, „Dc gelt-fack heeft een gat , dc ipacr-pot is gebroken;
Gclijck men 't fachto was ontrent den vycre doet. „Dacrisin haren nacm noch gout , noch fchoonjuwccl,
Dacr lal een wreede beul , met naclden ende (pellen „ Of hare lieve pol en heeft hot belle deel.
U Heken in het lijf, u moede linnen qucllen, „Wat wilt gy dat ik fegh? Die iemant heeft gegeven
Uhouden van den llaep, en al den langen nacht „Dc fleste! van haer eer, die fchenkt hem daerbenevcn
Uy tmergen uwe jcugt , vcrtccrcn uwe kracht. „ Den lleutel van de kas , dacr fy haer geit in doet.
Daer lal een wrecden beul u lijf vol water gieten, „Gcmccnfchap in het bed , gcmccnlchap in het goet.
En fpringen op u biryck cn weder uyt doen fchieten
, En hebt gy noyt gchooit dat goet by een te rapen,
In "t korte, war men vim tot wrcc'dc pijnen nut, Te werden tot ccn vodl, alleen mot by te llapen,
Dat (al, op u alleen, dan worden uyrgeput. Is d'aldcrfoctite winlt, en lieffelijckltc vont,
Komt iemant van het volck u ondertuHchcn vragen, Die ecnigh geelligli quant fijn leven oyt beilont?
Wacrom u jcug.figh lijfdccs itrarte moet verdragen ; Indien ghy maer en wout mijn (bete lull behagen,
Scgh dan gclijck het is: Om
dat een fchoonc vrou Soo (buil gy , voor een boey , ccn goude keten dragen;
My boot haer (bete gunll, cn dat ick niet cn wou. Gy fond voortaen niet meer met dienen zijn geqiiclt,
O foutcloofc klap wie lal u niet begecken?
!
Macr op een vryen voet noch heden zijn geilelt:
Wie lal niet voor een klucht u dwalc dact vertrecken, Gv krecgh al wat gy wout. Ik foudc fchier of morgen
En leggen overluyt „ Het is een rechten bloet
:
U in des Konings hof ccn goeden itaet boforgen,
„ Die vrolijck mochtc zijn , en ltict het met dc voet ? Al nacr u eygen wenfeh. Gyliet het, dagh aen dai^h,
„Tc rechte, na my dunckt , tc rechte moet hy treuren, Wat ik by mijnen man, hy by den Prins , vermagh.
SELF-STRYT. 100
Ick fclve, waer liet noot, ging onfen Koning (preken, Nier onder leydt een knecht , die quant in
fwaren rouw,
lek weet dat my aldaer geen gunft en fal ontbreken: Ont dat hy_ bad te Heffijn Eer , fijn Hter
, fijn Frotrw.
Dus , lofeph , hebt gy Itift tot Vryheyt , Goct , en Eer Daer is een fcker Dier, bekleedt met fchoonc
vellen
Soo doet mm
dat ick fcg, cn ftracx zijt gy een heer. Dat,_lbo het iemant gaet ter aerden ncdcrftellcn,
Eu iprcyter modder om , gelijck een ronden dijck
J O S E P H. Soo datter gecnen wegh en zy als door bet ilijck
Het dier fal blijven llacn, jae liever liggen fterven,
gy dan met kracht my
HOe meinC
gen?
tot de luit te drin*
(gen;
Als door den vuylcn mis fijn bont te hen bederven.
Och of dit reyne dier, by ccnig kondig menfeh , {b)
Mcvroii,gy zijt verdoolt , „Geen liefde bet bacr dwin- Waer op mijn graf gemaelt dat waer mijn derde
!
Sy gaet maer daerfe wil. Noyt heeft het goeden aert wenich
„Dat met bedwongen fin te (amen is gepaert. Dit ftaet in my gcfët, ick lal den doot verkicfen
„Al drijft de blcckc vrees den menlch tot vreemde faken, Eer dat mijn cerbaer lijf fijn rcyiiheyt fal verhelen.
„ Noch kanfc niet met al ontrent de liefde maken. Ick wil veel eer, ick wil in lfucken zijn gcreckt,
„ De helde , vry van aert , cn pair op geen gebiet Als, door onkuys bejagh, mijn jeugt te fien bevleckt.
„De liefde, watje dreygt, cn vreclt de vreefe niet. Mcynt iemant dat dc vreugt van" fijne geyle nachten
Gy dient, met beter gront, uw faken acn te leggen; Sal in foo droeven ftact vervullen fijn gedachten,
Denk wat van ouden tijt het iprecckwoort plag te leggen: En laven hem de ziel in 't midden van dc ftraf?
„Al is de vryltcr llccg, noch WCttfé wel de bruyt. Hy dwaelt, gewis hy dwaelt , het loopter anders af.
'
„Maer wil de viyer niet, lbo is de vrïentfchap uyt. 'tls waer, een rcyn gemoet dat fonder fcluilt moet lijden,
„Geen man en wert verkragt. Ten ging hem noyt ter Voelt dickmacl in verdriet een fmakelick verblijden
„ Dieicmantmetgcwelt tot liefde wou bewegen; (degen Maer die o.m flim bedryf vervalt in fwaer gequel,
„Noyt joeg by met vermaek, of hadde goede vang, Voclr, boven alle pyn, de pyne van der hel.
„Die honden op bet wilt deed' lopen door bedwang. Mijn geeft op Godt gegrom , die fal my laten proeven
Gy dreygt my (foohetfchijnt)met veeldevhande plagen, Het leven in de doot; dien wil ick niet bedroeven,
uw quade luft: behagen
Indien ick niet cn wil ; Niet wijfen van der hant, niet maken ongeruft,
Gy fult my (foo gy legt) benemen naem en eer, Noch om gedrcygde ftraf, noch om beloofde luft.
En maken my verdacht in 'toog van mijnen heer.
Noch dit beweegt mijn hert. Hoe lal ick danbetrachten
Dat my een menfeh gebiedt ? en onder dies verachten
5 E P H Y R i
Godts noytvolprefen Wet?lbomoeftmijn deufighooft
Van herfens zijn ontbloot, van reden zijn berooft. NU kan ick over u met volle mont getuygen,
Dat Jofcph liever heeft te breken , als te buygcn
Sal ick een menfeh ontficn ? lal Jofcph moeten vieren Nu fie ick met'er daet, en klaerder als den dagh,
Een wilpclturigh wijf? het fwaüftc van de dieren? Wat in een hoofdigh menfeh een harde kop vermagh.
Een wankelbaer geitel? een haeit gebroken vat? Wat meugje van den Geelt foo wonder veel gewagen?
Neen, dat is ongerijmt. Mijn Godt , verhoede dat. Zijn tochten in den menfeh cn zijn maer finnc-vlagen,
Laet komen wat'er wil; laet alle fpotters rafen, Invallen van dc maen, kaitcelen in de lucht,
Laet fwarten achterklap met volle kaken blafen Onweerdigh (na my dimckt)dar iemant daerofn fucht.
Hacr doodclick vergif; laet kinders, man en wijf, 'tls fuyfclingh van breyn , die met een mottigh weder
My fpouwen op het hooft , cn treden op het lijf. Ons dcufig hooft befwaert, en fijgt in haeftcn neder
Al word' ick van de iinaet van alle kant bciprongen Wanneer een Ooftc-wint den droeven Hemel klaert;
Gebeten van de nijt, geileken van dc tongen, Hierom beangft te zijn is niet dc pijne wacrt.
Al fchict de fchimp hacr dracht, defpijt haerbittergal;
Des wereltS iehand of eer beweegt my niet met al. O S E P H.
J
„Die in fijn cygen hert onnofcl wen bevonden,
„Trotft, met de klare niaen, het keffen van de bonden,
„Onfchult yrceft geen gevaer. Een onbevlekt gemoet,
WAt
Ik
roert gy van den Geeft met onbefchoftc (treken?
bidd' u, fwygt'cr van of leert eeibiedig fpre-
,
Om dat hy liever hadd' te queelen in de pijn, Breng fuykcr, honig-racr, cn wat heeft (bete namen,
Als m onk'uyfche vreugt fijn leven Ianck te zijn. Breng lang cn fnaren-fpel , breng alle vreugt te famen,
Maer foo mijnvroome dact noch ecnmael wert geweten „Een itracltjcn dat de Geeft ontrent ons herten fchiet,
CGdijck een eerlick ftuck doch niet cn wert vergeten)
„ Macckt al des werelts luft, mm, als een cnckel niet.
Soo wenfeb ick dat
mijn heer my gund' een wcynigh
Wel acn, ick ben geiint hier nacrder van te 1 preken. Wy ficn den Medecijn met glocyend' yfers branden
Ick wil voor onfcn aert de facck eens nemen acn. Den delen acn het been, den gcenen acn dc handen,
7- Da, rdefen al gedaen. En evenwel nochtans is alle man bekent,
jflwatfy
'
genomen , Dat, van het ganfeh belcyt, gcnelen is het ent.
Al waer b hxeS gekomen ? Dc placftcr, wiens gebruyek is tegen het vcrvuylen,
Dies, t b, en fi/n Utjft$ Smcrt, alfic wort geleyt óp zeer cn etter-buylcn,
En vrae„ iet al gefeyt. Maer foo die woit gcbruykt ontrent dc gave huyt,
S. Nu weeft gy dar e Geeft, met al u (ware lallen, Men wort niet eens gewacr het bytcn van het kruyt.
En lactons eens de lacdt wat dieper ondcrtallcn. Gy roept, uw woort is hard , 'k cn kan het niet vcrtccrcn;
\V ; ;t dutgyfegt, dat yder met (ï|nbloet,
iluvret, 't Gebrek is in uw felfs, gv zijt vo! boofc fwceren,
Kn met fijn eygen vlecfch gcduciig llrydcn moet? „ Dc falvc van den Geelt, die u de pijn acndoet,
De vrede wert de menich ten hoogftcn aengeprefen „Waer u ccn herten-luit, had gy een gacf gemoct.
En men altijt kijft, hoe kan dacr vrede wcfen?
dacr
DaerItacg ccn vinnig hert is veerdig om te llacn, SEPHYRA.
Hoekan dacr ccnig deel naer lbcte liefde ilaen?
„De moet voor al van onfcn geeft beginnen,
liefde
„Daer leyt hacr ccrile gront. Wie kan ccn ander minnen,
HOe
Van
decrlïck ïs dc ftant, van die een ftrijdig woelen,
inncrlick gevecht gellacgh in haer" gevoelen!
„Die bitter, als ccn gal, met opgelet ten raet, Hoedecrlick isdcmenfch, die ccuwigh zijn vcrltant
„Sïjn eygen vlcefch bevecht, fijn cygen leden haet? Vint overhoop gcilclt, cn tegen ccn gekant?
Wie iflèr oyt gcwcell, wie ilfcr noch te vinden, Gy geeft, geftrenge Geeft , ons grootc ltof om klagen,
Die, met loo engen bant, fijn lullen wift te binden? Gy legt ons packen op, die niet cn zijn tc dragen,
Gclijck gv ilrenge Gccll ons poogt tc doen vcrflaen? Gy dringt cn dwingt dc menich tc vliegen nadc lucht,
Neen, 'tis maer raferny, ten k ander loo niet gacn. En fict dc fwarc klomp leyt in het Hof en lucht.
„Gcfcggclick tc zijn, gcvocgclick tc wcfen,
„ Een Rijck hoe rijck cn groot , moet feekeilijck vervallen,
Dat is een lïrhoonc deugt , van yder hoog geprefen , „Als borgerlijckc krijgh fit binnen op de wallen;
„Dat is de rechte greep om t'hiiys, en over al, ,, Geen lieden zijnder vaft, geen huy.sgefin bcllaet,
„ Waer dat men henen gact , te weien lief-getal. Daer borgcrlijcke twilt geducrig omme-gact.
„Een die met reden weet te nemen cn te geven, Hoe lal dit klcyn begrijp, ons bodem, ons gemoeden,
„Naer tijt cn ftont gebict, die is bcc|uaem te leven ; Ons hert een tanger lidt, van binnen kouncn voeden
„ Die weet den regten ftrcek , en ver den beften voet Een onderling gevecht, een inncrlick ellcnd',
„Hoe dat men mettcr eer bymenichen wooncn moet, Een tweedragt ibnder ruil, ccn oorlog ibndcr end'?
„Die naer des wcrelts loop fijn laken weet te voegen, „Eylacs! wat is de menich ? ccn wint, cenroock, een
, Vint yders goede gunft, cn evgen wel genoegen;
wafem
„Maer eeuwig over-dwers te liggen in de iack, „Een fchaduw fondcr lijf, cendau, ccn milt, cenafem,
, Is voor een yder menich. een laltig ongemack.
„ Een damp, ccn fehralelugt, een teer, ccn nietig vat,
„ Een bmofen aerden pot, een, ick cn weet niet wat.
J O S E P^H. Gewis, indien gy wilt dit kranekc maekfcl dwingen
Met lbo bcnauden pracm, het moctaen ftucken lp ringen
DAer wen ( gclijck gy fegt ) van vrede veel geleien Al watter is ontrent, en berllcn met getier,
Maer eendracht met de fond' , foud' dat dc vrede Gclijck het aertri|ck fcheurt, van opgedreven vier.
welen Wat wil men dat dé menich fi|n hertc fal verkrachten?
Die Godt ons wyfl cn pryft? kanduyfternis cn licht, Bellrijdeu fijn gemoet, bevechten fijn gedachten?
Kan water ende vier te liimen zi|n verplicht? Slaen met fijn cygen gccll, en viseren alle tijt
„ Kan ycmant, wie hy zy , kan ytmant ractlacm vinden, ln dcfen klcyncn romp een inncrlijekcn ftrijt?
„Sich met een dooden romp acn ecu tc laten binden? „Al wat men menfehen noemt, is vaneen vrou gekomen,
„Kan ycmant fris en fray, vol levens en gefont, „Die door ccn v levers tong foo hacll was ingenomen,
„Gacn liggen hooft acn hooft, invoegen montaenmont „Die dooreen léhoonc vrucht lbo lichte was bekoort;
„Met
„ Wy fijn van vrouwenacit, wy vallen door eenwourt.
cenig ftinekend' kreng, een lirhacm fondcr zielen,
„Vol yrTeli)cken ftanck , daer uyr de maden krielen , Al wat van katten komt dat is gcfint te muvfen,
„Gclijck men, bieren dacr, liet liggen op een rat? Wie kan fijn eygen hert, lijn welen doen verhuyfen?
„ Die met dc tonden heult, doet vuvlder dinck als dat. Wie kan fijn" eerlte gront, lijnoorfpronck, lijn begin,
Sal ycmant in lijn huys een vuyle boef gehengen
Verjagen uyt hacr placts, cn fetten uyt den fin?
D'C beminde vrou tracht om
fijn
Sal d'Ovcrhcit een
hacr eer tc brengen." Wy fijn van wccckc Hof, in gcyle hift gewonnen,
gnyt, gencigt tot n t cn brant,
Gemolckcn als de melek, als kaes byeen geronnen,
Met vreden laten gra, cn dulden in het bat?
Gedragen in den buyck,door fogh, cn pap gevoedt:
Sal ycmant in fijn kleet het broctfel van dc (langen,
Met lang in llacpgcwiegt;in 't korte, vlcetch enbloct.
Vol doodelick vergif, al ibetjens laten hangen,
Rn gacn foo druypen heen? neen, neen, het echte wyf
Wat wil dit kranck gcllel lijn leden dus beklemmen,
En met lbo nauwen dwanck li|ii domme finnen temmen,
Staet met ccn lïchte-koy gediicrii- in gekyf,
„Zijns willens meeller zijn is al tc grooten wenfeh:
„Gefeggelick tc zijn, cn bet u niet bedriegen
„En is niet ons vernuft in flacp tc laten wiegen, „Om ltill tc wedcrllaen , niet Iwacker als dc menfeh.
Een fackel voor het volek dat in het duylter leyt. %„f t,fp;h„
Soo het my timer toe, hbouHms tt-ai
Wat heeft den hemel voor wat fal ons wedcr-varen !
onlfag,
OMili, als min Gecfl, u antwoort gevon mat.
Een Mager is bevrucht, en fal een Sone baren,
b. Neen Jofeph, dit geral en is maer tijt verloren,
Eenkint, een wonder kint , wort Ifraël gejont, lek lwecre by mi|n ziel , cn leg u van
Wiensnaem is eeuwig Godt, Vorlt van het nieu verbont. te voren,
Indien gy mijn vertbcck nu geen gehoor
Hy was vol (waren druck , van alle man vertreden en geeft,
Gy mcugt, gewis gy meugt, wel grauwen datje leeft.
Onweert, veracht, onteert, verwont in al de leden,
Onthout dit lefte woon. Maer wie til oyt
Hy loedt op fijnen hals, met een bewogen hett, Dat Jofeph fijnen ftaet van wclvaert (al
gelooven
De fuiact van onfe fchand' , de pijn van onfe fmerc. bernoven
Hy was van Godt geplaegt met vceierhande wonden, Omick en weet niet wat? neen
, ken ick fijnen aert,
Hy droeg op hem alleen de ltraf van al de fonden, Hylal my beter doen,, indien
hy lich bcdaert
Gy weit , mijn (octe vrient, door all'
omflandigheden,
Door lijn geleden fmert, en diep-gevoorde itraem,
1 ot vreught en heyl genoot, getogen cn
n W Y den grammen Godt geworden aengenacm. gebeden,
wWy jfwcefden hier cn daer door onbekende dalen, Vermag
Neem uw
,ck ycr op u, ick bidde, neem
het waer,
gcluck ter hant, en hoedt u voor gevacr.
dc ^ I,a cn doen, die fondcr herder dwalen
»i P ; Daer menig edelman , de bloem van
Maci hy, door fijnen geeft, en Goddclick dcfe landenf
bcleyt, Sich wcnlehte, voor altijt, te mogen
h h
>m van llu
-
3
^
acn cen ^ eter wc Dcre yt. acn verpanden
Tc houden voor fijn deel, tc kicfen voor firn vrou
ft
'ê c,f.iek een lam ter flagr-banck weg-gedreven, fcn ccnen locten nacht te koopen
Of als tonnofcl
I
,
met de trouj
fchaep den fcheerder opgegeven, Dat Potiphar met pyn, met bangigheyt
van finnen,
Met vreele, met gevaer, met vieriglick te
minnen,
kétnS dc " sdoolt Seflorven end: en hebben de be- Met ganlchc dagen langh ontrent mijn huys te
gacn,
en ë .„" 'ff? "™" * '
1
"' bbc " li
™ ,
e dic " • «nde gelooft, Met dickwils al den nacht voor mijne deur
te rLn,
Met kommer , met ootmoet , met fmaetheyt verdragen
J "
MB0 " d "«' dc Frorhaen des ouden
» te
T-llim-,
ftn ™ï '
J ',
P" ™' *
' '"!
°'"fi<nJ'£bsden »oo,fe„ ge.eeft.
f)»6eboone.
/™ „. Metlorgc, met verdriet, met veeldcrhande lagen,
f;n doo- fan Inden . £fc.,
v {'} Door de komlle Chrilli hebben alle geloovigc bclurtcn van Ver-
' l' °pear.dirge endc li;n ecuwjgb njek,
Kfji.öi.' ,
g Vellkalin Ë e dcs *"lhnts
' • ïernieasringe van
w:be Actor
Cc 2 Ten
SELF-STRYT.
Macr niet als Adam deed', die ging het wyfgelooven
Ten langea lellen kreeg , ja krecgh ter nauwer noot;
Dat {icgh ick ) komt u iclts gevallen in den fchoot Meer als den grooten Godt, cn liet zijn ziel bcroovcn,
Dat hijgt nacr uwe giinit, met inncrlijck verlangen, Om ick cn weet niet wat, van haren hoogitcu wcnicli.
Dat fpceli ontrent unet, en wenfeht te zijn gevangen, Oneyndelickc Godt , hoe wankel is dc menfeh
Dat hanght u om den hals, en opent u dc bacn, Dcwerclt, isdezeej de winden, onfefcylcn;
Die al de hooflchc jetigt wel hadde willen gacn, Her fchip ons dertel vleefch ; ons finnen, zijn de zcylcn;
Dat bid om u behulp, dat komt tot 11 gevloden, Dus varen wy daer heen, en als wy zijn in noot,
Dat kleeft u aen het lijf, en wort u aengeboden,
Dan is'cr acn het boort noch anckcr, noch piloot:
Niet om ie zijn uw vrou, macr om te zijn uw lief, Wanneer een kranck gemoet wi|ckt voor dc tellc baren,
Niet tot een praem van rrou,macr Hechts tot u gerief. Dan komt dc fncllc vloct noch hoogcr opgevaren;
Gy moeit wel zijn een Mode van alle vrcugt verltck.cn, Wanneer men itilte Ibekt, dan rylt'cr meer getier,
Hartncckigh, oiibcleeft, van hcushcyt afgeweken, En dat ons troollcn foud' is oly in het vycr.
Van mensheyt afgekeert , gy moeft wel zi jn een Jan Wanneer ick mijnen dorlt een weynig mevn tc koelen,
Onwccrdigh om den nacm tc dragen van een man Dan komr'cr meerder brant in mijn gewrigten woelen;
Gy moeft ja zijn een kluts, een fnl, een koelen trocver, Mijn fmakeloofc mont vint meer als honig-foet,
Onacrdigh als de zee , en doof gclijck een oever, Dat niet als enekcl gal cn fmaekt acn mijn gemoet.
En kont gelijck een vis, en bitter als de vloct Ick ben nu recht gcltelt, gcli|ck dc lieden plegen,
Gy moeit ja "zijn ccn deyn, een ongefoutcn Moet, Die, t'wijlcn fy tc bed, vol droomen, zijn gelegen,
Indien gy, houte-klacs, loo loeten broek vermuyldct, De nacht-meer overvalt, cn(foohctfchijntJvciTalt,(/iJ
En vloot wanneer ick roep , cn itont alleen en pruyldct, Hun dunckt dat haer de borlt met rotfen is bclalt.
Wanneer mijn vicrigh hert u fijne fmertcn klacgt; Sy luchten in den (lacp, fy fweetcn ende hygen,
Neen dat cn mag niet zijn, de kanfle dient gewacgt. Om dit gcwcldigh pack van haren hals tc krijgen,
Wicn (bod' ccn focte lach niet inncrlijck bekoren? Sy roepen fondcr Item, cn woelen in de pijn,
Wicn foud* ccn gecitig oog niet door het herte boren? Macr, na ccn langen (trijt, fy blijven datlc zijn.
Niet drucken in het merg? wicn foud' een jongeblom Ick ben geli)ck een menfeh, die, door dc woclïe baren,
Niet rueken van den wegh, cn dryven om en om? Komt, met een fnclle wint, in haeftcn afgevaren,
Wie foud' ccn boertig jock, ccn loet cn geeitig mallen En fchnon hy tegen 'tfehip fijn raflc gangen roert,
Niet met den eerilcn iïoot in liefde doen vervallen ? Wort echter met dc ftroom te zee-waert in gevoert.
Wie fal, wanneer ick fprecck Gy zyt het die ick meen,
: Ick ben nu recht gclldt,gelijck mijn Vaders Moeder, (li)
Wie lal met Itucrgclaec voor antwoort feggen Neen ?
, , , Doe fy mijn Vader droeg, cn Efau lijnen broeder,
Wie fal ccn teeren arm, daer in hy leyt gevangen, En door een tegen-aert van dit onccnig pacr,
En die, gclijck ccn klis, blijft om en aen hem hangen, Werd', als ccn groot gewoel, in haren buyck gewaer.
Onweerdigh ruckcniw? wie faldcr van hem flaen Ach wat een vreemden krijg watvooreenfeldJacm woe-
!
Een jonck bcvalligh Dier, dat hem komt bidden aen ? len
Wacrtocditlaiigvcrhacl?'tis lang genoeg gefproken, Ruyft door mijn ganfeh vernuft ick fprekc van gevoelen.
!
'ris lang genoeg het hooft met dit en dat gebroken; Ach wonderbacr gevegt daer twee van eender dragt
.'
t'SaJoicph, voorbclluyt, ick ga nu wat terfy, Staen tcgens een gekant uyt al hacr ganfche magt
Macr fal van ftonden aen u weder komen by , Ach vrccfclick geval ick hebbe my tc wachten
! (ten,
Bedcnckt u onder dies, cn fpcclt niet meer den v-yicn, Niet voor ccn vremt gewclt, maer voor mijn eygen krach-
Gy kont nu, foo gy wilt, uw eygen vonnis wylen, Mijn boefem is het perk, mijn hert een open velt,
Uw cygen rechter zijn, ghy hebt in uwen fchoot Daer twee, gerect tc llaen, in wapens zijn gei telt.
Uw welvaert en bederf", uw leven en de doot. De Wet (<rl leert mijn gemoet dit fondig weien haten,
Mijn lult wil evenwel dc ibndc niet verlaten
Ick wenfche met den Geelt den rechten weg tc gacn,'
J O S E P H. Macr liet! 'taclwecrdig Vlees wil na de llinimebacn.
lek ben gclbnr, cn fieck ; gencfen, en verloren,
NUGy gelt'ct
liet
u , mijn ziel , nu gaet het acn
met wat een kracht het wijf wert acngcdrcvcn
uw leven Ick leev' , en ick ben doot ; ick ltcrv* , en werd' geboren;
Nu ben ick weder kloeck, dan wederom verflout,
Tot dolle raferny, gy fïct acn hacr gdact Nu bloodcr als ccn das, dan weder machtig flout.
En vreefelijck gebaer hoe dat uw fake (tact, lek lacch', cn ben bcdrocft;ick brand', en ick vcrvriclc;
Sy doet al wat fc kan, fy proeft met alle krachten) Ick ftac, en val daer heen; ick win, cn ick verlielê;
Met allerley gewclt, te fwacken uw gedachten, Ick hakc nacr geneucht, gedreven van dc jeugt,
Te krenken uwen Geelt} dies brengttc voor den dagh In tranen evenwel leyt my de meellc vrcucht.
Al wai'cr eenigilns haer fake llyvcn magh. Wie heeft fijn leven oyt foo vreemden (liick gdefen?
Dan Ibcktie my den luit met bidden in te prenten, Mijn fieckte wort, cylaes! door fieck tc zijn gcnclcn,
Dan komtfc mv acn boort met felle dreigementen Door kranck te zijn gehcclt; ick werde jae gefont,
Dan weder met gcfmccck , dan weder met gewclt, Niet door een loet onthacl , maer dooreen verfche wond.
Wie tbud' in dit geval niet werden nccrgevelt? Ick drijv',cn werd' gejaegt ; ick ltoot,cn wert geil agen ;
Met wat een fchooncn glans ,met wat een fchvn van reden Mijn weerdite deel van al cn kan my niet behagen;
Met wat een llim bclevt wort cerbaerheyt b'cftrcdcn? lek ben mijn eyge llacf, ick diene mijnen knecht,
7)c weg is glibbcrglat: Een die niet valt en ftont,
En die my naclt Dcitaet, is die my meelt bevecht,
Sou licht, in dit geval, vervallen tot den gront.
Die treckt mv hier en daer, die ruckt my op en neder,
Hoe wert mijn wanckcl hert «cducrig omgcdrcvenl Die drijft my hoog cn laeg, dieileurt my ginscn wederj
Hoe wert het neergedouwt , cn weder opgeheven!
Het dracg t , cylaes het draegt , meer ah het dragen kan.
! («) De mchl-mcrry is
Het fmlebolt cn Iwiert, gdijek een droncken man. fan de acht crlle declcn 1
Mijn Eva pooght my ftacgh hacr appel acn tc pryfen, onder eemgh groot gewkhte l'muort, ofte geworght wort.
(l>) Bel'chrijvmge van den Tivcevoudlgtn inenfrhe , d)t is , vin de
En komt my lehicr geltaeg , als n t den vinger, wyfen ftrijdigc genegentheden van Vlecl'ch cn Geelt , in dc ziele woelende,
Nu haren iehoonen glans, cn dan hacr (beten tmaek, van dc wekke Piulii' Ruin. 7. vers 14. Iprceckr.
Macr fict! het is dc doot, foo ick de vrucht genaekr, (0 Niet de Wet Mofil ( wekke Mofes ecift 6> jaren na Jnfephi
doodt is geboren invoegen dat de wet op den hergh Sinai eeril isge-
Het tal, indien ick cct, ick weet, het fal my rouwen ,
Nu ben ick als een prins , ftracx weder niet met allen j Ik voel een foete dauw', ik voel een fcldfacm werk,
Nu uac ick als een rots , dan ligg' ick neergevallen ; In di-oefheyt werd ikbly, inkrankhcit ben ik
ltcrk.
Nujac, dan weder Neen ; nu voert, dan veder ftil: Wel op dan, mijn gemoet, neem waer den rijken fegen
Mijn hert is ebb' en vloet ; 'ken weet niet wat ik wil. Die op u nedcrdaelt, gaet uwen Heylant tegen,
Wat dientcr meer gefcyt ? mijn bodem kan niet vaten Recht op uwfiappc knien: Godt fpreekt tot uwen fin,
Mijn grondeloos gepeys , ten weet niet vacr te laten Godt klopt aen uw gemoet; wel op, cn laet hem in.
Dc tochten van de luft. Al wat het ooge fiet, V\ at blijft de vuylc lult noch in uw hei-flens
malen ?
En wat het vlccfch begeert, en wil dc Reden niet. lek voel een ander vyer op mijn gewrichten dalen
Wat ben ik voor een dinck hoe fwacr om af tc malen
!
Ik voel een nieuwen geeft , een meer als menfehen
kragtj
Watfpook woont in mijn
at pook yoontinmijn ziel! vic
ziel wie kan
kanhet
het regt
reet verhalen?
verhalen' Die, tot mijn onderftant, van boven wert gewn
,
ondei'ftant gewragt
Haltquaet, balfgoet, half dwacs ?
, haltvroct, half Gelijck de nieuwe moft, (die, eer hy is verlaten
mcnlch, half beeft Lcyt met ecn
*
t k cn j
vaten,
Halik!oeck,haiycranck, half recht, halfmanck,half Nu over hoopgevoen,
gevoert, dan weder
veder neer geperft,
_
geperft
vlccfch, half Geeft,
Tot, na een langh gewoel, het ox-hoort open berft)
Wat niet in dit gevacr? ick vil gaen ncdcr-knielcn Komt , met een Ihel gedruys , nu los en onbedwongen,
Voor mijnen groten Godt , cn hem van ganfeher zielen Gcbortel uyt het vat, en in de lucht gefprongen,
Gacn roepen my ter hulp; Hy is, die in den'rtrijt Soa dat des Kuypcrs gaft kan hooren aen de klanck,
Ons geeft ecn mannen hert , cn voor den val bevrijt. Dat nu het ede! nat is buyten fijn bedwanck.
Hy is die kracht verleent
, en ftijft ons fwackc leden, Soo gaet het met den Geeft: nu !eit hy fchier verdveneii^'
\\ annecr wy
tot hem gaen met fmecken cn gebeden, Dan grijpt hy veder moet , nu valt hy plat daer henen,
„Geen fonde komter oyt foo hart gedrongen aen, Dan rijft hy weder op, tot dat hy met gewelt,
„ Is Godt ons toeverlact, haer priekel fal vergacn. Door Godes hant gertijft, ten lellen houdt het velt
Wel aen, 't is meer als tijt tot Gode fich te geven, Ten leften baert fijn kracht , en, hooger als de bergen,
Ten eyndc my den geeft niet werde wech gedreven. Gaet, als een dapper belt, de ganfehc werelt tergen,
Wel aen , mijn Godt , mi jn heyl
, mijn troofter in de noot Grijpr,met een rtotit gemoet, fijn tochten by de kop,
Geeft dat ick mag bcitacn in defen harden rtoot.
Geef dat ick ganfeh het rot van defe flimme tochten,
(a) Stoot dcrtelheyt daer heen, en fitter boven op. I
Wat reft'er nu te doen? fal dit mijn hert bewegen,
Wacr door mijn fwackc ziel wert deerlik acngcvngtcn, Dat haer Mevrouv vertoont foo fter tot my genegen?
Met kracht mag drijven uyt en treden motte voet, , Sal haer uytfiiwigh vyer my dryven tot de min,
En uw mag dragen op een onbefmet gemoet. Of fal het zijn een toom om my te binden in ?
Ik ben, eylaes ik ben ganfeh deerlik weg gcfonken (/;)
!
Wat is'er vuylder dinck , als dat een wijf gaet vcylen
In kuylen vol gevaer ick lcggc fchier verdroncken
, Haer fchoot , haer eygen vlees ? en komt met volle feilen
ln ongcfonden rtanck van 't grondeloofe llijck: Van uytgelatcn drift op yemant dringen aen,
Indien gy niet cn helpt, gewis ick ben een lijck,
Haer eygen koppelers' , haer eygen roffiaen ?
Wat iffet van den menfeh ? fijn alderbeftc gronden
Wat monftcr ecn wijf, die,
is als de kriele teven,
Zijn als ecn dreckig klcet , bevlekt met vuylc Ibndcn
Door fchaemteloofen brant daer henen wert gedreven
ï
Sijn deugt en hoogttc tucht, is maer een dorre blar,
En ranft de mannen aen , en eyfcht met ftout gebaer'
Eylaes! wat is dc menfeh meer als een aerden vat?
Dat, offy 'tal begeert, noch'bell gefvegen waer? "
„Ook als ecu echte man van rcync liefde fpreckt. En of fy kreet van fpijt, cn maektc groot gcluyt,
een vuvl bcj.igh nacr ander luydcn wyven Als 't immers welen moeit ik ltreck ten huyien uyt.
„ Ach ! 't is
,
Neen-, dieren is geen kans-, uw vycr is uytgcblult Of Joleph geluk moctwillcns fal ontvlicn.
lijn
Uw pricke! is verftmnpt, uw banden afgcflctcn, Wel acn , volmacktc ziel , fchoon boven alle Ichoone,
Uw tochten wech gejacght, uw jcukltTuy tgebeten Mijns herten grootlte vreugt, mijn hoop, mijn hooglte
Uw vlam en macr roock is ,uw kolen enkel as kroone , (nill,
lek ben een ander mcnlch, als ick te voren was. Mijnhcvl, mijn toeverlact, mijntrooft, mijnfoetllc
Ravot Her, Tafel-vlieg, Nacht-liefftcr, Buyk-goddinnc, Mijnlicfde,mijnvcrmack,mijnwênfeh,mijndiepltelulti
Mont-fpeelftcr,\Vceldc-l'.int,Sliiyn-/ic]c,Schcnuc-minnc, O winkel van vcrltant, 6 geelt in als bedreven,
Tucht- hactltcr, Schotc-bol , Korthieldc, Glibber- voer, 0 adem mijner ziel ó vocdfel van mijn leven
,
Gck-fchccrlt.cr,Lichic-koy , Sleep- lenden, Labbc-foct, O vonck van mijnen brant, ö llcutcl van mijn hert,
Wat komtgv my acn boort, met uw vervacrlijk dreygen? Die lang gebeden zijt, cn noyt verbeden weft,
'k En palier niet meer op, 'k cn ben niet meer u eygen. Tk maen u op de gunit van mijner hant ontfangen,
Gv lult na delen tijd , 't zy datje wilt of niet Op uw beleefden geelt, op mijn bedroeft verlangen,
Gy fult van nu voortacn ltaen onder mijn gebiedt. Op uw mec-wcerdigh hert, op mijn ontltckcn bloet,
Gv lult uw fnoode drift, cn rocckclooie ilrcken, Op uwen lachten aert, op mijn ontltclt gemoet,
Gy fult uw dollen loop nalaten cn verbreken, Op uw bcgaefdc ziel van ydcr een geprelen , ,
Gv lult , onttuvmigh wicht gy fult van nu voortacn Op mijnen hecten brant, op uw bcvalligh wefen,
,
Geen kromme fprongen doen, geenquade wegengacn, Op mijn bedrukt gepeyns, op u vermaerde deugt,
Ik ben voor mijnen Godt, met vaft bcracr, getreden, Heb deerenis met my, cn mijne groene jeugt,
Ik heb om lïjne gunft uyt al mijn hert gebeden, Heb deerenis met my en dele tccre wangen ,
Ik heb met mijnen geelt gemackt een nicu verbont Met tranen (ibogylïct) om uwent wil Behangen,
Niet meer te willen zijn een Have van dc fond'. Heb deerenis met my, cn defen droeven gcell,
Ik heb, in grootcn ernit, een dieren eedt gefworen, Die niet als ti cn lieft, cn niet als u en vrcclt,
Dat my geen vuvle luit voortacn en fal bekoren, Heb deerenis, ik bid, met dit verdrictigh luchten,
Dat my geen kriele lln, geen ander flim gebrek En met den droeven Hant van mijn ellendig duchten,
Sal onder lijn gebiedt doen buygen mijnen ncck. Heb deerenis, ó vrient, met ccn verliefde vrou,
Ik ben met mijn gelicht, voor al mijn levens dagen, Die buytcn uwe gunit geen ure leven wou
Getreden ingefpreck, en valtelijk verdragen, Heb deerenis met my, 'k en kan 't niet langer berden.
Dat mipi vermeten oog geen maegt of Ichoone vrou, Ik fijgc naer het graf, wat fal 't van my gewerden?
Met kctcling van lult, voortacn bclonckcn fou. Ik lterve dacr ik gac heb deerenis met my, :
Ik heb van mijn gehoor wel itiengelijk bedongen, En ftclt mijn trcurigh hert eens van fijn qualcn vry.
Niet meer tc laten in 't gefmeck van gladde rongen, Gy ziet mijn droef gebacr, gv (Iet mijn tranen rollen,
Verleydilcrs van de jcugt : Ik heb mijn rechterhant Mijn oogen vol verdriets, mijn kaken opgefwollen,
Met onbewogen tucht verfcgclt cn verpant. Mijn geeft vol minne-brant , gy lïct mijn herte llaen,
Ik heb acn mijn gemoet wel hoogh en dier bevolen Hoe kont gy noch foo koel , foo ftille blijven ltaen ? J
Dat my dit wceligh hert niet meer en word' ontftolenj Hoe kont gy , jonger helt , hoe kont gy noch gelaten
Ik heb mijn wilt gepcys met palen valt gefet Dit voor u geniaekt, tc grijpen en tc vaten,
lijf,
Mymaken uyt de wegh , ten belten dat ik mocht. ren tijden een borger vin Komen , een Kat by ongeluk gednot heb-
bende, vjn de Gemeente is verlVhcurt gcwcclt hel wekke Diod. üt-
En of fy met haer hant mijn klcct bcllont tc vatcnj culus verhic.lt fclfs geilen te hebben.
E5S
SELF-STRYT.
*< Hy kropt zijn tochten in tot op het aldcrletten,
„Dc bnmtenwilvoor ecrit in 't jeugdig hout niet veilen,
„Haervoorfpoet,eercnftaet} haerhoogft
g cachtegoet.
-Gaet fchiehk op en néér, gelijk alsebb'
en vlo«
V lA. gewas het vyer eens heeft gevat,
het groen
„ Maer als Ik vas noch delen dagh tn hoogen ftaet
„ Soo »'er aen den heert geen heeter brandt als dat. Nu lcgg' ik in het ftof, van boven neêr verheven
gedreven
Soo ("al 't met Jofcph gaen. Wel hebt gy voorgenomen Nu lijd' ik lbnder fchult een fehandelicften val,
Ia d'aldcrhoogftc trap
mijn brandt te laten komen, Oniekcr wat voor ramp my overkomen Gd.
Soo is 't dan nu genoegh, 't is nu de diepfte nootj Wat trek ik nu ter handt? lal ik, gelijk een hennen,
'c Is nu de jongfté
ilagh , 't is nu de lelie floot. Gaen bidden om genacd , en mijne ichult bekennen ?
Al waert gy van een becil in 't wilde wout gefpogen Neen, neen; heb ik de lult, tot heden, afgewendt,
Al had gy wreede melk uyt Leeuw of Beyr gelogen, Ik wil volftandigh zijn cn blijven totten endt,
Al wacrt gy van een Drack in rotfen opgevoedt, Hoe gaen \vy dan te 'hoof, om daer dc looft trecken,
!
Nocli fou mijn deerlijk ficn bewegen uw gemoct; En al dit flim belcydt, mijn heer te gaen ontdecken?
'.!
«ij»»!, Wel acn dan , laet my doch iet van uw gunll verwerven, Neen holla, niet alfoo een huys geruit en flil
!
Ikbid u. J. Denktet niet. S. Koom voeg u. J. Liever fier- Dient ingeen twiit geilek, om mijner rullen wil.
vtn. Wat ttaet'er dan te doen? fal ik my binnen geven,
f.NuJofeph.'y. Schacmje ivat. S. Ach mocht ik. J.Zijt En daer, voor yder een, al wattcr is bedreven
'•tam, gy mal? Volmondïgh Horten uyt ? Noch dat. 't Is ongcracn,
"»."'•!**, S. Ey lieve. J. Nader niet. S. Omvang my. J. Ik ! 'kenfal. De feylcn van de vrouw voor knechten uyt te flaen.
S!**
™*™ m
" ia
S.Bbjn noch een weynig &T y- "'"')"' 3"n
"
itacn ,ik heb u wat te (preken,
f W ««A»**™-
*» U
-Vat dan? lal ick
?
ï"1 vluchten als
ii-I; in fi-iH*
-i-
I™,™ uyttcn hnA-P
faeft n-w loopen gm
1—..}— —
lek- ,
een guyt ! dat >
i »pniji«i J. 't fs al genoegh, Mevrm, daer is geen /preken aen. 't Is beter wat'er komt te lijden met
gcdult;
S. Macr vrient , ik heb u val 1 , gy kont my niet ontgaen. Die
raijnnnii, blijft, is vroom geacht} die vlucht, die geeft men
J, Is 'tgek?S. Nu
koom eens hier. J. Gy fult -mijn mantel fchult.
fc beuren. Ook als een flacf beftaet van fijnen heer te loopen,
iJ-Koorn hcrwaerts. J.Niet al/ö.S.lk HU u blijven fleuren Die moet het met den rugofmet denhals bekoopen; {h)
op u vak,
i
Tot dat gy my gelieft , het zy u hef of lect. Of als 't ten beften gaet,by rackt aen meuP of plocgi
J. Jls't immer wtfe» moet , neem daer, en bond het kleet. Al is hy fonder fchult, de vlucht is fchults genoeg.
lc tecre v;^-
Ikgae ter deuren uyt. S. Gewis het fal u rouwen, Wat is dan ons bciluyt? 't is tijt hier op tc letten.
Jor, Zcpho, Thina,Gos, helpt defe booswigt houwen, Ick lal niet eenen llap , niet eei'icn voet verletten
dcicn dromt»
Koom helpt, 't is meer dan tijt, loopt als tot moorten lek fal hier wachten af, al wat ia dit geval
niet ilsu bus brant De goederticre Godt my overfenden fal ; #
t vcrJrirj'. Ik lijd' hier in mijn huys onlijdelijke fchant. Ick heb op Godt bctrotrvrt , in Godt heb ik begonnen,
D mijn (Mi y. Wat
onbefebaemder wijf.' boe -wil dit fpeeltjen enden? Met Godt den ib'ij. beftaen,door (ïodt de lull verwonnen,
actcravoiè ly.Hclpmanscnmaegden help , een flavc wil mylchcnden, VanGodt wachtick hetend. Watpas ick op defmaet?
n ure krom Een onbefchoftc guyt, van Hebros hier gebiagt,
Die komt my raüflen acn, op dat hy my verkracht.
W
„ ie kan het quali k gaen , die iïch op Godt vcrlaet? {c)
j
v blijft H (a)
hem te
in hare
Kleyne Sclf-tlrijdt ofte (Irijdigc overlegginge Jofephs , wat by
doenftonr, na dat hy van lijn viouwc ontvloden, en fijn kleet
handen gelaten hadde.
een dief, want hy ftedl fich fdyen.
0 '
S
° yt tC fdui"1 :
'
niet mede,
£ eWültien dic °P
is
G °dt gehoopt
evenwel
heeft >
aonltnnF'
jcebaJc»
>^<:
O P
OP JOSEPHS
ZELF-STRYD, Dichtkundiglijk uitgebeeldt door den
?
Heer
JACOB CATS. \Oc word ccn kuifchc ziel, door 't vuur Hem immer, om 't gemoed tot vuile minneftuipen
van minnevlacgcu Te lokken nooit zal zulk ccn 1'chennis hem bekruipen.
,
In "t midden van den nacht, als hy de felle vonken Verzon, cn uit de borlt van Pluto w;is gezogen
Moefl uitftacn van ccn wijf,dat,als van wellull dronken, Tot wreede moordery, word van hacr uitgelpogcn.
Hem dag op dag verzocht te leifchen hacren brand. Zy vloekt, zy dreigt, zy tiert, of al het helfch gcf
gdpui-., li
Wat Itcrktc die door zulk ccn kracht niet werd vermant? Ten afgrond uitgefpatt vervulde \ ganfche
,
/iet hem van zijn Hecrin, door tooXC toverzangen, Om Jofeph voor het lell met wapens te hefpringen,
Steeds lokken tot dc min, zoo vlcijcnd voor de jcugt. Vervaerlijk door hacr blik macr 't Godgezinu gemoet
:
En fiaet gelijk ccn rntz, ja wraekt die helfche vreugt. Houd Itant veel liever wil hy fmooren in zijn bloct
:
Geen fchoonheit, geen gevlei, geen dartlc hoerelrrckcn , Dan door onreine min zijns heeren bed bevlekken.
Geen fchacmrcloos gebacr, geen geile minnctreken Zy mag hem, in zijn vlucht, het kleed van 't lijf aftrekken,
'/.ijn magtig om den held , geharnalt met dc wet En Hellen dan haer woede en dolle wraek te werk
Van 's hemels Opperheer, 't Belncdcndom gezet Op zijne onnozelheit. zijn deugt valt noch te iterk
Ter levens riehttnoer, ooit te helpen aen het wanken. Al hacre razerny. zijn kuifch en blank geweten
Het hemelsvuur verteert dc tintelende fpranken Strekt hem ten vallen trooll, tui fchuldcloos gefmeten
Van wulpshcit in zijn hert , cn zet hem in dc vlam In meren kerker, als een ccreloozcn guit.
VanGodt,nitwicn hyeerft zijn wezens oorfprongknam. Geen pij! zoo giftig die niet op dc deugt weerftuit.
Hy,door die kracht gciterkt, kan mocdiglijk bravecven, Wiens hert op Godt vertrouwt, zelf in het zwacritc
Oen hardllen acnval, ende lift betriomtceren üjden
Van alles wat ooit werd in Vcnus fchool bedacht. Dat hy onlchuldig draegt, kan zich in Godt verblijden,
I.aet fchpon het rirzig wijt'hcm vlcijcn met den nacht Schoon hy zit in een hol gckncvelt cn geboeit.
En zwarte duiilcrnis, om fchroomcloos te plccgen Dc Pallcmboom gedrukt te weelderiger groeit.
Wacrtocderocht hacr drijft dit kan hem nictbewecgen
: Dit heeft dc dichter CATS, met levendige verven,
Tot zulk ccn fchandbedrijf, vermids des Heercn oog Die nooit door tijd of nijd in haeren glans verderven,
Geen donkerheit belet, macr ilraclt, uit 's hemels boog, Op 't koniligfl afgcmaelt. ccn redelijk vertoog.
In 't dichtitc kabinet, aen alle kant befloten. Een (picgcl van de deugt en ondeugt voor het oog;
Durft zc op den vollen dag hacr nacktu leên ontblooten Men kroone hierom 't gebcent' des Ridders met lau-
Voor Jofephs jeugdig oog: dat hecht niet op zijn ziel, rieren;
Geen poezelige huid, geen blanke borit beviel Die ceuwiglijk zijn naem in Hollandfch kreits vcrfïcrcn.
F. II.
S I N-
SINNE BEELDT, 23 E
HEYMENISSE EN EYGENSCHAP
'DES
CHRISTEL YCKEN
SELF-STR YTS, ALLE
SELF-STRYDTB ARE LESERS,
DOOR
Gemeynfame Gelijckenijfc , bejcheydetttlijcken aenwijfende.
JONCK-VROÜW
JOHANNA COOMANS,
Waerde Huys-vrouwe van den
Dd 1. Co-
ACHTBARE, WAERDE, BESCHEYDÈNÈ
j. C A T S.
S I N-
SINNE-BEELDT,
Openende de heymenille en rechten aert des
CHRISTELYKEN
SELF-STRYTS.
sEnfchou dit (a) bocrentuygh , van buy- Dc Kecrnc zy de Menll'h (/'). De kracht die woelt van
binnen,
-ici ccnc met het oogh , het ander met Bcduyt den fwaren ftrijt van goed" en quade linnen, (c)
Als immer van te voorj cn na foo grooten flagh * in dadelijcke werekinge is bcilacndc. Belangende de
Is vuiler als hy wasfè), en fchoondcr als hy plach- onwedergeboorenen , alhoewel defelve een fekcr tegen-
Nochtans niet fondervlek (;'): want ongerijmde tochten ftreven tuifchen herte cn gewiflê nu cn dan gewaer wer-
Van vleeichclijckc luft, en ander fnoo gedrochten, den , foo vinden fy lieden evenwel noyt in haet den
Staen noch 'in hem gehegt en fchoon hy hout het velt,
:
rechten aert des Selfftryts , daer van wy hier gewagen
,
Noch wert hy mcnigmael van quade luit gcquclt j cn is deihalven het ondeifcheyt tufTchen hen , cn den
Tot dat de groote Godt fijn bant laet ncder-dalen wedergebooren geheel merckelijck De naruerlijckc :
En komt hem, door dc doot, hier van der aerden halen, menfche in dufdanigc gclegenthcyt geftelt zijnde , Wen-
Verplaetft hem in zijn rijck,düet wegh den aerdfehen de alleenlijck op uyterlïjcke dingen , te weten , ftrafFe
draf, ofte belooninge van menfeh cn , wenfeht en wilde wel,
Verhecrlickt lijf en
en wafcht dc feylen af.
ziel, met herte
al zijn , dat de fonde geen fonde en
ware ,
Geluckig is dc menich, geluckig boven maten, ja dat'er noch Wet , noch Godt met allen mochte ge-
Die Godt de gunfte doet, om dit gcluck te vaten: Vonden worden , daer iniddelertijdt zijn Gewifle in te-
Geluckig is dc menich , die hier in dcfen tijt gendeel van dien hem oveituyght en tegen hem uyt-
Oprechtelicken kampt, en wetrelicken ftryt. roept , dat fonde ja fonde zy , en dat'er beyde een
Oniterfelickc glans, en Konincklkke kroonen Godt en ccn Wet des felfs gevonden won. Dusdani-
Staen by den Heer bereyt , om dat gemoet te loonen; ge ftrydïghe invallen hadde Pilatus , als wanneer hy
Te bonen, maer uyt gunft : ons befte doen isquaet, door getuygeniiTe zijner Gcwiflen wel ccn fekeren ichrik
Hctheyl, dat ons gefchiet, en is maer uyt genaed en afkeer hadde van den Heerc Chriftum te verwijfen
Genaed om Godt den Soon. Het Lam voor ons eefiach- cn evenwel nochtans ( om het volck te behagen
9 J gaf
tet, hem over om gekruyit te worden. De natuurlijcke
Dat heeft dc vreugd bereyt, by yder een verwachtet, menfche liet alleenlijck op menfchclijcke rcdelijckhcyt
Die Godes heylig merek in fijner zielen draegt, ,
enalshy zijn faken dacr toe gebracht heeft, dat zijn
En door den lieven Soon den Vader heeft behacn. invallen daer mede cenigfins over-ecn-komen
, foo
mcynt hy den ftrijt gewennen, cn alles wel verricht te
ONeyndelicke kracht, noyt recht begrepen IVefen* hebben. Dc wedergeboren menfche daer-cn-tegen , in
Godt Vader, Soone, Geeft; die, boven al gerefen alles alleenlijck het oogc hebbende op de eere Godes
, ,
Woont in u eygen jelf; hom ftereke uwen knecht, mcynt niet met allen uytgcricht te hebben , 't en zy dat
^hlVerelt, Vlees, enühet, en Duyvel hem bevecht. hy fijn wille brenge onder den woordc Godes , en tot
Koom, leer ons fivacken geeft foo op der aerden ftryden, dat hy zijne gedachten gevangen hebbe genomen tot de
t
Dat -.vy, na dcfen tyt, deel hebben in 'tverblydea, gchoorfaemheydt Chriftï , gelijck de Apoltel fpreeckt
,
Hat voor uw heylig vokk voor eeuwig is bereyt, 2 Corinth. io.
f.
Daer dcfe romp en ramp mag -werden (f) Van goede en quade finnen ~]
't Is de moeyte weert
af-geleyt.
een weynïgh acht tc nemen wat Vleefch en Geeft in
defen te feggen is , alibo fommige menfehen , niet ge-
heel grondclijck hier over bericht zijnde lichtelijcfc
,
eenige vreemdigheden in hare herfienen daer over fou-
Korte vcrklarhtge eeniger dingen. den fmeden , verhelende alfoo de vmcht , die ander«
fins in defe bedenclungc fich aenbiedt. Veelc mecnen
(a) Jenfehout
(om het grover gevoelen van anderen , om kortheydts
dit Boeren-luyg ] De Lefer gelieve wille hier voor-byte gaen ) dat Vkefch hier niet anders
hem niet te ilooten
, uyt ooriakc dat , in een foo voor-
en is als dat grove cn gantfeh onbeiompen deel van de
I e Cken Cn 6 cwi g"gcn , a s s de cimftelicke ]
/ ,K'-'
hclj-jlrydt, by ons gebruyekt wert een Sinne-beelt ofte
i
menfchclijcke verdorventhcydt , rcgel-recht itrijdende-
tegens reden en billickheyt , en dat mitl'dien de
gchickcmfle , genomen van een flecht huyünans ge- Geeft
foude zijn dat edelder gedeelte , van de bewegin-
reetfehap, het welcke wy een Kcertie
noemen, dewijle gen onfer ziele wefende het redelijcke Vernuft.
de heyhge mannen Gods , de ganfche fchrift
door , me
, Dan
dc Heere Chnftus felfs , als ccn fondcrlinge
ha is in bcyde misgetaft , want den Geeft een en 'c
vermakc- felve temaken met dc menfchelijcke befcheydentheyt,
lickheyt fchynt genomen te hebben de gelijckcniflen
,
ofte met het redclijck vernufr van Godt almachtig
by hem gebruyekt ( felfs in faken dc falighcvt de
betref- menfehen ingeftort , tot onderichevdt van andere ge-
fende ) tc ontleencn van dingen der
landluyden ; dacr dieiten
nochtans een yder meer als kenndijck , 't is aen den Geeft veel te kort gedaen ; de-
is , dat hem wyle hy vry hooger moet gaen, ja mcnigmael tegens
f die de wrjsheyt des Vaders is ) geen andere
itoffc en het menfchelyck_ vernuft heeft te 'ftryden
koude ontbreken ; fprceckende mitsdien van , dcwyle het
zayen verftant des vlecfches
is vyantfehap tegen Godt
mayen , planten , in-oegftcn , cn diergeiijeke , gelyck
infee-
hjeks, van aldcrley huys-luyden tuyg
, als
:
van fchue-
den Apoftel gctuygt, Rom. 8.7. feggen daeromme Wy
dat de Geeft hier met anders cn is als (èeckere beylige boe-
ren, dorich-vloeren wannen , fickels
,
, wiju-perffen, danigheydt, door Godes Geeft uytgewacht in het
koren-maten, vlegels ; en byna van alles wat verftant en
den lant- wille des menfches,het Vleefch, een ingehooren
bouw acngact ; ja fomwylen lbo diepe in verdorventheyt
foodaniee af- en ae-,igenegentbeyt in de ziele
geleerde mamcre van fpreecken fich tot de dingen die tegens
inlatende , dat hy Gods
-wet zijn ftrijdende. Ick hebbe luit ( fevt Paulus, Rom.
uytdruckehjeken zijnen hcmclfchen Vader
, den oncyn-
öe hjeken cn önbegrypelijckcn 7. 22. tot beveftigmge van beyde ) aen de Wet Gods,
Godt , een Lantman , en nacr den mwendigcn menfche , maer ick fie
««i Idven , die daer is des Vaders een andere
even-beeldt , den Wet 111 mijne leden , de>wekke ftyydt tegen dc Wet my-
Wynitok js noemende. Johan. ij*, i.
nes gemoets , en my de Wet der fonden
(*) Dekeerne zy de menfeh die in mijn
] Hier mochtc billioli ken
,
i
leden leyt , gevangen maeckt.
„,
™
geMaegt worden in cn op
?V1]
, wat perfoonen defen itrijt is
\ Wacr op dient voor antwoorde
U n den wedergeboren meufche
'
Dat dc felve
meerder-
:
(d) Dees tiveeftae» tegen ccn
] 't Is aenmerkens wecr-
digh, dat dcfen itrijt niet en beftact uyt naekte
dmgc , ofte menfchclijcke invallen ; maer dat de fel-
inbeel-
l,,^] i ,
d eW- '
geloov,gcn tengaet,
Wantwatdc
of wy
minderjarige kinderkens
fchoon dc lëlvc ( volgens
ve welcnthck
, cygcntÜck , en in ware
gehjek het felve duydelick by den Apoftel
daet gefchiet ,
Paulus wert
S
ke Ld,
'
ÏV"
C inlt °, g^chtvcerdight
emad
1 T
htans dc fclvc
cn gehcylight
g ccn werc^lijc-
geieyt ende befchreven voor een
de ziele des menfehen , Gal.
tegens den Geeft, en de
y.
wciêntlijckcn ftrijt in
17. HetVleefch
Geeft tegens het Vleefch.
begeert
Defeftaen
tegen malkanderen, Sec.
(f) De Geeft is niet alleen ] 't Is aenmerekens wcerdig,
Dd 3 dat
A E R T DES SELF-STRYTS.
komen, Corint. 13. 14. ons gcloovc niet volmaakt,
dat Vleclch cn Geeft ten aenfien van plaetfe , van den
1.
Mare. Luc. 17. f. ons leven en goede wereken
anderen niet verfchcyden cn zijn , maer dat delelvc p. 14.
Ram. 7. 17. IJcbr. 11. I. Dien-
onderlinge vermengt liggcndoor'de gehccle ziele- Wacr
met fonden bevlcckt ,
En hierom is't dat den wille van door middelen van den H. Gccit , en dat Jaeromme
vnklacrt Jim. 14- 7.
wert dcfclve acn ycmant mochten fchijnen ganlch en al ec-
den wedcr-geboren meniche nier onbequam click
gclont , het heyligt en van alle menfchelijcke fwatkhcyt gcfuy-
vergeleken met ycmant die bet ccne been
,
"
cn die mitsdien alfoo dc Geeft Gods" niet en fondigt
andere lam of kreupel is hebbende ,
:
Nee mm
duo eontraria adem fubjeclo regcl-recht en wercl t door fielt fclfs { in wekken ge-
dcclc recht gact.
prohibentur mefe , fi unda in gradibusremiffis , mm infitvt-
vaTle buyten twijfel fijne werekinge ganlch en a! vol-
mis, in/int quod bic fieri , teflantur Tbeologi. maeckt en hcylig is ) maer door middel van de herten
tegeneen] Dc Apoftó l'aulus befchrijft der menfehen , die doch van haren fondigen aert yet-
(ƒ) 'Eu kantje
defen llrijt t'eenemael met dusdanige krijgsknechten ter wes behouden j dat dcr fclvcr wereken altijdt i maken
over die vlocyen niet anders dan
eender cn ter andcrer zyden, als wy in defen zijn doen- r den groi
de, Gal. 17.1p.io.11.z1. enij. gelijck eenig klaer en foct water, uyt een fuyvcre iim-
f.
De krachten van dc ziel ] 't Gebeurt fom wijlen in teyn-ader vlietende , doch door ecnigc vuylc gote zijn
(gl
defen rtrijt, dat oock in dc wcdcrgcboorenc het Vlcefch loop nemende , dc foctc fmaeck ten deele vcrlieit , en
offchijnt dc overhant te nemen , of oock fomwijlen een bcdorve leve, van den onrcyncn door-ganck , acn-
Het dan den voet beften in delen onfen
in der (bet neemt , doch maer voor ccn tijt i in welc- nccmt. is
ken gevalle wert gevraegt , Of de fulckc , geducrende fwacken ftant , daer de Geeft willigh cn het Vlcefch
baren val , moeten gehouden worden voor ware lidt- kranckis, naer den raet Chrifti , gcdueriglijck te wa-
, en te bidden , op dat wy
ken niet en vallen in ver-
maten Chrirti ? Wacr op wert gcantwoort , Dat de
fclve wel verheien dc gemcenfehap , maer niet de ver- focckinge. De alleen goede Godt doe ons die genade.
eeniginge met Chrifto ; even gelijck ccn arm acn het
lichacnï, gdlagcn zijnde met geraccktheyt , alhoewel
hy voor een ti|d noch warmte , noch voctlcl , en trekt
E Enige Godzalige mannen hebben den Aert van de ver-
scheidene gelegcntbeden en gencgentbcden der wenfeben ,
uyt de andere' leden , te weten , uyt hooft en hertc, op de bedenekinge van Goet en Quaet vallende , invoegen ,
blijft evenwel ccn li Jr des lichacms , cn kan door kon- als die in de navolgende Tafel te Jien is , afgebecldt : welcie
ltc der Mcdccijncn , met genees-drancken cn heylfame wy , voor het bejltiyt van defen , goei hebben gevonden hier
T0 0-
T O O 'DER
N E E L
MANNELICKE
ACHTBAERHEYT,
AENGEWESEN DE IN
VOORSPRAKE, TEGENSPRAKE EN UITSPRAKE
,
OVER. DE
W E Y GERINGE
VAN DE KONINGINNE
V A S
AE N
T H
DE
I.
GES ANTEN
DES KONINCKS
ASSUERUS. TOT
Verbeteringe van de Huys-gebreeken defer eeuwe.
DOOR
J' s.
Hezc-
Hezekiel Cap. 17. vers. 24.
A EN
,;, ,
SER.
cn ftillen
geelt, diekortel]|k is voor Godt.
III. Alle derde Perfoonen, ooek nabeflaende
vrienden we-
fende, fiullen hier pnderivefèn kannen -worden , niet licht
haer
met de buyskrakeelen van man en -wyf te bemoeyen als
7'kyden u by defin ,gunfiige Lefier , in een ko- , voor
| het meerendeel van groote moeyte en bekommering
ninklijcke vergadering, aen de tafel jamde
en , van
kleynen dank -wefiende , gelijk uyt defe gefchiedenijfie klaerlijk
raet-kamervan denGrool-vorft Abafuerus;
is af te nemen j want feboon in den begin de Koning
ficb fchetn
'
u aldaer doende bom en de bedenkingen , voor-
te voegen naer den raet der vorfien , na dat nochtans
desfelfs
j
JlagCHfn eyndelijk 't befluyt van de [even
grimmigheyt ficb badde gekyt , dacht by -weder aen Fafib't,en
\ Perfiaenfi'beForfien^over deweygering&e- -wat over haer befloten -was,met leed-wcfen ,gelijck we/te mer-
daen by de Koningin l 'afibi, aen de ke-ni uk lij-
ken is , vandat'er gefebiet -was. Nopende bet vordere gedra-
,
kt gt[antcn. En gJh't daitdefe gefihiedcniffe (gelijk de filveendcr gen -wy ons tot het gene de Lefier zelfs , naer zijne gelegentbeyt
dtbybelfcbe fibrifien inbet boek liefier wert gélefen) in diervoe- uyt de volgende oefjeninge
fial gelieven aen te merken, en fijne
gen fibijntverhaelt teisterden , ah ofdcgeheele vorftelijke verga- 'faken toe te paffen.
dering, alleen op den voorfiag Menucbams, de Kon'uigin^e Fafihi
Wat de gronden defiergefihhdeniffi , m'tfgaders het gelijk ofte
eenfiemmelik en [onder tegen/preken bad verwefien,en by bunvon- ongelijk des befiuyts rackt ,{miffcbien
of iemant daer overeenig
'nis verklaert "vervallen tewcfien van bare koninklijke weerdig-
nader berigt vereyfichen mogte ) wy oordeelen behoudens beterge-
(
beyt: Soo is't noebtansniet buyten fichijnvanwaerheyt,oj'de'voor- voelen) indien men bet fluk-wil opnemen gelijk het
felve hrtelijk
fichrevefiake(wejcnde vanfoogrootengewigté)zy ten minfien by de
in de Bybelfiche hiftorie is vervat, dat f
'afthi over defedaet of
vmfiz.vorften (wefende alle voortreffelijke mannen ,en hen op 's t''onrechte foo hardelik is
aengvtafi , ofte immers boven ge/ijk-
lants wijfie gr ondelik verft acnde) eeuigermate tot onfcbult van de
matigbeit harer mifiiaet isgejlraft ge-weefl, en dat mitfdien
de
voorfz. Koninginne in bedenken genomen;geiijk in [oodanige ver-
redenen van haer jijde tot onfcbult voortgebragt byeen nuch-
,
gaderingen de menfebelijke oordeelen uyt verfcheyden infiebten
teren rechter behoorden t' overwegen. Onfe meening
middeler-
febier nimmer eenpacrlijk over een dragen, immers ten minfien
tijt geenfins -wefiende
ofte Godt ( die herten en nieren doorgrolt
eenigetegenredenen gewoon zijn op te -werpen ,om al'foo tot beter
en -wiens diepe oordeelen t'aller tijt heylig en reebtveerdig zijn)"
^
epeningder-wae; bcyt te mogen geraken. Invoegen dat de Schryver
beeft even-wel Fafihi rechtveerdiglick verworpen als in fijn
,
vande voorfzge[cbiedeniffe,defelve ten korlflen overgaende, veel
fionderling beleyt doorgaens gewoon zijnde den boogmoedigen te
verbet befiuit der faken , als den voorraet en inkydingder fielvcr
vernederen , den neder'tgen te verheffen ; (d) alfioo'er allent-
fin febrjnen op bet papier gebragt , en aen de nakomelingen gela- balven een -wijt
verficbil is tuffchen 'tgene dat by Godtinfijntn
ten te hebben, gelijk fii/ks in de H.Scbrifit,fionderlingind ont- ,
E c OOJV
OORSPRONK Aengacnde Je oorfake des
Grontvorft Ahasierus
gefchils
eniic
mitfgaders de fwarighcvt daer iiyt ontllacn door
, ontflacn ttilTchcn dc
Koninginne Vasthi,
en dagen langh , in den hove des hors aen den huyfe des Ko- wclcke galleryc was loegericht in de navolgende manicre.
nings. Daer hingen witte, roodc, en Reek lakens, met zijdeen De Koning liet een fchoone rent makeu,die op goudeen lilvere
fchir laken zcelcn gevaet , op marmeren calum-
in zilvere ringen calomuen (tont, met kollelijeke voorhangfelen en tapyterl van
nen: de bancken waren gulden en zilveren, op'tplaveytzel van purper geciert daer onder veel duy feut meufchen litten moeten,
,
groenen, wittcr^geelen, en fwartcn marmerlleen gcmacekt.En daer in liet hy goude drinck -vaten dragen, die met kolklijclic
den drauek drocgh men in gulden vaten, en doorgaciisin ande- edele geftecuten ganleh luiHgh en wonderlijck waren opge-
ren en anderen , en konnighlijckc wi|n de volheyt , als dan de pronkt. Hv had ook v.i n dienaren bevtilen , niemant ( op de 1'cr-
|
Kouingh vermoght. En men Helde niemant wat hy drincken iïfche wijle ) tot drincken te dwingen, ofte noodigen maer icge- :
foudc , want de Koningh had allen voorllandcrs in zijn huys be- lijck vry te laten wat hem geliefde te eten en te drincken. Hy liet
volen, dat een icgelijck Ibu doen, als het hem behaegde. Ende oock ïn hetganfehc lantfchipuyt-roepen,dat een icgelijck van
Koninginne Vafthi maeckte een maeltijt voor de vrouwen in lijn arbcyt ophouden , en voor zijn koningrijeke een hoogtij-
den Koninglijeken huyfc des Konings Ahafucros. En aen den deliek fecll linnmige d:igen lbude vieren.
fevenden dagh doen de Kouingh goets tnoets was van wijn, Allbo heeft oockde Koninginne met namen Vafthi, voorde
hiet hy Mammain, lïillba, Harbona, liigtha, Abagtha, Sethar, vrouwen een gafterye in den Koninglijeken hove gehouden. En
en Charcas,de fevcn Kamerlingen, dkvoor Jeu Koningh Aha- "
de Koning liet Vafthi tot hem ter maeltijt roepen, op dat hy haer
fueros dienden, dat fy de- Koninginne Vafthi hielden aen lijne, lieve gaitcn toonde, nademael fy met fchooute harei
Koningh , t de koninglijckc üchaems alle andere vrouwen verre te boven ging. Maer [j
vorlleu W< -',iwv. wïlde het Perlïfehe gebod houden het welcke den vrouwen
,
Doeh de 1 ude I km verbiedt datfe haer van niemant vreemts lullen laten aenJchon-
de des Ko: Doe wen de Koning wen, en verfcheen niet voor den Koningh. En ofhy weldiek-
iéertoornig.cnlijn gnmmigiicvt oiunranddc in hem. Ende Ko- mael de kamerlingen tot haer fduckte, lbo bleef fy evenwel
ningh fprack tui den wijlen die hen op 'slants wijfe verftonden
, : by haer voornemen, en wilde niet komen.
(want des Konings l'.ike moefte gefehicden voor allenverllandi- Doen wenden Koningh over haer toornig, Het lijn gallen gacn,
cen in recht en handel de naelte nu die bv hein waren, Charfena,
: beriepdefeven Wy feu (dichy deFcrfeude wetten plegen uyt tc
Sethar, Admalha, Eharlis Mcres , Marfena ,cn Mcnuehan, de
, leggeiOtcfamcn,\'erklaegde lijn wyf voor haer, en hielt haer voor
feveiiVorltcu der I'erfcn en Meden, die het aengelichte des Ko- hoe!ehemwa-ougchnor1aenigewccft,mitszy lbo dïek wils van
nings fagen en faten boven aen in 't Koningrijcke. ) Wat men
, hem ter maeltijt beroepen wetende en nochtans niet had willen
,
vooreen recht aen de Koninginne Vafthi doen ibude, dacromdat komen, begeerde daerom van haer tehooren wat zy voor een oor-
fy niet gedaen had na de woorden des Konings, door zijn ka deel verdiende, Doe feyde eener,met name Muchcus, dat niet
lïngcn. Doen fprack Menuchan voorden Koningh n Vorften: alleen hem, maer oock alle 1'erliaiten een fchande daer doorge-
li l.,
De Koningin iValihi heeft ... .1 Jiiun» rving quaet gedaen,
'
,'.
.'.-ili.:i
fchict ware: want het ware te beforgen, zy fouden voortaen
alle van hare vrouwen veracht lijn, en in fpot en fchande le-
landen des Konings Ahalucrns. Want Ibdanigcudaet der Konin- ven moeten :want de vrouwen haer mannen lichtelijck niet
ginne fal uytkomeu tot alk vrouwen, dat IV haren mannen ver- meervreefen nochcereu fouden ,aengclicn fy een exempel aen
achten voor hare oogen enfullen leggen
, De Koning Ahafue- : de Koninginne Vafthi hadden , die haer (egens lbo machtigen
roshiettede Koninginne Vaftlii voor hem komen, doch fy woudc Koningh ftout en hoogmoedig bcweien haddc. Dacromhydcn
niet. öoo lullen nu de Vorltinneu in I'erleu en Meden oockallbo Koningh riet fulcke ongehoorfiemheyt hooglick te llrari'en ,en
feggen rot alle Vurfleu des Konings , wanneer fy foodanighc daet daer na fulcken oordeel , als tegens de Koningin gegaen is, een
der Koninginne ojsoren lbo fal üeh veracht ens en toorns genoeg
, yegclijck verkondigen laten, lsdaerom eyndelijck belloten.dat
verheden. Ikhaget den Koningh, lbo late men een Koiiinglijck Vafthi verltooten, en hare koninglijcke eereen weerde een an-
gebod v en ithri 1 11a der P. Meden dere vrouwe lbu gegeven worden. Maer nadien de Koningin
leke Vafthi niet meer Vafthi den Koningh leer lief was mits hare fehoonheyr, en haer
,
nni'ngh geve haer nochtans om der wille niet langer dorfte behouden, was hy feer
r, Eu delen
dat daer over bedroeft dat het hem nietnalijne willegaenmogte.
en ganfcheii ko- AJshem nu lijnraden en vrienden lbo bedroeft lagen , hebben
iiLgrijcl zy hem geraden, hy wilde doch der vrouwe vergeten, en liileke
, beyde ouder der onnutte liefde u\ der herten en linnen llaeu eu in 'r ganlche hut
i ,
ncu Dat beha egde den Koningh ... , na d'alderfchüouftej uiige dochters vragen laten en hem uyt den ,
Koningh dede Badewoordcn Mcnuchans. Doe wierden brieven fel ven een echte vrouw verkiefen, want wanneer hy een ander
uyigclbndcn in allen landen des Konings in een ycgelijck fant na ,
nam, dat hem dat verlangen na d'ecrfte hacli fou vergaen,enfoo
ïijnerfchiift,cntOtCcn ycgelijck volck na zijner l'prake, dat een mogte hy eencander doordagclijcklchc bywoouinge lichtelijek
yrgclijck man de overheerem zijnhoysij en liet fpreken na de ;
gewennen. Sulckeu ract heelt de Koningh gevolgt ,en tcrlloM
/prake zijns vokks. lijne dienaren bevolen in 't ganlche rijek de alderfehoonlle
jonclcvrouweri na te ibecken ,en hem toe ie voeren, &c.
to o-
B : , ) , , ,
T O O N E E L
DER
MA NNELICKE
ACHTBAERHEYT,
VOORGEVALLEN IN "DE
VOORSPRAKE , TEGENSPRAKE EN UYTSPRARË
Over de Weygeringe der Koninginné
V A S T H I,
ASSUERUS.
Aen de Gefanten des K o n t s g s
fïïierus , in de vreugt van fijne feeft ge- Het fchijnt dat in den Raet geen menfche zy gevon-
ij lcten, den ,
5 Nu van den wijn geraekr, en vrolijclt na Die voor de Koningin het ftuck heeft üengebonden , .
MTrïïï'
Men lchddert
hacr ficre "
lcelijck af al
mxl ™ lto P vo1 r° mn Dan (iet men alderbeft wat hier en daer ontbreekt.
wat'er is gedacn.
Gcfprek-
>i8
V A S
Tot verfchoning van haer Weygering aen de Gefanten des Komngs
T H I,
A S S U E R O S.
yfpierosivas
Koning!} van
Indkn af y
tot ütn V
jMoereaJandt
toe^overbon-
dcriatjê-ven-
eii-%Liiili;:!j
lamÊigclijk
gtftydt mrt
EJi h. i.Ea
alis'tfoo y dat
de vmjm Kt 1
tti/tgcn van
Mede» en
Perfen een
geweldig rijk
befeten heb-
ben , foo en is
nochtans niet rijk ge fe ten te
eender fcher hebben. Jufi.
gekomen tot lil), t
GEdugtc Wcrclt-vorft , die niet alleen dc landen Hoe dir geweldtgh feeft , door uwe gunft bereyt,
Van Gangis rijken itroom tot acn dc dorre (banden, eeren van het rijck, mogt werden acn-gclcyt.
Ter
Van 'theetc Moren-rack mei wapens overwint, Na onderfock van vcclderhande wetten,
vlijtigh
Macroock, door focte gunit, het rijck te famenbint. Bcliefdct uwen Raet een tafel-keur te letten,
Nadien het u bchacgt, hier midden in de gaften ,
Dat nicmant, wiehetwacr, een ander porren fou,
Een fake van gevolgh te laten ondertaften, Tc drincken op het fecit meer als hy drincken wou.
Soo doe my dele gunlt, ter ceren van de wijn, O Vorltclick gebodt dat alle fnodc rancken
.'
Dat ick, in d« gelpreck i mach opcnliertigh zijn; Van gullen overdact is machtigh af tc dancken;
lek fal de ganfehc lacck ten kantten overhalen Ick wenfehte dat het volck eens matigh konde zijn,
Na my de reden leyt of, koom ick af te dwalen
; En maken ibetc vrcugt het eyndc van de wijn.
Wat-verder als het dient , ick biddc , neem ged uit, Noch wcrt'cr voor gcltclt, dat by dc groote vrouwen
't Rn fchon niet aen de man uw tafel heeft dc fchuk. (b) In cenigh vertrek belt diende fecit gehouwen,
ilil
DcWijn, beroemde Vorit , ontfluvt de ftommc monden, Op dat het teere volck mocht leydcn haren dans,
En roert de geefteo om tot acn de'dicpftc gronden-, In Itiltc, fonder fchrick , en verre van de mans.
De Wijn van loden aert wijekt dickmacl uyt de baen, Dit docht u wonder nut, cn liet daerom gebieden,
Doch wijlt des niet tc min dc rechte waerheyt acn. Dat, juvlt nacr dit bewerp, hier allen ibu gefchicdcn:
NA dat op uw bevel, door Perfen en door Meden,
Byna het ganfehc lant tc galte was gebeden,
En hier uyt ïs't gebeurt dat al dit machtigh hof
Isvrolick, fonder twilt, tot uwen groot cn lof.
(<i) Tc Snfan op het Hot, en dat dc ryeke pracht, 't Is nu de fesdc maent, dat wy gchcelc dagen,
Van menig Koninckri jck hier binnen was gebragt, Te famen bcfig zijn, om luiten op tc jagen ,
Soo wacrt gy menigmacl met defe faeck beladen, Al wat een menfehen hert fijn leven uyt bedacht,
En liet in grooten ernlt met al het hof beraden, Dat weit, tot ons vermaeck , in defe fecit gebragt.
(„| Suön w»s de hooftftad vin Perfen . ilfoo genacmt van dc rivie- (4) Flavius Jofephus , fchryver vin de oudheden der Joden en ,
Plin". lib. ij-cip. i. getuygt dn de Koningen van Perfen le Sufan hier toe te laren invoegen dit alleenlijk mannen met mannen en vrouwen
,
li<jf hielden. Aihnncus dat de fclvc dei winters te Sufin , des fgmeis met vtouwea hareitfcltdagcn hielden . 0111 dc redenen hier 11» uiccder
te Eibatineji baer rnciiet wuone begaven lib. 2, cup. 13.
^
,
vcrhaelt.
; , ; : ,,j , , ;,
EN ALLE VROUWEN' ij
Het vorftelick gebou , een fael groote fcharen, voor De Koninck geeft bevel aen al de kamerlingen
Staet heerlick , nacr
de kunft, verheven op pilaren, De weerde Koningin van haren dis te bringén
Van jijeken marmerfteen , vol aders, fchoon gcpleckt, Tot hier in dit gewoel. De (even mannen gaen
Met koilelijck tapijt van alle kant bcdeckt. En fcggen onie vrou de vreemde boodfehap aen
Wy den niet als porphir, niet als albafte vloeren, De wijle Koningin , die ftraks wel konde ramen,
Als gulden muer-gefpan ,
gehecht aen zijde fnoeren; Van waer dit nieu bevel , en leven boden quamen
De bancken van de iacl zijn altemael vcrgult, Te weten uyt den gront van eenigh luftig glas,
«Migs
Soo dat het mym gebou is van den glans vervult; Zcyt ons gclanten af, en hout haer daerle was.
Hier blinckt het edel gout, gedreven met den hamer, Mehunam is geftoort, cn koomt fijn wedervaren,
Daerfchiet een belle ftecn baer ftralen door de kamer, Met opgetogen zeyl, den Koninck openbaren j
(Al vaten totden dranck.) Al lchenkt men menigmad, Hier uyt is , door de zacl , een groote fbrtjt ontftaen
j
De wijn is altijt vers, en ftaeg een nieuwe fchaej. Men riep, des Konincks woon is hier te kort gedaen,
Of fchoon hier niet een menfeh wert tot den drank gedrc- Hier is het itraffen nut. Stracx weit'er voorgeflagen
Dewijnwort onderdies ibomildclijkgegeven, (ven, Mevrou van haren ftaet en uyt het hof te jagen:
Soo vriendelick bedient, dat niet een eenigh man, Een ander koriclhooft wil datfe met gewelt
Van 't foete druyve-nat fich wederhouwen kan. Hier binnen zy gebragt, en voor den Prins geftclt.
(a) Hier komt een groote kop vol griekfche wijn ge- Een derde , die het ftuck ten beften fcheen te wenden,
fchoncken, Meynt dat het beter zy noch eens om haer te zenden.
.Dies wort'er op den Vorlt en fijn Gemael gedroncken; De Koninck is verbaeft, en, mids het los gefchal,
Van elders rijft een fchroef,die,met een nieuwevont, Onfeker wat hy doen, of wat hy laten fal.
Dc wijsheyt uythet hert, den wijn jaegt in denmont. Mijn Hccren, laet de faeck wat nader ondertaften,
Wy fmelten in de vreugt : de vorftelicke forgen Eer wy de
Koningin in eenigh deel belaften
;
Zijn in de kcucken-damp, of in den wijn verborgen, „ Een yder fwijgc ftil, cn wege dit geval,
Defang, bet fnaren-ipel, en ander fóet gcluyt, Tot ons het ganfche ftuk ten vollen blijeken faL
Drijft ons de rechte fucht van groter dingen uyt. „Die ftaet om yet te doen, of om te laten varen, j
Hoe woelt het dertel volck het is genoeg cc merken, ! „Die fte] het aen den tijt. De tijt fal openbaren
Hoe feer het krachtig nat in ons begint te werken. „ Wat yder dient gedaen. Het is een malle daet
Hoor wat 1 er voor geracs rijft door de ganfche iacl, „In dingen van gevolg te nemen kleyn beraet.
Schier yder van den hoop (preekt onderfcheiden tael. Men roept hier over hoop, met onbedachte reden,
De konïncklijcke gunft heeft ons voor alle vonden, Het Koninklick gebod is waci li k overtreden ;
j (woort
Dc blijtfehap ingeftort, dc vreugde toegcfonden, (é)Hiertegendientvoor-fien. Heer Koninck, hoor een
Dies ftaet het hooft verftelt, en wie en voelt'er niet Gy fult op uw Princes niet langer zijn geftoort.
Dat hem, geen nuchter bert, maer dwafe luft gebiet; Daer woont een dapper volk hier boven op de bergen,
Noch is het niet genoeg de Koniuk niet te vreden :
Dat met een loofen vlucht den vyant weet te tergen ;
Met al dit groot beilach , vol overtolligheden, Want, als het uyt den ftrijt met lofic toornen vliet,
Nu mcnigmacl vernieuwt, gaet vorder als hy plag, Dan iflet dat bet meeft met felle pijlen fchiet.
En hiet de Koningin te brengen aen den dag. Dit is een vrouwen kunft , ons dicnitig tot gewichten*
Beveelt het aerdigh beek, voor hem alleen geboren, Sy fchietcn in 't vertreck, fy treften allfe vluchten;
De Pecrel van het rijck, tot zijn vermaeck gekoren, En hoe dit gceftig volck ons bede verder werpt,
Beveelt het weerde panr, vol wondcrlïjcken glans, Hoe ons de focte luft wert dieper ingefcherpt.
Te ftcllen voor het oogh van al de rouwe mans. „Wie beeft'er in den haes, of ander wilt behagen,
Onaerdigh, als wy zijn, en onbeleefde gaften, „ Indjcn hy milt dc vreucht om dit te mogen jagen ?
Wy laten ons re feer met weldaet overlaften „ Een weyman pri jft den loop , al duertfe noch foo lang
Hoe gaen wy dus te werek? is by ons geen belcheyt, „Dc jagt, de foete jagt, is beter als de vang.
Hoe Konincklijcke gunft dient aen te fijn geleyt ? „ Het baert geen bertcn-leet , maer eer een foet verma-
„Ach !noyt cn wifter menfeh regt op fijn hoofs te leven ken,
„ Die ftaeg acnveei den dorft al wat de Prinflèn geven „Als yemant dat hy wenfcht niet ftrax en mag genakenj
,,'t En is, in mijn verftant, geen ruiïig edelman, „Een wijf dat altoos geeft, cn niet ontleggen kan,
„Ten zy dat hy de gunft van Prinflen vieren kan, „Die acht ick onbequaem te wooncn by den man.
„Hy bedelt niet alleen die met een lifHgh jocken Daer is geen twijffel aen , dit weet de Koninginne
„ Der Prinflen milde fucht weet over hem te locken ; Al wat'er is gefchiet is voetfel aen de minne,
„Een die geduerigh neemt , en noyt fijn handen lluyt, Men hielt en over lang, cn heden voor gewis,
„Dat is, in onfe tael, een prachcr in fijn huyt. Dat uyt-ftel van vermaeck, is water in de fmis.
Dochichoon het ganfche volk wou dertel zijn;wy feven, Doch , als ick recht bemerk den oorfpronk deier faken,
Wy, die den Koninck zelfs tot raden fijn gegeven, Sy dunkt my, niet den Prins , maer ons alleen te raken*
Wy , die fijn aen het hof, en voor het ganfche lant, Doorliet eens, magtig Vorft,den gront van ditgeichil*
Als lichten in der nacht , als bakens aen de ftrant j Het is om ons gedaen, en niet om uwent wil.
Wy dienen boven al, tot voorftant van de wetten
s
Wyzijn het even felfs, die met gcheele krachten
Ons tegens dit bedrijf met krachten aen te fetren, Dc fchoone Koningin hiel op de iael venvachten,
Wy dienen onfen Prins, en fijnen milden fin, En nu het ydel hert fijn lullen niet en vint,
Te iticren tot behout van onfe Koningin Soo toont fich dees en die geweldig ongefint.
• Wy dienen malle drift met aller vlijt te ftraffen
,
Wy dachten met vermack ons dertel oog te voeden
En wat'er niet en voegt vrijmoedig af te fchaftenj En nu het niet en valt, foo fchijnen wy tc woeden.
Doch meeft ons cvgen hert te fpenen van dc lult, Wy woelen over hoop,en maken groot gekrijt,
Dewijl het ganfche rijck op onfe febouders ruft. Maer dat ons gaende maeckt , cn is maer enckel Jpijt.
Dn heb ick van
begin den Koninck voor-gedragen,
't Wat is doch onfe Vorft aen dit krakeel gelegen ?
De Vorften aengefeyt , de gaften voor-gefhgen Voorwacr ons fotte drift en moet hem niet bewegen;
Doch fchoon ick dit cn dat, op goede gronden, riet, Hy vint fijn bcd-genoot wanneer het hem bebaegt,
Staegh voerder yemant Noyt heeft fijn frifièhe jeugt fich over haer beklaegt,
uyt, die 'r weder ommeftiet.
Mc-vrou is by den Prins , wanneer fy wert ontboden,
?
tfc man ' c f= van doen , te weten op de oefomlieyr vin Prinf- Sy heeft noyt fijn gelicht, noyt fijnen kus onrvlodej
fr« 7.
f«" ,
«cdtmck« .fchy„t van ouden tijden tut
l
in«S
eeuwen toe gcblc-
En ImT Hler uver llccf: l'lularchus, mijns oordceU. wel gefeyi:
De Hiftory-fchrijvers getuygen van de Perfen , dat de fclve in
(fi)
fat, li
oiiet van onfcn li
J dc wd Spongen heelt , Uu/<k lietvluehten met achter uyt tc fchieten neii hare vyanden groorfchade
GeJbnthej™
Dat is: H« " gefont voorde gelbndegeen wilkn te doen. Sie hier van Flnmnhui in het leven vaa Cnjjiis , en
\°'T anderen.
Ee 3 h
GESPREK VOOR DE KONINGINNE VASTHI
I* haer het ecrlick hert voor ons gewoel befchacmt ? Dit teert haer wonder veel van onfen geeft verwachten.
Wxt iltcr dat'crmccr een echte vrou betaemt? „Die t'huys, en by het volck, wil houden fijn gebiet
Sal dit een deuchtfaem wijf van haren man verftcken ? „En mag niet vrolijck zijn, dan als men 't niet en liet,
Sal hier om ecnig man een vaftc trouw verbreken. Maer dit en lal voortaen inl'erfen niet gebeuren,
Sal dit de Koningin beroovcn van de kroon ? Nadien dc Vorit begint de wetten af tc keuren
Ach! voor een goede dact is dar een quadc loon. Nadien de Koninck fclfs fijn lieve wedcr-paer
Met oorlof, grootitc Vofft , ick fa) wat hooger rijfen, Docr roepen by de mans in alle fot gebacr.
lek moet u naerder gaen , cn mettcr dact be wijlen „ Ach waer een ieer gemoct genackt ontrent de fondert,
!
Dc deugt, cn 't klocck belcyt van uwe Koningin, „ Daer wei t het oog gequctlt , het oote wert gelchonden,
Die wijl cn eerbaer is, ook tegens uwen fin. „Hïer door een (hm geiigt,daer met een dcrtel woort.
Meent yemanr dat dc vrou , in al'l , en faller ilondcn „Het quaei gelijkt de peil, het iet geweldig voort.
Is, met ibo itrengen plicht, aen haren man gebonden , „Ach! wie het vat briket Gin hoepen af te breken,
Dat (y moet vcerdig zijn , in al wat hy gebiedt, „ Veroorfacckt dat dc wijn moet in de kelder leken.
,\ len Veggc wat men wil , voor my ick meyn het niet. „ Ach wacr in ecnig rijck een goede wet vervalt
!
Een man kan zijn geneygt (gelijk men menig werven „Daer iïet men dat het volk met loiTe toornen malt.
Het redelijk vciiuft (iet in den menfeh verfterven, Neem my ten beiten af, al word gy vergeleken
Wanneer een hectc koorts hem door dc leden dwaclt, Met ycmant die het brcyn door koortien aengefteken,
En met een feilen brant Icyt in het hooft cn mach) Yct tegens eygen nut, yer tegens recht gebiedt,
Een man kan zijn geneygt een vrient tc willen grieven Al dunkt het ycmant vrcemt , *t is buytcn reden niet.
En roepen om geweer, lal hem het wijt gelieven? Gy zijt op delen dag gantch buytcn alle maten,
Een man kan zijn geneygt, ook tot fijn cygen fchanr, Gy zijt tot ons vermaeck te bijiler uyt-gelaten:
Sal hem een wille vrou in alles zijn ter hant? Ick bidde noch ecn-macl, ó Vorft, vergevet my,
Een man kan nuchters monts een goede faek belaften Ick noem uw groote gunft een foete rafery.
En na den derden dronk, in *t midden van dc gailen, Gy op ons veilicft, dat jacgt u buyten reden,
zijt
Herroepen fijn bevel, en doen ccn quaden flag, Gy brantals in de koorts van ovcrtollichcdcn
Wie oordeelt dat dc vrou van 't cerite wijken mag? Betoom u milden geeft; waer wilt gy vorder gaen,
Dé wille van de menfeh , al ine ichoon de lelie Gy hebt tc deler tijt ons eer genoeg gedacn
En dient niet alle tijt gehouden voor de befte 't Is quaet al wat'er volgt, uw vriemfchap is volkomen,
'c Gunt dat men cerlt gebiedt, is mcnigmacl foo goet, Al wat'er boven rijft, cn dient niet aengenomen ;
Dat ook dc tweede wil dacr onder buygen moet. Dc gunft, die acn het volk hier noch gefchieden fou,
Daer komen, nu cn dan, dacr komen ja gevallen, Kan nicmant dicnilig zijn, als tot gewinen rou.
In welckc mcnigmael een vrouwe niet met allen Deweldaet wert den menfeh welibmtijds aenged rongen,
Mag hooren naer het voort van haren over-hcer, En'tdient hem tot verderf. Dc lïmmedoot haer jongen,
Al dringt hy wonder hart, al roept hy bijlter fecr. Mits datfc veel tc fcer dc tcerc leden dout
Gevoel, voorfichtig Vorft, gevoel in defe faken, En in haer dwafc min geen middelmaet en hout.
Gelijk dc reden cyit; gy liet hier wettten maken Wat wilt gy vyer en vlam , cn fchadelijckc lacyen
In welen van ccn Prins, cn wout dat ydcr vrou, Hier ftroyen langs het hof, hier in de kamer zacyen?
Vcrfchcydcn van dc mans , haer vreugde nemen löu. Wat wilt gy rellen brant ons jagen in het bloet,
Gy kent het oude recht van Pcrfen ende Mede, En door een ydel oog verhitten ons gemoct ?
Een fpoorc tot dc tucht , ccn regel van de zeden. Wat fal d'eerwaerde vrou in dit gcièlfchap maken?
Dies hebt gy metter daet ons vaderlickc wet My dunkt ick fie fe ilacn met twee gebloofde kaken,
Op dele fcclt vernicut, cn weder in-gcfet. m Schoon als ccn verfche roos, geweldig in cieract,
Dat is ccn valle keur, in vollen ract bciloten, Bedeckt met enkel gout, en koninklijck gewaet.
Niet acn dfn dis gemacckt, of met de wijn begoten; My dunckt ick fic fe ihien, vercieit van alle kanten,
Dat is een oude wcr, ccn ydcr in-geprent, Met pcercls om den hals, de kroon vol diamanten;
Beveiligt door den tijt, en over al bekent. Ick fic haer hellen glans, gelijk een fonne-fchijn,
Dat is ccn reyn gebodt, op dat geen eerbaer' ooreil Vol fchoonheyt indcr daet, maer fchoonder in den wijn.
In ecnig rou gelach, cn fouden dingen horen Het is, voorwaer het is, met reden wel te fchromen,
Nadeelig voor de tucht, cn brengen uyt het feell Dat niet als ongeval hier uyt cn Ilaet te komen,
Een doodclick vergif, ccn kancker in den geeft. Het dunkt my feker gaen , dat yemant van den hoop,
Indien dc Koningin hier tegen waer gekomen, Door prikkels van de tuft, fal raken op de loop.
Haer diende dan ('k bekent) den iceptcr af-genomen; „Wat wil men aerdig fruyt aen grage ihoepers vergen?
Macr nu de wijfe vrou op uwe wetten paft, „Wacr dicnt'et anders toe, dan om den mont te tergen?
Hoe wcitfc doch foo hart van ydcr acn-getail? Wat wil men fchoone fpiis hier brengen aen den dag,
„Geluckig is dc ftact, wanneer dc groote Vorften Daer niemant van het hof yct van genieten mag?
„ Sijn voeltcrs van de tueht , gelijk met cygen borften, Daer woont ellendig volck hier onder in der hellen,
„Dat is door eygen doen. Geluckig is dc llact, Gelijck van ouden tijt de vaders ons verttellen,
„ Wanneer de Koning lelf in deugden vooregaer. Dat dranck en goede fpijs met groote lullen iïet,
Gy voeder van het lant, cn hoeder van dc fteden, Het eynde niet-te-min is pijnelijck verdriet.
Bevecht dc rcync tucht , en quctll dc goede zeden, Want als het door het oog is tot dc kift bewogen,
Gy, die het dcrtel volck ceril palen hebt gcfet, Soo werden wijn en koft in haeften weeh getogen >
Veibiecckt het oude rechr, en doot uw cygen wet. Het vriendclijcke fruyt, dat voor haer oogen ftont,
Tot heden op den dag jongen
zijn alle vrouwen, En lact haer anders niet als water in den mont.
Ten goede van dc mans van weelde wederhouwen
, „Het is ccn fwarc plaeg, uyt noot tc moeten fuchtcn,
,
En in het huys geplant dies fchoon wy gaen te gaft
:
„Door fchaershcit van gewas, cn feyl van koren vruchten;
Soo bhjtt'crnoch ccn forg die op den halpel paft: „Macr wie van honger raeft, dacr volle fchotels zijn,
Dc vrou neemt vlijtig acht op onlc jongen dieren,
„ En niet en wert geïaeft ; die lijd ccn heli'che pijn
Sy lact haer oogcri gaen ontrent de'kamcnicren, Ick neem u akemael in delen tot getuygen,
Sy let op alle ding , foo dat'cr niet een knecht Dat wy uyt dit gelicht niet anders konnen fuygcn
Tot na-deel van het huys, fijn parten aen cn recht.
Als doodclick vergif, dat in de leden kruvpt,
Hier by komt defe vrucht het wijf in huys gebleven,
:
En door een denel oog tot in het hertc fluypt;
En fict noyt hoe dc man by wijlen placht te' leven Den ccrilcn lult gy iien Ihien loeren van bezijden,
Wanneer hy door den wijn , ontrent een vollen dis, Den tweeden fal dc vrcugt van onfen Vorft benijden;
In vreemde lijmcri} ganfeh uvr-gclatcn is; Een derde dacr ontrent, fal brullen ccn Hier,
als
Dit hout haer in den toom , en' doet de mannen achten Sal voelen in de boril een acngcltekcn vier,
, ; ; , ,,
EN ALLE VROUWEN.
„Als vrouwen- jcugt,dc wijn, drie wonderlicke dingen, Ontrent de friffe bloem tc koelen fijne,
luit
„Op ecnigfwak gcmoet te famen komen dringen ;
'
s, gewelf:
Wat
1 12 GESPRECK VOOR DE KONINGINNE VASTHI
Wil yemant nu Me-vrou van al de vrouwen wenden |
Wat ftaet gy Hecht en fict; (preekt lullig uyttc borll,
En foo gy leven wilt, foo doot den dwalen Vorft. Die lal dc ganfche vrcugt van dat gclllfchap fchenden,
'tVcrfchiFis al te groot. Ach Gijges is bewogen,
!
Niet anders dan gclijck een die met rouwcr hant,
Trekt midden uyt een rinck ccn fchoonen diamant.
En wert, foo door den loon, als door de vrees bewogen.
In 't korte: 'c is gedacn. De Prins vcrliclt fijn wijf,
Of wel dc Koningin haer arfchcvt lal verblommcn,
cygen lijf. Ick weet dat evenwel een vdcr lil vcrllommcn
Sijn kroon, fijn ganfche rijck, cn noch fijn
Ickbidde, wijle Vorlt, wilt dele klippen mijden,
En fwcllen van dc fpijt, als dit vertreck gefchict,
Eer wy in dit geval gclijckc fchip-breuck lijden En dan is al de kort van dele feell te niet.
Het vrouweTijck gedacht en is op delen dag „Het teerc vrouwen-brevn kan gecnen trots verfwelgen,
„Geen ding is foo gencyiit Om fich in als tc belgcn,
Niet kleyndcr in fijn oog, niet heter als het plag.
Hoe lal uw' weerde pont, van
komnckhjeken bloede, „En wie llch in het 'wijf in cenig deel ontgact,
„Die raekt van (tonden aen ook in der mannen haet.
En door foo hoogen ftun verheven van gemoede
Dit heeft de Koningin (acn wie geen heete vlagen,
Om ons vermaeck te doen, geraken tn gequel?
Geen dampen van dj: wijn zijn in het hoott gellagen,
En dienen hier het volck als voor een tarcl-lpcl?
Die 1'mactheit moet gcl'chien in ycr-gclegen landen,
Of op het hert gedael't) dit heeft dc Koningin
Acn ick cn weet nicc wie; en niet tot onfer fchanden, Tot mcer-mael ovcr-leyt met voorbedachte Cm-,
Niet hier in dit paleys, aen ons' geduchte vrou, En naer de ganfche licck te hebben overwogen,
Die vreemde mannen vliet, en is hacr Heer getrou. Soo is haer kloeke geert dooi' reden weg getogen,
Doch alfmcn dele faeck wil wegen, nacr dc reden, Niet om een vliegend" woort van haren dis tc gacn,
In onl'e Koningin lijn geenfins rrotfc zeden, Macr op een valle wet den Koninck voor tc (lacn.
Sy is van goeder 'aert, de fake wijftet uyt, Wie van des Konincx raet, of van dc wijle luyden,
Sal dit haer goct bclcyt ten quaden kommen duydcn ?
't En zy dat alle ding ten quaetftén word geduyt.
waen, of eygc lucht geileken, Ick weet dat menig Vorrt hier in met ons gevoelt,
Een wijf, van fottc
bekeken, Indien het wijfte deel niet weg cn is gcfpoelt.
En wenfcht geen liever ding, als wet te zijn
Dog meert als hacr gefpang , hacr klce[,enrijk gewaet
Dan fehoon men dele fack ten hartften wilde drijven,
Een ander, dicfekent, in kolt tc boven gact. Me-vrou is evenwel geen fchand-vlck aen te wrijven i
Gewis indien de pracht Me-vrou had in-genomen, Want dat dc Koningin vcrooi (aeckt dcfen druck
Heeft immers geenen fchijn van eenig fchcllem-iluk,
Sy fou van Honden aen niet laten hier tc komen ;
Het wacr in dit geval haer lief te zi jn getoont, Indien haer loos beleyt door landen ende lieden,
Sy weet dat hacr de kruyn nu prachtig is gekroont, Ging ltroycn muytcry, cn wederfpannigheden,
Indien haer lüm bedróg den konincklicken wijn
Sy weet dat hacr gelpang gact buyten alle weerden,
En dat haer hals-cicraet is als het puyck der eerdenj Vcrgifte met regael, en mengde met fenijnj
Sy weet dat fy een rijk aen ydcr oorc dracgt Indien haer vinnig hert, door fucht van eere, woede,
En dat van haren ring het ganfeh Perfcn waegtj En wilde roeyen uyt de Princcn van den bloede ;
Sy weet dat yder (leen, in haer paniyck geileken, Indien haer loos beleyt bekaeyde rancken dreef,
Wert by een helle (Ier te rechte vergeleken, Of acn een vreemden Vorrt bedekte brieven fchreefj
En dat haer pccrel-fnocr is een foo fddfacm ding, Soo had ons rtreng gericht, en (lof, en goede reden,
Dat noyt een oeftcr-fchelp foo reyncn water ving. Om over haer bedrijf in nacrder acht te treden ;
Dit is hacr al bekent, noch weet ly boven dcfen, Maer in lbo diepen lehael re wegen dit geval,
Dat al dc weerclt deur hacr fchoonheyt is geprcfen, Mijn Hccrcn , met verlof, 't en voegt u niet met al.
En dat een fchoone vrou , foo deftig op-geciert Dit is een huys-krakeel , een van dc minlle ionden,
Is 't dc menfeh
hoogde dat hier op der aerden viert: Waerom nacr onlë wet, geen nou en werd ontbonden:
,
Doch evenwel nochtans, cn dit niet tcgcnltaendc , „ 't Is fcker dat de vrou lbo vail is aen de man
Of haer met groten ernrt Mahunam fehoon vermaende „ Dat niemant als de doot hacr immer fcheyden kan.
Tc ftrijeken door het hof, fy qtiam niet uytgcdwaclt, „Wat ifTcr wreeder ding, als alle ftrenge wettten
Maer bleef daer haer dc wet des Koning had bcpaelt. „Tc trecken in den top, ten hartrten in te fetten?
Soo moet dan uw gemacl , of niet eer-fuchtig welen, „Ach! 't is een bitter menfeh, die met een wrang gc-
Of door een hooger geert lbo verre zi jn gerefen,
Dat fy verwaende lucht, cnallc vrouwe pracht, „Ecn haeflig oordeel cn dat met enkel bloet.
fchrijft,
Niet als voor kindcrlpcl, cn cnckcl dwaeshcyt acht. „Het is een beter aert, goede luyden,
die onder
Men neem 't dan hocmen wil , de reden kan het leggen „Wat yemant heeft gefcylt , ten beften weet te duydenj
Dat haer befette tucht niet is tc wederleggen „Het is een eerlijck man, die by een cygen vrou,
Want of men haer bedrijf fehoon om cnommewent, „Al wat'cr is gemill, flaet in de berte vou.
Daer is geen Hechte llofj cn niets gemeens ontrent. Gedcnckt des foeten dacgs, als u de Koninginne
„Kan oock een echte vrou haer ccre beter (lijven, En roofen met den dau, dc panden haerdcr minne,
„Als met in huys te zijn, en uytten woel tc blijven? En druyven met het waes, uyt rechte liefde gal,
„Tc dringen door het volk bctacmt dc rouwe mans, En leyd' op u verfoeck veel groote Princcn af
„Het huys in tegendeel, dat is de vrouwe-Cchans. (a) En ftaet u magtig Vorft , cn ftaet u niet te voren.
,
„ Dc byen zijn geacht , om datfc verre fweven Hoe dier gy hebthoe mcnig-mael gclworen,
belooft ,
„ Een vrou in tegendeel , moet als ccn mollel leven , Dat Cyri weerde bloet, dc trooft van uwe pijn,
„Moet blijven daerfc woont, vaft aen haer cygen dek, V fou het eerftc vier, u fou het lactile zijn?
„Gedoken in haer fchelp, gclijck een wijngacrt-llek. Gy riept , in grooter ernft , de Goden tot getuygen,
„Want als het echte wijf blijk in haer huys gedrongen, Dat hare jcugt alleen u finnen konde buygcn,
„Soo is hacr eer bewaert van alle quade tongen, Dat haer \ ermaerde glans belat uw edel bloet,
„Vracgt yemant,wie dc nijt met geen vergif enfehict? En neygde tot dc min uw vorftelick gemoet.
„Een vrou die niet cn loopt, en die men fclden (iet. Gy EWoert haer menigmael, dat alle Hort -rivieren,
Wel aen dan wijfie Vorll , lact al de groote vrouwen
, Jae dat Choalpis fel f te rugge foudc fwicren,
Eaet onfc Koningin hacr cygen macltijt houwen (è) En maken tegens (boom eens onbekende baen,
Gy hebt toch acn den raet met vollen mont belaft, Eer u gefette min van Vallhi foude gaen.
Dat op het vrouwen-liuys wel machte zijn gepaft. Choafpi koom tc rug, loop uwe ftroomen tegen,
Gy haddet goeden wil de vrouwen aen tc trecken, Keer daer uw groote kolk fijn voetfel heeft gekregen»
De vrouwen boven al tot blijichap op te wecken,
Dc vrouwen op het hof haer vrijheyt toe te ftaen, (a) Valthi d« Konïncï Cvti dochter.
{t) Choafpis n ccn hoofi-'riïiete van Perfelant ï»na«
Pp dat hacr beter cicr mocht werden aen-gedacn.
Sudt Suün luien Joup hebbende. Sirsh.
, niet verte
Keer
; , , ,, ,
„Daer is noch alle tijt, daer blijft een ibcte gront. Nadien dc Koningin, alleen om deler faken,
Soo haefl gv folt beften h;icr wcl-gemaecktc leden, Moet ruymen hacr pakys, moet lijden dcfe fchant,
Haer vorftefick gelaet, vermengt met foeticheden, En met een eeuwig lect gaen dolen achter lant ?
Gy fult door nieuwe min ftracx werden aengeraekt, Ick weet dat menig quant maer flegts om wat te fpekn
j
Want, fier! haer ganiche lijfis tot de kroon gemackt. Eylacs! een tecre fpruyt komt van haer ouders ftekn,
»"»«Ï5ÏÏS Wanneer een wreede leeu komt op het velt te vangen En,fchoon hy naden fchijn fijn weerde trou verpant,
Een man of jong gelei ; hy , met een groot verlangen Sijn ganfche wit beftaet allecri in geylcn brant.
Stek lijn gebit te werek, vak happig aen den buyt, ïck weet foodanig volck en kan niet lange rallen,
En deyk het menfehen vleys met grote rtucken uyt. Maer berft gednerig uyt in alk nieuwen kiften
Maer foo het moedig beert een vrouwe komt te vinden, „ Want als een Venus wigt fijn pijlen eens verfchiet^
Het fal gecner tijt hacr tecre lijf verflinden,
te „Soo gact fijn eerfte min geJijck een rook , te niet;
,
Sïjn tanden liggen (Hl, lijn oude wreerheit flaept, Ick weet (oodanig volck ial eeuwig fitten luymcn,
Het fchijnt dat fich het dier aen fijnen roof vergaept. En maken dat dc vrou wel haeft fal moeten ruymen;
Indien dc ftucre leeu, de wreetfte van dc dieren, Siet daer in yder huys , cn dat door ons bedrijf,
Door onbekende gunft een vrouwe weet te vieren. En fiaeg ccn nicu krakeel, en ftracx een andèrdcrwijf.
En midden in het bos, cn tegen fijnen aert, Wat gaet den Koninck acn, dit feldfaem wedervaren
'OriUidbiEtii
Haer fachtc lichacm mijdt, hacr teere leden fpaert Dc ganiche weerelt deur te willen openbaren ?
Sal hier dan in het hof, daer niet dan heufche zeden, Waer toe een huys-krakeel geroepen door het lant?
Als vricndclijck onthael cn dient tc zijn geleden, Voorwacr,naer ick. het vat,het dient tot onfer fchant.
;l_lcn hitfaii
Sal hier een Koningin, hier onder ons gekroont, Offchoon de fame loopt, en mek door alle rtcden
n lctimd-rltkei;;
Hy ons niet zijn befchut , en van de finaet verfchoont ? En wat'er is gedaen, cn wat'er is geleden; ?
in veroorurchfc
Zijn hier dan onder ons, zijn alle (bete monden Schoon dat men Vafthi noemt hartneckig ende
i
ftraf,
fchijnvinecsti.
Met dammen op-geftopt, met zeelen in-gebonden? En fchildert haer bedrijf geweldig leelijck af;
door baden cjiê
En ifi'er niet een hert dat tegens wreetheyt fteeckt? Noch fal men veel de fch'uk op onlen Ko'nink leggen,
cn wederfpnmfs En iflèr niet een man die voor een vrouwe fpreeckt? Ick weet dat menig menfeh fal openbaerüjk leggen,
og den kmuocte „Gewis de man behoort fijn weder-paer tc mijden, Dar fijn geheel bekyt moet los cn kreupel gacn,
cn mengde de i „Eylaes! dat fwacke volck heeft al genoeg te lijden, Mits hy foo quaden keus in defen heert gedaen,
doorluchtte „Heeft vry een fwaren lart op haren teeren hals, Een ander fal gewis den Vorrt in fijn gedachten
Pnncenïiadok „ En is van alle Itant vol druck en ongcvals Noch deftig van gebaer, noch rijp in weien achten;
t bekaevdenieic Vol aldcrlcy verdriet, cn veeldcrlcy gevaren, Maer houden dat de Prins hier fonder cere leeft,
Vorit'beietafc Vol mocytcn in de dragt, vol fmerten in het baren; Dcwijle Vafthi felfs hem niet vereert en heeft.
:ht, enftefjofi Ach die maer eens cn pcinft om hacr geftage pijn,
!
Een derde, die het fluck fal drijven voor de vrouwen,
Is hy geen tijger felfs, hy moer. hacr gunltig zijn. Sal uw goetdadig hert voor al té vinnig houwen,
melder ich[[trc
:hicl ie vegta&r
„Het mannclijck gemoet is uytter aert gehouwen En feggen overluyt ; Siet! wat een herden aert,
erlof, 't en Toeg:':
„Tc dragen met gcdult dc fwakheyt van dc vrouwen, Die op een blijden dag fijn vrouwe niet en fpaert.
een vaadf bcÏ
„Tc ichrijvcn in dc zee, tc drijven in den wint, Wie kan het altémael, wie wil het al vertellen,
.
T.gcentrourDie.
„ Al wat hy voor gebreck in haer gcfclfchip vint. Hoe fich het ganfehc volck hier over fal ontftellcn?
„Veel faken van het huys, of dienen niet geweten, Dies bid ick, weerde Vorit, gedenk aen uwen plicht:
juloonlinJ:
„Of door een fachtcn aert in hacft te zijn vergeten, „Wie in fijn neufe bijt, die fchent fijn aengeficht.
door hierunwrc Want die niet alle daeg en focckt tc
jliiIWteji'
., zijn gertoort, „Deck, lieve, deck de pot; fmoort bitter huys-krakeleni
g, „ Moet dikmacl fcylcn fien , cn fpreken niet een woort. „ En laet uw eygen fchant niet overal vcrdcelen.
ten hardtop Ey lieve weegt de faeck. Sier. wat'cr vreemde dingen, „Het is naer mijn begrijp ) het is de befte man,
TmenicMe^ : Uyt een vekcerde greep, door al de werelt dringen;
(
„Als die een maghtigh hcyr met wapens overwint. „Dan als het lieve pacr te tarnen heeft gekeven;
Gy die in uw bcdwangh hein groote Koninkrijcken, „Noyt wert de Ibete min geplecgt niet grooter luit,
Dient in u evgen felts uw magt te laten blijckcnj
„Dan alffc, door krakeel fchecn uyt te zijn gebluft.
,
Gy die de wcrelt dcitr zijt als een Gódt gevreeft, „Al fchijnt dc fomcr fchoon, noch Ibti het ons vervelen,
En moogt geen meofchoi toot gedoogen in den geeft. „Ten ware dat de vorft haer ïollc quamc lpelcn.
Hoe zijt gy , groote Voril, lbo Bebttbck bewogen. „Geen koft bevalt dc macg, al ine noch foo goet,
En om 'ken weet niet wac uyt uwen ftant getogen? „ Indien men dag acn dag niet anders eten moet.
Waerom in dit geval lbo heftig omgevoert? „Godt heeft des werelts loop met beurten onderfchey-
den,
„Het komt den Printen toe niet haeft te zijn beroert.
Betoom voor delen tijt, betoom uw gramme finnen, „Hy weet een bitter foct tc brengen tulTchen beyden,
Verwin uw cygen heit , die hinden kont verwinnen, „Te mengen onder een. Sict daer een wijlen vont,
Weeft dog uw bcd-genoot genadig cude loet „ Waer door dit groote werek ftact opeen vaftcgront.
Üic al de wecrek deur een yder gunltc doet. „ En plagh dc klare Son, met hacr vergulde ftraleu,
Doch u
foo dit verfoeck te hooge (chijnt tc rijfen, „Niet deur het ganfche jaer tc rijfen cn te dalen?
En dat men u gemael geen gunft cn wil bewijfen;
„Tc rollen door de lucht ? en fier. men niet de Maen,
Soo bid ick dan alleen voor ccnig kleyn verdrag, „ Nu kleyn, dan wederom in volle ronde ftaen?
Niet tot een ander jaer, maer tot den naelten dag. „Nu is het vette landt met vruchten overgoten,
Waer toe lbo hart gejaegt, wacrom lbo fnel gevlogen ? „Dan leytet fondei jctight, cn door de vorft gelloten.
Mijn Hecren , niet te ras, het rtuck dient overwogen. „Nu ftact het wout ge^iert met fijnen groenen rock,
„Voorwacr de belle flag die heden kan gelchiên, „Dan weder fondcr blat , gelijck ccn dorren block.
„Is, nac dat ick het vat, lügt gacn cn verre ficn, „ Het gaet op dcfe wijs in alle wcreits laken
Wfc illcr heden nut, om met beletten rade, „ Wat doet doch al het volck als breken endc maken,
Te wegen dit geval voorwacr het is tc fpade, „Nu is het voor dc wint, dan weder tcgenfpoet;
Om nacr den rechten eyfch, te fitten ia 'tgcrigt, „Wy fweven op en neer, gelijck als ebb' cn vloet.
„Waer treet men na den noen in faken van gewigt? „Een dingh dient ecnsgeleert,en nimmermeer vergeten,
Om ccnig kleyn gelchil, als tuffchen twee gebueren, „Dat alle dingen Gin gelijck ccn ronde keten
Valt ondcrlingcn twift, om waffen endc fchucren, „Gefchakelt onder een. De vreugde irae de pijn,
Om ick cn weet niet wat, een goot, een water-loop, „ Dc vrede nae den twilt, nac regen Ibnnefchijn.
Dacr roept men met den dagh , de rechters over hoop, „Het mcnliïu-lick bedrijf beftact in vreemde kucren,
Soo hacll de «Me
fon is uyt de zee gcrelèn, „Hoe wel dc laken gacn, fy konncn niet gedueren.
Soo wort'cr in den raet gedongen cn gewefen; „Het wifpeltucrig hert tot gecner tijt gelet,
Maer als het groote licht ontrent het ztiydcn rijdt, „ W il ( foo het fprcek woort is ) itacg op ccn ander bed.
Soo wort het recht gcllacckt tot op een ander tijdt. „Het doet dc finnen wet-, op ccnen boeg tc zeylen,
Hier dacr men op de kroon van hondert groote rijeken Sy willen over hant het lange jaer verdeylen
Een uvtfpraeek heeft tc doen , een vonnis heeft tc ftrijc- „Sy woelen alle tijt, en geen lbo groote pijn,
ken, „Als met een vallen Itant tc blijven datfc zijn.
Hier dacr men onfen Vorft van gemael berooft, fijn Wel laet dan fig de Vorft, met alle ding, bewegen,
D.ici pleyt men in der nacht, en meteen dronken hooft; Laet onfe Koningin haer foete rancken plegen,
Dacr pleyt men over hoop, al tonder eens tc dagen Nu ecnig kleyn krakeel, dan weder groote min;
De Koninginnc fclfs, al Ibnder eens tc vragen En waerom dit geftraft ? de menfehcyr heeft het in.
De gronden van dc facck, dacr uyt de Prins miffchien, „Ach! waer een derde man komt tullchcn beyde fpre-
Sijn eygen ongelijck. met vreugde mogte ficn. ken,
Gewis lbo wy den aert van dele klachten kenden, „ Daer man en wijf krakeelt dacr fiet men vreemde trekenj
W y ii inden dit krakeel van onfe banck verfenden, „Want als men meeft betracht te itillcn hacr gekijf,
Tot ecnig ander hof: men legge wat men wil, „Soo krijght men man en vrou te famen op het lijf
Ten ftact ons gcenfins vry te wijfen dit gefchil. „ Men hout ( wanneer de biên met groote togtcn lwic-
Van waer komt ons de magt, dat wy op Koninkrijken, ren,
Op 'swcerelt hccrlchappy , een vonnis mogen ftrijken? „En vechten onder ccn, gelijck verwoede dieren )
V A S
EN VOOR DE
T H I,
MANNELICKE
ACHTBAERHEYT,
MENUCHAN
vrouwen voor- Te weten, om den glans van foo veel rijeke kroonet]
Als van een hoogen bergh in dcfe feeft te toonen,
langvcrhacl den Prins het Op dat van nu voortaen een yder, die het fiet,
hooft gebroken Sou, met geduchte vrees, itaen onder u gebict.
Wacrtoe isudc monttot praten foo Al wat in eenigh deel der aerden won gevonden,
gelint? Is uyt het ganichc lant aen dele plaets gefonden i
Heileggen gelt'cr niet, datrechtis, Het biedt iijn fchatten acn al wat'er open ilaet,
overwint. Van
daer de fonne rijft, tot daer fe flapcn gaet.
Gy fockt hier niet alleen , 6 voorfprack van de wijven, Wy ftaen te mael verbaeft , als wy de gulde llralen
Met ick en weet niet wat het vrouwe-recht te ftijvcn; Van menig fchoon juweel ficn blinken door dc falen,
Maer dracgt u boven dat , gclijck een vrouwe plagh Als wy het krachtigh gout , cn al den grootcn fchat,
En jammert uren lang met vrouwelick gcklagh, Sien brallen in het hof, cn door de ganichc fladt -,
Ick fta nu lang en wcnlch om meê een beurt te krijgen, Als wy foo menig Vorrt , foo menig duyfent zielen
Eu ben van nu voortaen niet machtig om te Twijgen Sicn door het ganlêhe ilot tot onfen dicnlle krielcni
Mijn hertc leyt cn bruyrt gelijk een krachtig nat; En uyt foo rijtken glans befluyt een yder dit,
Dat dobbelt over hoop, en bortelt uyt het vat. Dat uw beroemde macht als op dc werek fit.
Ick bidde, gmote Vorft van al dc groote volcken-, Dit heeft de groote Vorit meer als genoegh bewefen,
Wiens hoog-beroemdc nacm rijit boven alle woleken, 't Is van het oogh geilen , en door den mont geprefen
Die niet voor ons alleen fet iirenge wetten in Noch wil hy vorder gaen, cn maken ons gewis
Maer bindt ook aen het recht uw eygen huysgefïn Dat hy in fijn gefin geen minder Vorrt en is.
Ick bidde, nadcmacl wy lieden overwegen
,, Men vint in ouden tijd , en op den dag van heden,
Een iluck , waer aen het rijck ten hongir.cn is gelegen, „Veel Prinffen wijt cn breet van yder acngebcden,
Vergunne my verlof dat ick op delen dagh „Geducht by al het volck, en deftigh van bedrijf,
Mijn innerlijck gepeys in vrijheyt uytten magh. „Maer in hun eygen huys geringek van een wijn
„Die in het oordeel trect ,moct' flch ten hoogileu mijden
„ Gelijk ccn kleyne Moor kan met den toom befViereu
„Van luit tot felle wraeck, van fucht tot medelijden i „Den grootcn Elcphant, het meeftc van de dieren,
„Van heymelicke gunit, van fülle linckerny, „Soo fiet men menigmael de grootftc van het lant,
„Op dat'cr niet als recht in hem te vinden zy. „By eenigh quetter wijf gehouden in den bant.
Dit heb ick foo betracht, 'k En fal geen fydc dragen,
De Perfiaenichc Vorrt, die by dc metgcfcllcn,
Eo fal naer hoogen ftact, na kroon of ieepter vragen; Van dit verwijfde volck Jich niet cn wilde ftellen,
k En ben noch van den haet , noch van de gunft verheert: Maer toonen wat hy hier en over al vermagh
lek ga den rechten weg, naer my de reden leert,
Gcbict de Koningin te brengen aen den dagh.
k EnpaiT 1 in dit geval noch
op geen lirtigh vleyen, De vrindelicke Prins, ter volte deler t'ceften,
Wochopccn ftout gcprag,noch opeen droevig Ichieycn; Wil boven Ipijs en dranck verwecken onfc gecllen
lek liate die naer Richt fijn
loiTe reden buvght, Tot alle nieu vermaek , wil door een fchoon vertoog,
lek (preke recht
en rond, naer my het hert gctuygt. Ook haer befcheyden vreugr doen geven aen het oog.
ick weet dat
ydcr een ten vollen heeft vernomen, Mcnfend in't vrouwcu-huvs een grootcn hoop gcfanten,
Wacrom ioo menigh Vorrt te famen is gekomen
Niet uyt het flechte rot van huys of lijf-trouwanten,
In du gcweld.gli
hof, wacrom door uw gebodt Maer Hceren altemael van naem, en hoogen lof,
ten werdt is vergaert
te Sufan op hec flot. De grootilc van het lant , de belle van het hof.
Ff i Ma-
ïA<S GESPREK VOOR DE KONINGINNE VASTHI
MrililiWii gact'er heen, als tot de grootfte dingen,
Of dat het manne-volck geen vol gebiet cn heeft,
f de kamerlingen,
Dan als het op de maet, cn naer den regel keft?
VrrmgrH met den (leep van al
Leyt ycmant delen gront , foo ificr voor dc wyvcu
Herbona ihiypt en neygt , en biet hacr goeden dagh ;
Geduerig Holt* genoeg om haren pracht tc drijven;
En voort foo konltigh als hy magh.
Biftba doet Het
Gcducrig (tok* genoeg om, met ccn kimmen trek,
Abachta feit verek een hooger acre van fpreken,
tc
Haer aen-geboren jock tc fchudden van den neck.
En Bigta mcngt'er in een 6us van hooffche (treken ;
Straks dondert Charcai uyt foo deftigh als hy
kan, Wat fal dit lillig volck niet weten uyt te vinden,
En Sethar roegfer bv het voor-recht van den man. Om aen ccn goeden man vet op dc mou tc binden,
Mahunam, voor het lek, hout aen op uw bevelen,
Nu fal by al tc los, dan fchijnen al tc kil,
Mevrou die hoort en üet, en fchijnt'cr
med' Ce (pelen; En noyt gclijck bet fou, dan als mc-vrotiwe wil.
„Daer is, na mijn begrijp, geen dimmer vont tc denken,
Hy i'prccckt gelijk een man, fy blijk al even trots.
Hv vlcvt gclijck een kim, fy (tact gelijk een rots. „En die een goeden ftact meer foude mogen krenken,
de mannen keeren weder, „Als dat het wijf gebiet, en boogflc macht gebruykt,
Waer toe een lang verhacl ?
Wy vragen watter fehort. fy fbm hacr oogen neder. „En dat de man' verdracgt, en voor dc vrouwe duyki,
Konmck fcttS hoe dat het is gegacn,
Dies eylt dc „Sict! 't geen in ai het rijck is weert te zijn geprcfen,
„Bcitaet in wel gcbiên, en onderdanig welen,
Daer hooitmen al den wint van Vatlhi fotte wacn ;
Daer hoort men ovcr-luyt dat al het knullig (preken, „En wie in dit bcdag fijn plaetfe niet en bout,
,,'t Is wonder wat een ramp by in de Heden brout.
Dat alle wijs bclcyt, en' alle focte (treken,
Dat uw bevelen fclts, en konincklick gewelt „ Een huys cn fijn bedrijf is in de koninckrijeken
By Vaithi niet en weegt, by Valthi niet en geit. „Een ander koninckrijek, men kan bet vergelijcken
Wat mocht ons ovcr-gaen foo grootcn pragt tc drijven, „Met faken van het lant, om dat 'er een gebiedt,
„ En dat het ganfeh gclin op fijne wetten liet.
De landen in gemeen een teelt-dag aen te fchrijvcn,
't
Om yder kont tc doen uw vorltchck ontfag, „De man is uytter aert, en van den aen-bcginne
En wat uw hoog gebiedt hier in het hof vermag? „Gcmaekt tot hcerfchappy ; de vrouwe tot de minne,
Wat mocht ons overgaen op uw gewelt tc roemen? „Tot licflelick verdrag: tot onderdanighcyt,
U lieve Koningin die wcygert hier tc komen, „Dat is van alle tijt de vrouwen op-gcleyt;
Die fchaft uw wetten Uw lieve Koningin
at. „Dat is van alle tijt de gront van goede fedeu,
Hoort wat de Konink feyt, maer doet haer eygen fin. „Een regel in den Itact, ccn zegel aen dc (leden
Wy fatcn altcmacl, gclijck inct open monden, „ Dies als in ccnig huys dc weert is over-heert,
Tot dat het fchoon juweel ons werde toc-gcfonden , „ Soo is in datgewek dc vccrclt om-gekcert
En dat met dit gelicht fou werden als gek toont „Soo is de weg gebaent tot allcrlcy gebreken,
Al wat'er voor cicraet tot heden is getoont. „Tottwift, enovcr-moct, tot alle quaden itreken j
Men riep, de Koningin Til dele fcclt bcduytcn, „ Wantdie een fchoon gebott ontrent dc gronden rackr,
En tooncn dat dc Prins van binnen en van buyten „Heeft (tracx van allen kant lijn deelen los gemaekt.
Heeft konincklick gebiet, heeft fondcr onderfchcyt, „Hoe (al, in dit gewoel, een davc willen (wichten?
En hier en over a! gelijckc majekeyt. „ Hoe fal een lbonc gacn tot fijn befchcyde plichten
Daer rees het ganfche volk , en "kont by dichte fcharen, „Dewijl het ganlch gclin gebruyekt tot quadc leer
Het fcheen dat even hier de rotfen fouden baren, „Een wijf dat niet cn paft op haren ovcr-heer?
Daet ging een nieuwe vrcugt,ecn juychcndonr het huys, „Het dient'in tegen-decl tot wel- kant van de rijken,
Maer al de pracht vcrfmolt als tot ccn klcyne muys. „Dat vrouwen over al voor hare mannen wijken j
Aeh daer leyt onfc vrengt en uwe macht gevallen,
! „ Want fict,acu defe pligt leert oock het jonge bloet,
Uw lok", uw hoogen naem, is heden niet met allen, „Hoe dat een onderfact ij jn prinfc vieren moet.
Uw rijek-ftaff*, n wc kroon , uw riddcrlick gemoct, „ Mijns oordecis , dient de vrou met alle vlijt tc letten,
Leyt, als een nietig ding, vertreden met den voet. „ Naer dat dc man gebiedt , haer faeken acn te fetten
Wat fal nu al het volek van dele fecit vertellen, „En of hy vroliek is, of droeve van gebacr,
Als ydcr hier en daer komt onder lijn gefcllen? „ Een welen aen tc doen gclijck hacr wedcr-paer.
Ach niet, als dat dc Vork, voor wiedc wccrelt beeft, ,, Dc zeden van den man zijn als gewüTe pcylcn
Ontrent lijn evgen wijf geen macht met al cu heeft. „Waer naer het echte wijf geduerig heeft tc zcylen;
„Die lijn geduchte naem poogt yder in tc dnicken, „ Waer naer een goede vrou moctfchicken baren loop,
„Dient eerfl gewis te zijn hoe dat het fal gcluckcn; „Of anders leyt bet huys geduerig over hoop.
„Want die geweldig pogt ; en niet volbrengen kan, „ Vim fomtijts ccnig man in' jock cn fpcl vernoegen,
„ Daer geen Uc vrouwe moet haer voe-
„ Wcrt, door lijn evgen dact , een fpot van alle man. is twijltel aen ,
Wat lalden grootcn Vork in fijne gimit beletten? „ Is jock cn fondcr gal , cn kacg ccn valt beiluyt,
Hv, die dc rechten macckt, is boven alle wetten. „Dat, wat dc man bcitaet, ten goede fy geduydt.
Hy, die alsmettcr ham dc ganlchc wccrelt draegt „Gcenwijfmag ain per ficn, geen wijten m.ig'crurockcn
Stort fijn belccfthcyt uyt juylt daer het hem bchaegt. „ Indien haer wedcr-paer genegen i* te jocken,
Hy mag ten minllcn nu fijn gunllig hertc tooncn, „ Want als het, naer den tijt, niet anders wefenkan,
Dewijl hy defen dag fijn vrienden wil bcloonen. „Soo ik een wijle dact tc mallen met den man.
„Daer is ter wccrelt niet dat 1'rinlTcn beter Haet, Abachta, lieve vrient, wat mocht gy gaen beginnen?
„Als wcldact fonder end, en gunltc fondcr mact. Gy poogdet onfc vrou met reden in te winnen
Dan neemt het zy allbo , gclijck men poogt te drijven-, Maer 't is, cylacs! geniilt; fy was op defen dag
Kan dit de Koningin in delen handel kijven? Vry hooger in dc pracht, cn trotfer allTe plag.
Kan oyt ccn echte man vcrlicfen fijn ontüg „Het is een oude fprcuck, die wy in onfc dagen
Om dat hy Hl en dan is blijdcr als hy plag?
,, Bevinden in der dact, en menig-mael
beklagen,
Om dat hy by geval, door licHelickc vlagen, „ Dat niemant van het volek foo dapper (peelt dc beeft
Wert met een loetc vrcugt als buvten hem gedragen? „Gclijck een moedig wijf, wanncerfe gaet ter fcclt.
Offddc Groot-vork fcifnnch man, noch Koninckzijn, Dan is het ganfche kraem van al de moyc dingen,
Om dat fijn vroliek hert iich opent in den wijn? Gcfnujdc, blocm-gewaet , gcltcenten, arrem- ringen.
Of mcynt men dat het wijf niet verder is gebonden Gehangen om het lijf; dan koomt'er aen den dag
Tot dienltc van den man, als op gefette itonden? Al wat'er cenigfins het ooge locken mag,
: , , , , , ,. , ,,
Sy (lelt een fier gebaer , en doet hacr leden fwicren, Indien gy niet en wilt dat al bet Pcrien-hnt
Veel anders alffe plag, fy toont in hacr manieren Met fmait gegccfTclt fy, tot aller Prinflcn fchant.
Een uyt-gclatcn tocht van pracht cn overdaet, „Dc fcylis nacr de man. Als groote luydcn dwalen,
En komt, gclijck een pan, geftreken over ilraet. „Dat fchettert dapper uyt, cn dringt in alle palen,
ln f
Wie fal in delen ftant het fiere ding genaken? „Dat dondert overal, en, met een fncllc vlucht,
l »»Jcl!«? Ten is noch metter hant, noch mettc mont tc raken, „Loopt al dc wcerelt deur, ja ftevgert in de lucht.
O brcyn vol fchralc wint, da: niemant aen cn fiet! „ Als voriten van het lant hen ccnigliiis vergeten
Een wijf in haer cïcraet is buyten ons gebict. „Dat wert van yder een ten breedten uyr-gemeten
8™ <p Stijl „Ach 'tis een vrecrat gebruyk , dat niet en is tc prijfen, ;
„Is ycmint vol befchicx, vol k laps, cn ondcrwints,
'> CTïinJon», „De vrouwen in gewact foo boog te laten rijfen, „Die hekelt int gemeen de feylcn van den I'rins
fPTI iramt». „Gclijck men heden
want uyt foo rijeken dragt fiet , „Dc lanck-gcbecktc Faem heeft wondei lick behagen
'™,: ra «dei* „En broct geen ander jonck als ongetoomde pragt. „ Een vorllclick gebreck door al het lant te dragen
tJc vrouweneer Ten is geen eerbaer root , of fchacmte van de vrouwen, „Hier fchettert hare Item vry (helder alflè plag,
Dat Vafthi defen dag van ons heeft wederhouwen; „Hier maektlë grof gcluyt , gclijck een dondcr-flag.
ttnicgtlnèi 'tis cnckcl hooverdy , en lult tot fottc wacn, „Noch ifict niet genoeg; fy fchnjftct in de bocckenj
luyvdc weert s tact Waer door fy defc fecib heeft frnaethcyr. aen-gedacn. „Sy leert een ander eeuw uw quadc flagcn vlocckenj
dc 'tis hacr verkeerde drift, vol wederfpannigbeden, „Dies fchoon dc blcckc doot u tottc vaders fent,
tl wendt»?;
nttotiUerinpk
'tis uyt-gclatcn trots, die niet en dient geleden, „Uw mis-llag evenwel blijft ydcr in-geprent.
moei, totillcnM
'tis, datfc wil lbo groot zijn acn der vrouwen dis, Indien gy dan bemint, dacr nae de groote Vorflen
Als uw geduchte macht hier by dc mannen is. Als uyt gemcene fucht van ganfclicr herten dorltcn,
„Men vint door al het rijck een deel verkeerde wijven, Te weten grootcn roem, cn tof van hoogen naem,
Hen kant fijn 4bb',
„Die niernant, wiehetfy, kan tot de reden drijven, Soo ltijft hier uw gefig, cn dempt dc quadc fiicm.
ld, ecnllaveiilfc:
«Sy pijpen haren lang, nacr wijfc van den uyl, Dan fchoon gy waert geünt dit alics op te lwclgcn
en tot ijjobdtbi:
„En üacn op haren iin, gclijck" een iïcge müyl. En u noch aen den roep, noch acn de dacr, tc belgen,
i gctln gcbiutuii „Men fou veel eer een rots ter aerden nedcr-drueken Noch ifict niet genoeg, voor u en uw's gclijck,
cnpillophara» „Men fou veel eer dc fon van haren wagen rucken, Gy leeft niet voor u fclfs maer voor het ganfehc rijk.
,
cci tot*el-lte«: „En drijven uyt het fpoor dc peerden van de macn, Gy kont indien gy wilt) verachten cygen ichandc,
(
Ivoor hart nuffiB' „Als dat een moedig wijf fa! tot tc reden gaen. Maer niet flau-hertig zi jn tot na-dccl v'an den lande.
ïc plïgt leen oodk „Lact vry een ecrlick man' haer krachtig overtuygen, Dies fchoon gy voor u fclfs wout door dc vinger fien,
liet lijnpnalc* „Noch falfe niet een lid nacr fijn believen buygcn; Uyt vreefe van gevolg cn mach'ct niet ge&hiên.
it 3c vrounwiEtö „Noch falfc blijven ftaen, eïi drijven hacr gefchil, „Een Vorif moet over al fich VoHtclick vertoonen,
„Niet ilc gcr als
een wijf', wanncerfe niet cn wil. „ Die anderseen vriend de vrienden fou verfchonen,
als
Malumam, gtildcmont,
"die mcnig-mael voor defen Dies ofje fchoon Mc-vrou als man hier vieren
*, o»' Jr«vc mjp
doen gekt
v
^Vee! Prinl.cn hebt beweegt, cn metter daet bclcfcn,
AVannccr gy deftig lpracckt, in wcfen van gefluit,
-
Als Prins »n moogt
wout,
gy niet, gy hebt hetrijck getrout-
„ Een ongelonde lucht van fchadclicke peften
-w-iii l;,.'^
Waer is nu, weerde man, uw wijt-bcroemt verftant? „ En kan lbo fnellick niet in ccnig mculche veften,
Waer is uw geeftig brcyn? waer uwe diepe gronden? „Gclijck een flim gebreck in onfen geeft verdwaelt,
Waer uw verheven geelt ? waer uwe kloccke vonden ? Wanneerhetuytdcnchroon van Pnnfien ncder-daelt,
e
Waer uw beleefde fpracck, ibet als een honig-ract? „Siet! als devis verrot, de kop fal ccrfl bederven
nln"in>koiW Eylaes! uw wijs bclcyt
maer kinder-praet. hier
j( nou*' H Gy zijt tot
is
„ Siet als de flaet vervalt , de tucht begint te ft erven
!
—j heden toe geracckt tot u vermeten, „In hun dieby het volck yoor hoofden zijn gekent,
Oock daer fich uw verftant maer weynig heeft gequeten j „En waer het hooft vervalt, daer is het lijf gefchent,
the kop Maer hier, dacr uw vernuft geheel is uyt-geïtort, „De fbnde van den Prins mackt bijftcr groote fmetten,
Dacr koonit gy, lieve vrient, daer blijft gy veel te kort. „De fondc van den Prins vcrduvltert alle wetten,
Gy bragt al wat gy mocht ten goede deler faken, „ Dc fondc van den Prins is als een diepe kolk
Noch krecgtgy niet een ficr,als twee bcfchacmdc kaken* „Want als deKoninck vak, foo mak hetganfchcvolk.
Nu fieje t'uwer fpijt, nu fieje metter daet, Tot heden op den dag zijn alle kloecke mannen
Dat by een dwafe vrou geen wijfc tong cn bact. De ganfché wecrek deur geduerig in-gefpanucn
„Gefwolleii hoovaerdy, gcflagcn vijandinne Hoe ydcr in het fijn het vrouwelick verftant
«Van lieffclick onthacl, van alle foêtc minne, Ten goeden van het huys tal houden in den bant;
„Gcbmctfclvan der hel, verllooi ller van de vreugt, Maer wat'cr is bedacht, of mettcr daet begonnen,
^,Bcgin van alle quaer, en moorfter van de deugt. Noch heeft dit moedig volck veel op de mans gewonnen,
««•ES «U
^"j T ° Cn ^ C 1* ct^ ei1 om ' verwert de groote ftaten , Noch ifler menig held acn wien een moedig wijf
»aayt doodclick vergif in huyicn ende ftraten, Sit met een volle magt, als fcherlincks, op het lijf.
» Huft vrienden overhoop, verbittert man en wijf, Doch foo dc fnelle Facm , met haer gefwinde vler-
»stt broeders onder een geducrig in gekijf
ken,
pwgt den werek-vorftcen fchand-vlck in tc branden, Dit ovcimoedig volck komt in dc pracht verfterken,
l c tteUcn fijn
gebict tot fnot van alle landen ; En datlc door het rijck een yder openbaert
Wat u ( ö grootflc Vorit ) op beden weder-vaert:
dochter vin Cyms en fuder van Cim-
, Niet een van uwen ract en falder konnen fcggen
lecen lone van Hyftafpis, Tuoen ifTct niet
" ' ' L1
y vrrft lc,!; cl
''' ''
ck haren man onweerdig licet'r ge-
Wat dat'er voor een huys fal in dc wcrclt leggen,
Kht.om
achr onï 1.....T. Ï ' '
ha'. r ,
1
'"S*k '«l«>. nennndc rUa uytoor- Wat dat'er voor gewoel fal ruvichen door net lant,
üke van ni^'^l""""" Dacr is geen twiirrel acn, dc mans zijn overmant,
F f ï De
n8 GESPRECK VOOR DE KONINGINNE VASTHI
De mam n oArer-wijft.
*/. j Wat ial geringe lieden, Of met een verfehe bloem, of met een roofe-knop,
Die cmt haer aerdig root lact puylcn nvt den dop.
i
Wat lal eeri Hechten bloet defen tijt gelchieden m Hier lal geen queticr wijf, met onbeleefde vlagen,
Indien de Koninck fclfs mes. Hommen monde lijdt
Verachten uw gebodt, uw foctc mm vertragen;
Dat hem een quettcr wijfin lijnen leepter bijt?
Indien de Konink fclfs, veimccltcrt van de vrouwen,
Macr wat u wel bevalt, dat lal op Ihicnde voet,
Sig het in "topenbacr als op het aenlichr fpouwen?
Tot uwen dienftc zijn, en ibdlcn uw gemoet.
'indien de Koninck felfs, dc wijt-beroemde Vorit,
En is'er dan millchicn een maget onder allen,
treden op de borlt Die acn u ziele werekt ecu meerder welgevallen,
Hem , voor het ganfche rijcl; , ïaet
Geen wijf in "t ganfche rijck of lal hacr onderwinden Al ware my dc magt van vernam toegeitacii,
De mannen in "t gemeen den vooifchoot acn tc binden, Te lcydcn met der hant dc peerden van de maen;
Wy lullen moeten rtaen in plactlc van de nicyt, Al moge ick in dc lucht den fonncwagen mennen,
En' doen met hertcn-icct dat niet cn dient gcicyt. En met den dageraet om al de werclt rennen,
Macr wacrom dit beklag, de mis-flag is gevallen, Al lag iek open Maen, dat geen vcrlbnt cn weet,
De Faem is op de loop, en fchettert op dc wallen, Hoe dat dc grootftc Godt den feilen donder fmeet j
Roept cn met open mont,cn met een hel geklanck, Al had ick klaer beicheyt van alle vreemde faken,
Der vrouwen hccifchappv , der mannen onderganki Ja wat dc Goden fcifs oock in den hemel maken*
Daer is geen ander ract, om onfc iaeck tc Itijvcn Ey lieve! leg ccn reys, wat fou het al bedien,
Ats, met een nieti gerucht, het cerfte weg te drijven: Als ick het niet een vrient en mogte laten Hen?
Eaetdacrom, grootc Vorft, lact tegen dit geval, Wat vreugde fond' het zijn, als iek het mijn geiêllcn
Den roep van uwe wracck verfpreyden over al. Niet in gclijcke maet voor oogen mochtc llcllen,
„Wanneer daer ccnig quact is in het rijck bedreven, En wijlen met'er hant? wat is ccn fchoon juweel,
„Of fchoon het ccrllc wit niet weder is te geven, Ten zy een weerde vrient mag hebben ccnig deel?
„Gy neemt, des niet cc min , dc ltrafle by der hant, „Eact vreckaerts haren ichat in diepe kuylcn delven,
„Gy llrcmt het quact gevolg, cn fuyvert ons het lant. „ Een edel hert cn heeft cn leeft niet voor hem felven
LAct immers nimmermeer hacr fchoonhcit u bewegen, „Maervoorlijncvcnmenlch. Daer isgcenvreugdcfoet,
Maer Itelt'cr haren trots en ituerc vlagen tegen, „ Die in ccn ecnig hert gclloten blijven moet.
„Wie fchoon, doch moedig is, is weert te zijnveragti Wat wil men onfen Vorft met fottcn angft vervaren ,
„ De moyllc van het lant weit leclick door dc pragt. En brengen hier in 'tfpe! ccn flag van oude jaren?
„Ten is macr water-verw, als wcl-gcmacckte leden En gaet ons gccnlins acn ó.n hier :s bvgebragt
't
„ Niet mede zijn verciert met vricndclickc zeden; Want Vallhi naekt tc Gen heeft noyt een menfeh ge-
„Een iiigt , een buygiaem hert , dat ij ccn vrouwe- dagt.
kroon; Men fegge wat men wil; wy mogen ja befehouwen,
„ lek ilTc noch foo fchoon.
hact een prachtig wijf, al Het vnendelick gelact van vorftcheke vrouwen,
Dochfoo, desniettemin, o Vorlt , uw groene jaren Want of men nu cn dan een Koninginne liet,
Met fchoonhcyt gewicgt cn tragten om te paren
zijn Ten fchaet aen haren glans , ten let haer cere niet j
Nacr wijle van dc jcugt cy liever weell geruft; : Sy blijft gelijckfe was: wat mach hier ycmant drijven,
Daer is ccn vollen ocgil voor uwe grage luit. Als of ons dit gelicht in lullen foude Itijvcn,
Soo rhenig jeugdig blat als bortck uyt dc boomen, En brengen ( foo men fcvt ) het water in den mom ?
Soo menig klcyn gcrut als wrimmclt in dc llroomen, Ick bidde, zi)t geruit, 'tis vrcefe fonder gront.
Soo menig zee-gewas als bobbelt acn dc llrant Die fucht die wy den Prins als onfen vader dragen,
Soo menig aerdig dier is in het Pcrfen-lant. Heeft magt de kriele tocht ons uyt den geelt te jagen,
Als u die wcfpc ftccckr, wilt maer het Ituck belaften Heeft magt het dertcl oogh , cn onfen heeten bram,
Acn vemant uyt den hoop van defe jonge gallen, Te houden in den toom , tc leggen aen den bant.
Die fal u Itof op doen, na luyt van uwen eys, Wy Gen dc gulde Ion, met aengename itralen,
En, met dc fchoonltc jcugt, vcrcicrcn uw pallcys. Gclijck ccn reync bruvt, uyt hare kamer dalen,
Al waer ccn dcrtcl oog gewoon is op tc loeren, En lehijnen over al ; wy lien de ichoonc maen,
Al wat het jonge bloedt gevangen plag tc voeren, Vol lieftclickcn glans, geducrig ommc-gacn.
Al waer men in het landt een aerdig macckfel liet} Wy ftacn van alle kant met grooten lult cn gapen,
Dat lal, van Honden acn zijn onder uw gebiet, ,
En dencken aen den Vorll, die alles heeft gefchapen,
Lact vry ccn ruyme fael, lact grootc kamers bouwen, Wy prijfen lijnen raet en wondcrlick bcleyt,
Of wijt ccn Prinfcn huys ten dicnllc van de vrouwen, Niet met een ydel oog, macr in cerbicdigheyt.
Al gcclt'er yeder rijck maer ccnig klcyn getal, Geen menfeh cn is genevgt lïjn handen uvt te Ibceken,
Noch lult gy lloftc Gen die u vernoegen fal. Om vet van haren glans tut lipi genut tc trecken,
Een gecilig hoveling lal al dc loeten dieren De reden is bekent. Het cdclhemcl-licht, 1
En geven hacr een geur door rcuck en edel kruyt, Juylt op gclijcke wijs zijn alle groote vrouwen
Ia proncken veder op gclijck een cygen bruyt. Van ons, en al het hof, van ydcr acn te fchouwen.
Hier lal dc Werclt-vorlt'dan alle dage komen, Wy toornen onlc jcugt, en buvgcn ons vcrltant
Als tot een cygen hof vol aldcrhandc bloemen ; Totootmoct, fonder lult; tot hulde, fonder branr.
Vol aHcrlcy vermacck ; hier lal dc Werelt-vorrt Daer is van al het volck geen menfehe lbo vermeten
Verkoelen iljncn brandt, en ldTchen lijnen dorll. Die iïch in dit geval in 'tminllc lal vergeten,
Hier lal hy,fnnder fchroom, in *t brcede mogen wcyen, Een yder (lact verbaeil, cn hout ccn reyn gemoet,
Vermaken lijnen geeft, cn iijncn jeugt vermeyen, Gclijck men Vcnus felfs in haren tempel groet.
, : , , ,
1 v
*srm
Hier uyt rijft dit gevolg , dat cer-fucht van de vrouwen Haer aenflach was geracmt juyft op een feker feéit
At
Dient, meteen korten toom , geduerig wedcr-houwen
'
Als Ninus en het volck was van een blijden geelt
Want die acn delen tocht geeft haten vryen loop, Het wijf vol hooffche lift, en flim in alle' deelen,
i^i Die ftort als metter hant de wccrclt over hoop.
Schoon haer de kragt ontbreekt , fy weet door flimme
treken
Koomt, met doortrapten fin, den dronken Konink ftree-
Sy biedt hem goeden dag, en naer een foeten kus, (km
op de vloer, en fpreekt ten leften dus-
Sijgr neder
Door liften, door bedrog allenxkens in te breken, tod ien het, machtig Vorft, u niet en foude quellen,
Sy loert op uw gedult, fy luymt gelijck een vos i lek wenfcht' een kleyn verfoek u voor te mogen ftelleiij
Sy wiekt al-eer iy waegt, fy druckt ten leften los. Wy vroukens in 'tgemcen zijn vreemt in onfe kift,
Sict"! hoe de veyle klim komt aen de bomen kleven; Maer weder haeft gepaeyt cn lichtelick geruft.
Het weet van langer hant fich om en om te weven, Tck laet een gierig menfeh om groote ichattcn pracchen,
Soo dat het met'cr tijt den ganfehen tronck bedeckt; Heer Koninck, mijn verfoeck cn is maer om te lacchen:
Soo dat het met'er tijt tot acn de wortel ftreckt; Jckbidde, fta my toe, dat ick voor eenen dagh,
En, lbo het ihoode kruyt niet af en wert gefneden, 'Op uwen gulden troon verheven fitten magh.
Het fet hem in den boom van boven tot beneden, Ick bidde geef bevel , dat ick aen dcfe lieden.
Het fuygt fijn voetfcl uyt, en doodt den groenen ftam, Mach plegen hoge macht, mach heeten en gebieden,
Waer door het uyt het ftof tot aen den hemel quam. Alleen voor dele mael, en foo het mach gefchiên,
Juyft op gelijckc voet , en dicrgclijclce wegen Gy fult van Honden acn een aerdigh fpcultjen fien.
Soo weet een lirtig wijf haer dim bedrog te plegen, In 't korte, groote Vorft, fy kan het foo beleggen
,
Sy proeft, fy poogt, fy port, fy klimt dooruwemagt, Dat fich de goede Peins, laet, aJs een lam, gcieggen;
En ftact des niet te min gedurig op de wacht. Hy neemt haer met'cr hant, hy fet haer op den troon,
Sy wrijft aen uw gedult , en wik gy dat gedoogen, Hy rtelt haer op het hooft de konincklicke kroon :
Sy fal in korter llont haer boven u verhuogen Hy (preekt tot al het volck; Hoort toe mijn onderfatcn,
'tra, nVm Sy treet geducrig voort tot haer beftemde wit,
Tot datfc met den voet u op den bocfem fit.
Hoort Vorften al gelijck, hoort Steden, Stenden, Staten,
Dit's heden uw Princcs. Weeft haer getrou in als,
Tot datfc met'er tijt, door lirtig acn te dringen, Buygt onder haer gebiedt, op Hraffe van den hals.
U
kroon en fceptcr felfs fal weten af te dwingen, Dacr fit het loofe wijfin groote pracht verheven,
Hout vry dat alle magt gewis te gronde gact, En vangt allenxen aen een kleyn gebodt te geven,
hint? wjiöcoifti
Indien een hoofdig wijf mag nayen haren naet. Tot proef van haer gefach. Een yder ftaet bereyt
icvnoitnugtófe Ach, waer de wijffche
pragt mag in het hoogrte fwevcn En doet , in grooten ernft, al wat Mevrouwe feyt.
-ra kiut Daergaet'et over kant, dacr dient'et al te beven, Sy, met fe nu bevint het rtuk alfoo gelegen,
Geen lijfis fonder lalt, geen lid cn ifler vry, Dat yder fich vertoont tot haren wil genegen,
«cnmcnlcLDwiffi Niet dat'cr harder nijpt als vrouwen heerfchappy, Spreekt met een helle ftem. Grijpt my daer Ninusacn,
Befie den ouden tijt. Ach! door ibodanig mallen Het woort is nau vol-end , dc fake was gedaen.
iVorllrartlim» Is Ninus in der haeft van lijnen troon gevallen;
'[fpcl cal fljgtinat
ma arnd*[ hkrifc
k: ie licfliwftwi
ie: tjr-óriklicbiw
cr. an ra Kast»
mngbns, Mk*
a m
mahto ?
:
mi,
j
„Mi*""
oog,
Sywcder.opeennieu, tfa, roeptfe, bint fijn handen, Sy fprack noch dit en dat, en wift het foo te weven,
dat haer tonge fwijgt, de Vorft is in de banden; Dat fy het koninkrijck behiclt haer ganfche leven,
weder, ftaet hem doot. En even met dat woort, En liet noch boven dien de kroon aen haer geflacht,
km
IU ct wat ' cr is
' cn Nimis is vermoort. En fier! des ouden vorrts cn wert niet meer gedacht.
Stili
v
v"?
r C"
den ,
>' c is
genoeg, geen
mcnlch behoeft tefchro-
(men,
Dit komt'er edel Prins, wie fou het oyt vermoeden?)
Trt-V
lek l (
bhttganfchc rijk m
mijn befchut genomen;
i
Dit komt'er van een wijfin haren pracht te voeden,
ËCn rechterhandt die feepters
t
Kroon
voeren kan; Wie hier in rtille ftaet, cn lijt het met gedult,
I^ft aen de vrou foo wel als cenigh
raan. Wert in der haeft verdruckt, cn 'tis fijn eygenfchult.
„Al
130 GESPREK TEGEN DE KONINGINNE VASTHl EN VOOR enz.
Wat zijn'cr mcnigmacl al tochten op te doppen? Al fonder onfcn Vorft of yemant acn tc ficn;
Wat zijn'cr over ham al wrokken in te kroppen? Ach! lijd-men dit begin, wat fal'er niet gcfchiên?
Tck rtoutcr aert in hare borft gcfchrevcn,
Wat finelt een vrcediactn hert geducrig fware pijn, fic ceri
Om facht in fijn bedrijf, en niet veracht te zijn? Sy werd met harder dicht tot haren luit gedreven,
„De man moet aen de vrou fijn liefde ja bew ijlen, Sy vaert met fnelder wint, en met een grover ih-oom,
„Soo lang fy niet en poogt om boven hem tc vijlen haer ftout bedrijf tc prangen in den toom;
't Is tijt
„Macr als ccn moedig wijf gaet boven haren plicht, 'tlstijt, met alle macht, een middel uyt te vinden.
„Soo dient het ydcl brcyn ten muiten ingefwicht. Om, op den beften voet, hacr tochten in te binden,
„Het ga gelijk het mag, geen man en moet gedogen, Eer datfe vorder gaet. 't Is tijt, cn meer als tijt,
„ Dut haer de v rouwe- p ragt fal boven hem verhogen Te breken haren loop, te wreken uwen fpijt.
„Het is een rechte kluts, een ongcfouten bloet, Wat is van Cyri kint, of van Cambyfes fulterf
„Die, mits fijn lafFen aert, verkeerde ranken voedt. Kicft een van minder ftam, lbo leefdgy veel getafter:
,, Die op hacr oudcis pogt , cn blaclt
een hogen naem,
Dacr ïs na defen rijt van Vafthi niet te wachten,
„Is totten loeten bant van liefde niet bcquaem. (len,
Als datfe. meer en meer den Koninck fal verachten?
Als datfc dag aen dag hem, met een (louter aert, NOch dient'er meer gefeyt
Hct brcyn dat
macr dc finnen dwa-
dc kop begint malen
; fict
tc
Sal dringen op het lijf en varen in den bacrt. fuilcboft ,
Bedcrtekt, nadien fy dorft , voor defe grootc fcharen, Het drayc enal omdoor om, al te langen fpracck,
moetwil laten ficn , hacr cerfucht openbaren, 't is cenmacl tijt, dat ick een cyndc maeck,
't Is tijt,
Haer
Bcdenckt wat hare pracht fal vorder ondcr-ftacn, ccnmael, grootc Vorft, 't is al genoeg gekeven,
't Is
Als dit geweldig volck fal henen fijn gegacn. Wy fchenden uw gcdult. Laet ons het vonnis geven.
Wat fal de lloute Vröu, wat kanfc niet bedrijven, Een yder feg het zijn. Ick makc dit befluyt
VONNIS
Indien dit proef-ituk felf mag (onder ftraffc blijven) Een ander moet'cr in, en Vafthi moet'er uyt.
MITSGADERS
EEUWIGE HUIS-KEURE VOOR ALLE VROUWEN:
Openbacrltjck afgekondight -van V Konincks wegen door de honden en ftven-cn-twintigh
,
landen
»3l
ALLER PRINCESSEN
SPIEGEL,
ALLER VROUWEN
S P O O R.
Verftandige L E S E R.
ROe wonderlick , jd verfchrkkelick ,
menigmael het beleyt Gods zy ontrent de Groote dejèr werelt , enwe-
nderem boe gevoelïglick meefl alle Prinjfen Jich betoonen oock in de mïnfle mis-Jlagen baret vrouwen ; kan ons
Ibeyde de gefchiedenijfe Vaflbi ( die wy bier vooren verhandelt hebben ) ten -vollen betuygen. Veel andere:
K? exempelen , federt dien
ouden tijt voorgevallen , -waren liebte/ick iaën te ttnjfen ; doch wy willen den
lj.e/er met fiilcks niet befwaren. Een hiftorie niet te min , overmits die bier uytmunt, en tot defen eynde,
% boven andere ,
[onderlinge dicnfllgh is , hebben -wy goet gevonden hier by te voegen , en met defelve dcfe onfe
kleyne ocffemng te hejlmyttn. "tot opening! van de welcke , bier alvoren geweten dient , dat Athcnais {.van de welckc in
het navolgende gedicht wert gewaegt ) is een dochter grweejl van eenen , Leondicus genaemt , burger van Jthcnen. Defe
geefiig in verflantwefendc, Jcboon van lichame, en niet alleenlick een groote liefheb/Ier van de dichtkunde, maer oock felfs
aerdige veerfen fihrijvende , van de welke {gelijk veel Schrijvers het daer voor houden) noch eenige in we/en zij»; wert
by hare broeders in de erjfenijft hares vaders ten bef en niet bejegent, en van de felve uyt Athenen ah verdreven zijnde , komt
te Conjlanlinopolen , weet haer bekent te maken by Pulcheria , fufter des Keyfirs Theodotii Junioris , en voor eerjl het
Chrijlen geloove aenynomen hebbende, mitfgaders van Attico Magno, Bifcbop van Conftantinopolcn, gedoopt, en inplaetfe
van Athenais, Eudochia hemaemt zijnde, wert foo bevallig in de oogen van Pulchcria , dat defelve hm
eerfi voor eene
van hare kamer-maegden ontfanght , en eenige tiji daer na aen haren broeder de Keyfer foo gunftiglijck voor-doet , dat fy
hem beweegt ( als veel by hem vermogende ) defelve voer fijne wettige Keyferinne aen te nemen ; in welken ftaet fy eenigen
fijt : gee/fig en geleert wefende , en mitfdien de
lang geluckelick beeft gekeft geleerde /onderlinge gunftig , beeft onder andere
Cyrum Panopolitanum een Poëet dier tijt, tot een van de treffelikjie ampten des rijks gevordert.
,
/fat ongeluk haren on-
dergank veroorfaekt heeft, fiilde Lefer uyt het volgende gedicht kannen afnemen. Doch ingevalie iemant genegen is degeheele
gefchiedenijfe naerder en klaerder te onderfoeken, die gebruyke de Schrijvers vooren verbaelt , mitfgaders oock Lipf. Mon. &
Exemp. polit. cap. Mon. i. Exemp.
f. Dit bad iek, Lefer , tot openinge van defen
f.
PR1NCESSEN-SPIEGEL,
u kortelik oen te feggen. Gy, liefi en overdenkt : gedenkende dat in groote Spiegel-glafen kleym aengeftchten beft gefieri wor-
den. Vaer wel.
A Thenais was verheven Sy, dus in het rijck gelaten, Aen den Keyfer wert gefchonken
Uyt een onbekent geflagt By den Keyfer ganfeh bemint, Seker appel , als een gout
Tot de Keyferlicke pragt Van een yder wel befint Wel de fchoonfte van het wout,
j
Want om daife wirt te leven, Scheen gcluckigh boven maten Juyit een vrugt om meê te pronken,
En was geeftigh boven al, Macr, eylaes! de donder flaet Vrugt waer van een kloek pinceel
Was fc wonder lief-getal. Meelt, dat hoogh verheven ftaet. Niet en treft het rainlte deel.
Defen
Delen ging den Kcyfer geven, Hy was fchoon en uyt-gelcl'en, Dorft gy uwen pol verecren
Uyt een fonderhngen fin, Maer hy is voorwaer althans Dit loo fchoon, foo lieven pand?
Aen de jonge Kcyfcrin ; Vry van noch een beter glans, Mijne gave, my te fchand?
Schoonderfag ick noyt mijn leven, Door uw geettig dicht geprefen: Nu, men fal'et u verkeren,
Sprack Mc-vrou, en nam de vrugt Neem den appel , tot een pant, Gy en lult voort acn niet meer
Met een wefen vol gCOUgt Tot een loon van uw verftant. Spotten met des wccrclts hecr.
Wanthy koomt van liever hant. Heeft hem na den Vorft gekeert En het was terftont gedacn.
Dit gewas moet ick bewaren En den Keyfcr dien gegeven; F.n me-vrou wert, op het leven,
My tot vreugden, entereer Want hem docht dat dit gewas Uyt het hof cn lant gcfeyt,
den Keyfcr, mijnen heer. Niet als voor ccn Kcyfer was. En in baeftefl weg gelcyt.
Van
om defc tijden Als de Vorft den appel kende, Ach! dacrgaet, daer gaetfe dolen
Het geviel
Dat'er fekci jongeling Doen verfchoot fijn ganfche bloet, Eeniaem, bijlter, hallef doot,
Dngclicx te have ging, Doen ontftack fijn gram gemoetj Ovcr-vallcn van de noot,
Wel gewilt aen allen zijden Dies hy ftracx fich henen wende, In de bollenen, klippen, holen,
Hoog geprcfen by de lïèn, Met een ingetogen fin, By de heeften j wantiè fchroomt
By den kcyfer wel geilen. Naer d'onnooslc Keyferin. Datfe by de menichen koomt.
Defc rijck in goede zeden, Lief, ick wenfehte wel te weten Siet ! hoe gaen des weerclts faken
Rijck t« geelt, en wel befpracckt, Of het ooft, dat fchoon juweel, Op cn neer, als ebb' cn vloet,
En als tot het hof gemacckt Noch müTchicn is gacf en heel Somtijts is het al te goct, (ken,
Koomt, om delen tijt, getreden Neen ( foo fprackfe ) 'tis gegeten, 'tSchijnt, men kan 't nier qualik m;i-
Naerhct KcySylick gebou, Gifter is mijn groene lult Maêr als 'trateens omme-draeyt,
En begroet mc weerde vrou. Met dat aerdig fruyt gebluft. Wat men doet is dan bekaeyt.
'tls van ouden tijt bewcfen, lek en kan het niet geloovcn 't Schijnt te met een os Sou kalven,
„Als de PrinlVen zijn geleert, Dat het fruyt, lbo fchoon gekeurt, Alle ding is voor de wint ;
„ Alle gcclten zijn vereert, Met de tanden is gefcheurt Maer, allt onweer eens begint,
. „ Alle kloeckheyt is geprcfen i Hoe! Ibudgy het oog berooven Wilt ten beden of ten halven -,
„Prinllcu milthcyt, Vorftcngunft, (Sprack de Kcyfer ) alfoo licht, Vak'er hier of daer een Iteen,
„Bacrt vcrltant, en voedt dekunit. Van dat vriendelick gelicht? 't Schijnt , het gek u hals cn been.
Als Paulmus in de luie 'tlsde wacrheyt, op mijn trouwe, Leert hier, menichen, Godes werken,
Van de Reyfcrinnc quam, Hout'ct feker en gewis, Leert hoe fijn geduchte magt
En het edel fruyt vernam, Dat het fruyt niet meer cn is. Speelt met alle dwalè pragt.
Hy, gclccrt in Griecxl'che tale, O! gy zijt ccn fnoodc vrouwe, Leert, met aendagt, overmerken ,
Maekt een veersjen , met'cr vlugt, Riep de Keylbr, ó bedrog! Dat en eer, eu droeve ichant,
Op do- fchöonheyt van de vrugt. Siet den appel is hier noch. Nedcrdack van hoogerhant;
Neem den appel, weerde vrient, Ach een wijf die vreemden geeft Menig klimt'er boven
HERODOTUS
! al,
Want hy is by u verdient: Is onweerdig datfc leeft. Doch alleen tot leeser val.
prijfen by eenen van fijne trauwanten , Gy- vreemder feggen is dit, dat gy my beveelt
ges genaemt, (die hem feer lief-getal was, uwe Koninginne naeckt te fien Een vrouwe f
en wiens dienfl; hy dickmacl in groote faken plag met haren rock oock hare fchaemte af ,
gebruyekte) fpreeckendeop een tijd tot den te leggen. De Oude hebben ons veel goede
ïelven defe ofte diergelijcke woorden ; Ick leerftucken nagelaten, waervandit ookecne
fie , Gyges , dat g my , roerende de fchöon- is, dat ider man maer het fijne en heeft te
be-
,
oes (feyde hy) dat ick om u te beproeven eynde fy hem in foodanigen engte niet en
dit voorftelle, ofte dat u van der Konin- foude willen dringen, om eenevan tweente
ginnen wege iet auaets bejegene ick fal voor ;
moeten kiefenjmaer anders geenuitkomfte
al forge dragen dat fy niet eensgewaer en by haer vindende en fiende ofte zijnen Hee- ,
werde van u gefien te wcfen , want u ver- re te moeten dooden, ofte felfs te moeten
bergende achter de deure van onfe ilaep- fterven kielt zijn eygen leven j en ten leften,
,
fonder van haer gefien te werden, dewelke daer hy my aen u naeckt getoont heeft,
daer na ontkleedt zijnde, en u den rugge fult gy hem toegaen als hy llapen fal. Als
keerende om te bedde te gaen , fult in alle nu de lage geley t en de nacht gekomen wasj
,
ftilte u van daer konnen vertrekken. Gy- Gyges, geen middel fiende om te ontkomen,
ges ei'ndelijck niet langer konnende wcygc- maer moetende dooden ofte (êlfs fterven ,
felven, als het flapens tijt was indeKo- deure verborgen juit welke plaetfe naderhand
,
(op de welke fy haer beft betroude ) en font by my verhaelt worden gelijck ik die in de ,
de felve om Gyges te halen, en aldaer voor Grieckfche boeken hebbc gevonden. Men
haer te brengen. Hy niet denckende dat houdt de felve geweeft te fij n een dienftmaegt
fy iet wifte van dat 'er gefchiet was, laet en byfit van een der koningklicke flaven. In 't
fichbyhaer vinden, als meermalen gewoon gefelfchap van de welke deKoninghNinus
zijnde by de Koninginne ontboden te wer- by gevalle gekomen en door hare fchoon- ,
den, dewelke hem liende, feyde fy, Gyges, heit en bevalligheit ingenomen wetende,
ick ftclle u heden twee dingen ter keure, heeftfe beginnen te lief-koofen ; waer over fy
my fult gy hebben , en met eenehet konink- haer gevoegelijk (tellende , en den Koningh
kacx hebbende laten ontvallen , dat'er iet was andermael te kort, en mitfdien door hare
dat fy ten hoogften begeerde, en dat de Ko- broeders verdreven zijnde, komt te Conftan-
ning daer op haddegeant\voort,datfyhaer tinopelen op datly allbo den wegh tot haer ,
dat een ider door 't gebod van denKoningh, ftaen hebbende datfe noch maeght en onge-
gehouden foudezijnmy voor dien tijd te ge- houwt was haer in het hof heeft ontfangen ,
hooi (amen. De Koning Ioeg'er om, en bewil- dochalvooren (als onbewuft van het Chri-
ligde Tonder nadenken , hare begeerte. Ter- ftengeloove) gedoopt zijnde,- haren naera
ftont wert opentlik geboden, dat een iederop word verandert , en fy van nieus Eudocia ge-
fekeren gefetten dag haer (oude gehoorfa- naemt. Ten letten, ly bemint haer foverde,
men, alfoo luiks gefchieden fouden door datfydelelveaen haren broeder denKeyfer
gebod des Konings, Ten beftemden dage doet belooven j Sietwat een op-gang! maer
Semiramis koftelik gekleet let haer op den
, , hoort ook haren neder-gangh. Sy, lange ge-
Koningklicken llocl met groote toeloop
,
luckig door dit huwelik, bemint en bemin-
van den volkej in den beginne (als proevende nende, is eyndelik in verdachtheit van oneere
wat haer gebod foude vermogen) gebiedt al- geraekt,en is van den Keyfer verlaten gewor-
leenlik geringe faken , macr gewaer worden- den , om defe reden. De Keyfer hadde eenen
dende dat haer alles lbo wel van der hand grooten en overfchoonen appel ter gifte ont-
ging belafte eindelijck aen des Konings
, fangen , dewelke hy datelick de Keyferinne
,
trouwanten , dat fy den Koning fouden grij- willende lief koofen , haer toefont Sy dcfelve :
pen, 'twelk gedaen zijnde, gebiedt hem te ontfangen hebbende geeft dien eenen Paul-
,
O
ter van eenen Leont'tus, Athenienfch Philo-
verklaert onbedachtelijk den felvcn gegeten
Nder defe exempelen voegt haer ook te hebben , en ten anderen male des gevracgt,
een vrouwmenfeh. Daer was een doch- feyd, ja fweert het felve
, waer over de
Keyfer alsdoen ten hoogften vergramt, be-
fooph., Athenah genaemt fonderÜnge aer-
, fchuldigtfevanonwaerheyt, en brengt den
digh foo van lichame als v erfland. De vader appel te
,
voorfchijn en geloovende dat 'er ,
HOU-
,
ECHTE N-S T A E T
Afgedeelt in fes Hooft-ftucken
S;
Te weten
MAEGHT, VROUWE, I
VRYSTER, MOEDER
BRUYT, IWEDUWE,
Behelfende mede de
MANNELYCKE T EG EN P L IC H T E N (
DOOR
Jacob Cats.
Gg 3 KLINCK-
KLINCK-DICHT\
Aen den E. E. Heer
. C A T S,
RIDDER,
Raedt-Penfionaris van Hollant
Op zijn
Onvergelijckelijck Houweüjck.
J. J SCHIPPER.
Verwin u zeiven.
K I N-
,, , , , , , , j
KINDER-SPEL.
ALGyzijtofman,
wie oyt (let dit kinder-fpel
of jonk-gefel,
Dus fooje na den eyfch bevroedt
Al wat de malle jonckheyt doet,
En fchoön, eer dat het icmant vingj
Hem om de kop een dekfel hing
Of echte wijf, of vryc maeght, Ghy lult vernemen op de ftraet, Soo wort nu 't oog hem los gedaen
$
Siet cerft of u het beek behacghtj Hoe dat de ganfch werelt gaet. Dies fict het fijn gevangen aen$
En dan noch ftact een wcynigh ft.il, Gy fult'er vinden, mcyn ick wel, Het fiet ten vollen wat en hoe,
En fict eens wat'et feggen wil. Uw eygen mal en kinder-fpel, Het liet by wijlen wonder tocj
Gy lacht , na dat ick acn u merek Of, fbo gy 't heden niet en vint, Maer ach ! het fiet den klaren dagfi
En denkt; 't en is maer kindcr-werk: Soo zijt gy vry al wat te blint, Juyftals het niet meer grijpen mag
J
Wel lacht, het is u wclgejont, Soo is het oogh u fonder licht, Het fpeeltje , vrienden , dat gebiedt
En lacht oock uyt een vollen mont| Dus ibeckt een bril voor uw geficht, Een blinde greep, en vorder niet.
Want al het woelen van de jcuglit Een bril, die Eygen-kennis hiet, My dunkt dit is een eygen beelt
Dat is alleenmact lofTe vrcught, Waer door men in fijn herte fiet, Van dat men in het vryen fpeekj
En is alleenmaer dom bejagn En fooje die eens recht gebruyekt, De vryer, arrem Vcnus kint,
Dat ieder wel behechen magh. En noyt het ooge toe en luyckt, Die is gemeenlick fttfke-blint,
Maert'wijlje met de kinders lacht, Soo weet ick datje vinden uik Des dwaclt hy veeltijts over ftraet
Soo woud' ick datje vorder dacht, Of eygen mal, of eygen ichult, Onfcker waer hy henen gaet,
Als datj' oock in dit eygen beelt Of foo ick noch bedrogen ben, Hy drilt, hy loopt, hy rent , hyfwccft
Al mede by de kinders ipeelt. Soo denkt dat ick geenmenfeh enken. Tot hy'er een gevangen heeft;
'k En weet niet dat'er icmant leeft, Maertreet eens toe, enwijf,cnman, Maer wie doch krijgt de grijper vaftj
Die niet fijn kintfche poppen heeft, En neemt hier eens een proefje van. Of wie doch vangt hy by dén taft,
Die niet by wijlen eens en malt
Die niet by wijlen eens cn valt
VOor cerft is daer een dertcl kint, En fonder licht, en fonder bril,
Dat om fijn oogen is geblint, Als die hacr laten grijpen wil?
Die met by wijlen heeft gekoot, Diesgaet'et, met een open hant, Hy fagh te voren niet een iteek,
Oir iet begon dat niet en floot. Geducrigh taften na den wandt, Noghoe hy ftont,nog waerhyweefcj
Dlt 'pel, al fchijnt'et tonder fin, En noch in delen blinden loop Maer na dat hy de vri]fter ving,
JJat heeft uen yeyne wcrclt in ; Soo grijpt'et iemant uyt den hoop, Nu fiet hy vlack in alle ding,
De werdt en haft- ganfch geilel Het grijpt'er eene by de mou, Hy fiet en haer, en haer gebreck,
t-n maer enckel kinderspel
is
% Die beft. hacr laten grijpen wou Haer ydel hooft en liegen neck
kin, der-spel:
Hy fier. hacr fcylcn allcgaer, Sict ! waer een weelig menfehc rufl, Die maccken dan een groot gcraes.
Hy liet hy wijlen al tc Eiker, Daer fijgt het herte Ba dc lult. En met de koot , cn met de blaes.
kint dar bobbels blieft, Een karig menfeh bewaert hetgoer
Macr of hy veel of lurtcl liet
LEr op het
hoe fcer het verbad! Son dat het nicmant voordeel doet,
Noch eens te grijpen mag hy niet; En fier is
En fchoon hy vint on-aerdtg vicys, Om dat het opgedreven quijl Hy lluyt'ct op in fijnen fchoot
De greep is macr voor cene rcys. Alleen macr duert ccn korte wijl, Tot na" dc prangen van dc doot,
Macv waerom dog een grammen fin? En valt dan neder op het velr,_ Macr alfoo haclt hy maer cn iterft,
Dit fpeultjca heeft die wetten in, Wanneer het op lijn hooglte fwclt Tcrllont, hy die het goecjen erft,
Dit Ipcultjcn heeft ten groote llecp, Ey ftoortunict,gy menfeh en-kint, Die brengt dan luftigh aen den daffh
Men houd daer eeuwig \v:itmcn greep. Dit (pel en wy lijn cnckel wint; Dat ccrlt geen Sou of Macn cn lagh;
Gewis, indien het moet geldlijn, Wie hccft'er oyt lbo vaften flaet En wat de vrek in d'aerde groef
Het ware beter ccrlt re bén, Die niet gehjek een roock vergaet? Dat is dan voor ccn malle (chroef.
En hlint tc welen naderhant,
Op dat men geen gebreken vant.
En noch dat hoog en moedig fwelt
Dat wort gemecmick eerft gevck.
DE kinders die op fielten eaen,
Zijn rechte beelden vandewacn:
Wel blinde kinders, hoort eenwoort, HEt kint dat op een ilockjcn rijt, Wy foccken meeft al hoogcr fcliijn,
En vacrt niet ras en hacilig voort, En met ccn ftok ccn ftokjen finqt Als wy in rechte waerheyt zijn.
Macr by gebreck van eygen licht, Mcynt dat'et drijft ccn moedig paert, LEt op den vlieger van papier
Gebrnvckt cens anders hel gcfigt, Wel duyfcnt franfc krooncn wacrt, Gcrcfen tot den hemel fchier,
Op datje noyt een greep en doet Macr icmant die het wel bcfict Die, foo i> jongen loft de koordt,
Dacrom gv naemaels tremen moet. Die vint ccn hout, cn anders niet. Gact efter noch geducrigh voort;
SIct hoe dc menfeh fijn eygen aert Hoe menig rijt'cr op een ftock En fwceft ten leliën wonder hoogh,
Oock in de kintshcyt openbaert Hoe menig lit'er op ccn block ! En fwceft ten lellen uyt het oogh
Het mcysjc fpeclt met poppe-goct, Hoe menig woont'cr in een poel Macrbreekt'er dan een dunne liioer,
Het knechtje toont een hoger moet* En mcynt het is een konincx ftocl. Waer door hy in der hoogte voer,
Het mevsje doet dc wïcge gacn, Veel rijden , fchoon fy gaen tc voet, Siet dat wel eer foo wonder fchecn,
!
Het knechtje hict den trommel ilacn; Hacr paert dat is een liooge moet. Dat lïjgr in haclt dan weder heen*
Het mcysje fpeclt met klcyn beftag
Dat tot dc keucken dienen mag-,
DEOm koordc-fpringer leert den Vont
recht te vatten uur en ltont,
Daer lcyt dan al die lolle vrcugt
Ten (potte van dc fcliampcr jcugt,
Het knechtje met ccn fwacke lans Om wel tc paften op den tijt, Het lchcen wel eer een fcldfaem dier,
Naer wijle van de rouwe mans; Al eer hy weder henen glijt En nu cn is 't maer vuyl papier.
Het weet dog dat'ct Hollants bloct Want konjc fpringen op dc mact, Een die met cerfucht is befmet,
Het lant met wapens honden moet. En niet tc vrocgh, cn niet tc laet, Al wort hy bijflcr hoogh gcfet,
Siet, kinders , foo het oude long, En nïct rc traegh, cn niet tc fnel, Hy wil noth efter verder gacn ,
Soo piept daer na het kleync jong, Gy zijt dan mecflcr van het fpcl. En noyt is hem genocgh gedacn,
Sict !wat vermag ccn oude aam BEuet; hoe gene jonge Ipringt. Hy voedt begeerten fonder, endt,
't Wil muylen wat van katten quam. En fijnen mackcr neder dringt, Tor hy ick weet niet waer belent
KINDER-SPEL. 239
En of de mufch toer telt teweer En fprceck een woort en fegget my, De tijt dien gy hier hebt gcflaen.
Hy rucktfe niet het routien neer. Wat dunckt u is die jongen wijs? Macr 't dunckt mhTchicn u wat te
Waer heen, 6 mam, "» bijlter Hy het hem dryven met een rijs, flecht,
hoogh?
- Hy lact hem fleuren by de man, Door fpcl te worden Onderrecht
Waer heen doch fwiert u dertcl oog ? En Cet ! indien hy maer en won Dan neemt geen dingen lbo verkeert,
Al ftact u open zee ën velt, Hy ware van foo goeden rtant, Daer is oock mal dat wijsheit leert j
Een yder is fijn pacl gcltelt, Als die hem leyden aen den bant. Een lnege ziel die ovcrwceght,
En als u lijntjen is ten endt, Daer leeft'cr veel in flaverny, Al wat de ganiche wacrelt pleegt
Dan is'ct al om met gerent Die , foo iy wilden , waren vry. En fchoon het dikmael niet en fluyt,
Ey fpringt noyt verder, talig man, SIct daer ftacn jongers op haerkop, Sy trcckt'er noch hacr voordeel uyt,
Als daer u ftockje reyeken kan. En fteken bey de voeten op En brengt oock uyt een dom beflagb,
kint dat daer een mookjen Gy, foojc vraeght wat dat bcduyt,
HEt heeft, Soo trcckt'er dele leering uyt ?
Veel nutte dingen aen den dagh. (a)
Macr wat is van een menfehen kint 9
Siet hoe het over ftratc fwceft Wy zijn het die , van geeft berooft, Of van de wijfie die men vint?
Tot dat' et eens een koelen wint In d'aerde wroeten met'et hooft, De Wijsheyt die van boven daelt,
Tot dat'et eens een luchtje vintj En geven aen het hoogftc goet En op de ganfche waerelt ftraelt,
Tot dat'et eens ter degen waeyt, Schier niet als 't hol van onfen voet. De Reden van den grootcn Godt
Soo dat het mooltjcn omme-draeyt. Dan 't ïs genoeg. gy,voorbefluyt, En acht de kinders niet te lot
Veel hebben molen binnen hacr, Kielt hier u kinder-i peelt jen uyt, Maer heeft het kinder-fpel vereert
Die ieder niet en wort gewaer En als ghy dat ten lcltcn vint, En daer de wijfe door gelccrt. (£)
Macr die tot malen is gemaeckt Soo maeckt dat gy het overwint, En dan ook wat de jonkheyt fpeclt
Die focckt tot hy aen 't malen raeekt. Of immers, kent in u gemoet, Heeft dikmael wonder afgebeelt, (c)
KOom hier eens , vrient , en ftae
wat by
Dat gy noch kintfche grillen broetj Veracht dan nier , ó weerde vrient,
Dat u en my ten goede diént.
Soo ïal niet al verboren gacn,
(a) Plimus van MyiilintH een der Wijfm van Gr'mken , door iemant gi/lachli gelijken , he gelijck de kinderen die op de mankten fitten , en
gevraegt me! hoedanige partttyr hy geveegelijckft trouwen meght , aniwoar- let hare ge/illen roef liggende ; wy heLhii u lieden met de fiuyte ge-
de , dal felfi dl I/iaden op jtra.it htm Julckt ïeeten kenden ca fint htm , /peelt , en ghy en hel et gtdaiijl ; wy hei-ben u lieden klaegliedin gefon.
na dt markt daer di jongens /fielden , by welcke dl vrient htm voegende, ihy en hebt n 'gev m ; want Jehannei ii gekomen , v,. Matth.
wert dadelijk -voor 'i hooft gejlooten , met een bygevoegde mtwaerde ; fpedt u. 6. :.
) 7. 31.
met uws gelijck ; waer uyt fty dadilijck befloot wat de wij[e man hem (c) llat di kinder/peelen [omwillen vacrleycktnen /ijn gtweefl van grein
hadii willen leerin , tl wetm geen cngelijck huwelijck aen n. Diog. kan b't;r\«t uwt/cu iy Homutus trt Cyrui , bcyde in 't kindtr/pel tot
fiik-:n ,
Koningin gtmatikt , en verjihtyde andere op gelijckt mantert bijigem , van
(b) l dien/e wegk gingen iegofi Je/u; te [eggen Met 1 /al ick dit diwcUke handelt Ant. Muict. ^ariar. )e£t- lib. z. cap. p.
F. H.
W E G-
WEGHWYSER ten HOUWELICK
U Y T DEN
DOOLHOF DER KALVER-LIEFDE.
HEt Is
los en dom
juyll gelijck een
gewoel dat jonge lieden plegen,
hof met duyfent omme-wegen;
Een hof, een luftig hof, en konftïgh afgemaelt
Een hof, een liftigh hof, en daer een ieder dwaelt;
Een hof, een fchoon prieel, daer alle tuynen bloeyen,
Maer des al niertemin ook fuere fruyten groeyen;
Een hof, daer over al veel fchoone rofen ftaen
Maer diefe plucken wil , die vint'er prickels aen ;
Een hof, een rond begrijp, maer daer oock flimme treken
Geduerigh omme-gaen en nimmermeer ontbreken ;
,
Hh %
*4* MAEGHDE WAPEN. -
MAEGHDE-WAPEN.
ALscenigVorftccn Wapen geeft, En Tonder Twcert, cn Tonder lans Een blocmtjc van fijn eerfte jeugt,
Aen die hem wel geqtiete heeft Verwint dc kloeklle van de mans,
, Een bloemtje van fijn eerite vreiigt.
Of inden Krijgh, ofindcnRaet, Die ("onder oorlogh , Tonder rtrijt Een blocmtjc dat niet uyt cn puylr,
Tot voordeel van den ganfehen Staet, Princeflèn van dc weerclt zijr j Maer in fijn eygen knopje fchuylt.
Het ware dienftigh dat het beek Komt hier, en Tiet dit Macgdc-boek, Wanneer eenTcliilder eerit begint
En wat' er om den hellem fpcelt, O Ridders van den
Soo mogtc worden afgemaclt,
witten doeck De fchetfe van een acrdigh kint,
Hier is het datje vinden mevjghc En dat voor ccrit de kiinite ipeclt,
Dat daer nvt neder quam gedaclr, Een wapen voor uw tecre jcught, Ontrent de gronden van her beelt,
Dat daer uyt mogtc zijn verftaen, Een wapen, daer gefchreven itaet,
Wat dan noch verder dient gedacn
Men fiet alleen ick weet niet wat,
Hoe dat' et met de macgden gaet j Dat ichier het ooge niet cn vat
Bv hem, die mits het edel velt Een wapen, daer
Wort
het edel velt Men fiet een mont , een Toet gelaetj
in een hoogcr gract gcftclt; Uw ganlchc plichten open ftcltj Dat noch gelijck in twijfel fütt
Op dat hy itacgh in Jat gelicht, Ey kijekt , 6 jonge dieren kijekt, Men fiet doch echter over al
,
Mogt leien fijnen Ridder-plicht. Het is een beek dat u gelijckt, Wat dat het eenmael worden fa!.
Koomt hier, vriendinnen altcmacl, Het is een blocmtjc, ioojc iict, Dus gact'ct met ons teer gewas,
Die Tonder vier, fondcr llacl, Dat noch geen open fcnopjen biet, Men fict*« 111 een duyiter glas,
Moa
; ,,, ,, ; , ,, , ,, ; ,,
MAEGHDE-WAPÈ N.
Men fict wat hope dat'et biedt, Om dat het was noch honig geeft, Wat crerft de fnecgile niet en vant,
Menfict'et, en men fict'ct met En nu alsfondcr leven leeft. Dat fict dc plomplte naderhant:
Men fict'et maer in fel gepeys, Maer hier is nog een ander quacr, Ach! wat het eerfte knopje fchent
En 'tis genoeg voor dele reys. Waer op voor al te letten llaer, Dar blijft'cr eeuwig in geprent.
O teere Plantc, jonge fpniyt, Ten gaet met defe blocmtjcs niet Sict! als dc placg het koren flaet,
Wat fiaeje quade vlagen uyt ? Gelijck'et elders wel gefehiet Terwijl het op den velde ftaet
Wat is'cr om uw jeugdig groen, Want al wat hier of ginder brecckt En dat voor cerft een vuyle fmet
Wat is'cr al om u te doen? Of wat men uyt den regel fteeckt Sig in het jeugdig bloeyfel fet,
Wat is'er menig ongeval Dacr hccltmcn llrax degaufchc vrak, Het blijft gewis dan eeuwig foo
Dat u voorfeker treffen fat, Oock dickmael fonder ongemack Tot even aen het dorre ftroo
Ten fy dat gy met alle vlijt Al krijgr uw docck een yfcr-fmet, Gaet legt dan vry het rijp gewas
Gedurig waer genomen fijt ? Gy fijr'cr weynig in onder, Te midden in een koren-tas
Wat heeft, eylaes uw teer begin! Een vinnig fucr, een cytcroen Gaet ftout'et in een droogc fchuur j
Wat heeft'et angft en moeyten in ? Dat weer de plecken uyr te doen. Gaet fluyt'et in een vafte muur,
Men vreclt van boven voor de itorm, Indien het fomtijts foo gebeurt Gaet dörft en wannet fooie kont
Men vreell van onder voor de worm, Dat oock het fijnftc laken 1'chetirt, Noch blijft'cr al een quade gront;
Men vreell den vorft en lijn gewek, Een die hier toe fijn kunlte biedt, Ja wall'etin het klaerfte nat
Men vreell den hagel op het velt, Die ftopt het dat men 'tnict en fict. Eylaes! daer fchort noch efter wat,
Men vreell dc dampen van der nagt Indiender aen een fchoon buffet Het is, ö vrienden, 'tis gedaen;
Men vreell de milt cn hare dragt, Een quaft, of reet, of fplinter let, Want noyt cn vint menfuyvcrgracn.
Men vreell het fchendig hof-femjn Men krijgt of lijm of ander gom, Bedenkt dit llacg, ógroencjcugr,
Men vrccfl een hcetcn fonne-fchijn, Dat heelt de bra'ke wederom. Bcdcnckt dir, watje denckenmeugt,
Men vrecil het Heken van de pier, Indien of vet, of fchrale wijn Begracft'et in uw itil gemoet,
Men vreclt het bijten van de mier, Set plecken in een fchoon fatijn, Begraeft'et in uw diepile bloet,
Men vreell dc rups en haren beek Ecnpoeycr, of een magtig kruyt En laet'et eeuwig voor u ftaen,
Men vreell het quijlen van de fleck, Dat haelt de gronden weder uyt -, Het gaet voor al de maegden aen.
Men vreeft des efter niet te min Of, fchoon dacr blijft een kleynevlek, D'EenïQudij_heyt die (tact u wel,
Het weven van een vuyle fpin, Noch is'er raet voor dat gebreck Dan Leer-Jkcbt is haer metgefel,
Men vreefl voor al een dertel kint Men fpant'et veerdig op een racm, Dus lijt eenvoudig in het quact
Dat is het ftimfte dat men vint; En ftrack foo wort'et aengcnaem, En al wat maegden tegen giet;
Want, mits het wigt geducrig malt, Om dat men met een gulden draet Maer leert dien even onverlet
En dickmael op dc bedden valt, Dc vuyle plaetlèn over gaet. De gronden van dc maegdc-wet,
Soo brcckt'ct ligt een aerdig kruyt Ons' mcyt heeft even dit verftant, Dc regels van de ware min,
Dar noyt fijn leven weder fpruyt, Want is haer taertc wat gebrant De plichten van het huys-gefin,
Of anders 'tfchudt u teere Heel, Alwatofhier, of ginder fchort, En wat'er vorder dienen kan
En 'tlbok uw knopjen al tc veel, Dat woit mer fuicker overftort; Ten goede van een ccrlick man.
Het is gants uytgelaten mal, Soo dat dc gene die het eet Ach of al fchoon een jonge bruyt
!
Het loopt en flickert over al, Niet van den loofen handel weet. Dracgt kranlfcnvan hetmaegdeknryr.
Het ftaet enpluyll ick weet niet waer, In 'tkort, en hier en overal. En dat men vry al fuyeker gooit
En ftelt u dickmael in gevaer. Is raet voor menig ongeval En blocmtjens voor de dcure ftrooit,
Al waer het koomt , of henen gaet, Maer wat'er hier cn daer gefehiet, Is oyt haer befte fchat gcrooft,
Het doet de teere blocmtjens quact. Nog rackt het onfe bloemt jes niet, Soo maekr'ct ilegsecnfwacrder hooft,
En fchoon al is het Byetje loet, Daer is, eylaes! geen kunftig lijm, En wat men haer voor eere doet,
Soo dat het leet noch hinder doet Daer is geen harft , of rayc flijm, Dat is een beul in hacr cemoet.
Nog aen de bloem , nog acn het kruyt Dacr is geen kruyt of vinnig lap, Gy, wensje niet te fijn befpot,
Maer fuygt'cr niet als honig uyt, Dacr is geen over-zeefche pap, Houd ltaeg uw tuynrjcn op het flot,
Soo moet het dog voor defen ftont Daer is geen fmour, of magtig gom, Houd heek cn hagen even dicht,
Onthouden oock een reynen mont, Voor u , ó teere maegde-bTom. Op dat'er niet een dertel wicht
En blijven van het teer gewas Het minfte vuyl , de kleynfte fmet Enkoomc, fonder uw verlof,
Tot dat'et beter komt te pas, Die blijft'cr eeuwig ingcfet, En koome Jluypen in den hof,
Tot dat de bloem eens open gaet, Die fitgeduerig in den gront. En roove dacr uw befte kruyt,
En in hacr volle loovers ftaet; Soo datj'etnoyt verwinnen kont, En loope dan van achter uyt.
Nu moet'ct maer van verre fien En ofje veegt en ofje walt, Ach !wie haer teere jeugt bennet,
Wat dat' er cenmael fal gefchiên, Noch houd het efter even vaft, Die fal geen trouw, geen cchtebedt,
En letten flechs in dit geval En ofje fchuert en dapper vrijft, Die fal geen wijs , geen deftig man,
Wat uyt het knopjen komen fal. Het is een vuyl dat ecuwig blijft; Hoe veel hy weet en wat hy kan,
Geen Byetje hceft'er oyt gerackt Al is'cr maer een enge fcheur, Oyt brengen tot hacr eerften glans,
Geen Byetje hceft'er oyt gelmaekt Al kruypt'er maer een liertje deur, Oyr brengen tot de macgde-krans.
Een bloemt je dat gefloten ftaet, Al kleeft' er maer een vuyltjcn aen, Ach wie als vryfter is onteert
!
Of dat fijn ooren hangen lact; De ganfebe luyiter is gedaen; Die wort tc iaet als bruyt gcleert.
Hh }
HOUWELYCKS
EERSTE DEEL,
M A E G H T.
INLEYDINGE.
Jlgg^KErwijl dat Phyïlis eens gevoelt Hier tegens dringt dan Phyllis aen,
T SAMEN-S PR AECK
TUSSCHEN
ANNA EN PHYLLIS.
PHYLLIS.
Gact fockt een kloek , en dapper man En wilje dat ick raden fal,
Die veel cn groote dingen kan Soo opent eerft het ongeval:
My die ccn tecre maget ben Dan foojet immers foo vcrilact, Sy vlogen t'famen uyt het kot,
En niet als kap of doeck en ken, Dat ick iet weet tot uwer bact, Sy vielen t'famen op een (lot,
Ey! foojewilt gcnelcn fijn, Soo druckt dan eens wat nader uyt Sy togen t'famen op de vlugt,
Gact lbeckt ccn ander medecijns Van waer u defe quclling fpiuyt, Sv fwierdcn t'famen in de kigt,
,,,, ;, ;,, :, ,,, ; ,,: ,, ,,
M H
Sy keerden weder na
de flag, En dit is fbo het out gebruyekj Haer voorhooft is te byfter teer,
En al terwijl dat
ick het fag, Het trouwen is een rechte Fuyck En dit u voorlid tegen eer-
1
Een mannen-boom die fy bemint; Wie bleePer oyt fijn leven maegt Neemt dat ó vader, voor een les»
En dan lbo grijptfe weder moet, Die en heeft beklacgt ?
fig des niet Dat aen u dochter wat ontbreekt
En draegt haer vrugt in overvloet. Alleen tc leven is verdriet, Hoewelfe niet een woort en fpreekt:
Dringt liefde door het quaftig hout, En dient ons fwackc menfehen niet Houd vaft dat jae haer fleren tretj
Is 'tflijm van viiTcn niet te kout De maegdom is ccn la (tig pack, Houd dat haer doeckje wel gelet
Sijn wilde vogels niet te fhcl, Die niet en baert als ongemack. Sijn Wijiers van de bïnne-fmert
Sijn wreede dieren met te fel Ick was lefb op een hoef genoot Die haer leyt in het welig hert,
Om aen te doen een (achter aert, Daer Enden fwommen in dc floot, Denckt vry dat aen een rijpe maegt
Hoe dient een menfeh dan ongepaert? De vogels lagen aen de wal Iet fchort, hoewel fe niet cn klaegr.
Voelt leeuw en beir de foetc pijn, Men hoorder vrcugt , of bly gefchal. Wanneer gy dcfe peylen fiet,
Wat fal 't van teerc maegden fijn? Sy dreven ftil , en treurig heen ; O vaders, en verachtfe niet,
Dit dagt ick doen wel fevcn 'mael Dog mits een wartel daer verfchecn Maer let wel neerftig op het ftuck
En maccktc ftacg een nieu verhael Soo rccs'er ftrax door al den poel Of u genacekt groot ongeluck.
üe doffer met den dadel-boom Een hees gequeek , een bly gewoel Siet! als dc jonge wijngaert-toor
Die bleef my by tot in den droom Dit beurt dc dieren niet alleen, Drijft in dc lucht een gulle fchoot,
Ja midden op den fchooncn dag Het is dc menfehen oock gemeen j En datfe wortels heeft , lbo goet
En was het niet gelijck het plag. Soo haeft als vader is van huys Schier als haer eygen moeder doet,
Nu fegt, hoe noemje dit gequel? Tot onfent is maer enkel kruys, Een Hovenier fal mct'erdaet,
Want moeder is niet wel gefint, Indien hy flechs het iluck verftact,
ANNA. De kcucken-meyt die fit cn ipint, Die plantc fcheyden van den (lam
Men hoort'er noyt een blijden lag, Soo ras hy defe jeugt vernam.
Ick ken die fieckte wonder wel Men ichaft'er niet gelijck men plag. Ick wens een vader dit verftant
Het is een ccrlte minne-beek Men vint'er mceft een kouden lieert; Wanneer fijn dochter dient verplant)
Dat om u wcclig hertc fpeclt; En al door 't milten van den weert; Ick wenlchc dat een moeder Iet
Het is een dom, een grillig mal, Dusgact'ct valt , dat aen den broek Wanneer een dochter dient verfet ;
Het is een dertcl ongeval, Hangt al dc vreugde van den docck. Maer als noch d'een noch d'andci 1
„ Wie hongert , gaept en eet terftont „Ons net moet vangen fonder fcliyn,
My is voor dcfen eens verhack „Dc vogel moet de vanger fijn.
Als hem de pap is v^or den mont.
','
En't Icytmy noch in't hooft en maelt,
„Wie inde minwenft goeden fpo et Doch wilje Jat ick dit geval,
Hoe dat men walle-viflen vangt,
„Die doegelijck hctmceuwtjcndoct, Met naccktcr reden toonen fal,
En fchichtcn in haer leden prangt;
Soo (iet hier op dc Bakens aen,
Het ftuck dat woit te weeg gebrigr „ Dat , als het vilchje boven' fweeft,
Om dat het beert niet eens en agt, „En fig macr 'eens om boogc geeft, Die veel-tijts aen den oever rtaen,
„Valt ftrax met alle krachten ncér, Haer vier dat in het duyftcr brant,
En onbevrceft, niet eens en fchrnomt
„En ligt het beesjen uyt het Meer. Geeft wel een glinfter acn dc lb.int,
Wie dat ontrent of acn hem koomt,
,,'r.Geluck, ö kinders, is te glat, En roept te midden uyt dc Zee,
En als herpoen is vart gelet,
't
De fchepen tot een goede ree
Dan fchijm'ct dat het eerft macr Iet „Het dient in haerten opgevat,
„ Het dient gegrepen t'lijndcr tijt, Als doende blijeken voor gewis,
Voor wie, cn wacr het vlieden lal,
„ Eer dat'etweder henen ghjt. Dat dacr omrent een haven is,
En danvlugt'ctovcrat,
liet!
Maer cfter blyft'ct fchippers werek
Dan in de llroom, dan na de ree, „Wie aengeboden dienft verfinaet,
„ Wil dickmacl als het is te het* Tc komen naer het vier gemerek,
Dan in het dicpftc van de 2*ej Hy macckc fcyl wanneer hy wi),
Macr wad het fwemt of henen vliet, „En die een goede kans verfiet,
om niet „En recht het ftuck fijn leven niet. Het baken ftaet geduerig ftil,
Het is, cylaes! het is ;
„ Dies , als de vinck is in het net, Het baken wyekt niet van de kant,
Want wacr het lig ter neder iet,
fijn cygen quelling met, „ Soo dient geen tijt te fijn verlet. Maer toont alleen een ftillcn brant.
Het voert
Siet dus vergact die gronte vis, lek moet hier brengen" aen den dag Gy moogt bcwijfen met de fchijn,
Een droef gefpreck, een diep geklag, Dat gy lijt nuffel, noch begijn,
Om dat hy eerft niet fchouw en is.
EI geeftig klect, u foct gelact,
Ach trou-iligt is een ilim gebreck, Van feker ons bekende macgt,
geen vertreck Die, fiendc datfc wert bedaegt Dat kan betuygcu mct'cr dact,
Ten lijt geen uytftel ,
Haer by een roosjen vcrgeleeck, Als datje niet ondienliig vint
Het kom ft» 't wil , het ga lbo 't mag
Van net of reden geen gewag, En lprack,i»?lijck ah ick nu fprecck. Te rechter uyr tc lijn gemint,
Het kint, met deic koorts bcvaèri, Als eerft het jeugdig purper-root U weien geeft hier toe de loos,
Wil niet den ruyter dolen gaeo, Quam puylen uyt mijn teren fchoot Maer laet het rocyen acn matroos,
Doen WB8 ick vry een trotfc blom, En noyt om echte minne peyft,
Nochtans te licht eens jae gefeyt,
Ick haddc prickcl- jm end om, Ten fy men u ter eeren cyit
Wort dickmael ilven jacr befeïueyt;
min, lek ftont gefet cn byrter vaft, Dus verre dient een jonge macgt,
Gv, weeft niet haciiig in de
Macr houd U domme linnen in ; Ick ftont gclijek een fpitfc maft, En hoogcr niet tc fijn gewaegt.
„Want is dc vryller ligt gercet Wie my genackte, kreeg een ftreek,
„ Het doet oock aen den vrycr lect Wie my genacckte kreeg een ftccck; PHYLLIS.
„Wie ras bekoomt iet dat hy logt, Macr als mijn ibete jeugt verdween,
„Die vreeft terftont te fijn bckogr, Doen ick viel lbnder raecken heen, Men liet nochtans in onfen tijt
„ En is dc vryllcr wat te vlug Doen ick viel neder in het ftof, Hoe menig dat'er wort gevryt,
„ Dc vrycr giet wel licht tc rug. En was macr ftroyfel voor den hof, Ja rackt oock dickmaels aen een man-
Een kok die *t fott te veerdig draeyt Doen riep ick ftaeg tot alle man, Om datfc vryers locken kan;
Koomt neder vallen in den bant, Maer veel cn won 'et niet geilen,
Als offer woude fijn gevaên, ANNA. En 'twarc vry een loflc trou,
Soo blijft het garen openrtacn, Dat iemant juvlt gaen vryen fou,
Macr tijdt dc vogel op dc loop, Om dat miitchien een ftoute-bil
Dan wört'er eerft een vaile knoop. Gy vry wat tiytte baen
wijekt al Haer ipillen met hem mengen wil.
„Al wat men aen een vrycr bied, Dus laet ons hier wat nacrder gaen. Als iemant in een boomgaert gact-
„Dat wil dc (lirmnc linckcr niet, Houd iemant wat van mijnen raet Dacr aen den weg een hacge ftaet,
„Dus wilje minne, witje guntt, Soo ftell' ick yder dele maer, En dat mifTchicn een wilden braeni
„ Soo leert voor cerft dc wcyger-kim ft. „ A! is de vryfter byllcr groen Hem onder by dc flippen nacm;
„ Novt beeft aen wcyman wilt gcluit „Haer paft het lijden, niet het doen, Hem boven acn den mantel greep,
„Wanneer het op fijn leger ruft, „Dus breng ons hier geen nieuwtje Of elders in de leden neep,
„Een vlugt, een lugt,cen fncllc loop by, En noode ibo, als met bedwang,
„Die maekt cn hier en dacr dc koop. „Het grijpen ftaet geen maget vry; Hem tot haer vrugten Ijler cn wrang-
„Door moeytc lmackt het minnclpel „ Haer dient gcdult, al is'et pijn, Sal dat bewegen lijn gemoct,
„ En 'r neen dat ftact dc mcysjens wel „Tot datfc mag gegrepen lijn. Of weder-houden fijnen voet
„ Doet van de minne pijl en pijn, Het vincke-net koomt haer niet toe, Om dan niet dieper in te gaen,
„De minne fal geen minne fijn'. Ons dient alleen een rtillc VIoc, Daer vry al beter freuyten itaen? _
Die roert haer niet, macr blijft gcfet, Neen, neen; hy agt haer treckennier
Al fchoot) een vogel-net, Hoe fchoon dat haer vrugcen bict-
fy
P H Y L L I S.
Tot
iflè
dat een fnepp', of ander dier, Hy mackt fig los van haer beflag
Dacr in koomt vallen met getier, Soo haeft hy kan , foo ras hy mag
Dit houd ick wondervreemt gefeyt, Dacr in met
krachten ipringt,
alle Hy ruckt haer ftoutc krauwels ot,
En 't is mv van den weg gclcyt, En 't nett' als tot het vangen dwingt. Om voorts tc treden in den hofj
Hoe! wilje dat ick fcgge neen, „ A1 iflet fchoon u volle wil,
:
M A E G H T.
Maer wat acn ftcyle boomcn hangt Voorwacr dacr is geen middel toe, En ilrijekcn prachtigh over ftraet^
Dat is'ct dacr men nacr verlangt Men ricckret, ick en weet niethoe; Geducrigli in een nieu gewaet;
„Het fruyt dat is dan wonder ibct, De wcrclt is te wonder boos, Men fcyt tc rechte nu cn dan,
,, Wannecrdeplucker klimmen moet. De menfehen al te byiler loosj Een fehoone kleedingli macckt den
Wy leven in ccn fnegen tijt, man.
P HY L L I S. Die ieder hayr in ltuckcn fplijt,
Al fcgje niet ccn enckcl woort, ANNA.
Wel, foo ccn vryfter nietenmagh Noch wort u mcyning na gclpoort,
Haer liefde brengen acn den dagh Een ieder let op dit geval, Soo gy,door middel vandeprachtj
Soo lact liet dan haer vader toe, En liet ! men wect'ct over al Of met den glans van rijeke dracht,
Dat hy het voor fijn dochter doe. En lbo het ltuk dan qualick lukt, De vryers ineynt tc locken aen,
Wacrom doch niet in onfen tijt. Daer lït de vryftcj dan bedrukt, Soo dool je van de rechte baen
Ook meteen jonge margrit gevrijt? Sy wort van alle man bcgeckt, De Salamander die verdwijnt,
Mijns oordeels, voegt dat alibo wel, Dat haer tot cnckel fchande Itreckt, Wanneer de fonne krachtig Ichijnt,
Als met een mocdigh jong-gcfcl; Gy , eer men dit met u bellact Weet viy dat al tc moyen maeght
Veel hebben dit wel eer betracht, Soo pleegt voor al gefetten raet, De vryers dickmacl henen jacght,
En oock met voordeel nytgewracht Let, eer men ecnigh dingh begint, Vermits de gunft van rechte mans
Want dickmacl gaept de vryernict, Hoe dat de vrycr is geruit-, Vergaet door al te grooten glans.
Voor dat men hem den lepel bied. En, is daer geen of klcync lufl, Dus, vryftcr, gact niet al tc fray,
Maerdh behoort, op valtbefchcyt, Soo lioudje beft uw hooft geruft. De liefd' is kranck, de tijt is tay.
Bchendigh acn tc fijn gcleyt, De vos is hier (mijns oordeels) wijs, Vcrkiell 11 liever eenign Iclcet,
En door ccn derden aengebragt, Hy lal 'tnoyt wagen op het ys, Met wcynigh kollen uyt-gereet»
En dat als in een ftille nacht, Of leyt voor eerft daer op lijn oor, Dat gccltigh aen de leden ftaetj
Op menfeh verftae,
dat'er niet een Hy procft'et door een Ihceg gehoor; Dat is voor u den bellen ract
Hoe dat het met den handel gae: En is de fchors mifTchicn te kranck, „Het trecken in den top,
fcyl tc
Soo doet de loofc vogelaer Soo neemt hy elders lijnen ganck; „ Dat rijft veel ttyt een lollen kop
Die fit niet in het openbaer, Dit is u nut te fijn gedaen, „En 't is geen kunftc moy te gaen,
Macr is met ruyghtc dicht befet, Of anders lalYcr qualick gaen. „Gelijck als heden wort gedaen;
En llclt een rocr-vinck in het net, „ Maer pracht te houden in den bant
En houd dacr op fijn oog-gemerek, P H Y L L I S. „Dat is een teyeken van verftant,
Tot aen het cyndc'van het werek, En boven dat, foo vind' ick noch
Doch, lbo de vangh niet wel en wil,
Om my te maecken acngcnacm, Dat ydcr weet van dit bcdrogh
Hy Daer ben ick wonder toe bequaem ,
duykt in 'tloot' en houd hem ftü,
vrient die heeft' et my ontdekt,
Men houd dat onfe rlicker-liib
En Een
niet eenvogel kander ficn, Alleen maer na de vryers vift,
Wat Wat beft de jonge vryers treckt;
defen handel magh bedien.
ick gaen na mijnen fin,
En dat men, na den echten rtact,
Dus, moght
Sijn ooren weder hangen lact;
Ick toogh'er hondert tot de min.
ANNA. Dit hoord' ick laeft een fcker man,
ANNA. Die al de minne-rancken kan,
Te vtyen met ccn jonge maeght Wel,fegt wat lbudjedochbeftaen? Hy was te galt hier in de lladt
Is, mijnsbedunckens', veel gewaegtj En fprack, terwijl ick by hem fat,
Wamditalfoo te leggen acn, P H Y L L I S.
Vcclfacckcn dienltig voor de jeugt,
Dat niet een menfeh het Ick fou wel mooy cn keurltkgaen, Veel leiren noodigh tot de deugt;
fouyerftaen,
I i
Eeri
M A E G H T.
Een ftreeckjen hoord' iet onder al, Soo lact dan aen den jongman toe, Na dat fc, mits ccn droeve lugt,
Dat hier tc paffe komen fal. Dat hy de vryfters gurfltc doe; Was van der aerden weg gcvlugt.
Dc perfe-boom, wanneerfc bloeyt, En geeft dc macgden volle magt Al rijft'ér ibmtijts ccnig woort,
Is'tfchoonftc dat in hoven grocyt, Te nemen dat haer wort gebragt Dat u mifTchienden vrede (loon,
Soo lang haer bloem is nicu cn vers; „Al wie verfmact dat icmant geeft, En weeft dacr geenfins in befwaert
'
Maer gacr en fier dog eens dc pers, „Die toont haer fttier en onbclceft. Het is ccn twiit van (achten aert(
Die boom pafs' ick dc mcysjens toe, Het nemen voor ccn jonge macgt Een die tot fpringen is gcfint,
Die ffacg, alleen CM cnckel fchijn, En dient haer leven niet gewacgc. Eerdat hy lijnen fprong begint,
Soo titfig op-gcllrcken fijn ; Het is my dickmacl grootc i'pijr, Wijckt (lbo het Ichijnt) cerlt van de
„Want vryllers ltacg al even net, Wanneer ick fic in ouden tijt, g"gr,
„Soo haeft gctmut,foo hacfteenfleti Jae noch tot heden op den dag, Macr fpringtdan meteen grorennagt
„En, foo men dickwils onder-vint, Wat dat het geven al vermag} Gact went het oog op Vcnus kint',
„Die dickmacl fpicgelt, fclden fpint. „Een macgt , al ifTe wonder net, Wanneer het fijnen boogc wint,
Indien het ging na mijnen fin, „ Wort door het nemen ligt befmet, Siet! hoe dc pefc lacgcr gact,
lek beeld'et alle vaders in, „Een wijf, al ïflè kuys genoemt, Hoe dat de pijle felder flaetj
Een dochter van haer eerfte jcugt „ Indicnfe tot ont tangen koemt, Gy lïet hoe dat de wijngaert grocyt,
(Al is fy fchoon haer grootfte vreugt,) „Dacr is geen feyl, of t wijffel acn, Wanneet' hy dapper is gelhoeyt,
Soo op tc trecken, dat een man „ Haer eer cn luylter heeft gedaen. Gy net dat water in dc finis
Haer vry noch hooger fetten kan, „ Het goutdat breekt een llalcdeur, Het vier tot cnckel vocdfel is,
En noch mag geven dit en dat, „ Het gout dat ftelt de wagt te leur, Het gact dus even met dc min,
'tGunt fy te voren niet en hadti „Het gout dat heeft een vremde Kr.ikeelrjens brengen vrientfehap in;
Want anders, als een jonge macgt Iragt, „Dc pruykjens van dc loffe jcugt
Heeft alle ding wat haer bchacgt, „Het komt daer nicmantoyt cn dagt; „ En dienen macr tot foeter vreugt..
Soo vint de man dog gecnen danck, „En of men hondert grendels fluyt,
Al geeft hy al fijn leven lanck. „Het racckt'cr in, het raeckt'cr uyt PHYLL1S.
Legt in dc Quick vry loot en tin,
P HYL L I S. Geen liegt metael cn komt'er in, Dit is voor al een vreemde flag,
Gact brcngt'cr koper, yfer, rtacl, En die ick geenfins pnjfen mag,
Dit houd' ick wel tc fijn gefejt, Het blijft'er buyten altemacl; Want fond ick dele wegen gacn,
En dient alfoo tc fijn bclcyt; Maer koomt'cr eenig gout ontrent Mijn rijck en fou niet lange ftaen;
Maer noch ccn nader baen,
daer is Dat wort'cr krachtig ingeprent; Hoe! foetc minn' uyt wrange twill?
Om met dc vryers wel tc llacn; „ Waer magt en reden niet en geit, Voonvacr vriendinne, 'tisgemilt.
Tc geven acn ccn jongeling, „Dat weit noch doorhctgoutgevelt. Des liefdes rijck is honig-foet,
Tc lenden ccnig proper ding, „Gydactdaeromnoitichoonen ring Het wort door vrintfehap aengevoed,
Een kracg genaeyt met cyger hant, U geven door een jongeling, En Vcnus kint is al te teer
Een nensdoeck met een moyc kant, En lact u gout of diamant Het fchrikt voor foo een harde leer;
Ofict gcfchildcrt met dc naeldt, fiy nïcmant ftcken in dc hant.; Het is aen al dc leden naeckt,
Met gimp cn loovers afgcmaelt, Geen Ocftcr woitjiacrvisjcn quijt, En dient maer fichtjens aengcraclu
Ofict geileken op den racm, Soo lang als fy het nemen mijt^ Het is gekocllert in een lant
Met lijnen en met uwen mem, Soo lang als fy gcffotcn ltact Dacr niet als roosjens fijn geplant
Ofwel een bloem, een verflehcroos, En geen gcfchenckcn in cn laet Al is't met vlammen tocgerult,
Die icmant voor dc befte koos, Moer foo wanneer de loofc kreeft Noch wort fijn vycr weluyt-gebhill,
Een tuyhjen van het cdfte kruyt, Haer oyt een aerdig keytjen geeft, „Al wie een keers te vinnig fnuyt,
Dacr ieder tackje wat beduyt En goyt dat tulTchen m de fchulp, „Die doet het licht ten Iclten uyt.
Of immers ccnig boom-gewas, Strak is dc oefter buiten hulp;
Dat icmant voor het lchoonlle las, Want mits fy haer niet fluytcn
Dat is ccn oude minne-kunft, Gelijck Ie van te vooren plag,
mag ,
ANNA.
En lcyt de gronden van dc gunft. Doordien dc key haer dat belet,
Soo wortfe dccrlick af-gcfet: Ja gaet cn fet een vryer fagt,
ANNA. '„'k En Icyd'ct niet den gamchendag, Soo krijgt hy pas de volle magt,
„Wat geven
dat het al vermag; Om met verlof tc mogen gaen
Gy hebt uw les niet wel gclccrt „ Wanneer dc vryfter maer onttangt, Dacr 't hem noyt toe cn was geftaen.
En vat het fkick geheel verkeert, „ 't Is wonder wat de viyfter vangt Een vryer ftagt dc klimmer boon,
Want als ccn tccre maeget fchenckt, „Die geeft, die krijgt lijn vollen wil, Want of om dele plantc fchoon
't Is vaft dat fy haer ccre krenckt. „Die neemt is ongevoclick IliJ, Het langile rijs van al het velt
De kcucken leert ons even dit, „Sy lijdt , enfwijgt, fy weert haer Wort in der aerden vaft gellclt,
W-annccr men bv den vicre fit; Indienfc 't hout maer raccken mag,
Smelt vet met ftüheyt in dc pan „ Schoon fy ccn roov er voor haer fier, Oock llcgs met ecnen omme-llag,
Gy fpilt'cr niet ccn druppel van, „ Dies wort haer ccr, haer bclfefchat, 'tIs al genoeg; het dcrtel kruyt
Macr Ipringt'er iet tot m
het vier, „ Met rauwe tengels acn-gevat; Dat khmt'er acn tot boven uyt;
Soo rij (Ver Itrak een groot getier.
„ Wie geeft die heeft het gansgelcg, En dan noch , op fijn cygen plugt,
En door het ÊOOUt dat buyten walt, „Wat lbufe doen? dc klem is weg. Soo macckt het krullen in de lugt.
Dc vlam tot in dc panne vak: Gy, mijt dan defe lagen, mijtj Indien men liet een minnacr gacn,
„Een macgtdieacn devryen geeft, Al wortje fchoon op eer gevrijt Wat fou dc linckert niet bcilacn?
„Die bttt al nemen wat fc heeft, En wat dc vrycr immers doet, ganfehen lull,
Al kreeg hy fchoon fijn
„Gy, fchenckt dan nict-,"t is ongeval, I'.n wcelt hem etter niet
te (bet; Hy noch
is efter niet geruft,
„Want gcefje wat, fy nemen 'tal. Hewijltlicn ilacg maerichacric gunlt, Hy lalgaen melden door het lant
Want dacr in lcyt de minne-kunil; Uw malle gunlt , fijn eygen fchandt}
P HY 1, L I S. Let hoe het kalck dan cerft ontftcckt, Het is ccn ipreuckc'van dc jeugt
Wanneer der ccnig nat op leeckt ; Tc leggen, 't is geen foetc vreugt,
En vocgt'et dan geen macgden wel Let hoe de fonnc ichoondcr ltraelt, Dat icmant koomt tot lijn bejag,
Tc fchcnckcn acn ccn jong-gcfcl, Na dat ie neder was gedaclt, Indien hy 't niet vertellen mag:
: ,, ,
; , , , ^j, , , ;, ! , ;
M E H *49
Gy, wagtdan, lieve vryftcr wagt, Neen kint, dat is een quade gront, Met fllllc finnen uyt te (keö
Van u tc tooncn al tc fagc. „Diehacftig fuypt verbrant demont Dat racd ick alle vrijfters aen.
Maer wie hem mijt voor ongeval Dat brecckt in ons het cerfte'mal,
P H Y L L I S. Die keilt. eer dat hy minnen lal ; En 'tis dc vaders liefgetal,
Gy, die hier feker poogt te gaen. Dat rijpt een groenen 'jong-gefel
twee mificlïien
Dit mag een reys of Let hoe men vangt dc domme kracn , En 't (laet de tecre maegden wel.
Of hier of elders fijn gcfien, Een huysjc van bclijmt papier ' Wie bouwt een huys op ccnendag?
Maer dat devrienr, die my bemint Bedriegt het onverftandig dierj, Wie velt een boom met eencn ilagr
En nicmant beter heeft gefint, Van binnen is een weynig aes, Wie is't die oyt met eene fchoot
Alfoo mijn eer verraden iou, En liet! de vogel is foo dwaesj Eenfchans, of ander flot genoot ?
Dat loof "ick nictj hy is tc trou Soo bot, foo dom , foo byilcr geck Wie is't die oyt een frilfc maegt
Hymy verlaten? wat een ftruyf!
Dat hy tcrllnnt den ganfehen beek Met eens te vragen mede draegt ?
„ Die
Wie iet wil proeven wat het zy,
roept' er tijt en reden by.
Maer zyje niet een flechte duyf; Maer als hy dan het hooft verdraeyt,
Onnoolel'kinr, en let je 'niet Soo ftaet de vogel daer bckaeyt, P HYL L I S,
Wanneer de wint ruyft in het riet, Hy tiert, hy
raeil, hy Ichut den kop,
Hoe dat'et buygt en neder fijgt, Endraeyt foo rondt gelijck een topj Moet dan het vrijen fijn beleyt,
Jac fchier tot op der aerden nijgt,
Maer of hy woelt of byftcr fp'ringt, Gelijck als uwe reden feyt
En hoe het weder vinnig ftaet En 'tlijf in hondert bochten wringt, Soo dient de vryltcrs toe-geftaen
Soo haeft dc buy maer at en laet 'tis al om niet, 'tis al te laet, Met vryers om te mogen gaen;
„Die vrijt isdwee gelijck een pier, Hv wect fijn leven geenen raet Want die veel met dc heden fpreekt,
„ Maer weder tel gelijck een ftier, De kap hem om het hooft gepaft Die liet wat in de lieden fteeckt,
„Indien hy, mits een foeter lugt, Die kleeft, eylaes, te bijfter vaft; En lbo verneemt een fnege maegt
„ Niet meer de ftucre winden dugt. De jcugt, en wie het fpceltjen fiet, Wat yder in den boefem draegt.
„ Wanneer dc Bruyt is in dc fchuyt, Die is verheugt in fijn verdriet,
„ Dan fijn de fchoone woorden uyt, Die ichimpt,en fpot, en lachtcr om, ANNA.
„ En met'et boeten van de lult En hiet den plompen wellekom;
„ Is al de vrientfehap uyt-gebluft. Daer wort de vogel opgevat, Of fchoon dit veel by ons gefchiet,
Hier tegen is dog goeden ract, En dient tot kiften van de ftadt. Veel wijfc lieden prijfen 't niet,
Voor die haer dingen gade flact, Schoon icmant fchier van liefde raeft, Vermits in die gemeenfaemheyr,
De vryheyt dient te fijn gemijt Noch dient de liefde niet verhaeft; Gemeenlick iet verholen leyt,
En dat oock van den eerften tijt ; Gy, taft dan noyt te veerdig aen, Dat aen de maegden hinder doet,
Deloshcyt, en ongucre praet Dat nimmer af en ïs tc gaen, En dickmaels quade rancken broer.
En ander dertcl ongelaet, En drinckt niet eer voor datje proeft
Dient ingetoomt van ftonden aen, Of anders wordje licht bedroeft; P HYL L I S.
Eer dat'et vorder poogt te gaen. Bedenckt eens wat een langen tijt
Soo gy dc fleck,het vuyl gefpuys, Dat Jucob Rachel heeft gevrijt In tegendeel, naer ick het meyn,
Wilt laten kruypen door fier htïyV, Hy diende, met een vollen danck, Soo maeckt'et ons een geeftigbreyn J
't Is ickcr dar haer vuylc flijm Gehecle feve jaren lanck, Het is vermaeck en focte vreugt,
Haer boos vergif, haer tayc lijm, Hy lcydc ftaeg het jonge vee Het is een fchole voor de jeugt;
Sal blijven hangen over al, Of in den dauw, of door dc fnee, Want koomt'er oyt een geeftig man,
Al waerfe maer genaken (alt Hy dede wat een dienaer plag, Mcnhoort,men (let, men lecrt'ervani
Geen hout, of iteen, geen aerdig kleet En wat een trouwen herder mag. Sijn reden is gelijck een les,
Hoewel met kollen uyt-gereet, Siet David aeri , dien groot helt, 1 Hy nijpt ons, als de llcen het mes;
Geen huys-raet blijft'cr onbev leekt Hoe hy ter proeve wort gcftclt Of is'er iemant rouw en dom,
Al waer het beeft fig hecnen ftreckt; Want of hy fchoon den Reide lloeg, Oock dat is nut ; men lacht'er om
Maer dit kan lichte lijn gelchout, En fijnen kop daer henen droeg, En hy wort even dan gewet,
Indien men flechs met cnckel fout En fchonck hem tot een liefde-panc En in eeii beter ftadt gelet
Den vloer ontrent het dier beftrooyt, Aen Michol en het vaderlant Men fict'et dickmaels in der daet
Qi op lijn vuylc leden gooyt, Nog kreeg hyniet die weerde macgt, Dat, wie met vryltcrs ommc-gaet,
Want ftrax het treckt fijn horens in, Daerom hy 'ticven had gewacgt, Wort in der haeft een abel man,
En fmelt noch efter niet tc min, Maer wei t noch menigmael beproeft j Schoon hy tc voren niet en kan
Ten kan geen ftroobreet vorder gaen, En dickmael tot'er doot bedroeft Dit heb ick niet van vreemde liên;
Want al fijn kiagt die is gedaen, En echter, fiet de vryer fweeg, Ick hcb'et in der daet gcfien.
„ Gefoute reden , wel gefeyt, Tot dat hy eens de vryfter kreeg. Mijn fiifter, nu een jaer getrout,
„En op een lincker acngeleyt, Die hadde dickmaels onderhoud
„Betoomcn ligt een vuylen mont, P HYLL I S. Van iemant, die van buy ten quam,
„Die noyt tc vooren ftil en ftont. En luft in hoofïche vryfters nam,
Hoe! wilje dan dat onfê tijt, Dies wertfe gauw en wonder fncegj
PHYLLIS, Die
Hoe
ftaeg en veerdig henen
wilje dat ons ganfche jeugt
glijt, Om datfe veel gefellchaps kreeg.
!
lek lag eens datfe by haer hadt,
Mydunkt,ickweetnochbctcrract, Dic macr en is een kort* vreugt, Ses Juffers uyt een vreemde ftadt,
Om vry te wefen van de fmaet Sal fmelten in een lang gevry, Gebeckte fprecuwen altemael,
Dat is, de koop haeft toe te (laen; Dat is , in enckel llaverny ?
En vry geen kinders in de taeli
Want dan is alle klap gedaen
„Hoort vryfter, fooje zijt bedugt ANNA. By dele quam een jong-gefel,
Een leerling in het mmne-fpel,
Voor oneer,fchimp, en quaet gcrugt.
11
Neen, dat en is de mening niet, Een jubben, foo het fchijnen mogt,
» V°or haet en nijt en klapperny, Schoon dat'et hier en daer gefchiet, Een vogel van fijn eerfte vlogt,
" Nec tnt haeft een man , foo zyjc vry. Ick wil flechs dat een jonge maegt Een laf, een mop, een rechte !oen,
Als fy ter eeren weit gevraegt, Hy wift fijn dingen niet te doen.
ANNA. Niet ftrak, en met een luchten fin, Hoe loeg ick al dien ganfehen dag,
Sal Horten in een loflc min; Terwijl ick delên haddcl lag
Hoe!
tn
wilje dan uyt luchte waetl Een ftaeg verlbcck, in ware vlijt, Hy was een (pot van allcgaer,
als ca loops ten echte gaenj
'
Een yder viel hem op het lijf, En een wonder vremt gebaerj
ftclt Hy fchiint een overwonnen man,
En focht in hem haer tijt-verdrijf, Dc derde liet 'ken weet niet hoe, Die iïg niet langer wceren kan,
Een yder gaf hem ftreeck cp ftrcecki En hem hondert guygjens toei
fcliier Dit fpeultjc duerde langen tijt,
En fier. de klunten fat en kceck, De refte foolt hem waerfe kan, Ja 's nachts en was hy niet bevrijt;
On.11.rdig heel, enwonder rou, En macckt'er duyfent fpeeltjens vanj Want, mits hy 111 dc buerte fliep,
Onfeker wat hy maken fous Hetbceilveriteit, in dit geval, Soo was'et dat men t'fiimcn Hep,
Hv fcheen een cfcl op het velt, En weet niet wat het maccken lal, Men racmde ftrax een nicu befiuyt;
Die met veel apen is verfeit, Het fit alleen macr Hecht en fiet, Men font om zout, en krevel-kruyt,
En die van al dat flim gebroet En wat'erwangt het weert hem nietj Dat wert hem door een fnege meyt
Veel ich amper grillen lijden moetj Siet dus onfe quant geftelt,
is Des avonts in het bed geleyt,
Hier kbmt'cr cenc boven op, Hy wort aen alle kant gequelt, Daer lag hy doen de foete knecht,
En grijpt hem by den dommen kopj Hy fit en fweet, en dan en beeft, En had'et uyttcr-mar.cn Hecht
Dc tweede valt hem in het haer, Hy weet niet hoe dat hy het heeft ;
Hy woelt , hy drayt ,
hy keert , hy Ick prijs voor al een ftille maegt, Al wat daer dienftig wefen kan,
Die alle klappers henen jaegt, Dat fijn al plichten van den man.
Hy leyt en krevelt fonder endt, Want die veel jongmans onderhoud, Ick weet dat noyt een ware maegt
Hy tuymclt midden in den droom, Die wort gemeenlick al te ftout, Sig des haer levén heeft beklaegt,
Gelijck een brtiyn vifch op den droom. En leert oock dickmaels, boven dat, Dat fy oock toegelaten vreugt,
Ten lellen, korfel op-geftacn, Dat beter ware noyt gevat. En foete fpeeltjens van de jcugt,
800 gin^het fpcultjc weder aen, Ey let eens wat'er ommegaet, Heeft door de reden ingefwient,
Hy won dacr op een nieu begeckt, Voorwaer ten is maer lofte pract, Ter eeren van de macgde-plicht,
Tot hy ten lellen henen treckt. Die niet ter weerelt in en brengt, „In haer! van tafel op te ftaen,
lek fag den vrycr naderhant, Als datfe goede feden krenckt. „En oock met honger wegtegaen,
Maer 't was gewis een ander quant, En (choon of uw eenvoudig hert „Dat is, ó maegt, dc befte voet,
Hy hadde doen fijn banden vail, Hier door al wat gelïcpen wen* Waer na men weelde rechten moet
,,
En lect voonaen geen overlaft, ,,'tls nutter ront te fijn genaemt, „ Ick mogt, en ick en dcc het niet,
Niet een van al en was foo koen, „Als oyt te worden onbefchacmt „ En gaf 111 vreugde noyt verdriet.
Die hem doril fpijt of hinder doen „En 't Hooft is beter noyt gclecrt, Onthou dit al u leven lanck,
Bcfiet, vriendinnen, wat men leert, „Als dat dc tocht wort om-gekeert. Gy fult my weten grootcn danckj
Wanneer men by dc jcugt verkeert. Lact mans doortrapt en Uilig zijn, En fchoon gy 't heden niet en grijpt.
Voor u en dient geen loofc fchij'n, Het fal u dienen als je rijpt.
ANNA. Voor u en dient geen vry gefpreck, En of het fomrijt.s foo gclchiet
Voor u en dient geen Houten beek Dat gy aen icmant fpracckc bied,
Wel ! prijsje dat foo wonder feer? Lact koenhcyt aen dc rouwe jcugt, I let. tackcteylen evenwel,
Voor my , *k en prijs'ct nimmermcr. Want dat en is geen maegdc-dcugt Of ander dertel hant-gefpel,
Het wacr rnrflehien een goede facck, Dc ililheyt met net eerbacr root, En dient voor al geen jonge maegt,
Indien men hier van vryers fpraeck i Dat is het (lot van uwen fchoot, Want 'tis te veel van u gewaegt.
Die lact ick foceken haer bejag, Dat is een rots, ccn vaftc fchans, „Als 'tmeysjegict met ecnig nat,
En wat haer (innen wetten magi Dat is dc rechte macgde-kransi
„ Dat is geïcy t , koomt foolt my wat t
Macr, foo men op de reden fict, Gy moet niet komen in den Ract, „ Als 't mcysjc gooyt met ccnig groen
Dit fpel en dient üc vrjiters niet. Noch dacr 'teen heir het ander flaet, „ Dat is om weder-ipel te doen
„Macr
,,; , ,,, ; , ,,, ,. , ; j:
: ,;
M
lémants bedt j En eens dan in een minne-droom Hoe! fid dan noch een vlugge maegt
Mier ftcckrfe vat ra
her nctj Sijn al de kiften uyt den toom Met t'huys te blijven
koomtfe naerderaen
!
fijn geplaegt?
\,o Eii tuflehen vroet cn tuflehen geck, Islangh genoeg in fchool geweeft,
51
oyt kunllcwcert, 't
\V-mr Udekuoft
" vry ccn lange ftecrtj Soo komt de rat dan aen het fpeck : En daer een harde plack gevreefti
Met fod heeft Lact doch dc jeugt wat
Uwbmcrisdan opgedaen, Daer fit, cylaes! devuylebruyt lullig fijn
Ennoc^devrycrsintegaen, En fchrcyt danbeyd' haer oogen uyt: Want hacr genacckt haeft nieuwe
eylaes , uw ftil vertreck Maer 't is, ó vrijfters, al te laet pijn,
D koets ,
loffen geck; Te klagen na de malle daet. Dc laft van 't huys dc wil des mans, ,
jpa.voat écn
h op
En
Gv
U
hebt de
Her tegen dog gefcyt?
gronden eerft gcleyt, En
Wel, duyven fondcr gal,
flechte
weeft u leven niet te mal,
En alle jaer een krat bykans. (beeft,
Men bint een flaef,men toomt een
Gv iiebt'ct op den hals gehaek, V ermijt in als den eerften trap ,
Maer niet der vrouwen eed'len geeft,
Ongucrc jock, en fotte klap, En of men fchoon al vrouwen bint,
En wort met cygen munt
betaélt,
Her pluckte bloemt jens hier en daer, Maer bint geen vrijfter al tc fcer; „Gaet bint' et in , lbo berft hec uyt.
En vert dacr in een Bic gewaer, Ick bidd' en acht'et geenfins quact
, Ick vinde dat'et vrijfters gaet
haddc fpelcns Dat fy fpclen gact;
wat dikmael Gelijck Caftaignen die men braet,
De vrijller kift,
Dies had het bccsjc nimmer ruft j Want die alleene fit cn kijekt, Want als men die wat opens geeft,
Sy greep , en neep , wacrt liep ofweek, En nooit eens uyt den huyfe wijekt, Dan is het datm'cr deeg van heeft;
ïot datP in 't lette kreeg ccn fteeck, En weet niet wat'er ommegact Men brenght dc vrugt dan van den
Doen ricpfe luydc: fel gedrocht! Noch hoe het in de werelt ftaet Tot op de tafel van den weert, (hcert
lek die alleen maer fbelen fochtj Maer een die reyft of fpelen rijt, Maer laetfé toe en ongelheên,
Ben door u pricken foo geftclt, Die wort gcoefrent met'er tijt. Sy fpringt in duyfent ihicken heen;
Dat my het lijf tot bobbels fwelt, En of men dan al deerlick fiet,
Het fpel is foet en heelt verdriet, ANNA. De rechte keeft en is'er niet.
Ten dient nochtans dc macgden niet. Wanneer een vrijfter heeftde magC
Europa, jonck cn wcelig dier, 't Geduerigh drillen achter ftraet Te komen daer de jonckheyt lagt,
Vergreep hacr aen ccn loofen ftier, En voegt doch gecnlins onfen ftaet ; Soo loftfe, door een open vreugt,
Voor eerft foo gaetfc by hem llaen, En veel te rotfen hier en daer; Dc dampen van dc gulle jeugt,
En raeckt fijn vette quabben aen, Dat heeft al mede
fijn gevaer, En wacht dan (als het haer betaemt)
Sy neemt fijn horens in dc hant En overal gacn
ter feert tc Tot datfe vrouwe wort genacmt
Die fy geheel doorluchtig vant Dat brengt ook menig hinder acn, Maer lbo wanneer een luftigh hert
Sy ftreelt hem om en op het lijf, Ja deur cn vcnfler, boven dat, Geduerigh opgefloten wert,
En foeckt alfoo hacr tijdverdrijf; Die fchaden vry al mede wat, En dat'et met een droeven fin
De Boeker lact het mcysjen doen, ,*0 macgt, onthoud u van den dag, Dat innigh hert moet kroppen in^
Ja gaet hem llrccken in het groen, Soo veel het immer wefen magh, Dan wort de maegt wel loo geperft.
Daer ligt hy mack cn wonder tam Want al te grooten fonnefchijn Dat fy van fpijt in ftucken berft.
Niet anders als een jarigh lam, „En kan u geenfms dicnltigh zijn, Dies hoeftfe, fchoonfe wort de bruyt*
Des wort de maegt ganfeh onbevrceft „Uw wit is nut te fijn bewaert, Geen kroon , of krans of maegdekruyt.
En lioomt te llouter aen het beeft, „ Uw ecre dient tc fijn gefpaert
Sy gact'cr dickmael om en om, „En koomje dickmael in de locht, ANNA.
Sy pluckt hem menig fchoone blom, „Ick duchtc dat'et fchaden mocht:
Sy dracgt hacr al te bijfter mal, „Of is uw fchoonhcyt niet foo teer, Het vrouwe dwingen acht ick quact,
Sv hangt hem kranlTen over al, „ Soo vrcell uw fchacmtc des tc meer. En weet dat fluyten niet en baet,
Sy wrijft, cn kraut hem op den kop, 't Is waer, de kunllevan de min Want heefthet wijf een reyngemoet»
Ten lellen fits' er boven op, Die beek ccn macght dit anders in, Het fluyten is ten overvloet;
Daer gaet dc luyper na de ftrant Ja wil dat fy geduerigh fal, En is 't miflehien een lichte fchuyt,
En foo allenxfen van dc kant Hacr waeren veylen over al Soo is *tverloren watje fluyt.
Tot in dc diepte van de zee, Maer Nafo fegge wat hy magh Dan wy fijn in een lant ( Godt dank )
En fwemt tt)t aen een vreemde ree , Ick acht'et voor een quadc flagh. Daer niemant kent den harden
En lïct daer wort'ct uyt-gewracht
! Gy, wilje zijn van goeden lof, dwank
Waer toe het kunsje was bedacht. Blijft'huys , dat is het macgden-hof. Maer veel te los en al te vry,
Nu hoort dog eens wat dit bcduyt, Wacht daer, tot datje wort gefogt, Dat lcyt een gront tot flaverny
En cn leven uyt,
treckt'er keeft „De veylftc waer word minft ver- Soo dient'er dan een vaftc wet,
0 maegt, het is tot u gclcyt, kogt, Soo dient ons dan een peyl gelét,"
Dat, waer men eens de gronden Icyt „ Het is een fpreek woort over al j En daer en is geen beter raet,
Tot los gcracs cn dcrtcl mal „De befte koeyen fijn op ftal, Als hier en elders rechte maet.
Men weet niet waer het enden falj „ En waer het fchaepje dolen gact,
Noyt vrijller wort terftont gefchent, „ Dacr is'et dat'et wolle laet. PHYLLIS.
Of van hacr kuyshcyt afgewent,
Maer ilap, op itap cn voet acn voet, PHYLLIS. Maer ick ben uyt'cr aert gefint,'
Soo koomtfe daerfc niet en moet; Om ftaegh te fweven met den wints
Men raeckt voor eerft in malle pract, Maer wieheeft doch foo harden wet. En niet dat ick oyt liever wil,
En voorts in dcrtcl ongclaet, Den maegden tot een dwangh gefet ? Als ilaegh te wefen op den dril,
Daer uyt ontllaet dan fotte min,
Ick boude beter dat men fiet Ick reylde, foo ick maer en mogt,
En die gact diep en
dieper in, Wat hier en weder daer gelchiet, Van defe, tot een ander logt;
Dies wail de vrijheyt des te 't Is nut voor ons (na mijn
verftant)
meer, Als dat men eenigh fit cn (uit,
fcngroeyt ten leften al tc fecr, Te reyfen door het ganiche lant
En laet ven-oeften fijn vernuft >
Ter*
M
Die geeften fchrijvcn overal, Daer bleef haer, krans, en Gerckroon,
Tcrwijlc dat de vrye rtaet
Ach dat heelt fpclcn voor een loon.
Ons tot om eygcn wille lact; Dat noyt cn was", ofwefen 61. !
ANNA. Maer als men ilcchshet loof ontwint, Of dat millchicn haervrccmtgewaet,
Of anders dat hacr roode mont
Dan is'et dat men drayven vint.
Het fpclerijdcn heeft gevaer, Doch foo u dit niet aen en ftaet, Aen Sichem wel tc finne ftont.
Gelijck men dickmacl wort gewaer, Soo weet ick noch al goeden raet, Dan noch foo leert oock even dit,
Byfonder als men door het lant, Ick wil gacn brengen aen den dag Wanneer men in de lult verhit.
Gact rotfen, op fijn cygen hant, Dat u wat dieper roeren mag. En geeft dc tochten haren cyfch
En fondcr iemant van ontfag Siet alfoo lang dc klare macn
!
Na wijfe van het dcrtcl vlcylch,
Door alle velden fweven mag; Sal aen den blaeuwcn hemel ftaen Dat Godt dan fwarc plagen fent,
Dit heeft my noyt wel acngcllaen, Soo lang nicn in het aerdfehc dal Waer door dc fchendcr wort ge^
Al wort'et al te veel gedacn Van vlugge macgden weten falj ft h ent;
Stet Dido fpeelt, cn rijt ter jagt, En dat men oyt van Ipclen gacn, Een teyeken dat hy byfter haet,
En 't heeft haer om hacr eer gebragt. Sal by dc jonckhcyt doen vermaen, En mee gewifle roeden flaet,
Soo lang fal Dina fijn bekent, AI wie dat oyt het echte bedt
P H Y L L I S.
Sy is door fpelen-gaen gefchent. Of voor, of naderhant befmet.
Eykint! dat is Poete-praet, Eylaes! dacrbleef hacr ganfehcroem, Het fpclcn heeft in al"s gevaer,
Daer bleef haer teeie rnaegde-bloem Gelijck uien dickmad wort gewaer,
Daer op niet eens t e letten gag
Dus fchoon dacr iemant tot u koemt Neen , vryftcr, neen; en denckt' et niet En dan fijn lifligh fkiiytjcn roeu,
Die fichuw troullc diciuer noemt, Ot' 'tlal
u brengen in verdriet; En op fijn vang geducrigh loert,
En dat hy echter niet en dient, Want als een macgt het oore leent, En dat de Quackel weder flact,
Tc fijn uw deel cn echte vrient, Schoon fy dc faccke niet cn meent, Eu maeckt gelijck een tegen-praet,
j houd den vryer geenfins aen, Sy wort noch echtct menigmael Het dier, cylacs ! raeckt in het net,
Maci
vfacr lact hem elders henen gacn Gewonnen door een foete tacl, Oock eer het op den handel let. (trek,
En denckt niet in uw losgemoet, En veel, die fncger zijn als gy, Wanneer men door een oorlogs-
Jck fal wat jocken met den bloet, Die raecken dikmael aen den'bry. Een fchans kan brengen in gefpreck,
Sijn vier, en vlam, cn minne-pijn Wanneer een looie Quackclacr Of dat een inacgtacu 'i hooi en rackt,
Dat lalfny voor een fpceltjen zijn, Sprcyt hier een net cn weder dacr, Gewis de vreed' is hacft ccmackt.
b
PHYL-
, , : ,,;,
: ,:,,,;, ; ,, , ; ,, : ,, ,, ,
M G H
P HY L L I S. „AI heeft
gront,
die fchoon geen vaften ANNA.
Ditluytj mijns oordeels, al te ftraf; „Maer komt fiegs uyt een loflemont, Sal dan uw trouwe fijn geftiet
Men feyt ge™ oude vryer af, „ Gy lult noch cfter nimmermeer Alleen maer op een Vcnus wiet
,
Voor dat men meu gclclfchap liet , ,
„Bekomen uw verloren eer. Dat niet en weet te brengen b
v
1
Dat ons fijn trouwe dienften biet „ Siet als de noot een fchel verheft,
! Als fpel en liftelaffery ?
Dat js een greep van onfen rijt Hoewel men fchoon een ander kieft, 't Is mis getaft, meynt
het foo; gy
Voor al, wie heden won gevrijtj „ Hoewel men doet al wat men mag, De luft is vier van enckcl ftroo,
Uw deunheyt heeft ook niet om 't lijf, „Ten is noyt weder, foo het plag-, Dat eerft wel grootc vlammen geeft,
Hoe! mug men nietvoor tijt-verdrijf „Hoewel men't macckt,daer hapert En met fijn voncken hooge fweeft;
Ecnfoeten prater drie of vier wat, Maer wat voor eerft lbo vierig was,
Aenhouden, nae des hofs manier ? „ Hoewel men Hopt, dacr blijft cengar Dat is rcritont maer enckel as.
En of een vryer fomtijts malt, „Een vrijfter dient te fijn bcdugt Dc jeugt , als fy haer rolle fpcelt,
Gelijck het in het ipelen valt, „Te komen in een quaet geniet j Is juyft gelijck als Memnons beek,
En of hy jockt , en of hy geckt „Want treft haer eens de bittrc nijt, Dat maeckt men weet niet wat gclaet
Daer wort geen vrijfter af bevleckt ; „Schoon datfe iïch dan vorder mijt, Soo lang de Son daer over ftaet
En of hy fchoon wat vryer fpeek , ,,'t Is al om niet,fy heeft een wondt, Macr als haer ihacl daer niet en is,
En fomtijts oock een kusjen rteclt, „ Daer van fy noyt en wort gefont. Soo rtact'et ftom gelijck een vis.
Voormy, 'k en heb'et noytbcvroet, Soo lang men fingt cn luftigqueelt,
Dat ons dit eenig hinder doet 5 P H Y L L I S. En malt, en jokt, en pijpt, en veelt,
Want met dat ieder is gegaen Soo lang men frifichc wangen kuit,
Men vecgt'et af, en 't is gedaen Ick weet dat dit de macgden bact, Soo lange duert de geyle luit.
'k En vind' hier föhnde nog bedrog, Dies lal ick doen naer uwen raet Macr op liet eyndc van de feeft,
Al wat hy nam , dat heeft men nog. Macr nademacl gy noodig vint Soo is de weelde fonder geeft :
Sict hoe het met het byetje gaet, Dat, als een jonge dochter mint, Want koomt'er na het cerfte fpel
Terwijl het racpt lijn honing-raet, Sy dient met onderfcheyt Te gaen , Of koorts of pijn , of hart-gequel
,
Het racckt, het fmacckt, ja kurt het En fomtijts iemant af te flaen, Dan weet die groote vryer niet,
kruyt Soo fegt ons dog hoedanig vrient Als dat hy fleent en deerlick fict.
Het lbigt'er was en honig uyt, Dat beft voor ons gekofen dient. Gy, daerom een ander man,
kieft
En fict des cfter niet te min Die wijs en vrolick wefen kan;
Ten druckt'er pleck nog rimpel in; ANNA. Die is te rechter uren foet
Maecfctvry centuyl ot roofe-krans, Die is te rechter uren vroct,
De bloem die houd hacr cerftc glans. Voor al, foo let dog op de deugt, Die weet en wat het trouwen cyft
Let op den handel fijner jeugt, En wat een jonge vrouwe peyft,
ANNA. En hoe hy lïch gedragen heeft Die toont iïch noyt on-aerdig mal,
Wanneer -hy buytcn heeft gcleeft, Maer weet wanneer hy ichenfen lal 5
En acht niet alle dingen goet, In Duytfiant,of in'tFranfche Rijck, Want fchoon hy iemant onderhoud,
Schoon dit het hof by wijlen doet; Of elders in een ander wijck; Noch is fijn jock niet (bader fout.
Voor al en houd geen vryers aen, Let op een wijs , een nuchter man, Men vint een vifchdie Ccphal hier.
Om tijt-verdrijf, ofloflcwaeaj Die u tot ifeunfel dienen kan, Die niet lbo lief dan vuur en fict,
Want ioo te vryen heeft gevaer En in den geeft en aen het lijf, Dit weet de viller en fijn maet,
Gelijck men dickmael worr gewacr. En voor het wigtig huys-bcdrijf En daerom als hy villen gact,
En wat gy dan noch vorder legt, Want mits gy nog lïjt wonder groen, Soo neemt hy flechs een lacge fchuyt,
Dat Inyt (mijns oordeels) al te liegt; Soo is aen u gants veel te doen En fteeckt een fackel voren uyt,
Hoe! meynjc dat het mal gcraes Dus neemt geen flecht-hooft by der En ffcrax wanneer het wechg dicr
Van Jan, ofFloor, of Piet of Klaes, hant, Vcrucemt de ftralcn van het vier,
Aen jonge macgden niet en Ichaedt ? Of gy blijft beyd' in onverftant; Soo konit'et veerdig fwemmen aen
Gclooft'ct vart, ick feggc jae't: Want van een kecrie fonder vlam, Juyft daer het liet de fackel ftaen
Is eenig ding ter weerelt teer, Noyt ander keerfe licht en nam. Het licht dat op het water itraelt
Het is de lof van maegden eer:
Dat Icyt hem in het hooft enmaelt,
Wy fijn foo meeps, lbo bijfterwack, P HYL L I S. En fiet! in delen minne-droom
Gelijck een verfche druyven-tack So fpringt het veerdig uyt den ftroom,
;
Gact taft eens aen den fchoonftentros, Hier in en hebje gcenc kans En geeft lïch in den hollen boot,
Gact racckt dien aengenamen blos, 'k En hou van wijs of vijfe mans; Een rechte woonplaets van de doot.
Dat edel waes, dat aerdig bkeuw. Want wie daer is geleert of kloeck ,, Alseen die trout haerdan vergaept
Die peercis van den koelen daeu, Die helt geduerig na den boeck „ En ilegs alleen maer vreugde raept
Gy lult haer nemen met'cr dact En heeft dan vceltijts in het hooft „lu minne-woorden bijfter loos,
Al wat hacr wel en geeiiig itaer, Dat hem van alle vrcugt berooft; „Of in defchoonheyt wonder broos,
Ach !waer men flechs een vinger (ét, Hy een feyl-fteen in der aert,
is „ Of in de jeugt en baren glans
Daer blijft terftont een vuyle finet. Die flechtsmet fware dingen paert, „Voorwaer die waegt een momme-
En fchoon men waftfe naderhant, Vermits hy noyt iet op en ligt „ Ik heb van langerhant geleert (kansj
Noch miflfe ftaeg hacr cerften ftant; Als ftoffe van een groot gewigt „ Dat , wie fich oyt tcn echte keert,
't h even met de macgden
dus, Hy wil geen fpcl of foete jock, „ En niet en broed in haren fin
Hier let een hant, een lachte kus,
Macr is lbo fwaer gelijck een block „Als keteEhg van foete min,
Hacr let cylacs 'k en weet niet wat, Hy is met geen vermaeck gepaft
!
Dat hy mijn jeugt foo weynig agt, Een vrycr uyt ccn vryen fin,
En een te grijpen uyt den hoop, Wat ract nu om de vader-magt Een vrycr die haer jonge fiel
Want iemant van te nauwen keur, Hier in tc mogen tcgcnltacn?
Die itek haer eygen hoop te leur.
Van al de Princcn belt beviel
En dit is elders meer gelchiet.
ANNA. ANNA.
ANNA.
Ik weet , geen menie h is Tonder fcyl, En fielt u fiucr noch hartig acn,
Macr cfter loont u niet te vcyl, Want dat cn is geen macgden eer, Ten was daerom tc beter niet
Laet acn uw vader dit beleyt Ook lbo vermag de hctisheyt meer Want fchoon fy had haer vrye keur,
Gelijck als voren is ge!cyt; In dele l'itek en over al, Noch gingfe met een ander deur.
Dan niet te min, op datje mcugt Dan wrange fpijt cn Ituergcral; Doch hier van alsjc rijper zijt,
Het recht genieten van de jcugt, Gv, maeckt daerom dat u gemoct Nu is'et ecnmael fcheydens tijt,
En neemt dog noyt een oude man, Gcdult en Itillc finnen voed: 't Is valt, ick worde 't huys gewacht,
Die u een vader welen kan Eerbiedig zijn, dat is uw nut, En daerom fegg" ick goeden nacht.
M A E G H
lek wect ook
ick fwitaPi > & En niet alleen my domme maegt, Het fy dat ick het aerdfche dal
Ma» denkt <&t harde tegenforaeck En war belangt mijn voorder lor, ick met een eenigli lijck,
OiHlInyt de
gronden van dc iacck. Dat ftell' ik acn den grooten Godt, Sal reyfen naer het ceuwigh rijck
Ook kan ik vachten met gedult, Dien ia! ick bidden alle daegh, En hier op ben ick wel geruit
Tot tOB de Tijt
mijn jaren vult, Dien Tal ick fineeken even ltacgh , Ten fpijte van dc geyle lult.
En tot'er BSM een vryer kocmt Niet Hechts juyft om een echte vricht, Siet, kint nu lijd' ik dat je gaet,
Dien» K recht fijn Hcrte noemt, Maer om dat my ten goede dient, En danck' u voor uw goeden racr.
En van de jeught die komen lal, Daer uyt ghy boecken koopen kont.
Siet hier voor u een nieu gedicht Geen kant, al iffe wel gebreyt,
Benevens uwen Maegde-plicht Geen boort, al ifTe fray geleyt,
voor u een ander Boeck
Siet hier Geen doeck, al iffe moy gefet,
Ten dienfte van den teeren doeck j
Geen kraegh, al iffe wonder net,
Siet hier eeii nieu te-famen-fpraeck Geen nieuwe-tits 5 of hooffche dracht.
Die u kan leyden tot vermaeck, Al iffe kunftigh uytgewracht }
Die u kan dienen van der jeught, Geen fchijn van eenigh Juffer-kleet,
En brengen tot een nutte vreught. Al ftaet'et uytermaten brectj
Maer laet'et u geen droeve pijn Geen diamant van hellen glans
En laet'et u niet tegen zijn, En is de rechte maeghde-krans;
Oock fpreeckt my doch niet c[ualijck toe Ick weet dat u al beter ciert,
Dat ick u nieuwe koften doe, Als iet dat om de leden fwiert.
Dat ick hier noch een Vryfter-dicht Een heufche mont, een ftille voet,
Gac voegen by den Maeghde-plicht. Een fèdigh oogh, een reyn gemoet,
Daer is voor u geen klagens noot, Een cerbaer lijf, een bly gelaet,
De koft is kleyn , het voordeel groot Dat foet maer echter deftigh ftaet.
,
Kk WEGH-
WEGH-WYSER
TEN
HOUWELYCK
ü Y T DEN
D O O L - H O F
DER
k alver-liefde.
Tweede deel,
V R Y S T E R.
VRYSTER WAPEN. -
;, , ,; ;,, ; ;, ; ,: , : ,
V R Y S T E R - W A P E N.
Men fier een ridder fchilt en hier en elders maken Het kransje datje fict ontrent het wapen fweven,
alk' ilim
gebroet, van Hangen cn van draken, Is ving-koord, wel te recht de macgden toe geichreven
V'in j
Men menig Velt een leeuw, een feilen ftier,
vïnc in Een kruyt dat buygcn kan, als van gedweegen aert
*
Eenarent, ofecnvalck,
eenhavick, of een gier: Ick wenfte, lbete jeugt, dat gy lbodanig waert;
gevult met alle vreemde beeften Een kmyt dat nimmermeer plag in de lugt te fwieren,
De wapens fijn
dat ? foodanig fijn de geeften Vriendinne, watje doet, weeft ledig in manieren;
En vraegje wacrom
Van die alleen de naem cn niet
de dact vcr-eêk, Een kruyt dat laege wart, en noyt en rtijgt om hoog,"
Sy toonen
haeren aert in fchilden af-gebeeldt. Dat is tot u gefeyt; hebt rtaeg een eerbacr oog;
Macr wie een wapen voert, 'k en hebbs niet vernomen Een kruyt , wiens jeugdig groen noyt vorft cn dede wijken}
Dat oyt uw vrye ftaet een wapen heeft bekomen ; En laet geen magtig Vorft: uw teeren maegdom ftrijken ;
Schoon ieder u verheft, en beelt li machtig af, Een kruyt, een ichaers gewas dat niminerfaet en heeft}
Noch quam'er noyt een menfeh , die u een wapen gaf; 't Is dienftig dat een macgt noyt vryer iet en geeft
Dus, fchoon ick waer gefint om uyt de groene dalen Een kruyt dat luftig blocyt,maer niet en plag te rijeken,
De vryiters tot gebruyk een wapen af te malen, Gy,laet geen vreemden rcuck aen uwe leden blijcken;
Soo wift ick beter ftoP , en koos in dit geval Een kruyt , een jeugdig kruyt, dat fijn gehcelen roem
Een fchaepjen fonder erg, een duyfjen fonder gal, Stelt in fijn aerdig bïat cn in fijn teere bloem
Dan ick wil defe mael de velden laten blijven, Wel aen, o broofe waer, 6 wonder fwacke dieren,
En op een ander gront een wapen voor u drijven Laet uw gemoet akijt dc rcyne feden vieren,
Gydan, ontfangt den fchilt, die hier voor oogen ftaet Uw' eer is al uw goet; uw bloem, uw belle fchat;
Het is een leerfaem beek , dat aen de vryfters gaet : Ach 't is met u gedaen , wort die maer eens beklat.
!
Het is een Druyven-txos, met koelen dauw behangen, Maer wat fal 'teynde fijn? mocht hier een vryer leggen
Wiens aengenaeme verw' een ieder doer verlangen, Moet ftaeg de rijpe dmyf noch ftïl en eenig leggen?
Een tros, niet aen de Ham gegceffek van den wint, Ach Joo haer niet een menfeh een foctc mont en bied,
!
Niet lcclick argefook van eenig wceldc-kint ; Haer glans, en fchonc verw', haer waes dat gaet teniet.
Een tros noyt aen de muyr door wrijven afgefteten, Neen , vrinden, hoorteen woort; Dcvrogt die is te raken,
Noyt aen haer befte dmyf van mieren uvtgegecen; En met een vollen mont op haren tijt te fmaken;
Een tros daer noyt een rat haer tan: heeft ingeprent, Dog eerje met'er hant het aerdig' trosjen vat
Die noyt een vuyle feug met Icmypen heeft geichent Soo ftaet een wcynig by, cn leert den rechten padt;
Een tros daer noyt de Son heeft vinnig op gefteken Daer is een heufche greep, daer fijn bcquame wegen,
Maer die, met loof bcdeckt , haer ftralen is ontweken; Om naer den rechten aert uw rcyne kift te plegen,
Een tros daer noyt of (breeuw, of hart-gcbccktc mus Gy fiet hier aen de druyf een aerdig fteekjen ftacn,
Heeft eertijts ingedruckt een al te diepen kus; Brengt daer uw rechterbant, dat is de rechte bacn.
Een tros die in het ipel of in het dertel mallen En focckt te geener tijt, en foeekt geen vreemde grepen
Noyt iemant is ontglipt en in het ftof gevallen; Om eenig fchoon gewas tot u te mogen flepen;
Een tros niet van dc ftruyck in haeftcn atgeruckt, Maer gaet daer ick u wijs, foo wort het edel pant
Maer van den hovenier ter rechter tijt gepluckt Gegrepen fonder vlcck, genoten fonder icharit:
Een tros, wiens eyge jeugt haer noyt te feer en perfte, Maer ick en wil voortaen u niet in twijfFel houwen,
En noyt te veel en Iwol, en noyt in ftucken berftc De Druyf-tak is een macgt ; de Steel, het ccrlick trouwen}
Een tros die noyt een holm oneerlick heeft bedot, Dc hant die naer den tros met reyne vingers taft,
Van buyten niet geblutft, van binnen niet verrot-, Is luft tot echte min , die maeckr dc banden valt.
Een tros daer noyt een rups heeft boven op gekropen, Gy daerom , wcclig Quant , genacckt de teere panden
Daer noyt een vuyle worm is tuiTchen in geflopen, Niet met een ftouten greep ot al te grage tanden
Daer noyt een fnoode vlieg haer voedfel uyt en track, Maer taft met hcusheyt toc,cn houd dog goede mact
Daer noyt een geele bie haer angel in en ftack; Want oock het foetfte fhiyt, re veel gegcren ,fcliacdc.
Daer noyt een fnoode fpin heeft netten om getogen, En gy, ö vlugge macgt, als uwe druyven rijpen,
Daer noyt onguere lleck heeft fwadder op gefpogen Soo laetfe nimmermeer, als by haer fteelt|en , grijpen}
Daer noyt een duyfent-voet , of kever op en fat Doch als een eerbaer hant u foete vruchten pkickt,
Daer noyt een grage muys dc befte druyven at; Segtdan: Godt hebbe danck ; het is my wel gekickt
Daer noyt een dertel wigt met vingers op en druckte, In tijts, met vrienden raet, in echten ftaet te treden,
Daer noyt vermeten hant een druyfje van en pluckte; Dat is de befte voet uw maegdom te beireden
Een tros, een gave tros, noch fris en onbevleckt, Want, die haer onbevleckt in reyne liefde draegt,
Eb mee haer eerfte waes aen alle kant bedeclct. Is vrou, jae moeder felf, en efter ware maegt.
S A M E N-S P R A E K
TUSSCHEN
S I B I L L E
Nieuwgehuwde Jonckvrouw ,
E N
R O S E T T E,
Jonge Vryfter.
Inecndragt, liefde, foctc vreugt, Dus, of ick t'huys of elders ben, In dit geval den nachtcgae!
Voltrccken uwen ganfehen tijt, lek vinde dat ick niet en ken. Die, als de koele Mey begint,
Soo lang als
gy tc laiuen "ï t: *t Is hier een Tulpa die men agt Is rot den lang lbo gants gefinr,
Noch wenfeh ick, wat ick wenfehen GftQD ibnder reuck , en Ibnder kragt Dat hy dc boflehen over al
Dat gy me: uwen lieven man (lean, En dacr een vreemde Kcyfers-kiooii, Doet klincken door een bly gclchilj
Tc famen, op gclijckcn voet, Al mede niet dan cnckel toon, Maer, ais daer na de lente-tijt
En out, en leelick' worden moec. En, dat my noch het meelte fpijt, Allenxcn na den lomer glijt,"
Men eert vergif, den Aconijt. En dat mitsdien het geeitig dier
SIBILLE. Een ander prijfe nieuw gewas, In fich gevoelt een ander vier
Dat iemant hier of ginder las, Een loeter luit, een rijper aert,
Of fchoon u wenfeh wat fcldfiiem „ De bloemen van den ouden dag Waer door het met fijngaytjenpaert,
Sy kan ten goede fijn geduyt (luyt, ,, Sijn bloemen van de belle llag. Waer door het, eer de leute fchcyt,
Wanneer men treft den rechten fin. Voor my, ick vinde meer gerief Een neltjcn maeckr, een cytjen leyt,
Maer, lieve, komt een wcynig in, In Oogcniroolt , in Madelief, ( kruyt, Dan is de lult van fingen uyt,
En fet u dog hier nevens my, In Gouts-blocm , Munt, cn Beurie- Men hoort voortaan als geen geluyt,
Op dat uw itant wat vaiter fy, Rccht dingen voor een jonge bruyt. Die reync item , cn foct geklag
En dat ick u bedancken mag. En fchettert niet gelijckfe plag.
SIBILLE.
ROSETTE. ROSETTE.
Ick hoor' et wel, ö wecldc-kïnt,
Ick fitte meelt den ganfehen dag, Gy fijt tot jocken nu gcfint. Wcl:ien,vrtcndinn', ick bengepaeyt,
En hebbe liever wat te ilacn. Ick fic waer op de fpillc dracytf
SIBILLE.
ROSETTE. Oock weet ick , dat het foct gcfang
Nier. dient verkregen door bedwing-
'tls fooje fegti dan niet te min
Het is dan beter wat tc gaen. Oockjock heeft fomtijts waerhevtin. SIBILLE.
Hoort, weerde maegt, met tt verlof, Maer, foo ick tot u fprcecken mag
Hier achter is een lullig hof, Gelijck men in de vryheyt plag, Maer nu geen ander facck
is'cr
Indien het u bevallen mogt, Soo weet dat ick bevangen ben Die u kan dienen tot vermacck?
Wy gingen treden in de logt: Met fieckte die ick niet en kenj
Dacr wallen bloemen menigfout,
De Croctu geel gelijck een gout,
Ick ben geduerïg wonder fwaer,
Als of ick quaps of koortfig waer,
ROSETTE.
En Lcvcr-blat, en Aconijt, Dus fock ick trooft tot mijn verdriet, : geeft ons fiegtsccn foctenpraet,
Nu bcydc juyft in haren tijt, Een geeflig digt, of minne-liet noc
Hoe dat
d het in de weerelt gaet;
Oock is 'er bfacuwen Hiacynt, Gt iet dat nvt een droef gemoeti Men fit den ganfehen winter t'huys,
Een vrocgeling, een lentekint, Befwacrdc finnen wijeken doet. Dacr is men ÏKl, gelijck een muvs,
En dan noch menig ander kruyt Het aerdig
Klavc-cvmbcl fpel Men fpreckt , men hoort , men wcct'er
Dat ccrilrmel uytter aerden fpruyt, Beviel ucertijts wo'ndet wel> Als dat m'cr in de keuken fiet (pR :
Maer
, : , : ; , ;
R Y S T E R.
%S9
Mier ev, onlangs
na wenfch getrour My dogt ten had geen quaden val, En koomt'cr dan een qmde flag,
gunffig onderhout, Maer evenwel niet over al Als dickmael ttilTchen Iief|ens
Hebt ïheg een plag,
Vanhier, en daer, van nu, cn dan, Ick vind'er dat my beter maeckt, Soo wort uwbtief,tot Imactenjóck,
En d doornwen
;
lieven man; Ick vind'er dat my niet en fmacckt; Gehangen aen de groote kloek,
Want aishy koemt ot van de itraet, De vrient die ons dat boexken gaf, Oock is'er geen ontkennen aen,
Of van het Hof, of uyt denRact, Die fchijnt my fomtijts wat te ftraf. Men fict de ronde letters ilaen
Icfc weet, hy brengt
ualtik iet Hy brengt twee maegden inde praet, En fchoon het u ten hoogftcn Ipijt,
Van dat'er in liet lant gefchict, Maer bcyde niet van eenen niet; Gy moet dan lijden het verwijt
En wie daer wort debruyt
gemaeckt, De decf" is jonk , en die bedaegt, Dus, hehje fchacmt' en eere lief,
wel cn ftaet,
niet te „ Als iet gemeens daer komt ontrent.
Met dat ick hier quam ïngegaen; Maer is hier toe geen beter raet?
Soo ick daer iet uyt leeren mag,
Soo brcngt'et weder aen den dag;
Neem eens, ik kreeg een jongman lie£ RO S E T T E.
Sal ick niet foetjens met een brief,
M 't Is feker dat men noyt en dient Hoe! feg een rcys,enmag men dan
»Sijn broot te fluyten voor cenviïenr.
Hem mogen klagen mijnen noot ?
Geen vrijller brengen aen den man?
,,'t Papier en kent geen eerbaer root
Of geven bact of onderilant
SIBILLE. „De pen en inkt doen menigwerf,
Aen iemani , die in liefde brant ?
„ Dat mont en tongc niet en derf.
Dit boeck beliclft een kort gedigt, SIBILLE.
En den naem van Macgdcpligt;
heeft SIBILLE. In trouwen jae, het mag bcllaenj
Het ware my een liever ding
Indien de fchrijver vorder ging, „Te fchrijven aen een jong gefel Als 't naer den regel wort gedaen.
En dat hy naêrder raecken wou „En voegde noyt een vrijller wel;
De plichten van een jonge vrou. „ Uw goede naem , ö fedig dier, RO S E T T E.
Eïf 1 „En moet niet hangen aen papier;
RO Wel opent dan het recht befcheyt,
S E T T E. „ Of iemant fchoon een woort ontvalt,
Eer ons de reden vorder leyt.
„ Wanneer de jengt te famen malt,
Soohaeftalsick dat boeck vernam,
hn dat het «ril ter
wecrelt quam,
„Dat vliegt daer henen metden wint,
„Soo dat'et niemant weder vint;
SIBILLE.
Soovnftick llracxhet ganfeh „Maer niet dat foo geduerig blijft,
beÜuyt, „Een die een tecre maegt bepraer.
lcklashetinderhacftcnuyt. „Als dat een ttoutc pemic fchrijftj „Om gek, om loon, om eygen bact,
Kk }
ito V R Y 5 T E R.
„Macr die maer eygen koren macyt, Jae tot'cen volle trouw verweckt?
hy koppels draeyt. 't Is niet als |cugt , cn grillig bloct,
„ Doet niet als dat
Dat u acn 't'hertc lcyt cn wroet. Heeft Ariadne niet ontdcckt
Acn Thcleus al den heetcn brant,
ROSETTE. „Ick acht'et voor een wijle maegt,
„Die minne- lluypcn verre jacgt, Die fy m baren boefem vant?
„En die haer linnen overheen, Heeft lig Medca niet gcmcldr,
Dat is foo qualick niet gefcyt, En gemoet
haer foo bloot gcftelt,
Macr 't is ons van het Ituck gclcyt. „Tot tijt cn reden anders leert.
Dat Jalbn als met oogen lag
Om dan niet verder af te gacn, ROSETTE. Al wat haer in den boefem lag?
Soo dient hiernoch een vracggedaen. En cfter is'ct openbacr,
En mag oock niet eens anders mont Dat ieder kreeg fijn echte pacr.
Gacn openbaren onfen gront, Wel nremt,dacr fy een jongemaegt.
Soo hoop ick immers dat ick mag Die, van haer eygen jcugt geplacgt,
Gevoelt by wijlen diep gcoucl
SIBILLE.
Of met een knick, of met een lag,
Of met een wenk , of met een fugt, Om ecnig gecflig jong-gclcl,
Wacr toe van Dido veel gewargt?
n dat dc jony-man, onbewuft
Of met een kodd', of met een klugt, I'
Haer novt van foctc minne fprack En dat gele c hap foo men liet,
11
Of met een Itootjen acn den voet, En houd van macgde- wetten niet.
Of met een neepjen acn der hant Jae niet ter wcciclt aen en track j
Sal echter noch het arrem dier
Oock Ruth cn Thamar heeft gevrijt;
Tc kennen geven mijnen brant. Maer dat van den ouden tijt
Tck ging noch heden door dc (tad, Gacn (joden met haer innig vierj is
Gy fijt al broofcr als een lis, Weeft heus, beleeft, jae bi)ltcr mild,
Weeft dacrom Hom gclijck een visj Gaet lokt hem met een {beten mont, ROSETTE.
Gv fijt al weeckcr als dc fnec Gact fleuyi ten beften datje kont;
Weeft dacrom vluchtig als een ree. Mackthcm cennelt,tot fijn gemack, 'k En
kan dit efter niet verftaen,
Een macgt is als een weder-klank, Hangt potten om ti ganlche dack, Des moet ick u wat nacrder gacn.
Die noyt lact hooren haren fanck, Ten evnd' hy uyt de koude locht Bellede Schrift, dat hevlig bocck,
Dan aliïc dapper weit gevergt, Bv u fijn woonplacts nemen mocht, Dat lliji'r al beter mijn vcrloeck ,
En om te (préken als getergt, Ach , voor u moeyt'en kri jgje niet Als {a) Moyfes van eenmoort berugt.
En anders maccktic geen gcfchal, Als dat hv des tc verder vliet Was uyt Egyptcn weg-gevlugt,
Doet foo, ö macgt, in dit geval. Dc fwaluw wil haer eygen neft, En dat' hy door een hculchc daet
Dat acht de vogel alderbclt, De fcven maagden quam te bact,
ROSETTE. Dat klevn gebou van enckcl ftof Dc vader is op haer geltoort
Vcrkielife voor een konincx hof. En ftraftfc met een deftig woort,
Kijk , dit's een deun wel fegt met een,
: ,,'t Is niet tc feggen hoe het finaeckt, Om datfe, door een bloode waen,
Een macgt fy hart gclijck een fteen, „Dat ïemant tot lijn eygen maeckt. Den vryer niet en trocken aen»
En dwers, gclijck een ilcgc muyl. „De vryer [tact geen vrijfter acn, Sict daer een reys die wijfcman,
En dom gclijck een vijlen uyl, „ Als dacrhy mocyt'om heeft gedacn, Die Moyfes onderwijlen kan,
En droog gclijck een dorre lfock, „ Dus, vrijfter, fielt uw hooft geruft, Die wijft fijn dochters tot een vont,
En loom gclijck een Iwaren block, „Dc liefde wil haer vrye luft, Die gy uw vrijfter niet en jont.
(i) Eïod. i. «<S. S I-
,, , ) ; ,
R Y S T E %6t
SIBILLE. Gy wórt dan niet een fier geitijft Ah uyt den iiemel dalen moetj
Met al dat Moyfes hier bclchri'jft; Maer efter dient te fijn bedagt
Vriendinne,wcyt hier niet tebrect; Maer, om in tucht te fijn gefterekt, Dat oock by ons iet dient bctragt
Maer fiet de plaetfe met befcheetj Soo dient uyt delë plaets gemerekt, „ 't Is wel gefeyt , na mijn vcrlUnt *
lek fegge 3 datfc
niet en bout Dat van de leven dochters geen „Roep Godt te hulp , maer roer de
trecken wout Haer met dc jongman macckt gemeen
Dier toe gy die wel hant.
'tls w:ier, Je
vryer bleef te galt, Eer baer de vader dat gebict
Maer dat was iiyt des vaders kftj En eer, ö Maegden,dient'ct niet. SIBILLE.
En 't lag alleen op defen gront, „ Het is voorwaer een vafte leer
Vermits de Prielter onder-vont „ Ons deel komt boven vanden Heer: b 'tlswaer, hier dient wat toe gedaenj
De gunil die Moyfes had getoont, ,,'t Is Godt die als met cyger bant Maer 'tgaet ofvoogt of ouders aerjj
Die dogt hem weert te fijn geloont j „Een echten vrient, een hcylig pant, Voor u is 'toeter, teeremaegt,
En dat het niet en was als dat „Geeft aendc vrou, als 'them gevalt, Dat gy uw ftucken niet en waegt.
Kan uyt den Tcxt wel fijn gevat, „En nietwanneer dc jonckhcytmaltj
\Vant Moyfes was een vreemdeling „Gy,wagtdan,jongevrylter, wagt
„Tot
ROSETTE.
Die als een balling henen ging, dat uw deel u wort gebragt.
En niemant wilt in Midian. Magdan een maegt, riaer u verftant ;
Of hy was vryer ofte man. (a) ROSETTE. Niet anders als tot hacrder iêhand
Een viyer locken tot de min?
(a) D« Priiflir fprack tot fijn Duchtcrcn ,
Ten is my
geenfins onbekent
hy! viairom Uil gy den man van u gatn
wttr 'u
Dat Godt ons alle dingen fent, SIBILLE.
jUjj,fi bnvilligde by den man it llijvin. En hy En dat ons hcyl en alle goet
gaf Mojfi üjn daclucr /.ipura. Exsd. t. zo. (b) Prav, lp. 14. Dat beeld' ick my ten dicpften in
En, hout
gy wat van mijngebodt, En voetfe niet op neut gemack, Nu is my fcker vont gefeyt,
gact eens in het hoender-kot, En geeftfe noyr den vollen back* Waer door het minnen wortbeleyt
*-n ziet wel toe, ligt
lcertg'er van Maer, wilje llijven uwen lof, Soo diep begraven in der nacht,
Dat ti ten goede dijen kan.
M
r •»!<
Oeeft ieder hoen een vollen
een
eens
back
met gemack,
hoe het (al vergaen
en falder blijven flaea,
Soo lactfe fchraven in bet
Om daer te foecken nacr het graen:
4, Een vryer is een vreemden haen j
Sethungeduengddbmaet,
c
' En al beur doen fy wonder ftil SIBILLE.
Voor icmant die haer minnen wilj See op. van my en is geen noot.
RO.
ROSETTE. „Hy is die ware liefde plant ROSETTE.
„ Als vader van den echten bant. {a)
Ecnhooft fchcel van een dorre puyt Noch is my niet genoeg gedacii,
De fchobben van een draken-huyt ROSETTE. Dus lact ons hier wat anders gacn:
Het oogc van een 1'wartc kat, lek bidde Ipreckt dog ecnmael rond,
Met Haarnet) van een vacle rat, En is'er dan geen kunll met al, Spreekt, fegg' d(,Jufrcr, uyttcn mond,
De macge van een vogcl-itruys Dic dienitig is in dit geval, Wat nut om haelt te lijn gerrom !
Van iemant die men heeft gefint, Van dees' en dic, van al dc ftadt.
't ls fcker datbate vint men SIBILLE.
Want fïct het neemt de geeften in
! ROSETTE.
En dwingt de vryers tot te min. Gclooft'et vr feg'et noch,
d
Watramp, wat komtumhet hooit.
Of lilt gy van uw lm berooft?
i t
_
Van heden
Wam
Dit eCT k
^m af mijn leven lanck
cn a KJ weerc i t n e[
hcclen mijn verdriet j
.
j
; Tc wijeken voor een jongeling;
Gy, lact daerom uw kracht beihen,
In' wijeken en tc rugge gacn.
Vcrdwaelde macgt, ellendig kint, En ick wcc[ n bct „ ract ^
Ditalenismacvcnkcl wmt, (mcnlch» Dic m foo wd tc fi nnc ftact- ROSETTE.
Macr droomen van een koonligh Dus , Vat ick immer bidden mag.
'tIsdacrom,'tis mijns herten wenlch Soo brengt de kunltc voor den dag. Wel, dat is noch al vreemder (lag,
Dat gy tci ltom, cn met'cr daet, Die immers niet bcltacn cn mag-,
Die vreemde rancken achter laetj SIBILLE. Gewis gv lcydt ons van het ihtck
Hoe! mcynt gy dat een vuyle kat, En houd ons ecuwig in den druck,
Een puvt, 'een hnyt , ick weet niet wat, Ick fal 't u leggen met een woort Het fchijnt dat gy, tc mijner fpijr,
Heett magt oock over onlen fin? En leert 'et vry een ander voort Dc ganfehc macgdom tegen fijt.
cfvanda cinllh v
(j) D» bii Ut Ibimts Emjlut Pn/r/fir Hndtlbtrg. Ut, i. Diffmt. Mi- I
ui
imn. timra PurMtlptm. Omnn artbedexi er -.urm ua ,udimni Cltmini : lll*il}"iL»r fvrrtl.
yu/t'trtili , Oriftnti KqfWfn, Lh-y^'lornui Hirrrujjnni , jiu^ujiinHi , erfa-
. , out fait inrfartum ib turn mhil petft. H«t u/rum 0 pharmai» «
firauuhim tlltrim rti difftnfiiinem lollilllr, «tc t'rclkitMrMlur amultlii; Ut- fi,;
ticto mfcffMt tfi* ut mvurt
n,M*mifli iigrijfanis puit, C
tgnttt , niUma: , vtUdu.ifliiiMxiha, mr qu.im atu t'.i!ju. l'Uc fuunu, :
vftl l'aid. I-Uih. AI"«WJ». *
imi udjiijut. Uwjfë* cjl ftfn/Uk , uii rtbm quihfjAm virtt tftriln,*-
;,;, , ,, , , ,, , ,, .
V R Y S T E R.
Want die het monitor wil ontgacn, Weeft hier nictftout of onbefchaemt, Die treckt hy dickmael uyt den poel
Dien loopt'et vcerdig achter aen ; Macr heus* gelijck het u betaemt, En (et hem op een hoogen ftoel.
M:ier grijpt'et iemant na de vagtj En al wat vorder dient gedaen My dunckt dat Godt op defen gront
Dien vliet het dier met alle magt. Laet dat op uwen Vader ftacn , Oock handelt met het echte bont,
Gaet klacgt'et Godt in uw gebet Een vlugge meyt, een ltoutc-bil
ROSETTE. Al wat u hier en elders let, Die als met krachten trouwen wil,
Hy fal gewis, wanneer het dient, Sir dickmael leve jaren lang,
'k En weet niet watje niet en vint, U paren met een echte vrient En fprcyt haer nette fonder vangj
Dacr mede gy de maegden bindt. MuTchien oock door een vreemden Daer onderwijl een lieve macgt,
Het fchijnt, 'vermits gy fijt gctiont, Die noy t en quam in u gemoet. (voet Dicnoyt hacrgocden naemen waegt,
D-.u e y ons als in banden hout Sict ! al wie
overmerekt,
vlijtig Macr hout haer finnen in den bant,
En
i
't is
maegden pijn
ons vryc Hoe Godt dingen werekt
in alle Wou aengefocht van alle kant;
In defen dwang te moeten zijn Die vint een diep , een hoog belcyt, En, liet ick 't om der ecren niet,
Mydunckt,mogt ickhicr in bcgaen, Dat ons de reden niet en feyt lek leyde wacr het is gefchiedt.
JU'
Ick fiont te Leyden eens en kecck. Gebeurt oock wel in onfe fiad, Siet al wat in het water is,
En leerde toen een Ibete llreeck Macr noyt en hebb' ick 't foo gevat, Tot aen het alderminile lis,
Daer quam een vrijfter rocyen aen, Al gy het nu voor oogen let, Siet alle ding met rijpen fin,
Gelijcfe dacr vecltijts wort gedaen En maeckt het tot een maegde-wet. Daer fchuylt voor ons een fegen inj
De vrouwen, het is bekent,
als Ick fie geen ding cn is foo kleyn, En hierom wenfeh ick alle daeg,
Sijn veel tot roeyen daer gewent j Of 't gaet u tot het innig breyn; Dat ick ter wcrelt niet en fteg,
Het meysje en onvermoeyt
flux Geen dit of dat , geen bocre-fchuyt Noch boom , nog bloem , nog cenig
Quam na de kayc roe gerocyt, Of gy en treckt'er voordeel uyt. Ofdat het my ter nerten ging. (ding,
Ick , die hier op nam goet
gemerk, Ick wenfehc dat' er niet een bies
Stom; ya& cn dacht , wat vreemder SIBILLE. Ontrent de fchralc duynen wies,
De vrijfter wil aen defen kant, WC rk! waer, gelijck als gy bermcrek t,
Maer
( 't Is En dat'er niet een klcyne mier,
flact het oog op
't ander lautï Dat my de geeft'dus fomtijtswerekt, En dat'er niet een naeckte pier
tri niet tc min
vordert meer, fy Oock mcyn ick dat na defen voet Op al de natte landen kroop,
Als oflc ging den
rechten keer. Een ieder menfche leven moet. En voctfel uyt der aerden foopy
» biet vrienden, hoe deweerelt gaet, De
„Ue icnijn
werclt
een groot tooneel,
is Of dat ick die, naer rechte eys,*
anders als de daet:
is
Daer alle ding, cn ieder deel, Ontleden mocht in mijn gepcys,
» Schoon een macgt den rugge biet
Ons dienen moet tot goede leerj
VI cn hinden aen En vinden dacr het vol befcheyt,
het roeven met. Ten prijfe van den Opper-hecr. Dat ons tot Godt den Schepper lcyt.
„
Dat oock een
ROSETTE. Siet al dat aen de rotfen grocyt, „ De viflen fwemmen in den ftroom,
i
vrijfter roeyen kan^ Sict al wat op te velden bloeyt,
Soo veerdig als
een ruftig
„ De vogels fpringen op den boom
'g man, LI „Dc
a«4 V R Y S X E R
j,Dc beeften liggen op her kruyt, Of van een keten, of een ring, En al dat ander vremt be jag
„ Maer niemant treckc'er leering uyc, Die gccltig om de leden hmg, Van bijfter grooten ommell.ig.
vullen maer alleen den buyck Of dicrgclijckc poppe-goct, En alle daeg een nieuwen vontji
„ Sy En alle dingen wonder bont,
Gelijck de mcclte jonckhcyt doetj
„ En vorder is'cr geen gebruyek
„ Dc meniche moet al hooger gaen Maer nu foo heeft uw ganrs beleyt En puit ^ecn dochter van der ftadt,
Sich vry wat anders toebcreyt, Al hccftlc vry een groote fchat,
„ Wanneer hy fiet de boomen lfaen,
En 't is niet foo het eertijts plag En voegt geen maegt van uwe aert.
„Wanneer hy op de kruyden trect,
Ey legt eens hoe het komen mag?
„Of vruchten van den acker eet, ,
ROSETTE.
„Wanneer hy alderhande vee
SIBILLE.
„ Siet trecken uyt de woefte zee,
Ick mevnde datj'al hooffchcr wacrt.
•„Of gact'et hem niet in den geeft, Het. deel, dat Godt mijn jonkheytgaf, Voor my, al wat het Hof begint,
„ Soo leeft hy fchier gelijck een beeft. Lcydt my als van der aerden af, Daer bén ick wonder toe gcfinr,
En my tot een ander Rijck.
ROSETTE. wijft En wis het ftaet my wel
Moge ick maer ficg^ mijn
Ion groen
R *6;
N iet Hoofs alken , cn voor het oog, Mag die niet komen over al?
Maer oock i" prijs geweldig hoog» Zoo legt eens wic'cr komen fair*
Het huys ten breetflen
tocgeruft,
De op-gevoedt
kinders prachtig De deugt is bout, een dief is bloo, Ï5S
me
c V 11
leur dpuaire, Ie
a nen
?
meüieur heri t3f;e &
meilleur joyau qu'unc
Gelijck de nieuwen adel doet,
le
femme peutavoi r.cft '
d'eflre honteufe,
Vry hooger a!s een edelman , SIBILLE. Mhh. ie la Montzg. dei EJSa.h
En dat op haer nieuwen Van,
lib. 2. tap.
al s,
Nos peres dreïïbyent Ia conrenance de leut
Ey fegt, wat (al 't ten leftcn fijn ? Wel, foete maegt,hoe fprcekje foo? filles a la honte Sc a
krainte (les courages 6c
Ia
De daet gegeven voor den fchijn ; Eenmaegt isfehuw, een hoer is ftout, les defirs tousjours pareïls)
nous » 1'aüeurance;
Al 's vaders erf cn 's moeders goet En dat is duyfcnt jaren out. nous n'y entendons rien : c'efl a faire aux Sar^
Géfmolten in den hoogen moet. mates,qui n'ont loy de toucher avechomme,
Soo gy alleen van mannen fpraeckt,
que dc leur mains elles n'ayent tué un autre
Wat my belangt, iek prijfc meeft Gy had miflehien het wit geracckt; la guerre.
a
Te fehoeyen op fijn eygen leeft Macr efter weet , dat oock een man
Oock heb iek deel' cn die gekent
Tot hooffche dragt alrce gewent,
Tc ftijf van aenficht wefen kan:
Een ftrack , een hart , een ftout gclaet
ROSETTE.
Die, nacr een maent te fijn getrout, Verweckt niet felden grootcn haetj Nochtans wie fich foo lichte fchaemt
Dat gantfche wefen heeft berout, Dog, wat belangt een ftotite maegr, En quijt haer noyt foo dat betaemt,
Uyt reden } dat een fedig man Die heeft noyt wijfen man behaegt. Want, alffe by dc menfehen koomt,
Dat vrecmt geilek niet lyden kan Doorfiet de boecl^en al te mael, Zoo ibaetf' in alle ding befchroomt
Siet daer hoe fcer dat ieder geckt,
!
In Gricckfchc,Roomfche, Franfchc Haer woorden hebben geenen val
Daer Wöft bet hooft dan weer gedekt En wat'er geeftig is gemackt , (tael Zy weet nau hoe fy fpreken fal j
Men doet in alle dingen min, Dat al de befte gecitcn firtaekt, Hetcerfte, midden, en bcfluyt,
Het fcyl dat moet een rcefjen in. Men vint een rmegt daer af-gemaelt, Dat koomt'er al benepen uyt
Denckt hoe dat onfc Juffer paft, Niet foo gelijck als gy verhaek, Zy ftaet en trilt oock by een vrient,
Die liever altijt hooger waft, Niet ftout, öf die Voor alle man,
Dat prachtig hooft, dat hooffe kleet,
Dat baért haer dan het meeile leet j
Met ftijvc kaken fpreecken kan, SIBILLE.
Maer ftil , en van een fachtcn geeft
En rtoch is 't beter lbo gedacn, Die hchte blooft, en lichte vreeft, Macr gact niet vorder als het dient
Als op fijn hoofs te blijven gaen, Die fedig fpreeckt, of ftillc fwijgt, lek wil niet foo vertfaegden geeft,
En by een man van middel-inaet En licht een aerdig bloosjen krijgt j Die oock fijn eygc fchaduw' vreeft,
Te drijven al tc grootcn ftaet. Dat is van otits het maegdc-bcelt, lek wil een ftil, een heus gelaet,
Gy,foetc macgt,fchouwt ditgevaer, Dat iedcr een fijn herte Heelt; En dat in rechte middel-macti
En laet dat hooffche wefen daer;
„ De fchaemt' ontrent de tcere cugt, j
En evenwel foo gaet'ct vaft,
„Het dalen is te grootcn fpijt, Dat is een teyeken van dc deugt, Dat wijfe lieden fijn gepaft.
„ En rijfen kan men alle tijt. „Een tcyeken van een lachten aert, Veel liever met een teere maegt
„ Dat hondert goede dingen baert s Die haer oock wat te fedigh draegtj
ROSETTE. Dus , waer iek oyt van macgden las, Als met een veeg, die in de pract
Daer vont iek dat ook fchaeinte was, Door vryheyt haer te buyten gaet,
Iek ben verftelt in dit geval, Dus fchoon fy wort by wijlen (lom,
*k En weet niet wat iek ('eggen ial Cum rener illc in virgiiiibus pudor ad mores En fiet men weet niet eens waerom,
!
Het ftuck dient naerder onderiogt, aulicos hodie racerc non puretur imö a niultïs
i
Dat cerbaer fwijgen menigmael,
improbetur; acdpc benevole lector, quidam
En vry wat beter overdogt ; tum veterum,
,
Sy woont daer heen in Midian, AJ. die fich beft hier op verffocn t
. Dc fchaemt eylaes een teere blom, !
En knight een wijs en hcyligh man, En fiet men hier niet verder gacn,
„ En keert dan nimmer wederom :
Hoe ick een maget liever wou? Die koomt haer vallen in den fchoot. Die nicmant dient , als vijfe mans.
Tc vry, of al te feer befchacmc Rebecka weet van geen gevry, En om een droom bedroeft tc fijn,
lek feyd' hem , dat het eer bctaemt En min van flimmc ünckerny, Dat acht ick niet als malle pijn;
Sy wcyt de fchaepjens in het groen, Siet dat een menie he door den dagh
Te weien fedigh boven maet, !
Als wat te Hout in hacr gelaet. En laet dien grootcn Herder doen, Geduerigh in de finnen lach
En fiet! fy wort'ct nauw gewaer, Of dat hy voor den ilaep bedacht,
ROSETTE. Of krijght een hoeder over hacr.
Was Heller niet een Hechte maegt,
Dat quelt hem dikmaal in der nacht,
Dat hangt en woelt hem door den fin,
Ick vinde des al n iet- te- min En uyt haer cygen lant gejaegt? En beclt hem vreemde dingen in.
De fcïiiifimte brengt veel i'chaden ïnj En fiet des efter niet-te-min Als iemant op dc luyte fpeelt,
Macr is een vrijitcr geertig koen Godt maecktfe tot eenKoningin; Soo lange tot'et hem verveelt,
Die weet haer waren voor tc doen Sy poogde niet door eygen dact En fchcyt'er dan ten leden uyt,
Die koomt den vrycr tegen gaen, Maer Godt die was haer toeverlact. Dc Iharén geven noch geluyt,
En toont haer midden op de baen, „ In 't korte, na dat ick hetmerek, En maecken dan een wijle langk
Ja koomt lbo dichte by de man, „Het huwen is geen menfehenwerk, Een klcyn geruys ,ecn weder klangk,
Dat hy het niet ontfetten kan. „Ons doen en is macr loflè waen , En fchoon het koomt ons van deluyt^
Doch vrijfters die tc bloodc zijn, „ Dus laet'et op den Heere ftaen. Men hoort wel dat'ct niet en fluyt.
Die blijven in de niacgdc-pïin Weeit datje fijt , en ftcunt op Godr, Wanneer demenfche leyt en flacp,
Want oPer fchoon een vrycr koomt, En wacht van daer een gunftigh lot. En weder nieuwe krachten racpr,
Zy vinden hacr in als befchroomt Degceitdie fpeelt, men weet niet wat
En daerom zijnfe bijftcr fchouw, ROSETTE. Niet weerdigh op te fijn gevat;
„Een bloode maegt, een laie vrouw. Dus laet de vijfe droomen daer,
Ick neem uw goede reden aen, Niet een van duyfent is'er waer;
SIBILLE. Ick fic het dient alfoo gedaen
Maer laet my daer-en-tiiffchen toe,
En al dat dtiyrtcr onderfbeck
En (laet niet in den maegden-boek.
Macr is een vrij Her al te Hout, Dat ick hier op een vrage doe. Beveelt aen Godt dit ganich beihgli,
Die wort dan lichte noyt gerrout. De op trouwen rtaen,
vrijilers die Eu laet'et gacn gclijck het magh.
Die fijn gcmecnlick leer bcgaen,
ROSETTE. Om eens te weten vall befcheyt
Wat man haer Godt heeft toegeleyt
ROSETTE.
Noch dient'er efter wat gedacn Ick mede , foo de jonckhcyt plagh, Moet dan geen vryer met beleyt
Wat quam'er oyt van ftillc itaen! Nieusgierigh over dit bellagh, By maeghden worden aengcvlcyt?
Ben ganfeh tot defe kunil: gcfint, Ten minften als'er iemant kocmt,
SIBILLE. Maer legt of gy het dicnlligh vint? Die ons
fijn eygen herte noemt,
Hier achter woont een feldlaem wijf, Die ons
fijn troon: en leven hict,
Weeft kloeck, en bcfigh overal, En doet de jonckhcyt groot gerijf, Ja llaegh fijn echte trouwe biedt,
Macr beter ftil in dit geval, Sy heeft een wonder gau verilant En , fchoon men hem niet aen en hack?
Om ieder uyt fijn eygen hant
ROSETTE. Tc feggen met een grooten fchijn,
Geftaeg voorby ons dcure dwaelti
Laet (leg ick) dan ten minften toe,
Wie dat haer befte vryers fijn; Dat hem een maget gunftc doe,
Hoe ! waerom geefje defen niet ?
Sy weet de droomen van der nacht, En niet door cenig itreng gelaet
SIBILLE. En wat men in dc ftilte dacht, Hem dringc tot een wrangen haet.
Te paffen op een ware dact,
Om dat het woelen niet cn baet; En wat'er uyt te wachten ftaet;
Noch toontfc door een fpiegel-glas,
ROSETTE.
Want Ichoonjc flacghuw ziele quelt,
En al uw kracht tc wecre itclt Wie dat weleer de lieffte was; Tck ben hier in met u gefint,
Ja fchïer geheele nachten fucht, En fchoon hy is niet in het lant, Want noyt en heb ick twïfl bemintf
't Is al om niet en fonder vrucht;
Noch toontfe daer fijn eygen ftant;
Oock weet ick dat een ftueren aert,
„De neutel van den echten bant, Sy toont hoe dat hy buyten leeft,
Noyt gunft of ibete liefde baert,
„ En is doch in geen menfehen hant; En wie hy daer verkoren heeft; Dies prijs' ick dat een jonge macgt,
Bcfict hoe menigh cerbaer macgt, In 't korte, wat'er fchorten magh , Haer niét als heus en ftille draegt;
Die noyt hacr teere Ichacmte wacgt; Dat brengt de fpookiter aen den dag: Doch een geval dat neem ick uyt, ,
Bcfict hoe menig fedigh hert, Sy weet geluck cn ongeval, Dat is , wanneer een lichte guyt,
Dat van lijn deel vertcheyden wen, En wat ons wedervaren lal, Koomt rallen ecnigh vuyl bejagh,
Of met de baren vander z.cc Het fchijnt fy heeft' et al gcfien
Meer als de fchacmtc lijden magh,
Of door een onbekende ree. Wat man en vrijftcr kan gefchicn, Dan meyn ick dat fy tooncn moet,
Of door een meir van enckel fant, Wat houdje doch van dcfe kunil? Dat hy dc macgden fchande doet.
Of door een ongebaende ilrant
Of door een boich of ccnlaem wout,
,
SIBILLE. ROSETTE.
Dat non van menichen is gebout Soo lief hebt des Hce ren gunft., gy
En noch ibo krijgts' hacr wederpaer, Onthout ti van dat nacr-bcjagh, Dien regel heeft my noyt bchaegt,
Oock eer het iemant wort gewaer: Dat niet als hinder geven magh; Want hoe ? fa! oyt een teere maegt
„Godt kyt de fijnen met'er hant, Het is den duyvel raet gevraeght, Een jongman varen in den baert,
„En brengtfe tot den echten bant. En Godes tégen wegh gejaegt; Soo 'haeit hy door een luchten acrt>
„Dus wie op hem alleen betrput, Want hoe fou doch een grillig wijf Iet brengt te bert dat dertcl luyt,
„En cygen tochten wederhout, Door, ick cn weet niet wat, bedrijf, Of immers niet tc wel en fluyt?
„ Die kri jgt gewis , ter rechter tijt
Doorgronden onfen ganfehen loop'? Ick meyne dat 'et beter ftaet,
„Dat hem tot cnckcl heyl gedijt. Ick bidde laet dien fnooden hoop Dat ly hacr oogen neder flaet,
Siet, Zipora des Pnelters kint, „Geluck te feggen uyt een hant, En eer haer leet met fwijgen wreekt,
Sict hoe fy haer gcfelfchap vini Is ongcluck cn mis-verftant.
j, Als datfc fel of vinning Iprecckt
, , :,, ,,,;,,
,, , , ,;, , , ,, ! ,, : ;
, ,:
R S 2.S7
&t het cerbaer root, Dat fy uyt haer gefclfchap wendt Hier op dan, eer wy vorder gaen,
ïcït feffle
i^dcfen noot i Een , die men voor een fpotter kent. Voor al een korte vracgh gedaen
hhaei geweer
in den beek Ick wenfche dat een vryfter fy Seg,
Want fitf « wcfen
dient'er oyt een maifgetrout
j
vry een groot gebreck. Juyftfoo, gelijck een honig-byj Die fijn gcloove niet en bout
Dat is al
Die,fchoonme tot de plaets genaekt, Op 't eygen wit en oogh-gemerek,
SIBILLE. Daer fy van bloemen honig maekt Gelijck men leert in onfc kerek:
Nochtans acn niemant hinder doet, Ick fie, men woont hier onder een.
Voorwaer 'k en wil niet ganfeh en Die hens en nuchter haer begroet ; Men beeft'er vrees en hoop gemeen,
U tegen fijn in dit geval, (al Maer vintfe daer een droncken liet, Men geeft gewilligh alle aagh,
Maer , na dat my de reden feyt Soo is haer ftrael op hem gewet, Al wat ter oorlogh dienen magh,
Soo dicnt'er ecnigh onderfcheyt: Sy prickt,fyftceckt,fy valt heaiaen, Ick achte, dat het echte bedt,
Siet als een maegt , een jonge fprtiy t,
!
Tot hy ten leiïen mymt de baen. Hier immers niet en dient belet.
Iet hoort dut niet te wel en fluyt, Ick fegge dan met beter fchijn
't Is beft het
woort te laten gaen Het fal u meerder voordeel fijn , SIBILLE.
Als niet gevat, en onverrtaen ; Dat gy het flim gefelfchap haet,
En weder, alfle langer leeft, Als datj'et noch te fpraecke ftaet. Gy fiet hóe ons de daet bewijft ,
En nu wat rijper zinnen heeft, „Een aie het quade van hem wijft, Wat twift en onluft dat'er rijft,
En dat'cr iemant grillen fcvt$ Die toont dat hy het goede prijrt. En wat men al voor quelling vindt,
Met iiiege woorden omgeleyt, Al is het bytje wonder ïoet, Oock tufichen heden eens geilnt j
Soo dat men daer in anders niet, Het weet wanneer het ftralen moet. Eylaes, het leven van den menfeh
Als door een dickc nevel Het, Wanneer een boere jongeling En gaet niet al naer hertcn-wenfeh
Dan acht ik noch den beften raet, Set in een boom een feifaem ding, Wat (alder dan al droeve pijn,
Dat onfc vrijfter ftille ftaet, EenMolock, of een bulle-man, Wat falder lect en moeyte zijn,
En hoor' het fonder tegenfpraeck Of wat hy leelicx vinden kan, Als ieder door een eygen baen,
Gelijck een onbekende faeck Sal iemant dat alfoo verftaen Sal willen na den hemel gaen
Maer als miflehien een ftonter gaft Als of het fpoockfcl wiert gedaen, „Ickbidde, viert maer eenen Godt,
Haer fchaemte naerder ondertaft, Op dat het ooft , uyt enckel fpijt, „ Gy die u voedt uyt eenen pot.
Of dat een ongefoute quant Daer moefte blijven alle tijt,
Springt al te wceligh uyt den bant, Ten minllen tot het ncder-fijgt, ROSETTE.
En maek'et door ccn lolTe mont En foo niet eenen plucker krijgt,
By ware maegden al te bont Of dat het, tot eens ieders fpot, Leght ons de mate niet foo na,
Zoo dient'cr vry een ftreng gemoet Sal van den regen fijn verrot ? Op dat het ons wat ruymerga}
Dat hem na rechte weerde groet, Of dat het felf val in het flijck, Daer heeft doch menig wijf gelecft,
Weet, als u iemant onderhout, En wort een ftinckend' aes gelijck. Dat haren man gewonnen heeft
Die niet als vuylc grillen fpout, Neen, dat en is de meyning nietj „De nachtegacl ( gelijck men feyt)
Dat hy koomt kloppen op de haeg, Maer wat in dit geval gefchiedt, „Die op het eygen bedde leyt,
En doet gelijck een ftille vraeg, Is Hechts op dat de jonge vrucht „Die heeft gemeenlik groote kracht,
Hoe gy de faccke foud verftaen Niet fy genomen met'er vlucht, „ Sy queelt oock in de midder-nacht.
Indien hy verder wilde gaen; Of van een kraey die 'tal verfluit,
„Een die verdraegt onnutte praet, Of van een exter, of haer kint, SIBILLE.
„Die Icyt als gronden tot de daet. Of van een ander vogel-grijp Maer, kint, indien het andersviel,
Niet dat ick wil, in dit geval, Op dat het fruyt, ten vollen rijp, Siet wat een helle voor de ziel.
Dat oyt een vryfter fchclden fel, En fonder bluts, en fonder vleck,
Of datfc met een fel gebaer, En niet gefchonden van den beek, ROSETTE.
Sal iemant vallen in het haer, Mogt over tafel fijn gedient,
Neen, dat maeckt al te quadennaem, Ter eeren van een beter vrient. „ Een geeftn'gh wi jf kan wonder wel
En is tot minnen onbequaem; Ick prijië dan een fnege maegt „Eeleefen haren bed-gefelj
„Niet dat de liefde foo verdrijft, Die defe gieren van haer jacgt, „ Haer mont die heeft ccn foete kragt
„ Als dat een jonge vryfter kijft En alle grage vogels mydt „Die oyt veel wonder heeft gewragt.
„[t Is beft dat fy het woeden mijt Die haer begraeyen voor den
„En deftig fpreke fonder fpijt, „Het maegde- peertje
tijt;
dient geplukt,
SIBILLE.
„Of toone met een ftreng gelaet, „Niet in der hacften afgeruckt.
Maer is 't niet feker dat de man
„ Dat haer dat jocken tegen (tact Let, als een krayc pecren fteek, Het ftuck al harder drijven kan ?
En , foo dat even niet en baet Hoe licht dat haer het fruyt verveelt,
Hyweet, hy leeft, hy hoort cn fiet,
Soo wil vorder gaet,
ick datfc Sy geeft'et hier en daer een piek, Waer door hy beter pijlen fchiet.
En datle voorts den Ipotter fchoutj En fiet dan valt'et in het ftïck
!
En haer uyt fijn gcfclichap houd. En koomt'er dan een naeckte pier,
Of eenigh ander feldfaem dier,
ROSETTE.
ROSETTE. Een foog,eenpadd', eenvuyleflcck, Wat is'er dog van kloecke mans,
Die meynt het is voor haren beek, De waerheyt heeft de befte glans.
Wel hoc,vricndinne,foogeftoort, En fit dan in haer fap en teert,
En al maer om een kluchtig woort ? Soo dat'et alle menfehen deert i SIBILLE.
Gewis
gy fcyk al wat te fcherp, O vryfters mijdt die fnoode vjrcugt,
En maeckt een vryfter al te ferp; Dit is een fpicgel voor de jeugfit. Dat is de waerheyt in der daet,
Want foo ick defen regel hiel Wat dient dit .naerdcr'uy tgcleyt ?
Maer fiet eens hoe de wcerelt gaet,
En ieder een foo bitfig viel My dunckt daer „ Het rcync wort al eer befmet
is genoegh gcfeyt,
^ewis ging in korten tijt
lc k „ Als oyt het vuyl fal worden net;
\
oor al mijn loettle
*<n, tot een meerder
vryers qiiijt, ROSETTE. „ En iemant fris en wel gcfont
„Indien hy kuft een fiecken mont,
ongeval,
lekhieteSuyr-muyloveïal. Ick fie nu daer of daer ontrent, „ Die wort eer van het quaet geraekt
Wacr heen fich uwe reden wendt, „ Dan hy den fiecken beter maekt.
SIBILLE. Het ftuck is weert te fijn gevat,
ROSETTE.
Ick weet exempels in de ftadt.
Neen, d at is enckel onverftant, Dan'tfchijnt,dat gy,tot onfenfpijt, Gy hebt gewis te fwaren hooftj
Het vryen wonder nau befnijt Het befte dient veel eer gelooft.
LI 3
V R Y S T E R.
lek fal uw'trooft in alle pijn, RO S E T T E. 'k Enwil niet halen uyt den hoeck
uw lief en leven lijn
Een geyl of dcrtcl minne-bocck,
lek fal
Wanneer een faccke koomt te pas, Ick ial u brengen aen den dag
't Is wier, 'ken hebbc gek of gocr,
Dan is'et immers niet te ras. Dat niemant weder-fprelien mag.
Maer *k hebbc vry een hoog gemoctj
gacn varen over zee, Let eens wat hier Rebccca doet,
lek lal
Gelijck een dief een beurfe fnijt. Die bragt geen vreemde rancken
lek bid u feg my dog een reys,
Soud gy hem geven fijnen eys? Noch cenig dubbcl-iinnig woort,
R O S E T T E. Die maeckte noyt geen krommen
RO S E T T E. Dicfcydenict,ikben te j^ng; (fprong,
„Een die ten vollen is bcreyt, Maer fchier fo hacft fy wasgevraegt,
„Doet qualick allle langer bcyt. Hoe dat het vcyfen hacr behaegt,
Ick f<i\ ü feggen dat ick meen,
Soo iprackfe met een open Item j
Ick fprceckc ront, enmeyneneen: SIBILLE.
,,"tGeluck is los en glibbcr-glat Hy gae als't dient, cn ick met hem.
„ Die hacftig fuypt verbi*ant dc mont. Daer macckt men ilracx een kort bc-
„Van hoop enrooktde ketreken niet;
En fiet , de vryiter is de bniyt,(lluyt,
„ Waer koopt'er iemant vleys of vis R O S ET T E.
„Omgek, dat noch onfeker is? Men ipreekt maer eens den vader aen.
„Alsd'uredacris en de man,
En (aecken fijn gedacn.
alle
„Die heeft verdient te fijn begeckt Dat kan haert worden weder-leyt:
V.'el aen, vriendinn',ik neem 'et aen,
En wil na defen regel gacn j ,,'t Geluck dat is te byiler ront, Al wat ons Moyfes daer vertelt,
Maer als my dan een vry er mint „Het Ipcclt onsdikmaelaendcn mont Is op het kortftc vobrgeilelt,
In Gods-dicnlt eens met my gcfiut, „ En foo men dan niet toe en bijt, Het ftuck is ncerllig overdocht,
Die hem ook wel en eerlick draegt ,,'t Is fekerdat'et henen glijt, En dingen ondcrlbcht,
alle
En my daer op ter ceren vracgt, „En die voortaen niet meer en mag, Al (bet'er maer een kleyn vcrhael.
En dient hem dun niet acngeieyt „Houd niet als droevig nageklag,
Al wat my in den bocfem fcyt ? „Want als de kans daer henen ichict, R O S E T T E.
Dat 's immers reden , lbo ick meen. „Daer mendanbedruckten fiet.
ftaet Neen, dat ont kenn' ick t'ecnemael
Daer is voorwaer geen meerder fpijt, En daer toe hebb' ick dubbel recht
SIBILLE. En dj? foo in het herte fnijt, Want met dat Abrams trouwe knegt
„ Als dat men heeft voorby gejaegt Sijn goede boodfehap had gedaen,
Voor my , ick fcgge weder neen „Dat nu een ander wel behaegt, Geen menfeh en wil bet wedcritaen,
En mcyn',a' helt een rijpe maegt „Daer nu een ander mede paert, Tcritont , tcrltont , den tweeden dag
Tot iemant die hacr liefde draegt, „ Daer nu een ander wel af vacrt; Soo was van rcyfen fijn gewag,
Dat dan evenwel voortacn
ty Ick leenne meer als ccne maegt, En fiet! dc maegt, by hem vcrlogt,
Met loode fchoenen dient te gaen, Die haer ten hoogftc noch bèklaegt, Die gaf haer willig op den togt,
Dat moer decken haren gront,
ly Dat fy niet happig op cn greep, Sy was maegt, vrijiter, en gevrijt,
Dat moet fnoeren haren mont,
fy En al dc
vingen toe en neep, En weg gevoert op eenen tijt-
Dat ly hacr finnen niet te bloot Dat fy niet vlijtig waer en nam,
Moet Horten in een vremden fchoot; Dat noyt fijn leven weder quami SIBILLE.
„ Daer is een foet, een eerbacr neen, Wat dient'er dit cn dat gcleyt? Nadien u dit dan niet en fmaeckt
„Dat alle maegden is gemeen. Siet hier in 't korte mijn beichcyt: Soo hoort een woort dat nader ricckt-
'[Ex-
, , ,,, ,
,, , , ; } ,: , ' , :. ; ; ,
R Y S T E
Het aengeboden trou-verbant tot eens het gantsheftag,
Hecftmljnsbcdunkciisklcyncnngt:
fprak terftont,
Als noch te wijlen van der hant;
En als de laecke lbo gefchiet
En —
wat'er toe behoeven mag,
Aen haren vader is bekent,
'th WaerjRcbecca
i
dar oock
met een vollen mont ; Soo vind' ick in der waerheyt niet, En dickmacls om cn om gewent
En
Maerditcnis niet eer gefchiet, Waerom een viyfter met befcheyt Soo dat hy hacr ten leften feyt
;
'
Gelijclcmennyt de
reden net, Kan fijn beticht met dubbelheyt,^ Kint, dit 's het deel u tocgeleyt;
Abrahams gelaat Ick weet, het is een out verfchil Eer dit ten vollen is gefchiet,
Als na d'lC
Nu eüüüc by de vrienden vantj Üf oyt een menfeh om beters wil Soo wil, of kan een vryllcr niet,
[ae foo de
faecken had beleyt, De waerheyt mag te buyten gaen ; En fchoon fy feyt te vooren, Neen,
"Dat hem de maegt was tocgefcyt Dan wort'cr noen een vracg gedacn, 't Koomt met de waerheyt overeen;
Die nu, als op een vaft befluyt, Of iemant nu cn dan een rcys En hacr gemoet is niet bevcynft,
Had teyekens van een volle bruyt; Mag op een ftil , cn loos gepeys, Haer woort dat is, gelijlde peynftj
Oock wijfl de Schrift ten vollen aeö Dat niet een menfeh en weet als hy Want,fchoon fy 't licfnictnoodefiet,
Dat haer de vrage wort gedaen, Een duyfter antwoord brengen by Dat niet en voegt, dat wilfê niet;
Niet by den knecht van Abraham Doch, na dat hier myn oordeel Doch hier van op een ander tijt.
Of een die van den vrycr quam, dracgt,
Maer 't is alleen hacr eygen bloet
Dat hacr de grootc vrage doet;
Ick meyne dat een Chriften maegt
Behoort te fijn oprecht cn ront,
ROSETTE.
En dacr was 't jae de rechte ftont En niet te fpelen met den mont, Neen,ik en fchcld' u geenfins quij t %
Te Ipreken uyt een vollen mont. „Sy is doortrocken, enbcveynft, Maer wenich te weten uwen gront
Gaet nu, en lact de dochter viy, „Die anders fprcekt en anders pcynft. Waer op gy weder fprceken kont.
Laet Maegt en jongman, wie het i'y, Dat uwe vryfter fegge jae
Haer in het vryen llcllcn aen, ROSETTE. Mits het haer vader lbo
,
veritae.
Als Labans fuiter heeft gedaen;
Voorwaer, 'k en hebbe niet met al Dat hebje wonder wel gefeyt, SIBILLE.
Dat ick in haer berifpen fal. En 't is de gront by my geleyt
Mijns oordeels, is 'tcenftoutedaet±
Gy fpreekt hier juyft io ik het meen, Indien een dochter onderftaet,
ROSETTE.' Daer leyt dan u vermomde neen. Te feggen tot een jong gefêl,
Hoe! als een jong-man ons bevalt, Beminde vrient, ick wil u wel,
Dit fchijnt ft is waer) wel iet tefijn, Waer toe loo lange tijt gcmalt? Mijn hert dat is tot u gefint,
Maer noch cn vind' ik gecnen fchijn Men kan voor ons wel feggen , Jae , Indien 't mijn vader dienitig vint:
Geen itoffe , noch befetten gront En dat hy tot de vrienden gae, Voorwaer vriendinn', een teere maegt
Waer mede gy beweeren kont, En vint hy daer een gladde baen, En dient foo verre niet gewacgt
Dat U voorgaende vri|rtcrs-leer Soo fijn de faecken atgedaen;
En dient niet op hacr eygen fin
Kan rtaende blijven mct'cr eer: Dat is de rontheyt , die ick drijf,
Soo diep te treden in de min
'Je En vinde niet in mijn gemoet, En voor een macgden-rcgel tchrijf. Dat fy aen iemant open doet
Of in mijn diepllc macgdc-bloet,
Het middelpunt van haer gemoet;
Dat iemant anders fpreken mag, SIBILLE. Een voogt , een vader dient gekent
Als dat hem in den ooefem lag.
Dat dient de jonckheyt ingeprent.
SIBILLE. Want
Neen, dat en prijs ick niet met
of een maegt in dit geval
al
Wanneer men recht cn wel befiec
Wat bier in vooctijts is gefchiedt,
Wilt gy hier op fbo deftig ftaen, Het veynlèn nimmer wel cn ftaet,
Men vint dat gants het trouverbont
Soo moet ick hier wat dieper gaen. Soo dient tog echter haer beraet Alleen maer aen den vader ftont,
Wel neemt dat u een jongman feyt, En wat hacr in den boefcm leyt, Geen vrycr quam'er by een maegt,
Vriendinnc, ben bereyt
fict ick Niet voor den minnaer uytgcieyt;
Dan als 't de vader was gevraeght
Tc lijn uw lief, uw weerde man, Dacr is geen wet die dat gebiedt,
Geen maeght betrat het echte bedt
Soo lang ick adem blafên kan, Daer is geen lant daer dat gefchiet; Als by den vader uyt-gefet;
Soo lang uw wackerooge pinckt, Men mag een deel van fijn befluyt
De dochter ftont genoegzaem ftil,
Soo lang uw foete femme klinckt, Met klare woorden drucken uyt
En 't ging al na des vaders wil
Soo lang als u een ader flaet Men mag een deel van lijnen gront En , of al fchoon een jonge maeght
Bevalt het u, en légt maer, Jae 't. Eedeckcn met een heufchen mont.
Op defe faecken wert gevraegt,
Neemt mede datje langen tijt Men vint noch efter dat
Tot defen vrient genegen fijt, ROSETTE. Of met gebogen hoofde
fcfweeg,
neeg,
En met foo goedertieren nert Het eerbaer root, dat haer ontftak,
Wel lijt geneygt te fijn gepaert; Maer feg dan, hoe dat fcliaem neen
Dat was de mont die voorhaerfprakj
Maer overflaende niet te min, Koomt met u reden over een,
Dit is alfoo van outs geweeft,
Hoe fwaer het valt een vryen fin En hoe dat tog een Chriften aert Gelijk men in den Bybel leeft;
Te geven tot een engen bant; Sijn rechte plichten hier bewaert;
Gelijck men over al bevint,
En denckt ook, dat uw teer verftant Want (na my dunkt) hicrwortgeiëyt Alwaer men eertijds heeft gemint,
De keufe van een echte man Dat in het herte niet en leyt j
Niet, foo het dient, beleydenkan; En dat is tegen u gebodt ROSETTE.
Dat mede lange dient getoeft, En even fonde tegen Godt. Maer fchoon de vader in 't begin
Al eer men rechte vrienden proeft
Niet recht en weet rijndochters miUj
En datje tot foo grooten pack, SIBILLE. 'tEn is geen fwacker trou-verbant
In alk declen fwack; te
fijt Al koomt fijn wille naderhant;
En hebt oock boven al gelcert, Het neen waervanhierwort gefeyt, En geeft hy dan het groote woort,
Dat hier uw vader dient ge-eert, Dient noch al naerder uytgcieyt: Soo gaen met een de faecken voort}
En dat de vrienden dient gefeyt, 't Isvaft , wanneer een rechte maegt Of foo hy 't niet en kan verftaen,
Waer toe de faecke wort beleyt Op eer en trouwe wort gevraegt,
; Soo blijft den handel ongedaen:
Sookonje, met een vaft beraet, Dat fy dan niet en gaet te werek,
Hier uyt we] maecken
En na my dunckt, op defen voet
defen ftaet, Als op dit bondig oog gemerek, Soo krijgt de vader dat hy moet.
Dat foo een ftuck js al Te weten, dat fc feker ftelt,
tegl oen) .
Om^metecn jac-woort af te doen: Hoe fecr dat haer de vryer quelt, SIBILLE.
tAi t is daerom
uw ware plicht , Noyt iet te willen, ofte doen, Al dunckt u dit foo wel gefeyt»
GeUjck de «denu bericht. Soo lang het ftuck is rau en groen grooten oudei fchcyt
Daer is te 0
Neemt,
3 V R Y S T E R.
Wat moet'cr dan niet fijn gedaen En dat men tot fijn lelten dagh
Neemt, dat een jonge dochter ging
Ry die een reys gaet nemen aen. Niet van de leden lchuddcn magli?
Haer geven acn een jongeling
Niet van een klcyncn ommegangh ,
Gewis hier dient ganleh diep genicrk
T.n dat alleen op delen gront,
Maer voor fijn leven dagen lang? Of anders is het kindcr-werk.
Indien 't haer vader foo verftontj
Hoe dient gelet in dit geval,
Noch is'ec al een toffe daec,
R O E T T
Die vry geen dochter toe en ftaeti Acnawic men fich verbinden fal? S E.
Want foo de vader iet ondcckt Hoe dient'cr naer een mact gevraegt,
Met wie men goet cn leven wacght, Al dat nu genoeg verftacn,
is
Dat tot des vryers nadeel Itreckt En my is des genoeg gedaen j
En dat fijn eyfch hem wort ontfeyr, En die men altijt dragen moet,
Gelijck een fleCk haer huysjen doet? Maer nu lbo wild' ick wel een rcy|
is daer bercyt.
wat ecu fpel
Sict !
Men haer dan wat bedenkens geeft} Soo wert hier over nu gevracgt,
Dat ja de vader veel verheit,
Soo haclt fy maer een vryer kielt; MifTchicn fy wil een korte tijt, Of eens dees jongman itont berect
Invoegen Jat fijn hooge maght Haer Hellen buytcn alle ftrijt, Te fwcci'cn met een dieren eet,
Of kan de fucht niet anders gacn, Dat hy my nu cn alle tijt
Is in een engen hoek gebraght;
Soo blijft het beter ongedacn ; (Godt geve wiehet ook bcnijt)
Hy kan niet doen dat hem bcraemt,
Maer na fijn dochter heeft gcracmt j Want dele knoop duert al re lang, Sou kennen voor lijn wederpaer,
En fict nochtans, in ouden tijt Om vaft te maecken door bedwang. Al leefd' hy ticnmael duyfent jaer,
Toen wert de dochter niet gevrijt, Aen d'andcr fijde lijd' ick nier, Behoudens dat ick wederom
Het ftuck was in des vaders hant, Hoewel het al te veel gefchiet, Mijn jeught, cn teere rrnegde-blom
Die maekt' of brak den echten bant Dat jong gelei of tcerc maegt, Tot lacfenis van fijn verdriet,
En dat is verr' den beften voetj Eer hy of ly 't haer vader vracgt Hem in dc itilte plucken liet.
W ant dat de lofle jonckhcyt doet Tot dees of gene wort gcfint,
Of in de trouwe fich verbindt.
Hier over [feg ick) wort gevracgt,
Of dcfe kanfc dient gewaegt,
En is gemccnlick anders niet
Als dat op malle dingen fict, Wie lantgoct koopt, ook macrecn Dan of ick beter dit geval
Een montj'jccn oogj',cenvicfc-vacs, Bcfict eens wat hy niet cndocr,(voct, Voorby myn dcurc wijlen fal?
Het fwetlcn van een jongen dwaes, Al eer hy tot den handel gaet, Ick, vry ontfet van delen fiag,
Een troi Ie gang, een vreemde fprong, Hy pleegt voor eerft gelètten raet Stont voor een wijle Hecht cn lag,
Een griliigh deuntje dat hy fong, Hy lact op alle boccken fien Doch nae dat ick my bad bedacht,
Een knevel van een fpitfen bacrt, En vraeght gemeenlick oude liên, Soo heb ick dit te bert gebragt ;
Met vier in haren ftant bewaert, Of 't niet voor renten is verpant, Voorwaer, nadat de maegdc-plielit
En dagh aen dag eens op-gcfet, Of 't niet cn draegt een ftïllcn bant, Ons jonge dieren onderricht,
Dat is hier veel tiet liltigh net, Of 't niet cn is foodanigh goet Soo moet een vrylter nimmermeer
Dat vangt,
eerft het los gelichte Dat gacn en kecren moet,
altijt Soo verre wijeken buytcn eer.
En dat tot in het herte prangt Of 't niet en heeft een vuylcn Itank Hoe fchoon dat ook een vryer fp reek
Rofettc laet uw vader doen Door icmants goot of waterganck, Al fchijm'ct dat fijn herte breeckt,
Wantgy, eylacs! zyt al te groen, F.nof'eroyt, by winterdag, 't Is wint en wafcm altcmael,
Dc buert' een voet-pat hebben mag ; „ Een vryer flagt den nach tegacl,
R O S E T T E. In 't korte niet en is zoo klcyn ,, Die in het wilde dapper fluyt
Of't lcyt en woelt hem inhetbrcyn, „En maeckr een over groot gcluvt;
Maer hoe, fal dan een tceremacght En als hy dit ten vollen weet, „ Maer als men eens wat naerder let
Die lult, en ruft, en leven wacght, Dan is'et dat hy vorder trcet, ,, En op fijn vleys , cn op fijn ver,
Haer moeten voegen tot een man, Hy roept getuvgen bv den koop, „En dat men ondertalten fal,
Die fy mnTehien niet vcclen kan, En dat niet van den ilechtcn hoop, „Van wacr ons komt dit grom gefcb i!,
En dat Liyt dwang en hoog gebit t ? Maer lieden midden uyt den Raet „ Soo vint men Hechts een mager dier,
Dat is voorwaar een groot verdriet. Die dragen kennis van de daet, „ Dat niet en heeft als fijn getier,
Dacr woont een tocht in ons gemoet, Men neemt gcducrigli parkcmcnt, „En wat menopofonderfict,
Die dickmacl vreemde faccken doet, Dacr worden fegcls op geprent, „Daer is een Item, cn anders niet.
Men haet den een
men weet niet hoe, Dan wort het ltuk noch ccn.sgemelt, „ At wat dc vryers brengen by
Een ander draeght men gunlte toe , En weder by gefchrift geftclt, ,.Dat is maer lifrelaftèry
En al om ick en weet niet wat, Niet in het duyllcr van een hocck, Maer loole reden , fonder gront,
Dat noyt te recht en is gevat Maer in een openbaren boeck Alleen gcwalfen in den mont:
En als men dan een kint bcltect, Dacr ieder klaer en open fict, Haer groot bcllag, haer gants bedrijf,
En dele gronden niet en weet Hoe al den handel is gefchict. En fijnmaer woorden ibnder lijf,
Soo koomt het licht te fijn gepacit Indien men dus veel iaecken doet „Ten maer ratten, die het fpeck
lijn
En tegen wil, cn buytcn aert. Ontrent ttn huvs, of ander goct, „Wel drevgen met een gragenbeck,
Wie maer een rcyle neemt ter hantt Dat naden pallcm-llag,
ieder, ,,Maer om te komen in dc va!
Een wcynigh uyt het vadcrlant, Strax wederom verkoopen mag, „ Dacr toe cn is neen lult met al.
Die taclt voor al met goct bcraet Wat dient'cr niet te fijn bedacht? Dit was -tbclchcytdatickhaergaf,
Nacr een bequamen medc-mact. Wat dient'cr niet by een gebraght, Maer fy cn liet daerom niet af,
Die met fijn doen en ganfeh bcllagh Wanneer men ier voor handen heeft F.n fprack; Ick wectwacropgylïcc,
Sjch nacr lij n mackcr voegen magh j Dat ons tot in de bccnen kleeft, Dat etter wederhout my niet ;
J
Wat
Wat dat het Macgde-boek gewaegt, Dus feght hoe ickfe ftuyten fal. Soo dat het vier gewcldigh ftraf
Dat nimmermeer een teere macgt, Hem wees gelijck een open graf,
Met icmant hacr vergeten moet, SIBILLE. Seg eens wat raet in dit verdriet ?
Alfprack hy woorden honigh-foct,
Dat houd ick als een vafte wet Maer, Roosje, fijt genochfbomal? SIBILLE.
Wel diep in mijn gemoct gcfet; Al mackt de fchipper groot gekraey,
Macr als een aefdigh jongeling, Hy blijft noch dickraacl acn de kaey; Ey , lieve kint , en ach'ct niet;
Biet acn de maegt
een fchoonen ring, Ick hebber vee] van dele licn, Dat groot beklag, die fware pijn
En boven dat met cede weert, i Ick hebber menighmacl gcfien, En is niet meer als enckel fchijn ;
Dat hy die voor fijn deel begeert, Die waren op dc rcys gcklcct, Wacr ïs'cr een in onfen tijt,
En geeft daer op fijn rechter-hant En fchenen tot den wegh gerect, Waer is'cr iemant doot gevrijt?
Als tot een ecuwigh onder-pant, Ja (tonden algcleerft, gefpoort, Men roept,ikreys,ik quecl,ik fterfj
al noch evenwel Maer geen van allen gingcr voort;
Dat iy dit Ten fy ick eenmael trooit vcrwerfi
Moet achten voor een kinder-fpel Ick kenn' in ftadt een jonge macght, En fiet het is maer al bedrog,
f
En wijlen 't echter van der hant Die van dien mallen fchrick gejaeghr Sy blijven, en fy leven noch.
Dat mijns oordeels onverftant, Ging fcheyden van haer weerde trou
is", , Dan fchoon al queclde yemantfeer,
En ick en vind'et (hoe ick focck) Om dat de vryer reyiën wou. Gy noch en gaet niet buytcn eer,
Niet eens in al het maegde-bocclc. Gy, beeld foo diep geen woorden in; Maeckt datje defe klippen mijdt,
Dit matfe noch al brecder uyt, Ten fijn maer rancken van de min, Daer tucht'en fchaemte fchip-breuck
En maeckt' in 't einde dit befluyt, Sy komen uyt een loofen gront, Dc koortfc van de geyle min, (lijt,
Dat ja een macght uyt dit bcjagh En waflèn niet als in den mont. En heeft maer flimme parten in,
Haer nut en voordeel" foecken magh Het is een ftrick,cen fuyck,cen val,
Te meer indien het feker gaet ROSETTE, Die licht een vrijfter vangenfal,
'
Ick wil dat noyt een jonge maegt, Of fchoon een vryer bceftig klacght,
ROSETTE, Hoe leer dat oock een vryer klaegt, Ghy , houd u als een wijle macght,
Sal wijeken van dc rechte baen, En wort doch noyt een malle bruyt,
Wel ofcr eens een hups gefcl
Mismoedigh om het kngh gequel,
Om flimme wegen in tc gaen. Al fpoogh hy longh en lever uyt,
%
My
quamefeggen alle dacgh,
quamefeggen even ftacgh,
ROSETTE.
Ontleg hem tot dc rechte ftont,
Dat is het volle trou-verbont
Mynuamefeggcn overluyt. „ Wie oyt begon ontijdigh ipel,
Jen waer' ick qu Is dat alfoo een ftalc wet, Dat was ccn ibt in Ifraél a a z Sam-
ame tot bclluyt, Die alle vrijfters gelet;
is 13-
"at hy tot trooft van 13.
fijnen brant,
Joureyfcn naer een verre ïant,
Die
Soo
vaft
datfe
moet blijven alle
geen verfet en
tijt
lijt,
ROSETTE.
5«u dolen hier,
en weder daer,
Wcl "jf, Godt geve wat'er omme-gae ? Vricndinnc
offes, offevenjaer, , tufichen ons gefeyt,
™ë >
»t ick om dit noogh beklach SI] I L L E.
Is dit niet wat tc lang gebeyt?
Denfclager oyt believen
magh. Want als de knoop is toe gegaen,
En twijffclt niet, ick fcgge jae.
Dan is'er geen ontleggen acn;
SIBILLE. Het een pcyl die niet en wijekt,
is
Het wijt is dan haer eygen niet,
Het een icyl dat niet en ftrijekt
is
Maer voeght hacr na de man gebiedtj
Al kUeght de
vryer bijfter ibcr , Het een rots die noyt en beeft,
is
En wat men doet uyt enckel dwank,
wacght u tvoutjen Dat heeft gemccnlick geencn dank;
nimmermeer; Wat Gag haer wint of bare geeft,
^fi'WP ^ is geen rechte voet En dit 's nu menigmacl gefeyt. Maer geelt men eer men geven moet,
wan- door
men herten winnen moet, Dat maeckt dc gunite dubbel loet.
m ue liefde wort door
» U] met met dwang of
liefde groot ROSETTE.
3)tn mm d
harden noot, SIBILLE.
°or ecnig dreygement. Gy 2,ijt te ftrcngh in uw beleyt
Wel of 't een ecrlick jongeling, Ey fwijgt dog Roos jc,'t is gcdwaclt,
R O S E f T E. Soo bijfter aen het herte ging Wat leyt u in het hooft en maelt?
Dc Dat hy nu fieck van liefde waer, Wie is 't die icmant liever was
r eys dient echter afgewent,
En laege fchier in doots gevaer, Om datfe gevle brant gen:is;
Mm Want
171- v R Y S T E R.
Want of al fchoon een jongeling 'k En kan dit efter niet verflacn, Van enckel liefde fchter verdween)
Met liefde-koorts bevangen ging, Of wijlt mv naerder reden aen: Kreegh door bcdrogh en flim belcyt
Wat van ven-aders wert gcfeyr, Gy eyft my wonder van: befcheet, De ganfche liefde was gedacn j
En evenwel het gercet Een^hoofle knecht, een flimnw guyt,
Wort oock tot vrijltcrs nyt-gebrcyt, is
Gods eygen woort dat wijlt de bacn, Dicjocgh de maeghtter kamer uyt.
„ Men wil de daet, en niet den m.in, Daer gaetic van haer eer berooft,
„ Die (limme rancken iineden kan. Hoe vr'ecmr dat hier de facken gacn.
En op hacr
RUSETTE. Siet Ammon (die , gclijcii het fchcen, (troyt valt aflehen hooft,
En, tiyt een droevig hertc leet En of het fchoon eens fon gefchiet En fhet'er dan met luchten fin
Soo fchcurtfe noch het bonte klcet, Dat u een loofc galt ontbiet Van (tonden aen de tanden in;
Het klcet, dat flcchsecn jonge macgt, Als dat hy fieck te bedde leyt, En dat daer op de druyvc berft,
Dat maereen Koninx doehterdraegt, En nu als van de werelt fcheyt, En op dc ilompc tanden kncrll,
En dat geen vrijltcr hebben mag, En dat vermits de groote vlam Soo voelt hy ftrax een wrange fmaecltj
Die oyt by man te bedde lag : Die uyt uw fchoonheyt voctfcl nam, En (iet , daer cyndigt (ijn vermaccki
Macr of al fchoon de dochter treurt, En dat de quant daer op mifl'chicn Hygrijnlt, en, met een (har gtluyt,
En hacren belten tabbert ichcurt, U eens verfocckt te mogen fien, Soo fpout hy 't al ten monde uyt
Of datfe Hecht en decrlïck fiet, Eer dat hem , door het fwacr geval, Hv toont hem norts en bijlter gram,
Die flimme quant en wille niet Sijn droeve iïel ontflippen fal Om dat hy ltcyl en hoogc klam
Soo haeil l'y maer en was onteert, lek biddc, komt'crniet ontrent, En groote mocytcn onderftont,
Js al fijn wcfen om-gekeert; Schoon hy u duyfent boden ("ent, Alleen maer om een fueren mont.
Sijn ganfche lult is weg gcruckt 't mal
Is gebacr, of ilimme lilt, Gelooft het, tccre macgt, gelooft
Soo ras het bloemtjc was gepltickt. Wacr door men naem , of eerc milt. Als ccnig gier uw maegdom rooft,
Soo is dc vos oock wel gcftelt, En dat hy, voor den rechten llont,
RO S E T T E. Hy gact hem leggen op het velt, Daer aen verkoelt fijn heetcn raont,
Hy itreckt fich uyt met al het lijf, Dat (fegick; even met 'er daet
Maer dat was ookecn loflcfcbrocf, Het fchijnt fijn oogen worden (lijf, Het vuyï bejag hem tegen (tact .'
Een lichte guyt, een loofen boef, Het qnijl dat fevert op den gronr, Wantecrftlb wrocgt hem (ijngemoet
Die fooccn Konincx dochter Ichond, De tong die hangt hem uyt den monr, En feyt hem dat hy qualick doet,
En llrax met fchanden henen fond In korte, wie daer koomt gegaen,
't En jaegt hem als een ihellc (torm,
Hy kreeg oock loon na fijn bejag Dïe fcvt, och Rcyntje, 't is gedaen: En knaegt hem als een felle worm;
Daer ydcr wel op letten mag i Macr foo daer eens een vogel Koomt, Dan koomt hem vorder in den fin,
Want hy werd juylt alfoo geplaegt, Die nu devos niet meer en fchroomt, Hoe licht gy vielt in gcyle min,
Gelijck hy deede met de maegt, En dat het fiim gedrochte liet Hoe ras gv hem het bloemtjcn liet,
De jongers van het dertel hot, Dat fich dc proye fchoone biet, Dat noyt 'fijn eerde welen fiet:
Die fineerden hem wel dapper of, Soo ipringt het loole vosjen op, En noch foo wort'er boven dat,
Soo dat hv flux ter plactfcn bleef, En grijpt den voogel by de kop, Een valt befluyt hier uyt gevat,
Daer hy fijn dronken vreugde dreef: Dat is de ficcktc die hem let, Te weten, dat een ftoute macgt,
Soo moetje varen alle tijt, De ficcktc dient hem voor een net. Die eens hacr belte panden waegt,
Soo moetje varen wieje fijt Maer om te keeren tot den gront Gcducrig, na den cerltcn val
Die oyt een jonge vrijltcr fchent, Daer op ons cerltc reden llont, Oock elders dcrtcl welen fal.
En dan haer moeder weder fent. „Noyt koomt'ctuyteen quact begin, Siet daer u weerde maegdc-blom
,jNoyt koomt'cr uyt de gevlc min, Sier daer u ganlche wclfekom,
SIBILLE. „Noyt koomt'cr nvt te fncllcn lpoct, Siet daer u gunü met haren danck.
„Dat voordcel aen de vrijlters doet. Die fcheyt als met een vuylen ltaw-'Ki
Wel,foetc maegt, let op hetftuck, Als iemant , voor den rechte tijt, Siet daer het lang gewende foet
En mijdt lbodanig ongcluck j Dc vruchten van den wijngaertfnijt, Dat is terltont macr enckel roet
V R
173
pat is pheg 3 een hardt wet, Ey ruft uw hooft; onnofel kïntj Noch hy als met open
lal
keeh
Die Godr op vuyle lullen fet; Bclooven is maer enekel wint, Omftandighcdcn wonder veel
Al was de vryfter lief-getal De fchepper daer ick u by fwoer En duyrent raneketi op een tv
Sy wort eylaes tot cnckel ga!. En is niet anders, lieve moer, Tot fthijn van wacrheyt bren^n
by
Ü Maegden, wat ick bidden mag, Als dele lepel, diejefict, Dus lulje worden ingevoert.
En doet my noyt foo quaden llag, Die pap aen klcync kinders biet Voor eene die geduerig loert,
En ofcr iemant heftig vrijt, Gy daerom weyt ons niet te brect Om jonge vryers rijck en vet
Verbeyt nocli al den rijpen tijt. Daer is geen klem in defen eedt. Te uw vincke-net;
krijgen in
En wat hier 'tfchoon beloven raeckt, Siet daer ftont onfe bruyt en kecck Daer hilje ftacn, onnofel lam,
Dat iemant fomtijts gaendc maeckt, Eylaes! haer ganiehc kragt befweek; Nu gants bedroeft, dan hevig gram
En bout noyt op lbo weecken gront, Maer of fe droeve was oi niet -, Nubleeck eylaes, en fondcr moet,'
Al maeckt'et iemant wonder bont; Sy moeft vertceren haer verdriet Dan weder root gelijck een bloetj
De werelt is te bij lier loos, Vermits fy geenen trooll en kreeg > In 't korte, t'uwcr grooter fchant,
Enwy, cylaccn! al te broos, En was noch blijde dat fe fwceg. Een kluchje door het gantfche laut.
Om dcfe kans, door ons beftacn,
Want
!
alfoo ras de
'
Beloven is geen kindcrfpel: Uw gants beleyt dat is bckaeyt
fieclite maeet
Haer eer ontijdig heeft Het recht, dat recht het flirn gefchil, Hy fal u met een hooSTehcn treek j
gewaegt, -
Hy lal u met een loofen beek,
SoofteccJahythooftmacnnhetllof,
Wanneer een boef niet wel en wil.
En roept tcritont, Ick Hy lal u door een vreemde tael
Noch feyt men hier te
ben er of SIBILLE. Ontglippen, als een gladden ael.
Dat een znn bef aldus
fijngefchiet My
valt hier in een vreemt geval j
ven-iet,
Hy leyd haer Neen holld, jonge dochter, neen; Dat u wat wijlcr macoken ial
vreemde lijmerij,
Liivocgder dit
En gaet niet verder als ick meen :
Indicnje maer het ftuck wel vat.
tcnleftcnbyj
De ichepperdk hier
^ymnngetuyge, dat
boven is
Neem
Op dat je daer
voor een ooggemerk,
dit niet
op ging te werekj
ROSETTE.
gewis Oock
^' u t ra, n
J ^te vrouwe fijn,
en diergclijcke recht
dit Wel aen, vriendinne, fegt my dat
,
Dat hecft'et vry al wat te flecht,
Gncdlmvflechtsdeminncpij'n:
onnoofcldier,
Om iemant van haer eer gefet SIBILLE.
klU h
Te brengen tot het echte bedt j
3Ü , r°P
^inade luft cn haer
vier;
bejag,
het datcl
Want fchoon men fo een linker daegt Een jonck ftudent,eenweeliggaft,
Wouwen vorder geen g?wag: En bijrter voor den Rechter k laegt Met jock en fpel voor al gepaft
Quant en komt met
Wat koomt'er van als enckel fpijt Vol jeugdig bloet , en enckel brant,-
^ weder uyt,
'* Eu dat men op de tongen rijt?
^crlatfetoendefoctebrnyt; Koomt weder in het vaderlant,
Bcdenckt eens wat die loofe quant Daer gaet hy ftaen als Advocaet,
gjjwnfydickmael hem ontbiet, Niet op lal halen t'uwcr febant;
ue inckert gael;
óf koomt'er niet
En fset eens wat'er omme gaet^
,
Hy fal daer feggen voor gewis Hy kreeg voor ecrll daer niet te doen,
' ® :lt
gy-> gelijck een taye klis, En ftont hem uyrtermaten groen,
't
^Jaldebcfdewasgcdaen, Hem pleegt te kleven acn het lijf,
Hy kem h et hooft „Voorwaer het is een kunllig man,
aen d'auder fy s Hy fiil daer roepen rtout en ftijf
^''«dcvryikTgi ng'crb „ Die jcugt en weelde dragen kan.
y, Dat gy hem over langen tijt Hy wort daer in dc buen gewaer,
Syg^ephem by
E fijn%Wfct, Hebt naegeloopen en gevrijd Een bolle meyt een geeflig haer,
^„themi.erop'r/jnencedt, Dat gy hem dickmael hebt getergt Een dochter van een iwarte imit,
¥Hn , V
l
och ''.l" beloofde tl -ou
Jen eens voltrcckcn wou;
En ick en weet niet wat gevergt,
Jae, dat je noyt een kleyn vermaeu
Maer fy was uyter maten wit;
Hy koomt'er by des avonts laet,
Van troubeloftcn hebt gedaen Wannecrie voör dc deure ftaet;
Als toen gy nu te bedde laegt Hy jockt en fpeelt al wat te vry,
JfWafiltliy, flechteduyf En fijnen brant ontftcken ïaegt*
k mtl u
trouwen? Hy blecf'er ganfehe nachten by*
wat,een rtruyf *
Mm i
R Y S T ' E R.
Hy maeckt'er naerder kennis met „Een hertc dat niet quaets en peyft, ROSETTE.
Zoo dat hy raeckt ontrent haer bedt, „ En niet als goede dingen eyft,
Daer onfe duyf, de Hechte Griet, „ Dat hcyligh bont is al te reyn , Wy hebben al genoeg van dit,
„Ten geen vuyl of dcrtelbrcyn. Dus keert eens weder na dc fuut,
De gronden leyt van hacr verdriet. lijdt
Sypleegt niet lange dit bejag, Doch fehoon daer quam'cr een rcr
Sy wat anders allfc plag,
voelt Diellimmc wcgendorltegaeiii (bacn, SIBILLE.
Ey geen van ons cn is foo mal,
De fmit verneemt een icllacm vet,
Dat ücb ontrent hacr midden fet. Of weet hoe fy lich dragen lal Het ituck dan wort allbo belcyi,
Doch mits' in allen bleet' tc kort, Gewis indien'er icmant dorll Vermits hy daer een jongman vint;
Soo leyis' in 't krtc wat'cr fchort* My eens macr roeren aen de borlt, Hy vloekt, hy tiert, hy rocpt,hy vraegt
Dc fmit, eylacs, de goede man, Or dat een linckert iet beltont, Wat ramp dat hem dc finnen jacgt,
Gclijck een yder dcnlcen kan, Dat ick wat ongercgelt vont, Dat hy fijn kint, lijn licfite pint,
Is uytermatcn leer ontltelt, Voorwacr ick foud' hem laten fien Brengt in fijn eygen huys te fcham,
En tot de ziele coc gcquclt W aer toe het fpel hem fou gedicn. Hy leyt, het is met hem gedacn,
Macr evenwel, nadien hy fiet, Een maegt moet doen gelijk een bic, Of hy w beter wegen gaen.
Dat 'r geen met vreugde wasgdchict Die vliegt , foo als ick dickmael fie, De quant, verbaeit in dit geval,
Met drncli niet afkan fijn gedacn, Op boom ,
op bloem , op alle kruyt, En weet niet wat hy fpreken fa),
Soo fpreeckt hy dus lijn dochier aen: En al met fang, en foet geluyti Hy leyt, ey lieve! niet tc fel,
Uw itoui bedrijf en geilen bram Maer foo millchien een dertel kint Ick ben een eerlick jonck gelei,
Heeft ons gebragt fchant,
in dele Hacr hier of daer gefeten vint, Ick de laccke dienen aen,
lal
Nu dient'er necrltig op gepeyft En dat het wicht het bcesjen grijpt, Ter plaetfe daer het dient gedacn;
Wat dit bcginfcl vorder eyll En met een Houten vinger nijpt En foo kan oock het ganlclie Ituck,
By u word dan tc wecg gebragt Of anders by de vleugel vat Uw dochter ftrecken tot gcluck.
Dat uwe pol oock defen nagt En wü gaen rooven haren fehat, Neen , Iprack dc fmit, ó I limmegaH,
In uwe kamer komen mag Dat is den foctcn honig ract Ick heb u , en ick houd' u valt ;
Gclijck hy van tc voren plag* Die in het dier verfegeït rtact; Want ,
fooje waert uyt mijn bedwang,
En laet my naerder overflaen Dan vry geen kmder fpel,
is'et Gy troud' hacr noyr u leven langj
Wat ons dan vorder dient gedaen. Want , fiet het dier is wonder fel
! Ick ben een fmit, entiet! ick weet
Siet ! weerde maegt , komt'er van,
dit Het llccckt, en ihaelt, gelijk vcrwoct, Het yfer dient in tijts gefmeet.
Wanneer ccn vrijlter nu en dan Tot dat de roovcr wtjeken moet Daer mede fchrecuwt hy byltet Hijf,
Of al te grooten vrijheyt heeft, Dit is van outs dc rechte baen, Komt vcerdig hier, komt bovenwi^
Of al tc grooten vrijheyt geeft j Die alle ware macgden gaen. Roept , alje magt , de knechten hier,
lek wcnlte dat men in het lant Wy fijn beleeft, en wonder goet, En fegt, dat yder uyt het vier
Soo grooten vrijheyt niet cn vant, Aen die ons niet als eere doet j Een gloeyend yfer brenge metj
lek tic men laet de jonckhcyt toe, Maer als' er iemant vorder gaet Want nu dient op het ltuck gelei;
Te mallen, ick en weet niet hoe, Dan wort ook heusheyt vinnig quact, De fmit cn heeft nacu uyt-gelèyt,
Oock dickmacl in de dille nacht, Wy tooncn dan voor alle man, Dc knechts fijn altemacl bereyt,
En dat alleen, cn fonder wacht; Dat oock het byetje quetfen kan* En itaen daer, als dat happig volcfc
Het mocht u letten aen de vrucht. Soo datfe nimmer ruften mag
cn dag, „ Om recht te weten wat'er fchuylt.
Daer mede ging de lincker heen, Siet t vryfters, wat een „ Des wort hy licht gebottemuyk.
droeve flant
Niet fondcrangft, gel ijck het fcheen. oicn in die droeve vryftcr vant
Het leet een dag wel fes of acht
„ De teere macgdom ,foo het blij kt,
RO S E T T E.
Dat onfc imit fijn iwagcr wacht; „Die heeft iet dat den mol gclijckt,
Maer die heeft van dat vreemt gebaer ' En fpreckt dochnietvoordcfcnbloet,
„ Soo lang de mol op aerden leeft , Hy wift niet hoe hy pleyten moeti
In fijn gemoet ioo grootcn vaer,
„ Het fchijnt dat hy geen oogen beeft Gewis had my de bruyt beftaen,
Dat hy niet eens meer om en fier, „Maer fijn gelichte won ontbloot,
Herichijnt,hy meynt devryilerniet.
Die vi coaiïus mocft'er aen,
w Wanneer hy worftelt met de doot Hy fou, al waer hy noch foo vals,
Noch is de man al wel gemoet,
„ Het fchijnt daer wijekt dan cenigh' Mvfoo met fchudden vandenbalsj
Hydenckt,mijnfaeck is immer goct; ding, lek hebbe vrienden in het
lek heb een fchrift
van fijner hant „Dat hem voor defe leden hintr.
Hof.
En dacr is recht hier in het lantj
„ Geen maegt en fiet haer eygen quaet, SIBILLE.
Ten leften pleegt hy weder rad:, „Geen maegt en kent haer eygen ftaet,
Enipreeckt fijn cerften Advocaet
„Syweet met wat eenfehoon juweel, Beminde maegt, met uw verlof*
Die , met dat hy het fchrift bekeeck,
„Sy weet niet war een noodigh deel, Schoon gy al door een kloeckc
Riep ftrax , Siet dacr een llimme „Syweet niet vont
wat een weerden 1'chat Het ftuck alfoo beleyden kont,
ftrceck
„ Sy in haer teerfte leden badt Dat gy bequaemt uw vollen
Dat vreemde woort hier in gedraeyt, „De maegdom wenfeh.
fchijnt als ftekeblint, Soo waerje doch een arrem
Dat maeckt hetgantfe ftuck bckaeyt. „Soo inenich.
lang men die in wefen vintj
Neen, fprak de Imit , ten lijdt geen laft,
Ick heb'et al wel ondertaft;
„ Maer als dat bloemtjcn
„Dan komt'erecrrtvoor oogen rtaen,
is gegacn RO SET t'e.
Ditfelfaem woort is maer een
„Hoe leelick dat het is gemaeckt,
Dat is dc waerheyt, fprack de man, WelhoeFickgreephembydemoti,
„Hoe bitter dat de fonde fmacckt, h-ndwong hem tot een vafte trouw,
I>atr«w, gdtcltinditbdbheyt,
Die heeft u van het ftuck geleyt
„ En wat een pant dat fy verloos koos; ( Niet met gewclt, maer doorhetregt.
„Die voor de dcught de vrcughde,
Enfict! dacr ging hy leggen
Wat vt coaEtus hier beduyt
uyt „ Een vreugt , een moeder van de druk
Tc weten, dat met enckcj 'fcragt
„En van geduerig ongcluck, SIBILLE.
De quant tot fchrijvcn is gebrast „ Een vreugt , cy laes , die licht ontglijt
Dacr (lom de (bit toen
i „En ftacg in 'therte leyt en bijt, Dat hceft'et mede wat te (lecht,
Hecht en lag,
En maecktc valt een groot
„Een vreugt, eylaes , een droeve
„ Al waer men met den pleytfak vrijt
beklag, vreugt
Sin vrouwe fchijnt te
fijn verwoet,
„ Daer trommen niet als enkel fpijr-
„ Een klippe voor de reyne jeugt.
i
Dat ick door foo een hooffchen treek, Dat hy noch even heden doet.
2 „
' 5
*™yt, de lbctc moer, Gcbragt fou worden in den druck. Al wie in lullen is verhit,
Wc devryer trouwe
jg cc
fwoer, En fteltfe voor fijn eenigh wit,
? d ™". een vreemt geval,
Een
SIBILLE. En geeft hem daerom tot de vrou,
En vcft'er op fijn echte trou,
Gelijck het menigmael gefchiedt,
Ja gy foud letten op het ftuck AVat kan hem naecken als verdriet ?
Ey wie doch is't die niet en vak Wat fegen wacht hy van den Heer,
'"tevlocckt, de moeder ,
kijft. Wanneer hy in de liefde malt ? Die niet en trout tot fijnder eer?
Mm ; „Wat
*7 s V R Y S T E R.
Dies ftcl ick voor den beften vont^ 'k En wil niet feggen wat men doet, En hoe hacr welen is geilek,
En even voor een vallen gront, Macr wat men na cTe reden moet En wat haer in de linne quelt;
lek weet, dacr fijnder al genoeg, Want, als men hier de lieckte kent;
Dat ieder nccme fijn begin,
Die trouwen uvtcr maten vroeg-, Dan is het quaet haeft afgewent.
Niet uyt de tochten van de min, dingen acht,
Macr hoe het niet de lieden ftaet Ey, neemt op alle
Niet om het goet, of ydcl eer,
De wonder kracht;
En wat'cr dickmad ommegact, rijpe tijt heeft
in den legen van den Heer*
Macr
Dies, als een tecre maegt
gevoelt, Dat boort men itaêg met groot ver- W ie 'liet het niet? een rijpe peer
driet. Die valt oock fondcr fchudden neer,
Dat hacr ontrent de leden woelt
grillig vier, Die valt oock van den minften ftoot,
Een rook , ccn vonclt , ccn
Soo raed' ick aen het jonge dier,
ROSETTE. Die valt oock dickmacl in dc iloot,
Ja midden in den modder-kuyl,
Dat hacr gewoonlick vroeg gebedt
Eens anders doen en roert myniet. En macckt hacr aerdig blosjen vuyl.
Hier naer een wevnig fy gdet;
En datfe met het dacglijcks broot Ick fegge dat een jonge maegt W c! hoort dan vader ; goede vrient,
Die Hechts hacr moeder wclbehacgt, Dat hïcr voor al geweten dient,
Oock biddevoor den macgden noot,
En foo de fleur wat houden kan Hebt gy meloenen in den hof,
boek bïdde voor een gunftig man,
Ia dienllig voor een ecflick man. Deylt vrienden mede, fcheydt'er ofj
Die hare jeugt genceren kaoj
En'hcbje t'huys een rijpe maegt
Op dat alfoo de reync kift.
Door rechte wegen fy gebluft. SIBILLE. Siet datj' hacr niet tc lang en waegt;
Oock vind' ick uytter maten goet, Soo ras uw vrucht , of dochter rijpt,
Of fchoon een moeder in het rou Soo grijpt, 6 goede vader, grijpt,
Dat hier eens moeders rijp gemoct
Hacr dochter leydc mct'cr nant, Sig met haer dochter lydcn wou t En brengtfe veerdig aen den man,
Dat is alleen foo lange goet Die haer ten nutte brengen kan:
Tot midden in den echten bant,
Hacr dochter wijfe mi en dan Tor datfe buyten woonen moet, Want, lboje wat te lange toeft,
Het welen van een echte man; ' Want koomt'ct op een trouwen aen, Gy itaet om haelt te fijn bedroeft,
En wat al goets ccn foete mond Soo moet dc faecke vorder gaen. Uw vrucht om ras te fijn verrot,
Kan brengen tot het echte bond Het koren, dat een lant-mau eet, Uw dochter om te fijn bedot.
En hoe een kint dient opgevoedt, Hy vccltijts llechs daer henen meet, En al, mits gy tc lange pacit
En hoe de keucken fchafren moet, En, fchoon daer loopt wat onkruy ts in Twee vruchten van te wacken aert.
En hoe een knecht, of ftcge meyt, 'c Is goet genoeg voor 't huys gefin; Wat dunckt u doch van dit bclluyt?
Met rcdcn'dicnt te lijn gcleyt; Macr als hy na den folder gaet,
In *t korte, wat ccn handig wijf En haelt van daer hetvrugtbaer fact, SIBILLE.
Moet brengen tot het huysbcdrijf. Dc hope van het nieuwe jaer,
Dat firt, dat feelt hy allegacr, Ickfie, gyprijft een jonge biiiyt.
ROSETTE, Hy fehey t het onkruyt van het graen Dan komc'et op ecu praetjen aen,
Soo hebje vry niet al gedaen;
En lact'cr niet een vuyltjen aen.
Gy hebt veel noten op uw fang, Een moeder, die een doch ter heeft, Ick weet hier op at mede wat,
En maeckt'et ons al wat te lang; Die haer nu tot een man begeeft, Hier dienltig om te lijn gevat.
Ick meync dat een tcere maegt En nu haeft vruchten dragen lal Het ooft, dat vroeg is Van den tack,
Ten dïenlte van het aerdfche dal, Is vry niet fondcr ongemack,
Niet op een nieu en dient geplacgt,
Met dus, enfoo, met dit , en gint, Die moet dan vry wat vorder gaen, Waer dat'et eens wort omgchutft,
Gelijck een onbedreven kint, Als fy tc voren heeft gedaen ; Daer is'ct over al geblutlt
Sy is uvt feholc t'huvs gekeert, Want fchoon fy van ccn tecre maegt Het is van ltonden acn geracckt,
En genoeg
dacr in als gelccrt Al dit of dat in huys verdraegt, En fchijnt als op dc koop gemacckt;
Al wat haer noch te weten llact, Dat raeckt haer man, en haer alleen, Maer net: het tijdig wimerfruyt,
En niet dc werelt in 'tgemeen; Al krijgt dat vry ccn harden ftuyt,
Dat kan le lecren uyt de dact.
Het is maer cygen huys -verdriet Of dat'et ftijf wort aengetaft,
Gywikt het trouwen byfterfwacr, ROSETTE. Niet vinden, als het leege neft;
Heeft in de lchuere laten doen, „Die kiefe tot fijn weerde bruyt Maer hoor doch oock een klcyn ge-
Die vim oock vry fijn hertenlect ; „Een jonge maegt, een tcere fpruyt, En ftclt'ct by de vrylter plicht;
De fchoovcn worden dickmael heet, „ Aen wie geen eelt , of harde quait Want die my eerft het rijmtjen kis,
Dies moet'et weder uyt den tas „Ontrent denfachten boefem was; Die feydc dat'et gecitig was.
Al wat te vroeg geltapek was. Een jonge macgr van feve jacr
„ En die voor al geen itegen ncck
Een vrylter van te groenen aeit „En kreeg door ander luy gebreck. Heeft dan haer tanden allegaer ;
Die bleve beter ongepaerr, Dit heeft de vrient my dus gefeyt, Als fy noch feven jacr belluyt,
Tot dat haer weien rijper waer, Dan lebict dc jeugt haer botten uyt;
Ja noch al brecder uytgeleyt;
En nutter tot een wederpaer; En, na dat ick het ftuck begrijp, Soo 'tnoch eens leven jaren hjt,
Want die in 't echte bedde treet, Geen maegt cn dicnt'er al te rijp, Het roosjen wort dan pluckens tijt;
Eer fy de rechte gronden weet, Doet hier noch feven jaren toe
En defc misilag wort gefchout,
Die fielt wel licht den echten bant Het iteeltjen is fijn bloemtjen moe;
Wanneer een vrylter veerdig trout.
Inroock, in vier, in enckel brant, Noch censdan feven jaer verhoogt,
Om datic by een eerlick man SIBILLE. Haeft, kinders, haeft, het groentje
In llilte niet gedueren kan: droogt
Sy wi], fyfal, fy moct'er uyt 't Is feker dat men fchrijvers vim Ontrent het feite feven jaer
,
Hoe vaft dat oock de deure fluyt. Die meer tot jonckhevt fï|n gcfint Wat dan , als voor een wewenaer ?
Sy is het echte leven moe, Doch yder feggc wat hy wilt, En koomt het dan oock niet te pas
Dies wille naer haer moeder toe; De reilen leert het wat'er lchilt Zoo laetfe blyven dicfe was.
En fict dan valt'er meer beflag,
Een maegt te nemen by der hant, Maer iïet!ojis praet die heeft gedaen,
Om haer te brengen tot verdrag, Gewaffcn boven onveritant Want ginder koomt u man gcgaen>
Alsof men man en echte vrou Of wel dat kiecken muiruw vleys, Ick danck u voor uw goet bericht;
Van nieus te famen paren fou. Dat cn broet als mal gepeys.
nier 'tls tijt dat ick mijn ancker licht.
Een dochter van een rijper fucht Eet vroeg gewas, en prijit'et vry, „Dc doffe mane die verdwijnt,
jJiefchickt haer beter na de tucht Ten dient maer voor de fnoepery, „ Wanneer de gulde fonne fchijnt.
Die weet haer grillig
onverltant „De Mcyfchc kerfen in 't gemeen
SIBILLE.
e toornen
1 met een eygen bant „ En fijn maer vel en enckel been
»J kan vermanen, als het dient, „ Het fruyt gepluckt in grootcn fpoet Ick had oock even uytgefeyt,
bn verrroofren haren vrient „En dede noyt lijn mceltcr goet; Al wat my in den boefem teyt;
bmt'er fucr, of komt'er foet Het dient (
gelijck'er is gefeyt Al fcheen ick fomtijts wat tc itraf,
WCö hoefy haer quijtcn moet: In (uyeker weg te fijn geleyt, En neemt'ct my niet qualick af.
Maer duyven van Of anders geen vermaeck, Ick had een gunftig ooggemerek
haer êei-fte vlucht beeft'ct
Die willen niet wrange fmack; „Ookitrengc tucht is vriendewerek.
als open lucht. Maer ilechs alleen een
Op
Op d' Afbeelding van
tMAAGDE EN VRYSTER
WAPEN;
Met dc Bcfchryving van een MAAGD,
en den Wegwyzer ten Houwelyk
Door den HEER
JACOB menfeh-
CATS.
Met Phyllis, die, geraakt van haare ftraffé reden,
-Ic hier ó zoet Gcflaehc. , tot 's
'J^^jÊ^ gceftig wapen Maer 't wapen dat men ook ziet op het vodrhooiii
F. H
HOU-
Proverb. y. verf. 19 , 20. Ambrof. lib. de Virginit.
Auguftinus
QUodft ad cocleflem illam vitam refpi-
ILïa benediclio nuptiarum j ut cortjugati •:ias mors hac hommum vita efi , haud
}
crefcerent , 6? multiplicarentur , éf im- vita dicenda. fin intra httmanam condiüo-
plerent terram ;
quamvis in delinquentibus nem animum contineas 3 Nihil efi conjugaft
manferit , tarnen antequam delinquerent vita neqtte tutius ) neque tranqutllius neque
, ,
data efi j ut cognofceretur procureatione ji- jucundius neque amabilius neque focltrius,
j ,
ïtorum ad gloriam connubii , non adpoenam
pert'mere peccati. Hierocl. apud Stobxum Serm. 6$.
VOOR'
,,
xSl
VOOR-RED EN.
3S ( mijns oordeels ) niet min wij- dc Medicijnmeelters oorCieck geven om
in meerder craft
Sfclijck als wacrachtclijck gefcydt de behulpmiddelen dacr toe dienende
na te fporen Soc.
3 dat dc rtaet des huwelicx is een Ut dat wy verfcheyden huyfelikc ongemacken
yfmiflc van menfehen , een grond- in onfe
eeuwchicrcn dacrgewaer geworden zijnde
Sfteen van fteden , en een queec- , hebben
het ooge lacten gacn niet alleenlick
ikcryevan hooge over het gene de
i-cgecringc; dien oude eeuwen , en verre gclegc landen
* volgende dat aen het gort ofte qoaet , mitsgaders de
jegcnwoordigc tijdt en nacbuerigc rijeken
Kbclevtvandcn fclven hangt nictal- hier Svervoor
delen tot behulp hadden
aengcmcrcitt , en bv gcfchrift
-lcemijckderufteaonrüfl; van ieder ons medegedeelr s maer hebben
daerenbovcn "fondcrlin-
hnysgefoin 'rbyfonder, maerfelfs de wel en qualik-tfant ge acht genomen op het gene
dat verfchcyde hefette
foo van Godcs kerke, als
van dc faecken des landts ïn't ge- huyshoi dende heden
, mifden onder ons woonende
meen ; (u)gelijck met veclderhande gctiiygenilii-n niet hierop hadden gemerkt ,
Mitsgaders noch dacr by ge-
:
fwaeren foude weien te bcwijicn. 'c Welck alfoo fijn- loogt (ulex als wy „yt eygen
ervarentheydt , by gelc-
de, foois'ctdan wiflèück de pijnc weert met alle mo- genthcyt van verlcheyde onfe
bedieningen, 'deihdven
gelijcke vlijt en acndacht te letten, ecrftclijck , hoe een hadden waergenomen , en uyt al
het felve te famen
huwelick wel en nae behooren mag worden aengevan- bragt dit jegenwoordig werk
; het welck wv dc inaln,
anderen , hoe het felve lofFelijck kan wor-
gcii} en ten hebocn gegeven van \CI, rijl r lkt //;,,„„,»
den iiytgevocrt want die faecken beyde nae den cvCch
: over al eerlt en infonderhey, tot de
,j s p'Xnck
'vromen volge dc-
ernllelick betracht wcfende , foo fal ontwijfclick "dacr
mt komen t'ontltaen ccn wclgelleldc huyshoudtoge
(,;) die beyde gehjeke
lus
, ordre in dusdanige
die te rechte gefëyt wort te het belle ftuck huysraets
fijn gele-
gentheyt hebben gehouden, als overal
eerft S, infa-
van de gchecle mcnfchelickc gcnieenfacmhcyr. {£) Doch, derheyt haer aenlp, aekc llreckende tot
de gene die oock
gelijck weerdige dingen gemeenlik haer moeyten en van andere voleken i de cere hebben
on.fangen , dat
;
ommcllag fijn hebbende , al eer men tot genot der fel- het huwehek gehechek va» haren
naem , en „iet van
ver weet tegcraccken ; foo en is oock het belcyt dcfer de „amen der mannen is genomen
gewecit wacr van
faecken foo licht en geringe niet, gelijck wy bemcre- wy de redenen aen den gunftigen Lefer in 't ;vervolg des
ken dat vcclc onder ons lich laten voorllaen macr in
: werks met Godcs hulpe) naerdcr fullen
doen verffaen.
tegendeel van dien ,
gevoelen wy in dcien met de gene tn londcr dat , wat kan'cr doch nutter wel'en
die het dacr dac ccnen gchcclcn Stact en
voor houden voor het
, gemeene belle, als tot gevocgfaemheyc
een byfonder huysgefin wel te bellieren , in de gron-
en andere goe-
de deugden aen te lel den de genen
, die in aller manie-
den der faecken niet geheel veel van den anderen en vcr- ren lijn als onver cheyde metgefcllen
onfes gcheclcn le-
fchillcn ((} dewijlc men uyt -,de daet felfs kan afne- vens ; (,) het wclcke na te laten niet
men , dat het beleyt van een welgeregelde huyshou- anders en is ge-
daen , als ganfche lieden cn landen
dinge bynaefl niet anders en is , als een eygen gedacn- van haren welllïnt
te berooven. (*) Ten wclckcn
aenfien wy oock het gc-
tc en levendig afbeek van het bcffier beyde der kereke-
hecle werek voor het meercndcel hebben
cn borgcrlijckc faecken. (d)
lijcfce gefchiekt en
acngelcyt naer gelegentheyt cn de
Om fmaeck der vrou-
wekke redenen wille de Apoftel Paulus oock ge- wen want cerll hebben wy het felve onfe
:
oordeelt heeft geen BilTcbop bcquaem Ncdcrlant-
te welen ten be- fchc talc doen Ipreeeken , als fchrijvende
leydc van de dingen der kereken infonderheyt
,. als die getuygenifie ten dienll onfer knusheden
, gelijck" wy bemereken tfec
heeir eygen hnysgefin. wel te hebben konncn voor-
fijn
by vele van onfe naburen mecde hedensdacos
tol: (O gelijck mede ten aenficn van het bellier der niet buy-
ten reden wei t geplcegt
burgerlickeiackengiwStactsliedcn
; op dat wy niet en werden
felfs tondclijck ver- belchuldigt , terwijl wy alle dc weerelt
klaren dat een deftig htrysvader met fijn
Toeken wel te
, ampt wel re doen , ontdankbacr te fijn tcgens ons
eygen Vaderlant }
doen , geen minder cere
kan inlcggei , als een man ten tweeden hebben wy goet gevonden
van State door het bcleydcn door rijm, toon,
van de gewichtige faecken en mate dele onfe invallen op het papier
van den Lande, te brengen,
<ƒ) Sijndc dan dc plichten van man en verhopende dat ook iulex wat aengeiiacmheyts
wijt en het vorder
beleydt der huyshondinge van foo-
by de
voorfchreven Lcfers (oude mogen verwecken
oanigen gevviglite ; en die
, cn iniddclertijt by vele Kef hebbers, naer het cxcmjicl van vele wijlè
beyde van Godcs Kerckc , niet alleenliïken on-
en des Vaderlants, gelet wc- der den Gnecken en andere vreemde voleken
lende 0 , ffl maer
p verfchcyde gcbreckclickhcden in delen deele ielfs onder die gene die met de
keainific van den waren
onder ons infwangc
gacndci foo heeft ons gedacht dat'er Godt fijn verlicht gewceil ; (m) gelijck wy weten dat
"
a
tCn
S
1
Vbygebragt "
Vim ° ni e la u rs iicden , foude konnen veel boeken m de hcyhge Schriftucre by
gedichte fijn
vierden
, waer door man en wijf vry wat gellelt, na den aert van die tale cn eeuwc.
gewegejjeker by den anderen houden
en Oy gevolge
konnen wooncn, Ten derden , om den vermoeyden Lefer fomwijlen
dc gchecle huyshondinge in betct wcfen op te wecken en wat te verlulligen gelijck
once konnen
worden
gebragt'. Gelijck dan eenige fieck-
( wy bemerc-
"»i een ccnen tijdt meer als den anderen opkomende fg) 1 Petr. 3. 1. D« dt *mwm Imt m*nnm mdirhwb zyn ud-
,
W
,
b, ka vol e , <"• ? a.j./él,,,
1') C»'Mii,n ml u,: ,i*yl &c. fcpher. 5.12. Gy ™„:, R „, ,-, v -
mSm^Sm h/
, ( ,„„
„•„..'.„ijl, „1, J„_ H„„, -j»,, cn ïolE , „„f
'
«lik JicV Uk, 19. Jt Rtftl. 'fc* a .
m OM
4. di ity'ê.
" fi
v "" w" '"{ t" wfJeram
'f«t. (11. t S>wa,titm nipulUc* jxtU.iti mm mtmu a»am , 3. ,8. cl,, mim . , ^y,
m jj^ ^ ^
' fnjimum dfftnJtl. Am,!, dt jm. tcnn*b.
j#t
t.
m ,.„mn„,„„,, m^
.
° prendtc'
ielle pietje en nollre fodetc ; bi en fa-joi (h) Mammam ap„d RflnjdnM j *
üariage. Montign. (1) ïWra™ ,11
.,ns.„„ „,„ a*rmm: ,
C
wêat? ^
IW.KÖ
n del»
f b cn «nduifle cft
'
Ia vraye image &model!edeiaRe
pt^ttcedomeftïqae reircmble ï h puill'ancc fouverame n..am,'"it'.'P't
n,4jn a 'Tr 1"f"»''"™ Ittn
JéJmüuAfmH mt «rJm
m ' i t,t
W'Tim.3.
Republ.
4
[ jb . |
d)
premie
U vieille Theologie eft toaic 1'oefie
( dilert les fciTir.i 1 & Ia
.
Philorophie Mahd
'
f M. Cm ncn mino,\ Woraigr.e
, Vit l'oim nel langde dc- Dien. dc U
!
'de djgmm turn tenftbat qu
Ift, 3. ,l« EOai . chap. dc la »aai:c, a la tin.
0 "ia;}i um
erd'me Stnaierio magma. (ra) ii'at hur » 1 Reguin. 4. 31.
Nn s kc„
ken cf.it dc verftandeu der menfehen wel lbo willen ge- Dat mede geen vafte vrientfehap ofte liefde cn kan be-
vers niet vcrworpclik en fijn te achten, te) Wy heb- gen (fbeyt dc felvc iet dacr in kan helpen , door den
genadigen i'cgcn des Hceren onfes Gods , foo falfcn wy
ben oock OW
cenige der ïelvcr de Schildcrkunit tot
maegfehap het gewcnllc cyndc onfes voornemens hebben bekomen.
behulp genomen , lbo vermits dc felvc alt.jt
beeft gerefcent met de Dtcht-kunft ;
als om by wij en Wy hebben by wijlen ecnigc klcync en geringe faeckeri
gelcgcntheden in den onacr dc huyicliekc plichten hier en dacr aengcroert
dieper inbeeldinge op Ibndcilingc
anderen dacr op die millèliieaj iemant fal achten niet dc pijnc weert
Lefcr tc verwecken; wacr in wy onder g cI
wecit te lijn om des tc gewagen dan in gevalle de (eo-
hebben achr genomen , dar wy nier op de Plare en heb- •,
gene wy re voren by niemant danigc gelieven aen tc merken dar ook groote Vorilcn
ben doen brengen als 't
uytscbeck en hadden geilen j om onfe t e ere Lcfers oock en Wét-gevers, fells in defe eygen gelegenthcyt , fiill^
door dc nieuwigheyt 06
te mogen behagen. Ten lellen gewoon lijn gewcclt te doen, lbo fuflcn wy des (lbo wy
hopen) vertchoont konnen worden. Onder dc wetten
hebben wy over al gepooght te gebruyeken een effen-
van Solon fijndcr even van foodanigen rtoffe, en ondcc
barc, eenvoudige, ronde en ganlch gemeene manierevan
anderen een iiic fchcrpclick gebiedt dat een Bruyt, die
feggen, de 1'clve mcell overal gclijck makende met onfe
dagclikfche manierc van preken , daer in alle duyiler- )
den eerilen nacht haren Bruydegom gcnaCkt, wat van
hcyt ( foo veel ons doenlik is geweefr. ) li-houwende; be- een Cjneappd hebbc tc eten, om geen vyië montreucte
houdens daer wy , om der eerbaerheyt wille, willens en op hacr eerilc by-ccn-komlle hem toe tc brengen ; dc
wetens fomtijds de fchaduwe hebben gcfocht. Doch facckc foude iemant tc geringe mogen dencken om by
fchoon wy onfe aenmaninge veel op dc vrouwen acn- een wet-gever in acht genomen te worden , ten ware
lcggcn, foo lal evenwel dc vcrihnJigc Lcfer lichtclick men dagelijks by ervarentheyt ondervondc, hoe kleync
konnen oordcclcn, welke gemeene plichten fijn die Gch bcuicl-laceken mcnighmael ue gemeene rulleen vrient-
dc mans mede behooren acn te trecken ; op dat wy van fchap der menfehen omitooten. (r)
alle iaecken , door onnodig vcrhael , niet tweemael en Ik weet, Lefer, dat andere defen acker gebiuit heb-
behoefden te gewagen. ben, maer anders in cenen ovcrvlocdigcn oegli ont-
:
fi) BintvtlinrU finn* ifl inttr ienoi , 'mlêr mtlei mum nin diuturM.
(p) Dt timp der vajft maiskt dt litrc litfilitt. Prov, ij. z. (i) Solo» jhtmi Hl miUm Cyienium ftim* ntcli, rum thdtmvn i»
1'tdircinr ffcrnj* , trrcdirit , nt cru btlimi; it' tuil
fq) tkm MmiMtm (iiiilMHi mm wfijfanm ^„ trm m «MfMfc Ka- digna vidtri pcirtM tt%ijljiarit , W
ijuid i/féndcrtt
fiiqmmt, rtiml/Ui dinmtiviti vHt»>
' Hum amuitm. trafm. in Irttt. Cbnji. Milrimsn.
fit. m Plalin. 32. ij. Rwh. i. 9. *
2 Koning. 4. 33. Crntfir in (rtfii. Anmsm. htin'm. Ch'ifiian.
KOR-
, ,, , ,, , ;: ;
»8j
KORTE AFBEELDINGE
eenes rechten
HUYS-VADERS.
SEg^vtijn Vernuft ,wjf t'osr eenman Een man die beft van allen lm ace kt Een wet te ftellen voor de jeugt,
Een huys naer eyfeb bellieren kan j De kolt te huys gereet gemacckt. Of haerte manen tot de deugt -,
Wel ipreccken, cn wel hooren mag. Macr echter houd fijn echte maght. Is vry genoeg voor my te doen.
Een man, die traeg en feker gaet, Een man, eenfoct, een deftig man, En efter delen onverlet
Endicofwijckt, of ftille-ftaet. Die lieven, en die hccrfchcn kan. Soo fchreef ick als een volle wet
Een man die let en wat, en hoe, Nu komt hier , echte man, cn kijekt Voor al dat oyt de rechterhant
En weelde fheger toe.
fïet in Hoe nae dat u dit beek gelijcktj Ging reyeken acn den echten bant.
Een man, die buyten fijn verftant Roomt brengt u leden over een, Doch, Lefer, eerje vorder treet,'
Geen faken licht en neemt ter hant. Set voet by voet, en been aen been, Soo wil ick datje fcker
Een man, die raet en reden vraegt, Voegt oog tot oog , cn mont op montj "*
,
Dat , als ick met een harde pen
En eerftmw] wikt, eer dat hywaegt. Tot datje recht bevinden kont Gants befig aen de fonden ben,
Een man, die fich met Verder ftrekt Dat u gedachten meer en meer Dat ick dan eerft mijn eygen felf
Als dacr het laken hem bedeckt. Haer voegen na de rcyne leer,
ten man Tot aen het innig herte delf;
die t feyl noyt foo cn ftelt Haer fcheyden van den gcylen brant,
-Uat rnatt en merfche
En, als ick met
geftrenge tael
--_ wort gevelt. Van dronckenfehap , van
Een man die hier op neerftig Iet
onverftant De ilimme rancken overhad,
Van twift, bedrog, en fwarte nijt, Dat ick mijn eygcnvuyl verfoey', (a)
Dat groote yiócfeen feheurerj 't net.
En cjuifting van den nutten tijt, Oock met een ander moey.
eer ick
Een man, die op eens anders daet
Van alle vorder flim bejag, Maer noch even niet te min
dit
Geen wichtig ftuck heruiten lact.
Dat cerft in uwen boelëm lagj En was noyt gront van mijn begin;
Een man, die fijn beroep vereert,
En meer met daët, als woorden,
En lbo uw geeft; als omgekeert, Gewis 'k cn weet niet hoe het quam,
leert. Dan eens fi|n tochten overheert, Dat ick het ftuck in handen nam:
Een man van tucht, en niet
te min En krijgt in als een (beten aert,
Geen leeuw ofbeirinfijn Ick bcn'er ras en overwacht,
gefin. Die ons den nieuwen menfehe bacrtj
ten man, geitreng Ick ben'er fellaem acn gebraghtj
«, hoog bedrijf, In 't korte, foojc wort gellelt
Maervroliekby fijn echte wijf. En, toen ick eens begonnen had,
em —
ten man, een vroet,
een buygfaem
Gelijck de man by ons gemek,
My "dunckt ick ben des wel gewis
Gevoeld' ick ibieg 'ken weet niet wat
Dat my den geeft ged tierig joeg,
l,cme wc fwaren
r._ ?' en kan. (manj Dat wijf cn kint, en wie daer is En als met Itaege fporen flocg.
Die u in huys ten dienfte ftaet, Schoon dat ick by de vrienden
Maer oeftent leden at,
of verfijnt. Of anders met u omme-gaet, Of midden in een bruyloft fat
ma„ die fij„ bei
Terfte£.
Dat (fcg ick) die haer leven lanck Oock daer wert my de geelt beroert,
{> aen het wijf hacr palen laet. My lullen weten grootcn danck,
ten man , É-eCieh P1, En, ick en weet niet waer , gevoert
gelach en cere weerr, En feggen, dat een foct gedicht
Die Al was ick dickmael niet gefint
W ""neaipot-lijftacndenhcm.
man die fich noyt
vrmm cnbict
Is dienftig acn de mannc-plicht.
Doch wat ick fchrijve wat ick doe,,
Noch tot de pen
Maer dat ick flont om uyt te gaen,
, noch tot den int,
"m aen gja vrolrec ka [chie
hict. My koornt geen danck of cere toe, Of ander laecken aen te flaen
«"man, die door een malle dra
cnmjfm vordert in de agt Maer foo miflehien eert Ghriften fiel Noch was'er ftaeg een fel&em ding
ci pracht Dit Huys-iv ijf oy t inhanden viel, Datmy als aen de leden hing,
Die ficn dacr iet tc goede las; Datmy het lichaem met de fiel
Of eenig fcer dacr uyt genas, Van alle faecken wederhiel.
*-'*', KL"? y «™nhcvtmctvcrblint, Die llae doch noyt het oog op my; Ja dickmaels , als ick lag en fiiep.
,U «** j™ ic » Godt fijn deel bemint. Of icmant anders, wie het iy, Het lcheen dat icmant tot my riepj
^AtSSSi?
«" man d,e noyt fijn fchande mek
't Is
En
't Is
Godt die fin cn herte Icyt,
tot een beter toe-bereyt;
Godes woort daer ick den gront
Stoet op, -waer toe foo lang geruft?
Het
Ey
dichten beeft al meerder luft.
fiet dan was dc ilaep gedaen,
!
;
"J"vi,n fijn hooft onttelt. Van alle goede plichten vont. De vaeck was uyt het oog gegacn
Geen menfehe ficop menfehen meer, En, na mijn eerftc vroeg-gedacht
Eer t ,
1C no
dc ftrcl«--
>" "fvrientcfgS
:
™& icSt. Wat goct is,daclt ons van
Voormy, ö vrienden ,
den Heer.
ick beken
Den Heer tc hebben toegebragt
' ct m?r
Met J
eülfigdnnckcnovnbft. Dat ick geheel onweerdig ben fado. yirtitttm adero , Cs cx inlervaik ingtnlirt-
pwbundm ftqmr. Stntt. de S'iia bmu, cup. 17.
Nn j Ver.
i84
Een kracht, die my geduerig dreef, Wanneer ick van deraerden vloog
Vernam ick ftrax Jat my de Cel
Tot dat ick eens het lefte fchreef; Door hem is al het ftuck belcyt,
Met krachten aen het dichten viel;
Ick nam den vicrilag by der hant, In 't korte, 't is van hoogcr hant, Hem fy dan lof in eeuwighcyt.
lek voelde vier in mijn verftant, En niet door mijn gering verftant, En gy, ó weerde Vadcrhnt,
Dat ick dit aen de wcrclt fchanck Siet hier een valt, ccn gunflig ptotj
Ick vocld' een brant,ccn hectcglocr,
En foo verdien' ick gecnen danck; Een teyeken dat ick heden fett'
lek vocld' een vlam in mijn gemoet,
Macr Hv die my den geeft ontitak Ten dienfte van het echte bed,
Ick vocld' een kool als in den mont
En als een moet in 't herte iprack, Voor man en wijf, voor al de jeugt
Die niet tc wederhouden ftont:
Dat is de Vader van het licht, Oock dicje namaels krijgen mengt
Ick was gclijck een fwanger wijf,
De vinder van de manncplicht, Ick ben," ick ben u toégewijt,
Ick droeg iet wonders in het lijt
En 't lag mv tuflebea vleys en huyt De Geelt, die in der hoogten fwceft, U wü ick dienen alle tijt
En geeft acn alle geetten geeft, Met lijf, en geeft, cn mont, cn pen,
Dat wou, dat ion, dat mocil'cr uyt,
De Godt die ook den iwacken iterkt, Soo lang ick op der aerden ben;
Ick voelde will' cn dwang te gaer,
En geeft hem dat hy krachtig werkt} En heb ick iet ter wecrclt meer,
Ick werd' en noot cn luit gewaer ,
Hy was 't die my de linnen toog "t Is u te goede, Godt ter eer.
Ick WU te wonder vrcemt gcllelt',
Ick vocld' een vrv , een ioct gewclt,
HUYS MOEDERS.
alle
Tot mijn
1 t
Gcfcllcn, foo hier wcnlchcn geit, Een wijf niet trots ofbijfter hoog, lijt,
Niet al tc faclit, niet al te llucr, Maer dat haer gaven niet cn kent ; En oock van pruylcn niet cn wect.
Niet al tc febouw, niet al tc bout Een wijf dat hare reden fout, Een wijf dat fich een regel let,
Niet al te laf, niet al tc fout En dat men op het oire trout. Van noyt te kijven op het bed.
Niet al te wijs, niet al te geck, Een wijf dat van den cerften ftont: Een wijf dat nimmer bang en liet,
Den van haren man doorgront.
aert Als haer de man daer guuite biedt.
Niet al tc rijf, niet al te vreck,
Niet al tc loen, niet al tc gacu, Een wijf, dat voor een tweede wet In 't kort' , ccn wijf van goet bcleyr,
Niet al te ras, niet al tc tracg, Een wijf dat noyt den engen doeck Indien'cr eenig menl'chc leeft
Niet al te preuts, niet al tc laeg, Wil breedcr feiten als de broeck. Die foo ccn wijf bekomen heeft,
Niet al tc ichcef , niet al tc fracy , Een wijf dat noyt cn grolt , ofbafl, Of voor fijn deel noch hebben kan,
Al noot haer man ccn vrient tc galt. Voorwacr een luckig man;
het is
Niet al tc mals, niet al te taey,
Niet al te heus, niet al tc plomp, Een wijf , een kroonc van den man, Hybrcngcdan, of lende my
Niet al te teer, niet al tc lomp, Dat {pillen, en dat fparen kan, Haer beek , in druck , of l'chiklm',
Niet al tc kort, niet al tc lanck, Een wijf dat , tot het huys gewent, lek lal haer , voor dit cygen werek,
Niet al tc dick , niet al tc ranck Dc gronden van de keucken kent. Dc vrouwen tot een oog-gemcrek,
Niet al tc valt, niet al tc broos Een wijf, dat fnocpers rancken mijt; Ick fal haer met ccn roofc-krans
Niet al te flecht, niet al tc loos, Macr eet cn drinckt ter rechter rijt. Ten toone feiten voor de mans,
Niet al tc kael, niet al tc bont, Een wijf dat noyt en lolt , of borgt Ick fal haer acn het vadcrlant
Niet al te lltm , niet al tc root Macr als het dient, het huys belbrgt. Beletten tot een eeuwig pant;
Niet al te fchaers, niet al tc milt, Een wijf dat fuyver garen fpint, En, foo mijn pen dan iet vermag,
Niet al tc tam , niet al te wilt, En by haer deel vernoegen vint. Soo wil ick brengen aen den dag
Niet al te fchrael, niet al tc vet, Een wijf dat van der eerlter jeugt, Iet dat na rechte gunite linacckt,
Niet al te vuyl, niet al te net, Mag fijn mijn eeril' en lelte vreugt, Iet dat de kunft' in 't herte raeckr,
Niet al te droef, niet al tc bly, Een Wijf belet op haer cicract, Iet dat en geelt, en leven hecft,_
Niet al tc bloo, niet al te vry, Geen flons in huys, geen popp' op Ja fchier tot acn den hemel fweeft,
Niet al te glat, niet al te llram, Een wijfdat harebcltediagt (ftraet. En Horten foo voor alle man
Niet al ie rap, niet al te tam, De deugt, en niet haer baggen , acht Al wat ick doen en dencken kan.
Niet al te loom, niet al te fel, Een wijf dat t'huys haer oogen heeft, Maer,fwijgt nu, lolTc pennc , fwijgt,
Niet al te traeg, niet al te fnel, En vracgt niet hoe ccn ander leeft, Tot datj'ccns breedcr (toffe krijgt;
Niet al tc mal, niet al te vroet. Een wijf dat haer gebucren ccn, Want voor een wijf van delen aert
Niet al tc quaet , niet al tc goct , Macr weynig buytcns huys verkeert. Dient vry uw belle trek gefpaert.
Niet al te flap, niet al tc ferp, Een wijf dat nicmants lect en fcyt, Maer hoort ,Jonckvrouwen, hoort
N bot , niet al tc fchero
iet al te Maer lichte bloolt, cn lichte fchrcyt. een woort,
Ik wenfehcen wijfv.m middclmaet. Een wijf dat harde finnen buygt, Op dat' er niemant fy geftoort^
Van hoogen , noch van Liegen ftaet En uyt het bitter honig fuygt. Dit voorbcelt moet u niet verfiacn,
Ecn wijf, niet fier op haer geilacht, Een wijf, een Uil , een rullig wijf, Die nacft gelijckt , heeft beft gedacn.
EER-
' , , , ,
E R S T E DE E L
VAN 'T
ROUWE.
~|
LENTE.
MOEDER.
O E D E R. M^fdfraft»
1 \^'fg'i met de uit
S O M E R.
getijden des
WEDUWE.! HERFST.
WINTER.
Met byvoeginge van de Mannelijcke tegen-plichten
op alle
voorgemelde gelegentheden.
B R U T.
EERSTE DEEL.
t
'Dat doet het eerftejaer ontrent een jonge Brttyt,
Adicn
\ jcfc , tecre
befchreven
Macgt , uw plichten heb Tot U ons gebedt: Laet heden rijelce ftralen,
is
,
mijn finnen Op dat ick, met befcheyt, en door een foet gedicht
aengedreven, En my, en al het volclt magh leeren haren plicht.
Om door een nicu gedicht te brengen Jonckvrouwen, eerfte gront van alle lieve panden,
—ry^-^s^ .j
aen den dagh, Die m een luyver hert gevoelt een fackel branden
Okeï^""LiCC,,R Vr ° h "" am
CK Begin
V ' 11 l tereyeken magh.
Een tackel van de jcughtj gevoelt een fbete wet,
fiinl»„ j
wiens onbegrepe weien, Die Godt heeft over ons, heeft over u gelet.
.
Nu, vrienden, lact dc tucht in uwen boefem vellen, Bid, dat hacr niet alleen uw handen mogen voegen,
En duydt de Hechte kunft,en onfen dienll ten bellen, Maer dat een hcylig vyer verbinde met genoegen
Al Ichijn ick fomtijts hart , leeft echter door en door, Twee herten eens gcfint Bid dat uw fwacke jeogB :
Of fchoon het bietje ftraelt , het geeft' er honigh voor. Maeh ruften op den bakk van zijn befette deught.
Bid, dat ccn fttÜe gccll van boven 'afgelegen
hacft uw naeilc bloct gedenckt acn u befte Jen, Magh leydcn uw gemoet, magb uwen man bewegen
SOo
Soogact, voor alle werk tot Gode met gebeden, (a)
, Tot ondcrlingh gedult , cn nagemecnen wenlch,
Godt is de rechte bron, de gront van echte min, Doch mccil totGodesecr,hcteynde van den menfeh.
In hem alleen zy hier en elders uw begin. Leert van den Elephant dc gronden van de zeden,
Daer is, ó tccre Macght , een grootc facck
op handen Die als de fonnc rijff, gact in het water treden,
Al wat dc kcucken cyfcht, al wat de mcnlchen hoeven, cumdottm. %. maritui.fftt. man. S>j,id orim
tam humanum 'j ,
'™
Stact acn den koopcr vry voor al tc mogen proeven ; firtwlv tap™ muütrt, marilnm , -ud uxertm fin paruapt* 'P'
quidam vsUmt hec tafu nt qtüdtm quoad thsrmn cr tnutuam
jm * P* 1
En, lbo het niet en valt gelijck het ecrllmael fchcen ti divertium , ftiutidum Pansrm. per c. 1, dt t.vi
.1-. Lt:'.\. kj ''V-
Dc koop is ongedaen, men fent'et weder heen. d. Isc. turn mulitr fui fttt/latim nou hahtax , ftd vir ,
ttntra W i
Want bouwen is denaem. Wijs,fot,gcfont enkranek, d»t; f*ti, itaqut t/itj, ftrvitium aS ,o prafitw m alih , vtlfrfi •
M 'f"
Men is'cr acn gebocyt zijn leven dagen ianck. (d) alom. Vid. addit. ad Sibnryd. d. Uit.
Het wijf wort door den man ter ceren hoogh verheven, (e)
Of, in het tegendeel, tot fchandc neergedreven, tarnen ntn dijhbvit. I furor. §. dt fptnfaüb. turn Jtmdtb. .
*'
(i) Mulür, f,a ti.it* Mi, dtUtH •a.triti ,
maruum W'"'
L «'•"'
-*pui »>, 701 Chrijliant miütia man in iflèlMIII, bet c til uxorh tvU de diwt l.ltm ,ii <•«>'"" i"« C.vili.
(l) 5i« Gen. 14-
jwrii jtntptr fait •» txcrdicndis matrimmiii , ntduai aliis rtbut gravibui
fummi RtClcrit at Dtmini numtn implorart. I. 1. C. dt offic. prtftll, prater,
jtfrict. Nevtll sog. dt ptivil. dm. h<n d. muiten nm prtfland. ua, alm .ti.m ,./ /„.,,„/..».,, ,,;.», fm, l*m C «"'A
...... liW.v./. ... dt .v..;. """^..n;
(b) Huys en goci erftmen van de Ouders , mier een verftandige vrou- ti ftt.
we kotnt van 'ien Heer. Privtrb. ig, 14. Upm lliW llllll. ttltguh ad ttititttti tmj^mm -
(C) Ha Frnjth fprucixmerdt fat , 11 n'eft bien nc qui o'efl bien dt Dhtti iitfud.j.1. 33y- .'™ "tf" dti«t><» - %r. 1
.'.../„wfr'j.'i.j,.. ttttllu.
Ii R V T. 187
En ran eenreyner aert als fnenigh ander dier, En wat'er in den dranck uyt zijnen monde Wekt,
Spoelt de leden af, en bid op zijn manier.
al lin or er oock een man 111 zijnen boeiêm
itceckt.
teere item tot uwen Godt te brengen,
Gy, om uw Hoon, jonge lieden, hoort; indienje zijt
genegen
Wilt niet, als reyn gepeyns, op uwe finnen fprengen Te paeren nac
den cyfch j leert uwe facclcen wegen
j
Drijft alle flim bejag van fnoode tochten uyt,
j
"
Leert u van eerften aen gewennen tot de deugt,
tn wort een waere maegt , eer datje wort dc bruyt. Leert wijs en nuchter zijn, oock in dc lofle
jeugt.
Bedenckt , als vrienden raet u vordert om te paren, Al wat de jonckheyt feylt, tot acn de minfte dingen',
Dat u een gulde lbn, een leytsman uwer jaren , Sal vryen hinder doen, en voor de fchenen fpringen,
Dat u een helle glans komt daelcn uyt de lucht, Het fchaec hem alle tijt die eenmael heeft gefchroeft,
Dus 1'tiyvcrt uw gemoet van alle qua.de lucht. Een vryer wort in als, gelijck het goudt beproeft
Wat trout'er menig paer (gewis tot haerder fchanden) Een vryer moet de fweep van alle tongen dragen,
En raeckt het rcyne bondt met ongewaflen Igpden? En wort als naeckt geftelt door innig ondervragen,
Want, fchoo» het met'et lijf genaeckt herechtc bed, Lijt wat dc fpotter ralt, en wat de nijder balt
Ten heeft noyt recht gclecrt de reyne kamerwet. Een vryer wort in als ten nauftcn ondertalt,
Gy handelt niet alfoo; Maer wiekt iïi uw gedachten Een vryer wort gefift. wat is'er noch te fcggen?
En wat' er dient gedaen , en wat'er ftaer te wachten Een vryer moet het lijf als op den rooiter leggen
En wat een laltig werek uw teerc jeugt begint dacr, gelijck een worft, te werden Om
omgewent
En tot hoe weerden ampt u dele flaet verbint j Tot dat men aen den reuck zijn roet en reufel kent
Denckt wat'er noodig is, om foo het dient te paeren, En al met dubbel recht, een doch ter uyt te geven, j
En hoe een echte vrou haer eere moet bewaeren Urn met een vreemden man haer dagen af te leven,
In 't korte, wieje zijt, en wieje neemt ter handt, Is vry een fwaer befluyt,
« jac een deftig werek ;
Aleer uw vryen hals genaeckt den engen bandt. Geen vader komt'er aen, als naer een rijp gemerek
(i)
Gy mannen niet te min, nacrdïen wy uwe faccken Maer onder dit beflag zijn duyfent loole rancken
Hier mede zijn gefint een weynig aen te raccken, Om, met een flimme treek, een vryer af te dancken
Onttangt een korte les, u tot een ooggemerek, De jongman is gefchickt, en van een goet bcleyt *
Onttangt een kleyn bericht ontrent dit groote werk. De vrij ttcr heeft bykans het blydc jae gefeyt,
Indien
gy zi|t beluiï om wel te mogen trouwen Dc buerte fprccckt'er van ; en delen onvermindert
Soo leert in dit geval vijf dingen onderhouwen; Men weet niet waer het fchort,de fakewort verhindert}
Diaegt eerttmael goede forg te nemen tnvs gelijk Vraegt iemant, W'aerom dat?de voogt iit in hecrict,
Niet uytermacten groot , niet al te machtig rijek. (a) De voogt befit het goet, en dacrom wil hy niet.
Ten tweede neygt'ct hert, door knigten van de reden, Hy weet een vreemde Jack, hy weet een maer te vinden,
En naer een goede naem, en naer gelóndc leden, (l>) Hy weet het jonge dier iet op de mou te binden
Ten derden iocckt'er een, die op gclijcken gront Hy ftelt als op een ry, al wie'er qualijck trouwt,
Omhelit, benevens u, het Chriftelicïc verbont. (c) En (toot geduerig om, al wat de minnaer bouwt.
Ten vierden, looje wilt in rechte vrede paren , Dacr flipt de kabel los, dacr gaet de vryer henen,
Verfoeit de ic.ete jeugt, en niet dc late jaren. Die kropt de fmactheyt in en deckt de blaeuwe febenenj
(</)
Ten keften trout'er geen, noch fchoonder in gelaet, (e) Dus wort de goede maegt haer befte vryers quijt,
Noch hooger van begrijp (ƒ) als in de middeimaet. Onvruchtbacr in het bed , maer fwanger van de fpijt.
Het vryen hcett gedaen, de wijile (g) van de magen Fy van het flim bedrog, en van de loofc grepen,
Die komen aen den voogt of aen den vader vragen En van het vuyl bejag, en van de blinde nepen!
Of hy een vlugge maegt wil geven aen den man, Fy van het fnoode volck, dat om zijn eygen baet
En of fiy voor een vrient een dochter miflen kan. Een vlugge maegt belet, en van het trouwen raet.
Ten wil, o grage maets, niet alle tijt ccluckcn
Gy, laet, o waere voogt, laet dele rancken varen j
Het blocmtjje van het huys loo licht te
mogen plucken, Laet jac de rijpe jeugt ter rechter uure paren,
Het ftuck wordt
wnrdr uytgeltelt,
ïivrtrfil-^lr „,,„_1„..^ cJ i'let. geen hinderpael ........ r 7
ï .-!„
en dapper overk" En .i
ontrent den echten bant
i ,
VV te dut zijn
mackers zijn, en waer hy heeft verkeert, Veel roemt'cr bijiter hoog , cn ick en weet niet hoe,
lui hoe hy heeft
gelecft, en wat hy heeft geleert Maer even nac de feeft lbo blijft dc beurfë toe.
tri of hy oock het (&}
huys fal weten op te bouwen, Of fchoon het eenmael fchijnt de liiecke wil gelucken ,
m ot h w 'jt"en
Y kint fal konncn onderhouwen Soo fchift het groote wooit,en breekt inkleyne llucken.
J^^^ kh ^ m de naem & hebben van uw-gelijck. Qpidqui Men geeft een huys, een fchuur, en ick cn weetniet wat,
Ten hoogiïen ingeftek, ren dieriten aengefchat.
H /«*w«-'m nutrit cmjugis, m fiftriortm ccnfii «m-
L„ 'f}- J"< Voor beyde dient gemijt. De rechte bruyloft-wetten
'"fcUm ™ a ''"H 'ft
d' Abnih Pa "L hma HX"-
Smt» -
Vermanen al het volck hier op te willen letten;
>
au,ihus ol n™ W"ï id- Dus wie een dochter heeft j en niet tc grooten goet,
^ICZJuX"^ udicah <"
•
•
Ipt'.ora
(]) Cutn Cbrifliana ttx mUm fsttttt fpem dirimtndt rr.atrimonii , qued
fimtl tsiit , lente ia eo 'fefiinandum. Eraf. tratl. dc chrijt. mamm. fir.
19.
i- ï«o lm SalUtt. & Cipoll. rede nt viduai fcirt fua e?
QiierehtH infant , cr d/iiRntur hm E5" alias tuiorum at curatatum
/..ja .'.f.'r.j/a; artci Damhuad. tratiatu
uarle Socrates , quem injiribit , Ic refilgc dcS Or-
,
phelins. lir. dis penis des Tutaers ££f Curat. min. S.
'"^"""^ oll Snrhronion tïnnnid; exigui temporis tyannidim ap- c? jtqutm.
filU,
itHjtiitur) jive uxoria (m Phxvori- Eenige ouders loven veel maer geven niet. Eenige loven veel."
,
(!) Maritus , dele promijf* & non falulS , uxerem alert r.o.
Oo Want
r> R U Y T.
Wacr voor men boter koopt , cn die den heugel ftyven, Wat vlijt cn gtootc forgh dat alle voogden plegen,
Geef landt dat vruchtbacr is, Of renten wel gegmndt,
Ghy , die nu mijnen dierilt tot uwen nutte keen
Wcclt danckbacr na den cyfch , cn foo dc reden leert.
Doch al tot rechten prijs, cn op den rechten (tont.
Uw fwager is geitoort, miflehien niet tonder reden Dc vryer, die den vract toen geenhns wilde tergen,
Beloofde v^fcdcrvccl, beloofde goude bergen,
En, fchoon uw dochter vlcvt ,noch is hymet te vreden,
Beloofde Tonder flot, cn, tot een nader pant,
Een ftroo, een cnckel fant dat is hem in de wecgh,
En fchoon hetiemant weert, noch is'ct niet ter dccgh. Gaf op den ftaenden voet een fchrift van eyger-hunt.
Gae luyltcrt voor de ducr, of buyten aen de glafen, Wat gaet'cr vorder om? jnvtt na dc bruylofts-dagcn
Gy fult het jonge volck gcweldigh hooren rafen, Soo ging de nieuwe man zijn dingc ondervragen,
En vracgje dan, wacrom het lief gefcllchap kijft? Sijn ftucken ovcrfien: hy vint het gantlchc kloên,
Soo weet dat uwe beurs te lang gcllotcn blijft. En leert, door wijten raet, al wat'cr is te doen.
Koom, wijfe vader, koom , cnTet u om te tellen, Ecrlt gaet hy tot den voogt, cn wijlt hem vreemde Ure-
Gy fult het nieu gelin wel hacft bi vrede itellenj Die in het duylter hol van defen handel fteken, (ken,
De gave van de briiyt het foctc nacht-gewin , Hy bidt dat hy de facck, tot myding van gcfcliil T
Jacght ftuerc vlagen Byt, en brengt gcrulthcyt in. In ftiltc lbnder twill, te rechte brengen wil;
Gy vaders niettemin, die foonen hebt te trouwen, Hy feyt hem boven dat , zijn gunlt tc willen toonen,
En fchuyft niet alle la ft ten halfe van de vrouwen, En met een rijck gefchenk zijn dienlt tc fullen looncn,
Wy
maenen even u, cn mcyncn dat de man Indien hy reden pleegt, de voogt , een rechte gier,
Niet meer, als eenig wijf, met woorden trouwen kan. Hoort al dc klaghten acn, maer achtle niet een fier.
Het is een vuylc iprcuckj'Met dochters moet men geven, Her ituk komt voor het recht, de fake won bcfehrevai,
Met foonen ttaet'ct vry, al is'er veel gefchreven; Dc vooght moet op een nicu cn blijck cn reden geven
Neen, rouwe gaften , neen : verftaet den rechten gront, Van zijn geheel nclcyt ; het fchritt cn bact hem niet,
Dacr is geen cjuadc trou ontrent het goet verbont, Om dat de ganfclic Wet de llimmc wegen fiet.
Dacr is geen onderfcheyt van mannen ofte vrouwen 'tIs niet alleen gewclt dacr ïcmant wort gedwongen
Beloften maken fchult, en dienen onderhouwen, Met nielfen np dc keel; macrallc vreemde fprongen
Dusofjcman, ofmaeght, of ander macckfel zijt, Die lult of minne drijft, zijn even foo gclehat
Geef dat'cr is belooft, en op den rechten tijt. Als of een mnorder lclf ons op den bocfem kt.
Wanneer men oorlof neemt aen al de buy te-gaftcn Al waer dc lieftie grijpt, dacr zijn gcwille prangen
Dan is 't de juylte ilont om in de beurs te tallen Die als een tayc klis acn jonge finnen hangen,
Want als dc fpeelman fwijgt, en dat'er niemant lmgt, Dus, als de vrcct'c treft hem die een liet* verkiert,
Dan luyt'et bijfter wel, indien dc penningh klinckt. Soo lijt hy meerder lalt als die het lijf vcrlieil.
Het geit is ja verdient foo hacft de vrienden rcyfen Wat fa! een jong-gelél in dit geval verdrieten,
Dus wilt om dele tijt op uwen fwager pcyfen; Indien hy word geleyt door hoope van genieten?
Roept cerft het nieuwe pacr, en dan het nacfte bloet, Wat lijt een vryer niet als 't hem de vrijlïer geit?
En geeft de jonge liên liet tocgefcydc goet. Een wenek is hier een wet, een woort is ja gewelt.
Vcrmacntfc tot de tucht, cn leertfe goede wegen, lek bid u, lieve vrient, die v.iderloofe dieren
En,voot het woort,foo wenfehthaer Godes zegen.
lelie Moet leydtn tot de tucht, en na de reden ftieren,
Hy is in volle mact, hy is tc macl beleeft, Heb acht op 11 beroept, die nu dc vader zijt,
Die tonder morren looft, cn fondcr marren geeft. Heb acht op uwe jeugt, cn dat in ware vlijt t
Een woort noch tot den voogt,als uwewecfen trouwen. Ont pluvm mv nimmermeer uw tecre pimpel-meden,
Soo wil uw vreckc fucht met krachten wederhouwen, Want Godt boven al een wreker van de wcclênj
is"
En macck geen vuyl beding, en plttckt den vryer niet. met befchcyt uw weerde plichten doet,
Sict dat je
men vry genoegS in onfe tijden fiet.
Gelijck Niet om het vuyl gewin, macr in een rcyn gemoet.
Wat heb ick menigmael en op verfcheydc Itondcn Gy weder, foctc jeugt, tot rijpte nu gekomen,
Al grepen opgedacn, al rancken ondervonden, Die, als een vader fefts, hebt 'over al vernomen
Al lacgen aengemerkt ontrent de reync trou, In die het niet en was, zijt heulen , gelijck het dient,
Juyft dacr een giere voogt een macgt hefteden foti. En toont hem volle fucht , gelijck een ware vrient.
Men vint'cr overal die niet en fullen vrecfen En als het foo gebeurt, dat uwe rijpe 7,eden
Te taften in het goet van moederloofc weefen MifTchicn op haren tijt gelijtken dienft betreden,
En als haer onderwint dan op het eynde draeyt Soo quijt u voor den Heer ; gy weet hoe grooten baei
Soo ftacn dc faken Hecht, en over al bckaeyt. Dat van een trouwen voogt op teere wceten gaet.
Ick hcb'cr een gekent van defe loofe guyten, Nac vlijtig onderfoek , het maegfehap komt te lacmen
Die, als het tiou-befprck itont even om tc iluyten, Om op het tniubcfprcck een voet te mogen raemen,
Hier itclt men in beract, wat reden of geval
(a) Ptraiüifi ptcitnt
«iirtsi iojbki petlictniur
p, tmbimji , tjui ia irafl, — ..
Het in te brengen goet tc faemen mengen fal.
, » i.'i.ufj juLjriMÜi pirum au! nihil prtjt.
And. Oél t,t. i. cb[,r, 87 Een gunt'er acn de biuvt niet boven hacr juwcelcn,
Biiu Nisfadim ex fimenm fuprnnt » ƒƒ .'.!« Curit annma-.ii i-1
.','.!
, Een ander wil de vinlt ccnp^icng laeten deelen;
auid i-jtfijb [ila Met een man m ;h raen loven, met een Maeght
,
Voormy, wanneer ick weeg dc gronden defer (aecfcH) MM als ccn jnnggefcl hier over my volJoct
Soa ben" ick DM» geneygt om geen befpreck te maccken,
Of fchoon ick eenig ding tot meerder vrede fchrijf,
Noch wil ick d;it het goct in rechte vrylieyt blijf.
IA weet dat
Wanneer men luydcn
W
boo is dc dochter zijn, en oock het vryc
en geen acht dienIKg kt
«oet
Dat is het eerite recht , vermaert aen alle zijden, Op dat een jonge vrou, oock als het oualick drijven
faa
'
Gcprefen van het volck, gebruyekt in oudetijden, Mag blijven diefc was, cn in haer ccrlten üaet.
Wanneer de ronde jeugt trat in de weerde 'trou, Doch hier valt wederom geen Mén bcdcnckcn
:
tegen
Niet om het loofe geit , maer om een lieve vrou Dat nu geen tijt cn is met reden op te wegen,
Toen riep het bruylorts-volck,als tot een hoogen fegeh* Het raeckt een ander werek. Wel aen dan,foetc
luyt,
Nu heeft de jonge bruyt, met haren vrient gekregen keert weder daerje waert , en fpoct u naer
Gemeenfciiap in de forg, gemcenfehap in de luit,
de bruyt.
Ten is van heden nier, maer over dnyfent jaren
Gcmeenfchap in 'rgewoel, gerneenfehap jn de ruil, V\ anneer in rechte min
twee jonge lieden paren,
Gemeenfciiap in verlies, gerneenfehap in het winnen, Dat yder landtbegrijp gebruyekt een evgen
Gemcenfehap in het lijf, gemcenfehap in de finnen vond
, (jebruyekt een eygen merk , ontrent
het trouverbond
Gerneenfehap in vermack, gemcenfehap in dendnick, Hier ging men zijnen dorft uyt ccnen
beker laven,
Gerneenfehap in 'tgevaer, gemcenfehap in 't geluk, Als maegt en jonggefcl de rechterhanden
Gemeenfciiap over al. (V) dar zijn de rechte gronden
gaven ;
Dacr wei t een helle vonck gellagen
uyttc key
Waer op in ouden rijt de wijfc vaders Honden. U anneer een foeter vyer quam fijgen RuTchen bey.
En dus is't dat men noch in veel geweften doet, In Gnecken gaf men broot,
eer dat mén ging beloven,
Ahvacr het echte bond gaet op den ouden voet. {b) Gebroken door het fwtet en overmits
gekloven
Waerom is onfë kuft van dit gebmyck geweken? Dat greep het jonge pacr, een ieder at een ftuck
Hoe komt de ronde Zeeuw aen defe loote ftreken ? h.n ltrax cjuanj al het volck
, en bood de bruyt rtcluk
Waerom niet oock het goet gcdommclt onder een, och in een ander oort , wert even
bloct (Mtogeof
Daerhuys, en bed, en lijf, jac finnen, zijn gemeen? tn onder een gemengt, en over ham gefogeni
i
„:m:mr -
wT
alï afu d frifut Swtémm
,
;e!rv.,.t!„;:„ .A ulr.ivit.
w >um fi* 'iü
Mier waerom defen ring niet dacr het dient geileken;
£.n van een goct gebmyck moctwillcns
afgeweken?
&^tt>.T^.l^' •
'
reden,
" Die heeft een beter recht, voor al de klcync
tl Z T'rt*""™'" * frUuUrun^e fitivm, idem in leden,
Te
fff Utl firv^Xlf,Tm7m,^-
mq!4L '
V ^ Buavïl * diem
dragen dit klcynoot, een pant van ons gemoer,
Dat nu door enckcl pracht de voorlte vinger duet
"Ï1"*
ttl'^ÏTrtZ
*'*"&<"" «I «wfw-i Bénm, hu nMt communis Men hout dat even hier een ader is gelegen
Die met een fijne ili-ael komt in de borlf gelegen,
It ZZrn " "™ "", !
'!•» M««U W/4» tjl ,
l
En als'er eenigh dingh aen delen vinger
roert,
Dat wort van Honden aen het herte tocgevoett.
Quin S; Mariïalis
Dies als een jongh gefcl, met ibetc min bevangen,
alludit/""
TtPvrm mijet,, lllvam tstm „-
cc jllgl ct„f m Komt zijn gewenfehte trou aen delen vinger hangen,
Dat klopt als aen de bont, dat roert dc geeflen om,
<h) Apsd Gttmjntn
Udb, tL*«,
* ,
;;' *wcw«,, -
,
(
, •i efi tcfa Dat roept de ganfche lïcl tot haren bruydegom.
,.
Mr. (
Smirb. dt ji^ii,
Man and
,
En, fchoon oock rijper fucht gaet tot haer oude dagen,
iV ife o partners that
De rinck des niet te min, op hare plaets gedragen,
Sent boden alle tijt, fent poften aen de ziel,
" fJSlh dot.
n. dt lufiii. Op datfc nimmermeer in qnade polén viel.
Noch overtreft de pracht uyt fotte waen gedreven,
Die heeft dc trou vcrplactft, en aen het oogh gegevenj
Want, iict ! in onfe tijt dc Wijfer
draegt het gout,
Dies is (gelijck het fchijnt
) het lijf alleen getrout.
mum JlJcK Waerom is dit gebruyek, een fporc tot de feden
,
Waerom is dit gebmyck gebannen
uyt de Heden?
W UMmt Grilt
Wel, foojc niet te nieuw, of niet te los en ziit,
Soo dracght het trou-gemerek gelijck in ouden tijt.
*EmU b*k C ntf„u
biet dacr een jonge macght bchoorlijck opgedragen
!
tmlib. ï. c»f. s- OU Aen haer befcheyden deel, met wille van dc magen,
Üfa» top. 10. PHyl. En ouders rijp beleyt. het dacr.' een rechten voet,
Hoe dat een jonge bruyt een vrouwe worden moet.
t. xyr. TjUtvk. cal. AmU.
vid, Altxtnd. ai Altxawl.gtnUl.
m De lnoodc hnckerny van heymelijck beloven
Rijd uyt ecu geyle borlt, als uyt een hecten oven,
'tls menigmael gemerkt,
ten detlght gcmeynlijk niet
Wat uyt de domme jeugt, cn fondcr ract gefcliiet. (<)
***** h. dtpudici,.
(e) Siet list plackiet van Kcyfei Kard V an den laro i sao.in dewoor-
n er tuil*» den, kmtnicmmUikMfKarintyndi.
Oo2 Wy
*9° B R U
#W:is nu te macl gercet tot zcylcn over zee,
Wy van te fpreken,
zijn hier niet gefint in "tbrecdc
Na eenigh ricckend land, ot'tot een guldc ree.
Of tot ccn lang vcrhael hier over uyt ic breken,
Sijn vader was geruit een ruvmc tijt geleden,
Een facckc niet tc min is weert tc fijn bedacht,
Sijn moeder naderhant den c'ygcn pad getreden.
En dient hier voor de jcugt tot leerc bygebraeht.
Een ruller, Tonder uyil in hacr frillche jcugt,
mocdigh Edelman (#), die op de Franiche kuiten
r,
Een
gedrcyght een vlotc toe te ruiten
Was hem de mcelte forg, was hem de meellc vrcugt,
"H*d langen tijt
Hy fchcen voor zijn vertreck haer op te willen dragen Hv gact hacr fachtjens aen, en (lelt hem om te vragen,
Of acn een trouwen vrient, of iemant van de magen, Othaerhet engclcliip, ofhaerde rtuerc vlagen,
Op dat het teerc pant daer moghte zijn bewaert, Of hacr de vijfc reuck , of harde fpijfc quelt,
Terwijl hy met de vloot de wecrclt ommevaert. Of waerom datfe braeckt of aen dc leden fwelt,
Sy in het tegendeel feyt niet tc konncn leven, Rofettc wert beHacn; nu liet men haer bcllervcn,
Indien hy fich alleen gact op dc reyfe geven ; Nu blofen als ccn kricck; hy vracght'et andcrwerven ;
Wil daerom nevens hem gacn dolen over al, Sy, die het ongeval niet langer heelen kan,
Waer hem dc gncdc Godt ter zee gclcydcn lal. Scyr. datfe fwanger gaet, macr by een echten man.
Dc broeder evenwel en wil het niet gehcrigen, Hy,'om het rechte klocn van defen dract te krijgen,
Macrfocekthct vreemt bciluyt haer uyt'ct hooft tc bren- En geeft haer anders niet, als kocck cn Ibctc vijgen,
Hy dreygt hacr met de zee, en alderlcy gevaer (genj Houdt alle klachten in, cn itclt hem wonder koel,
Dat uyt de lange rcys mogt komen over hacr. Op datfe fonder fchroom fou melden haren boel.
En des al niet tc min hy k.infc niet bclefen, Rofettc, mids dc facck wort fachtjens opgenomen,
Du*, als het immers fchijnt alfoo tc moeten welen, Verhoopt in korr.cn tijt tot haren wenfeh tc komen;
Sqo voegt hy tot dc vloot al wat hacr op den tocht Dus lprcecktfe lulligh uyt, cn met ccn vollen mont,
Of dienltigh tot vermacck, of noodigh weien mocht. Wie in hacr jcugdigh hert lbo diep ^cwortclt ilont.
Soo haeft dc goede wint hacr vatl begint tc (lellen, Hacr broeder treurtenfwijgt. De fchcpcnondcrtulfchen
En wacyt ronde zcylcn fwcllcn:
te zeewaerts in, dc Gacn focken verlenen drank , om haren dorft tc bh.fTchoii
Een onvertfaegde jeught, en menigh edelman En, na ccn klacre lucht, ontdccken feker lant
Geeft uyt ccn moedigh hert fich willens in den ban. Met aerdigh boom-gewas verciert acn alle kant.
Daer drijft dc iloutc vloot, van boven dicke woleken , Een ieder is vcrblijt, en, moede van dc baren,
Van onder harde vloct, cn grondeloofe Icolcken, Gact Hellen zijnen loop om n,t de kuil tc varen;
En des al niet tc min , ccn fricl, een feldlïicm vier, Matroos is in de weer, cn foeckt den ccrllcn dagfi
RijH midden uyt den llroom , cn treft het jonge dier. Wat dat'cr voor een volck het landt bewoonen rmgh :
Een van de friftc jeught macckt door bcdecktc lonckcn, Men vint geen menfehen werek , macr niet als wildedicren
Door brieven, fl.il gelpreckjcn duyfent minne-voncken Die Hout en fonder angtl ontrent den oever fwieren,
Dat hy de belle placts in hare gunde wint, En woelen over hoop. men tijt' er op dc jaght,
Dat hy dc meellc gunll in haten bocfem vint. Dies wort'cr menigh wildt dc fchippers toegebragr.
Noch is'ct niet genoegh, hy wectfe daer cn boven, Te midden in het wout zijn klare water-beken,
Door fonderlingh beleyt, hem trou tc doen belovenj Die van het hooge landt tot in dc dalen leken,
En onder delen 1'd.ijn ( gelijck het vee'tijts gaet Daer gacn dc gaften heen, cn vollen menigh vat
Soo glijt dc lofTe jeught m noch een ander cjuact. Met fruyt, cn aert -gewas, en met het vcrlche nat.
Dc maen heeft haren loop nu drymael om gereden, Rofettc boven al, ganlch moede van de llroomcn,
Sict daer ccn vremt gcfwcl acn b'are tccre leden Gaet nemen hacr vermacck ontrent de groene boomen,
j
Sy die voor dcfen was fris, lulligh, gau, cn knaps, hant,
Verkiert een gave fchors, cn fchrijft met cyger
Is flacuw, en byilcr mceps, cn uyturmaten
quaps; In fpijt va n die het fpijt , Rofettc mint Galant
Sy geeuwt, cn i"pickt,en fpout,oock"aen den dis gcleten, Galant in tegendeel brengt fich cn hacr te famen,
Daer ine dickmacl flaeu, cn dickmacl Ibndcr eten En mackt een mcngel-moes van twee verfcheyde namen,
Dc Ridder, die het oogh heeft ccuwigh over hacr En fnijr'et over al; lbo dat het groene wout
Won, ick cn weet niet wat, wortalle dingh gewaer. Veel ilrcken van dc jeught, vcclininne-tccckens hout.
{i) Siet drie gdihiedeniiïe voor w.icrjciiri- vcihaelt by Sirnon Cou- Ctmjigmm vaat , Ski frtrtxit mm 'mt cutyam. Yi'l-
lirt. Jluc Itiflei'ti jJmintlti ils ncjlrc lnr.fi :it, up. j. dt> aJjtClisnt
dtirejtii griijvimnu pimïti.
, ,, ,
, ,, , , , , .:, ,
B R u 2ot
Is al genoeg gemak, men gaet'cr iich bercyden Hangt die mijn hert bcfit te midden
't
van het landt tc fchcyden; acn de ree
(j m uyt de veriche lucht, en Kn lmackt het tecre fchaep by ftucken in «L
varen nae het boort, dc
als het jonge paer fou De *
Maer doot is geen verdriet, ick kanfe jae verachten
Soo treet de Ridder toe, en fpreckt een heftig woort; Maer feecker van de door den ilag alleen te
on Se a^> "' cr n cn Joot tc komen, wachten '
En pijnt u» i ' * c' ' Ach dat is 't dat de fiel in heliche pijnen
!
ftort
magt heden afgenomen, Nu doot my, wie het luit , en maeckt dc pijnc
lek hebbe deïc
li
kort
Mijnfchip is u ontfeyt; en gy misbruyekte maegt, Macrhoe,klcynmoedighcrt,waertoeufwaer bedroeven 3
ontijdig hebt gewaegt,
Die uwen hoogrten fchat Mijn broeder is gegaen, maer Hechts om my tc
uwen pol gact in de groene dalen proeven.
Gaet vry met En niet tot ons bederf'; mijn broeder is gegaen,
bedrijf op alle boomen malen,
Gaet yry uw ilim Niet ?.ls in ware daet, maer uyt een loofe waen
vonnis is gevelt gy lult van nu voortaen
:
Uw :
Mijn broeder heeft van outs en van zijn eerile
Hier foecken uw vermaeck , hier eeuwig dooien gaen; My veel tc goeden hert en gunite toegedragen,dagen
fijt uyt domme
lult , en tegen alle reden Hy is van lachten aert, en van een edel bloct,
Gy
op eygen ract in dit bejag getreden, Dat aen een fwacke vrou geen fmaet of hinder
Gv fijt
doet;
Voltreckt het nu alleen, en ocftènt uw geduk, Hy lal noch eens het roer naer onfe ftranden wenden,
En fiet hoe gy voortaen uw faecken redden fult. Ohemant met dc boot hier aen den oever fenden,
zijn ; hier mcugdy ganfehc nag- Ey
Hier moet u woonplacts keer dan,
broeder keer, ey keer naer defe kaft,
Veriliiten in de vreugt van dwafe minneklagten ; (ten VVy zijn genoeg geitraft voor onfe
domme luit.
Gaet boet uw kriele lull in dit onccrlijck fpel, IJus Itaet de jonge vrou,
met twijffel ingenomen,
Enmaeckt'ctfooje meugt , envaertvoor eeuwig wel. En ilar-ooght op de vloot, nu fchijnfer
iet tc komen
Soo haeil zijn reden end,hy doet hun wapens langen, Dat op het water fweeft, en naer den
oever fchict,
Hy geeft hun jagers tuyg, om alle wilt tc vangen, Maer, na een langh gedult, cylaccn!
weder niet.
Musketten, vogclroers, kruyt, lonten, hagel, loot, De droeve nacht genacckr , de fchepen
zijn verdwenen
;
En ander klcyn bcflag, tot voorniet van den noot. Daer is
g cen hope meer, hier bact noch angiïigh
ftenen,
Strax roeyt daer op het volck tot aen de groot fchepen, Noch kn/chen, feyt Galant; hy grijpt een ilale
bijl
En geeft den boot een touw om nae te mogen Hepen j ü-n geeft hem ra het bos; en kapt een
lange wijl
Straks vallen op een ry de feylen van de ree De vrou, terwijl dc man is bclich in het hacken,
Straks is de ganfehc vloot te midden in de zee. Komt mede tot het werek en raept de groene tacken ,
Daer (het het jonge paer verhart gelijck de keven, En fleeptle daer het dient, en timmert in het fimt,
Vol druck , en evenwel niet magtigh om te fenreyen Hacr eerite mceitcrituck , een groene ledekant
Niet magtig om een woort tc brengen uyt den mont, Daer leyt het lieve paer^ nïct^onderêroo'tTfome.i
En echter door het leet tot ra de üel gewont. Gedoocken in het loof tot <\m rooden „«JL
mr aenn den morgen m
,,'t En is maer klcyn verdriet , dat met geduerig klagen Rofctte roept om hulp, Rofctte leyt en beeft.
„Weet iemant,dic het hoort, fijn fmerte voor tc dragen; Oock van het minftc blat, dat in de boflèn fweeft
„Gemeene droefheyt kermt, maer al te diepen leer boo de fonnc
haeft rijft, ftraksweder aen het houwen,
„En viot geen open mont, geen tucht of tranen meer. btraks alle ding bereyt om daer een huys te bouwen,
Nae dat de koude fchrick een weynig is gewcecken, Een huys van lichte ftof, gelijk een herder ftck
Beginnen aen de yrou de tranen uyt tc breccken Die met het witte vee gaet dooien op het velt.
Sy geeft haer aen de zee , fy mackt een hoog geklag, Gelijck het eerfte paer, uyt Eden weggedreven
Sy roept haer broeder acn al watfc roepen mag. Moeil: fonder huys kateyl fich in den huysraet
geven
Och broeder, om dc borft by my en u gefogen, Moert miflen fijn gcluck , moeft müTen fijnen Godt,'
Ocfi wort doch nu ecnmael in mijn verdriet bewogen, Mocft braeden fonder fpit, en fieden fonder pot:
Of, foo het u belieft dat ick verloren blijf, Soo is haer ganfeh gcftel , de kamers fonder fetel
Soo ncygt tog eens het oog ontrent een Iwanger lijf. De koetfen fonder bed de keucken fonder ketel,
,
Heb ïck den doot verdient door onvoorfichtig mallen, De deuren fonder (lot, de folders fonder balck,
Ey laet het kleyne fchaep niet in dc ftraffc vallen, Dc vloeren fonder ftcen, dc mueren fonder kalck.
Doot geen onnoofe! kint, geen ongeboren draght, Den honger niet te min ontiluyt haer jonge magen,
Die niemant eenig leet oyt toe en heeft gebraght. Des tijt Galant te werek, en ftelt hem
Sier! als een
om tc jagen
iwanger wijfheeft eenig quaet bedreven, Hy fchict, en waer hy komt, hy treft gewenite kans,
Dm hacr naer rechten maeckt onweerdig om tc leven; Hier eenigh vluchtigh hart, en daer een wilde gans;
Sy wort noch evenwel niet tot de doot gclcyt
Al wat het bos bewoont blijft fitten fonder fchricken,
Tot fich het teer gewas van haere leden fcheyt. Of fchoon hy met het roer 'daer op beftaet te micken,
k Eneylch gcen langen rijt van fes of leven jaren, Het wilt is met dc pijl, of van het loot gefchent,
JVlaer flechs
Had
een korte wijl om in verdriet tc baren, Om dat'ct noch dc lift der menfehen niet en kent.
ick het foete dier maer eenmael op den fchoot, Hy komt dan met de vangft op zijnen hals geladen,
Ick gacve met'cr daet
willig acn den doot my En wou, indien hy mocht , zi jn" hollen buyk verfadenj
ck gaeve, naer
het viel, mijn leven uyt te bluiTen, Rofctte fchort haer op, cn dient hem tot gcrijf
«üien ick maer een rcys
mijn vrucht en mochte kuiTcn, Als vrou, als kamermaegt, als koek, als vuyl jongwijf,
t-n, foo men dan het kint niet vaderloos en liet, Als ick en weet niet wat , haer jofferlijcke leden,
,
ct
g in gmy foo het moght,'k cnvoclde geen verdriet. Die noyt het minile werek het ganfehc jaer en deden
Joch foo rek ,
gecnen trooit hier over kan verwerven, Die paffen op den dienft, die moeten uyt de mou,
L:ict menfehen evenwel vm menfehen
rummfl van m^nC-h^n handen a^.>» n
kinH,.n fterve. Die worden vet en vuyl ontrent een fwarte fehou.
^rom valt harder itrafop ons onnoofcl bloct Dit gact noch foo het mag, maer na de negen maenen
Als oock het
fpitfc recht aen rouwe boeven doet ? Vermeerdert haer verdriet en vordert nieuwe tranen:
vaerom word'
ick gelet als fpijfe voor de beeren? Rofette wert gequelt met koorts en droeve fucht
^omlai cenigh beeft mijn weerden man verteeren? En, naer het diepite leet, fiet daer een kleyne vrucht,
'yaerom ons alle
bey? en even dat'er reit Gcen vroevrou, geen behulp, geen vrienden, geen geburen;
. " fic pen tot behoef van zijnen wreeden neft ? Geen voor-raet voor het kint , geen windels ofte lueren,
arrnm r..i > J - .. _ .. .
aeroni i
Mf™ten in doch
fal
een fwiin met vrcclcliicke tanden Geenwicg,gecnbakermat,gcenkmyt,gecnkindei-wijn,
het tot acn de teere banden lijf, Niet dat het kraem gelïjckt, als Hechts alleen de pijn,
,' °P m 'jn lieve vrucht (cllcndigh fchcpfcl) ruft,
!
Hoe itaet Galant verilclt hy weet niet wat tc maeckén
P '
' -
even daer i zi i" onveriade luit ? Noch wat'cr dient gemijdt, noch wat hy moet genaken,
Doet KC ,
J acr
vry een
n:ilclli
P s gebruyc'k ,ten ialmy niet verdrictcnj Hy is gcweldigh bangh, nu kout, dan weder heet,
vmnigh loot "in defen boeien ichictcn En fchier uyt ieder hair ontitact een druppel fweet
Oo j Noch
ijji B R U Y T.
doet hacre jcugt vertecren, Haer ftclle buyten raet, hacr (helle tot de min;
Van wortels cn van kruyt
En al het log vergacn'; lbo dat het tecre kint O dat dc ibete jcugt haer leere wederhouwen
!
Niet als een dickc lugt in haerc borften vint. Van fonder vrienden-raet op cygen-fin tc trouwen,
Al weder nicu verdriet, het wigt begint tc quijncn, En dat om mijn verdriet; ö! dat dc Ibete jeugt
Gclijck men menigmael een lampc ziet verdwijnen Haer wachrc van dc tuft* en fchickc tol de deugt.
Als hacr het vet ontbrceckt. de flaep , de lange flacp,
Eylacs! het klcyn vermaeck is in der hacll verdwenen,
Komt uyt hacr duyitcr hol, cn treft het jonge fchacp, Kn wat'cr naemacls volgt is leet cn droevig Menen,
Dc vader, "fchoon bedroeft en acn het hert gctlagcn, Soo dracyt het los geval zijn ongclladig wiel
Meer als zijn kranckc fiel kan in den bocfem dragen, „ Wat acn het vleelch bch'acgt , is pijne voor de ziel.
Toont echter kloeken moet , ook midden in den roti Dus gact dc di'ocvc vrou bynaclt geheclc dagen
En fprecckt gelijk een held, cn trooit de fwacke vrou Nu in het dichte bos, dan aen den oever klagen,
Maer al hacr droef geklag en doet geen ander vrugt,
Macr, liet! wanneer het vycr in-engte wert gedrongen,
Soo komi'ct naderhant tc fclder uytgclbrongcn, Als dat een holle rots hacr fomtijts regen-fucht.
F.n 1'cheuct al wat'et racckt ; Galant is al tc teer, Sict dacr een eenig menfeh in dele wodte kuilen!
Galant die gccft'et op, Galant en is niet meer, Sict daer, verblinde jeugt, wat uwe domme lullen
Galant die won: een lijek. wat konlt,of klncckc vonden, Verwecken voor gevaer; wat lierdes bitter foet
W:\tfchildcr, of pinceel, wat pennen, ofte monden Al vreemde llagen brengt, en droeve Heken doet.
Sijn magtig, nacr den cvfcli te brengen acn den dag Rofctte nu bedaert, cn naerder tot dc reden,
Wat druck Rofctte fchept uyt delen donderdag; Vcrfocyt haer lotte dact, en offert hacr gebeden,
Sy noemt den hemel wrect, ly roept dat hare plagen Bidt Godt in aller crnll , indien het wefen mag , (Idag.
Gaen boven alle maet, cn niet en zijn tc dragen, Dat eenmacl noch een menich mag hooren haerge-
Ick hebbc mijnen Godt voor hart en wrect gclcholden
-
Sy moet, ellendig wijf! met eygen handen delven. Sicn rucken overdwers, lïen drayen om end om j
Sy vrecfl: het doodc rif, maer overwint hacr fclvcn. Dat was de lelie lande van mijnen bruydegom.
Sv necmt'ct in den arm , fy flicrt'ct met'cr hant, Dc mont, de foctc mont-, die met een aerdig jocken
Sy kuil het noch ccnmacl, cn gracft'ct in het fant. My voortijts was gewoon tot lachen uyt te locken,
Vacrwcl, mijn ander lek , mijn lief, mijn uytverkoren, Is my een fchrick gcwccll. ó wat een vreemt geluyt
Mijn trooll,mijnccnig hcyl;och waer ick noyt geboren, Hy ichoof tot acn het oir, cn blies het leven uyt.
Och had ick noyt gclceft, och waer ick noyt getrout! Het lijf, het kloeck geitel, dat met gcllrcckte leden
Soo waer ick niet alleen ïn dit verdrietig wout. Qiiam Itacgen onvermoeyt tot mijnen dicnll getreden-
Wie lid ick tot behulp in delen noot gebruyeken? Heeft my het drocfite werek ten lellen acngcbr.ighi
Wie fal mijn open mont, wie fal mijn oogen luyeken? Dat oyt ellendig menich voor delen heeft bcdaclir.
Wie fal, wanneer ick llerf, acn my ramplalig wijf, Ach ! die geboren fehcen om mijnen gecll tc laven,
Wie een wcynig llofs my ilrooyen op het lijf?
fal Mocil ick ellendig wijf met eygen hant begraven;
Wie op mijn vci lcheyd met ongeveynfde tranen
fal Dcnck wat een droeve kou my op dc leden quam,
My trooitcn in der noot, en tot gcdult vermanen? Als ick in defen arm fijn koude leden nam ,
Wie, als mijn koude tong dc Ipraecke wert belet, Sijn koude leden droeg,' fijn koude leden kuttc,
Wie lal mijnen trooilbciluytcn mijn gebedt ?
tot Sijn koude leden groef ach! hy is in de rulle,
Och ! niet een cenig menich alleen dc fchorre meeuwen
: En wacht op fijnen Godt. mucr ick, cylacen,ick
Die fullen om het lijek geduerig komen fchreeuwen, Ben in geducrig leet, cn in geltacgc fchrick.
Enpijpen hacien lang; die lullen onder een Nu Godt heeft my gewont ; hy kan my weder heek
Sicn voeden met het vlccfch en fpringen op het been. Hy fal my, nacr het qu.iet, het goede mcdcdcclen ;
Of, als dc (lucre zee fal langs hoe hoogcr woelen, Hy lcyt tot in het graf, tot aen dc blcecke doot;
Dan fal mhTchien dc ilroom my van den oever fpoclcn, Macr, die op hem bctrout , die lcyt hy uytter noot
Mydrijven ïn het diep, my jacgen over al, Dus gact de jonge vrou met onvermocyde Ichrcdcn
Soo dat ick in de ruil geen rulle vinden ial. Geducrig op den duyn of acn den oever treden.
lek ben, tot mijn verderf, als balling bier gebleven, haer menigmael ontrent een hooge klip,
Of vint
Een balling nae de doot, een balling in het leven, Op hope datfe mogt vernemen ccnig fehip-
Ick ben ( dat ieder een acht voor de meell ftraf GodthcetVerfoobclHcrt, dat, na een angllig pcylen,
Ick ben, oock na de doot , een balling van het graf. Niet verre van dc (trant twee fchepen komen feylcnj
Men fcyt, dat in het wout zijn duyfcnt vreemde dieren, De Franfchc Iclvfchilt, die in dc vlaggen ilact,
En leeuwen bijllcr wrect, en ongetemde iticrcnj Maeckt dat dc fwacke vrou tot aen het water fiacC ^, p .
P , :: , , : , , , j
B R ü T.
*93
in het diepe
rent fy maeckt een feltfaera baken, Dit wort, oock hedenfdaegs, ge ricn
Tot aen al e kamen i
opper-klcct, nu van een linne-bkenj Dat niet als diamant en fchuert de diamanten
Nu van haer
zijn bewceght i de boot rocyt na de wal, En
dat noyt dit juweel tot rechte
Dc (chippers glans en raeckt,
Daer hoort het Franfche volck hacr drocvigh ongeval. Dat niet met dit juweel is glad en gaaf
gemaeckt.
verhael, verfoeyt die felle nepen, Hier uyt foo magh 'het fijn dat veeltijts defe
Matroos, uyt dit lteenen
Ontfanst de fwacke
vrou , en voert haer aen de fchepen; Sijn gaven voor de bruyt, wanneer'r dc vryers meenenj
het volck van cerfteu aen gefeyt,
Daer wort hacr van Niet beters, jonge vrou, en ciert den echten bant,
dat haer broeder fterf,
en waer het lïchaem leyt. Als dat ghy leeren mcugbt van eenen diamant.
Hoe
en door bequame winden
Dc vloot doet haren loop, Siet! die een weerden vrient wil tot de liefde trecken,
Franfche kuit te vinden
Weet in een korten tijt de Die pooge fijn gemoet tot liefde op te wecken:
Rofettc gaet te land,
en danckt den goeden Godt, Licft uyt een volle fucbt, die tracht te fijn gemint
Woont in haer vaders erf, en op haer broeders ilot.
j
Niet dat de liefde meer als valte liefde biiit. (a)
fy naderhant tor eere wert verheven,
Doch, fchoon
En dati'e ruym genoegh magh in dc werek leven,
K O R A E L.
Des echter niet temin lbo is de jonge vrou
Niet lbo gelijck le was, niet alfie wefen fou TTEt Iieffelick korael, een draght van jonge dieren,
Daer is, k'en weet niet wat, een ongevoeligh wefen, CV n VOOr ^ e bruyx. een regel van manieren,
vir
Daer is een domme fucht in haer gelaet te leien Want 'rfiet als defe plant' in diepe kreken walt,
!
Geen luft, geen foete min die haer het herte wint, Dan ïfle duyfter-grocn, en van een weecken balt:
Sy leefde fonder lief, en llerref ("onder kint. Maer cenmael uyt den gront,en van de (teel gefcheyden.
Laet diteen fpiegel zijn voor onbedachte finnen, boo gaet de ganlche fchors haer anders toebercyden,
Die buyten vrienden raet, haer (tellen om te minnen; Want 'tgeen was fonder glans, en uytermaten facht,
Men hout dat felden maegt in rechte vreugde leeft Wort tot een fchooneverw, cn valte ftof gebraght.
Die, uyt een luchten fin, haer trou vcrnuackclt heeft. Des kan het nieu juweel veel onecmackcQ helw
pnriTfr menfeh
C:=i-!«1< fïrfi ecnig
„Sietl'alsfich mcn!(?h laet tot
tor d(' lnfh'n drijven,.
dc luiten Hl-iWpt». Het m-iplri- „„„
Mfi- maekt °
een valte maeg, en weet het 11
..
< . t
bloet'te ltelpen,
„De korte vreugt verdwijnt; haer vuyle fmettcnblijven; Het ltijft het fwacke breyn, en zijnen kouden vloet,
„ Maer krijgt' cr iemant lof, door fweeten ilrenge pijn, En is noch boven al de jonge
kinders goet.
„De moeyten neemt een end', dcloffal eeuwig zijn. Hoor, vrylter, teer gewas ; die eertijts waert verholen
Nu weder tot de bruyt. Ontrent dc bruylofts-dagen Ol m uw ouders huys, of in de Franfche fcholen,
Soo doet de bruydegom aen zijn geminde dragen Naerdicn gy door den man komt in het open licht,
Gcfmijde voor den arm, en edel halsci Soo toon nu beter glans, in defen nieuwen plicht.
Wclnaerhctoutgcbruyk, maer dikmael fondermact. Ghy waert van weeken aert, en tanger in de leden
Leert,eerwy vorder gaen, leert eenmael jonge luyden, Ghy waert van rauwe ftof, en groen in uwe feden
,
Leert al het mooyc tuvg tot goede leden duyden ; Ghy lacgt , als in de nacht, (til duyftcr, fonder
,
Daer is niet een juweel , dat u de bruyloft geeft Geweldigh onbewult, in velen önbcquaem:
Dat niet tot uwe leer een foet bedencken heeft. Koom nicu-geplukte fpruyt, verandert uw manieren,
Wees heyliaem in den mdnt, leer fwacke linnen vieren,
DIAMANT. Wees eerbacr van gelaet, van tong cn herte kuys,
Een troolt voor uwen man, een moeder voor het huys,
LAet ons het ganfclie kracm cens naerder overmerken
Het
Wel
fal miftchien de bruyt ten
aen, het eerlte ftuck
goede konnen Herken P E R E L
, het groote bruylofts-pant,
Dat meelt over een helle diamant.
onder uw juweelen
is al
INdienghy, boven dit, vint
Wat leyt ons dit juweel? het is van outs te lefen, Des ocltcrs reyn gewas , dat kan u mededeelen
En 'twort oock heden felfs gelooft allbo te wefen, Niet zijnen glans alleen, tot lult van uw geficht,
Dat hier noch hecte vlam, noch yfer hinder doet,
Maer wijlt de maegden aen de rechte vrouwe-plicht.
En even dat de lleen ontlaet in bocken-bloet.
Daer koomt een foete glans uyt dit juweel gefchoten,
Het weerde trou-verbont, dat niet en is te breken,
Soo langh geen amper nat daer op en wort gegoten
Wort met den diamant te rechte vergeleken.
Maer koomt'er eenigh fuer dat aen de percl bijt,
Wel aen dan, jonge bruyt, cn wie te famen paert, Soo gaet het fchoon juweel zijn eerlte luyller quijt.
Mijdt alle (lim bejagh cn vuylcn boeken aert.
Niet voor bet reyne bed, niet voor het wcttïgh trouwen.
Indien uw lolTc jcuglit
wil elders henen dwalen, Niet fchoondcr in het oogh, niet boven echte vrouwen:
Soo laet uw fedighoogh in haelten nederdalen Maer door een wrangen aert verdwijnt de fchonc glans,
Ontrent dit reyn kleynoot , en feg in uw gemoet, Een wijf van ftueren aert een plage voor de mans.
Van hier onaerdigh (lym , vergiftig bocken-bloet,
Var, hier verkeerde
Wilt over onlè trou
lult:die niet als lhoodc vlecken R U B Y N.
cn onfc fielc trecken j
Door u wort echte vreugt verandert in verdriet;
INdiender ccnigh lid beladen met rubijnen
Van hier onguere fbgt, uw lugt en dient'er niet.
Laet oyt zijn edel root van uwen vinger fchijnen,
W weder, deftig man, belit uw jonge leden
Soo let op dele verw, bet is een cygen deught,
'n knyshcyt,
ware trou, in onbefmette feden Een cierfel voor de bruyt, een fchanfe voor de jeught.
verpant uw ganfehc min aen uwe bed-genoot,
Wat immer met befcheyt in vrouwen wort gcprclën
bint uw lolTc jcught alleen acn haren fchoot.
c n ckc
Dat is een fedigh oogh , een Uil, een eerbaer welen;
A J diamant,' een princc van dc ringen, Een fegel van de tucht, een onverbroken bant,
JL uyck,cn hooft-juwccl van alle ichoone dingen, Een legen uyt der aert de vrouwen ingeplant.
Wcrt n den ouden tijt, en heden bygebraght,
1 ot kere
i
Men hout'et voor gewis dat midden in de baren
van gedult, en rechte mannc-kracht. Een vrouw, oock na de doot , haer eere kan bewaren %
v pnnccvan
het huys moet delen ltecn gelijcken, Want al waer fchaemte woont , fchoot , borft , en teerc
dacrom alle tijt in uwe feden blijeken mont,
('jodt geve wat'er
koomt geluck 'of tegenfpoet) Dat keert hem van het oogh, en geeft hem nadegront.
^"''^hjck
irloo gedult, een mannclijck gemoet.
Tt
het bocken-bloet, cn fijn verhole krachten, (a) Mhitndi fiJm ml amantts fuut adamamti
Solo adamantt polil duram adamanta Fabtr.
tcgens uw geloof, en boven uw gedachten
«bn.wil om dit gehcym niet treden in den ftrijt, Ouwen. lib. epigr. z,
(b) De CrieMche maegden begonnen eerll hare jai en te rekenen van
™ tegen
Noch t uw begrijp , noch voor den ouden' tijt. haren troudagh, als ofTe dan eerfl hadden beginnen te leven. Plutareh.
Maer
!9 4 ü
Maer 'tgunt was voor dc tucht en voor het huys be-
Maer komt' er eenigh. man met doodc leden fweven,
dacht,
Die plagh het ganlche lij acn yder bloot te geven i
fr"
Het dient u, jonge bruyt, het dient om uw gemoet 'Dc ware liefde woont oock daer men niet en geeft,
Te trecken uyt het Hof, en naer het hoogftc goet. De ware liefde blijft, oock daer men niet en heeft.
Hoort ecnmael foctc maeght , die niet en hebt tedcclen;
ESMERAUDE. Hoort vryilcr , niet geciert met hant en hals-juweelen,
Set maer in uw gemoet wat hier het gout beduyt,
oyt een jonge vrou een efmeraude dragen, En fict ,oock fonder mccr,ghy zijt een weerde bruyt.
MOght
Het dient haer tot behulp van luiten uyt te jagen ;
Het gout r een romp, en wat de lieden achten
ii
Men hout dat defe iteen in hondert ttuck'eti fplijt, Beltact in loffc waen, cn dingen fonder krachten,
Wanneer een geyle vrou haer eere niet en mijdt. Daer is een innigh merek , een nutter binne-keelt
Ghy laet het plompe lijf, dc kracht is in den geelt.
A G A E T H. Dus wie ghy wefen mcug'ht, en laet u niet gclultcn
Met al te grootcn kolt uw faecken uyt te ruiten;
recht gebruyekt den luyftcr van agathen Her trekt een vreemt gevolg, wanneer een moedig wijf
INdien men ,
Het fal het jonge paer tot vrede konnen baten; Hangt als een ganich bclterf aen haer uytwendigh lijf.
Men leert gevoegfaem zijn oock van een harden Heen, „Wicdruck, of te^cnlpoet, en alle quade vlagen
Uyt foo vcricheyde verw gedommelt onder een. „ Wil met een fedigh hert geducrigh tceren dragen,
„Die maccke dat de geelt hem Itcllc dele wet;
AMETHYST. „Een tafel niet te brect, een keucken niet tc vet,
„Katcylcn of keurlick boven maten,
niet tc veel,
iemant aen het lijf verciert met amcthyften „Een ldcet van goede Hof, niet prachtigh uytgcUten,
ISHet leert een jonge vrou haer dingen niet te quilten; „Geenhuys, ofhuysgefin, als tot een nut gebmyek,
Om dat zijn aerdig bleyck, dat naer het roode gact, „Geen vlcyeraen het oog, geen flave voor den buyk;
Vertoont gelijck een beclt van rechte middelmaet. „Een mont die lecker is, een borit tot pracht genegen,
Dan iemant ial milïchien uyt dit bcginfel meencn „Sijn kanckers in dc beurs, cn eters van den fcgen;
Als of ick bond dc dcught aen defe rijeke Heenen, „Want alsje nu cn dan in noot gedrongen zijt
En dat ick grote kolt of nut, of noodigh acht, „Soo vak'et dubbel hart te leven naer den rijt;
Op dat een jonge maegt ter eere fy gebracht. „ Maer die Iicmklcyn gewent ,al komt hylchoon te vallen;
Neen, jonge luyden, neen de deugt is niet te planten
: „Vim troolt in zijn gemoet, en laet de fpotters rallen i
Noch in het flickcrlpel van groote diamanten, „Geen dingh cn is hem nieu,als dat zijngrootbclLigh
Noch ïn het edel licht van perel of rubijn, „Is minder als het was, en lichter als het plagh.
De deugt heeft meerder glans daer geen juweelen zijn; „Men acht een man beleeft die ketens, peerlcn, ringen,
De deught haet allen pracht, men gaf in ouden tijden „En alle nieuwe ilof plaght in het huys tc bringen,
Maer ringen fonder fteen, en ront aen alle zijden, («) „ Ten dienltc van de pracht ; men acht een man beleeft
En even dit gefchenck na fijnen aert gcduydt „Die fonder cynde koopt, cn als geducrigh geeft;
Is nu tot goede leer, en dicnltigh voor dc bruyt. „ Maer 't is een beter vrient die met gegronde reden
Een ring van cnckel gout, Hecht, elfen, ongefchcyden ,,En door een fedig hert, cn met bajuamc feden,
Niet prachtig, niet verdeelt met Heenen tullchenbeyden, „ Het fwacke vrouwen breyn foo konltig heeft bewragt,
Roept als tot onfe bruyt , bewaert het weerde bondt „Dat fy een rijeken ltcen, maer als een Heen en acht.
Geduerigh even recht, geducrigh even rondt, „Dat fy het joftcr-tuygh en al de moye leuren,
Geducrigh fonder end. wie heeft'er niet gelefen „ Weet met een hoogh gemoet voor dat'et is tc keuren,
Dat ja een rond beworp heeft eertijts acngewefen „ Dat fy het ganfche kraem , en al het poppc-goct,
Iet, dat geducrigh blijft? en Het de ronden draet „ Kan Hellen uyt den fin Cn treden met dc voet.
Wort heden noch gebruykt ontrent den echten Haer, Is 'tnict een wonder ltuck? die niet cn kan vcrdr.igen,
Ick mcyn', op dcfen gront. laet op de flofte merken, Dc teerltc van den hoop, wil fonder fchricken wagen
Die fal ook onfe maeght in reyne feden itereken,
Mt « am dt vrnrJxn
Dewijl die nimmermeer door roeit en wort befmet; ( b ) 'lil MM tl mtnktn
dit IHW Wlltl n'njefl
v"'
Klierden gtgeren ni,i cm batr ep 11 pronken , Mor om dvfi <!*"
Het gout,alwort'et out, blijft echter even net, feilen foHttm "( gunt
fy in hit bnys wil.Un btvmren in
lotgijl/t"* ! " al,n -
Blijft echter even reyn; en zijn gefmijdigli buygcn Amulm uxori dacaiHr , 1
Kan even onfe vrouw ten vollen overtuygen 1 1. non arnatui graiia, fid ut cf^n-im ijm .imi trjnl. ^ixnm , ""!"*
ïirtutl. itt cuti* fim. 1. hhI/j memtra neraoi frater urntum d.&«*i«i
Dat fy van haren vrient het weerde pant ontfing q»tm ffsnfui epfignsrnjfit frenuio annuU.
Mits datfc buygcn fou gelijck als delen ring. (c)Timfurt Plinii firrrm anniilui fmi [emma ni [imfhcalrm
«VAÏ*'
Daer was geen ander gout aen hare ganfche leden, bat, ma„r!a ad nnJUunam ,}itlab*t , firma ad ui firfttu,lai<m.
Lyfr.
Als tlechs het ronde perek, haer dicniligh in de fedep, iratX dt Sf<m(. 1. 9. 33- "f. I.
B R U V T.
Dat iemant met dc priem, of ick cn weer nier wat, Hier raed >ck onfebruyt hacr nu
te willen mijden,
Haer drillen door het oir, cn macck een open gat. V an naer het woelle velt,
of in den duyn te rijden.
Is 'rnict ccn fclfacm ding? men quck zijn cygen handen, Van e ders, daer het valt, te komen'
Men overlail den arm met ongewoonc banden; op de 'boen
Van alderley gewoel, van tiyt ter
fceftc gaen
En, die van alle dwang was van te voren vry Dc bruyloft is een mart, daer
Begeert hacr, fonder noot, in ftacgc llavcniy. Komt tooncn voor het volck
ieder zijne *
rcemdc da£t ? men lact benaudc pran<*cn ig openbaren
Is "t met een \ Het belle van de kracm; daer licht ecu nieuwe
Ontrent het fwaeke lijf en teere leden hangen,
i
bruyc
Een ander bruyloft ïr kt, cn defc fceftc fluyt,
Men acht geen ongemak, Iracgt gewillig pijn, Gy hebt uw reync trou gegeven, uwen vrient
Wanneer het maer en dient om moy~gckIcct'te zij Leyt dan, toi zijnder ei een afgelbndert leven
Ey wacht u, j on g c vr(iu 5 dc leden in te binden, Onihout u van het volck , en hout de finnen
En met een nauwe pracm te woelen cn te winden, (Hl -,
De
Weemt fchriek in dit geva! is cnckcl onverfbnt,
elders, gragen hoop
, neemt elders gangen:
-
Hier dient niet meer
Nadien het ganfche werek is huyten alle fchant.
gevracgt , niet meer te y.ïjn gc- Wel lact dan, wie het wil, lact onbedachte
fogt, dwalen
Haer qucllen, ibndernoot, in dcfe vyfevalbn
Kaïphimdcnvandebanck^ü: vlees dat is verkogt. (c) Gy helt naer. uwen Godt
gewigtig Ihick j in dit
(a) WtLiir vmitrm! fy die KylirlMi met bjyvleihlin^e , nut
Wcl-docn, hoe dat het gaet , baert nimmer
°
m»^,
tritr^tn tnenjihc des her-
Gebcurt'et onder dies dat icmant uwe iinnen
V'jl,
s fiAtm ^/m m en JËÜm Tc voren heeft gepoogt met vryen in tc winnen,
diehjielhkhvie-"-' - -
Set delen uyt het hert, foo liaelb uw rCchtcrhant
Nu draegt van uwen vrient ccn naerdcr onderpant.
«S^'*^ Wacht u na delen tijt van out gevry te fpreken,
Of tot een hoogen lof van vryers uyt tc breken >
. liirntnl. PonUn. de ynor. cinjng. „ Een die tc grooten fecit van oude liefde maeckt
„ Wijft met den vinger aen dat fy dc nieuwe laeckr
i-lura liia
no/ir II timmaidtnt dor.it fmlUs, Daer was een fehoone kerek , niet verre buytcn Roomen,
Matrem dia i
tft una pudiitti*. Belommert nier de Ichafn groene myrteboomen i
^'^ZUS"yg '
° CHlil
'
•c , fnilttis
Dies als ccn rijpe macgt nu af begon tc keuren
1
!'"' v'J1 '"""""-!'"' net extellentm farmt net auri ffiin-
De grillen van dc jeugt, cn alle kintlèhc leuren,
dtoZ'lT , ,
V 3 '"
'
I"""""" ** fi*di»m hontft co- Soo quamfe beek , cn bragt haer befte•pop,
tot het
''1- vZ'T ' ,'.,
Macr des al niet tc min lbo fchuylt hier efter wat, Een beter fchildery, een nutter huys-juwec],
Dat voor een leerfacm hert is dienftig opgevat. Gy hebt een evgen perek, dacr uwe reync luiten
Gewis hy die de kerek hier voorraad dedc gronden, In ftillc moeten ltacn, in moeten blijven ruften,
Heeft evgen hert, en uyt de daet bevonden, vinden haer vermacek ; gy hebt een cygen perek,
En
in zijn
hcrtcluft, een cygen ooggemerek:
Een evgen
Dut jac een ander geelt moeit komen in de vrou,
Indicnfc nacr den eyfch wil komen in de trou. Dacr eyndigt uw bevang, daer zijn de leitc palen,
Sict ! als een adderilang door tecliucht acngcdrcvcn Dacr over uwe jcugt geen recht cn heeft te dwalen,
Wil met de zcclamprcy bacr om te paren geven, Geen reden hectt tc gacn. dus blijft in uwen ban,
Soo ipoetfe nacr de itrant, en poogt met alle kracht „Een eerbaer vrouwen hert en vat macr cencn man.
Te ruymcn hacren buvck van alle vuylc dracht, „Tc plegen echte min, cn by den man tc Gapen,
Van glibber gladde ilijm', van ongcfondc dampen, „En echter met dc luit naer vreemde luit tc gapen,
Van iehadelick vergil", van alle boolc rampen; „ Of door de tuft tc gacn tot ccnigh jong-gefel,
„Heeft, ick en weet niet wat, van innigh ovcrfpcl. ( a )
En, als het ihege dier fich wel grfuyvcrt vint,
Dan is'et dat'eteerft tija echte luit begint. Ghy dacrom, jonge vrou, wilt niet alleen dc leden,
ïs, 'tfy 'mannen ofte vrouwen, Macr oock het innigh hert acn uwen man belleden-,
Indien'cr icmant
Genegen in de tucht, en foo het dient, te trouwen, Want foo ghy geeft of gunft voor icmant open hout,
Die doe gelijck de flang, en Ichuymc zijn gemoet Soo heeft uw meefte vrient uw minftc deel getrout.
Van lult tot oude dracht, van alle dertel bloet. Vermijt des niet tc min u af te laten letten,
Indien een jonge vrou behoud in hare linnen Om door uw fchoone vcTw een vreemde luit tc wetten,
Ecn,dichacr domme jcugt ccnsfchecn tc willen minnen, 't En itaet geen echte vrou , geen jonge dochter vry,
Soo brengtle tot den man niet datfc brengen moet, In vreemder hant tc zijn, oock niet in fchildery.
Om datfe vreemde lucht in hacren bocfem voedt. Een praetje voor dc bruyt. Ick heb wel eer geleien
Is u dan ccnig beek gcfchildcrt naer het leven Iet dat tot uw bericht hier dient gclcyt tc weien-,
Door icmant van de jcugt, tot zijnder eer gegeven, Een man, dit van dc ltract nacr huys vertreeken foti,
Maeckt dat in haelten qujjt. gy hebt een cygen deel, Vernam een vreemden fnaeck ontrent zijn echte vrou,
Dacr ftont een Schilder by met handen vol pinccelen, Noyt heeft'er ccnig menfeh gedient tot ongemack,
En midden op dc vloer lag ketife van paneclen; Dat icmant vier oflicht acn zijnen heert ontftack.
De man, in dit bellag, Itaet lange tijt en pcyft, k'En weet ( begon dc man ) van afgunft of beni jden,
Wat hier de vijfc gricck, of wat de fchilder cyft. Ick weet dat uw bedrijf my niet cn itaet tc lijden;
Hier ging dc jonge wulp zijn tongc dus ontbinden, Sy, die ghy voor u liet, is mijn befchcyden deel,
Ick bidd' u, goede vrient, niet vreemt tc willen vinden Niet voor een dertel oogh , of ccnigh vreemt pinceel.
Dat hier, bencvenmy, ccn gccltig fchilder llact, Gaetvry, gaet uwes wecghs , gact elders henen rallen;
Het ftuck by ons beilacn en is geen booic daet. Voor u of tiws-gelijck en is hier niet te mallen;
Weet, dat ick bver lang uw vrouwe plag tc minnen, Ghy , die nn cyfcht het bcclt van dit mijn echte wijf,
Macr hebbc niet tc min h.icr geenhns konnen winnen; Moght, als' et u beviel , eens komen om het lijf.
En, mits het weerde pant niet meer cn is voor my, Dacr ging dc lincker heen met gramfchap acngcltckcn:
Soo doe ick macr een eylch van hare fchildery Macr leg, had oock de man gehjek om loo te iprckoii
Alleen om defe gunft ben ick hier ingekomen, Voor my, ickfcggeja, en nacr dat ick het vat,
En hebbe dci'cn vrient tot mijnen dicuft genomen. Soo pait op dit bejagh ccn harder woort als dat.
Die fal dc fchilder zijn van die ick heb gevriit En delen onverlet, en is'et gecnlins wonder,
'
Indien gy niet te wijs of niet tc vijs cn zijt. Indien dc goede man heeft even in 'tbyfondcr
Mijns oordeels, dit verfocck behoort tc zijn geleden Het onvoorlichrigh wijf ccn cygen les gedaen,
'
Ten fy in u dc nijt is meerder als dc reden; Om datfe delen eyfch ichcen toe te willen ftacn.
Men wect van overlang, hoe defe rancken ftrecken,
(0 Tl MkW tlhtfufpin, * m cre ,
Of om de vuylc lult van icmant op te wecken;
Cum prepria fuulmi cc jut xxert mmtiti
Hnnc uittil, tuit* Pbyllida mtntt ttnit. Of, foo tc vreeiën ftact, totnoch ccn llimmcr end,
Hcc juium leau , Cenfulii juni e? tqui ,
Acn menigh eerbaer hert noch heden onbekent.
Itptimi HffM dkiiii , Annt nethumt Soo
, ,; ,, ;; ,, ,
Niet meer" te fprakc (hen , noch voordcr guntte bicdcii j Het wijf doet over al, nacr dat dc man gebiedt;
Die vryheyt is gewcett, ly moet oofck even dan Want die eens vrouwe wort en is haer eygen nier
Niet gunlügh zijn haer ondertrouden man.
ai te 't Is anders met de bruyt; die heeft, op vatte
reden
Ontfermt een korte les, hier nut tc zijn geweten, Als noch de volle maght van hare tcerc leden,
De bruyt 10 haren tijt en moet geen vfyfter heten Ja moet hier wederftaert den wil van haren vrient,
En magh geen vrouwe zijn , Wie dat'cr ook gebiedt, Indien hy komen wil, dacr niet gekomen dient.
„De bruyt, een teer gewas, is kruyt cn rackt mynict. Om dan, tot meerder licht, een vallen peyl te fetten^
Gelijck het fchemer-Iicht j dat met bcdcckte ftralcn Hoe langh een jonge macght is buyten echte wetten,
Ontrent den dageract komt Cf der aerden dalen, Soo neemt van onlè pen een dvoevigh ongeval.
Geen nacht en is genaemt, geen dagh cn wort gefeyt, Dat aen de jonge bruyt haer palen wijfen lal.
Maer iet, dat by gevolgh ons tot den dage leyt, Een ruftigh jong-gefel geboren in dc landen,
Soo lhct'et met de bruyt. fy moet geen vrouwe wefen, Dacr ieder huysgclïn bclent in cyge ftranden,
Tot dat hacr guldc Ion is hoogcr opgcrefen ; Kreeg , nacr een lang gevry, de dochtervan de Schout,
Sy moet geen ftffle nacht, geen droeve vryfter zijn, En voer naer fcker dorp , om dacr tc zijn getrout.
Óm d*M korts verwacht een volle fonnc-tchijn. Soo hoeft de (helle fchuyt is aen het landt gedreven
Of, als een tri (Tc roos, die nieten is ontloken, Gact yder nacr de kerek, cn hooit den Tegen geven,
Van boven evenwel een wcynig uy tgebroken Daer pet dc jongeling , en bied zijn rechterbant
Toont aen den hovenier een aerdig purperroot, En krijgt in tegendeel een gunftig wederpant.
En hout des niet te min gefloten llaercn fchootj Dc Godsdicntt is gedaen, men gaet dc bruyt gclcvdcn
Soo dient, na mijn begrijp , lbo dient de bruyt tc leven: Om weder uyt de kerek , cn van het lant tê fchcyden,
Bciecftheyt (ónder meer, beloven fortder geven; Daer komt het ganfehc dorp gedrongen nae de fchuyt,
Niet al te (achten oir , niet al tc (bieren kop Tot fich de nieuwe man ging feiten by de bruyt.
Geen openbare roos, geen tbegcflotcn knop. Toen ging het feyltjen op. De jonge luyden fpelen,
Hoewel dan onfe macgt heek ccnig pant ontfangen Een deel verheugt dc bruyt, cn fingt met helle kelen,
En dat'er ringen felfs haer oirl de vingers hangen, Een deel fit in gCpeys, en rekent in den geeft,
Noch is dan evenwel hacr macgdclicke blom, Hoe menig foet gevry wil rijfen uyt dit fceft.
Niet in de vollen maght van haren Bruydcgom. (a) Soo doende raeckt de fchuyt tót midden in de baren,
Leer hier, belette macght, op vatte gronden weten, Daer is foo veel gefcylr, gclijck'er is te varen;
Wie vrou, en wie de bruyt met reden wort geheten; Maer tiet, dc gantche lucht verandert onder dies^
Op datje bv gevolgh hier nvt befiuytcn meught Dacr rijft ccn incllc wint, die bijftcr vinnig blic
Wie nu, wie naderhant heeft macht van uwe jcught. Die fchufclt in het want, cn doet het fcylt jetwellen
Is vry een wijt verlchil ra echten (tact te wefen , Die roert het water om , foo dat dc boorden hellen
,
Dacr? S cdlieT 'g acn daer fwapt het fchuytjen 01113 - Eylacs ! de macgde-palm, die by de jonge dieren
i-iJ^Ï
Jj'icr
'
de on e Lb"™yt
S
ö —
u / L met
lu ' haren bruydegom;
.I Tc famen is gebraght, om hare bruyt te eieren,
Da*
1
'u
1 >
n
ovcrrioo Pi daer gact'ct op ccn kermen, Dient tot een ander feeft, en wert daer allcgaer
Je viyer
hct on e
i g ™ck
fich voor de doot befchermen, Mer tranen cerft bèfproeyt , gevlochten om de baer.
met gewclt, de vryfter met gefchrey, Het dacht dc vrienden goet, dat bey dc doode lijven «
n CC S cwoclc '
Menro 1 " et°™
blijven alle bey. '
In eencn aerden hoop begraven fouden blijven
T
'iwe paer, nu van de doot bevochten
,
j En, waer'et mct'Ct lijck naer mijnen fin gegaen,
I
V r mcc den arm, cn over een gevlochten,
pnetlc van het
Dacr fou ccn klcyn gedicht ontrent den gravc ftaen.
bed , is hacre doot gemeen Hier leyt en man en -wijf begraven aen der beyden,
°r mengen in den lh Qom dc
fiden ondc] £en<
.
.
Op tenen dagb gepaert ; op eencn dagh gefebeyden
,
a m m Het water heeft de vreugt van hare
R $h\ V il
'Z°
Cai> ' nolls
b"f'
S'"> ™*:M
nï-ntendons que
mr di Bruyt. Bodïn. dc Ia
'belet,
feeft
Het aertrijck was beleeft , en werd baer bruylofts-bed.
ftancë. iLJ
>JW *
3
m
'
dtcijum'c/l t. n.fJt
la liauciie lolt
eend,
foubjetfcaii
ff dtmmjir. I. ta Her graf is nacuw gevult , men raeft'er om redcelen,
ff'di pcr^f' peut Ie fian'cé meme h r. Dc rouw en al de teelt verandert in krak eden;
""- e. di Ehifr
rÏH
ri de droift Civil ™~ Cai
1' i
&
v"««* Bal 1 ' - <** cy- '" ' " Dc vader van de bruyt , minlt foo het fcheen gegoet,
j. a ,
" ' VV' 2 C. de rafiH-vitg.cdaii 53
-
<f«.
Scyt, dat hy.voor ccn helft iri alles komen moet.
Pp 2. De
B ü
Dc vrienden van den man, hier tegen acn gedreven,
Gy hebt van heden af als pantfehap acn dc broytj
enmeynen tikt te geven; Macr noch geen volle magt'het pant tc winnen uyt.
Sijn anders van beroet,
Gy, die dit acht te deun,gac leeft dc Roomfcht wetten,
Een ieder drijft het zijn, als met «beek kracht,
En leert dat Kcyfers felfs op uwe faecken letten;
Soo dat het men gefchil wort aen het Hot gebraght
Wantfooccndertt-l quant fijncygen bruyt verkragt,ffl
Dacr gact'ct harder aen, het Hof belaft te fchnjvcn
llijven. Dacr is geen twijfel acn, hy won om hals gebragt..^)
Wat yder dicnitig acht om zijn geding te
Het macglchap van dc bruyt ieyt met een vollen
mom, Dacr was een out gebruyek in alle Joodlchc landen,
Dacwilkn,fondermeer,volmacckt het cchtebond. [*)
Wanneer een ]ongc maegt haer trouwe ging verpanden.
alk- landen, Dat jae dc lieve bruyt, oock van den cerlten aen,
Scyt, dat van ouden tijt naer recht van
Wert acn den jong-gefel ten vollen toegeftaen.
Twee herten eens gefint zijn valt in echte banden,
Scyt. dat de jonge bruyt, oock
midden in dc trou Hy moeit het weerde pant met alk vlijt bewaren,
En, door belette tucht, ter rechter ure fparen
Kan rijn, in volle dart, een maegt, en echte WWL{fl
te fchnjven Ter ceren van dc trou , hy moeit het weerde pant
Scyt, dat dit groote werek met toe en H
houden buytcn fchant.
Befittcn londer finaet, en
Aen, ick cn weet niet wat, het mengen van de lijven i
Sier, Jacob gaet alleen met Rachel aender hcyden,
Macr dat dc weerde trou haer gantlche volhcyt fier,
Wanneer een rcyne ficl hacr wederpacr geniet. (c) En drijft het jonge vee door alk groene wcyden,
hier geweldig tegen Sy bruyt, hy bruydegom; en des al niet te min
De Vader van den 'man is
En mcynt dat zijn gefpreck vry meer behoort te wegen, Hout alle tochten' op, hout alle luiten in;
Roept dat een jonge bruyt dien nacm geducrig houd En, na een lang geduk van leven gantiehc jaren,
Tot dat het lachte dons hacr nacrder heelt getrout. (d)
Soo vraegt hy om verlof om dan te mogen paren,
Roept , dat dit fcker gact oock op den dag van huyden, Hy racckt ( ö rcyn gemoet hy racckt dc tnaget rjict ! )
Het Hof, naer rijp'beract, dracgt hier in over een, Al die het reync bond tot vuylc luiten drijven,
Dat 'teen cn 't ander goet is onder hen gemeen. Die paren in het vkcfch, en niet als met de lijven:
De reden dicnt'cr by. Des Hceren goeden legen „Macr die in rechte tucht beginnen hare fcclt,
Verkondigt dc kerek, cn opentliek gekregen,
in „ Die trouwen met de ziel cn wallen in den geeft, (b)
Vevlcgelt echte trou ; lbo dat men even dan Al is dc bruyt verlooft, noch dienjc niet te mallen;
Bckoomt een vollen nacm van wijt cn echte man. Al is dc fchult gemaeckt , uw tijt is niet vervallen;
Men liet dat Adam felfs, toen Eva was gefchapen, Dus houd u in den toom, enïpaer uw weerde lief,
Haer voor zijn vrouwe kent, oock cerfc was bcflapcn, Een ondertroudc bruyt een onverfchenen brief.
Hy noemt hacr voorden Heer zijn vleys en cygenbeen, De ti;t inch haren loop. Men gaet'cr overwegen
Oock eer het echte bed was onder hen gemeen. Hoe dat'ct met de reeft cn gallen is gelegen,
Hier uyt dan, weerde maegt , kan ieder een bemcreken En hoe men nooden moet, cn wie, en wat getal,
Dat cciltmacl als de bruyt komt weder uyt'er kereken, En hoe men met'cr eer de bniyloft houden lal.
Getrout voor al het volck, is op een vallen gront De facckc dient bedacht, vraegt icmant mijn gevoelen?
En uyt hacr cygen magt , en in het trotivcrbont. (e) Ick ben in dit geval een vyant van het woelen
Of 1'choon dan iémant poogt u in het hooft tc ftcken, En van tc grootcn hoop ; een vyant van den dranck,
Voor Godt uw man tc zijn ( gelijck dc luyden fpreken) Een vyant van geroep, en alle vuyl gelang.
Eer dat gy zijt getrout, om onder defen fchijn Indien hét welen mogt, ons foudc meelt behagen
Tcfchuy\cn, eer het dient, uw tecre bedgordijn, Een maeltijt l'onder pracht, en voor dc naelle magen, (<)
Gy (tact op u verlet, en toont, met goede reden, De belle bvuyloft-fecll die icmant houden magh
Dat by een ware maegt dit niet cn dient geleden Beitact in fedigh volck, cn in een kkyn bellagh. [>)
Scgt dat de reync min noyt worltclt tegen eer, Soo doende, wert het volck met drincken niet gcqmillcn,
En, fchoOD hy 't anders drijft, geloott'ct nimmermeer. Dacr hoortmen geen gewagh van icmant op te vollen;
Hier dient gv bruydegom voor al te fijn gefproken, Daer hoort men geen gcracs , geen roepen , geen ge-
Om hier voor uwen tijt geen vier te willen ftokcni dans, (0
Noch van dc geyle jcught , noch van dc dronkc mans.
(il Situi tmfuifiu fuffitit abftue aliis emnibtu . C alia nmtiia fint tm-
Dacr kan ccn tecremaegt den echten ftaet beginnen
fin/u [hm i.ik'd. Abir'ti. Umtil. lib. i. dt Nupt. tap. 6.
(h) Hm i!rjl.'r.:;in lirymtatii [cl pjflit csn;again facit emjKpum. Inltiltc, mcr. bckheyt, cn ongelloorde finnen;
, ,
Ambrof.
cerf aftak f
mi-
(c) Htcfititim de tsrfmhm cminbiiur unlralmuium tmfea/u , nm (f) Xinnaüis fpmfis tam impuir» tfi arder libiditii
(d) Btdin, lib. i. it U Rt;.„U. tap. 3 . La pluspart des Canoifles & fa) Bcdi» de la R,puU. Bk t. cap.
3. Si 1c fiancè ( dit-il ) «Dit "'*
R Ü 2.93
pacr is het jonge paer en al het huysverloft Kniel neder, jonck gcfcl, kniel neder, teerc
maceht
Van moevte, van gcraes, en van de grootc koft. Hier wort op eenen tijt uw ganfch eeluck
Bewarsriir'
niet een ieldlacm ding? hertrouwen is gevonden De Gecftcn, Godes hcyr, die wonder reyne
] S 't Icharcn
en alle inoodc fonden,
Tot nadeel van de luft, Zijn felfs ontrent het wcrck,dacr echte licder naren
Vfl
En des al niet te wacr ecmg mcnlehe trout, mm Godsdienacr fpreeckt het woon, de zegen wort
celcvt '
Daer fchijnt'et dat het vlees een nieuwen tempel Een yedcr fiet, en bid. Daer is de knoon celcvt
Daeriseenvveeint gebrek gcflnpcnindcftcdcn,(bouwt,(rt) Roep bruyloft , foetc jcught » de fpccl-gcnoten komen
*
En blijft van ouden tijt tot aen den dag van heden, En itrooyen al het huys met nieu-genkicktc blomen
Te 'weten, dat het volck 111 hacre bruyloftfeeft Met vcrs-gclcfen groen, met jeugdigh mae-de-kruvt
Schocyt wijder al: het d-ent, en boven haren leeft. En vlechten naer den cyfch een kransje vac? de bruyt'
Wat koómt'cr menig paer m duyfent fware laften Noch is'et nicÉ genoegh; men hangt'cr groene kroonen
Allcenlick om tic vreugt van vreemde bnryloftgaften ? Daer haer het weerde pant lal aen den dis vertoonen,
Wat il'CT menig menfeh , die uj>t een hóogen mixt De folder, en de balk, de mueren cn het bed
Verteelt zijn innig merg tot aen het hertcnbloet ? Zijn met geftreckte palm acn alle kant befet.
Bcdenckt 'et die het raeckt , in overdoet tc trouwen Een maeght kan over al een groene krans verwerven,
Is al een quade
voet om huys te blijven houwen; En dan wanneerfe trouwt, cn alsfe komt te fterven.
't Is licht te
veel gequift ten dienfte van de jcugt Wel aen, gefwindepen, ter ceren van de bruyt
't Is licht te veel
gefpilt in defe korte vreugt. Koom
feg ons, wat de dragt van kroonen hier
beduyl.
Gy fiet, het groot beflag is in der faaeft verdwenen, Het is van ouden tijt , dat twecderhande luydcn
En wat de fecile macckt gaet met den fpcclman henen, Sijn kroonen tocge'ftaen van loof en groene
kruyden
Dc vrienden zijn vcrirroyc,achhck en weet nier hoe, Een Priefter, tot den dienft van eenïff Godt
Het geit ïs nyt de beurs, en dickmacl ondanck toe.
beter cyndc [paren,
(6) Hnrfi™ een groene krans
Onrfing 1,™ *•
ontrent den offértijt.
J ,
ecwüt '
Leert dan verkregen goet tot Een held, wiens edel fweert den vyant had' ge'flagen,
Laet pracht, laet overmoet, laet groote koften varen; Kreegh even defe maght een kroon te mogen dragen
;
Koopt huysraet om het geit ; cn fet den regel vaft Kreegh oorlof met de koets te rennen door de ftad,
Dat op een goede faeek een goet beginfel paft. Gcciert met eyeken-toof, of met een lauwer-blad.
Doch foo gy zijt verplicht aen veelderhanden magen, Hier uyt (gcüjck het fchijnt) is defen vont genomen,
En dat uw itijvc beurs den laft vermagh tc dragen, Dat oock de groene krans is tot de bruyt gekomen :
Soo wil ick uwe gunft niet binden aen getal En , als men met befchey t de facken ondertaft
Maer ftell' een ydev vry hoe verr' hy nooden lal. De kroone wort de bruyt tc rechte tocgepaft.
Wie kan het echte volck , wie aen de jonge lieden Voor eerft om dat de maeght, die hare jonge leden
Benemen haer vermaeck, cn harde tucht gebieden ? Gaet, uyt een reyn gemoet, aen haren man belleden
Het is van alle tijt, dat op den bruyloftdag Niet meer is , datte was , niet meer is acn de jeught,
Een ieder vrolick zy, en vrienden nooden mag. Maer offert acn de trou, maer offert aen de dcu«ht
co ^
Maer gaet met goet bcleyt, en laet de lieve gaftcn Een vers , een jeudigh lijf, in geen bedrogh gevonden,
By niemant in het fcell met drincken ovcrlaftcn Gacf, fuyver, onbeimet, fris, nuchter, ongefchonden
Schouwt grillig hantgcfpcl, en dertcl ongclact, Dat niemant naderhant, dat niemant raken moet
Weeft nuchter in gebaer, en matig in de praet. Als een , acn wicn de maeght haer rcynen offer doet.
_
Ick biddc, heufche jcugt, verftaet de rechte gronden Siet hicr,gy die het racckt,het witvanccrlick trouwen*
Waerom eerft over al de menfehen dienilig vonden Het is een vaft befluyt, om Godt een huys te bouwen,
Te maecken eenig Fecft, wanneer der icmant trouwt, Het is een vaft befluyt, een feker oogh-gemerek,
(
En waerom dat men noch dit heeden onderhout, Uw vrucht te brengen op tot Godes oftcr-werek;
t Is vry met om den wijn,
niet om dc volle glafcn, Het is op datje moght, doorwettigh t'famcn paren',
«iet om een los gewoel', niet
om het dolle rafen Een onbcvleckten geeft in reync tucht bewaren;
t Is om het naeftc
bloct te wijlen overhant Het ïs op datje moght in uwe domme jeugt
wat maegfehap dat'er rijft uyt delen nieuwen banv/a) Te beter, door behulp, u geven tot dc deught;
(
t Jsopdatydcrwift,
indien hy quam tc fterven, Het is de gulle tucht haer rechte wit te leeren , ~>
» ic zijn verfpaerde goet eens l'oudc moecn erven '1 Het is de quade luft tot goeden cynde keeren
En -
tc zijner tijt, cn nac een droeven
r
va! Het is, te zijner tijt, het ongetoomde vleys
Het huys, wanneer' het
wijd; eens onderftutten fal , Te geven
zijn behoef, maer naer den,rcchten Cys. {g)
och hoe een eerlick
man dc vrienden moet onthalen , Het
et is een vaiï'
is°ecn vaiï befluyt, voor ccuwigh af te fweer
fweeren
ataet op een ander ons nacrder af tc malen }
tijt Al wat de jonckheyt leert, cn uyt de borft tc weeren
keert u, fnellepen,
^y keert ecnmael wederom, Al wat'er cenigfins een reynen geeft bcvleckt,
c ft "och eens dc
M plaetfe, nicusgier
mek i
Sf bruyt acn haren brvdegom. Al wat'er ceniglïns tot fhoode nucken ftreckt.
volk; dc bruyt die gaet ter ker Het is een vaft befluyt de finnen in tc binden,
Li r?»W En niet te laten gaen met aldcrhande winden,
!n ™llem > trou, haeronder-trouverfterckcni Daer ons dc wcrelt treckt; het is een vaft befluyt
De tucht te laeten in, de luft te jaegen uyt.
vuptixrum die Ten tweeden, nu dc macgt van alderhande tochten
""">nh Ui, fa ch -J"
PW""" '"'"''nis impetatur , qusd ü" !'
Is dickmacl aengcranft , is dickmael aengevochten
An'L^T/l^"^'"'' 'fa* ™ l n 'y a 11 belle •
n °P«- Oh il
En heeft des niet te min luft, krevel, vuylcn brant,
En alle ftim gewoel gehouden in den bant,
te
dl .<» r
JW-rmi -& rtg.rdf*mil.
Soo cyft de reden
dat fegenrijeke kroone
fclfs,
,
° l,s tlie day of manage was reputed ihe ioyfullcfl day
I" "I their
Haer lïjgcn om het hooft, om hacre deugt tc loonen,
11' -,f l
!
ow,scome 10 make our 3 £ c mcrrie M- Smuh.;» En gaffe van het volck wort over al begroet,
*>'<P"P«,
&
-
"•'"Z^kr
1
UZ" ÜcinU 3*U, m nupiih Lmihrt, quim m Gclijck men in gemeen een overwinnaer
' un!
't doet.
%3 "'i' f"" f"""i<i't>«"i. GcU. Ui. s, mp. 14. i/n Luban cen-
m
V *t* d Ecdenck
,
inu «>»
I
** c ° nv'~™ m > '"•!"'•" f">>- G'»'I- '«!> =9-
dan, jonge bruyt, wat heden is begonnen,
1'llT'f"
mm, """«k tw*< fiat , Nupiim cUvf* domo fcrimus. U, Gy hebt in uwe jcugt dc luften overwonnen,
7.
AmbV* ^" f'^'i"'"" ceovocamur prppinqtti affnei . E5* amhi; (f) Vnde fitfficimi ad J enarrandam qnod Etilt\
ArtCj I ' '< "JS • [ia ctmitliat , o- confirmat llum obf<gniitum jingeli rtnmlianl
,
paitf
'•
Ü"'" 'h pw^" 1 '." ra "gvalU auam cogna- rarum habuit. Tcriult. lik id uxorem.
,
Pp s
B R U
Ghy zijteygen
een van volck Oodc vrygclaten,
Nu krijgjc meerder hulp tc ftacn in dcfcn flrijti
Dus laet uw fedigh hert dc vreemde rancken haten,
Dus blijft in ware trou de trouwe tocgcwijt-
Dit welen vordert meer, als met den man te fpclen, Komt vocght u na den tijt,cn wecll nictlangcrdwac;.
Ontrent ccn deftigh werek en dient geen mal gcraes,
Of iet, dat u gehjeku in lult te mogen telen}
Want lbo die weerde plicht alleen hier in bcltonr, Macr fiet ! de ltillc nacht komt fachtiens acnge vlogen,
Soo wacr oock in het bos een wcttïgh nou verbont. Et) heeft ccn duylter klcet om onfc kim getogen,
Wel aen dan , jonge bruyt , koom , met gelette leden, Mm liet geen lichte maen,gecn llralcn van den dagh,
Dat vrouwen zijn gelijk al- boomgaerts voor demannen, Komt fygen uyt de lucht, 'komt in den menfehen dalen,
Het ccrltc trou-verbont is in het groene velt, ren eynde dit beroep om zaiigb wefin
Is in het fchoon prieel van Eden ingcltelt j Geef eerft, genadigh Godt dat tey ter 1 'tder HdeH
Ey! lnetons, mijn vernuft, een wcynigh overwegen Moer dat ftch onfe -wil naer #«B» mogbte voegen
Van waer hervremt gcracszijn oorlprong heeft gekregen. Beboedons voorgebreck, en grooten overvlset
Is dieultig acngcnieikt, cn af tc zijn gcmaclt, Macr gun ons uwen trooft; joo vort bet bitter foet.
„Hoe lang een oude fcyl ontrent dc menlchcn dwaelt. Doch, Joo het wefen mocht, een deelvan uwenfegen,
Men hout dat dcfe gTccp uyt Romen is gekomen, Dat wy tot onfer vreu-ht gewenfte vruchten kregen ;
dm — &C
Ui:i l:Ü3 ;
j.VA..'. Hfn rona
Fax ttUm nuptialU nf! feült (jnflur« Ftffi) k tumdtm ift3<"*-
{>) Ux, 1 , , 1,111 , qitulit columns;
(d) Dl firtpit* «4 prima nillt ai ihdumi forel tuUéUl" •
(b) Mijn fnfltt lint Bmp , «liy ; . bptm Htf, een inrfeplde
qui ad neuron imfiiar. pert'mtnt, tap. 31. tmm. +.
BsrnpHI. Üengibf-'l idem. 4- l£
;, , ; , ;,
R ü
ïcgi-oct U v
wederhelft, niet met een gcylc mont; Het ftiick aldus bclcyt, fiil ieder zijn betrouwen
hert, en ydcr woon een pont. Dan vorder op den Heer
Hher uyt een ledig («) en zijn beloften bouwen*
herten foCtt wenfeh, van
Gnde my gegeven En fchoon dacr onweer rijft', en ftucre vlagen macckt
MH» gctcllig leven ;
en Toete vreugt in dit 't Is üodt degrootc Vorlt, die voor de fi jneii waeckt
Tot luit , ( ƒJ
mijn ander ick, gehecht mijn gemoet m
En als het fchoon gebeurt dat Godt ia onfe tijden
Miintroe.(l,
Meer ab mi n v
G L wen lte bedgenoot,
.
er
i
^
en ul hct nilcI^ c Moet.
verkoren boven allen,
^ Sent vaderlicke tucht, fènt ecnig bitter lijden,
Ten dient ons evenwel niet tot een droeve val -
n m 7 Z!j t SY toegevallen, Het cynd is enkel heyl , het cyndc recht'ct al.
Ten lellen rijt gy '">j > Q)
Wy zijn van nu voorracn, wy twee en zi jn macr een, -Al wat de jeugt bcfir verandert met de jaren,
is even nu gemeen,
Wat ecrllmacl eygen was, De luft gact haeren gang, lact ons in liefde paren,
zijn door
echte trou , en op gewific. gronden, Niet op een feboone verf, niet op het lijf gegront,
Wy
lang te Tarnen ingebonden Macr op het innig goet, het ware trouverbont.
Ons leven dagen
overhant dit jock alfoo verlacht Laet vrede, Toetbelcyt, en minnclijcke feden
Soo dimt dan
tot vrede fy gebraght. Meer trecken ons gemoet , als opgepronckte leden j
Dat ons gchcele Tucht
Indien wy door
de trou in rechte helde paren, Laet Godt doch boven al ons zijn de grootftc wet
j
\V;tt quact Tal
immermeer ons mogen wedervaren? Hy is, op wien het oog in allen dient gefet.
Wat lal ons hinder doen; of brengen in dendruck? Het eynde van de trou is kinders op te wecken;
Twee herten eens gefint zijn boven ongeluck. (é) Daer moet geen rcync min tot «uadc luftcn llrcckcn,
Schrijft dit in uw
gemoet ; waer dat gchoude lieden Dus laet de weerde trou, vcrlegelr met de tucht,
Sieli vierc-n
ovcihant, en wacre gunile bicden, Ons brengen uyt den brant, en icyden tot de vrugt.
Dacr is een goede geeft met alle fegen by Dat 'zijn tor onfen trooft de vafte bruylofsgronden,
Entnaeckt het echte pacr van alle plagen vry; Waer op de ioflc jeugt moet werden 'ingebonden
Dacr wort het gantfeh gefin , kint ,
boden , nichten , neven, Hy vint Tich buyten Tpoor, wie hier tc verder gaet j
Als door een valt gevolg, BQt foete ruft gedreven ; „Al wat ten goede (treckt bcwaert de middclmact.
Dacr wort'ct innig hert gefuyvcrt van den haet, Dit mag dc jonge bru\ t een wevnig overleggen
Dacr vlocyt'ct altemacl van cnckcl honigraet. En weder, als het dient, hacr tegenreden leggen:
Komt ons de lieve Godt macr klcyn beflag te geven, Bchocda- mijner joigt , van Godc my ge|ont
Wj konncn evenwel, wy Tullen vrolick leven, In wicn mijn rcync ziel alleen vernoegen vont.
Wy Tullen onlen loop voltreckcn Tonder pijn, Ontftng uw jonge biuyt, en dele teere leden,
Indien wy voor den Heer macr ccnig konncn zijn. (e) Die ick aen 11 alleen na'e dcTen Tal hefteden;
Of Godt Witte ding aaer ons behoeften voegen, Ontfang uw wederhelft, uw lot, uw echtewijf,
OT Godt fal onlen geelt in alle ding vernoegen; Onttang in uwen fchoot een ongefehonden lijf, (f>)
Indien geen rijeke Icliat ons koffers op en vult, Een lichaem fonder vleck , een kuys een cerbaer welen,
Ons vreugde ui beftaen door middel van gedult. Een pootje met ten dau, by nicmant ovt geleien,
Wat my in als belangt, ick neme tot getuygen By nicmant aengcroert ; ontlang doch boven al
En Godt en onfc trou, mijn leden Tullen buygen Een toegenegen hert dat in u leven lal,
Tot vlijt, en rijpe lorg, tot alderlcy bellag, Dat uyt zijn gantTche tuft, en met gehcclc krachten
Dat icmant van den man met reden eyTehcn mag. Tot uw vermaeck alleen Tal drijven zijn ged* hteöj
Gv, ui het tegendeel, leert uwe finnen ftieren Sal woonen met den geeft in u mijn cvenbeclt,
Tot onderling behulp, leert uwen hoeder vieren; Soo lang een krleyne lucht in defen boclcm Tpeelt.
Op dar in nis de man mag zijn ontrent het wijf Gy ltiert my niet alleen tot buy&Ücke faecken,
Gehjck een weerde ziel is aèn het gantTche lijf. Maer leert my boven al tot onlen Godt genaken, (O
Wy lullen onder dies, wy lullen tufichen beydeh, Leert my te buyten gaen, en treden met den voet
Al wat'cr is te doen met reden onderTchcvdcn Al wat ons ydcl vlees leyt van het wacre goet.
En plegen ons beroep nacr eyTch en rechte maet, Leert my voor alle ding door vriendelick vermanen,
Gydienftaa van het huys, ick dingen van dclbract. (d) Te icheyden mijn gemoet van alle fotte wanen
En evenwel nochtans lbo Tullen alle laccken Dat lal in delen geeft ontltekcn meerder vnnck
Ons in gemcenc plicht, en niet als evgen, raccken, Dan ot my cenig menich dcganlchewerelt Tchonck
En dat opdefen voet ; een ieder in "het fijn, „Twee zielen eens gefint, nrnGodt te willen ccren,
En even ondermengt als 't water en de wijn. (e)
„ En konoen nimmermeer van haerc liefde keeren
„Want als het nietig Tcboon lal van dc led^n gaen,
fl) Vil Ifehmsthm
apud Xtnofhwim de admimj}. domtfl. Imja
*A« «(fajiiiW tu,„ usae jBjli lltll „„,,
fm „Dan fal de ware min op valt gronden ftaeo.
„,„ mi ej;ia ; tdmmmt cenjn-
l", dwjub if!um inilim Mammom. Vide Xemphem. Üb. 5.
t
ie»
O goet, ö (bet begin.' ó vreugt, ó hemels leven!
wn J«yiH«n f inj,,;, f.,
, a , mal „„; ubi hlti -wididtmur at fefii-J , astibus
_
O dat een ydcr poogt een lachte Tpoor te geven
.'
**
'r* ^f""1* *„«r
l,d vale.wt ,11, Cinfio Mti. Dl Chnfl.
,
Aen bclchcyden deel, op dat in alle vlijt
zijn
Al wat ten quade ftreckt van beyde fy gemijt.
Ckryfifl. in Gerief . Homil. 37. Wat is'cr beter ding als met gelette reden,
jQ>) Optooi tmtiriia fax ,v vinculum dililtsams ct Door heus en rijp gefpreck , en even door gebeden
<"' V
,
1
En met gelijckc Tucht te treden voor den Heer?
f
<"«> Udé, bic muilHI dhllih „ tintontii
M h,„vd„i:,m n,.i„, Wat is'er cjuader llag , als Tonder tegen preken
,
«' kt Aé«
Z'
.
''ft"" "!'"»™ ft
4 t .. .
••*!•<« .
.
ft, «rJWfc) 1
1 wriitit
f*ttil , uiifm multiplex return frofperttt (f) Die rot Go.k komt , moet gelooven , dat Godt is , en dat hy de
C D '"j hl["ie!cnden geene die hem loeckcn , loont. Hebr. 11.6,
I p clr
getrouwen Sthepper bevelen
De handt onfesGodts is ten beften hoven allen d;e hemfocc!;en,Erra.
4
in
™"
ilf'
' D 'SI naftmm
" mulii ... Wh.
P"»«l'fie - De wandclitigefy fonder gieripheydt, weeft te reden met het tegen-
frigora ordige; want hy heeft gcfeyi lek en fal u n : 1 begeven , noch en
t*W ac ielii u niet verlaten, Hebr. 1*,
&*tpk'. j.
p tit t lap'
'"'ft . ntiluofy re maxima, A'i- (i) Dirigi auam diligit , Vxer reClt div'm* & humant rii fiiia dkstur
l, advirfui. C. de crimine ixpilai, hmd,
B R V Y T.
Tc dulden in de borft van uwen weerden vrient Uw lieve wederhelft tot deugden op tc manen j
Poogt met uw gantfehc kracht te weeren uyt'cr hel
Die uyt dc modderkuyl voor al getogen dient?
Hoe kan d'cr harder leer, of droever ihick gebeuren ,
Uw weerde jockgenoot, uw diere bcdgcfcl.
't Is beter, die' men Beft, 7-ijn fcylcn acn tc wijlen,
Als twee, die ccnig zijn, van cc» te htCD icheuren;
Als, door een lot gcvlev, een qiiadcn aert te prijfen.
Sou dat fó fclfaem ding! ) een vlees fou moeren zijn,
Dement, al valiie fwacr , is cnckel wiendewerek
Ten deel in alle nCOSt , ten deel in alle B»1k
Een onderling vermaen, een huyfelijcke kerek.
Poogt man en vrouwe poogt , oock met gcifortc traner
,
attulerit amorem conjttgalem atm decenti rtvtrtntia can- Gch hcbben,'t wclck is gclijck een iucrighbyt die nietVr
fum
'jnncium non factie marito reluflabitur fed obfecundans ac lïjt in foetighcyt verandert. Wat is'cr doch foeteren
, ,
'cedent, fibi dt-uiticiet iliiis anintutn. aèngenamer als de wijn, die nochtans komt van dc eerll-
quantlam foam tiw- fuerc druvve ? Dacrom die gene die lbo lightclick k»
Habent ij dulciffimarttrit return initii
corem abituram : qtt'td vino fua-cius ? fed ab uva cfi primum ge vrouwe tc laten fitten , om datfe quanfuys eenigt \n-
scerba. proinde qni ftalim reftlittnt d ïirgine , cujus acerbi- rc fiterighcyt of llucrigheyt niet konncn verdr.igtn,
tatcm ferre non pof}.hnt , nib'ilo confaltius facinnt , quamji qttïs die doen even lbo dwaiclijck als die genen, die, fidi
guflatam itvam immaturam, ojfcnftts acore , contemnat ,aliif- rtootende acn den ccrlkn Gieren fmaekder onry|icr dniv-
que mantra fuai'itatem relinquat. Exfpcëtaf mufta viua, do- VC , defeh'e heel verfmaden en verwerpen , latende on-
nee tempert deponant aufieritaiem. exfpeda fj? Ut paulifper , dertullchcn anderen genietende foctigheyt der felver
donecnuva r.tipta rnaturefcat. Sic babet natttra rerum bn- datfe rijp geworden H. Gy die wel kunt patiëntie ne-
manariim , ut nihil votucrit e£e tam fttave ,
qttin aliqttid men met den nieuwen wijn , tot dat hy mct'cr tijt kber
aloès admtfeuerit. word , cn fijne wranghcyt in mollighcyr vcranderi';
Habent tj? adolefcentes , mndttm multo ra am ufo fortna-
wacht dog oock een wcynig tijdts tot dat de nieuwge-
ti , qttiddam ferox ij infoknfms , quod paulalint atate mi- trouwdc hare rijpighcyt cn (oetighcydt verkrijgc. Hit
ltfeit. Proinde puelie , fut protimts offenfe reftlinnt afponfts is doch Cao den aert aller mcnfehclijcker dingen, duur
Gtuamquam atttem oportet muiuum effc obfequium , tarnen beraden als die gene die eens van de byen geileken lip
prslcribit boe turn natura tam Saaarum Littevarum atito~ dc , den loeten" honig der felver acn andere laten eten,
ritas , ut muiier obfecundet
,
II 0 l'-
HOUWELYCKS
VIERDE DEEL.
VROUWE.
Zijnde 't tweede Deel van het
CHRISTELYCK
H U Y S W Y -
F.
ai
Proverb. 31. verf. 10, 16, 27, 30. Gregor. Nazianzenus :
ftelijckfte pcerlen. Sy doet haren mondt op rimnm manere ^colloquium turn dwinis oracu-
met wijsheydt cn op hare tonge is heylfamc /is habere-,fufo ac lana operam Hare, [hoe etitm
,
leere. Syfchouwct hoe 'tin haren huyfetoc- focminarum mttnm efl ) artalhs opera manda-
gaet cn eet haer broodt niet met luyheyt. re } famulis alimenta reUh fupped'itare labïn
, ;
Lieffcliik en fchoon fijn is niets Een vrouwe oculis,gen:s frtenum injicere-pedem Umint non
:
}
die den Heere vreefl falmen loven. admodum frequenter efferre 3 pud'icis tantum
muüeribus obleHari.
Tit. 2. verf, 3, 4, j.
Gregor. Theodift. Patrat.
T^\At de oude vrouwen leereflen fijn der
eerlijkheyt:op dat fy de jonge vrouwen BOnnm efl conjugium , fed malafimt qm
onderwijfen hare mannen lief te hebben, circa Mud ex httjfis mundi cura fuccref-
hare kinderen hebben, voorfichtigh te cunt. Si c utfep re Hum mundumque her per-
lief te t-
fijn ,
goedt, gimus, Ê3 tarnen orthjuxta viam vepribm per
fuyver, het huys te bewaren ,
haren mannen onderdanigh ; op dat het vefltmenta retinemur, in via munda non offen-
woordt Gods niet gelaftert en worde. di/miSyfed a latere nafcitur qm pungamiir,
woorde niet gehoorfacm en fij n,door de wnn- quum uierqtte volens Jetradtt 'tn a lter tas potef-
delinge der vrouwen fonder woordt gewon-
tatem Jibi quodam modo adimem jus fut cor-
nen worden als fy aengemerekt hebben uwe
,
poris.
goede wandelinge in devreeie. Derwelcker
Idem:
vercieringe fy , niet die uyttcrlijcke; in het
hayrvlcchten, en goudtommehangen , ofte Conjugium efl biga qua.dam,duobtts innitens
kleederen aen-doen Maer die verborgen axibuSy quos jïleniat morumcomitas ,& am-
menfche des herten, de onverderffelijcke
in morumfyiceriias^iiecrixarnminamoemsjhi-
vercieringe ccnes fachtmoedigen en ftillen dor audietur in familia (S3 utrifque concordi-
,
AEN
, ,,
D E
bruylofs-gasten. }0f
niet qualijk cn fullcn paffen. Ik kan voor aanfien niet buytón reden het huwclick Vergelccc-
cn plaatiè
verfwelgcn , dat op giftcren over rafel ken by een fuyck , die in 't water leyt dacr
eerft niet , vif-
lieden in twijfel hebben derven * cnen binnen en bnyten zijn elck hare gelegent-
eenige onder u ,
«d,
kojinen beilaen
het
i^^^lZ^Z^Z d ° fhj " jn 0ngd " k ontvlucl,ren woudc
och armen
,
waar hy draeft
' rmt
hy draegt fijn lect
1
,
't En ituci Imp , wel, er met hem , en daarom kan hy 't niet omko-
f, nach diergelijke faecken,
' " * ™ u«> «iet die ons de Jieden maecten
pen. Gelooft'et , vrienden , het let ons van bin-
Htt t, al beter
jlof, bet is het eehte zzet
nen , en wy foccken 't van buyten tc placftcren ;
W"' 4
' ieder lat , en al de wereU Jtaet :
wy gehrtiyckcn de veranderingen voor genees-
middelen , maar al te vergeefs een vuyle mage
Dat (fcg :
J aerom n j cmallt K
| lc [,|, c twlj f_ maakr een fmaeckeloolè monde oock daar men
*» «f 't
vootfehreven beroep,
,
(foo het felve goede fpijfe nuttigt. Wil iemant dat fijn tonge
f
,
VOM 1Cm e
grfdfehan L " '
C" fUyVCre -
Het inni
8h tel m °elt eerft geftilt cn
'*««*
.
5
100 veel
Sn
Sonder j
dat l"/
h,er regens
..icr re E c„s
6 gH leVe " k °' MCn
is doende.
doende, dat-
ECftck
«, beter vaMiehben
gen ...
Wdèn
llebbc , ,.
'
e ' 1 im
Dc ^
fc "den de uyrerlicke din-
_ J
mocijelikhcdcn onluftcn by velen is ;een
»
,
, vernoegen vinden in rijdelijckc
feoep CÏC ndc
"
I
ovcr al werden gefpeurt; en verganckelijcke dingen
m j. , >
, ten ly fake dat dc fel-
' "
foo gelagen huwclik wert ge- ve aan Godcs ecuwigh
trofc
dMC wefen krachtclijck worden
' ni « ™"e van twecn , of dikmacl valt gemaackt . cn 'dan wort het goede gewiflen
den
C
" ' M CC " ige "
wc derom fou- aan den menfche als
"' ic
ecn geduurige fceft-dagh.
' UeC eC ,ed elWt K "'orden;
»'ant Zn
•ctielve de eygenfehap des
e '
Groeten vrede hebbenfi
( fcyd David ) die uwemt
huwelyks , en hef hebben. Des menfehen herte is als de naaide
c ge. van het Zee-compas en kan niet ililic zijn
*gratlied.«n , 't ,
te willen toc-fchrijven
,
is enckcl on. voor dat het op Godt zijn rechte Noort-flcrre
, ,
Qq i ge-
3 o6 AEN DE BRUYLOFS-C ASTEN.
dwaasheyt en onvoorfichtigheyt belatchen met
geftrckt ftaat. de Goddeloofe (
fcyt dc Propheet )
als een onftuymge Zse, die nietpik fijn en kan, Dcmocrito ? Is 't niet beter dat hy gcdcnckc dat
fijn
/preekt de Heere, en hebben genten alk dingen gelijk als iiarc hant-haven hebben,
de goddeloofe ,
-vrede, 't En is dan dc fcliult niet des huwelijks met Epictcto , en dat men dc f'elve gemacke-
dat de menfehen een ongcruft leven Icydcn , cn lijck kan dragen ,
indien men fe maar wel
fta.ig vcrandcringe Toeken ; de gfont van het quaat weet te vatten ? of dat hy ook uyt befwaarlij-
fchuylt in haar eygen bette , dat gebetert zijnde , ke gevallen zyn voordeel weet te trekken niet
foo is'ct al gerecht. En die met mcnfchelijke bil- Metrodoro ? wat my belangt , ik oordecle , na-
likheyt daar van fprecken , cn het daar toe noch dien de fake , daar wy nu van handelen , te
niet brengen konnen , laat die doch dan ten weten de ftaat des huwelijks , in zyn cerflc eti
minften leggen , gcÜjk een Romcyns Tucht- oude luyfler en vaftigheyt is geftclt door de fuy.
meerter dtdc; Indien wy ( fcydc hy tot dc Bor- vcre lecre des Heeren Chrifti , dat de middelen,
gersvan Romen) fonder vrouwen leven konden, tot voorftant en onderhout van den felven die-
tey Jouden in dien deele van de moeijelijckbeyt ont- nende , mede nergens beter als uyt de felve
Üagen wefin ; maar nadien het de natuure Joo ge- zyn te bekomen ; en dienvolgende , foo fteUca
voegt heeft , dat wy met de vrouwen niet geheel na wy vaft cn onwederfprckelijk , dat , ingevaUe
onfen fin , en fonder de felve geenfins met allen be- een ieder in den echten ftaat levende , ilch aan-
JJasn en komen , Joo ifet beter den gejladigen wel- ftcldc om tc volgen den raat des genen , die den
ftant van het meufchelijk gejlachte , als een korte fclvcn eerfl heeft ingeftelt , ofte des genes , die
ft'melijkheyt van ons eygen felfs te beforgett. Dan den ftant van den fclvcn naderhant heeft ver-
de Romcyncn en andere volken maken het foo fy nicut { die bcyde een zijn ; ) dat, fegh ik , het
en defe tegenwoordige ceuwe beleven , wy heb- daar in te vinden ibude weten : want gewiflè-
ben byfondere redenen , en meer als eenigh volk |jjk, f00 wy het ftuk nacr bchooren info men
,
nen , en voor een tijt over te fetten. Sicn wy deelt los te wcfen van den zyncn ;
in-voegen
met dat aen Godes eygen volck is toegelaten ge-
dat de CCIie q Ua ljj c k fprekendc / de ander meynt
weeft aan haar echte vrouwen . alleen om ( ick
ftralts dac hcm ge i;j c k recht geboren is. 't Is en-
en weet niet wat onluft een fcheyt-brief te
) ,
kel misverftant : nicmant wort vry gcftclt van
geven, cn van kant te fenden ? Daar jegenwoor- dat hem Godt bevolen heeft , om dat een ander
delijk door dc Cbriftclijke leere alle foodanige ni et doet dat hem Godt gebiedt. Het wort
vuyligheden ten vollen zijn afgefchaft cn de ganfeh by icmant nagedaan hem ineen
, qtialijk , dat
bant des huwelijks foo vaft geftelt dat aan den an der ren hoogften mishaaght
, : wat , wort'cr ic-
fclven geen fchcyden meer en is , als door doot mant gram om dar zijn gemacle gram is gewet-
cn overfpel , 't welk dc doot tot een ftraftê den ? 't is beter dat hy op fich fclfgram worde,
heeft. De faken dan foo ftaendc , cn icmant even daarom vermits hy gram wort. War ge-
,
door onverftant van beyde tc famen , wat raat dat icmant eenig quaat lijdende het ièlvc vergc-
,
voor den foadanigen ? fal hy zyn ongeval gaan ve aan die het hem gedaan heeft op datV ni«
,
fitten beiiuylen met Hcraclito ? of zyn eygen twee te gelijk quaat worden. Laat ons by defe
,
beyde van echte man en vrouwe overloopen ; een recht werek der liefde , het moet met liefde
(kl niet als vrucht konnen fchaffen , al begonnen, met liefde gevorderr met liefde vol-
j ]er
,
maar tot inlcydinge van liet volgende trocken worden. Tot het welck de
dicnt'cr man , als het
werk. Wat dan ecrftelijck den man en des felfs hooft, vlytelijck dient voort te gaan dewijle de
,
igten aangaat de felve konnen ( naar ons vriendelijckheyt van den man in dcièn dcclc is
bedenken )
bequamciijck werden gebragt tot drie als een lachte vocringe van het jock des mans >
hooft-ftucken. Voor cerft ftcllcn \vy tot lafte op dat'et de vrouwe liever en beter drage. De
van den man de beforginge van den Godsdienfl; vrouwen ( of wel fchoon eenigc fmadelijcker wy-
in den huyiè , ten eynde des felfs huys-gcfin lè van dc felve derven fpreken en fchrijven ) en
mogte wcfen als een kleyue gemeente Gods. De zijn geenfins by iemant ïn verachtinge te hebben.
Godzaligkyt ( fcyt d'Apoftel ) is tot alle din* De vrouwen zijn menfehen , fbo wel als de mansj
gen mt , als die de belofte heeft des tegenwoor- zijn uyt dc felve , ja betere ItorTe als de mans ;
dig™ en toekomenden levens. Ten tweeden , zijn immers foo noodigh tot de voort-teelinge ,
verevflehen wy in den lèlven dapperheyt en goet als de mans ; hebben een rcdelijcke cn onfterne-
belcyt om fijn huys en huysgefia behoOrlijck lijcke ziele , foo wel als de mans ; en boven al
voor te ftaan , en van alle nootfakelijckheden te zijn in de zaligmakende genade des Soons Gods
verforgen. Ten derden , is hem noodigli een begrepen, lbo wel als de mans ; en zijn mitsdien
hertelijcke liefde en vriendelijcke hcusheyt over in weerde te houden by de mans. *t Is wel foo ,
zijn gcielichap , van welck lefte ftuck wy iöndcr- dat de fèlve in cenigen opficht werden vergele-
linge voor-hebben te handelen in dit volgende ken by fwakke vaten , maar daar by wert ge-
deel. De voorfchreve heufche minnelijckheyt voegt, dat haar ten dien aanfien by den verftan-
meyncn wy dat hem ten diepfren behoort te wor- digen man eere behoort tc werden gegeven ; en
den ingefcherpt uyt drie verfcheydc en ibnder- gelijck wy een teer glas niet handelen als een yfè-
linge Schrittuur-plaadèn , daar toe krachtclijc- ren pot oock geen porceleyne fchotel
, als een
ken aandringende , die wy geerne kortelijck koperen becken , dat mitsdien de man op gelij-
den goetwilligen Lelèr hier willen aanwijfèn. De ke wijfe van de fwacke vrouwen niet cn foude
eerfte p/aarie is Genef.i. verf. 33. daar het wijf vorderen foodanigen vaftigheyt in de redenen
,
vort gejèyt te wefin vlees van des mans vlees , en ftcrekheyt van gedult , als mifichicn van man-
en been van des mans been, dat is in al haar we-
,
nelijcke en gcoefïènde finnen verwacht foude mo-
ien geheel uyt den man. De tweede plaatfe is gen werden. Niemant beelde fich felven in
Eztcb, 14. verf, irt. daar de vrouwe wort ge-
dat hy een vrouwe fal bekomen fonder gebre-
Iicetcn de lufl van des mans oogen , dat is , de ken , maar denckc liever , dat fy hem bevolen
ganfeh en gehecle vermakelijckheyt van den man.
is om haar fwackheyt te (lijven , en haar feylen
De derde plaatlè 1 Samuel n. verf daar
is 3.
te beteren. En is niet genoegh een goeden
't
dc vrouwe by gelijkenifïe wert genaamt het eenig
akker te bekomen , hy moet gebouwt en bezaayc
fchaapje, Jiapnde in den fchoot des mans , 't welk worden ; 't cn is niet' genoegh een eerbare doch-
by hem gehouden wort als een dochter, Wy la-
ter haar ouders af te halen , en fich felve toe te
ten dc flnyt-redenen en (bete bedenkingen uyt fchaap
, eygenen ; het jonge dient vorder aan-
^ voorfchreve plaatfen vloeijende , een yder tot gevoert , en ten beleydc van faaken onderwefen
fijne eygene overlcggingc , en léggen kortelijck te worden : Valt'er iet te berifpen , dat fulcks
metdciiApoftclPaulus, Soo hebbe dan een iege- en met korte woorden gelchicdc.
hcuffelijck ,
%k van u lieden fijn eygen wijf alfoo lief, als hem Dc beftrafïinge is als een medecijne , en dient
/eken, Eenige volkeren , en onder andere de Ro- daarom op gelijcke wijfe gebruyekt te worden j
eien , hebben in voortijden een gebruyk ge. Lamech
niet te heet , als , niet te kout , als Eli,
,lad in hare Schou-fpelcn dat fy lieden een Beir
,
maar laauw , gelijck men de drancken plagh in
511 een Stier tc
famen aan een keten floten , ten te nemen en alles met befluyt van eenige
, fief-
e y"tle
die wreede gedierten des tc felder fouden felijckheyt. En in defc gclegcntheyt zijn die
borden
, cn malkandcrcn te vinniger moghtcn gebreken meeft tc ftraffèn niet die 'de meeftc
,
over het tig- ftc foncn van eenen vader zijn met den oudlfcn)
her vee , maar gelijck de ziele
onverbreccke- dat evenwel naer recht veler volckcn , dc ouftcn
cliaam , die onderlinge door een ,
van natuurlijke vrienrfchap verbon- (onderlinge voordeden heeft boven fijne broede-
lijckcn bant
daarom alle mannen re raden
ren. Dc tweede reden fiet daar op , dat het cerfte
den zijn ; En 't is
,
om hare achthaarheyt niet in daar-cn- tegen niet van haar. Dc derde reden is ge-
wen tc gclaftcn ,
alfoo kennelijk is dar de klce- nomen van het eyndc wacrom het wijt zy geicha-
gevaar te ftellcn ,
dagchks draagr lichtclik hacr luy- pen als kennelik zijnde dat het eynde waarom
deren die men , ,
Eyndclik foo is'ct voor den man, eenig ding is gemaakt , altijt uytnemender is als
ftcr vcrliclcn.
als ccn gront-fhrk van fijnen plicht , in gedach- het gene dat gemaakt is; gelijk wy fcggen,dat het
houden als dat man en vrouwe fchul- eynde waarom de werelt is gclclupen , is de ecre
teniffc te ,
malkandcren lief tc hebben even daar- Godcs ; cn mitsdien is Godt cn dclïclfs ccre wecr-
djjgh zijn ,
fchreven flaar; G'y mannen hebt wwe vrouwen lief: waarom alle gedierten zijn gefchapen , en mits-
hebt uwe mannen lief: dien hy ook aanfienljjkcr als alle de felvc
, gy vrouwen
is
en wederom , en
maer om datfe man en wijf zijn en mitsdien : foo is cenc van dc fchepfelen die om des mans wille
cn moet geen man van zijn gelèlfchap (éggen , of gemaakt zijn. De vierde reden is gegrom op ecu
denken , taie kan fuiken wijf lief hebben ? want taftelikc billikhcyt , wclcnde meer als reden dar
nadien hy leyt en bekent dar het fijn wijf is, foo cenc die lbo dwafelik haar van het (tuk heeft la-
wijfis , want dat heeft Godt volkomelik bevo- plicht cn voogdye van den genen die faodauigen
waarom hy haar foude lief hebben , foo fier hy den is over Eva en alle hare vrouwclijkcn nakome-
docli Gods gebodt beyde over fich Iclvcn en over linge uyrgefproken het vonnis van dienftbaar-
haer , cn daarom moet hy de felvc om Gods wil- heyt , om den man voortaan onderworpen tc
le lief hebben. moeten wefen ; het welke foo verre gaat , dat
Wat vorder in detè gelegenthcyt de vrouwen even Godt lèlfs geen belofte van de vrouwe wil
is rakende ; de deugden by de felvc te betrach- aannemen , ten ware de lèlvc mcr het wel-belic-
ten fijn cygcntlijk defe , Ondcrdanighcyt , Trou- ven van den man werde beveftigt ; 't welk al tc
we ,
Vriendelikhcyt , Sedigheyt , Schaamte , Be- famen by een verftandige vrouwe rijpelijk cn in een
ftghcyt ,
Bcfchcydentheyr ; cn dienvolgcndc lbo goct gemoet overwogen zijnde , lal ly wel doen
dient ieder echte wijf fich te verroonen trouwe hacr aan te ftellcn om in alles (fonde alleen uyt-
cn mirmelick aan haren man ; liclTclick ontrent genomen) hares mans fin in rc volgen , al foude
hare kinderen; gefpraakfaam voor de gebucren; 't fclve haar in ecnigen deele fchadelik mogen we-
in huys bccfig ; op ftratc ftemmigh ; in woorden fen, liever als fich regens haren man aan tc kanten,
fpaarfaam ; en boven al naufiende over hare te meer , dewijl het wijf den man ondcrdanighcyt
fchaamte en cerbaarheyt. Vorder is haar nut fchuldig is , niet alleenlijk in fommige dingen die
voor haare cerfle bcginièlen grondelijk uyt Go- met haren fin wel over een komen , maar ook in
des woort onderricht tc zijn , wat voor-recht andere die haar tegen zijn ; want anders foude
Godt den man over haar heeft toegeftaan. Pe- de felvc niet haren man , maar eer hacr cygen
trus beveelt dc vrouwen hare mannen onderdanig felven focken te behagen. Voor bcfluyt
te zijn ; Paulus laatic niet toe over de Jêlve beer-
fihappy te voeren maar beveelt haar onderwor-
,
*Dcman betracht de wet des laats
pen tc zijn. Dc redenen van fulks zijn krachtig;
Het wijf den wille van de mans.
cerft om dat dc man certt is gclchapcn , en daar
na dc vrouwe ;
ten tweeden , vermits het wijf is Dan het is noodigh dat wy nu wedergeren
van den man , cn niet dc man van het wijf: ten tot onlc nicugchoude , cn dcwijlc wy de felvc
derden doordien het wijf is gefchapen om den vernemen foo het meer dan rijt haar
,
noch niet , is
reden dar her wijf is verlcydt gewceft , niet de verfiapen ; cn wy het aangevangen werek niet
VAN 'T
VVerudegnlde Sou wat honger sfgtrifn, Siet hier een jonge vrou,die,na de brnylofs-dagen,
X ±Het groentje van de Mey dat krijgt een ander Verlaet haer eerfte mal, en alle domme jlagen
|W» jonge lieden rijft , de fon begint te Koom, de bed-genoot rot haer befcheyden wit,
ley
|
fchijncn, Sy is van nu de vrou, ghy ,ët haer in 'r bclït.
En
fchiet haer rtralen uyt , ook tuflehen uw Sier, als een magtigh vorit , ccrlt in het rijck getreden?
|
rr^ ê ordij n en, Geaaeckt met fijn gcvolgh ontrent dc vaftc ileden,
Wiek op ,het
Wc
bed een licht , een helder licht,
•, Soo wort hem by het volei de (leute] toegebraghr,
Utoc ^ c f*orgh van uwen nieuwen plicht. Een reyeken van' gebied en van geduchte macht.
Wel
IV, > j
on c vrou , waerom lbo lang gelegen ?
g Men gaf in ouden rijt, ontrent den eerden morgen.
koomt een meerder pack
op uwe fchoTidcrs wegen, Een Qeatel acn dc bniyt,tot ingang van de forgen, (&)
[TV*
van Wö gelooft, dat aen den tweeden dagh Een fleutcl van bet huys en al het li uys- bedrijf,
cv 4
™\
! Scker hilis als
'i W
tc vorc " r
sh 1;, - En dan was eerft de bruyt een ganfeh volkomen wijf.
En ^Pper man , gy dient voor al te waken, Het dient hier nagevolgt. Daer fijn bciehcydc ("aken
v"
voor
' een teere vrou , u veerdigh op te maken Die macr het wijf alleen, of hare boden, raccken :
Dc keueken is voor al haer cygen heerfchappy,
Het lywact, met de wafch, en martgang dicnt'cr by.
Ui fpanfus fit funclui. Volant cnim ex
Noch üaet tot haer beibrgh de maegden aen re leyden,
prsfcrtim cetlnm , per quod ;'«-
En , naer de reden cyicht , haer dienllcn af te (eheyden ;
u C"e '" ^" nJ'"" ; imamijurt faciuht , hinc Ca-
^"'"'il^üi J
(h) Claves AtbmiHT no-vi ttupu {ui Vefius alt) ad t*nutfatili<atm
emmwlam , vela,! fipiificamUm d.min.utorifn rcrum ,loni,-fiiiAr«m Ö"
"Hum ,
m Thor, Zumi
eirctiHisl.ir,
. PM 19 uf uit, de »
I.
"""niffam. arg. I.
rnMMIfcJS di (er,ir. tmpt.
q UU m puur. 4. puttt , plunbm. f. de leg. 1.
Oock
3 .o V R O E.
En die oock ("onder foig dc wcrelt kan beibrgen, Stel U naer reden aen in aldci hande laccken
En bindt niet alle ding aen fijn geduchte wet; Dat lal u licf-getal aen al dc wcrelt maccken
Macr heeft ook eenig werek den menfche vry gefet. fich lact cere doen meer dan het hem bctacmt,
„ Die
Of fchoon het hooft gebiedt , noch is'ct wel te vreden „Is weert gcweldigh trots, of gek tc fijn genaemt.
Te lactcn dit cn gint oock aen dc minlk leden. Dc bruyloft heeft gedacn. ,,-Siet hoe dc foctftc tijden
„Ten is geen recht gclïn, geen welgefchapen lijf, „Verdwijnen in der haclt, en i'ncllick heenen glijden-,
„Indicndcr eenig lidt gact buyten lijn bedrijf, „Hoe Vricndclickcn weert, hoe wellek omen galt
lek kecre tot dc vrouw, leer uwe palen kennen, „Geen vreugde blijft gelet, geen weelde Itact'cr vaft.
Leer in het rechte fpoor den echten wagen mennen Men hout, wanneer het hart (rf) lijn horens heeft verloren,
Al wat dc reden leyt dat heeft een juyltc mact Dat dan het dickftc loof wort by het dier verkoren,
Dus blijf in uw bcilag, cn binnen uwen naet. Daer leyt het dancnfe!uiilt,om dat lijn pragtigh hooft
Gods hcyïig woort gebiedt, acn mannen cn aen vrouwen, ls naecktcr als het plagh , cn van dc kroon berooft.
,Ecn ondcilchcyden klcct te moeten onderhouwen Gaet even foo te werek , en om gelijcke reden,
Geen wijfen moet dc dragt van mannen onderftacn, Ghy, die het foctc lect hebt by den man geledens
Geen man in tegendeel in lange Hippen gacn. Önthoutuvan het volck, cnlcliuylt een klcynen tijt (()
Dit wijft ons niet alleen den weg tot goede feden, Tot datje rijper wort, cn meerder vrouwe fijt.
Macr wil dat ydcr een, in lijn beroep te vreden, De bloem , die nimmenneer tot u en ftact tc komen,
Sal wcfen dat hy is ; en dat voor al het wijf Dc roem van uwe jcugt is heden weg genomen
Geducrig blijven fal bcpaclt in hacr bedrijf. (prefen weetniet wacr. Gy, krijgt ccn vrouwen acrr,
Is, ick en
„Geen broek en voegt den doek ; geen vrou en wort ge- En wort een ander menfeh als gy tc voren wacrt.
„Die over haren voogt heeft voogt gepoogt te weien: Neemt oorlof bruylofs volk. Ick lic dc vrienden komen,
„Het lijfis fondcr eer, het wijf is onbclccft, Ick hoor ons jonge vrouw, nicht, mocye, fullcr, no-
„ Dat acn haer wettig hooft lijn plaetle niet cn geeft. men,
Daer is een vrecmt gebruyek by veel getroude luyden Jac kint en dochter felfs. fict, wat een groot gcilagt
Daer is een vrcemt gebrek noch op den dag van BBydeO| Verkrijgt een tecre macgt op cencn focten nagt- {{)
Te weten, dat het wijf, oock in den echten bant
Gact boven hacren man, gact aen de rechterhant. (c) Mutitr rjui hsnerari WH hM» hcnunt. Titaq. ( t.
i M„y,m lum i
alib. attm-
defpiilum , 0 (oh in maximum
ram. Per lihret, ommum htminum curam initliigimt ; per granum . qtud- z. d, Ch J*»«*
MM
ij!
taicm adduxit , fwrffMfl iriiturit. Viv. I. .
R K. 3U
I a« Mc nlicts niet
nier keten
taeten aen te wijfen , „ 't Is dienftig in de trou tc paren met de leden,
„Maer 't is een nutter ding tc paren met dc feden;
DctenVtedoen, de fenolen ar te fmjdcn, Dat niet alleen uw goct hem over is gegeven,
Ten cynd' het leven-fap,
en ui bet innig vogt Dat niet alleen uw lijfis in het trouverbont,
nieu gewas te beter voegen mogt. Maer dat hem boven al uw herte wort gejont;
Si E bv het
Dc fuat'die uw
gemoct voor delen plagt tc geven Uw herte, foo gcfint dat uwe ganfche krachten
Gy moet uw eygen Fan nac defen latten blijven Siet, of een ackerman twee offen dede voegen,
Den naem van uwen man, niet van uw vader, fchrijven: Die al haer leven lang ie famen moeftcn ploegen,
Want als een jonge bruyt neet in den echten bant, En dat noch evenwel het onbedachte paer
Sy isgeli|ck ccn boom, die elders wort geplant, Onecnig in het werek cn wederiporig waer,
Een boom, die fijn grway, lijn aengebore tacken Den bouw cn fai gewis acn niet een menlch behagen ,
Lact met een (lalctijl gewillig ncderhacken: Den ploeg fal hortig gaen, cn vry niet fondcr Magen,
Een boom, vol gulle jeugt , die uyt een nieuwe fugt En des al niet tc min, riet pack, het laMig pack ,
Micktnicn en ander hout, cn mede nieuwe vrugt. (c) Dat kleeft haer acn het lijf met eeuwig ongemack.
Al mecile Jacobs fact met alle magt verjagen Om dan op vailcn groot tot beter fhnr te raccken
Het Amorecfche volck, cn die ontrent hacr lagen
, Soo dient het echte pacr van ccrMcn acn te maccken
Had icmant evenwel ccn wijf tc huys gebrogt Dat aldcrhande Mof van twitl cn felle fpijt
Die was het gantfehc iacr
ontjagen van de togt. Sy uyt het huys gedacn, en over al gemijdt.
Vracgt icmant wacrom dat ? boor eenc van de reden Gy dient, ó jonge vrou, uw tochten af tc Ihijdcn
Op dat het jeugdig volck mogt paren in dc feden, En wat de finnen tergt, door goct belcyt tc mijden,
Mogt paren met den geelt door onderlinge min „Dc trou moet alk tijt, dog meeM in hacr begin,
En maecken overhant een vricndelick begin
„ Sijn verre van krakeel , cn dichte by de min.
Op dathet nieu gclpan Gch mogte lceren kennen, Hoort gy die vrede foeckt, en tragt geruft te blijven,
En voegen haergemoet, en onder ccn gewennen, Hoort cenmacl goeden ract; 'WOgt u voort 't cerfte iijveni
Ten goede van het huys, dat dc jou ge vrou op Dat is een korte les, nochtans een groot c leer,
Eoi hjf, met haeren man, een fielc worden fou. Want decdje dat ick fcg, foo teefje nimmermeer,
't Is fondcr ccnig (lot krakeel tc willen maecken,
WW u.1* Als nog in uwen mont dc bruylofs korltcn kraaken$
rirpAiM»,! *ip,i rm
Indien dat immermeer, gewis om defen tijt
!j>)
um,n »»p,a pm
Soo dient de jonge vrou gewapent voor de fpijt.
,
ii. Tcrmll. w §. 1 Poogt oyt ccn hovenier fijn entc wel tc fetten,
loit en Licedc- Die moet in alle forg op fijt beginfel letten,
.»COniq) la iwciJ.; iu«
„Wat eerM tc famen köomt , om regt te fijn gepaert,
ry a q»i je dois obciila
„Dient nau te fijn gemijdt cn wel tc fijn bc waert.
,
11
frtmtéff amplins in pm De knobbels van de fchors, de fplinters uyt dc kerf,
De fwijnen uyt den hof, de boeken van de werf;
~a
Soo dient de jonge ftam gants ongemocyt te blijven,
ty""' ,l'*> *b nupiui imdirur Al pcjlea auam dtjpen-
beeft , cn dicnt'er aen te wrijven,
A'i
„J"" ffl
fnfttlhnii
,
"
illis
'
;
Geen menlch , of hortig
Geen
VROUWE.
Geen fpreeuwenzy gedooght tc pieken aen defchoor, Al fchijnt ons cerfte wet het wijf alleen te binden,
Geen hant, die ledigh is, tc pkiyfen aen de loot Noch in de man fijn eygc wetten vinden;
kan hier
Geen fpin moet om het blat haer vuyle netten weven, Een, gronden fmacckt,
die in fijn beroep de rechte
Geen webbe van den herfft en dicnt'er aen te kleven, Kent met onderfcheyt , wat man of vrouwe racktj
hacft
Geen mier of boom-gemt en heeft'er aen te doen, Wat voor den man , wat is'cr al te fchrijven,
is'er
Geen ilck cnquijl' baerdragt ontrent het jonge groen, Om hem van eerften aen in fijn beroep te ftijvcn?
Geen rups of ander worm en moet' er over kruypen, My dunckt ick fie een hof vol aldcrhandc kruyt,
Geen nat of vuyle mift en dicnt'er in te druypen; Gy leeft' er, mijn vernuft, een aerdigh tuyhjen uyt-
Dan noch foo deck de kerf, met was of vette klcy Vooi- al eer uwen Godt, cn ocffen huys-gebeden
Op dat geen vreemde fucht en valle tuffchen bcy, Dat is de rechte gront van alle goede leden:
En, mits liet jong gcwa\ geen wint en kan verdragen , Lees iet dat dichten kan , doch meel 1 des Heeren bock;
Soo het eerile loof voor alle falCrc vlagen ;
Itijf Dat macckt voor alle ding de fwacke linnen kloek [u]
Want, als de grifYy-tack is cerftmae] ingefet, Leer vorder niet alleen dc feylcn overwegen,
Het kleynlte Hei tje fehacdr, het minfte diertje let. Waer toe een fwacke vroti by wijlen is genegen,
Sie daer een fmne-bcclt voor nicugelioude twen, Ghy moet niet even ftacgh gewennen uw gemoct,
Dat hun het trou-gehevm lal konncn'opcnbarcnj Te "ftraffen wat de vrou niet op den regel doet;
Want die my defe pop ter degen ondertalc, Dc man moet alle tijt haer aengenaemfte leden,
Sal vinden wat den man en w;it de vrouwe paft. Haer jeugt,haer tccre bloem, haer voordeel in dc leden,
Wat heeft men klcyn van alle ding te leggen,
in het Sich ftellen voor het oogh, cn tooncn met derdact,
En tot de gronden ielf. de iacckc Moot te leggen ? Dat hy met alle vlijt haer deugden gade tlact,
m
De reden lcert'ct felfs, dat de vrouwc-plicht, Dat hy haer liefde merekt, haer gaven weet tc prijfen,
Veel niet en dient gcfien als in een fchcnicr-lichc. Haer vrientfehap hooge weegt , haer cere wil bewijlcn;
En pijnt li , Zeeufche pen , niet al te ront te fchrijven, 't Is wonder, foo de man lïch quijt in dit geval,
Daer moet ooek dit en gint voor uwen lefer blijven 't Is wonder hoe de vrou in liefde walfen fal.
Men vint dat ons de uniyf tc meer in luiten treckt, Ontallijck fchoon gewas van bloemen en van kruyden
Wanncerfe van het loof is eenigfins bcdcckt. Wort met dc voet getrap door onbcwullc luyden,
Een faeckc niet te min is hier voor al tc lecren, Dat, foo het wert gepluckt en necrlügh ingeiicn,
Tc weten, alle fpijt van uw begin tc kecren, Den plucker menighmael ten nutte lou gedicn.
Want onweer van krakeel en wint van harde
, twift, Het fchijnt dar even Godt vint eenigh welgevallen,
h hier een noortfehc buy, een ongcfondc mift. Wanneer uyt reyne fucht getroude lieden mallen;
Daer kan geen rechte lucht acn uwe trou beklijven, Dat elders qualick paft, cn niet cn dient gcdulc,
Als van den cerften af twee jonge lieden kijven; Wort in het echte pacr geleden iondcr fchult.
Gy wacht u, lieve, wacht door twift te fij n verdeelt, Wort oyt een ccrlick man by fijnen \ricnt geprefen,
Het is een llccht begin, indien men hacft krakeelt. Hy, die men prijfen wil, en dient'cr niet te welen,
Nu cenmacl tot den man. gclchil in huys tc fchouwjn 't Is anders met de vrou. het ftact de mannen vry
En vordert niet alleen dc plichten van de vrouwen, Te prijfen hun gcmael , ook fchoon fy ltaen'cr by. (*)
„Om door liet ganfche lijf te vinden vergenoegen, tAr fiaftin* primifs UHhi 11 , M laidlu ferm imbtaltii'Iim. Ctni/v-
kam. irt. I. *ii Ctr. n.
„Soo moet het edel breyn fich nacr de leden voegen, g-fcicn
,
„Als die met wedcr-iucbc van liefde won gevoedt. icgcnwuuidigheytitjnct vruuwc loegeUten. Jvm.i.a».
tb
; . , , , ,, , ,,; , :
R U E. 3<i
11 man in fijn bcleyt te miifrn, ï'y die met ilrcnge tucht en met een vinnigh bijtcri
!
or ve]-i; C cri3e
lucht, niet recht tc konnen giflen Een afgclcyde fcyl des niet te min verwijten,
te min foo
wort oock lofle waen Fy hem! die even llaegh met recken bcelïgh fit,
"'ïn is al
DcmannBi.fondcrfnwcCiin vrouwen tocgertacn. t» Oock als het kreupel been is in liet rechte lit.
wilt ooyt
echte man voor onVerfbuidigl) houwen, Ten lellen, wïlje gunlt acn uw gcmael belleden,
rn
,
tr]- fchnnn hy vorder
treek t de gaven lijncr vrouwed Soo dcyl uw vricutichap uyt als niet dc ganfche leder),
waerheyt leert ; rif dat'cr lehoonder bcclt
Als u de
Toon door een bly gelact en door een loeten mont,
Als
bcm in de finnen ipcelt
u de G» begrijpt Dat uw beleefde lucht is uyt een volle gront.
I act
mint, nacr fijn gevallen prijfen
vder, dut hy „Weet icmant fijn gefchenck met woorden op te pronken»
/
:
'
En fpeelt een gecltigh liet , of Imgt'et met den mont Moet treurig wijfen aen een die verdrietig fiet,
Het water is beroert en bobbel uyt den gront, (i) Of, lbo haer dat ontbrecckt, lbo deugt dc fpicgel nirt.
Het water itaet en bruyil, en wort om hoog gedreven, Een wijf van rechte (lof behoort in alle ltucken
Het water huppelt op, en krijght een ander leven , Den fin van hacren man ten nauken uyt te drucken,
Het water borrelt uyt, en maeckt een bly gebacr, Het is een groote deugt, een cierfel van dc bruyt,
Als of'ct door het (pel tot vrcught getogen waer. Haer man te drincken in, haer man te drucken uyt.
Maer als dan wederom de mouiel koomt te fwijgen, Geen vrou en heeft dc raagt haer pligtcn uit te werken,
Soo laet de koele bccck haer bobbels nederfijgen , Als die haer heeft geilek om necrlüg acn te mereken
En llaet dan weder (lil. dit ff ccn vrouwen bcclt, Den aert van haeren man ; maer wie haer des verltaet,
Die door en met den man, en anders niet, en fpeelt. Heeft als een vake pcyl daer fy op t'feylc gact.
Leer konden, jonge vrou, leer tijden overwegen, Ick hebb' ccn foctc vont op dit geval geleien >
En jock wanneer de man tot jocken is genegen En fiet dat icmant wect kan ydcr dienkig welènj
!
Maer hou u weder in, en voeg u naer den cys, Daer was een feker man, gants veerdig tot de fpijt,
Wanneer hy belïgh is met ecnigh hoogh gepeys. En ( dat het flimlte was ) het duerde huigen rijt
Een vrou van loeten aert heeft over al te poogen Een die geen kennis had van fijn onfoete kueren,
Te lijn met haren man gelijck twee menichen oogen En koude by den menlch als gecnen tijt gcdticren,
Door cencn geelt bellicrti al waer het cene fiet, min mifprees hem nimmermeer,
Sijn wijf des niet te
Daer is 't van Honden acn dat oock het ander fchict. Maer ( wie hem tegen was) verhief hem wonder feer.
Al is de fpicgelkas vcreiert acn alle kanten De gront dient aengemerekt. de man, van fwarc faecken
Met perels, edel gom, jac fijne diamanten, By wylen los geilek, nam fondcrling vermaecken
Soo maer het dviyilcr glas geen beek te regt cn wijk Te dichten cenig vers ; dit was hem groote luft,
Soo komt'cr niet een menlch die glas of fpicgel prïjlt.
En, fchoon hy was beroert, hy vont hem dan geruft.
Al is ccn jonge vrou aen alle kant behangen
Hier op wik dele vrou met alle vlijt te letten,
Met ketens om den hals, met pcercls om de wangen En, naer dc tijt gedroeg, haer dingen aen te letten
Noch is 'er geen juweel dat haer vercicren kan, Des, fchoon hy menigmacl ontkack gelijck een vlam,
Indienfc niet en toont het beek van haeren man.
Een fpicgel moet het al vertoonen naer het leven,'
Hy werd , door haer bclcyt , lbo mack gelijck een lam-
Sy wtk in dit geval ccn rijmtjen in te brengen,
Moet acn een bly gclaet een vrohek fehijnfcl geven,
Sy wi(l van konden aen in haeren pract te mengen
Een lied, of klugtig digt, by hem wel cergemaeckt,
(i) Omniins Anirematki vifi ijl [cuitfKr tq»> t
En fiet, daer was dc man als acn het hert geraeckt»
Ukmi qni rnsditam dkmt , Hiilor ft tl, (jvid, Het pnweer was gedaen , hy kreeg een ander wcfen ;
Daer quam gelijck een fon hem in het breyn gcrefen,
M
Hf, inqmi
Sl,'"a
:
"
feut
c4>- ' ' Hal'fi»J
*U'i ijm/i/w &./"*(«' 'Ui mat*»!
irma/jUiUn , turn filtiur
) EUufmi r,™- En fchcen door al het huys. En fiet, op delen gront
.
f, infentnl
lil/it , aadtabuHiiu ademmm tlfjmur ,
;
gj- , aiufi mirtivr dutii.imim Soo was't dat al het huys in goeden vrede kont.
-Mgbff foumfiit. Vidt *d hst Arijtet.
af. Jt . cr ji. dt Wat quact cn kan dc vrou, niet in het huys verhoeden,
Die maer een fagtcn aert kan in den bodem voeden?
til
, , : ,; , , ;
u w Ë.
Indien' men
in het wout nuer eens den trommel roert, Wat is'er menig ampt groot, achtbacr, hoog- verheven,
terftont met dulheyt omgevoert. Niet om der menfehen wil, aen wien het is gegeven
Be Tvgcr won
Mm hnórt'et over al , dat jae gcringen tóen Maer om den itaet alleen? gy , een dan uwen vrient,
Oockby ccn deftig man
geen kleync roering macckcii) Om dat'et Godt beveelt, al is'ct onverdient.
Door ick en weet
niet war is menig hooft verdraeyt, Het fal uw fwacke ziel geweldig konncn helpen,
" En
Door ick W
weet niet wat is menig hert gepacyt. dickmael in verdriet uw droeve tranen Helpen
j
De'mmncnmccftendccl, foo maer de vrouwen willen, Indien uw Chriilen-hcrt geduerig voelen kan
Gy weet dat met den man juylt foo gehandelt dient. Des roep ick op een nieu, leert even quade flagcn
Ickvreefe, dit begin lal u verdrietig fchijncn, Verwinnen nictgedult, enfonder morren dragen,
Mki treet wat dieper in, het bitter lal verdwijnenj Wecil facht in uw gebacr, cn ftille van gemoet,
Niet dat ecu jongen os foo in de lenden prangt $ En houd dat ghy den Heer met lijden hulde doet.
Als dat het ecrilc jock hem aen dc leden hangt. Godt heeft van cerften aen, toen Eva wert gefchapenj
Alwacr men iet begint, daer bedroefde bandeiij De ftoffe tot de vrou uyt Adam willen rapen;
Het vyergeeft bi tiénen rook , eer dat het komt te branden, Ten eyndc dit gèfpan, door echte min gepaert^
Mier die metfoct gcdult blijft fitten in de fchouw, Moght eens en ecnigh zijn, en van gelijckcn aert.
Won, tac een kleyncn tijt, verlaten van dc kouw. Godt kon het eerfte vlees ten vollen ondericheyden
Sict my de lieden aen, die in dc mijnen wereken, En uyt bylbnder ftof de vrouwe toebereyden;
Waer valt haer ecrilc fweet, als op dc rouwe lcrckcnj Maer des al niet te min het tecre vrou-geilacht
Noch dient hier evenwel de moeyte niet gefchout, Is voor den man gemacckt,en uyt den man gewracht:
't U Ifecnig boven op, maer onder leyt het gout. „Geen dier en heeft dc magt fijn cygen brant te bluffen,
Wy vinden ih't gemeen, dat alle loc te dingen „Geen lip en heeft vevmaeck lijn over-lip te kliffen;
Omrent den eemen tup haer bitter mede bringen „Geen hantenwait. haer ie Us geen menfehen isgeheelj
;
Ick racde niet tc min, gelijek ccn trouwe vrient, „Een ieder is maer half, en foeckt ccn regen deel.
Dat om een fiicr begin geen loet gclactcn dient. Wanneer ccn gave ilang in ftucken is gefneden,
Al ftradt de felle bic, het lap van honigraten Sy wilpelt in het fant, en foeckt haer eerfte leden,
En WOrt aoch evenwel niet onder haer gelaten Sy wringt haer fonder ruft , foo gact'er met den menfeh,
j
01 fchoon dc purper-roos ook dichte priekels biedt, Hy woelt, tor dat hy vint fijn deel, fijn ccrite wenfeh.
De vrijfkr onderwijl en lact het pilleken niet. Sictwat een wonder ding wie kan dc diepe vonden
!
reden Moet lh-aks dacroni het wijf nao malle weelde jagen?
Gewis i'oo eens het volck de lengt van dele
printen in de borlt, en mengen in de
zeden, Of door een ceuwigh leet hacr cygen herte knagen ?
Wou De wijle feggc, neen. Envreught, en droe\'e pijn
ware nut of noot te brengen eenig ligt
Ten
het mans beroep, ot acn de vrouwe Wigt
En (tact niet alle tijdt om nagedacn te zijn.
Of tot Koom naerder SangH-godin, en opent uwe gronden,
MMvannudemen
ware nou geen
onfe jcugt fi« in de tochten woelen
rechte gronden voelen, Doorccnigh imne-bccldt , of diergclijeke vonden,
En Stel wat ghy leggen wilt eens in den lichten dagh,
Soo dient het oude woort hacr dickmal aengcfeyr
Nkt als een nieuwe wet, macr op een nieu bercyt. Op dat een jonge vrouw uw Ga beletten magh.
Wie met een veerdigh (chip wil over water zcylcn,
Doch eer wy vorder gaen, i'oo dient het wijf te letten
Dient in gclijckc mact de ladingh af te deylenj
Dat wy niet foo gemeen hacr defen regel fetten,
Als offc, fondcr fcyl, en op een juyiten draet,
Want loo het over kant, of lijdc-laltigh helt,
Dereyfe dient geftaeckt, of immer uytgeftelt.
Moeft palTcn op den man, ook fehoon hy qualik gact,
dat is niet gemeent. „geen wijf en is_ gebonden
Vracght ycmant wat het fchip in delen wilbediedcn?
Neen,
Het is een evcnaer voor nicu-getroude lieden,
„Te heulen met de man tot aendccl van de fonden:
Macr in het tegendeel foo dient te zijn betracht Wil man, wil echte wijf vervullen haven plicht,
Dat, wie van beydc doolt, te rechte zy gebraghr. Sy dienen even Itacgh te fitten in 't cewight. (c)
een fnegë vrou moet haren heer vermanen, Indien een quilligh man fpcclt over al de gilde,
Doch hoe
Ghy, moeder van het huys , en zijt dan niet te milde;
Daer itaet een brcedcr wegh na defen toe te banen
Hitx ct alleen gelcert, dat niet , als in het goet, Of lbo miHchien uw man de beurs geduerig lluyt,
I-Jet wijf Iuct met den man te famen voegen
moet. Soo geeft , wanneer het dient een weynig ruymcr uyt.
Indien hy wat te licht tot morren is genegen , Het foet vcrfiigt het fuer , het fuer dat wett' het foet \
Soo lact uw loeten aert fijn ltucrhcyt overwegen; (J) Soo is 't dat hier dc koek de faucc mengen moet. (')
Of gact hy wat te fagt, of, ick en weet niet hoe, Gelijck het bly gelang, door ougelijcke Hemmen ,
Soo macck dat uw belcyt daer peper onder doe. Doet , ieder die het hooit , in loctc vreugde fwemmen;.
In 't kon", het echte paer dient over-hant te leven, Soo wort het echte bedt, door vriendelïckcn Krijt,
Al wat hier iemant fchort, dat moet daer icmant geven: Ten goeden van het huys de liefde tocgewijt.
g"'
(i) VU quifa prip'ur
pnfufmr , tenvtutit Hxir fmtaïur , cr ati rim [irvsniam MliK'"-
icUn '""*"*"
ƒ« iraJai i* pcjlaiim' tlur, {11 , ft j«vtn'f tril trdtmiiris wgtnïi , aumrnioitditir purlU
Mrni/. .1 ,'c.i<;i ;ji fui u <rhï Ertfm. 4t ChriJI. Mtitim. rit njtun , Kt pru timpoit Birit ctdirt v
ebfcqtti. Lrafm. dl Cnrifs-
**
(b) Ahrnh™ faJ* '"' Leih : Luit 1 i'J-iJlcn , want -jiy fin
dtru Gene!" 13. !- M"' ">"• "> vn\ 1 /ijgm: Uit om nut ra (li) W t > admïstê Ttd£t Mud medtmms , & IftiU iym
*
ui} camptftunt ; fte in matrimtmu {i'vwtm
(c)A-™ femprr fmilia fimilibai in irnenU itnpmatumin Ij
mi namr.i Untitr , tt/iMititi /pesfa vi£iUn, (c) tyim mit krjttm (fegr. dl ZlMff) fa dm httunlijtii mt
, ,} : , , :
u w E. 317
n n ik bv bv hem vim
een loeten talcl-vncnt. De man die broeit in huys , cn mocy t hem met hetkint,
int fchkr
fd« hooft verfchcyden in de feden, De man let of de mcyt eenparig garen (pint. (a)
L
1
gewcit de loete vrcugt vergeten ; Met oorlof, wie het raeckt , het lijn bekaeyde ftreken,
wort in dat
vrohek deel is op een ander fy Die van het oude recht lijn bijltci' afgeweken,
Indien het
woeft, en ongeregelt bly. Waerom doch mans bedrijf de vrouwe toegepaft?
S(,o
wort de macïtijt
weert, leer alderley manieren Sy is het fwakftc deel, haer dient de minfte laft.
Gyduerom, feytgy
nacr den eylch , en onder een Ichakieren, Het vüjtigh llraet-gewocl wort in den man geprelenj
Vi mengen
veel hoe lemant gallen let, Macr een teerc vrou een
Ten is niet even in ftil en fedigh wcfen (e)
geval de Grieckfche tafel-wet. Gy, rcyltdan, neerftigh man, cn pail op uwgewin}
Dus houd in dit
Het waere
wonder nut , dat als'cr ieraant troude Gy, fetu, jonge vrou, en let op uw gehn.
de paren fehieken woude Gy, Iet op uw bedrijf, cn alle kleyne baten,
Men op celiicken voet
OH00 gvhebt aireets uw echte wederpaer, En wilt op de winft niet al te feer verlaten}
11
gefeyt , dit dient het wijf tc weten Macr die het evenwel niet al begraeyen moet.
Die dient den man
en nimmermeer vergeten ; Ick wou dat overal de jonge vrouwen willen,
Dn dient voor eens gelcert ,
Dit dient, al eer
men vrijt, tc voren overdagt, Hoe veel, oock in het"kleyn,een vrouwe kan verquiften:
Dit dient wanneer men
trout, cn alle tijt bctragt. 't Is wint, dat eenigh man fijn hooft geduerigh
brceckt,
Godt heeft op dele wijs' cn om gelijeke reden Indien, ö jonge vrou, uw hant geduerigh lecckt. (d)
Gcvwgt het ganl'che lijf, getempert onlc ledcni Alwatdemanvcrgaert, dat kan het wijf verrtrooyenj
Niet verre van het oir, dat noyt cn wort geroert, Al wat de man verfpaert , dat kan het wijf vermooyen
Daer wott het vackeroog geduerig ongevoert. Al wat de man bejacght door laftigh hant-bedrijfj
De buyck en fijn gevolg, die niet en kan bejagen, Al wat de man bckoomt, dat fpik een quiftigh wijf.
Wort vin de fnelle voet gewillig omgedragen , Gy, die voor dcfen tijt niet recht cn hebt geweten
De hantis 'c die het racptjdc vuylt, die nccrltig wint Hoe dat het vrouwen ampt hier dient te zijn gequeten,
Al wat de tant verbreeckt, cn wat de mont verllint. Koomt, hoort den goeden man, dien gy hier onderfiet
'i Is nut dat echte liên haer faccken overmereken U fpcllen uwe les, en klagen fijn verdriet
Om na den rechten eylch. haer pligr.cn uyt tc wereken Al draegh ick , wat ick mag, noch deugt'ct niet met allen,
De man moet op de lttaet om lijnen handel g; Mits een die mede draegt , het pack wil laten vallen:
h
p m ^ n belct > trooft " m n vcrdri " * „Of wel die voren gaet fich quijt ten alderbeften,
Mit r
vlijt is r
fonder vrucht;
'j
J
mijn fweet en gelt'er niet. ,,'t Is al maer hooy gedorlt, als *t hapert aen den lcrten^
^f'im^H^j'È"* ' »*•»"'* fralidu in falibui auUmfiam AmnxjtnuTn rigijiara , ex dicrels excrdias Grtctnm
ah Achïlit dumkatam , in Swmjnd'ttm fluiiium pnófnatam , 1"°-
ccfuo
WJ
mm nature ftxufaue conditUnim fuptrare fmjfet aufa. Dict. tib. 4-
*"*<~hd£fr .; ,?,
rt"ili e , cl muh*m txtutnt mtrümnnm , «fel ML Trqan. Chacun rioir conlïdeier cn fon ordre quel rang tjuiltienc.
K cfludier i Ie bien gardcr fans y ricn iroublet. Viret.
(J) Light gayncs malte heauye pulles. Engtlfih j'pratkwmi.
3 i8
VROUWE. Hy doet een quade (lag , die aen de fweere nijpt,
ploeg,
„Al foant een rullig knegt twee peerden in dc Eer dat ue puylt genceit, of dat het etter rijpt.
genoeg.
„SocAcen maer qualick wil, het gaefcr liegt Ahigcl heen: de grom \ an dele kunil geweten,
„Sict als'er eenig ding twee
menfehen B bevolen.
Die, eer het hoofdig nat in Nabal was gefeten,
Een doet fijnen macker dolen :
rugge treckt , ^
die te
net, Hem niet met al en ley , maer ging hem dapper aerij
P wijlen
„Al is uw klocck bcleyt gegrondt o medc-mact. Als hem en wijn en tlacp was uyt het hooft gegaen.
Noch hangt'ct akcnvacl aen uwen Abigel, foo het i'chijnt, heelt cerftmacl uytgevonden,
en gy mannen,
Onthout mv dcfe les , gy vrouwen gebannen, Hoe dar een korfcl hooft dient in tc fijn gebonden,
SS mi? CchU bam ,vt aen her huy« gemcene ail,
J™ Tc weten nae de wrock, en nae een (octen llacp,
deel , en dracgt
Hond uw beicheyden En als bet moedig hert is dwee gclijck ccn fchaep.
hant d ander walt.
He let de leden wel ah d'cen mofc-toen bed uw man fijn lés tc fcggen,
'tls dicnltig in het
twee
De man if met de vrou gehjek moe en ltcncn, Hy moet daer, hoe het gact, in itilte blijven leggen;
malkander
Die onderling behulp Sijn geelt heeft dan geruit, en hy is nuchters monts,
or &> bewegen ltacckt,
WÏÏ als'er een ontwijekt,
daer wort geen bloem ge- „Noyt beter luiys-vcrmacn als tn het lachte dons.
Offchoon de tweede maclt, maeckt. Gy, leer dan uwen vnent in hecte tochten mijden,
,dat in het echte leven
Indien het nu gebeurt
{
donrvvecmdeiugt,wortvanden weg gedreven, En tall hem nimmer aen als op bcquame tijden;
ï n"»n dingen ondcrltacn, En, de reden cylt, lbo kies ccn Uil vertreck,
als 't
uvr een cygen fin wil
,
Godt.
haren Dat onder fijnen ract ccn vrouwe was genaemtf
Het wijf dat heerfchen wil kunt tegens Als Sara was gefint om Agar weg te drijven,
vermanen,
En dan noch evenwel en moogje niet
weerde vnent door onbcluyWe wanen
Hacr man in tegendeel die wilfclaeten blijven;
Wanneer uw En dat'er meenig woort hier ovev was ontltaen,
anck ge ligt
den geelt beroert, ontrent een ki
Is in
teken hgt. Sict , Abram liet dc maegt en haeren foone gaen.
En dient geen fonne-fchijn, geen acngd De groote Nahual, (a) uytvrcefe van te miflen,
Als 't water is geroert,
men laet'ct weder iincken
Eer dai/cr icmant r Tr
^W lf
n »VW Gcbruyckt tot lijn gcleyd ccn van de minite viffen.
doet,
En dat noch als het dier ontrent de droogte koonn Sict hoe het kleynilc dier oock
met Je dccken
iVcmmcr, m.»i !
En voor een dorre ft van t of harde klippe fchronmt. Het leen het grootte lieclt hoe d it het
oock klcyne d.nfc
Her muysjc van der zee koomt voren uyt gevaren, Hier Uit wort San gemerkt hoe dat
laccken Dringen,
En vint een goeden weg, oock midden in dc baren; By willen raet en htdp tot groote
rj> Njhuat U itn ittm va ia Htlvifth Mü i* uitctc [m Omt.
, 4,Hha /.,...,,.,„:. émm*", 1»
vian» e'ukrum vl(«. Vin.
{l>) Bdin» , qnm.U ^rifrmit fufirulhrum findtrt eirulu tjui nu Gï
;, , , :j,) , , ,
:
V R w 3*9
r m'v
Mitóhini lbo kan
het fijn, dat ick in dit gcyal
i
Uw vader nam een Ichroef, en hiet de knegtenfehinken
tint , o£ torfc wijlen ia (,) En ging op onfc pays een vollen roemer drmeken
U eenig driftig lal jac de octc klagtcn
IV man aldus gemacnr, en naer de reden Hy noode dees' en geen hem nae te willen doen,
iJnt&icen met
befcheyt, achten: En ging overhant bynaeit de gantiche noen.
dit
\Vaer is van
hondert een foo dom en onbclccft Gy, die een jonge vrou had onder
u gebueren,
een tijdig woort het oore niet en geeft ? (Aj
Die aen
Vielt onderwijlen uyt in alle vreemde kuerenj
Wie lal met heter aert het mannc-brcyn bewegen Haer man fat over haer, en fag het fpecltjen aen,
Uslïin geminde vrou? die, naer het is gelegen, Het icheen als of hy iprack, ey laet de grillen ltaen.
en onderwijlen mag, Maer dcfen onverlet lbo bleef'jc fitten malen
Hcmlevden, overgacn,
'
Noch heeft het geeltig wijf den held alfbo belden, En vocgt'et immers niet onlhiymig uyt te varen ;
Dat hy in korten tijt ontfing een ander welen En min noch dwacs te fijn gelijck een jonge laf, ,
Want hy, die van den hact te voren was gevat, Ey, laet een andcrmael van defc grillen af.
Werd hoeder van het volck, en vader van de ftadt. Misnoegt u eenig ding aen my, of mijne leden,
't Is boven al gemercltt , dat even dooi- de vrouwen Soo fpreekt wanneer het dient, en dat met goede redenj
Vee! mannen over al lijn aen de fiel behouwen, Daer voegt geen lief of lect voor alle man gcfeyt,
Sijn van hacr ongeloof ( fiet wat een hcylig werek !
En mal en wijs te fijn dient ftil te fijn beleyt. {b)
Gekomen tot den Heer, en tot de wacre kerek. Dit Ichrecf de jonge vrou, en fonder iet te feggen,
Juguldis focte tacl heeft uyt de doot getogen Ging in een ftil geheym haer klagte nederleggen ,
Den Gotfchcn o ver-heer. Clothildis licclt bewogen Een plaetie daer de man fijn befte finnen bragt,
Clovyc den Ftanichen held te veften. lijn gemoct En op fijn innig hert, of fijnen handel dagt.
Op Godcs uien verbont, in Chrifti weerde bloet. Waer is'er eenig menfeh , foo rou en onbefneden,
Gy liet dan jonge vrou, hoe defc foete plichten Soo byiter onbefchoft, foo buyten alle reden,
Ten hoogltcn dienffig fijn om uwen man te iligtcn, Die met een nuchter hert, noch vers , en ongeltoorts
En eftcr dient het ituck niet aen te fijn geleyc ,
Sal nemen overdwers een ongefproken woort ?
Als op een vaitc peyl van noodig ondèrfebeyt. Htcr geen fnarre item, geen hevig tegen-fpreken
is
Dacr lijn ra waaide mans, vol ongetemde vlagen, Geen ftuer of vinnig oog, geen honger om te wreken;
Die niet een deftig woon van icmant konnen dragen; Hier is een Hom gdCnrift dat geen geluyt en heeft,
Want foo maer eenig menfeh van hare fcylen fpreekt Als dat de lefer fefis met eygen monde geeft.
Het fchijnt dat hun een mes tot in bet hertc fteeckt. Heeft dan uw weerde man van Nabels oude itreken 1
Vermijdt
dan, wijle vrou, in uw gcipreck te treden, Dat nieraant wagen derf om tegen hem te fpreken?
ut ccrit knt uwen man, en
fijn gehccle fèden Soo pleeg gefetten raet, en maeck een brief gereet,
|n loo kt grillig s en van een fleren
, moet, i
Een pen, een wijfe pen kan nijpen fonder leet.
300 lact het fpreken dacr, en kielt een lagter voet.
Maer hier dient oock den man fijn lelie voorgelefen,
Doet als een Inege vrou, die
Had onverduldig bloet
vcrfchcydc op Honden Ten eyndc fijn gemoct gcbuygfaem mogte wden;
in hacren man gevonden, Opdat, wanneer de vrou met goede reden fprack,
IJic wilt een beter weg, cnvryeen toeter orcen, De man fijn tweede fiel niet voor het hooft en flack.
W aer door fy hacren vrient , oock fonder fpreken, neep. Hier is een gunilig hert de gront van alle faecken,
" ant ak er eenig
hacr finnen mogte quellen,
ding Dat kan u , weerde man , de finnen buygfaem maecken,
*» gmgle met de pen hacr
klaatc ncderik-llen ; Dat kan een fauce fijn, die, wat de vrouwe doet,
«i mits haerkorfel nun eens <n> ren madrijr kerft. Die wat d**vrouwe lcyt, kan maken honig-foet.
j>°o W M' t dat
hem de vrou in deler voegen tchreef Dracg liefde, deftig man, een liefde niet gebonden
WHWiickructvcrr* enbcn,fchoon brieven fijngevonden
Aen ichoonhcyt, dwafe luit, of diergelijckc gronden,
Wt een vreemde kuit
te worden afgefonden, Maer aen hacr ecrite wet, een liefde wonder iterek,
w
'
|
"
Wa Crcn
1
wijg jet
"' cvcnwcl u w Tnclle togtenken,
met den mont , en ipreke door de pen.
N iet op het fant gebout , maer op een vaite ferek
Een liefde, niet alleen gewaficn op de tippen
K illcr n °en tot uwen vader eten, Van uwen lollen mont, of op de bloote lippen,
Dw «*) ,
rJ
ü
\
met hetgi-iHig
VJ » den rwifi
volck
u wederhooden foud,
u niet vermengen woud.
En die in hacr begrijpt het ecrite t rou -verbont.
J!
*
&.
'Iftr.
Mu
t a*«^il»tM
'
c* «»•'« jw
dïlU qaam
»«•
auxtrir
.
gh-Um
•><
Tw;«fl/.
«*>-
Au-
car
{i)
li
Le mari cd
ellc ell
fuutfiir, afin
fol
bernne
,
, ïl
qui prend des qiierdlci publiqucsivec Ta femme,
la doit t'avutircr, li clle cll mauvaiie , il la dun
qu'dk nc devicnue puc. Mjic. Autl.
S s Geen
3io
O u
fchcyden Was vlytig acn het werek , cn wies liet jonge vee,
Geen noot moet eenig man van fijn gefclfchap De droeve Ccladon, die lijn gei'clfchap kende,
icyden,
Geen druck cn moet het wijf van hacren hoeder En fag hoe alhet volck iïcïi van tien oever wende,
Geen harde ilavcrny, geen onverwachten roo Sloeg op fijn droeve borit, en fag den hemel aen,
En mag een vroom gemoct verfwacken in de trou. En lcydc, 'lieve Godt, wat dient'cr nu gedacn?
paren,
Dit hebben tbo betragt veel welgevoegde Hy geert hem naer de zee, de tranen op de wangen,
eenig waren i
Die, met een rechte fugt, ten vollen En nep, hou vrienden, hou! hier is al meer te vangen,
gebragt
Veel kan op dit geval hier worden hy En Ichcyt niet van de wal, tot dat'cr volle vragt.
bedagt.
Maer een beleefde daet is weert te fijn op het lant gerooft , cn aen het boort gebragt.
der hcyde Is
Een herder uyt het wout, terwijl hy aen Gy hebt mijn echte deel van Godc my gcfonden,
weyde,
Sijn jonge gevten dreef, fijn oude lchapcn
En fchevt dat reync fugt te fimcn hecit gebondenj
SaL vïn een hoogen berg, fag m het
laege dal,
ongeval. Gy fciient het beile pacr dat oyt het echte bed,
SaS onder aen de" Krant een droevig Dat oyt den hemel ielts, te famen heeft gefet.
fekcr lchip met roov-ers
aengekomen,
Daer w as een waerom dat? ey bet ons wederparen,
vrouwe weggenomen, Ey lieve,
Die hadden Galathee firn
Soo mag uw fnclle barek geluckig henen varenj
Oock eenig ander volck, dat onder aen de iec
Niet, dat ick|wcder cyfch mijn lieve Galathee, (• lek wenfeh, geluckig paer , ick wenfeh aen onfc dagen
Maer wenfeh benevens haer te varen over zee. Dat uwer over al dc tinne mag gewagen;
Neemt my oock in de boot ; al moet ick dapper roeyen, Ick wenfehc boven al dat ons het trouwe bloct
Of harder lal my niet vermocyen:
dienit bcgacn, ten Veel fiets dat u gelijckt, veel kinders geven moet.
Nccmtmy ook den bootjeen kloek, een rullig man,
in Noch dient uw trouwe fugt wat honger opgcicfen;
Die met een vollen wil een flave weien kan; Op dat de weerde trou verkreeg haer ccrlle wcfen,
Neemt my oock in den boot, al moet ick gefl.igen, Verkreeg haer cerftcn glans, wel .ien,trouhertig man,
En dienen evenwel, ick fal het willig dragen, Trcet vorder, cn bellet waer trouwe reyeken kan.
Ick fal het willig doen neemt my oock in den boot
: Indien het foo geviel, dat met te mogen Itervcn,
Of foojc niet en mengt, foo fchenckt my dan een loot. Gy kond'ct fekcr hcyl aen uw gcmacl verwerven,
Dit feyde Ccladon, cn gaf hem in de baren, Gy moeit, ook fonder fchrick, u voegen tot dc door,
En bad al cvcn-llaeg om meê te mogen varen ; Om haer, door uw bederf te trecken uyt de noot.
,
De roovers lijn Vcibaclt dat iemant tranen fchrcyt Gy mocll uw eygen vlcys, uw lief cn jeugdig leven
Om valt te zijn geboeyt, en weg te zijn gclcyt. Den onder-aertfehen poel gewillig overgeven;
Na lang cn droef geprag , men lact hem naerder komen, Gy mocfi uyt rechte fugt dc kloecke daet bcilaen,
Men vnjft hem nac denboot, dacr wort h* in genomen, Die Gracchus overlang te Romen heeft gedacn.
En, als de rouwe jeugt fijn handen binden wou Hy, nac een vrecmt gciigt van twee gepaerde Hangen,
O bint my, fprack de man, aen mijn geminde vrou. Die iemant van 'tgcfin had in het huys gevangen,
Een knoop van locte min heeft my en haer omvangen, Ging tot het ccniacm volck dar lig hier op verlïont,
Lact hier oock cencn bant op onfc leden prangen ; En logt op dit geval te weten haeren gront.
Hy bid noch andermael, cn biedt lijn rechter- handt, Een van den grijicn hoop ging hem aldus gewagen,
En geeft hem met de vrou gewillig 'aen den bant. Indien dc imnnc-llang koomt doot te zijn getlagen,
Het fchip doet fijnen loop, en fnijt de foute baren, Eer dat het wijfie fterft , daer is geen twijfelaen,
En koomt in korten tijt te Thunis aengevaren-, Gy zijt een fekcr Hjck, uw leven heeft gedacn.
Daer wort het lieve pacr den koninck voorgciïclt Maer foo in tegendeel het wijfje wort gegrepen
Den koninck alle ding van ccrllen aen gemelt. Om nac den fwarten poel van Acheron te liepen,
De vorit die prijft de daet, bellet de jonge lieden, Soo weet dat uw gemael fal varen naer den kolek,
En toont met lijn gclact haer gunil te willen bieden Die van de wcrclt icheyt het ondcr-acrtfchc volck.
Hy laetfe met'er daet vcrloilèn uyt den bant, Gy doet wat u behacgt, dog wilt u flucx bercyden;
En macckt van Ccladon fijn cygen lijf-trouwant. Want, liet den hemel drcygt u in der hacfl.tc Icheydc 1 -
Dc trouwe wort gcloont; cn hy die acn der hcyden, Dcnck vrv wat Godt belluyt dat heeft een vallen «runt;
Een bok, eenfehacp, een kalf, eengcyteplagtc wcyden, En weet dat u alleen de kcurc wort gejont.
b hoeder van den Prins, niet fonder grootcn lof; Dc man, nae kon beract op vccldcrhande faccken,
En, voor een vuylen ftal, geniet het lullig hof. Meert hoe het fijn gemael ial nae lijn leven maeckeri^
,, ,, ,,,, ,,;, ,;, ; ,,
, ,
: , ,j, ,
VROUWE.
wijf jen in de logt, Wie ig in eenig lant oyt twee gepaerde
I ,« fox met "'gen fiant liet fi_ zielen,
n i dit het
wederom dc mymtc kielen mogt. Die noyt in ongein;
, r m' het
tegendeel gact in der hacft belatten Wacr is in ccnig hi
met wapens acn tc latten
van roanncn-acrr Dacr noyt een muvli
dier
Gracchus (elft, en (luwtdc knegten v~ Het is van outs geloof
U vordert it
Sictwat een wonder dmg na loop van weynig dagen, ! Dat al het wijs bele_
giet
Gracehnsisgcgacn, en nacr het graf gedragen; Tc brengen acn den dag een recht volkomen trou, U)
is dc vrou ,
die lbo een man verkoor Ach federt dat de menich van Godt is afgeweken
Gcluckig !
is het wijt',
die lbo een man verloor. Soo is de ware min in alle man befweken
Ritnrfalig
acn dit geval beproeft 11 , wacre mannen Ach federt dat de menich den cerften vrede brack,
1 Sa proeft , !
doodenek vergif, is
Is
Ach! fondcr eenig kint: ly is eylacs gertorven,
cnckcl drakcnbloet ;
Jc tongc van
de vrou, met foete min bclloven Maer wie dog heeft het erf van hacre deugt verworven?
^aetmoll, en honig
fclfs, gaet alle foet tc boven Wie is haer loet gcdult , haer ledig hert gemeen?
«
tonge van de vrou,
baert juytt gelijckfe wil, Ey kont , cy lieve wijiVer een.
lieve Ibojc
UI herren vol
genugts , of huylc vol gclchil. Niet dat ick al dc fchult wil op dc vrouwen leggen
weuen dan, eerbaer
volck dcwijle vlocck en fcgen ,
O neen, want op de man is vry genoeg tc leggen;
sL "
k,evnlK
g rijp van uwe tong gelegen, Want als het echte volck geraeckt in onverduit,
maec " voor het quaet een eeuwig-mont
u gebit, Men iiet het mecitendcel, het is gemecne fchult.
M
P tp«nt
met magt het ongetoomde alle lidt. Dies, om tot aller ftout krakeel in huys te mijden,
hjnder onder
J« u beg'aeft met fchoone dingen, Soo dient dc ruft betragt, en dat ter wcdcrlyden;
- ntomen evenwel geen loflè tonge dwingen Want tot lbo goeden werek behoort tc fijn gepacr^
c
n omm evenwel niet fpreken lbo het dient Een man van rijpe lugt, cen wijf van iagtcn aert.
l
""^ cvenwel niet vieren haren vrient. (wen
Het C h°
vrccmder ding!)dat mannen endatvrou- tkm penttrm ai Ecdtfiam Dei m demian Altuhi n
Nod eve "
: n , nut lltibm
^] ,
,-
tlja
011dereen , noch huys en konnen houwen,
mCt Cen vlac VilIÏ ick cn weet nicc wat
<ur
tl
, E«U[u t#mn
prtiipuAr» fantin vilt
&
ttm&m.
6dtSl
%
M
Vai,H™ S
11 of ander fy, ten quaetrten opgevat.
ndtjlUs itcvormdji ftft tmftmit fiitltt epmi
-££™c\'TT - ^» «" «
(A) Marrus Jurtliui; Je Hens pour npinion (1 lous Us figes clloicnï
fonrius cn unc fomaiic, qu'iïs ne lemvoyent Jonncr conieil puut liirc
'ff' [punks. 13. un bun Sc parfaifl mariage.
«f.
V R Ü w
Alwaer men in het hof met grootc woorden pleyt,
Gctroude, jonckenout, weeft my hier in getuygcn,
Daer is de laft alleen de mannen opgcleyt;
Soo maer een hevigh man fijn tochten wilde buygeni
Al waer men iemant liet op fraalle bancken leggen,
Soo maer een hacftigh wijt" wou fnocren haren mont,
Dat trouwen foudc zijn het ibetlte dat men vonr.
Op dat hy door dc pijn de waerheyt moghte leggen
Al waer men menfehen ftraft die uyt den regel gaen,
gy vrouwen uwe
tongen,
Gy mans, uw
vicrigh brevn ,
Het koomt al op de mans, niet op dc vrouwen aen,
Sijn oiiboir ingetoomt, en nut te zijn
gedwongen;
Al waer dc felle zee met ongetemde baren
Een ydcr dacr het dient , een ydcr in het zijn Koomt op het tacyc kW
gcwcldigh uvtgevaren,
fonnefchnn,
Soo doende blinckt de trou gelijck een
,
hefteden, Al waer door hoogen'ftorm de buyte-kade wijekt,
Laet ons wat langer tijdt in dele plicht Dacr wort het foute fchor door mannen ingcdïjckt;
Het is de piinc weert hier dieper in tc treden; Al waer men middel lbeckt om krijgh te mogen voeren,
Want was het echte pacr vol-lecrt in dit geval, Om lieden door het fweert, cn landen om tc roeren,
Het (bilde vrecdiacm fijn te huys en overal. 't Is al, 't is mannc-lbrgh foo dat dc man verkeert
Wie Cd hier mijn vernuft, wie mijne pen gcleyden
:
,
ü 3*3
Een onder acn den buyck, een boven acn dc kop, Sy is gelijck dc fon , die met een helder fchijnen
Een achter acn den rugg', een voren aen de krop; Doet milt, ongucre lucht, en alle quact verdwijnen,
De vorfch was in de neep, hy wilt niet wat te maken, Vcrlagt de wrange twift, ei illc byttcr fcherp,
Hy dede wat hy mogt, om uyt te mogen raken, Een wijf, een vlytig wijf, is jae een Davids herp.(i)
Hy doock , hy reesom hoog'; hy dreef, by ging te gront, O !dat nu eenig menlch het weten deler vrouwen
Macr, waer hy wijeken moght, daer was een wreede Vcrmogtc, naer den cyfch,met oogen acn te fehouwenj
mont, De ziele ging hem uyt, door ongemeete vreugt,
jjiebert hem in de borft , die ftack hem in dolenden, O! noyt volmacckte kift als in de ware deugt.
Uic hem acn de buyck. waer kan of fal hy wenden? Soo lief gy dan begeert , dat alk focte namen
pijn is over al
j enfict! het enge vat Gelijck een guldc krans om uwe leden quamen,
Is londer open
lucht, en fonder cenigh gat. Soo Iet op uw gelaet, uw tong, cn ganfeh bedrijf,
Hoor, waer in dit
gelicht mijn finnen vielen loflc En weeit, tot in der doot, een vyant van gekijf.
Kk dacht
j hier is de ftant
van die bcdruckte zielen, Jaegt domheyt van den geetl , en kiyhcyt uyt dc leden,
UK qualijck fijn getrout En faiheyt van den buyck, en ftuerheyt van de feden,
; fy voelen haer verdriet
Macr w«lcn "'
n l
de u
in ul bocht
"ciu da
uaer nicmanc uyt c» vliet.
'
" En twecdragt uyt' et huys. een vrouwe fonder ruil,
".' rld
» m, een bedt van die eeduerig iiichtcn
m Een trouwe vol verdriets, een leven fonder kitt.
'
'
'no.cgcnngclt ° ,
„, nil t cn k fijn, .
vfiebten, Maer lact ons vorder gacn en goede regels lecren
JIJ oochc het enge glas gclceck dc
nauwe tron, Hoe dat de ziele mogt haer togtcn overhecren,
tri üat ioo
vinnigh Sak, dc tnngc van dc vrouw
j
En hoe een jonge vrou haer korfel onverltant
" »doch bilde, fcherp, en bijtïan alle lijden, Mogt krijgen in den toom, oock midden in den brant.
; 7\
™* br»yn het hert , dat heeft'er af te lijden Voor certt foo is het nut, wanneer men koomt te voelen
S'
,
«vooralle dingh een ongcluckigh man, Dat cenigh fiim gefwcl in ons begint te woelen,
Br '
Sieh ttvaks tc maken op , cn van den cerllen aen
»ir S gepijnight wort, cn nimmer vlieden kan.
!
'
Wort
Je »i|»c Verft
I? al harder aengedreyen, Met alle tegenweer het quact te wederitaen.
tcn toot vrou
u haer mate vol tc geven ;
™°'> wj, dc Koninck fcyt (a) Dina. Hïcrcg. llb. t, c.ip. Hts Tigmi : uttkitli dar tcn mfindt Jliir am
j hy bedt haer welen af ten vygtboom gtbm.Uii , daitl: ik miick m j!it -rel , en ijb iit ilutligbtyl
Kuch 3 ,.'
cvcn ni "> die
"<V gdtrenger lijn,
[« 1'l'alm. 118.3,
Syrach. 7. ia.
J' l-.ducat.Uirr. W
(g) Prov. 3,. ia Syrach. 16. 1..
m f^yprad,cuythethet"Öf TJ lage/willen ftcllen,
W»
graf/ afdalen in der hellen, alli
Cfj
(b)
d',iig
Om fprittkweerl fcyi
virt/ttm,
, dal dl i'WXt de hvtet m«( %i lijlk Uj* , dit
S s j
Wort
Vcrnïeuwt'ct mcnigmael, cn tragt'er vlytig naer,
Wort u de moot geneygc tot roepen, kijven, tieren, Dat in u Chriiti bcclt mug worden openbaer.
Gclijck men vint te zijn der gramme luy manieren,
„Daer is geen nutter dmg tot alle goede pligten
Helt met gehcelc magt, helt nacr het tegcndecH
„ Als in uw eygen hert een vierfchacr op tc rigtcn ;
En doodt, als in de wieg, het bitter huvs-krakcel. „ Als in uw eygen boril te doen een ltrcngcn eys,
vlagen
Giet water in de vlam, en hoe de fclle
tc jagen, „Tot lafte van de fpijt, cn alle ftim gepeys.
Het vver door meerder kragt fijn bcelig u> t „Daer is geen nutter ding, als in lijn cygen fclven
meer, al eer uw tonge icheldt,
Gv, piint u des te
„Met innig onderfoeck tc graven en te delven,
gewelt.
Te haer geluyt, te lluytcn haer
(tillen
roepen, Ichcldcn, tieren „Te focken met befcheyt wat onkruyt dat' er fchuylt,
tfc waer, daer is eentijt dat „Dat ons den geelt verwoed , cn fijnen hof vervuyh.
dieren;
Van Gode wort belaft aen alle teere Pijnt u met alle forg, en met gehcelc kragten,
rouwe galt
Macr dat is dan alleen, wanneer een Te proeven uwen geeft, tc fitten uw gedagten,
Toeft, en aen de leden talt
Haer «riÏPt, onocrUck „Niet dat ons beter ftigt, of nutter dingen leert,
te mogen Ichrccuwcn,
Daer is't de echte (Jont om luyd
i
de leeuwen, „Als dat men fijnen geelt geduerig ommekeert.
Wel roept dan watje mcugt, jabneft gefijek Soo haeft een grootcr licht de manc (al verjagen,
dient tot uwer eer,
Daer is het fchekien nut, en
nimmermeer. Gv, nac den goeden Godt tc hebben opgedragen
Macr by een weerde vrïcnt en paft het
bcgonde ftil te ipreken, 'Een offer van gedanck , maeekt flux een valt verbont
Siet als de" wijitc Grieck (a)
(tem lijn woorden at te breken,
Voor eerft met uw gemoet , en dan met uwen mont
En door een ibctc
uwe ziel, gcbied'ct uwe linnen
;
Waer uyt hv nadcrhaiH gewillcn honig track. „ Hoe fcer een goet befluyt kan fwackcn ons gebreken
„Hoe ligt men vuyl bejag uyt onfe leden drijft,
AU 1'allas op cén tijt eens wilde leeren t'pelen quelcn, „Indien een voor-gepeys de fwacke finnen ftijft.
Eens wilde met dcfluyt een deuntjen leeren
ontrent een klare bccck, Wanneer een dapper heldt is met de gantfclic kragten
luylt daeiïc neder fat ,
Geduerig in de weer om ecnig ilot tc wagten
En in de ltillc bron haer cygen wefen kceck •,
Uw tanden 'tiamen flaen, uw hayr om hooge (teken, En let eens waerlc (lont, cn waeric neder viel.
Eyfcht ftact van uw gemoet in alle quadc (lagen
Uw wangen opgepuyk met root gdpickcltgcfwcl,
vel,
uw gehcelc magt, en watfc kan verdragen,
Uw mont in vuylc fehuvm uw aders vol , Proeft
Dat goet is treckt het op, dat quaet is druckt het neer,
In 't korte, foo geltclt gefijek de dullc vrouwen,
Die B«cchi wccldc-fceit hier voormael gingen
houwen,* Soo wort uw ziele kalm in dit onftuymig Meer.
Onituvmig, fondcrecr, uytmondig, cn leer los, „ Gy kont uyt uwe borft en uyt uw cygen welen
Tot niet ter wcrclt nut , als tot het
woefte bos. „Het mceftc voordeel doen, jae grootc dingen lefen,
Gy foud van (tonden aen den horiel laeten blijven, „ Die niemant anders werekt: want cygen onderfoeck
En, met een ftil gemoet, een foeter
wefen krijgen, „Gact dieper als de kunlt cn als een geeltig bocck.
En worden gy ibud van (tonden aen
dat)e waerti Hier heb iek wat tc ras, daer al te fnar gefproken,
Verfocycn gebreck , cn tot de reden gaen.
uw Hier is ccn haeltig woort my uyt den mont gebroken,
Gv foud met beter vrugt den fpicgel hier gcbiuyckcn, Daer heb ick mijnen heer ccn ftuer gefigt getoont,
Dan als gv toyt het hooit met vremdc koop-paruyken Wat ging mijn (innen acn'hy dient tc zijn vcrlclioont.
Men lvSud dat aen de vrou het fijn Veneetiche glas Hoort oir, cn wacker oog, die met tc ntflC khghten
Tot geen foo nutten ding, als hier, cn komt te pas. Koomt ftooren mijn gemoet , cn roeren mijn gedagtcnj
Doch om een lachten acit ten vollen uyt tc wereken, Wat let u mcnigmacl foo ligt tc zijn geftoort,
Soo dient een fedig hert ten nauftcn aen tc mereken Of om een !til gelaet, of om ccn enckcl woort-
Hoe eens het leven was van dat onnolêl Lam Wat koomt u in den lln oock dickmacl kleync faccken
Dat tot ons eeuwig hcyl hier in de wcrclt quam: Verkeert tc nemen op, cn hatig uyt te maecken.
beweegt.
Ey! fpiegclt even daer, ey fpiegclt uwcledcn, Wat fchort u, grillig volck, foo ligt te zijn
Eywcclt, nac delen, weeft gcfetter als je pleegt.
F.y fpiegeltuw gclact, ey fpicyclt uwe feden,
Ev fpiegclt uw gepeys, cn uwen broofen geeft, Ey gy verdwaclde ziel, wat let u foo tc fwcllcn,
Ey fpicgi'U alle ding,' macr uwe tochten meert. Met dat of oir of oog u dit cn gint vertellen?
Leeft daer ootmoedig lijn , leert harde linnen buygen, Hoe wort uw moedig hert, lbo vcerdig omgevoerr'
gcroert.
Leert liefde, leert geduli uyt lïjne volheyt fuygcn, Oock daer gy mcnigmael maer acn en wort
verhoeden,
Leert daer, met alle vlijt, verhecren u# gemoci, Gv woonplacts van befcheyt, moet alle twift
Leert drijven uyt de borft a\ wat den horiel voedi. Moet niet als (bete ruit in uwen bocfem
voeden,
Al fpiegclt ecnig mcnlch (ich in de bcltc glafen, Siet ! ichoon gy jaren lang den fpijt in u bchout,
Hv lal millehieii te meer van eygen liefde rafen, Uw loon anders niet, als dat'et u berouwt.
is
Al wie lig hier bclchout, cn dat in waere vlijt, „Een die tot lijnen Godt in vrede wil genaken ,
Wort fchoondcr alle dacg, en beter alle tijt. „ Moet aen fijn even menfeh alvorens vrede maken*
geert,
Trcct vry in dcfe pligr, cn dat met alle kragten, „Weet dat Godt inden geeft noyt rechten vrede
En tree kt uyt defen glans uw foccc vroeggedagten j „Dan als men in het vlees in loeten vrede leeft.
{*) SicrMa, üdi ad hu iintc. Dein.
J , : , , j
;
„Wie in fijn herte dorlt om dit cn dat tc wreken, Gedenck dan alle daeg {b) uw faecken aen te klagen,
„Die mackt l'ich onbequaemtot Godt temogen ïprekertj En wat'cr cjualick wil voor uwe banck tc dacgen,
„En wie datheylig werek uyt fijnen huyic iluyt En, als u dan
dc geeft is dwee gelijck ccn Ichaep,
.,Die jacgt'tr van gclijck des Hccrcn iegen uyt. Soo geef uw ziel aen Godt , uw oogen tot den flaep„
„Godt is ccn ftil gemoct, die niet cn is tc vinden, Gy lult dan wonder fagt te bedde zijn gelegen,
„ Noch ra het fefle vyer, noch in de fnelle winden, En met een ilil gemoct tot ruik- zijn genegen
j
„Macr in de iiichre lugt. wie fijne gunit begeert „Want als men is verloft van innig huys-krakeelj
„ Die macckc dar hy rwill nvt fijnen liuyfe ween. „ Soo ruft het vrcedfaem hert als lag het in fluweel, (c)
En g}' , 6 gladde tong, ó raprte van dc leden „Gykont, door vair. geloof tot uwen Godt genaken, ,
0 rad-man van de liel, 6 bedt van onfc feden, „Gy kont door ibetc min een ander eygen maken,
O klcyn, maer wonder ding; ó roer van al het lijf, „Maer om op uw gemoet tc krijgen volle magtj
Ey vacr niet haeftigh uyt, maer blijf in uw bedrijf.
„ Dat wort macr door gcdult ten vollen uytgewragt.
Dat noyt uyt uw verwelf ccn woórt cn kooni gcvlogenj Laet ons nu vorder gaen, en voor het lelie ichrijven,
1 cn fy in vollen ract te voren overwogen Hoe dat een vrouwen hert inruftc mogtc blijven,
„U:mt die, alccrhyfprecckt, fijn reden niet en proeft, Mogr. krijgen metter tijt een onbewogen ftant,
„Die maeclit lijn eygen hert of fijnen vrient bedroeft.
Mogt fon'dcr hitte zijn, oock daer een ander brant.
('I iomtijts onder ccn
de lolTe finnen woelen, Ick weet hoe diep het is in menig wijf gele hrc ven,
»Maeckdat'ct evenwel geen menfeh en kan
gevoelen j Dat geen onftuymig hooft iet toe cn is te geven,
„Ten is geen rechte geck die met dc finnen malt,
Uyt vreefc dat de man hem ligt gewennen ion,
„ Maer die met open mont in dwafe reden valt. Om ick cn weet niet wat te woeden op de vrou.
t-vkond, indienjewilt,
woorden fprekcnj
beleefde Vriendinnen , hoort een woon j geen leet te willen dragen
bal dan foo teeren lid
gclijck een ilangc fteken ? Sijn rancken van dc jeugt, en onbewufte flagen;
('V icbt cn goct en quaet
cn 't kolt u even veel }
, Geen menfeb die menfehen kent cn fijn beroep verftaet
Wel, flae dan foet geluyt
, of hoti het in de keel. (a) En wees oyt echte wijf tot foo bekaeyden raet.
T 1 ls vonr
Al wat voorleden
dcfen tijt al lang genoeg gekeven»
is dat wil ick u vergeven,
Ick wect, dat menig man heeft ongetoomde finnen,
Maer die cn zijn voor al met Ichcldcn niet tc winnen
Meen di-aegt goede forg,
nac defen nimmermeer lek weet dat menig hooft verdruckt fijn eygen lijf
f
111 vcric
bil met uwen overheer. Maer dat cn lag men noyt gebeten door gekijf.
I
p~ Sï 'i|t, om Jit gerecht te plet/en,
Ei r
'
m"
""J£en met dc
ïrc * ««n, en beven voor den Ract, (b)
tnamn
De AfttU Hcbr. 3. iï. uannaen, dt geUnigen , haer f.lven 11 ver-
fclmck een af-kecr van het quaet. alt, dage fee Ungc al, ; beden genatmi wen , en du em „n ge-
'xigïtge redt» , rf dm memmt ander hen verhati en vierde deor de verlry-
dtngt van di fontie.
vyir van , maer ffeul
, et, hiyile km Uyi « n mem bomen, Syrach. (c) Ltgl „ B ; w vt„ji„
iy u , ƒ„„ f„l, w .
De
r.6 V R O Ü W E.
breken, Macr van een grimmig woort tot ibete jock gebragt.
Sy konde rotfen felfs en harde klippen Sict! als de fnclle bie gaet in dc groene dalen,
Wacr toe een felle tong die in de finnen bij tf
meeitcr van de lpijt. Gaet uyt het woefte bofeh haer edel voetiel halen,
Alleen een foetc mont is
konnen leeren Sy fet haer op den tym, en ruygt het bitter kmyt,
Giet in bclcefthcyt voor. exempels
met ons verkecren En treckt'er hcylfac'm was en loeten honig uyt.
Wy drincken in dén aert van dw
onder ons gevoedt - Vriendinnen, wilt het oog veel op dc bycnTceereii,
Sier als'cr eenis, wilt wort
Al was het bijUcr wreet, het wort ten
lellen foct. Gy kont een groote deugt van klcyne dieren leeren;
Maeckt van het bitter foct ; treckt honig uyt dc galj
Dc leeuw, die niet en weet als van onaerdig krijten, Dat maeckt een jonge vrou den man leer Üetgeat,
En met een feilen tant te fehcuren en te bijten,
Doch foo gy niet ioo verr' uw tochten weet te breken,
Indien hy wort gcllrcclt, al is hy wonder ftraf,
Noch leyt hy met 'er tijt fijn felle ftuypen af.
Soo mijdt, ten minllen, mijdt het quetter tegent 'preken:
dullen bock met ongetemde fprongen Al hébje fchoon gelijck, gy des al niet tc min
Of fchoon een Houd, niet dc lpraeek alleen, maer ook uw reden in.
Door al dc kudde racil, foo macr een herders jongen
Hem troetelt acn den baert al is hy wonder gram ,
Een man die fijnen geelt in gramfehap voelde Hijgen,
Voor hooger twill bcdugt, gebood t het wijf teiwijgen:
Hy kropt fijn tochten in, en wort gelijck een hun. Macr fy riep des tc meer; ick houden mijnen mont
Men' noemt ons fekcr wijf, die hadde voorgenomen
Mijn moeder was verblijt om dat ick (preken kond.
Niet in den echten (laet 'haer leven oyt te komen ,
Als met een fcldfacrn menfeh, die in fijn
ecrite rroir Uw' moeder, fprackdemau, mogt over uw belleden
Was fel en hart geweeft ontrent fijn echte vrou Wel ruym foo blyde fijn, ja beter lijn te vreden
Sy wilde (foohetichcen) hier op
der aerden lijden, Om dat haer grillig kint bcquam een eerlick man,
wat het vlees gebiedt, te beter af te Inijden; Die haer onlluymig hooft foo duldig lijden kan.
Om, dc medecijnen
Sy wilde met gcdult haer geven in de pijn, Het wijf had ongelijck. gy, (lagt
Op dat haer gulle ]cugt mogt ingcbreydelt fijn. Die brant en hectc fugt met koude doen verdwijnen;
Het vak om dden tijt dat twecderhande lieden Maeckt dat een ltil geduit uw gantfche linnen koelt,
Haer dienft.h&er volle gunft, haer trouwe komenbieden; Wanneer uw wederpacr in heete polen woelt.
Een is'cr voor bcleclt aen alle kant vermaen Hoe dat hy hooger lijft, wilt des tc laeger fijgen,
Een ander voor een nuvck van ongetoomden aert. Hoe dat hy luyder roept, wilt des flilder fwijgen;
Delcil' had niet alleen fijn eerde wijf gefmeten, Hoe dat hy feldcr fwctll, en fonder reden baert,
Macr fcheriiiH menigroael haer op het lijf gekten, Gy, wint hem des tc meer door uwen loeten aert.
Oock dacr het ydev 1'ag, en defen onverlet Wat kan dog flim gemor, of vinnig tegcnltrcvcn,
Sy jont het korfcl boort voor al het echte bed. Als doffe tot het vycr, cn nieuwe voncken geven?
Een' ydcr is verbacil in dcfe vremde llrekcn Het onweer heeft gedaen, löo gy macr uwen mont
En om dc jonge vrou met jammer aengeiteken Een weynig, jac alleen een wcyiiig houden kont.
Een ydér heeft het oog geducrig over haer, Siet! buyt'cn alle werek, cn door een enckei fwijgen,
Men wort noch evenwel geen ongemack gewaer. Is rulle voor het htiys, is lof voor u tc krijgen;
Sy ftacn te famen op , fy gaen te tarnen flapen, Wat is 't dat ccnig mcnlch u beier raden kan,
En leven onder een gelijck gepaerde fchapen Als fonder iet te doen tc (tillen uwen man?
En hierom riep het volck dat jae een foetc vrou, 't Is cerc, jonge vrou, in dit geval te wijeken,
t ls kunltc daer het dient het leyl tc konnen llrijcken;
:
Is moeder van dc rutl en rulle van dc trou.
De daet die wijll het uyt , dat lachte troetel -woorden Men feggc wat men wil , die felle wraccke broedt,
Sijn aen een gram gemoet gelijck als raye koorden, Heeft ja ccn (laven hert, en niet een hoog gemoet.
Sy binden alle fugt , en itremmen hevig bloer Siet al het vuyl gcfpuys is veerdig om tc wreken,
En maecken dat dc fpijt haer woelen lacten moet. Een muys bijt diefe raeckt, een bye weet tc Heken,
Dus foo gv fijt gefmt een korfel hooft te winnen, Een mier kan hinder doen , ccn domme molk! nijpt;
Soo breydclr uw gemoet en ongetoomde finnen; Een netel broeyt tcrllont een diefe macr en grijpt.
Eenlagt, een vlytig oog, een Ibete vrou we-tacl Wat wüjc dat ick fcg? royt macr ccn kegel henen,
Dringt in het ifeenig hert, en dwingt ook vinnig ftael. Sy geeft' haerweder op , cn fpringt u voor dc fchenen
geel.
Het is een flim gebreck op ydcr woort te dringen, Daer is 'k en weet niet wat , dacr is ccn wrceJc
En naer den quaetilen fin te wraken cn tc wringen, Oock in het flimtle ding, oock in het minitcbcell.
Tc trecken alle ding tot twill cn huys-krakeel Acnfiet de menfehen felfs ; wie kandcr weynig dragen-
Gy (wat ick bidden mag) bet ragt het tegendeel. Een kint van klcyn begrijp , een man van oude
-lagen,
Laet fchimp als ongcmcrckt,lact harde woorden vliegen, een die van honger klaegt»
Een die in iiccktc qucelt ,
En wilt uw cygen oor, en cygen oog bedriegen j Of die ccn innig quact in fijnen bocfem dracgt.
Of fomtijts ccnig woort een harden pikkel heeft, Het flimlle dat men weet is veerdig om te byten
Ten gaet niet dieper in als gy het plaets cn geeft. Is veerdig uyt der aert tot llootcn en tot finijten;
Dc vrugten van de pers in 't cene lant geicfen Maer die 'in recht gcdult de wraccke wederftact,
vint men ongefónt, ja flim vergit te welen, Die voed ccn hoogen geelt die naer den hemel
g:ic::
Die ,
gebroken,
Maer geeft den boom alleen den fugt van foeter kuil O !die met recht geduit lijn tochten heeft
Het fruyt is fonder lect, cn dienllig voor de luft. Heeft op den bellen voet fijn ongelijck gewroken
Een hoort'er fchampcr jock , cn lag: met luvdcr kelen, O die fijn cygen hert mcr kragtcn overwint,
!
Een ander kropt'ct in, en gact'er onder quclen. Bedrijft ccn r'iddcr-lhick het fchoonlle dat
men vint.
Het is een vaftc les, de kolt is naer den mont, Gy legt,wel gefeyt cn weerdig om te merken,
't is
.
Dc vrugten nacr het lant, de woorden naer den gront. Macr wie dog hectt dc magt dit uyt te konnen werken
-
Of fchoon dan menigmael gcllrcngc buyen wayen, Wie is 't die niet cn wrockt, cn naer den wrevel be$
Wilt al wat bitter is ten beften ommedrayen Wanneer ecu hevig man met volle monde fehelut.
\VV
,, ; , , , ) j
R O U w 3*7
evgcit iclfs- de minftc van bet lant Als in voorleden tijt het wijt-bcroemde Troyen
Let op u
nïenigmael het grillig onverftant. Sag hare borgcry door alle landen ftroyen,
BctooU
c als'ev ccnig menlch in dulhcyr is gevallen Sag midden in dc ftadt hacr ft rat en overmant,
rt
die lig onderom ecnig feldfacm rallen? Haer mucren omgeftort, haer poorten argebrant;
Wie is't
en dringt u op het lijf, Toen was'ct dat het volck, met hier cn daer tc varen,
Als iemant leyt en toept,
kielt een ander
placM, en vorder geen gekijt. Vcrflcet in ongemack veel ongcrulle jaren
Gv
Msiemantubelpat, wanneer hv bdchoncken, is Tot dat het op een tijt ccn tchoooc kuil vernam,
Gv in uw gemoet ;
fret
de wijsneyt is verdroncken. En met ccn moede vloot tot in den Tvber quam.
Alsiemant kooit lig is,
en racft 'ken weet niet wat. De mannen gin-cn op, cn Iprontc-n aen "de ftranden,
quaden opgevat.
een menfeh ten
Ten wort by niet
Eenmeyt om loon gehuert
lal haer geduldig dragen, De vrouwen onder ccn, gacn fitten aen de vloot,
V
by wijlen harde ilagcn
iiiytlé van een iciiit En ke en hoe dc ftroom voor by den ncver fchoot.
Een die in maenfugt
woelt, al fchopt hy met dc voet, Hier tijt r een re werek, cn öclc haer om tc klagen,
Mackt om een droeven geeft, mier nimmer hittig Moet. Hoe gro nack nu lange was gedragen,
Koom hier nu, jonge vrou , en geef eens goede reden Soo van de lluerc z.cc, als na den harden v
Wacwm dit met gedult wort al-te-macl geleden En al om dat dr mans tot dwalen fijn gclïnr.
Daer eenter uw gemoet niet overfetten kan Ey! lact ons,lprak het wijf, voort acn niet langer rcyfen,
Een vry of l'champcr woort van uwen eygen man?, Macr liever om gemack cn om dc niftc pevfen;
Gvanrwoort,foobetfeliijnt;Menduyd'etneni ten beften, En, om hier al het volck te houden m "het lant,
Afc hv, die
qualick doet', is dul en buytcn wellen t'Sa , lact ons al dc vloot gacn Heken in den brant.
Miereen, wiens korte! hooft lijn vrouwe niet cnlpaerr, Men houd'cr kort bcraer, de vrouwen aen-gedreven
Heelt anders geen gebreck, als li jnen boofen aert. Door onderling vermaen, beginnen vycr te geven,
lek Icgge wederom, dat alle gramme ftuypen, Daer rijft van Honden acn, daer rijft een Iwartc vlam,
JJictilï een hette koorts door ome leden kruypen, Die, (oo het lchi] ucn most, tot acn den licmcl quani
Hetwackcrmanne-volck, nu midden in den lande, Sy brengen aen den dag haer aengchore ftreketïj
1 jonden van het honigraet dat alle monden (preken
licht dat rlickcrt acn dc ftrandc, 'tls niet als
Moo« al tc lamen af, cn Een ycder te werek het befte dat ly kan,
Ma alle tegen-weer het macckt
een valt bcfluyt ftelt
vyer tc bluffen uyt. Na datfc weet te zijn den aert van hacren man.
g'WWW g«, het heyr in hacften neder komen, Hier koomt een aerdig dier cn ftelt haer om te vleycrr,
«orden van den
angït geweldig ingenomen, Een van gedweeger aert die let'ct op ccn fchrcyen,
!nn,
J'lenJinncn, Sh ™
klopt, hacr ganrlchc leden llaen^ Een derde brcngt'er by dat jonge vrouwen doen,
rocpt'er een , wat dient'cr nu gedacn? En foeckt een kor fel hooft re fttyeo met een ïoenj
ï.toi, d e incllc
vlam is over al gevlogen, Een vierde, nubcdaegt, mengt onder haer gebeden
•Alu eken
enckel vyer, dc maften omgebogen, En woorden van gewigt' en huyfelicke reden
S^y^^geiengt, dc kabels ui den brant, In *t korte, wat de kunft tot vrede dienftig agt,
W a 1
cr cn rdl van al het lijde-want. Dat wort daer uyt-gekipt , cn m het lpcl gebragt.
Sv loon-
'Sv
l0 l T bchout?
mans c
' ™
Om
niet vcritelt te fchijncn
vdcr nacr ucn fi ncn )
Van noot een deugt gemaeekt. ccn
En racd de mannen acn hacr wooning daer tc veilen
ydei [preekt ren oei ten,
,
i ,11 i
m lcVOCt ' c n kennen haerc lchult,
i
En weegt niet al tc fwacr de pruyltjens van de vrouwen, Macr niet dan al te vol van ongcrcgclt vier.
Weet datfe menigmacl op wccckc gronden bouwen; Want, nac bet cerltc (bet van hare bruylofts-dagen,
Sy morren onder een om ick cn weet niet wat, Soo wits dc jonge vrou in vreemde lull gcilagcn
En dickmael koomt de wrock macr uyt een gotc-gat. Een linckcr hacr bekent genoot dc mcellc vrcugt,
Dc man moet hooger gaen, cn met g eb u er- krakeel en En van hacr fchoone vcrw, cn van hacr tecre jcugt.
Niet ligtc zijn gemoeyt, niet ligtc mcdc-dcelen, 'tis maer een korte tijt ( gclijck onkuyfchc itreken,
Niet ligtc korfel zijn, niet angllig gade flaen; Hoe fcer men die bcdeckt, ligt komen uyt te lekcnJ
Want vrouwen kneutcr-fugt is vcel-tijrs cnckel wacn. Het wijf wort nagefpoort, cn op de dact gevat
Gewis lbo cenig man wil vrouwe- knibbel wreken, Gelijckfe met den pol in hacre lullen fat.
Hy lal hem londcr noot in veel beroerte ilckcn; Daer was in ouden tijt een ftrenge wet gefchreven,
Gydaerom, voor belluyt , veragt dc vrouwc-twill, Voor man cn echte wijf, die vuylc rancken dreven;
Al kijft dit loetc volek , 't is weder hacll geflirt. Want als'cr eenig menfeh in oefen grouwel viel,
Dan iemant lal mirfchien nier over komen vragen, Soo wierd hem flux het lijf gcfchcydcn van dc jjejj
Wie, man ot echte vrou , moet van de pays gewagen, Niet dat'cr ccnigh beul hct Vchuldigh hooft genitvktr,
Wanncerdcr cenig lect den loeten vrede Iraeckt, Het fweert word tocgcllacndic meert de fchande raeckte:
Of cenig boos geprnyl dc linnen gaendc maeckt. De vrou mocll haren man, deman lijn cygen
Ach ! had een ydcr lult lïjn gaven op tc wecken, Beklagen voor het Recht, cn brengen om het lijf.
Men foude dit geval niet eens in iwijftel tree ken ; Uyt kracht van dele keur in ouden tijt gefchreven,
Men foudc man en wijf, als uvt een (bete ftrijt, Soo word het vuyl bejagh den Rechter aengegeven:
Sicn ruymcn haren geert van aldcrhandc fpijt. O! wat een droef geval, als cygen vlcys en bccn^
Nu fict men menig paer, by wijlen gantfche weken, Staet voor den rechrer-ltoel en buldert tegen
een-
Gaen pruylen onder een, gaen muylen fonder fpreken, Dc laecke wort bcpleyt, de vuyle dacdt bewcien,
De wrock is al te fel, de fchande veel te groot, Het vonnis ingcilelt, 'cn openbaer geleien ;
Om cerft het korfel hooft tc leggen in den fchoot. De man krijght volle macht om lijn geleden fcliand
Tc wreken acn het wijf, en dat met eygen hant.
(») Fl k'nc ijaidtm mam imlnijfe tfmi Rcrnno, , u , ma/j.Mi eftula Daer wort dc jonge vrou ter ftraffc wegh gedreven,
Pluurih. dt vinm. nmlmum. Zu'mg. d. In.
frifinqun fjlmarmi , uil
Veroordeelt by het volek onweerdigh om tc leven;
, , ,
} , ,
: ! , ,
De wentellen dringen acn, cn woelen overhoop } Vricndinnc, liefltepant, die met gedweege finnen,
Het lanïfchap wacgt'er van , de 1 tadt is op de loop En door een loeten aen, my hebt gelccrt tc minnen,
Devenftos fijnbefet, de tuffelicn-goten krielen, Hier is nu, weerlle deel, hier is de rechte tijt
De luyfféfl fijn belaft met hondert duyfent zielen ; Te toonen voor liet volck hocdanigh datje fijt.
Een yder is benieuwt hoe dat het vrcemt geval Ach hebt gy oyt vermaeck in mijne jeugt genomen,
!
En komen tot begin, cn cynde nemen GüV Of heb ick ecnig foct door uwe gunft bekomen»
Het wijf, in dit gevaer, begint tcrllont te iclircycn, Soo houd nu dog cfe wraeck , houd alle togtcn in
Te vallen in het ftof , cn haren man te vlcycn En denek tot deler uur op mijn getrouwe min:
Dan rijltfe weder op, cn maeckr een groot beklagh, Gcdenck wat ick beftont, een kleyncn tijt geleden,
En druckt haer lijden uyt, foo bitter alllc magh. Hoe ras ick was gepaeyt , hoe ligte wel te vreden ;
Hoe fulje, weerdevrient, hoe fulje konncn grieven Ach! mits ick uw bcrou en droeve traenen lag,
Een die ghy zijt gewoon met alle maght tc lieven ? Het fchcen dat my het hert op hcete kolen lag.
Hoe iuljc brengen om uw vlcys cn evgen bloct De gramichap was gedacn, het bloet terftont geleien ,
Den tronli van uwe fiel, en lult van uw gemoet ? Ick heb'et mct'er daet, ick heb het al vergeten,
Iïcdaert u drié mael, en wilt het my vergeven Ick heb uw wederom als vrouw in huvs gelet,
Gy lult nac dcicn noyt, gv Tuk uw gantichc leven Ick nam u weder acn, oock in het echte bed,
Noyt lïden i'maet of lect door ccnig mijn bedrijf", Gy, in het tegendeel , gy , menfehen konncn moorden,
Mxi hebben over al e I gaius dig wijf. Die niet en hebt geleert als foctc minne-woorden ?
Ick i
:
d uw ilave fijn, en dat met al de leden Gy, dooden uwen man? oneen, uw rechter-hant
lek ial my op den ncek geduldig laten treden, Die is my in de trou een heylig onderpant.
lek fa!, gelijck een worm die in der aerden wroet, Gy, doen net lchandigh werekï gy, felle wrake plegen
My wringen in het ftof, cn kuilen uwen voet. Acn dat in uwen arm loo dickmacl heeft gelegen
Legt my de wecrelt op, oock fonder iet re myden, Soo menigmacl geruft! oneen, geminde, neen:
lek fal het, fonder lect,
ick fal het willig lydcn: Het is uw cygen vlecfch ; wy fijn tc famen een.
Alken doet my dc gunft dat ick op delen dag Doet als ick heb gedaen. laet ons te famen leven
De doot, en met de doot , de fchandc vlieden mag. Ten goede van de vrucht, aen onfc jcuglit gegeven;
Eylaes de goede
man , tot acn de Cel bewogen i-act doch ons ccnigh kint niet hooren dit verwijt,
Koomt met een open hert hacr
om den hals gevlogen j Dat ghy een wrecden beul van fijnen vader fijt.
Doet, fC yt hy, lieve
doet dat u en my bctaemt, Agt my, gelijck ick ben , de vuylftc van de fchroeven,
viyfult, noch
heden felf, mijn vrouwe fijn genacmt. De llimfte van het lant, jae (chuyin van alle boeven;
nv hube voor het
volck , cn fey t noch ander-werven Drijf uyt een vollen hact mijn klagten in den wint,
Wvlult mijn vrouwe fijn,
mijn vrouwe fulje fterven, Macr watje my ontfegt, gun dat uw weerde kint.
Houd macr uw weerde
lijf, 'houd onfen leger kuys. Dacr is geen bidden acn. fy laet haer niet bewegen,
Hy gedtfc noch een
foen, cn levtfc weder t'huys. Sy fchudt hacr grillig hooft, fy toont den blooten degen,
)
Wt is van den menfeh de befte konncn vallen. ! Sy grijpt hem by de mou, fy fleurt hem met'er hant
Sitt.
meten konen de man
De man
tijt, berin Tot dat hy neder knielt ontrent het droeve lam.
Ji vergeet hem felfs , de man die wort beklapt, Hier vangt de goede man van nieuwen acn te fpreken,
«WB W(W achtcrhaclt, en op de daet betrapt, Tc kruypen voor het wijf, fijn handen op tc iteken,
* et al
ff bekayt. de man die wort gebonden Ey feyt hy üct'fte lief!
( ) mits geeft het wijf een flag
den Schout
1U? u" ' ennaerden ftock gefonden Soo dapper alffe kan , foo vinnig alfle mag.
«ichuldigt,
ondervraegt, en voor het rcgtgeftclt, Het fwcert vacrt in dc flrot, het woort byna gefproken
tneerdclonnedaeh, liet vonnis
1
b gevelt Wort met de flagh gcklooft, cn overmids" gebroken -t
*'J' bekoomt de magt
fn
haer lect te mogen wreken, Men hoort het eerfte deel, het lefte komt te kort,
*« h« vinnig ftael
,
-
haer trou te mogen breken. Om dat het bloct terftont den boefcm overfiV>rt,
^
•WfcftiiWmï
w«t het al b ereyt. de beul di e ifroy
hetfw
" '
is by der hant.
'
De man valt overkant
Noch aen hec lichacm
, fijn
valt
hooft dat fijght ter neder
fy grijpt den dcijcn weder,
;
^"«W
Km Hem voor
J Je vrou,licrn
dc doot bevangen;
dc tranen op de wangen
Sy roert het bloedigh mes, fy llact al even ftijf,
Tot dat het oppcr-dcel is van het onder-lijf.
,
WW» by dtkmacl licht, enmirdunbeyden Dc ganfche werelt fucht, en aelu'ct voor een wonder,
hïjghc: D.U Godt het fchcndiiih wijf niet met een tellen donder
* Tt i Niet
33^
U w E.
vrede- woorr. Als dat bet eeuwig Rijck ten eynde was^ebragt.
Sy hrack het bitter lect, cn iprack het
De Ract is ("onder ract. macr , fiet dc Roomlche vrouwen,
Het offer, dat het volck hier was gewoon tc
fiagtcn, !
plvandam rift , jtd vïrum at- uzort. ZvAngtr Thnt, Ortii vil. 3. lik 7.
Km' lirtt.pli!*lrtl*p ******
Viê. flura Uae At n apud CcflaL P'$m. ia Dum -vin fiacam. Mm i' dildi nf
Achlbs ducliler
dm dtr
lijn wijf, 2 Kemat. 8. 17.
Chriftian. foBB, lik. z. IfrafM flP l't- timtlnffi. lih. 15. jinm. 104. ü-
lOf. M fiilai linrn C «ura» ia tajaulla ungr- ' -
En nSaUo 1 S'fn'.Cm »5ro> ncygdeD
rj"bertetD
Dt hu Qti&M 1
, ; , ,,, ; ,, , ,,
;
,
V |t O u 331
Urt fleert
was in de vuyft , * fpicflcti opgeheven Nacr
regt cn reden eyft, dacr is geen twijfel aen,
door dc fr i,t gowdd.g En
SHw avid
des al niettemin
hebt door een geeiligh woort,
acngalrcvcn,
Want
lant, en weerelt felfs, die fouden beter gacn.
mits een ydcr menfeh fig liever laet gebieden
lichten aert belet een Mie moort Van ecnig hooger bloct, als door gemecne lieden,
U& door een Wie twyffelt of het wijf fal beter djn gclecit,
gort gemakt dat Nabal had bedorven,
Hebt weder
hact bciccldc gunlt verworven, Soo hacii fy wort gewaer hoe Godt de mannen een?
£Lr een wrangen
vaderlanr en overal getoont Op, mijn gedagten, op; ick moet de lieden toogen
Hebt aen uw
Hocdatcrtivlytigh wijl van Gode wort geloont: Dat gantfeh het rond begrijp moet echte magt gedogen,
kun heus gehet, irw loet en geeiligh leven DatAcrdc, Lugt, cn Zee op echte trouwe ltaet,
l w
n=t heeft u beter
man en hooger flact gegeven; En dat al wat'cr is naer defc wetten gact :
Nabal quijt, met ionder uw gewin, Ick wil in alle ding dc menfehen doen befclFcu,
Ghï wo'd den
honden acn ghy wacrt een koningin. Dat mannen over al de wijven overtreffen;
En iïet' van
niet een
klocckc vrou, tot David ingetreden, Dat meeft ïn alle ding, oock fehoon het niet cn leeft,
Hce ft
fort gefpreck en wel-bdcyde reden Al wat een man gelijckt, een hooger welen heeft.
Hctn door een
acngeraft , ioo deftigh ondergaen Laet ons het vrouwen-ampt een weynigh laren varen
Soo kunltigh
Dm Gin verbannen
loon het hot is opgedaen? Om Godt in dit bcleyt te mogen openbaren:
meer? als Haman wilde moorden, Al wijekt ons lofle pen een weynigh uyt de bacn ,
Wat eyit'cr icmant
c i
Heller ituyt het
quaet alleen met foctc woorden ; Noch gact de buytc-fprong dc jonge vrouwen acn.
Waerom wv onfe vrou en hare teere leden Den menfeh, fijn evenbcelt, verheven bovenal;
Dus buygen voor den man ? de vrage dient voldacn. Soo is her edel dier, om niet nÜcen te leven,
Des fal 'ons eerde loop een weynigh ftillc ftaen. Een trooft, een foet behulp, een medc-mact gegeven,
Endcncktniet, echte vrou, dat wy gedichten fehrijveii Een vrouw , met haren vrient in alle ding gemeen
Om cenigh grilligh hooft in fijn gebreck te itijvcn ; Als vlccfch van eygen vlccfch ,en been van eygenbei
lek, in h« tegendeel ,
verfoeye defen aert De man, des niettemin in leden onderfchcyden ,
Die met de rcyne trou geen foetc liefde paerr. Is om het teeren vat als met'cr hant te leyden
lek fegge dat het volck , dat niet en houd in weerden Want uyt fijn kloccken ftant befluyt een ydcr dit
Die Godt met hun verbindt, fijn monftersop der eerden, Dat hem gedughte maght in al de leden lit. (a)
lek fegge dat de nurek die fijn gdcUbhap quelt Het wijf in tegendeel vint ieder foo gcichapen,
Sich even tegen Godt , en alle wetten ftelt. Dat uyt haer kranck geftel ten vollen is tc rapen
Al die het toet verdragh uvt hare finnen bannen; Te taften met'cr hant, dat haer een weerde vrient
Sijn fpoocken in dt trou, fijn cnckcl huys-tyrannen, Dat haer een vaft behulp, een bondig lletmfel dient.
Sijn grotiwels in het lant, en nutter in het wout Men man meer kragten in de leden,
vint ontrent den
Ie bnilicn met den leeuw, als om te lijn getrouwt. Meer geeften in de borlt, meer gaven in dc reden,
En des al niettemin foo ffeH' ick dele gronden, Meer hitte door het lijf-, dacr woont een klocckcracrt
Dar ja een echte vrou is uyttcr aert gebonden En de 'grove ftem, en in den ruygen bacrt.
in (t>)
Met hooger ccr-bewijs te vieren haren man, Sijn ader is gewoon, met wonder harden Hagen,
Als fy inet cenigh recht van hem vereyfTchcn kan. Het vver dat binnen woelt gedticrig uyt tc jagen,
Het man-hooft is verplicht, met uytgc late finnen, Gewis de grootc kragt , die haer bewegen doer,
Dc vrouwe fijner jcughr te lieven, en te minnen; Seyt dat voor al dc man de vlaggc voeren moet.
en ah hy die betaelr
Diitisiïjn'ganfchcfchult, Maer liet hoe dit bcllag met vrouwen is gelegen
won hy nimmermeer met reden achterhaek.
Soo Haer pols die heeft alleen macr eenig kleyn bewegen
Ons plicht en is macr ecu: der vrouwen mcnighvuldigh; Een ieder voelt genoeg aen haeren adcr-flag,
Want, boven echte lucht, lbo is de vrouwe fcbuldigh Dat foo een flauwe ziel geen hcerfchcr welen mag. (/)
Tevreefen haren manen onder fijn gebiedt Dacr is een fcldfaem ding, dat niemant kan betcffen,
Te buygen haren wil, geleek een jeugdigh riet. Dat niemant door verftant of reden weet te treiïeni
Dacr is hetganfche
lant niet weynigh aen gelegen, Daer is een wondrc kracht verholen in den man,
Dat ydcr echte wijf
haer plichte 'leerc wegen Die in het fwacke vat geen menfehe vinden kan.
™
WSJff, dat de man ten vollen gade flae, Wat is'cr lichter ding als met de pen te fpeelcn?
Hoe verre dat het reek van fijne magten gac. Wie kan een ganle-vecr , een lichte pluvm vervcclen? ,
.
een grooten llag ,' als hooge torens vallen
'
yCnettm Ji
j ilncl , V vireiau%tn-
PF r »W, als wijle lieden mallen; mr . V acrïcr ipft ijl vMÜm , ($ intomïu brti tenjura captilis: fluf'
1Ct ;l hcC volck dc uade lla en mcct i/ue vspris ttdtft , habmt ifHam fimim.
N J Vt ÏT ' ' 1 ?
tJL F"t Vari den menfeh, die beroep vergeet
fijn
MaAbm
r
- " oock wederom de vrouwen dele gronden
(c) majtr at validhr mj^iS pulf-t' . n<«"» fof*M<- Galt*- i
Commtvt, qmi ipfi tiiih ia ipfm lilirura de Paljiim cttamM. 1. 1"id c
" lmm dc borft , cn in der daet verftonden
R O U w
'li Maer onder dit getal magh
OSchuermans, n juweel,
Van wiens geleerde jeught en uytgclcfen pen
Dc (leden acn den Rijn, cnick, gctuyge ben
niet gerekent
(*) eerft
wcfen,
onlanks opgereten,
,!
Hy fleeptll- naer het riet, en met een harden beek
Soo Ichcui t hy haer dc boilt , en breek tic dan dc neuk.
O fchande dat den mcnlch
Siet! hoerdom is
fal boole luiten vieren
Noch die beroemde vroii, wiens net en gecltig Icnnjvcn De fwacn is wel tc regt geklcedt in cnckcl wit,
En liet.' nvt delen born ontftact een cvcn-bcelt, Wat dog gewaegt van hcngxltcn en van fticren,
dicnt'cr
'
Dat in de menfehen werkt, en in dc dieren (peelt. Van groot en moedig vee ? fict in de minlte dieren,
Siet in dc klcyne Ipin ccn bcclt van dele magt*
Gclijck een grootc bccek , verdeelt in klcyne llralen
Eact, een ftille vloet, in alle velden dalen
als
Het wijtje fpint alleen , dc man gact op dc jagt.
Soo is de milde ilroom van Godcs eerltc wet Wat hoefje, vrou, jonge veel regels om tc leven,
De ganfehc wcrclt deur geduerigh uyt-gelet. De fpinne lal alleen u volle wetten geven
Bcfiet het wocltc rond acn alle vier dc winden, Al ilTc by het volck geweldig in den hact,
Het voor-recht van den man is over al te vinden; Sy kan een baken fijn ontrent den echten tlaet.
Het wijfje gccfVct op , het broofc maccklcl wijckt, Sy leert een jonge vrou op huys-bchoeften mereken,
Men vin: een echte Tucht gcflort in alle dieren, Schoon dan uw dienltmaegt is ccn vyant van de (pa.
Het iy die in dc lucht, of op dc velden (wieren, Als fy haer netten weert, gy, neemt haer wettcnin. ffl
Of krielen in dc zee, of door een binnc-vlict, 'k En wil niet in het wout, niet in dc boflehen dwalen,
Sy duykcn overal, en lijden mans gebiet. 'k En wil geen Hang of worm uyt diepe luiylcn halen;
Ten is van gcenen noot om prcuven uyt te fenae Een beesje dient gewaegr ; dat heeft een duhbel lijf,
Tot eenigh verre lant , dat noyt de menfehen kenden Het teelt gelijck een man; het bacrt gclijck ccn wijf.
Ghy , ilct maer op de werf uw kalekocnfchen haen , Hoort, echtelieden, hoort een wonder om te lefen,
Siet hoe fijn feilen veeren llacn,
fnuyt, en fpitle Het kan nu vader fijn, en dan eens moeder wefen,
Hoe trotit hy met dc lieert! hoe ilaet hy met dc vlckcn! Dog niet gclijck het valt, of naer fijn cygen waen,
Hoe buldert hem de krop hoe koomt hy aengeftreken ! Maer naer het in de krijg fijn dingen heelt gedaen:
Het is aen fijn gebacr, het is genocgh tc ficn, Want foo het middel weel: den vyant uyt tc jagen,
Dat hy met volle maght wil op het hof gebién. Soo mag het voor een man lig in het woud gedragen;
Dit munt te hooger uyt, wanneer men daerentegen Maer wort het oyt gefien te vlugtcn uyt'ct velt,
Sijn hinn', en watfe doet, wil ncevlHgh overwegen} Soo wor'ct afgcfet, cn voor ccn wijl geilek. (^)
Sy gact daer ducyken heen, offchrafelt in dc mis, Ten mag nae delen va! geen manne-lid gebruyeken;
En wijlt ten vollen uyt dat iy het wijfjen is Maer dwee en buyglaem fijn , cn neder leeren duyeken.
Sv ftaer gclijck beibrght, om haren haen te mijden, Wat cylt'er icmant meer? het bofeh houd del'en voet,
Men fict haer met gcdult fijn harde fprongen lijden , Dat wat daer wijfjen hict den man believen moet.
Men tiet haer memgmael vcm*edcn niet dc voet, Indien ick met de pen wil rocyen in dc baren,
En noch lbo blijft het beeft geduerigh even foet. En foecken in het meyr hoe alle videhen paren,
Gaet op acn ander' oirt, en fict dc pauwen toogen Men fal van (tonden aen, men fal oock even daer
Haer uytgeftreckren lieert, vol Argus glinfter-oogcn , Het voot-recht van den man tl maken openbaer.
hoe mack het wijfje gaet,
Siet in het tegendeel Al is het water (tiicr, het voed beleefde dieren,
En minder in gelag, en minder in eicract. De vifeh kan hoogc maght cn echte wetten vieren
Sict my een doffer acn, fiet hoe hy wect te kijven, Siet ! als ccn adder-llang maer ichuyfelt acn dc Ittimt,
En hoe hy fijn duvvin tc nefte wect tc drijven, Stracks is de zcelamprcy ontrent het droogc lant
Wil in het engen kot niet langer fijn gedwongen* (c) D« iruih animtlibn qut adultirium puniunt ,
vid. <•{<"*
™ (
<»>W/. Plin. Ut. 4./n». t*f- }*
Het wijf in tegendeel koomt nimmer acn den dag, .T. hifi. (. i,-. 8. c*f. J.
J»« J
mtrmiHt au«U cdtmbt . turiurt, tltphAnn , /«»«.
Dan als het met gemack dc ruymte kicfen mag.
ntmoralUt qued
,
T'fy.
Wat fal ick van den fwaen en lïjn manieren fchrijvcn? adulurit mjiuUiam ,
ptr otfa'lum jnafcuU ugmum . r».;".^ ~L
*
Hy kan
Let op
het mannc-regt voor alle kenners (lijven;
lijn fel gcblaes, wanneer hy (bmtijts kijft ,
mafmb mMindinf liceniitum
toij ,/U muhiiudint , MHMM
,
crMwtjxi'x'U
ditftlo ifio
omnium judith tinvitUm , W •
m 1
En hoe hy met een trots voorby het wijfjen drijft. f°n bocq J-.ev
(d) Lcpilleur Cratii follaltsnt »vcc un chevre ,
Indien fijn echte gay in ontugt won gevonden,
(MtUkmfie d*öcqtta ft tdle cootrcU iienne, ü U luy eenft.
Hy gnjptfc met den hals, en geeftfe duyfent wonden, de ft Munlig.
mAtcm tniuiur U* f'"1
(l) U fai
Jtuctereu Akk» Mtti* Schutrm*», , weeuxhtish ttgm- (e) Faminum , puttnt tfft iih* ttxM
mtrila teu/upi. Plin. 1 1. c. 14.
,
etui ,
vtnitrinii tnfrr
™
, fal
dt Famt ttjltlt
partu delerum fugirul
mal. lib. 10. cjp. 47.
, cum ikhk/jm Jtxui fil pa'i .
i
tfA t.
t) w 'Ai
gadhct wijlj.: dreygt tc (1« Houd, echte lieden, houd uw togtcn in den rooia»
Wint foo M> fcfcpP"*
en kant cr tegen acn En druckt in uw gemoet den foeten Dadel-boom
het hooit ,
biedt terllon,
'
tegendeel de later aengevogten Keer weder, mijn vernuft. Cyprc]Tcn,Klim, Laurieren,
wonrt in
Erkennen echte trou, Ichier beter als dc dieren,
[tl.icr £> , .
j v celdei hande booten
Soo doet oock menig kruyt dat in dc bollen groeyt.f(j)
den man , liet vlugten voor dc vrou. En menig edel gom dat uyt de boomen vlocyt. [e)
n kriic is voor
de *ce lijn k lupcn , kocyen , peerden Noch heeft de klocckc geelt van wijt-beroemde luydcu
ïx-r m ( in
Sig ander vee, gcWk
a op der eerden) (,) Een diep gehcym ontdcckt in alle groene kruyden,
ncTi-ram mackt den
hacn door al het driftig velt, Want als men man cn wijf hier onderfchcyden kan,
het in lijn
bevang ;mi viiTchen ongequdt Soo vint men noyt bet wijf lbo kragtig als dc man.
tn
^jjtjens onder dies, gelijek gemeenefchapen De man beeft meerder kragt in alle medccijneu,
Dc
dieren kmdcrgl, [onder eenig wapen ml Voor peil cn bcete koorts, voor aldcrhande pijnen }
Siin dien
Sl]n
onnoolcl, >. Sietwat ecu fcliacm ding! dc reden heeft belcft,
"Sijn Uil
'Siiiiilil,
Svvreflcnhaerenheer, en lieven haeren ram. Dat over al dc man het wijljen overtreft, (ƒ)
i> fcoock-vis,
vanderjeugt m echte mm gebonden, Noch hoogcr, fnclle pen. in alle rijeke (lecnen
gcencr ti.il in buytc- uil gevonden Is wijl cn mans gewas, gclijck dc ich rijvers mecnen,
En *ort tc
moedig hert lijn leven voor de vrou Geen kenner hceft'er oyt dit ondeiicheyt gcmill
WacEt met ccn
Een fpiegel voor
demans, ccn baken inde trou. Noch aen den Hyaeint'b, noch in den Amethyll. {g)
No-Tjuïindic Gn:kl':heVorft
lbo mocdigaengeftreken, Men heeft dog overal (gelijck op vade gronden
Om' uiitii-haccktc vrou en fijn verdriet te wreken,
lijn
Dc kunilc roemen derf) geduerig ondervonden
dit manhaftig dier ontbrant in heet gefchil Dat viy het feboonlle ligt en ülacrrtc weder-glans
Waneer een ander vifeh lijn wijf onteeren wil. Koonuilralcn uy t dc lugt, en dalen in de mans.
Tc lande, mijn vernuft, en nacr dc groene hoornen Die met een ftcyle kruyn den hoogen hemel trotfen,
Ikn is btkrkk' fugt oock in het nacre wout, Sict alle klippen acn, fiet alderhande
deen,
EndaiT men niet en leeft, dacr is'ct dat men trout. Sy paren foo het Ichijnt, en teelen onder een.
Liet macr het ooge gaen ontrent de boom-ge wallen, Het wonder key-gewas, dacr by dc ichepen feylcn,
Gv lult'cr planten ficn die on den regel paden, Dat kan ccn waeker oog in man cn vrouwe dcylenj
'Die echte lieden bint. al fijn de boflehen rou, Dc Schepper aller ding, ilc Vader van het ligt,
Men vint'er rechte min, men vint'cr echte trou. Bint keyen in de trou , en acn den echten pligt.
Ul tip den Dadelboom. (l>) het wi jf bet hacre tacken Een die bet Zee-kompas wil met het wijtjen dnjeken,
Met ontmoet voor den man ter aerden nederfacken Moet dolen in den Itroom, cn elders henen wijeken,
Dc DM buygt wederom al is liy boog gekroont De naeldc llaet cn fuft, dc wijfcr is bckaeyt,
Het blijekt acn fijn geway dat hy haer gunde toont. Sy kent geen valte lier die nni het noorden dracyt.
Gebeurt het dat de man is van het wijf verlcheydcn Geen fchip in tegendeel oyt van den regel dwaclde,
Miflëhicn om eenig huys ge timmert tufleben beyden, Indien de inanne-kragt was lcydcr van dc naeldej
Soo qucelt de vrouwc-plant , en daet gclijck bedrukt, Want (chooa dat iemant feylt de wcrelt op cn ncêi'}
Soo dat men van den boom niet cenen dadel pluckt ; Het llael fweeft alle tijt ontrent den kleynen Beer. (i)
Mier ah dc mannc-ftam ten lellen opgedreven Gy fiet dan, jonge vrou, dat alderhande dingen
Kan met een jcugdigh blat tot aen het wijfje fweven, Haer onder mans gebiedt gewillig laten dwingen j
Dan is hacr treuren uyt; fy wort terllont begon Gy fiet het woeile bofch, gy liet dc felle zee
Soo dat het vrugtbact hout van fruytcn ovcrftort. (0 Ootmoedig voor den man, en uyttermaten dwee.
Sict dacr een aerdig bcclt van twee geboudc lieden,
Die met opregte fugt malkander ecre biedenj (d) Mas &
fxmini htrbh , fttÊti) , arinribtls Ö" virfidöi inijl , £f
Sict dacr ecu lieve vrou , die geen vermaek cn heeft quidtm firipurts , quitiHi rnmor uil tfl , m.ifculi nemtrt ik üiulum ajfi.
jnaiM. quilt, nun'r, f.awm. Bit.'ciJ. iib. 4. tap. 5. (7 fiq. Kt quedin
Dan alflè by den man in rcyne trouwe leeft.
bije fit lixuum dljftrcnri* , «
•« patil , quod aii,, fti mal , f-t CS" famina.
Wflchkr, ó nimfen aert, van haerde hoornen keren, htm Cvprt([HS , L4nrm , Htdtr* , Apiam , Calaams , innnrntrahtiti V
Hoe dat een echte wijf moet haer gcfclfchap ecren alk herbt ttef&Btt, Thcspbrafi, iib. Bijter. Plant, i-cap. Et. S- caf. j.
Komt grimmers, quellig volk,cn fiet aen quaftig hout, (e) lnttr lhnra primiputurn obtintt thus mafiutum. Diefierid. Iib. 1,
Hoe dat men liefde pleegt , wanneer men is getrout. tap. Si. Idjm Plmtus lib. 11. tap, 14. tribmuni rtligimi futat , st jtxm
Een block, een hart aittr Hfurparetur. Hmc WfjB. E'H- >
gewas, fal eemael overtuygen
ken wijf van liegen yirbtnafque adslt pinpan ty mafcula thnra.
aert, dat niet en weet tc buygcn, ,
li S"<
K
&
'H' . pttitiiique rauli.1
'
f ""° • VJ **[<*<•" <» *** n urt
q,u ttaftaam alibi. Min. lib. 9. cap. 1.
" • * Cumqut Ammsn 'm mafeula thora fait.
{ f ) Imo er in hemine lat WMtitris , qut martm ptftrit , ia emni uf* tji
Jf>) Of 4u di Ltfit „;„ „ m)m
jJt h „ „„, a,j hitr van den Dadtl- imo o- martm lanimn nutrit,
tffiratim, »;*J ,
-jui f mtJitsi &ÊtW
,(;„„,„,;,,, J^beli-til*-» , „„i„ rJ «b.p wd* -.
Upidi Cyamta at:i;q*i nd. Pün. 1,6. ,7. tap 9 . Laltn. Vhat.
te
mat. IA. 10. tap. t. Iiraq. da lig. HM L I. a. 68.
C«/i
' 6> " W'A Ui «- W,r. f lJ. c«,: I. ff W. 3.
(h) •
•- m„ab,U IS fdtnu» Ilrf|iiun7 MMlM Rehium
mik» jam piittiBtfl (m^wr Fraati/tm Rutat Kt. ia (tram. ï.in prmt.)
i livraiaa quadarr. hdi a\fr.n . qved Duraina Hnertajii , i /«.
iitm lUu/ln liairt trianda , tinei habtat jirvttqai hoedttami Adamaa-
*- «JLT"""-''"™" w
(.:
>U*«i
H'Wvum.
,y„ qu;d
,. .
'
1
•
^» a
<fi/<rd
tr itnamr iii auier ille ralunit fhyfitat ejai rit mdagatt ; qaa: ItiUr fr
vidtatar , ibi qmrat.
,
mannen eere geven; Bijt kale grendels af, cn doet de meuren fcheurenj
Als met gebogen hals hacr
Wel uv.ieck dan uw beöU7t,dtt Godt het mannc-regt Wat djent'cr veel gefeyt? is uw gefellchap Hout,
De ganrfehc wecrelt deur in alle dingen hegt. Gywaermy, lieve vrient, al beter niet getrout.
En, foo niet en wilt met uwen Scherper ltnjden, Noch heeft het wijf de nacm van deun te lijn geboren;
gy Maer de man verloren:
laetfc quiltig fijn, foo is
Soo het echte jock acn uwen balie lijden;
leer
Al is de neer ine goet, de beurs wort omgekcert,
Het ia een out gebruyek, men acht'et geen verdriet
Indien uw lolfe vrou hacr penning niet en eert.
Dat alle man gebeurt, en over al gefchiedt.
Lact icmant fijn beroep met alle magt beliicren,
Gy man , weet onder dies ons fchrrjVOi niet tc firecken Noch lal een dertel wijf de winrt vcrtuerelueren,
Om tot een lotte waen uw finnen op te
wecken;
Macr liever dat het hooft lig Helle voor een wit
Met ick cn weet niet wat. al waer de vrouwe quilt (
Daer fmelt een dickc beurs gelijck een dunne milt.
Te plegen regt gedult ontrent een fwackcr lid.
„Ts icmant door gciuck ter ceren opgedreven,
Noch roept men op de vrou, en ftclt haer in het praten,
Met al tc lollen tongh te bijlfer uyt-gelatcn
„ O lact hem des re meer fijn herte neder geven
Want als de milde Godt verleent gedugte magt, Macr, vrient, het gladde lid dat elders hinder doet,
Dan eyit hy meerder forg, en even minder pragr. Is even voor den man cn voor de kinders goet
En beek u geenüns in een wijf te fullen krijgen Een mont vol foete jock kan ons het breyn venmecken,
Die met een volle deugt fal in den hemel Hijgen, Oock als het is vermocyt door lak van groote facekcti
Wie treft in dit geval het fpks van lijnen wenfeh ? En wat doch pacvt een kint dat droeve tranen fclircvt,
Als dat een geckigh wijf met loeten monde vleyt?
De befte van den hoop is macr een nietig menfeh.
Een vrouwe, feyt het volck, heeft vcclderley gebreken; Men tijgt de vrouwen op, dat fy met bcuièl-dingen,
Syisfwack, bloodc, vreck enveerdigom te fpreken, Met ick en weet niet wat luier dagen over-bringen
,
Sy helt naer pluyfcry en alle klcyn bcllag; Macr dracyt dog eens het oog door al het huvsbedrijf,
En hacckt om mooy tc lijn, oock alfTe niet en mag. Al wat'er ommc-gact , wat heeft'ct om het lijt?
Leer hacr, cn hacr gevolg, leer hare fcylen dragen -, Hier dient de wafth beforgt cn elders, kindet-lueren,
-,
lek weet een groot heh'utp tot alle grootc quadenj Dat fygenegen lijn hacr dingen op tc eieren;
Hoort, die onruflig lijt cn wenlt te lijn geitilt, Maer even defe fugt is nut voor al het huys,
Scgt met ccnbuyglaem hert; Godt heeft' et foo gewilt, Het maeckt de keucken net, en houd dc tafel kuys:
Godt heeft 'et foo gevoeght kan ick het macr verbcyden, ; Ach ware dele lult de vrouwe niet gegeven ,
Godt het mct'cr lijdt ten rechten cynde leydcn;
lal Wy leyddcn ahemaej gelijcfe een bceitigh leven;
Al dunckt my dit en gint een droevigh ongeval, Noyt man en heeft gnnack, noyt kint cn vaert'erwd
Godt is het, die het quaet ten goede (lieven fal. Ontrent een vuyle llons en rechte morfcbel.
Macr defen onverlet, dat wy gebreken noemen Ghy vint dan in der daet, cn uyt bequame reden,
Kan, die liet wel befeft, in als te paffe kocmen: Al mogje van dc vrou een ander macckfcl l'meden ,
„Wat elders niet en dient als tot een laltigh pack, Ja dat het fcheppen fclf u ware toc-betrout,
„Is voor een bülick man een dienrtigh huys-gcmack. Dat gy ligt ook het goet voor tcylcn weer en foud.
Wat vrouwen f\vakheytraeckt,dïe kan de mannen baten, De fchcpfels van den Heer fijn groote wond cr-wcre ken,
Indien het rechte wit niet achter wort gelaten : Die geen aclwccrdig menfeh na weerde kan bemcrckcii,
Sict! wacr hacr liclucm Itcrck,hacr breyn gewcldigh Bedacrt u fchamper volck. wat van den hemel koomt
klocck Dient niet tc fijn berifpt ,macr eer te fijn gei'chroumt,
Daer is geen twijffcl acn ,
fy grepen naer de broeck, Sict waer een ydcr menfeh geboren fondcr fcylen,
!
Sy bleven niet gelikt, om voor den man te duyeken, Wat fou dan yder menfeh een ander mcdc-deylen
Maer wouden boven ons de volle maght gebruyeken, In pantlchap van de fugt cn van het (bet verdrag,
Ja worden dat wy fijn. fic daer een wondcrwcrek Dat geen herboren menich tc rugge htcn mag?
Door fwakheyt van het wijf fijn alle mannen lterck. Gelooft'ct, alle vlccfch heeft onbewukc kagen,
Menfchrijtt rner vreefe toe, cn datfc menigb- werven En dat heeft Godt gewilt, om ons te leeren dragen -,
Vcrluymen dit en gint, om datfe niet cn derven; Wel dracg dan, Chriltcn hert, al hecft'cr lemant
Maer die een fedigh wijf van haren anglt onbloot fchult
't Is valt, dat hy de ruit der mannen omme-ftoot. „Daer is geen beter werek als liefde met gedult.
Wie lal het koutc rot van onbefuyfdc wijven I.ecr,naer den regten cyfch, leer alle ding gebruyeken,
Doen uyt het woerte volck, of in den huvfe blijven? Leer, met gebogen hals voor uwen Schepper duyckenj
Gewis geen llrcnge wet cn houd een vrouwe ÏH1 Verneder uw gemoet cn uwen rtegen neek,
Indicnlc woelen derf, of anders qualiek wil. Dacrfchuylt volmaeckthcyt in, al dunekt hetugebrtk.
Ick hebbe menighmacl het ooge laten fwicren,
En in den geek gelet, op alle kleyne dieren,
jcUimi'i. y. hotnme. dit & femme
Op ick en weet niet wat, dat op het water Aveeft,
I
il . la l'uflenr demeurei
en clin -liMi«:ifc , -jTOis liiomme n'eufl grevé la
fenime paria
Dat aen de mueren kruypt , dat in der aerden leeft}
lei-iiL-u.-ic.
,\ m
luy a/i n:: 3 , llm mauvais traktement
; ny li fein- Ick hebbe menighmael in kilte fitten gapen,
roe aufli n tuil e.lc erevrc de fan code d'tllre luubjecle au m*n Bc En fcyde, doorgepeys, wat diende doch gefehapen,
neult luy obei par regrel&u par lebellion , ainli tuffen t ils velen 'en- & Een mug, een maed',ccn mier, een mot, een mol, een
iemble cn perpciuellc concciirie. comnje lourtetelles , S; orcbis Mail
depuis que U nauire dt corrumpue par !c pe L-hc' .cumme ce
monflrca
muys,
rompul'amiüc em-.e Pieu ;-:s Immniej & T» conmti en Een keck,eenflang,ccnfeugh,eii ander vuyl gcfpny s
-
diitorde jii li
f» il fi\(l ensre Ie niati le femme, & tout le genie hutnaui. &
Maer
: ,; ,: ,,, , ,, ;
, ; , : ,, ! ,
R O U w E.
.... j. ick nadcrhant des Heeren diepe gronden Hoe ben ick dus getlelt? dus leelijck afgemaeckt:
Stoer ingcficn, en nader
ondervónden, Hoe is mijn teere jcught in dele noot gcraeckt?
H
to S lef ccnigfinsbcrou
fijn hoogh bclcyt vcritont, Hoe kan foo klcynen dier foo grootcn pijne maecken?
mijn handen op den mont. Hoe kan foo teeren ilacl tot acn het heite raccken?
Tocnlevd' ic k met
i-i. ft„ b dit iUe
ding, van waer het mogtc koemen, Ey, lievemocdcr, help! het doet tc bvilcr fcer,
Swondat'ct niemant
kent, ot niet cn weet te noemen, 'k En koom ontrent dc byen na delen nimmermeer,
Hu flechtfte van
den menl'ch, het llimlle van dc dieren, „Die om ccn foeten mont ontrent de bijen dwaek,
vtct J L wijle Godt
tot ons behout tc (lieren
- „Moet lijden met gedult, oock als hy wort gedraelt
Hal ,
Wie dit belcffcn kan, en treft het recht bclluyt, Tndien'er iemant meynt, dat, wat'cr is gefongen
Dicvint'cr wijsheyt in, en treckt'cr voordeel uyt. (a) Van al het gecdigh volck, is drift van lolTe tongen,
Nu is et weder tijt nier onf-'n wegh te keeren En reden fonder (lot, cn kluchten fonder fin;
ten vollen mogte leeren Die mael bekacyt; daer Heken kruymen
Op dn dc jonge vrou is te in.
Hoe dar in alle ding dc hetdc dient gebouwt, Het kint, dat vleugels heeft, vertoont de jonge dieren,
Dc lieüe die het httJS in
l'octe banden houd. Die om dc minnevlam, gelijck de muggen, (wieren;
Wat oyt gebeuren raagh , wat immer kan gefchieden, De vrijers lijn de bijen, die pypen wonder foet,
Pallnoyt! ó jonge vrou, van uwen man tc vlieden; Het fchijnt dat haer bcjagh is enckel honig-vloet.
Wat onweer dat'erruyft, of wat'cr omme gaet, Maer als het Wcelde-kint lact fijnen lult vervoeren
Siet datje nimmermeer uw cygc poften laer. Om met ccn (louter haat dc bijen aen tc roeren:
Ducr fijnder onder u genegen te pruylen, om Dat is wanneer dc macgt, gedreven van de jcugr,
Die loopen uyt den huys by vreemde lieden huylert Meynt in een ander huys te vinden hare vreught.
Dielnown door de 'dadt, en ick en weet niet waer, Dan millfc menigmael haer voorgenomen cynde,
En maken over al haer klaghten openbacr Om datfc niet en vint den honig, diefe mcynde;
Dier lijn'ercvcn noch die alle klcync dingen, De man, die niet en is geducrig e\ en foet. ( moet:
Die, oock het minllc woorr, hacr moeder overbringen Sprecckt dickmael ccnig woon dat prickelt hacr ge-
De moeder wederom, by wijlen al tc mal, Het huys, cn fijn gevolg, veroorfaeckt menig treuren,
Verkent een gun High oor, en ftijft het ongeval. En, dat menbinnens jaers gemeenlick liet gebeuren,
Die net dat jae dc vrou haer elders lal vertrecken Bacrt onverwagte pijn , verweckt een vrecmt gefwel,
En wil decken
oodï even daer een bedde laten En maeckt aen alle kant een bitter hoys-gcquelT
Jafeyt, lbo maer het wijf wil tyden op dc loop, Wat raet in dit geval? fy (lelt hacr om te fugtcn,
Deminfal lichter gaen, cn geven beter koop. En wil, wanneer het nijpt, tot haere moeder vlugten;
M.icrneen, geliefde, neen, al valt'er iet te klagen, Die is haer ccnig heyl, haer trooll en tocvcrlaet,
En wilt'ct niet te hcht uw moeder over-dragen, Die hoort ^1 wat'cr fchuylt, cn wat'cr ommc-gaet.
Hebt op uw weerde plicht een wijfer oogh-gemerek, Daer roept de jonge vrou , ach waer ick eens gencfen
_
Te klagen buytens huys is cnckel kinder-wcrek. Ick woude fonder man geducrig maget wefen
Soo pfagt een Venus wicht, vol onbedachte rancken, Maer fict de belle trooll die moeder geven kan,
!
U',, J; ,
ft ;lt er »pclca wat een lurthjh 3al •
MSï f
^~ 7
dn de weder heen;
ah
CR
w ° rt h « n«ckte
ren leden ricf het wicht
VCrdnl h
8 ' de dl
tnm begon in 'tbvcn-huys te breken, ^
plicht.
T moeder toe, cn4ict den honigh daer. En als haer dan den man het twijgen wou gebieden,
8 '-'"5 11 noüt i ky toonde duyfent wonden Soo woufc met der daet tot haere moeder vlieden;
Hv r ;;f
voo'r foet,
eylat ! heb ick'ct fucr gevonden En hier toe wert het wijf ten .lellen foo gewent,
hjde voor de
een droeviah ongeval;
luit et Dar (y het vlugten hielt als voor een dreygement.
h ° nigh W;lL ]lC '
^^kmacl enckel
Ach m .
is gal. Eens, op ccn avout-llont , als defe lieden keven,
»".ower,wat
W *** lck ^er aleen pijn! |, 0 c ben ick dus ocquollen? Het wijf door gramme fiigt ten hartftep aengedreven
m& bobbels opgefwollen ? Liep naer het voor-huys toe, cn~ricp daer overluyti
W &at djt bet
fW Ick wil van Honden aen, ick wil ten huyfen uyt
fadflmp U A hagtm&p flmfi j) e marii di c j cs tc mccr j e fc handc wou beletten,
»•«.
fa'
1
a»A «"»f«»«t.:./r«Av ; ,»H. Co,.
d tkm d' JwW* " ««/«. d *'-
I
''
Ging met een fneldcr loop fig voor dc deurc fettcn ;
' naiiifi,.
En hielt da vrouwe daer, al wafic vinnig gram,
En track het nagt-flot af, cn ging van daer hy quam.
V v Sy,
336
Loopt in hacr Vaders huys, en me haer moeder toe, Hoe dat een jonge vrou moet buygcn luren neck.
pruylftcr tCO haer tonden om te wringen, Naer onderling!) beklag!)
, de vrede wort geiloten,
Daer v/ngt de
En met een groot gewei t haer tranen uyt te dringen; En met een frilTchcn dronck van nieuwen aen begoten;
Dan maccktfe wat'cr ichuylt haer moeder openbaer, Het wijf, hoewel geftoort, moet buygen haren fin.
Die hoort bet fpeeltjcn aen, en hout haer dogter daer. Sy klam te vcnltcr uyt , fy quam tc venltcr in.
Het was den ganlehen nagt nac dit veilehil geleden, Daer mede was de luit van loopen weghgedreven,
Dcman doet geen vervolg, macr houd hem fo te vreden; En fédert wift men nooit of dcfe lieden keven,
De vader van de vrou gemoet hem op den dag, En fchoon daer eenigh woort by wijlen rijfen mogt,
Die groet hem heus genoeg, maer vorder geen gewag. Ten quam, na dit geval, noyt in de ruynie locht.
Dat cjuclt den ouden man, enfeyt, met goede reden, Vrïcndinnc, wat'cr valt, hact diergclijckc raneken,
Hoort vrouwe, dit gcpruyl en diende niet geleden; Duyekt onder uwen man, gy lult'ct u bcdanckenj
Gy draegt u (naer my dunckt J in delen wat tc mal, Öf fchoon u Griet cn Tnjn wat in het oorc blieft,
lek vvccle dat ons volek van een vervreemden lal. Ey llaet'ct in dc wint, voorwacr het is gcraclt.
De moeder, nac de iaeek te hebben overwogen, Men fict dat menig volek, van over lange tijden,
Ten eyndc dit verfchil niet hoogcr fy getogen, Dc vrouwen onderwees om dit gebreck te mijden,
Roept ftrax een ihege meyt, en fprecckt uyt volle lalt, Tc Romen , als de bruyt quam tot den bruydegom,
Gaet tot mijns dogters man en noodt hem hier te galt. Een greep de jonge macgt, cn draeyde Kil tig om,
De meyt gact'hacrcn gang. de fwager wort gebeden, F.n fwierde met dc bruyt, om, door het ommc-kecren,
Die koomt ter regter ttyr vrymoedig aengetreden} Den weg, van daerfe quam, hacr af tc mogen keren}
Men wort aen lijn gelact geen korlêl hooft gewacr, Gy, iehoon men dit gebruyk niet meer cn onderhout,
Hycct, endrinckt, cnlagt, gclijck als voor cn naer. En keert noyt wederom, wanncerjc fijt getrout.
De tijt van fchcyden koomt, de nagt begint tc vallen; Men vont een ander lant, daer met een (hellen wagen
Men llact van tafel op en vorder niet met allen, De bruyt wert uytgevoert, cn naer den man gedragen,
Als, Vader, grootcn danck van uw beleeft onthaclj En als de jonge macght ter rechter plaetfc quam,
Hy flact de mantel om, en macckt hem uyt dc (act. Soo wert de ganfehc koets gegeven aen dc vlam.
De vader Itaet verbacit; macr fonder lange dralen, Dat was genocgh gcfeyt ; Dc wegh is afgclhedcn,
Gaet [fcyt hy tot de knegt) mijn iwager wederhalen, Soo datje nimmermeer cn mooght te ruggc treden:
Loopt hem in haellen nac, en roept hem van de (Iraer, Wel , tem dan uwen geeft cn uwen lollen voet,
lek htbbe noch een woort tc feggen , eer hy gaet. Hier is'ct dacrjc woont , cn dacrjc blijven moet.
Dc man koomt wederom; daer gaet de vader vragen Als Agar Sara lagh in gramfchap aengcileken,
Waerom hy mct'et wijf niet eens en weet tc dragen ? In plaetfc van dc wrock door fmeccken af te breken,
En of hy jaren bug wil leven in gefchil ? Soo itelt'et op dc loop, cn geeft haer in het wout)
En of hy daer in huys iïjn vrouwe laten wil? Als ofVc by het wilt fou vinden hacr behout
Dc man gaet fachtjens aen, en opent fijn belangen; Doch alfie met gevacr ging aen der heyden dolen,
lek wil oock even nu mijn wijf in huys ontfangen, Soo is haer by den Heer het tegendeel bevolen;
gruoihemii,
Behoudens datfe my betoonc mct'cr dact Daer koomrfeweder t'huys, cn, met een
Dat fy in dit verfoeck ter goeder trouwe gaet. Moet tot eenmeerder fmaet, haer buygcn voordevrou.
Voor al, hacr karfel hooft moet beter feden lecren, 'tls dwacsheyt hart tc fijn, cn liever wegh tc loopen.
koopen,
Sy heeft mijn huys ontlligt, fy moet'et weder ccren, Als door een buygfacm hert den pays tc willen
Sykoos, uyt eygen niet, een onbekende baen, En wijl men immers eens moet komen tot den locn,
Symoct, op mijn bevel, gelijcke wegen gacn: Soo raed ick alle twift ten eerften af tc doen,
Sy moet de reyfe doen, en komen ingedrongen 'tls beter inder hacft, en eer de tochten groeyen,
Juyll door het eygen gat daer uyt fy is gefprongen En eerder iemant vreemrs met u behoeft tc moeyen.
En foo, cn gy, en fy, des niet en zijt gefint,
Gy, vader, zijt gegroet, en, moeder, hetud uwkint.
En,
De
eer een kleyne vonck verweckt een groote
ichape n , lbo men fcyt , te fchutten voor
den
wOT*
»
, ; , : ,: , ,
: ,,,, , ,,;: ,, ,
O V w E. 337
hoe veel gcbucr-thppyen Hicr maen' ick het volck dat hare jonge leden
nrkeem, jonge vrou,
al ,
» J
irdocii, en in liet breede wcj En tegen alle recht, en buytcrJ alle reden,
"w^«nW.
*
ic t weet
vrmJ 111 ha P^tcn «i.Jl,
niet war, met hacren hoeder rwilt;
« En tegen alle lucht van Godt en fijne vrees,
Gaet paren bedt met ecnigh ander vlees.
in het
'
l ,
f0 o deler een
uw fchandc koomt te wetenj Leert yedcr in het zijn op uwe (aecken letten
Keet IV alle ding lal poogem uyt tc meten, Leert, dacr dc reden cylï, uw jonite neder letten;
H><.wilhacr flabbc
gaen? bedenek d.t alle Djt, Die Godt fijn cifrer-wcrk, den Prins fijn rollen geeft,
uw gemoet wd (wellen van de fpijt.
* Die lecre dat een vrou oock have rechten heeft.
U Pt;h meelt
medecijn het booftc van (langen Noch bid ick al het volck dat onder duyfent boccken
ficïitk de
hevl gebruyekt j gclijck dc menfehen vangen Geduerig bciïg is om dit cn gint te foecken,
V', nut en
het wout is uyt ter maten wreet, In cenig (lil vertreck te plaetfen dit bellag
Al wafcr in
van het bont een belle winter-kleet; En niet als bly gclaet te brengen acn den dag.
En miccken
fnooJc g"*t van Jdc ™?,e flcckta De fronfen in het hooft, die alle vrouwen haeten,
S,m moet Je /1 , ,
tot behulp van goede dingen ftreefcenj Sijn noodig afgekcurt, cn dienftig nagelaten;
De vrouwen
tegen is en die u qualijck wil Relwacvt uw koctfc noyt met eenig hoog gepeysi
«et! Jatu
Kaa'heelen uw
gemoet, kan heclcn uw gcfchiJ. Maer geeft acn bedt, aen heert, cn tafel nacren cys.
Ha is Jc befte greep, m
plactfc van te wreken, Laet boecken, diepe forg, cn grootc dingen blijven
achter-klap het twiften af te breken Ter piaetfe dacr men plag tc lefen, en te Ichrijven;
In (ml van
Wie door een quadc tong verbetert fijn gemoet, „Wie (heg en birytcn tijts blijft hangen aen den bock.
Dnci lijnen vyant
leet, en fijne vrienden goet. „ Doet om egt acn dc vrou,cn fmaetheyt aen den doek.
Gy dan, om acn
den nijt tot geen vermaeck te ftrecken, m
Doch als hier de man fijn jonile (al betragten,
tii niet Joural
Jc ftadt met u te laten gecken Soo moet haer wederom dc vrouwe ncerllig wagtcn
Of weeft geduerig eens; oF, lboje fomtijts twill, Door ick en weet niet wat tc llooren fijn verllant,
Macckt dat'ct onder u in itilte ff gcflilt. Wanneer hy fijnen geelt in honge faccken fpant.
Wacricmant bijen houd, dacr agt men goet te wcfen Het is van outs gelooft, dat meeftdc fchoone vrouwen
Dat in het bijen-huys
gedommel is gerefen; Dc mannen in dc kun ft geweldig wederhouwen;
Gcdommcl in de korf, is in der bijcn-lant, En dat een lach , een lonk, een lugt van haren fchoot,
Een teyeken van gcluck en van een goeden ftant. De boccken nedcrwerpt, de kallen ommeiloot.
't Is anders met Je trou ,
en met de vrou gelegen Gy daeroin, jonge vrou, die niet en wilt geheugen
[Ek venfeb in dit geval, dat jonge lieden fvregen Dat iemant door het huys lal boecken mogen brengen,
wel ontrent het echte pacr,
Tcnftaet'er niet te Verfchoon oock uwen man, en doe hem geen belet
lodicti men op de llract hacr tieren wort gewacr. Wanneer hy met den geelt lig in dc boecken fet.
Maer hier dient oock dc man te worden aengefproken Soo doende, (al de man niet belig mogen welen
Want door hem wort de ruil ook mcnigmael gebroken, Om tegen uwen fin acn tafel iet tc lefen,
Hoe menig fcldfacm hooft mackt dat dc vrouwe lucht, Niet befig mogen fijn (ick Itellc dele wet.)
tuinden huyfc treurt, of uyt den huvfe vlucht? Met boecken aen den heert of in het fagte bed.
h vernam van het volclc genegen om te weten Of foo millchien de man in kamers cn in falen
Hoe dat een tcerc maeght hacr moeder kan vergeten Wil brieven, outgefchrift, of boecken laten halen,
F,n hoe ten jonge vrouw fal hangen acn den man, En dat hy leien wil wanneer hy foreken fou
Soo Jatfc nimmermeer van hem geducren kan; Soo is het hocck-gehcym geopent aen de vrou.
Die lïc, hoemenigh Icmt (ï jn duyvc kan gewennen En weder, foo het wijf, eer da He wort geropen,
In nieuwe keeten (ijn, en vreemde nellen kennen ; Koomt tot het fchrijf-kantoir ontijdig ingeflopen,
tn hoe Jc wil Je vlucht, oock fondcr cenig (lot, Soo is'cr volle magt geboren acn den weert,
Blijft ineen kleyndcr huys, en op een enger kot. Dc boecken , als hy wil , te brengen aen den heert.
Geen duyvc loc. het ichijnt is immer weg gevloden, Leerdaerom, jonge vrou, (foo wy te voren feyden)
Iadienfe met komijn in honig opgefoden En (tonden gade ilaen, en tijden onderfcheyden,
is Joor een nieuwen heer van ccrilcn af gevoedt, (") Naer dat de reden eyft- al is het jocken loet,
Soa veel, beminde vrient, foo veel vermag hetfoct: Noch komt' er ook een tij t wanneer men blockcn moet.
Gatt eren lbo te werek ontrent de jonge vrouwen Gy weder, vlytig man, leer uwe vreugde mengen,
Gm dwangh van toopet) wederhouwen
iiiltfc ("onder En niet als foct gclaet aen uw gefcllchap brengen j
Dacr pad op dit geval , noch geritc, noch komijn, of al tc diep en peyfï
Sit by hacr niet cn dut ,
Hu acs voor dcfe vlucht moet cnckel honig lijn. Maer doet ccn foct verhael, naer dat de reden eyit.
s
Bclecfthcyt, ware
fugt, en lachte troctel-w^ rden De gront van uw gefpreck dient boven al te wefen
Sijnliicrcnovcral de belle minne-koorden
Ier, waer des Heeren naem mag worden uyt geprcfen,
Belief, o vlytig man, belief een jonge vroi Tc weten , hoe de menfeh genaeekt het hooglte goet
t-n leg in
honig-raet de gronden van de troi En wat een reyne ficl hier vroliek leven doer.
HWTU voOTlekcr in, dat alle tecre finnen Hoe al de werelt dwaelt in vcclderhande faken;
l0 '
Met
1,c de
3 n gemacckt, door liefde fijni tc
liefde lijn
^ winnen,
» Hoe valt de menfche fIacpt,ook daer hy dient te waken;
gewicgt. dc liefde van den man Hoe alle vrcugt verdwijnt gclijck een loflcn droom;
Is die een vlugtig hert in
huys gewennen kan. En hoe ons leven vlugt gclijck een fnclle Itroom.
Hier tnaen' ick
al het volck , dat veeltij ts gantfche dagen Oock hoe men ongemack cn alle fwacre tijden
ls
Mg om een haes, of ander wilt tc jagen, Moet fonder onverduit en fonder morren lijden
Uat meerder
Iuften heeft ontrent een vreemde hont En wat het regt gebruyek van alle dingen fy
b v ccn «rdig
pi kint
-
, of' acn eenvrouwen mont. En wat een 's mcnlehen hert mackt van dc togtenvry.
nutn Jt'k al het volck
'
,
, dat bv den fiemp-gefcll» Dit dient van yder man dus waer te fijn genomen
°" mct <*n eeuwig nat
hacr vette buyeken fwellen, Naer dat de tijt vercyll, cn naer de laecken komen;
uat mee dc
blinde kacrt, of met den teerling (peelt Een die fijn weerde vrou met reden niet en iligt,
' Cn
HiJ™' j° n c vrou fic H acn den lieert en queelt. En heeft niet regt geleert de ware mannc-pligt.
nwmaene ick al het volck,
dat verre plagh tc rcyfen, Doch , als gy befig fijt ontrent dc fwacke vaten
meCr ° m h;ler
u bciagh als het wijt" te nevfen, om Soo wil fc niet te hing in hooge dingen laten;
ril tia
°y
T
n ick 31 het volck
buyte-volck
d
,'
» Jcn h "y'k wroc kt " j
>
Maer tragt om ovcr-hant te brengen aen den dag
Dat hacr bewogen hert tot vreugde ieyden iüag.
Vertel hacr met befcheyt, wat in verfehcyde ftcden
Jf
!
* M» Umk-hrt w tm. m. Ml d, duy- By defe wort gedaen, by gene won geleden;
Vv i Breng
R O u w
Een koorts fumtijts nut ontrent dc hvackc lijven,
Breng ibctc fpreucken by van cenig deftigh man, is
En w« haer met vermacck ten nutte dienen ka». Om datfe geen vergif laet in de leden blijven;
Wicn ia et niet bekent, dat veel te mogen weten Om datie vuvle tlijm en alle quade lucht
Kan jagen uyt de maegh, en drijven op de vlucht.
b acn een edel heit geiijck een leckcr eten?
*t Is dienttigh menighnuel malkander wat te leggen,
En dat van alle tilt de nienfch in fijn gemoet
Door hooren wort geiticht , door leeren aengevoet Op dat geen oude wrock blyf 111 den boelem leggen,
Ten fijn geen lieve mans , die haer
geminde vrouwen Op dat de bitfe gal mag ruymen door den moot;
onderhouwen; Men wort oock aen de iiel met fieck tc fijn gdont.
Niet met een loet verhael bv wijlen
van de Itract „Wanner het jonge paer woont ccnig by malkander,
Sy, die met cygen wil haer bannen Salamander,
Ontfanecn mei vermaeck wat buyten
omme-gaet. „ En niet cn leeft in vyer geiijck een
nieuwe duigen „Noyu voor de bueren twilf, of voor de boden
Hier dien? alleen belbrgt, door lult van
kijft,
Niet tot het innigh mergh van ïcmant in te dnngen; „ Soo wort haer byder maght in alle dingh geftijrt,
N iet met een nydigh oogh te loeren over al; „ Macr foo het echte volck doet openbare klachten,
Of met vermaeck tc iien eens anders ongeval. „Geen vrient of nagebuer , geen mcyt cn tal haerachten}
Noch dient te lijn gemijt, tot vuyl en weeligh
mallen, „Geending dat haer gelag foo voor de lieden breeck[,
vallen, Als dat het lieve paar te famen leppigh fpreeckt.
Als ghy te tarnen jockt, onccrlick uyt te ,,
Weeft heus ïn ii gelaet ontrent u wederpacr, „ Het wijf moet over al met haer exempel leeren
Want lbo ghy denel zijt, haer fchacmtc lijt gevacr. „Hoe dat ccn ftegc mevt moet haeren mee Her eeren;
Het kuys en eerbacr root, der vrouwen befte gaven, „Weet dat het dicriltbacr volk geen cere bieden hn,
Wort door een geyle tong allcnxkcns ondergraven, „Ten fy dat ccril de vrou wil ceren haren man.
Soo dat een eerbacr wijt", door ongeibuten praet, Dog wat uw overkomt , of hoet'er is gelchapcn
Haer aengeboren aert ten lellen achter laet. ïck rade nimmermeer van uwen man te ilapcn,
Het is een oude leer, dat onbelbhaemde reden Het valle lbo het magh , gaet evenwel te bed
Doen hinder, met'cr tilt, oock aen de belle l'cdcn, Daer wort verftomptc min van nieuwen aen gewet;
Door middel van hct'oir foo wort de (iel gedicht, Daer wort de fpijt gedoot, cn alle nijt verdreven,
En door het cygen lit foo wort het hertc licht. Daer wort men weiier eensoock daer men heeft gekeven,
O fchacmte, dier juweel, ó cicrfel van de vrouwen Daer wijekt de koude lucht cn alle droeve pijn,
Ghy dient in haren geell geducrig onderhouwen; Daer rijil een nieuwe vrcugt geiijck een fonnc-fchijn,
Want racckt haer wcligh hert eens buyten u gebot, Maer boven alle dingh lbo dienen echte wijven
Soo wort haer teert fchoot een dcure tonder Hot. Ten hoogff.cn aengemaent in 't bedde niet tc kijven,
Nu tot ons ecrile wit, in plaetlè van tc vluchten, Want als'er onlult rijll van daer men vrede wacht,
Of elders daer het valt u klachten uyt tc luchten, Soo is dc ibete Trou in droeven ftaffl gebracht,
Gctroude lieden hoort, ick weet u beter ract, Vriendinnen, als ghy komt ontrent de lachte pluymen,
Bcilicht het onder een al wat'cr qualick gaet. (a) Laet twiffc, en overmoct, laet harde finnen ruymen;
Ick weet een feker huys daer twee gchoude lieden Het bed is overal een haven van dc ruft,
Sieh vieren ovcr-hant, en Ibctc gunltc bieden, Hier dient al wat'cr brant te worden uy tgeblutl '.
Want fohoon dacrnjltverlchilontrcnthethuysbcdrijl, Sich in het fachte dons tot twillen af te wenden,
Men fiet'er geen gépruyl, men hoort'er geen gekijf: Dat is de weerde Trou in haren tempel 1'chenden:
Wat elders heelt de kracht' een korfel hooft tc wetten Gy,breeekt,tcn minllen hier de gronden van dc fpijt;
Dat kan het eerbacr volck in Iriltc nederfettcn De fwacn cn haer gevolgh is Vcnirs tocgewijt.
Want fchoon daer iet ontftaet datd'eenofd'ander fpijt, Macr icmant lal millchen op otife rijmen kijven,
Men fpaert het altcmacl tot op een ander tijt: Om datfe veel te langh in delen handel blijven;
En als het vinnigh bloct ter neder is geibneken, Maer, Itcve, met verlof dc foete vrede plicht
:
En dat het boos gefwcl ten lellen is gciloncken, Is vry een grooter werek als voor een kleyn gedicht.
Soo daegt de man het wijf, het wijf ontbict den man, Men geeft een langen tijt om wel tc leeren fpcllen,
Daer nicniant van het huys haer ficn of hooren kan ; Om letters na dc kunit, cn foo het dient, tc Hellen;
Daer gaet het bocckjen op men gaet'er overwegen , Men buygt en tong en mont, en linnen akcmael,
Hoe dat aen alle kant de iaecken fijn gelegen, Op dat 'men lecren mag een overwaelfche tacl.
Men Ik'lt'et in bcract al wat een yder Ichort, Men leert met alle vlijt een docck in irucken breken,
En wie lijn plichten doet, en wieder blijft te kort: En hoe het dient gevtilt door veelderhandc Heken;
Men een vreemden nact met tijtcn harden dwing,
,-
Soo wort het vredchont vcrfcgelt met ccn foen. Als iet dat komen mag van al het fpellc-wcrcken,
Ick prijfé dit gebruyek, cn ilont het my tc wenfehen, Het lal uw meerder gunit verwecken by den man,
lek gunde dit ocleyt aen aldcrhandc menfehen; Als iet dat uw de priem of nacide geven kan:
Want
lbo in ydër huys dit wierde nagedaen, En des al niet te min foo dienen alle mannen
Ick mcync voor gewis het foudcr beter gaen. Tot foo een nodig werek haer finnen in te fpannen;
Een man heeft mcii!gmacl,'k en weetniet wat gebreken, Al fprceck ick tot de vrou; veel dingen fijn
gem«n,
Oock die hy niet en kem, een wijf verkeerde itreken, Soo dat ick oock den man cn hier cn elders meen.
vragen,
Oock diclc niet cn merkt; eniïct, dit onderfocck. Nu hoort dan nog een woort. hetfehijnt dc lieden
Leert al wat qualik ftacr, cn haeltet uyt den hocck. Hoe dat een echte wijf haer dan behoort tc dragen,
aati ik/(s
Wanneer een korfel hooft lbo buyten reden gaet,
(i) I-aam ifl, èiiitwr , famiham non adminiftrari ridaido;
rtiïmttium ;.<ji:i\j: a. '.nu >,\i\,<ntm , iir.ndum txpofluUüiium , nennun- Dat hy een teerc vrou met harde vuyficn tlact.
qutm tÜAtn eb;it'$aikntm \vtrum nb bit cfitta emnm Tnorcfitaitm ai Hei rïuk dient onderfoght. Doch, eer hier in te treü",
tmarulintum abrjji ; ulibm mimlii fUu fnfitilur , jkjwi lUmmiius. Soo wil ick onlcn man een wevnigh over-reden,
tiaf, J-. Chtijl. im;»i.
ÜP
,, ;,;,; ,,
, , , , ,,
A1
£ït»"Se ,u.J g>va,n,e„n„e g m „ P he ve,,
1 1
,,e t Ecu die fich hier vergeet, fa!, voor fijn ganfche dagen,
ccnigh Inarefpel.
na dc rechte
maet van De gront van alle gttnlt uyt hacren boefem jagen,
r
poneer men
JjFl ? danft, dc leden ncdcrfinckcn, Al vlcyt hy mderlunt, al itrcclt hy wonder feer,
Gfê' ™ lucht, al na dc maren klincken, Hy krijgt geen rechte lucht , geen ware liefde meer.
ging het met de fweep Ick weet dat dees en geen dit anders willen drijven,
°\Sov gcl'icke wijs foohem ,
in dc leden neep
de klanck (a) Ja met ccn Itoutc pen voor al dc wcrclt fchrijvetij
ffi even met
;
ht icmani,waerom dat? men wilde met de flagcn, Dat menigh fcldfaem wijf noyt man ten vollen aght,
MtSdM iBcen ba l>jf> ;»
acr ooclt
hcrtc-luft
&
en vreughdc plagh
&j? Pfagw» Voor datle tot dc tucht met flagcn is gebraghr.
Men vint in onfen tijt van fekcr man gclchrcven.
1 'ant Jat «ns tc fijn
hcrtc-lcet, en uytgcioghtc pijn. Die tor de fiicte min met llagen wert gedreven j
nat werd daer
Trou-fchendcr, mcnfchc-pUger, Men hoort van fckerwijf, die nimmer liefde drocgh
nir»fi op u bedrijf
V'lrünJÊr,
huys-vci\lnct,iuuyl-itoatcr, vrouw c-flager, Dan als een dulle kop haer op dc leden floegh. (g)
minne-beul , in 't korte , rechte jan,
Y'reiiiii-brekcr,
Maer die verkeerde luit, gebouwt op vreemde gronden,
wen'dig om den
Nrt
dragen van de mans mem te {l>) £n is in onfc kuil tc gcener tijt gevonden;
riïi mirtH
wederhelft met
ii
uwe rappe leden Al wat tot liefde dient wort in liet Zceufchc lant
'
vrou-bt'hulp dc man en moet belleden j Door gunft cn loet onthael, niet met de vuyll geplant.
J n^
ct tot
Dat fy was uw vermacck , UW ficl , en uytverkoren, D;ter fucht tot echte min moet rijfen uyt ge welt.
Uw trooll, uw weerde bruyt, dc lult van uwejeught, Het is uyt vryen wil dat jonge lieden trouwen,
Uw lieve Brtddayf) Hl uwe ganfehc vrcught Het is uyt vryen wil, dat fy de weerelt bouwen}
Een die fich van de jllliui dtdotmmr ediafi ft ah ilüi ht'jirt f«/pitamnf, Gungtimu ir. fué
gal foo verre lact verwinnen, ,
l*n'u
-i'
fr,wi
r W '
>""'<"" *>»'»
tft
»•»-•
''"I*"1 f' xu ' faminto paruin amicui . tien tffi vtr~
,
'• effi-
jelui ipfmi etint run tngrtdtrilHr , ali injtdia.tirib.ui ïpjitrn irulidari tura-
tat. Jsfepk Paf. Ravinnai in repd. isnnubial. fal. ijl. Adhslhit vtrbt-
ribm , matbus n.'fi felï.im , ,
\-J cx.t:pt ramt. .MvUl.iir 'Jumut qnfl. P'lit,
""Mint'""
1"?"' "B 'fli"< "lilt <cmcndil ;
il
V
hoe tji/i fjeiune , nou fan. M.
(i) Etiamfl quidam jus uxcrtm strbcrantii tttarilo pitna mantt iribtmnt
ii malt jii non peirjl tttim dari tztmplum Sitipturt , ubi id ai «lijnt fan-
:
ila V ph vira unquam fit faclum , lamtiji drjjitilii habutrint uxtrti 1 ptn'
dtranda ad htc txtmpta Mefn Siphtri , Davidii V
Micbel , Jtti S" V
ipjim Hxcrii , Abrahatni cr Sara , ^jitrebi &
Rjtliailii , Tubix finitrit,
'ünj. ui fun. CTC. nee ulh prtitpio Apsfltili nut alicujm Prefhtts prebaiur. V'td. D. Wil-
liam. üoup. Thiot. Angl.lnat. ef damtjl. dutjtt. Nullnm fit MM ma-
4ity£f.<» "">""" «• " "'" "** W '
«» > gnum pttiatum. Hl ad utrbirandum IBMS H temptltat. Cbryfifl. 'd. l.ai
Wt. .^«r.. Chryjrf. H„». 16. in 1. Md Ct-
**• i
""- (k) Btne Varrt, uxttrts vitium nat itlltnditm
, , am uUranJtm, £?(
iditi vilium , uxertm ctmmedicrtm frtjlal out Jirl , ftft tntlttttm.
O V w
Enfchoon uw Acl ofHeyl met onbedagten fin.
Dier fijn in dit geval mier tweederhandd wegen,
Dit blaclcn in het oor, en kragtig beelden in,
Waev door ccn billick aan Gin ampt behoort te plegen
gemoet Schoon, ick cn weet niet wie, u fchijnt te willen leeren
Te weten door de tugt , of door een Uil
Dc Hagen van den man met Hagen af te keeren,
En wat gy neemt ter hant , het is beyde goet. li
O, ibojc my gelooft, bedwingt uw vechter-ham,
Kan icmant 'door de tvigt lijn vrouwe beter maken, Sy is van echte min ccn heylig ondcr-pant.
Het lal hem dienftig fijn in veeldevhandc laken; Gy, vechten jonge vrou! 't is buyten alle reden
verdrag,
Of woont hy by het wijf door middel van
als hy plag. En tegen uw beroep, cn alle goede feden,
Soo wort hy voor hem lelis vry beter
Ey lieveweeft geruit; cn lact het woelen dacr,
Een ieder fy b'edagt , dat even quadc wijven
De vuyftcn van den man die wegen u tc fwacr.
De mannen evenwel ten goede konncn drijven
tonge bijt; Siet, als een tecre vinck met vogel-lijm gevangen
't Is rechte manne-faus, die .n dc
Blijft in het tayc llijm met hare vcerciv hangen,
nicmant wovt'er kloeck, als die te voren
lijdt.
„En Indienl' hacr leden rept, cn gins cn weder treckt,
die boven al in Holkint won
gepvefen,
De koeck Soo wortic van de gom noch des te meer bevleckt.
niet Tonder peper welen
En mag noch evenwel Gelooft'et, jonge vrou, het onverduldig woelen
Al me wonder foct, des echter niet te min
Itceckt'er hier en dacr een klautje gember in. En doet u macr te meer het ongeluck gevoelen,
Soo
gchcym van onfemonden kennen, Al die een donderdag of blixein mijden wil
Al die het recht
niet al te foct gewennen Die fijgc laeg genoeg, cn fwijge vorder ftil.
En willen kinders fclts
En van een kribbig wijf, en haerc ihicre rancken; (n) En door een vuvlcn dranck geducrig uyt-getapt :
Omdat, mee hacr behulp, het eevtijts vinnig bloct En al noch tot behulp, de Godt die onfe wonden
Isfcdig, is uyttcr-matcn foct.
is gelet,
En vuylc puyftcn kent, tot in dc diepe gronden,
Gact dickmacl hart werek ontrent een
Gv, leert oock even hier, leert uwe finnen buygcn,
te leeliclt (eer,
Men leert hekelde fugt ook van ccn lluerc vrou. Wat Godt door uw verdriet bellotcn heeft tc wecken}
Noch toon geen onvcrdult door uwe droeven ftem,
Het fchacp,dat Pontos vocd,gaet dolen aen der heyden,
pluckt aen alle kant macr allcm uyt dc weyden Macr, foo gy ruftc foeckt vcrwagt cn klaeg'et hem.
En
mits het alle tijt alleen van bitter leeft, In fpijt van alle fpijt, leev even havdeti flagcn,
En,
Gebuurt'ct dat het beclt geen gallc meer en heeft. Lccv fchande x leer gewelt oock (Önder morren draden,
Ick wcnlïe (mogt'et fijn) dat alle jonge paren
En pleeg geen ander wraek als door ccn droeve traen,
Juvlt van gclijcken aert met deft ichapen
waren; Jac gact dan uwen vrient oock des te foeter aen.
Gy man, die overal dc Icydcr welen moet, Doe als het hof-Camil, dat, met dcu voet getreden,
Wort kloeck door ongeval , en uyt het bitter foet. Ricckt beter als het plag. gy, fuyeker uwe reden
Maer foo noch evenwel aen iemant onder allen Oock in het bitter fefl's , 'cn weeft geduerig foct,
Dat den fmytcr een vyer in lijn gemoet.
Een man van dcfen aert in handen is gevallen fai fijn
Vriendinnen, weeft befoigt voor al te nemen acht En lact geen wveede fugt in uwen bocicm lwcllen,
Wat ecrltmacl dit verloop heelt in het huys gebragt. En laet uw reyne fiel niet van den wrevel quellen;
Sict wijfc heden fclfs verklaren wel te weten
!
Ten is geen fedig hert geen ware Chrilten borll, ,
Dat felden goede vrou wort van den man gefmeten Die innig lcyt cn wrockt , en nacr de wraecke dorft.
Dat felden cenig man fijn leet met handen wreeckt, Toon geen verfworen aert, geen ingekanckert welen,
Ten fy de vrouwe wrockt of met de tonge ltccckt. Geen vuylen ctterpuyft, uyt lellen haet gerefen,
Gv, lilt d,m uw gemoet, cn weegt uw vorig fpreken Geef fegen uyt den mont wanneer hy leelick imaet,(i
En foo door uw bedrijf dc man is afgeweken Enfprcecktook cnckelhcyl wanneer hy vinnig flact. {£)
Van dat dc reden eyft; ó betert gebreck, uw Ick weet dat ons gebodt gaet hooger als dc reden,
En macckt op fijn gebiedt te buygen uwen neck. Gact vorder als de kragt van uwe teerc leden
Maer cerft gact tot den Heer, cn ncygt uw tecre leden, Maer weet des niet te min, foo gy ccn Chrdten fijt,
Doch klimt met uwen geeft en offert uw gebeden Dat iae ccn Chrilten hert is boven alle fpijt.
lïid met ccn innig hert, dat vrede met verdrag Weet dat dc groote Godt is magtig u tc ltijven,
Voortacn in uwen geelt hacr wooning houden mag. Ismagtig alle quact van uwen hals tc drijven,
Koomt dan tot uwen vrient, te vechter uyv getreden, „ O die met revne fugt op hem alleen bcriout,
!
En legt hem op dc borft dc gronden van dc reden; „Wovt door het leet gefterckt,en in verdriet, gebout.
En, foo gy fijnen geeft in goede pofen vint Al is uw man geneygt tot veelderley gebreken
So hangt hem aen het oor tot gy het herte wint. Vermijt uw niet te min van tegen hem tc Heken;
Voor al weeft noyt geneygt uw handen uyt te fteken, Ten ftaet uw geenfins vry, door onbedagte waen,
Om even met geweh uw lect te komen wreken ; Te woeden in den geeft om tegen hem te gaen.
De vrouwe moer den man, cn hy het wijj beminnen,
Lc mari cd fol qui piend des qucrellei publiqnes avecfa femme,
11 ellc oll bunne, h doit favonier, afin cjuelle Ibit meillcure li Niet om ick weet niet wat in leden ofte ünnen;
ear il ;
die eft mauvaife , il U dun fuufnr, afin quclk nc devinne pire. Mare.
vfowwe M Chnjlnm **^*j£m
Aurelms cap- 10.
Sttratti hltrr^tim air . mum
mtribui adti inctmptfuii demurrt du-
(a) Gtvé Godl dat di
hiyi fijnJt mtt den Apojltl i Connlh. 4-
wdm
3-
hitr ,
all,
'
>"i:hltn
ah
M tn
•
aJ ,.
xifiit • rtjpsadit , \it baiitndam itnfiuiudinem turn mwjii uxaribus quan- fih.w.id.^t atngrfpreh» , fit ftgmtn ;
,
admadum qui J / JluMutn tq-.irjltt txtrunüi , parint tquos ingtnii fin- dtn, fin wdiaitn uj; ah wy gtlajlirt vi)tdta,fto hddin W}-
, fi
turit, ut, ft» fitttstrml, tmtïi uitntur temmtdinribm.
tm*n S^alhn ««»*
(») 7j, tui .tjftJua turn iucemmodi, fiih tjï rixt , ullam ptr injuriai Ja-
(U 3toH m,t d,n tmdtr.» in fffihii
-J^
til , Bft ulU rnuls pr/li/t udit. Stnti. iraól. tur. lm. vir. mmla. Uxtr [
ft
.wrb*» ft» *«
W mji~n im
kk .<n u m,t ,n it-rdi; «» "„j,.
dit <n dat
msti/lx liti ja , habts unit fanmtu Uudan ijuirui , unde difcat nqui/m
wn* «i« M H ml f"'**- '»! 1
% »4W
tplan , **di pt'tpinaii amn , ubi nctin txtrom f^t. Piltanh. dt Rl-
nud.Hfinl.firi. CmtntTtrim Mtd. Xcibttg. dt bh U* Ih/ii.
datr ,p de
m %*e : B*
)
Ü 341
PP een
wackeroog, of op een hoog yerfhnt, Want als ccn Chriften-hcrt lijt innig huysvcrdrict,
(
Vno Urt die vaftc knoop met als een lollen bant Hv fiet ccn llaende magt die niemant anders Het: (<)
koortsen ander lect, uw ileunle neder-jagen, En lijtle met gcdult, en leertje willig dragen;
nVuck,
En fin dacr is dc ficl TO m lic dnot bcdroctt ' Jae fuygt oock loeten trooft uyt alle tcgenfpoet,
!
f
r«fl het nietig vlees
als
den mccllcn trooft behoeft. En weet dat hem het quaet tcn goede dienen moet. {d)
men poogt het oog van mcnlchcn af te drayen Gy, die uw wettig deel hebt ccnmacl uytgekoren,
\\iei lbo
hemd fclfe fijn herte trngt tc rayen, En trouwe met behulp voor eeuwig aengelworen
En ma den
Dan llict de liefde
valt- „het is dc befte leer Wacrom befwijekt uw jonft, waerom verdrietig leet,
Oock in het hoogftc
lect, tc rullen in den Heer. En tegen alle recht, cn tegen uwen cedt?
loo do niet tc min hier fanaat mogte vragen, 't Is ccnmacl tijts genoeg van difch en bed tc fcheyden,
Doch
Hoe lane <W cchtc
tiic
E
mn
ack bc!,oort; tc dragen Als u dc bleecke doot Pal in ele plactfc leydcn
Eet Shö bitter lect moet brengen acn den dag, Dacr niemant fpijfc nut; als u dc Irrcngc wet
Of WW trouwen
vrier.t hacr lijden klagen magj Sal leggen in het graf, het enge made-bed.
Dat , nae een ïling gcdult , uw lijden dient geklacgt j Maer dat het ltegc leer dc kunft tc boven gaet.
Gymacckt noch evenwel in uw verdriet te mijden Ick wenite dat de Wet noyt paer en wilde fcheyde,
Terocpentnt behulp een vrient van irwej lijden, Noyt hacr gedugtc magt cn Helde tufleheu beyden ,
Gaet tot fijn eygen volek , en aen lijn naeltc bloet, Dan als het huys-gewoel en onverfoenden haet
Gact tot fijn vader gemoet.
lelt", cn opent uw Nu kanckert in het merg, en buytcn hope ftaet. (e)
Uw man in dit geval cn heeft hem niet tc bclgcn, Ick wenfte dar het volek bacr noyt ën liet gluilen
Macr lal met beter hert UW Uagtcn ncder-lw eigen Of tafel op haer fclfs of leger uyt tc ruften,
Dan of py fijn gebreck cn uwes herten gront Voor dat aen allen kant wat tot de ruft behoeft
Een vrient van uwe (hun gingt leggen in den mont. Tcn vollen is bctragt en mcnigmacl beproeft. (ƒ)
Maet foo het korfel hooft u niet cn lact tc plagen Leeft, echtelieden, leeft als twee gepaerde Ichapen,
,
Soo fbrek u vorder uyt , en gact tot uwe magen Tot dat het aertlchc deel fal in der aerde flapenj
Lact die met fijn geilagt tc famen henen gaen Dc man is met de vrou als water cn als wijn,
Om hem, met groot cr crnll-, de tugt te raden aen. Dat regt vermengelt is kan noyt gdcheydèn fijn.
(g)
En loo oock bchoorlick aengedreven
defe pligt Doch in het tegendeel fijn wederom te rtraffen,
Hem echter niet cn brengt tot
cenig beter leven ; Die uyt ccn malle ftrgt hacr vrouwe lifirlaffcn,
Soo taft hem raerder acn Die onder onderlcheyt , cn buyten alle maet
, en ftelt voor acn tc werek 1
Dc hoeders van her. volek Betooncn voor her volek ccn feldlaem ongeltet.
, de herden van de kerek ;
Lact die hem lijn Daer fijn verwijlde mans die niet cn willen fmaccken,
gebreck met diere woorden feggen,
tncven Godes vlocck hem op den bocfem leggen, Of lieffte moct'et eerll met haeren monde raeckenj
Lact dreygen eeuwig
lect, cn dringen op de wet,
tn neemt tot uw behulp
meer als een huys-gebct.
(b) la majn/j ttiilh 1
nA« tjl fat}. Stuit.
(c) 2 Sam. 16. 11.
Waer henen mijn
vernuft? lal ick dc vrouwen leeren (d) Rom. ï. 18. Nictjftatii oen alittd tf:i$i*m ijl qutm vilti wd
,
»annacrgdcllchap gaen, cn tot de Regtcrs keeren? itf*tnit. Urn.
Godt geve dat de (c) Ex digiJm £5* n.i.-i ,l>m,fU;u i»a--j ,juj a l thitum mmfam,
fmact van foo ccn vreemde Gag
Geen wijf, geen •tiam mui™ cwfo,;:. turi jum jtfaramh . J, medb ChnjïUoi firn ; fti dl-
Lxhtc man tcn dcc i c vaUen htm ntnuitUti ac mmul firn. Vim. a,ï 7 prtapt. dcttlogi. Nihil*.
wen vimcr evenwel,
f-f.
die, mirs hacr twiftig leven
w*«e heden deur een quaet exempel geven cUmfamw prtjlar!^ m di/fidtt /, tcltbim. marit, fin, firiU «.
i
ucs koomt
hacr ihicr beleyt tcn leftcn aen dc Wet,
aaaiagat. Prif, Evtrhard. cenf. bhto. 30. n,c illud turn ScrifiitrA
ehe >' t hct grillig
t. • pacr van tafel cn van bed pugnari , [id ir xpnd Chnjtiann jtrvjri dtltrt , tradit Mtlamh. in let.
E?j™ neemt het Gm* en gact byiondcr wooncn, * <=«".'<! * Vtmtt/nfUt fithüm <umqSU* v flOu
^ dochters
by de vrou , dc vader met dc iboncn
, infidiv
icn leggc ;
wat men wil , 't cn is geen Chriften aert
catientm, tul aliyuid injuji, faiiat. Philipp. UÜOlk. in Ut, dc
ik dwuu
Art. mm.
p'sttct jt-.hixm. Schncydir. 111. di nu
«e ie cyden ft. p*rt. 4. verf. qut fint
van \ gefin wanneer men is gepaert. (•) divcmi. num. 14 AUi tamtn hit mlirantUm tantum
timf. unnivim- u 1
m *
Sr °" t b< ul Iot aöe groote quaden, dtbtrt , nen fifarafwntm afittmi. Vide Exlic. btdinbiaih. in Ita-
ifft
»OocLh OW ! P {Ut. d:
wanneer dc menfeh met druck is overladen!
(ƒ) Le mariagc cil (commc üifcjji Thcmiftius Platontcicm) une mé-
W M 7 ammmdm. lmge, qui duit cflrc de tout en luut, tomme du via Je 1'cau, qui &
, til. Si Ui firfimt fouvm ry,. alTembliM une fois , ne Ie peuvent jamis plus feparer.
Die
M, V R O U W E.
Die nimmer «yt en gaen, cn niet en willen doen Sy maeckt dat wettig erf wort qualiclc uyrgcdcylt,
Die dragen aen het lijf, als voor een hcylig PMJt , Sy fchent het rcyne bed cn haren dieren eet,
Een ccn havrc-ihoer, een vrouwe kouilc-bant.
lint,
Sy brant haer in dc ficl ccn eeuwig hcrtcn-lcct
Sy doet het ganfche lant van hacren handel fpreken,
„"Wat is dog van de mcni'cli ? die qnude ilagen mijden,
Sy lact haer vuylc dragt op alle Hiaten leken,
„Die liet men mcnigmacl in tcgentcylen glijden :
Dcmact is wonder gocr, en hier, en overal, Sv maeckt een ccrlick man tot fchimp cn enekcl fpot,
En, dat het fwacrile weegt, fy ftinckt voor haren Godt.
Cy mint, ö l'octc |èl)gt, maer echter niet te mal.
Gact drinckt van uwe bècck en pluckt van uwe rofen, ,
War dient'er noch gefeyt ? hetichuym van alle fonden,
Maer uw hinde lievc-kolenj
wilt in rcyne tugt
Van alle ilim bejag, van alle boofc vonden,
En al te regtcr tijt; want vrcugt cn huys-verdnet Het fiijm van alle vuyl , dc grouwel van der hel,
En dienc niet geplcegt dan als het niemant fict. , En al wat leelick hiet, is inliet ovcrfpel.
Maer, ó vcrvloccktc dact ó fcluiym van alle plagen! !
Ach die haer eens beklat met defe vuylc fnietten,
!
O! dat'er niet ccn lier, niet ccn vergulde ftrael Want lbo een dcrtel wijf bedroog haer bcd-genoot,
En blinckc voor het wijt of uyt den hemel dael. Men dreef' haer in der yl met ileencn nae de doot. (t)
O! dat het lullig vyer (het fy men tragt te koken, En om tot aller tijdt te worden ondervonden,
Dacr gedrogte woont , of dat men poogt tc Itoken,
dit Of door verkeerde luil ccn vrouwe was gefchonden,
Ten dientic \an het huys) niet fy als enekcl damp, Soo wort 'er op ccn nicu gcltelt een yver-wet
Niet als een vnyle miil, cn ongcfonden ramp. Soo wcrt'cr op ccn nicu ccn offer ingefet -,
O! dat het klare nat van alle foctc llrnomen, Een offer, volgcvacrs, voor alle fnoodc wijven,
O dat het aerdig groen van alle fchooue hoornen
! Een offer, fondcr noot, voor alle rcyne lijven,
Verdrooge voor het fpoock ; ó dat'er niet een blom ! Een offer voor dc tugt, cn voor het echte bed,
En rijfe dacr het gact, of uyt'cr aerden kom. Een offer fondcr reuck , een offer fondcr vet, $
O! dat de ilucre vorlt het ganfehc wout verfenge, Een offer van den Heer. als ccnig quaet vermoeden
Soo dat het treurig velt geen roosjen voort cn brenge iiegoltc nacre forg in iemant aen te voeden,
Ten lullc van het oog ; ten eyndc niemant weet De man, uyt uitgeval, bequam dan volle imgt,
Van iet dat lullig is, al wacr het over treet. Dat flux daer op het wijf voor Godc werd gebragt:
Wacrom foo veel gefeyt? laet alderhande dingen Dacr quam dc pricllcr aen, cn ging voor cerlt onthulden
Het wijf te fpijte fijn, en in het acnfigt Ipringcn, Al wat ccn jonge vrou plag om het hooft te winden,
Op datfe weten mag dat lugt , vycr , water , lant, De fpangen van het hayr, met al het ommc-werek,
Jae dat den hemel fclfs is tegen haer gekant. En Helde dan het wijf tc midden in dc kerek.
Doch, boven alle twill, cn alle quadc ilrcken, Dacr llontfc treurig heen, dc tranen op dc wangen,
Soo wort dc man voor al met yver aengc'rcken, En liet voor al het volck de vlcgtcn neder hangen,
Wanneer ccn dcrtel wijf, vol ongetande luil, Dat was genoeg gefeyt; Sict wijf! hier ilatje nacckt,
Verkeerde minne pleegt en vreemde lippen kuil. Voor Hem , die voor den man 'de vrouwe heelt gc-
Ey! laet ccn echte vrou tot alle tijt gedencken macckt.
Haer eerc voor tc ilacn, haer cere niet te krencken; Hier was dan feker bad vermengt met offer-aflehen,
„Het belle dat dc bruvt ten echte brengen kan Gchcyligt voor het volck,om fig dacrinte wallenen, (*)
„Ts yver in dc tugt, en liefde tot den man. Hier trat dc priellcr toe, cn fchepte bitter nat,
Een die fig hier vergeet, die itort in alle fchanden, Niet in een guldc fchael , maer in ccn aerden vat:
Sy quetft haer cygen fclfs, en alle diere pandon, Noch liet hy van dc vloer het (lof te farnicn brengen,
Sy quetft haer cygen vlcys, haer eer, cn cerbaer roor, En ging het onder ccn cn met het water mengen,
Sy quetft, tot aen het hert, haer ey gen bed-gc noot. Daer i'chrecf hy dan een vloek , die luyde wonder iinU
Sy doet de rcyne tugt uyt hacren huv'ie vlugtcn, En goot'cr water op en wies dc letters af;
Sv bacrt een vrecmt gebroct van onbekende vrugtcn,
"(j) Srneta £5" il iffo HiiTijrjtnin viri («juyjjm mugni" mSliicn^n fl- (0 Deulcr. i*. li. Leirit. 10. to.
ut ,
ijui «ift tlum'u taClum m&t liium M
fumtbii , qui umrïi fajii.i
puncfi rjmdun hart ai iA air;Zi porrnu
[J) Num. i8. Urn fMtr pi» ih apiicua rsmh wirmlc cf
pcclxs nitiftUt , , eriti qu'- vmoi h*l u «n yvtr-oftr.
d'm av\«rh hontjt., :'t.t ,,uS „itu;it dti\.'nui ; nihil murtji quarn ex he-
mryiea dal de Ptuflir dit w*ler *êm HJ' '"' H"'*1" 'f'r
,
mH.i caufi «*'> wf-miat. Uxer «MM obUehmtnii mmw ,Jl. Denier. 41.
(e) F-tnigt
'
Ml . dttr fatg Mtr dt Pritjlirs vwnir in ht-J:atrt wert .
' - !'
ajjchtn
ad j.frtieft.
:
En
; ,, , , , , , , , ,, ! ,
V R O
facmcn bld B*™»wcn OF tot ccn eeuwig leetj of tot uw grooter eerj
r. Ji kV *
>»*e IC ,
vrouwen uw rcync jcugt haer nnyt en liet befriK-ttcn,
1
i ilLm mcn"fl-mnes voor kic-itj Indien
i
'~»?hct «jfiNukomttevoordmHc. Soo fal het bitter nat uw gceniins kouncn letten;
IMit Joor ongucre luft aen vreemde beten Itrcclen, Hy wil geen vuyl bejag in cenig huys gedoogen,
Ol' Jat uw geyle fchoot onccrlick open ftact En fchoon hy fomtijts duit dc voncken van den brant j
Voor fnoodc linckcmy , cn ovcrfpelig faet Hy Itraft te lijner tijt, cn dat met fwaerder hant.
Snn weel dat uw gehcym Tal even nu vervuylcn Vermijt dan dele peil, vermijt haer cerlbe gronden,
Envloeyen alle lijt van duyfent ettcr-buylen, Vermijt het dertcl oog, cn alle vuylc monden;
Sal fmoren in de itanek , en Imcltcn in de dragt, „ Sy heeft haer goeden naem in eenig deel verklcent,
Tot Jat UW nietig vlees ter aerden wort gebragt. „Die maer het vragen duit, en die het oore leent.
Hier op lbo moeit het wijf dan feggen voor de lieden Een vogel van der zee vennaerr aen alle l'yden,
Al wai dc priclter ieyt , dat late Godt gefchicden; Haicyonby het volek genaenit in oude tyden.
En dacr op tratfe toe, cn even , totbcfiuyt, Dient hier bcdagt tc fijn, ten goede van de trou,
Soo grccplb naer het vat, cn dronck het water uyr. Op datfe welen mogl ccn Ipiegcl voor de vrou.
Tcrilect alsgcencn tijt, indien haer geyle leden Het dier weet fijnen nelt foo konltig op tc maccken,
!iy oyt waeren afgereden
iemant van het volek Dutnicmant, wie het fy , dacr in en weet te raccken,
Hacrbuyck fwol byrtcr op , haer digic werd verrot, Dc mceuwc, met dc wulp, en al het zee-gefpuys,
En fy van flondcn aen ccn openbare fpot. Vint itacg,hoe nacuw het loert, een toegellotcii huys.
Macr was het lighacm reyn , cn noyt haer leven-dagen Dc zee met hacren firoom , cn wat'cr plag tc vlieten
Een boeve toegewijt, ccn lincker opgedragen, En weet haer filtig nat niet in het ncit tc ïchicten;
Soo kreeg h.icr"g:»c fchoot geenhindervan den vloek, Men vint'cr niet een gat ,
jae niet een enge fcheur,
Mjer w» door al
een cere van den docck.het lant Geen yfer kandcr in , geen ït.icl en gaet'cr deur.
Bclict, het eygen nat
op ccuc wijs gcfchonckcn, Het man'nc-dicr alleen dat vint den ingang open;
Opecnc wijsgemengt , en in het lijf gedronckeri Dat fit'cr op cn fpcelt, dat koomt'cr in gekropen,
Bngt op den flacnden voet ontrent een vrouwe fchoot Dat vint dacr fijn gemack, cn alle foctc vreugt,
Ot kragt van nieuwe vrugt , of nepen ras de door. En dracgt fijn gacytjen op fijn onbevlccktc jcugt:
CiiJt toonde met der
daet dat aldcrhande fiieckcn, Een woort, en dat genoeg. lek weniche datdcviouwen
Uicman, en cebte vrouw, en hacre kamer raccken, Juyfl op gclijckcn voet haer kamers wilden bonwen,
Sijti aen den
hemel fclts ten hoogitcn lief-getal, En dat haer fiil gehcym , haer tecre binnc-veft,
En dienen by het volek gefuvvert boven al. En floot, cn open ging, gelijck Alcyons nelt.
Jndieftc, woeckcr,
moort, cn dicrgclijckc fonden Macr, die het eerbacr root wil in de vrouwe ilijven,
tn werd ff.vn Itrengc
vlocek , geen bitter nat gevonden; En mag geen vuyl bejag ot quade luiten drijven,
Uit feldüem ondcrlbeck
en was macr ingcfet „ Geen fpijt die aen de vrou meer in het herte knacgt,
Tot rulle van den man,
cn voor het echte bed. „Ah dat ccndcitelman fijnvrcugde-buytcn dracgt. \b)
^JJt het de wecrclt
hen dat alle boofc ituypen , Hoe dickmael is het wijf van hacre trou gevallen,
Woiyt een dertcl oog Om dat een wcclig man onccrlick dorltc mallen!
tot in het herte fluypen ,
^rwecken aen de vrou een kancker in het bloet, Hoe dickmael is het wijf in quade lufl verhit
. ,
mc &zn hacren fchoot tot vuylen ettcr-vloct.
1
Om dat een wcelig man ccn vreemden ackcr fpit
"s wacr, het
yvcr-nat cn wort in onfc dagen 'tls onregt volle magt te geven aen de mannen,
v '^'i
vroi lwcn
ingcpcrlt, hoewel dc mannen klagen; Haer vrouwen af te gaen en uyt'et huys te bannen,
cr wcct d « niet tc
P nu, min dat Godt oock heden leeft Oock fchoon die weelig lijn cn uyt'er-maten llout»
Ln en alle tijt, gcliickc kragten heeft. Ten fy de klager fclfs lijn pligten onderhout.
" ü« ™ m de borll, t„t midden hr de nieren Al heeft de man gelag op huys en huys-kateylen
l) ïiT
h
" h ™> Cl1 w:icr óc finncn fwi ™ n> Noch heeft hy gecne magt fijn leden uyt te deylen;
<
' ra ;" :
t*Sm
, t rw, inïmhUU
tntfii txajpcr't ^*.J«i
,
lerumpiun /nam
*i-
.
:
, f'
nii'itui ctm ipifuditii mutittibm Ci«n'/JM J.^chn.,Umr. I. ceufmjm. C.,ti
Xx Noch
3S a
R O V w
En hier van is de feyl dat fchicT een ydcr fchroornt,
heeft liv gecne magt ontrent fijn eygen lijf, ,
Noch Dat haer of vrient of galt van buyten overkoomt:
Maer is in dat geval gebonden aen het wijt-
*t Is net, maer fonder nut fijn huys alloo te vieren,
'cis onregt aen den man lijn weelde vry te laten, ,
de broofc vaten;
gebruyek dc kamers op tc eieren i
'tls beter tot
En hart te willen fijn ontrent O moeder van her. huys, maeckt datje minder dweylt,
Waer vint men eenig regt van ougehjeken aert,
gepaert: {a) Maer datje meerder geeft , en milder omme-deylt,
Daer twee met renen bant te famen fijn Maer boven alle ding loo dienen acngenomen
vaeren
Getroude, tot beiluyt, lact buyte lullen Die van uw man genoot met hem ten eten komen;
En treft het rechte wit van uwe groene
jaren j
vreugt gemeen, Want foojc fijnen galt niet met belcefihcyt dient,
Mieckt niet alleen het bed, maer alle Soo quclje fijnen geelt, lbo quecje fijnen vrient.
een
En mengt uw foete jeugt ten vollen onder Ick kennc vreemde wijfs, die fonder ltuerc vlagen
genoeg gd proken,
Dan 't is, na mijn begrijp , nu lang Geen vrient aen haren difch , geen galt en konncn dragen,
Hoe dat de wrange twill dient af te fijn gebroken
Het fchijnt als of het volck, dat aen haer tafel eet
Ten incano van de trou. nu tot'et huvs-bcflag,
Met tanden cvenitacg haer in het herte beet.
Op dat oock daer het wijf had regels vinden mag. Ick hoore menigmacl van defen handel fpreken,
treden,
Om dan door ons gedigt hier dieper in te
En hoe fig hier dc mans met groote kolten wrekenj
Ten dienlle van het huys, en alle goede icdenj Een itaeltjen dient de kuTul te brengen aen den J.ig,
raed ick dat het wijf haer immers niet en
ftoot,
Soo
Wanneer een ccrlick man by wijlen gaitcn noot. On dat'ct aen de jeugt een fpicgel welen mag;
Het wijt-bcroemdc bcclt Dianc van Ephefen
Op dat een jonge vrou met handen mogtc tallen,
een vreemden aert, en van een leldfaem wefen,
Hoe qualick dat'ct voegt te midden in de gallen
Was van Te grollen op den man, op datfe naderhant
gram
Sy toonde tlucr gelaet , en fchecn geweldig
Wanneerder eenig menfeh in haeren tempel quam;
Mogt houden in den toom haer grillig onverilant.
Een man van blyden aert en van beleefde feden
Maer als men naderhant lig weder ging bereyden
Had onlanx fijnen vrient by hem tc galt gebeden,
Om uyt'et hoog verwelf van haer palleys te fcheyden , Een vrient van grooten naem, een welbekende vrient,
Soo gaffe blyder fchijn als fy te voren plag,
Want die te rugge ging die kreeg een loeten
lag. Gewoon tot bly gclact, en wel te fijn gedient.
Soo haclt de galt verlchi jnt , de weert komt hem gemoeten,
Al was Diana macgc ( gelijck dc lieden praten )
des niet te min veel dogters na-gelatenj
De weert komt lijnen vrient met heufchc woorden groeten,
Sv heeft
'
Wat is'er menig wijf, die niet en is gepalt, Hy leyt hem in den hof, tot dat 'er wort gclèyt:
Mijn Heer, als 'cubelicftj de tafel is bereyt.
Als met den rug alleen van haeren buyte-gaft?
Wat is'er menig wijf tot fucr te fien genegen, De weert, niet onbewuit van op een hoofs te leven,
bv geval eens vrienden heeft gekregen? Eact cerlt aen lijnen galt het ricekend water geven,
Indicnfe
Hoe ménig is'er bly en lick haer vlytig aen, Hy bied hem inlgelijcx het fchoonlte van den dwael;
Wanneer de galt vertrcekt, en als dc vrienden gaen? Beliet den cerftcn trap van fijn beleeft onthiel.
(
Het itact geweldig honts, en is mitsdien tc myden, Noch itelt hy voorts te werek beleefde tafel-wetten,
Geen ment aen lijnen dis, geen galt tckonnenlyden; (J>) En gaet lbo lieven vrient ter hoogfter plactfe letten-,
Weell gait-vry jonge vrou, het is een foctc deugt, Doen font men om de vrou , maer die en quam'erniet,
Die uwen pligt betaemt en uwen vrient verheugt. Hoewel de goede man haer dickmacl roepen liet.
Doet wel , nau-hertig volck , niet flegts aen eygc magen, Hier uyt bcfloot de galt, en vry niet ionder reden,
Maer fiet aen vreemde felfs uw gimlle toe te dragen Dat hy maer ltucx-gewijs ter macltijt was gebeden:
Leeft hier op Godcs woort; een gaft te nemen in Of fchoon een galt geniet dc gunitc van dc ween,
U dicknuel aen den weert bedegen tot gewin. Wat baet'et als het wijf fit treurig aen den heert?
Het is een wijsbelcyt, en van gewiflën fcgen, Hoewel van alle kant veel macgden en veel knegtea
Het een is nutte vont , al fchi jnt'ct ongelegen Verfchijnen aen den difch met aldciley geregten,
tafel vrient tc kiefen eenig man 'tls voor een cerlijck man maer fpijtcn enckel kniyi,
Sig tot een
Die voor u goct onihacl weder geven kan. niet Indien hy niet et) fiet de vrouwe van het huys.
Een die lijn tafel deckt aen lieden van vermogen, Een van de kindeis fprack den fcgen voor dun eten,
Wort ovcr-hant genoot, en weder aengetogen -, De galt wort op een nicu eens willckoom gehetenj
Maer die behoeftig volck uyt rcync liefde fpijft. Daer op ontlluyt de weert fijn vrient dc fcrvièc
Die gact den regten weg, die na den hemel wijlt: Tc voren noch gebruyekt , en daerom niet te net.
Die lcyt hem fehatten op, die noyt en konncn rotten, Dat fpeet den goeden man, en wilde dat het mejlfca
Noyt 'aes fijn voor dc worm , noyt voetfcl acndemotten Sou by de vrouwe gaen en ander lywact cyflcii}
En of hem fchoon de galt niet wederom onthaelt Maer fchoon hy veel gebood, eylaes hy ralte mis^
Hy wort'cr van den Heer met woccker af betaclt. „Wat bact een vlytigman als 't wijf een fucrmuyl is?
Men leed, hoe defe deugt oock by dc wilde luyden , (c) Doen riep men om dc kolt; die quam ten lange lellen,
Die maer en fijn gevoet met wortels en met kmyden, Maer 'tis geweldig blacu al wat'er is ten bellen:
Worc uyt een gulle fugt met alle vlijt hetragt, Geen vet ontrent dc fop, geen boter op dcvïs.
Jac dat haer enge kluys op vreemde gallen wagt. „Wat bact een vlytig man als't wijf een fucrmuyl is.
En liet! by ons, eylaes , loo fagt en wel gefetcn, De weert, die alle ding wou met dc mont verfchoonen,
Daer wort die weerde pligt meelt over al vergeten: Riep dickmacl dit cn gint, om fijn gelag tc toonen,
Wie is'er in het lam die vreemde, fonder geit, Riep, breng hier fpek en moes, breng eyersversenrus,
Of huylt in lijn bevang, of aen de tafel lick? „Wat bact een vlytig man als 't wijf een fucrmuyl is.
kelder:
mm Is-jiti de ïïtdm m f^fin hy ij Mn irrlick Maer fchoon hy deftig (prak , dc wijn bleef in e
(b) Etntn /j-ijs-miLfrn ,
"•••kn viljin faitikt di Ten lellen q'uam'cr wat, maer ros, en niet tc tris-
«n,(M fi-id' T">« • "> "i' "" Syr. 3 ig. a m* Rthab
[ li „Wat bact een vlytig man ah 't wijf ecu lucnniiyl
Tol" 1. 1. saoamiiifchi 1 Rcgum 4. 8. KmhIia Lac. 10. Lydi* Aft. lö. Daer fit de man en kijekt met twee bcfchacmdc kaken,
prijtilLkA. iï. j.
Hy beril van cnckcl Ipijt, onfeker wat tc maken,
, f.
piani ,
ij'"' '"V"'" 1 ' 1 f"" """ u *"ièxi rtliiiqiwnt , ipf, &
imMum „Wat baet een vlytig man als 't wijf een fucrmuyl
tiiMBl. Gwjibmi ij* Jifirifi. Al'ftovi*.
,, ;
: , , , , , :
R O u w E.
Ten leftcn quam de vrou ; daer is'et al bedorven Ten lellen ïcoomt'er uyt Waer toe VergeefTchc kfleiij
:
n c eift die lit cn fweet, de weert geheel bedorven, lek weet, die gecken noot heeft ja gcwifie gaftcn
bi Ütcr gniuw, dekroe lag in de pis. Ghy fpilt mijn vaders erf, en quilt mijn ouders goetj
Het wijf lig
Wat wijf een fuermuvl is
bact een vlytig man als 't
? En wat heb iele'cr van, als dat ick flavcn moet?
pcVm <Ke baaigE'ct haer, ly fet de glafen neder; Oock fijn wy defen dagh juyft befigh orri te wallen,
bidden mag, fy brcngt'cc nicmant weder; Wie
En, wat hv kan in dit gewoe] op uwe dempers panen?
Uic maccktc
wederom een nieuwe ftcurenis Voor my, ick ben geimt geen hant daer aan te flacn;
JWitbact een vlytig man als 't wijt" een fuermuyl is? Hier op foo ftrijcktfc deur, en laet den Joneker llaen.
Licf,brengt'et onfen vricnr j en drinckt wel-gc\ allen ; uw De man krijgt lievig Moet, doch fondcr haertekrencken,
een muyl , beweegt haer niet met allen
Sv,fceg gclijck } Soo treet hy na den hof, en gaet bem wat bed ene ken,
'Haer vinger Ichijnt
bepeckt, en houd gelijck een klis.
Daer blijft hy lange tijt, tot dat hy is gckoelt,
Wat bacc een vlytig man als 't wijf een iucrmuyl is? En geen ontltcldc fudit meer in den boclem voelt.
onderwijl te lijn in verre landen,
Hy roept een van de knechts , en fcyt met fachte reden,
De gait wenfcht
Al wat hv nutten fou dat hangt hem aen de tanden ria, wackeralsecn man, fpoct uwe rappe leden,
Dat kleeft hem aen de mont gelijck een frans vernis. Hack uyt het naefte dorp een goede Chirurgijn,
„Wat bact een vlytig man als 't wijf een fuermuyl is? En fegbt hem dat dc reys wel lal vergolden fijn
0 maelujt fondcr vreugr ! wie lou niet liever vallen, De jongen loopfer heen, en brengt in korte Honden
Als met een karig wijt te fitten by de gallen? Dc man by fijnen heer, om wien hy was gefonden,
Geenlpijs of dranck en fmaeckt aen lbo een villen dis. De Ridder roept hem toe,houdt"my den meciter daer,
n Wari»ctecii
vlytig man als 't wijf een iiiermuyi is? Ick lal hem mijn bevel haclt maken' openbaer.
Fv van ecu karig wijf, en van haer bitter muylen, Dacr gaet by wederom het wijf ter preuve
wou my Hellen
lek wou mijn leven lang ick liever fehuylcn Maer
,
ly doet anders niet, als hem geduerigb quellen:
By draken in het bos, by padden in het lis. Hy dan , met koelen moed , 'tis, fcyt hy, nu de tijt
„Wat bact een vlytig man als 't wijf een fncrmuyl is ? Dat ick u loon bctael, gelijck ghy wcerJigh fijt.
Indelen tulTchen-val was onic gaft gedreven, Hy tafl haer foctjes acn, maer heeft een vuylt verheven,
Tcrwijlen man en wijf vaft over ratel keven; En op haer füncken arm een vollen llagh gegeven
Ten lellen, als de vricut geen beter troofl en kreeg, Wat hooger als het lidt, dc pijp die gaf een krack,
Soofcyd' hy, goeden dag, en maeckt hemuytde wèeg. Als of men met gcwclt een hout in Hucken
brack.
'tls droevig aen te licn, dat onbclchcydc wijven,
Daer fchreeut de gramme vrou ; maer liet haer leden
Oud in het openbaer met haer gcfclfchap kijven : hangen,
!
„Niet dat een eerbacr menfeh lbo in de fiele knacgt, Eylacs , een blcccke verw beflaet haerganfchc
„Als dat het echte pier niet over een en dracgt
wangen;
Dc man Hact ongemoeyt en roept den meefter in,
Al fat vin alle kant uw tafel overladen
Sict quant, hier is't te doen , koom paH op
Met tpijfc nac de kunlt gebacken en gebraden
u gewin;
Mc-vrouw is wel gewent yet aen het lijf te breken
Mctaerdig luycker-wcrck met alderhande wijn,
,
Dus moet ick uwe kunft tot haren dichH befpieken';
Dan man en vrouwe kijft, hoe ka nd er vreugde fijn? Ick vinde dacrom gnct dat ick u dit bctael,
Het was van (tonden aen van yder, een geweten , En echter boven dien, noch voor een ander mael.
Hie haer het wijf in
cerlick delen had gequeten Hy greep van Honden aen een hant vol goude Hucken
Des wotië door het lant en over al vermaert Enicyde, meeHer Jan, het moet u wel gelucken,
En van een norrfe kop, en van een vilfen aert. Houd daer, endoetuwerek. de gaH die nam het geit
De mm nac defen
tijt, om dit gebreck te ftraFen,
En heeft met alle vlijt de breuck in een geltelt. '
Giet dacr men heeft de kunlt van beter op te fchaffen
Sic dacr een vreemden llagh , en dat van weder-lïjden
Gaet daer eenrallè koek en vlugge boden fijn, '
En dacr het nimmermeer en hapert aen den"
Wie kand"er lbnder fchrick foo tclle vlagen lijden >
t.act dacr men met en mort, hoe lang de gaften
wijn } O al te fchotl'chen treek o wreet, en hert bedrijf!
!
tapt , en niet en lact te fchrijven 't Isbeydc fonder flot , dat dele luydeu deden
tmet dier de vrouwe
lagt , wanneer men lullig iccit 'tisbuytcn alle recht, en tegen alle reden,
tn prijfi mininwn
eenruvmen weert , hoewel
i 1 1 j 9.i
hy dapper Vermijt u ledigh man , van lbo een ltrcnge tucht;
Hetfci lp maec op het
s 0f
nprcr en piloot haer Hellen
dc kli
te kijven
Ichccrt
dri km ^om " -
w
Hcotd ick h'
korfd hooft bv wi lcn ha,dcr ™t-
:
ïï ?
n ' Scheept met
i
foetc rcys-gcfellcn,
Geen wijf en heeft de maght om oyt te mogen Heken
Of tegen haren man, of tegen fijnen galt;
Sy moet hun vlytigll fijn, oock als het qualijck paft
- 1 imc een vreemde greep verrellen, Maer, defen onverlet, lbo leert dc wijfe -eden
K? n s
| i, i
- ,
ant
'
'«> ba Icheen , in verfehe daer gefchiet Dat hier met onderfcheyt is dienlligh iu getreden;
mn[ hcm tóc "t.
gelijck hy lig oelict. Ten flaet niet alle tijt te plegen by den man
KS
Fc
SS
i
li, J
WCrTOo" °P ëk" flot gel?tfn,
1
ora dlc| tc -
eten
Al wat het vinnigh recht hem immer geven kan.
Daer fijn in alle ding, daer fijn beichcyde palen,
Wa ? ^ l,|n
6c ™ de jonge vrou
cl
' °P d« Daer over echte fucht geen 1ÜH en heeft te dwalen;
Hf wijf? r ck,it d,enc ccr Krcn fchicken lbu.
""er
iVl-t haer niet bewegen,
hygacthacrwedcraeni
Hoor, foo daer ecnigh vrient van buyieu is gekomen,
Die juyft om delen tijt hnelt waer tc lijn genomen
;
tcfetr.
Hy vlcvr r j ' laet et ongedaen. Dien mcyn ick, dat dc man met reden nooden magh,
>;
t,st loi; '-
Hi
n vrugtjhv vloeckt/tisal verloren;
'
lÏKP 0 en CTnft
u >
1V tlcl h *cr ™« b <-' korc "i Maer loo dc gallen fijn van uwe nac-gcbiicren,
'
gciijtk een rots,
En wooncn in de lladt , of onder hare r.
' en acht'ct niet een fier.
" J J
><>:./,, .
" ' - >« . mhihmmi, jttUti-dsm»!
(b) G'^ru, m der frn SrM^df^ fptmh^'dm JIAl mi i\, AIl
het wijf wilchr man mee
s t"r/ UI diniltnm f,.o ktijttlii ,1e
-
(L n fucr woort. Uur -if.lv,
rimam Ü'T
.
'ï'i'-ÜmiUS intlJ ''
dijjtmit.
H;it. ad Ceiimh. ( als whi htt mhbruyiU «iff roken ) tn dimt mtt n^tv^bt.
i f.
V R O U W E.
Soo datje t'allcr tiit uw gunlle tooncn kont, Lact mate, laet befcheyt op uwe tafel ftacn,
Stclf dan het nooden uyt tot op een ander ftont. Niet dwaele heden pragt, of fottc vrouwe wacn.
Dc walen heeft op dc vrou ccn wonder groot vermogen lek hoorde lcil een vrient van defen handel Inreken,
Haer brcyn is dan geroert , haer gCCÜCB opgetogen i
Die maecktc groot beklag van duyfent huys-gcbrekenj
„ En die acn eemg wenk lijn ganfehc finnen bmt, Het fcheen dat fijn gemoet met alle feylen vogt,
„Indien hy wort geftoort , lbo wort hy ongeil nt. En itcll' ick hier tc boeek, of 't icmant fmakenjmogt.
Schoon lijwact is een lehat van ieder ceagcprdCD, „By vceldcrley bcllag , dat wijle lieden ftrafVen,
Leert man om dit juweel een wcynig lijdücm weien* „Soo ftell' ick ( fprack dc man ) als noodig af te fchafFen
Al hebj' ontrent de wafch geen dicnit van uw gcfifl, „Het fuyekcr, dat men dient nae dat men is verfact,
Het koomt uw naderhant , het koomt uw weder in. „Regt lock-acs tot de lult, en voor den over-dact.
Macr fchoon ick heb gcklaegc van al tc deunc vrouwen „ Wat léoomt'er over al gebortelt UYttCT wcelden
Die voor dc vrienden lelfs het broot gcilotcn houwen j „ Ooft , huisract , huilen felfs , mans , vrouwen , grote beel-
Noch iïjnder evenwel, die, als men gallen noot, ,, Van aldcrhandc wilti cn wat en is'er niet, (do,
Hacr geven in dc pragt met al te ruymen fchoot. „Van dat men op dc marekt, of in dc winckeh fet?
Wanneer vrou Weelde koomt de ri jeke landen ilrcelen , (a) „Ev wat ccn feldfaem tuvg!geitooft,gcrcckt, gcblafen,
Strax wort'cr overdaet verfprcyt in alle dcelen* „ Bedot i bcgaet, bcgomt ag poppen voor de dwafeii!
;
Men wort terftont gewaer dat haer dc gulle pragt „Ach pefte voor dc beurs, en koltcn (bader eer!
Voorcerlt ter neder fet ontrent dc vrouwc-dragt; „Ten is nau acngedïft, en fier 'ten is niet meet. !
Sy koomt des niet tc min tot in dc kamers lincken, „Een ieder talt'er in; en, die hen niet en lehamen,
En doet'ct aitem.icl, gclijck ccn fpicgcl, blinckenj „Vergaren over hoop gehccle fuyekcr-kramen,
Men wrijft acnallc kant, mcnbocnt'kcn weet niet hoe, „En gaen ten lelten heen met buyeken vol gebrill,
Banck, tafel 1;, al het hout, tot aen de trappen toe. „ En ucs al niet te min met Ichotels vol geuit ;
Noch i&'ct niet genoeg* ly leert dc men ft hen Wallen, Sict dacr het gantlche nut van uwe diere octen,
En met gcibeekie ibig op haerc buyeken paifen, „ De tafel is gcleegt , en niemant heeft gegeten*
hoe dat dc kunft , cn hoe ccn nieuwe vont
Sy leert „ Voorwacr 't is Egels werek tc Hoeken als een vract;
bal locken tot dc lult een (inakeloofcn mont. „ En koft te dragen mcé , oock als men henen gaet.
Het lant wort overheen van alle vreemde wijlen, „Gedcnckt hegeeng oog, dat vrienden cn uw magen
De mculchen aengeleyt tot onbekende fpijfen} „Ten eten lijn genoot, en niet om weg te dragen:
Dat nieuw is, wortgewilt; het oude wort gelacckt; „Het is van over lang een onbeleefde galt,
En niet, als dat men niet cn kan bekomen, Imacckt. „Die met een vollen buvck noch in de ichotel tail.
Uyt defen tall-l-pronck cn overtollig mallen „Her is ecu oude wet, gefproten uyt dc reden,
Is menig hoog gemoet met Ichandc neèr gevallen} „ Dat icmant, reyft, mag in den wijngaer; treilen,
als hy
Is menig huys berooft, oock van het befte pant, „Mag plueken voor den mont een rijpendruyven uk)
En door een
vloeek gedreven tiyt'ct lant.
ilillcn „ Macr niemant ftact'ct vry te plutken voor dc Pack.
Bellet des Hcercn woort, vraegt alle wijfe mannen, „ Dit leert van ccrltcn af dc teere jonckhcyt fiwepen,
Vracgt die op hoog beleyt haer ganfelic linnen fpaunen, „En om 'k cn weet niet wat gcheele dagen roepen-,
Gy lult door haer berigt in volle daet vcrtlacn, „Des koomt ons menig lect van wegen dit gehvuyck,
Dat om den overdaet de rijeken ondcr-gacn. „ Dc koorden aen het hert, de wormen in den bnyek.
Leeft al den ouden ti|t j leeft hedcnJacgfchc boccken, „ lek wenltc dat het volck dit onhcyl wilde ftuyten,
Siet wie de linckers iïjn die nieuwe dingen focckenj „ En dienen boom-gewas , en aengenaeme fruyten
Let wic'cr voctfcl geeft tot oproer in het lant „Gclcheneken van het vclt,cn van des Hcercn gunli
Tottwift, enmuytery, cn alle mis-verftant „ Die met haer aerdig wacs gaen boven alle kunlt.
Gy lult in korter ftont ten vollen ondervinden „ lek wenltc dat het volck vcreicrde ganfche tafels
Dat dempers, quiftig volck, cn die het al verfijnden, „ Met cygen huys-gcback , van llruyven cn van wafels,
Sijn jac het vuyl gcfpuys dat op ccn ander loert, „ Met room , en witte faen , met toertcn uyt den hol',
Dat vreemde raneken broct , en landen, onime-roert „ Dat ware minder koft, cn even meerder lof.
Hierom plag menig vorlt op dit gebrcek tc letten, „lek weet dat menig vract lal tegen onfe reden
En itcldc voor het volck gcftreiigc tafcl-wcttcn* „Veel brengen acn den dag, cn vreemde raneken finalen,
Men vint in menig rijck met regels afgcpaclt, „ Macr citer is dc pragt van defen overdaet
Hoe dat een ydcr galt behoort te iïjn otilhaclt: (ê) „Acn goede lielen lect, acn wijle lieden fmact.
Hier weert men vreemt gewas , cn dacr uy theemfe villen „Hoe! lal een grillig hooft rot nadeel van de leden
En elders moet dc jeugt gegoten fuyekcr miflen; „Vermogen uien bejag tc brengen in dc itcden?
Doch wat men lick te werek, of achter ruggc lact, „En fal een ledig hert niet mogen londer fchant
Het befte dis-gebot, dat is dc middcl-maet. (f) „Dc tugt te voeren in ten dicnltc van het lant?
't Is waer, dat in het reek van oniè Nederlanden „Ey lieve lact het volck, lact alle fpotters gecken,
Geen menfeh en is gepracmt met enge tafel-banden, „En laet uw ganfeh bedrijf tot goede leden ftrccfccni
Doch foo men elders teert, gclijck als Zcelant doet, „Stelt uw na reden aen, en geenfms na de luft-
lek fegge dat de wet hier mede 'ipreken moet. „ Wat is van fchamper jock ? doet wel , en lijt gevull-
Gy hebt gcdtigte magt, oock als de Magten fwijgen, Dus verre fprack de man. Hier macn' ick alle vrouwen
Gy vaders van het huys, lact pragt en hoogmoet fijgen i Hier op, met rijpe lbrg, ccn. * raer tc willen houven-,
1
Het is een cerliek huys, dat op fijn cvgc wet Let wat den oiiboir cylb, en fchrijft uw punten uyi.
Verkeerde raneken ween , en goede regels fet. En maeckt een Itacts-gcwijs een dienltig huys-bclluyt-
Macckt op uw eygen hant, en binnen uwe deuren, Macr, defen onverlet, leert met dc kcucken mocyen,
Een matig keucken-regt en alle goede keuren, Leert wat de hoeve leut , of wat'er van de koeyeu
Of van den boomgaert komt , belcydcn aen den beert.
(J) Urn «pti/f]*'.!*?. Ten dicnltc van den gaft, ten nutte van den weert, ifi
(b) In tCg™ CaJlelU, SeafditaBi. Venen , Cennenf, , cy HttÜMt* Leert alle groen gewas op uwe tafel brengen,
f.ni nUnt bo,Üt /fjn famfiuaria.de ^u.ba, uj. kiibitr aiilui petit miJ- 'tls kunftc uae den aert dat wel tc konncn mengen
EeJaU. n&k. W. *. taf. i.
Maeckt koeeken uyttcn hof, dog niet van alle krnyt
. (c) füfi Th*cyMdls d, Aiheniexfeha, d. mfnÓm ü ditlnm .
mD* Macr kiell'er met befcheyt dc befte lbortcn uyt. (*)
|
EUi'i'" (»•»*< f"> <"» ffrwwmJ fiil*;»ftimu, , f,d lal meUme. fd) Sin hei Kwekiiiviilt ob/mji «jittfimn hy /tnittnii bl-'f"
1 ''
'
j;
UfUt b.rmrJM, Kfifl. de ma o- tigim. nt fan.il. Fat ffUmm tithvtnm tnjHJim ittrit i<sr alle htty-metdert , en atit andere Jomli'W***
' ^
<y vi:'t r*J*> *iiwf*«j etiJJa,. Stfiiu fed non j.mp,,
hurt* , , , frl y vr ra haer ep den kiudenhandit u illin lenen vrrjljen. ii'l mede de M'S' l'
fmtmiafimi: »*m ogMfUtU pmm , tr'ft i'fliim w+jMrmu wo I). AAM Hendim. r i
r
jam
kurfa evtitnter pratat , aria te tellariê tvaiuMe, j Hal mtlt indiai (e) Mm firn in r-rm,hijk en JtaUia rreffiti'ilu F.diliieM ,
«•'
"
hier wïhl macilreti vinfaladen tn andert »f*ji-jiffj/«* « ftuihn.
, , , , , ,: , , ;, ; - : ; ; , ,
V R o U
3S3
Leert hoe men fomer-fruyt kan voor de winter fparen Door eenigc nieu geregt, of ongewoone vonti
Leert hoe men aerd-gewas in peekei fal bewaren , Ten lüfte van her oog, of van een geyle mont.
vlier moet luiten in de Mev
Leert hoe men jonge U namen door de ftadr. hier in te laten (pellen
En hoe men winnen moet lier amper que-geley Sal by een ledig hert uw lof in twijfel (tellen
toerten bakt van druyvcn,perfen, krieken. i
Leert hoemen Al wat hier nieus ontftaet (foo menig man gelooft)
V'iin hoppen,
:ni li..,.,—
vanlatou, potrage
r voor de fiecken.
,
— ™ rvoomtt nvt weeüg hert*
tiyt een weelig of nvt
hert, nr uyt een dei
dertcl
"
tel hoofr
hot
V» room o vcrichc kaes» leen hoe een geeftigkock 'kEn wil niet dat het volck lal op de keueken miTea
Tot goeden imaeeke brengt een ratnven artifock.
"Si
T5 " Leen braden na den eylch , leert fieden cn het lloven
Ten lulle van het vlcvs, of om te leeren
*
lek wil maer dat hét wijf de gaven van den Heer
bS;
j^* 1
Leert liuvtni in
de pan, cn backen in den oven,
Sal koken op de mtict, en rechten met der
PW™ v ™ m met eer.
j
CC
Bit mnr. i " ,c ngc
'
'
W0U dc vrien den aengenaem
CCn on e
Mier wier i
S vmu voor al het huys bequacm.
j
van op de klap tc raecken.
:iiampcr-vo!cl( uw
naem bekent tc maecken
" ,J ' ;!
f: '<.. -A,. llr
" ''•"tin m,7- k»r „l*,dt T,ry (0 Dtmnjn, Urn ,ntrcm p artm „d ^ft* 7. 5. Guriltr. in Htfam
X'
,h "- :
"^h irZr,, .
T ,
J'""'
i " 1
finpnfi» .
"•"« rf-V.
f"»
1' 1 *:
L '#- ''•
"f
v i». IA. .,. tJf . «. Ma ,htnl f. et. d, titnA
W IMn. |-,.,,
'"<""" ('-'!' '"' h-j.un. =i- »"»* I;n.,x:,) w.lictr., <.„..„ , „;„ Mi-Mst, n, »lu* <f
CS">?-f-">: wr/xfirW »"<•""• cent mjnUo) Ifci
?7^<**rf<\«V atmftlt»
, f5 de rbriuali per
ml , cujm amlsrem ligU ü'uheUm haltni ; vièlorit
Xx 3
V R O u w
Al fijn hier in het lant geen fteylc boom-gewaffen
En beek geen menfehen in dat ojft des Hcercn fcgen
Door glalcn is verweckt , door rafen is gekregen i Die tot een hooge maft op groote fchepen paffen
De Tonden fijn van outs de gronden van verdriet Noch lïjn hier evenwel meer fcylcu op de ree,
Als oyt een magtig V'orft had op de ruymc 7.ce.
Gy, drinkt maer tot verraadt, en dwingt de vrienden
«eken (niet 't Is maer een kluvte lants, dat hier die lieden banen,
Lact'nw bt-lccfde guntl,lact uwe madtijt fti
Nier met ccn diep gchs , maer door ccn loctc kout.
En waer is 't daer men meer fluweel cn fijde vim ?
Om in gelette maut u toe te mogen paffen) Noch vint men even hier veel duyfent rijeke kafien:
dacrom, watje nut of tot den monde keertj
Gy Men graeft tot heden toe geen tin in dit geweft,
met den geelt den milden Schepper eert.
Sict datje
Noch blinckt'ct evenwel in dele landen belt.
Het fchijnt dat hier het lant lal in het water fincken,
Danckt vit den grooten Godt, 6 vrye Nederlanden,
geftreckte gunlt, en uwe rijeke llranden; En nicm'ant evenwel cn wilder water drincken
Van iijn ;
Wat naer of verre walt, wat uyt der aerden groeyt, Het water is te fchracl, te killig Op dc borlt,
Dat koomt uw met de ICC ter haven in gevlocyt. Hier wort het koren drank , het gracn is voor den doril.
Godt is gclijck de lbn, die duyient guldc ïtralen Bedenkt dit, Zecufchc jettgt,en wccgL'et in 't bylbndtrj
Laet van den hemel at op uwe lieden dalen, Al wat uw lant bcfit, dat is een cygen wonder ;
Wnt oyt aen boomen hing, of op dc velden ftont, In alle rijck gewas lijn uwe velden fchrael
Dat wort tiw van den Heer geileken in den mont. Gynoch, die niet cn hebt, die hebt'et altematl.
Men vint hier in het lant geen moil of rijpe wijnen, AI wat de werclt vangt, dat vak in onle fuyeken;
Gclijck men elders doet, daer hectcr ilralen Ichijnen; Geeft maer , ó goede Godt , dat wy het wel gebruyckoij
En des al niet te min foo heeft uw ganrTcIic kuil Geeft ons ccn danckbaer hert , ccn ingebonden geelt,
Van mollen wils genoeg , van wijnen volle luft Die uwe gufifte Keft, cn uwe ftraffe vreeft.
Al wat de Neckcr geeft , al wat de Franfchc dalen, Hy kleeft aen enckel Hof, cn eet gelijck de heeften,
AI wat Madera fènt, het fpcclt in uwe fchaleQt Die niet in all's cn eert den Vader van dc geeft en,
Al waer in ecnig lant ccn rijpe druyve beril, „Het is een fteen, ccn blok, ccn ongevoeligh fwijn,
Dacrwort, tot uw behoeft, ccn legen uyt geperft. „ Die met ccn dculig hooft blijft hangen aen den wijn.
Rijil hoogcr, Chrillcn hert cn de goede gaven
Men packr in uw bevang geen blaettwc tonnc-vygen, , als
Sy koomen evenwel op uwe tafel lïjgcn, Vcrdryven uwen dorll, of uwen honger laven;
Godt heeft den Spangiaeri fclfs als in de borll geprent Soo dringt de linnen op, en fegt in uw gemoet,
Dat hy na dit gewell de beltc fruyten fent. Wie ben ick nietig menfeh die Godt foo milde voed?
Wat lyt'cr menig vokk des fomers hecte vlagen. Een woort noch tot dc vrou. En laet u niet beituyven
Om ac'n dit verre lant lijn vrugten op te dragen? Of van het Rinfchc nat, of van de Franfche druyven,
Hier is 'geen fuyekcr-riet, dat in de dalen walt, Of ander hect gewas; maer, als ghy vrienden toeft,
En noch wort hier dc jctigt met fuyeker ovcrlaft. Zijt fober in den drank , f'choon darër icmant fchroeft.
Het Indilch rijclt gewas de peper, ibcly, noten, 't Is gantleh een ledik ding dat mans te guliigh drinkn,
Wort hier, gelijck het gracn, op folders uytgcgotcu; En uyt ccn volle maegh na' vtiylc dampen llincken;
Men phickt hier geen kannccl , geen ander edel kniyt, Maer 't is een hooier plaeg, 't is l'chande voor den wijn,
Wy dcelcn 't evenwel met gaiMCB fchepen uyt. 't Is ja de vuylheyt fclfs , dat vrouwen droncken fijn.
( )f China maer alleen en backt de porcelcyncn, De wijn die boent de wegh tot veeldcrley gebreken,
En bomfc menig jaer, gclijck de lieden meynen, Dc wijn die macckt de tongh genegen om tc [preken,
Men vint hier onderwijl de rijnlte evenwel Dc 'wijn bant hcrtcn-lcct en menigh ongeval,
,
Of by een fcliippcrs wijf, of by een boots-gcfcl. Dc wijn tc ruvm genut die macckt de wijle mal
Al lïjn in defc kuil geen onder-aerdfche Haven De wijn te veel hcltcct ontrent dc fwackc vrouwen,
Die koper, yfer, itael, in diepe kuylc graven; Kan verre boven al den meelten hinder brouwen
Soo woont dog hier het volk dat groorc (kicken giet Wel lïjr dan niet geneyght tot haren loeten geur,
En met ccn hol mctael door harde mucren fchict. F.ylacs'een droncken wijf is maer een open deur
Gywagt, oock even dan, uw tot een welig praten,
Of tot ccn loffc vrcugt te veylig uyt tc laten;
Die fonder mate ralt, is droncken in den fchijn.
Jltti 'dl'mi dimiitt , ut , auantum jdti pLuuttit , tibar ut , fi ft imbriart -, Doch gocdigh cn van bekefde têdcn:
in der aert,
\clunit ,
jltm fnetj.
De
,; ,, . ;j , , ,
V R O U W Ë.
was'crnict, man- wel fijn jonge vrou, De knecht, en wie'erdicnt, moet heus erivlvtig
n e weert en fchciken
DiéiBCynd' hy
waer een knecht v:in eendie komen fou. Moet trachten memants klcct met Horten oyt
waer toe het ledigh treden? tekrenken '
Jfc* hcm> Rap grf£, En dan noch
vont het volck in oude tijden goet
bulugh hout, en oeftent loo deleden:
klooft dit Dat nicmant drinken mag , wanneer hy t'chcncfccn
Uier'
woort, macr grijpt tcrllont de bijl, moer
D J Vo rttfcytnictecn Hier ware nu de tijt ccn regel uyt tc ïchrijvcii
aen het werek, en kapt een lange wijl. Hoe dat ccn jongevrou, haer markrgang heeft te$ drijven*
En ceeft hem
de weert met haeilcn ingetreden, En wat'er voor her huys is noodig ingebrogt,
Hia over koomt
,- fddlacm ding, onlckcr van de reden, En wat'er voor het huys is beter ongekoot.
g et jit
lbo een vrecmt geval,
Ot&ka wat'er Ichuylt in Doch in dit nieu bellag en itaet ons niet tevreden,
0,7 W3t n >' latcn
(Weker KMt h}' doen ' Dewijl ick feker houw, dat over lang geleden,
beril hy BJTt: <S weertfte van den lande, Een dochter dele les ten vollen heeft gcleerr,
Ten lefica
Wie doet u
de groot c ichande ?
dit verdriet, en my Doen alife noch ontrent haer moeder beeft verkeert.
Tot antwoort
wort gefcyt ; me- vrou heeft uwen gad Wie oyt ccn handig wijf wil voor ecu man bereyden,
gelet, en met de bijl belaft. Die moetic van der jeugt in huys cn keucken
Acn delen bloek leydcn
lieve vrient, en vry niet (onder reden, De reek van dele pligt is van een groot befla»,
Jck drage
(eybes! de ftraf van mijn wanfehape leden, Het koomt van langer hant , cn met op cenen dag.
L-k Jraeg
)
]
De « ^n Bfc " 'aet,die moet ten cerilen fchouwen lek weet dat menigmacl geen ipijs en wort gekogt,
n1
gallen ,„ het
tegen meugh tc porren tot den dranck,
huys tc lluyten tegen danck.
Als die ccn lccker wijf tot haren luiten logt.
Invlcys, in vis, in fruyt, in moes, in hof-laladen,
In dat'cr is gcrooll, in dat'er gebraden,
^Mjj^
Mofel Wccrt chlt , S Jt h em neder laten fetten
°P m "« letten,
is
En heulde niet den man, tot in tic minile dingen; Let op uw innig hert terwijl gy ledig fijt. '
„Waer wil cn tegen wil te (amen won gepaft, Of Ichoon uw vrient verlaet dc kullen van de Zeeuwen
„Dacr rijit een warefilgt, en Ca de liefde vaft. Gy meugt noch evenwel niet ledig fitten geeuwen;
Niet fitten in de deur met handen op den fehoot,
Dan of hcrïoo geviel, gelijck liet kan geichieden,
Dat liw de maegc walgt , en niet en laet gebieden ; Gy, treet nu in het sunpt van uwen bed-genoot.
Soo geeft noch aen den man fijn volle tafel regt. Nu is 't de rechte (lont fig in dc vrcugt te geven,
*k En wil noch evenwel geen echte mannen leeren Nu is 'et eenmael tijt te koelen onfe vlam;
Hacr buyeken eeren;
lullen gade fiaen, hacr luye
De man is uyt dc weeg, het heek is van den dam.
Neen,dat is niet gem cent; wy leggen
gecnen gront Neen, fedigh hertc, neen, vermijt u foö te inreken
Nochvoor het dertel vlccfch, noch voor een geylen Maer wacht u des te inccr in weelde uyt te breken;
't Engeenmimic-wcrek op haren monttc paften, (mont.
is
Het is een heylloos wijf, dat, als dc man vcrreylt
Laet wraten leckcr fijn, die leven om te braden; Om gallen, om vermaeck, op fpecl te rijden peylt.
En weelt niet al te' kies, niet al te keucken fot, Gy, blijft in uw bevang, en let op alle faccken,
't En voeght geen rcyne fiel tc
woonen in de pot. Sier met een waeker oog wat uwe noden niaecken,
Het kecl-gat is een wolf, en wat de menfehen eten Wceil vroeger in de weer als als gy te vooreu pfoeM
Glijt in der haeftcn deur, en is tcrllont vergeten; Om op uwe fehouders wecght.
dat'er groorer lail
Dus, foo uw tanger lijf geen innig let lel heeft, Gy, het onderwint van uwen man getreden,
in
Soo neemt tot voctfel 'aen al wat de keucken geeft. Gaet knielt met u geiïn, en oeftem huvs-gebcden;
Ecnfaeckc, totbefluyt, is dienltig hier geweten Gv moet in dit geval ten vollen ondcrilaen,
Doet voor-ract na den cylch van dianck en noodig eten Al wat u weerde man voor delen heeft gedaen.
Van alderliande brant, en, foojc fparig fijt, Soo haclt de gulde Son u brenght den rouden morgen,
Koopt niet als om gcreet , en dat te rechter tijt. Gv, eer u vli|tigh hert te geven aen dc lbrgen,
Een moeder van het huvs moet paifen op de Honden, Soo Helt u ganfeh gefin ootmoedigh voor den Heer,
Moet letten op den aert' van alle grage monden En doet het alle d.icgh, cn lact'ct nimmermeer.
Gv die geen llappc gans en wik gehecten fijn, De menfeh ellendig dier, is van fijn ccrlle gronden
Schout al te verllchcn broot , en al te nieuwen wijn. (a) llefoetclt uyt'cr aert, verbvftert in de fonden,
Hier aehte nicmant vreemt dat wy te vootfehijn bringen Dies waer hy vinger llact, of voeten neder ièt,
Het diepllc vrou-gelicym tot uen 'de keucken-dingen Daer woil'et altcimcl van fijnen ramp befinet:
Tot al het innig huys. Jonck vrouwen, ick beken, Alleen het innigh hert den hemel opgedragen,
Dat ick in dit bcilag dè nacckte l'chrijver ben. Brenght lieyl en vail behulp voor alle boolc plagen;
Al watje naclt bcvint Op UW bedrijf te pafte, Alleen het reyn gebed in Chriili naem gcliyt,
Is verr' het minftc deel op mijne grnnt gewaden; Dat iuyvert u bedrijf, en heylight u beleyt'.
Een ander geeft de (lof, cn ick het rijm alleen; Godt, fegen van het volek, cn wortel aller faccken,
Ick menge llechs de kalck, een ander geeft de ftcen. Sal wat de mcnfelie doet hem weder hcyligh rmcekun
Wie regels ftellen wil op huys en kcucken-laecken, Alleen om Chriiti wil ; dus vangt geen dingen aen,
En tragt in dit beroep de gronden aen te raecken Of wilt voor alle werek tot uwen Schepper gaen.
Moet tot de vrouwen gacn, en lecnen haren tact, Straks, na dit goet begin, foo wilt uw (innen geven
En leeren even daer, al wat'cr omme-gact. Tot Godcs hcyligh woon, den regel van het leven,
Lucani geeftig wijf, heeft op verfcheyde itonden, Suyght daer de rcyne mclek die ons de fielc voed,
In dat manhartigh bocck veel dingen uytgevonden, Daer is 'i dat yder meniën liet leven (becken moet.
Tot cierfcl van het werek, heeft dikmael bygebragt En foo gy na den cylch wdt alle faccken (lieren,
Iet, dacr de fchryver felfs niet op en had gedacht. Herkauwt dat hcyligh aes, gelijck dc revnedieren,
Mijn weerde bedgenoot, mijn fiel en tweede leven, Dcnek vrv dat yder punt , dat hier gclchrcven itact,
Heeft menigh Ichoon juweel aen onfe Vrou gegeven; Op uwe linnen paft, op uwe faccken (laet.
Want als mijn trage pen by wijlen ilille (tont, Lceit van den ccrilen af, en Ibnder loifc llueken
Soo kreegfe weder Hof uyt haren lieven mont. Nu hier, dan weder daer, by horten uyt te plucken;
Vint iich dan ecnig menich door onlen boeck te lefen, Lccil ilacg,cn met befclicyt,lccft,wijt,en ledig Btf)
In huys of huvs-bednjf wat naerdcr onderwefen; Hier is dat uwen geelt tot Godc lcydcn kan.
Die wcnlchc vrede toe, cn bicden goedendag Leeft twcemael alle daegh , leeil twee belêhcvdc deden,
Aen hacr, die tot de gront in dele pligten fag. En brcngt'et aen dc liel, het lal uw fcylen heclcn;
V oor al moet onle Vrou hacr pligten uverpeyfen, En fijn dc iluckcn klcyn, verdubbelt u getal,
Wanneer liaer weerde man wil uyt den lande rcyfen; Gelijck uw, na den cylch , de reden wijlen fa!.
Wat heeft "er menig wijf hacr goeden naem bekladt, Maer als des Hecren dag koomt over uw gelegen,
Die fondcr goct bclcyt, cn fondcr hoeder fat? Soo wilt uw reyne pligt in dubbel mate piegLii;
Jonckv rouwen leent het oor ; mijn penne lal gewagen Hebt dan op uw bedrijf een naerdcr oog-gemerek
Hoe fich in dit geval een vrouwe dient tc dragen; Godt eyll op lijnen dag bijlbuder oller-werek. (*)
Leert hoe een echte wijf liaer liefde tooncn kan, Al fchijnt des Hceren bocck 'uw wonder groot te wefen,
Al ine met de Zee gefchevden van dlrnan. Gy fult'ct even dus, ten vollen konnen lefen
Ten dage van de rcys, lbo wilt voor eerft beforgen Oock eer dc gulde fon den wagen omme-went,
(et dat hy nutten magh, al is' et in de morgen; En tot een ander jaer met nieuwe peerden rent. I'
1
wil gclcvdc doen, cn over al bewaren, in-ftflhh, U ,i Umtu .191. In d. 3 rtj J4(,n d,t juri >f
Wenil dat hy met gemack, cn ibndcr tcgcnfpoct, rüi(f£». vm n° •*?!"'l">: 't dm das h dn H,trm dilM!""'^
Haell koomen daer hy gaet ,haell weder keeren moet. evtr si dir filvtr d*S rn , lol. iMfittllen in 'i jatr . Slttt ™»
*'O n ' '*r
Vajn D»8
(i) Ie Vetgei Jci proïeibei Funkys, veib. Mefaage.
;; , ,,; ,; , , , ,' ; , , , , ,
u w
maeckt het heftig bock
niet üyttcr baat tc leggen, Een die van buyten koomt tc willen hcircber"er
n (ll,
gdïn op hare beurtc
leggen En
offert het ganfch is in delen ftant een vrouwe niet
— vergen, {b) - ts
gclccrt, en uyt de bchrik gemerekt, Een neet , men weet niet wie , een vrient , een ander
Wat yder heeft gafl
Vfgffioot hv fijnen geelt ten goede vint geftcrekt. Doet fomtijts fijnen weert een itillen overlaft.
poogt een yder wat tc vragen, Wicn is'ct niet bekent? wacr is'et niet gefchreven
Want feO gv niet en
deel lil wcynigh mede dragen Wat Paris heeft gedacn, wat Paris heek bedreven?
Gewis het merite ;
fpreeckt, en reden geven moet, Wat
Mier als een yder Paris met bedrogh ten lellen onderftont,
Dan is 'et <& &
geelt fijn plichten beter doet. Toen hy een jonge vroualleen gelaten vont?
dan geen alemocs te geven, Ey
yenset oock even dc Gricckfche vorft is in het dorre Kreten,
fiet !
En Liet een droeve fiel van uwen Tegen leven En lact dien vreemden haen met lijn gcfellchap eten;
lr " d
* ^."m \yj
plrl
"
Molcu
h Dm Amomi i, Gurutra in fi. (c) Cnnvivium Vamii pnlndiuoi. Actttrf. ad t. quid alt. f. .ld %.
aio ciüio'j, ?a,±,: Valencwno , ei Icirï p»ra los dê Aduhtr. L*di v
cmvivi* in Ax%Ua fxminatum pudicitwo >yjü-
Ham ven rtddum. Atbcric. Cmül. ir-ifl. di vufi.fil. 49).
Y y Waer
V R O u
3*8
Gy, die nu fijt getrout, moogt reync klccdcrs dragen,
Wier toe lavenderblocm, en al het fchoon damall?
Op datj' aen uwen man te beter mooght behagen
Het Ikchtlte van dc kilt is voor een weerde galt.
-,
van alle mannen, Die fijn meelt altemael in delen eens ge lint. (d)
regte pluyferjf,
't Is
Wacr toe de grootc pragt ? wat is "er mee te w innen
Het is uw befte pant
en aldcrnutltc goet
fijnen meellcr doet. Als nijt van uws gclijcrk ? betoomt uw trotle finntnj
Dat voordeel of gemack acn Men acht een vrouweklect dan belt te lijn gemacckt,
Gy, lïet op uwen man en fijn gebod
te paffen,
Als 't niet cn wort benijt, cn niet cn won gelaeckt.
Liet d it den llcutel lijn van uwe
rijeke kallen;
iemant komt, cn dat hy maer, cn Iprcekt
De loon van hoogc draght is een van dele dingen
Wanneer" er
Macck dat lijn woort alleen uw pyiél open toceckt.
Of ditje boven Ilaet u Ichijnt tc willen dringen,
Of datje focckt dc gunlt van ccnigh buytc-vricnt
Maer veel, die onder u doen alle berders glimpen,
Verwecken menighmael de lieden om te ichimpen,
Of datje met "er dact cn vlees cn werclt dient.
wrijft, Kielt ccn van dcfe dry, alleen de blootc namen
Om dat het linnigh wijf, dat banek cn tafel
Die fullcn uwen man, die (uilen u befchamen,
Ontrent haer cygen felfs een vuylc flonfle blijft.
Gy dacrom, Chriltcn hert, mijd door ccn ledig klect,
Lact ons op dit geval een woort tc funen fpreken,
En ander lieden haet, en eygen hcite-lcet.
Want hier, belette vrou, dient mede van geweken;
Hoewel gy maghtig fi|t , wacr toe het magluig prijekrn?
Ghy, die naukcurigh fijt ontrent een Itcencn huys,
Laet, wat uw geit vermagh, ter rechter plaetlen Wijeken;
Hou cerft het fchoon gêbou van uwe leden kuys. Macek dat een fchamcl mcnlch,in pketft van gcklig,
Men fict meelt over al de vrouwen op der llraten» Een legen over u met reden fpreken magh. (t)
uyt-gelaten,
In aldcrhande pracht gewcldigh
Het gout aldus befteet cn vreelt geen holle baren,
Men pleegt hier menigmacï, men houd gclcttcn ract, Geenkrijgh cn haer gevolgti, geen tanden van de jaren,
Op 't fchicken van een havr ,en 't leggen van een drie t Geen brant, of hoogen vloct, geen ongcwiiTc kans,
Maer by een eygen man, ot binnen lijnen Iiuyfe ,
Het gout, aldus bcltcet , dat heeft dcnbcltcn glam.
Dacr vimmen mcnighrmclcen backhuvs van Mcdufc,
Dc rijekdom acngclcyt om uwe praght te rbjvcn
Een leelick momme-tuyg , ccn fpoock ,_cen vuyl geitel,
Kan ii van uwen Godt, cn uyt den hemel drijven;
En wilje 't al in een, een rechte morllcbel.
Wie heeft doch niet gemerkt, hoedikmaclganfchc dagen Maer rijekdom acngclcyt ontrent een fcrurnel menfeh,
Veel vrouwen lijn geilek om kinders wegh te jagen?
Kan u voor eeuwig fijn vermaeek en hcrien-wcnl'eh.
Iiekrofcn, ongelchickt, wanbacken afgcilooft, Veel is'er over al, door overtollig proncken,
In prangen van dc liel, cn fwaren angll gcfoncken,
Een fchabbe voor het lijf,ccn nacht-doek om het hooft?
Als haer dc doot bcltrcct; maer noyt en heeft depngt
Bcgrommelt, ongelicn, met ongcwalle kaken
, In "t kortci lbo gcltclt, men fchijnt'er af tc braken-, Acn iemant, toen hy itcrf,dcu minitcn rrooit geb
Het dunckt my wonder vremt, hoe menig eerlik man Wel laet dan uw gepeys niet angllig ligg'-n malen
Dit lijden met gcdult, cn nverfetten kan. Hoe datje mct'et lijf lult voor de weerclt praktij
O fy van dat gebruyek! wil u naer reden eieren, Maer weeft tot aller tijt met defen angll vervult,
Dc menfeh is uyt der aert een van dc reync
dieren Hoe datje voor den Heer dc liele eieren lult.
Heeft oyt een fuyvcr klcct in iemant goeden fchijn, Het ware vrou-cicraet cn is geen hayr tc vlcgtcn,' 1
Gy fijt het, jonge vrou, die net behoort tc fijn. (a) Geen baggen aen tc doen, geen kanten op tc regtcn;
Maer fcgh my doch ccn revs, is al u gceltigh hullen „Het is een ledig hert dat uyt ccn llillcn geelt
„Sijn oogen neder Ilaet, cn lijnen Schepper vreeft.
Maer Hechts om aen het völck het oogh tc mogen vullen?
Vcrlaet dan alle fugt van dele malle dingen,
Om
acn ccn jonge wulp, of ander dcrtcl quant
Tc dienen tot een ipoor van fijnen gcylcti brant? En uw cicrfcl niet in uwe grootc ringen-,
fielt
Neen, cerbaer herten , neen: wilt uwe tccre leden Want fchoon men groote ichat in rijeke it renen quilt»
Alleen maer in dc vretigt van uwen man hefteden: Noch is'cr niemant moy die goede (eden mïft. (f)
Hy is uw lult, uw irooll, uw vrient, cn oppcr-voogt, Het wijf moet onder dies haer klcct cn cicrfcl voegen,
__
tot fijn vermaeck al wat gy brengen moogt,
Dus brengt Soo dat een tolhek man mag hebben vergenoeg™ i
En laet uw rcyne draght geen vreemde lult beforgen, Want mits haer gantie dragt maer Op den man en uel
Maer part op uwen man, cn kuyrl u alle morgen; Soo itaet'ct acn den man, en onder fijn gebiedt.
Schick hooft cn leden op, al is'ct noch lbo vroegh, Is dan uw bed-genoot tot moyc dragt genegen,
Die eencn man behacgt, bchaeg'cr al genocgh. (b) En datje tot dc mact hem niet cn kont bewegen,
Dacr fijn ontrem dc draght twee tchadclijke rotfen «i al{>tl***rii.£t'f.
(li -Tml-'-f-tl-"- 1** fifxcUuü firdii ,
Of al tc ftoidig lijn, of al tc prachtigh trotfen; Plttil muliir, mtHtmonio thula ,eo nm-Um t.*S>k m* !•?..- ji.t t>"i*« <
Hier dient een oogh in 'tfcyl, of anders lal het lehip ür, pUccu , ,mf,Mi amütim fii untilitt , « , ',"/. i dtf'^ 10
.
Geraccken in gevaer van d'een of d'ander klip. rmmlabaw : «ztth anum Ml virum (Ui fjtilim fjloM .
Gcnocghlacm huys en al met haren lijve trceken: fat amlu «M(Wb lfrifMft ad l. immiiM "mi. 40.
Men vint dat haer bcllagh in hal* cn hant-cieraet g«i hemfliu, -udicml uxttin ( fi mirite pUutt ) ixuJm'"»
•
Haer ganfehc vaders en in prijs te boven gact. quant wgimm j uxor oculli Vin fc ernai ; nirj* Dimini. i 1
w •*
1
1. «(.
dl vrfiim. hibf.
di /ï-wjfcM.
fÊtfi.
«tH.cr
f.
aÜi.
M E?**^*
KjUMC ^O"
O 17 W 3S9
Soo buyg naer fijnen
wil, macr tuyg in gemoet, uw Daer fijn'er hedensdacgs in defc Made te
Dat g>' om **> man, nict om wecrclt doet. (a) ™ vinden
Die weten aen den man het Doffe roe te binden
Moer in tegendeel uw vricnt, uyt goede reden,
ióó Soo dat hy niet en merckr,alworrhv(c[ioon'>eplucl-r
kloet vooi- u en hem tc vreden
js mtt c cn matig Hoe diep de vrauwe-pragt hen, in de benri'e druckt. '
vrou , voor al dog gecne kans
Soo hebje , jonge Uc hit dient aengemerekt en aen den dag getogen
Tot eenig lijf-cieraer
van ongcwootien glans Op dat een cerliek man nier meer en ly bedrogen j'
Een, die met klevnen kolt kan haeren man behagen, Op dat een ktötc vrou nae deiën nimmermeer
En mag ge™ rijc'k gewaet , geen grnotc Itecnen dragen; En prale regens danck van haeren overheer.
Wiedaerom pragtiggaet oock regen lijn gebod, Een wijf, een moedig wijf, was uyt der
boven haten man, en tegens haten Godt.
Is Om door een rijde dragt hacr vrienden op UI genegen,
te wegen ;
Maer, fiende dat haer man hier tegen dapper Hack, liefiet hoe mecnig man door loofe
Soo om de groote kolt, vrouwen dwaelt,
als ander ongemack Het kleet was jat gekogt , en dier genoeg betaclt.
Brdcnckt ren llimmc vont. iy gaet in alle kramen,
Het üjt ccn korte fiont, dc man die komt te fterven,
Brengt lijde, brengt fluweel
in cencn hoop te Tarnen ; Toen was'et al bekaayt , geen hint en mag er erven,
En, nae een groot bellag,iy
koopt een pragtig kleet, Men vim aen allen kant ccn huys vol iwarc lchult,
Om nacr den nieuwen tits te worden uvt-gercet.
Een kalle fonder geit, een hooft vol ongcdult.
Het pack u opgemaeckt,
en heeft lijn volle leden, Het is een film gebreck, wanneer dc vrouwen liegen.
Mier boren haeren ilact en
, tegen alle reden , En om de
fotte pracht hacr evgen min bedriegen,
boo
dat'et maer en relt
, hoe dat haer weerde vrienr Oy, pleegt geen quadc lilt, macr gaet hier ronder
tnomdentiivngeleyt, en ingenomen dient.' in.
bv roept een van de
Doet niet uyt loos bclcyt, of op een eyeen fin:
IJl dragen dit en
wijfs, die door de lieden ioopen bö een noodig kleet ie breken ofte maken,
gint aen ieder een tc koopen biet ot het uwen man oocl: ibudc mogen fmaken;
8™" ""et dit gewaet, en feyt hacr boven dien
V En dunckt'et hem te bont , lbo dient 'et niet gewaegr
tn wat teleggen ilact , en wat'er fal gefchiën. „Geen kleet cn paft dc vrouw, als dat dc man beha ent.
net vijl J„s onderrecht,
koomt in het hirys gcltrekcn, Sict. als een dcrtcl wijf wil hoofichc
tabbaerts dragen,
et ure dat
dc man daer mede was te (preken En buyten haren ilact, cn boven haerc magen,
doet
een lang vcrhael
JV hoe feker 1'choonc draght, Wil ketens om den hals, en ick en weet niet wat
Uïtenckel ongeval,
te koope wort gebragbt; Gour,pccrel.,., diamant, in 'tkort, ccn ganfehen fchat,
•m, om den
goede,, man te beter in re Icyder,,
u voor een klevnc prijs Daer is geen léggen aen , al is de man verbolgen
"'etteren met
daer van te fullen fcheyden, De pracht die kanckernn, de dochters willen volgen;
derdact het Heet opgcltgcl'ct, Het is een /cculchc (prcuckj gclijck hei; -ude toot,
Cyn '
Deri n
'
8, 'l,r ,lcIe het wijf,macr noot is ibndcr wet. Soo pijpt van cerltcn af, lbo queelt het kleyne jong
van de
gewet „„ dele Itrcke. Dit macckt een ccrlick man by wijlen droeve 'nag
ten
6 ''" "> l J en"vlic
ct
En ET
i"
m ™™S%««" "*fa
g er' heeft bekeken
hem b»K,
Dit baert hem late forg, cn fwarcVrocg-gcdagtenj *
Soo dat hy menigmael in onruft leyt en maelt,
*
Ent Z M
,
'" hct 0 "> ° »'<%h O
ware dit geborgt 6 ware dat bctaelt .'
Dem c' ™
,
,
hn * uyt het hjt'gewallên; Mjf,
(b) nd
ilt Ittn.itrtn
müt
-van
IVtl-ltvet
onrlar. -h
lef' ongtm&cifn in den ntrdut vm
Soo„„ J en koop, wonder tot al is 'hy vijs,
g dc * °m Jen Ucyncn
C ftof > " n 'li.-"
/mr
4 * *k It " vin ^'"'"'i
"
vilt Hi viel-
In
Uo,™ prijs. ..n iibn-ver nUm
'Vi
? k , r „-[,h, ,
S ts ordoiinjiices elhivcnl idles que
-
Ce wie nt ffij ™8 "ijfgact met denvlicger prnncken, li femme de «.n-i n iihrc ne P .„flc .ncne. a p,« ri'rik P U5 d'unc 1
Yy z Wat
360 R O ü W
de man wort acngcdrongca
Wel leer dan uwen man in goede plichten (lijven,
Wat ract in dit geval?
En wacht hem, lieve, wacht tot vuyl gewin te drijven-
Tut booft linckerny en loofc buytc-fp rongen ;
En voed noyt in de borlt een onverfaden geelt
fpant het ganfche brcyn cn alle krachten
in
Hy „ Die geeft cn niet cn neemt ,gchjckt den hemel meelt.
,
T« alle llim
vuyl gewin.
bejagh, en alle
Eaet even vallc kolt, laet ctcli|ckc waren,
Men liet oock Weden felfs in dit geval bedriegen,liegen, Laet wijn, en wütbract felfs, 'laet alle giften varen,
Dc trouwe hit gewelt, men hoort de menlchen heelt Dat is de befte voet om niet te zijn bcvlcckt,
lUtcn
Men Vint dat aen het volck , dat gTOOKTvingers kleelt. De klcynltc gave fchaed, de minlte gifte treckt.
Oock dickmael, tegen, eer, iet aen de Men lëgge wat men wil, de daet die kan beruygen
onbedachte W1JVCO
Wien isct niet bekent, dat Dat oock een kleyn gefchenek kan groote lieden buygtn:
Oock vn.mc mannen lêlfi in quadc wegen draven. Het geven heeft vergift, ghy Rechters van het lint,
Wien is'et nietbekent , dat als de vrouwe malt ,
Hebt oock in dir gevat een toegcfioicu ham.
De man oock bv gevolg» in quadc mieken valt. Wat van het tegendeel, 'ken vindc niet gclchrevcn
Wien is'et niet bekent hoe door een gulden reeën Dat vrouwen zijn gerecht om wegh te mogen geven,
fnoodc rancken plegen.
Veel liockers haer bejagh en
Oock niet ten gticde felfs haer bcuis fluyt wonJervalt,
Wat heert'er menigh wijt haer eerc leet gedacn J Ten fy dat haer de man dit anderfins belaft.
1
Wilt blijven onbefmet van dele loole vonden, Dc ketens om den arm, cn dicrgclijckc dingen.
En ilacn u geenfins wel, dan als uw man vcrftiec
Wilt blijven datje zijt, cn leven mct'cr eer ,
Sent alle' fchcnckcrs heen tot uwen overheer.
Van\vic,cnwaerhctkoomt,cn water omme-gact. (/')
Indien noeh jonge vrou, noch vryiter, giften namen Het wijf, dat anders doet, lal op dc tonge rijden;
Als die voor "haren man, of haren vader quamen, En door het ganfche lant dit quact vermoeden lijden,
Veel waren heden noch bcviijt van alle fmaet, Of dat fe diefte pleeght, cn haren man bcftcelt,
Die nu niet anders zijn, als vccgfcl op de ftraet. Of dutte dcrtcl is, cn met haer ecre lpcek.
Hier fyde man vermaent van ficfa tc willen hoeden
Macr tot den tweeden aert. daer fijn gcflepe gaven,
Die oock de mannen felfs by wijlen ondergraven, Dc pracht in fijn gefin, door cygen moy, te voeden;
Door middel van het wijf. ó! wachtu, lieve, wacht Al wat'cr fpruyten kan uyt foo een dwaes bedrijf,
Is altijt nieuwe koft, en iïaegh een moedigh wijf.
Van al dat onverhocts wort in het hiiys gebraght.
't Is vry 'een beter voet dc vrouwen acn te wijlen
Siet,die een fwacr geding beeft voor den rechter hangen,
Geeft dickmael aen het wijf, om haren man te vangen, Dat lult tot ware lof dient hooger op te ijicn. t
Hy geeft 'ct acn dc vrouw, als aen een gragen vis, En dat'et dwneslicyt is, te geven lijn gemoet
Uie met een gulden hoeck alleen te vangen is. Tot, ick en weet niet wat, tot cncltcl poppe-goet.
Veel hebben vall geilek dat fwacke vrou we- finnen, Maer vrient, om uw gcmacl hier toe te mogen leydcn,
Vry lichter als dc mans, met gaven zijn te winnen; Soo wilt voor eerft dc pracht van uwe leden fcheyderij
Ja dat'er fcldcn wijf lbo groote krachten heeft,
Dc wet heeft volle kracht en treft dc lieden belt, ,
Dat fv een iril gclchcnck gewillig weder geeft. Als eerft de ware tucht in haren gever velt.
Men hc'cft'cr ons genoemt, die rijeke gaven kregen, Gclijck een machtigh Vorit fich opent in dc feden,
En des al niettemin den looien handel fwegen: Soo gaet'et in het hof, cn dickmael in dc lieden,
fa ftaken uyt de wecgh al dat'er was gebroght, Ja door het ganfche rijek. een deftïgh overheer
Uvt vrecfe dat de man iet weder fenden moght. Gebiedt ooclt fondcr wet, cn is een itommc leer.
Gy, 'beter onderricht, cn laet ti niet bekoren, Ghy Prinficn van het huys, en alle ware mannen,
Maer toomt den vrecken aert de vrouwen ingeboren, Wik aldcrley getooy van uwe leden bannen;
Eu flacht in dit gevaer uw moeder Eva niet, Want foo g'u fedigh kleet, cn niet te prachtig gaci,
Die Adam, om dc vrucht tot qiude luiten riet.
, Gy (uk uw ganfeh gefin bewegen tot de mact.
Isuw eerwaerde man een Rechter in den lande, De man moet deftigh fijn in alle fijne wegen,
Of Racts-hecr in het hof; cn dat een volle mande Tot pralen niet geneyght, tot proncken niet genegen;
Van ecnigh dievbacr tuygh koomt laclten in het huys, Een man in fijn bedrijf, een man in fijn gclaet,
Ey hond uw greetigh oogh cn uwe finnen kuys ;
Geen pluyfer achter huys, geen proncker achter Griet.
En laet geen porcclcyn, geen over-zeefchc glafen Ick fic uw weerde vrient vertreckt fijn wederkomen,
U drucken in het brcyn, of in dc finnen blalen Dies is u tcere fiel van droefheyt ingenomen;
Het dondclick vergif, dat u en uwen man Het ftreckt u, jonge vrou, tot ongewoone pijn
In Jruck , in quaden naem, in fchandc brengen kan: Soo lang in uw gefin alleen tc moeten fijn.
F.n laet geen rijckcn ftccn, geen kop, of guldc fchalcn, Wel acn, om van getreur uw finnen af te wenden,
Door haren fiicker-glans u in den bodem itralcnj '
Dc fonde kan den menfeh een klcynen tijt vermaken, Die lal tot uw behulp te voorfchijn konncn bringen
Macr lal noch evenwel ten lellen bitter imaken ; Veel klcync (foo het fchiint ) macr echter nutte dingen.
„De fondc geelt alleen maer fchtivm van lade vrcugt,
„ Macr geen volkomen heyl , als in dc ware dcught. (b) Ntm ptcutn priham nihil krbtri tddicrl
CLim *irs, v tmi haiu parium , n tmd MMM# rj
u 3*1
dient'er met voor kleyn tc fijn gefchat, Soo geeft uw naer den difch ; want als dc
Miini oordecis ma"e baft,
iJen een groot gefm hit hinder fonder dat. W Soo dient'er op den man, niet op het huys
cq-aft
«
'
ck mijn ander ick. (« lek ben u roe gefonden Hoor nog een kcuckcn-les,al fclnjntfc ruym
frr , te welen
Kamt, dicWcphoc uwefaedcd itonden,
het dient, mot droeven
Soo dientfe niet te min uw boden aengewcfen :
wanneer fijnbedroefr, Doet, van den cerften af, doet boter op dc vis
lek kin,
nac den eyfch,daer Sonant troöll behoeft. Die niet tc wcynigh fy, maer die genocgfiiem is';
l n trooltcn
die in het huys gefloten
M| deert een jonge vrou, \\'ant fnojc van dc koek of van liet kcucken-mcyfTcn
hulp, mei droethcyt ovcr-goten, Moet &UCC naderhant of nieuwe boter eyllcn,
CfocBfa, fonder
'
haer tweede iicl de wcerclr ommeieyit, Daer is geen twijfel acn, gy lult de tweede reys
Trw nl
kult (ijn rijeke Waren veylt ; Ontfantgen niymcr mact, als naer den rechten cys.
Qf n een verre |
man, om faccken van den lande, Die fonder g0« belcyt haer cerff.c fcylen myden,
Of als een deftig
gepevs fijn vrouwe het te pandc: Die Qet men menigmacl in tegcn-feylcn glyden
Nirtiliccn droef :
"
0 't is een fwarc uit de menichen op-gcleyt, Dc fchaersheyt wort gcifratt cn met verlies geboctj
Wanneer een verre rcys twee lieve fieïen icheydr. „ Doet wel van eerfien af, dat is de befte voet.
1 om door bcqunmc reden,
Wel KO) iel' bcn gcnn'S Wanneer te fijner rijt de fruyren op het lefie
Unoöoighin het huys, en dienftig in de feden, U worde tocgedient, gy, neem het aldcrbcltc,
Tcftrcmmen (foo ick kan) uw droevig ongeval Het fchoonfte van den hoop , cn geeft*et uwen vrient,
Gv Imi een gunftig oor aen dat ick feggen fal. Dat is een (bete Itrceck , die tot de liefde dient '
Wel hoor mijn eerfte les. Veel wijle lieden mecnen Van tafel naer het bed. wy vinden iet tc lecren
Dut POTt belette vrou iet dient tc lecnen, komen Oock het flapc-gaci), oock in het ommc-kecren,
in
Het iy van keucken-ruyg, of ander kleyn befiag Gclooft'et, jonge vrou, daer is een heufche
wet
Of iet dat tot'et bed of tafel dienen mag. Oock in dc kamer felf, cn op het dille bed.
't h
menigmael gclicn dat op het wcdcr-gcvcn Wat menigh wijf, die, om het lijf te dccken,
is'er
En bueren onder een , en lieve vrienden keven Sal, ick cn weet niet wat, tot haren ruggc trecken?
Daer hapert vccl-tijts iet ; het afgeleende vat En foo mifichien dc man maer eens de leden roert,
buyl,of ick en weet niet wat.
Dat beeft een vuyl,ccn Sy wort van Monden acn met gramfehap omgevoat.
Daer wert ten foctgebruyk hier voormaels onderhouwen Dit K-ydc dient gemijdt. voor eerfl uw tecre leden
Bv lékergccftig vokk daer moeiten alle vrouwen Te fchcyden van den man, is tegen alle reden:
'De moeder hares mans gacn cyfehen iet te leen Gy,maek geen middel-fchut , geen eygen tuffchemueri
Het fv een pot of glas, een banck of lywaet-ilccn Een man heeft beter recht, als eenigh na-gebucr.
Al in iic bmvlnit fclfs: de moeder d acre n tegen Hoor vryfter, hebje voor na delen eens ti paren
Ontfcydc dit vcriöcck , cnliec haer niet bewegen, Soo denek, oock in den loop va - ..yc jaren,
.
Sag uyiter-imtcn grau , ten minilen foo het fchcen, Hoe datje met der tijt eens anders flapen fult,
En lond de jonge vrou met ronde wangen heen Na
dat uw ruyme koets fal beter fijn gcvult.
Dat was genoeg gefcyt, leert alle jonge uieren ï.ccr van den cerften af, rugh, hant,"cn voet gewennen,
Tcreerenvan den man fijn weerde moeder vieren, Haer by-flacp cere doen , haer naeht-gcfelfcbap kennen
j
Vadriegtrcmctgedult, bediocftic nimmermeer, Op dat geen kromme boght, of ander vrcemt gelte]
Alfprcccktfe lomtijts hart, het dient tot uwe leer: Of lect of hinder doe acn uwen bcd-gcfcl.
Voor orahou de les', u heden aengewcfen
al
Ten tweeden, hoe het gac,foo mijdt uw gramme pofen,
Gy lult tot uw berigt geen beter regel lefen
Want
En fchoongy won geweckt, ooduyekt gelijck de roüetti
dat een moeder fclfs uw bede wederhout, Wort u de flacp geiloort, ey feg, wat is'ct dan?
D« is, om datje noyt van iemant lorlTcn fout. „Het wijf, oock allfe ilacpt, is eygen aen den man.
Oock van den eeiiten aen en dient'er niet vergeten
Wanneer gy door de Itadt te famen koomt getreden,
Mei (poet en alle vlijt, tc paffen op het eten
En dat'er over Itraet een wagen koomt gereden,
Gy, maeck dat alle daeg of koek of kcucken-mcyt
Of dat'er eenigh bcclt koomt loopen op de baen,
Ter uren als het dient
haer Ipijfc toe-bcreydt. Of dat'er eenigh menfeh koomt tegen u gegaen,
Men ft* in menig huys uyt faccken
van der fpijfen En laet u nimmermeer van uw gcfclfehap Icheyden,
^wijlen Hoog verwijt en harde woorden rijfenj
U En lijd geen hinder-pael geen fchutlêl tullchcn beyden
,
at matr een fchotelmoes voor dcfen heeft gedacn, Hek Itaeg naer uwen man en toon hem met der daet,
,
> v jjfi Eao met bcrou de ganfehc wecrelt acn.
wen Dat gy hem noemt cn neemt voor uwen toevcrlaet
mont en kcnt'er jock geen
, buyk en hccft'er ooren, Dat fal hem die het liet een foet bedencken geven,
3Jtf geen brect verbad, geen lange reden honrenj
Dat fal een tcyekeu fijn van uw cendragtig leven,
Sra c n,0lldcn
l
S '
ipijtt'vcriagt een wrangen fin Dat (al uw foctcn aert, en t'huys, en over al
S
M*r m een holle macg
uier n|n »i
ijnvcrkcmlcwijfs,
.. —
dacr fit de wrevel in.
als dc mannen komen
Doen achten by het volck, cn maccken lief-getal.
Hier dienje noch vermaent uw macgden en uw knegten
™»cyti„ h.crbcdriil
honger ingenomen, Met reden nu cn dan te willen onderregten
5*>%ick, ntnèi gacn halen uytten hocck
Dat ieder fy bcforgt te brengen alle ding
, een regte futfel-bocck ; Ter plaetfcn daer het ilont, of van te voren hingj
mcnallc
¥ ai r"
tijt veracht als quadc llrckcn, Al fchijnt dc leerc flcgt, noch fal de daet bewijfen,
\
S"? ' i
,0,
-S c vmu . foo dietu-cr afgeweken } Dat uyt het tegendcl veel ongemacken rijfen
E '° nnc dadc
of Jj uvl1 ontrent dc noen, Wie eenig ding behoeft cn niet terftont cn vint,
*o wort
Son 1. f '
het luyfc vdck nc ict „ docn- Die wort, gelijck men fict, niet feldcn ongefint.
MCr dcn ma
En 1' Tiny mec "
dc noen
>
cn v «g u ™ er dc TC dcn > Leer noch het dienftbaer volk, leer uwe kinders forgen,
koomt hacftig ingetreden Noyt eenigh kleyn behoef, te lorfien of tc borgen,
't Is nut dat
^";I^'^T" !lmd* 1»*f>t<™ , firn fdlm m*ff$é u*jUn m gy het huvs op defen regel fielt,
Dat niemant voor het 'huys cn koope fonder geit.
Al geeft dc foele lucht maer Itof-gclijcken regen,
banithndt Mi Noch falie met der tijt het kruyt ter aerden wegenj
hit fchijtiin
Geringe kleutcr-lchult die ongcvoeligh walt,
4s bu i s-htudwn vm
Wort even met der tijd een ovcr-groote lalt.
jé* V V
Wanneerjc meyt of knecht wik voor of achter lénden Vraegt iemant wat'er fchort , dat foo veel huy.igefinncn
S'jn dickmael menig jacr van buytcn cn van binnen
Soo maecktfc doch gewoon , eer fr riep rugge wenden,
Dat by hun met befchcyt fy ncerftigh overdacht, Ontlleken door gek'jf, door ander huys- verdriet?
Of daer geen ding cn is, om wcgli te fijn gjbraght;
^
De reden is'beken: "Gods vreefe woont' er niet.
:
Soo doende leert de jeugnt haer OOgCIl ommc-flacn , Geen Siaetcn kan bcllacnt, geen Voril en heeft gebied,
Indien het wocfie Grauw geen heil' oi hemel het.
Den tiit dient uvt-gëkocht ; waer toe het Icdighgacn?
Lact ons in dit beilagh een wcynsgh dieper treden,
De Prins cn fijn ontfag, de llraffc van de wetten
En weegen in de ich.iel van tucht en v En konnen over al het quade niet beletten;
<* gel.nidck Wat iemant voor bedrog in Hille nagten doet
Want eve it. (uient; En wort (foo mcynt het volk) van niemant oyt geboet
Dc minftc v gebogen Macr Godes ware vrees die kan het herte mecken,
Dient met d hi bewogen Die kan in ware dact dc menfehen ledig maeekeu,
Weet dat ; ha Die keen dc gcellcn om, cn toont hacr volle kragt
am&e radt met horten itillellaet. Oock in het cenfacm wout , co in dc middcr-nagt.
Voor cerfl, indien')e wilt een rechten peyl bekomen Doch geen foo nuttcn ding om uw gebied te llijvcn,
bode dient gemijdr, of aente genomen, Als ChriHus focte leer uw boden in tc fchrijvcn;
Wat lijn
Sic hier een kon bèworp, dat u in dit geval Die is de rechte fchool, daer ieder wort gclccrt,
Ten dienlle van het huys den wegh bercyden fal. Hoe dat men fijnen Vorlt cn fijnen mceltcr een r
Schou al het dinilbaer volck , dat van den nijt gedreven Daer won het Ligt gemoet, het fiil cn ledig wefen
Kan fchampcr naer dc kunlt, cn dwerffe nepen geveni De ficlen ingeprent , cn boven al geprcfen
Schou al het dienilbacr volck, dat hatig fit en wrokt; Daer wort het koriel hooft gehouden in den bant,
Of floot en onbefchacmt met vrou of mccllcr jokt. Daer won het buvgfaem hert dc menfehen ingeplant:
Schou al het dienilbacr volck, als weerdigh af te keuren, Daer is dc rechte falf voor alle droeve Hagen
Dat veel een uvtgangh heeft door ongewoone deuren ;
Daer hoort men over al van duyeken, wijeken, dragen,
Schou al het dienilbacr volck, dat vanicr lijden lonkr, Van liefde fonder gal , cn lyden fonder lehult
Dat (onder eten werekt, en fonder flapen ronkt. Van leven fonder nijt, en fonder ongcdult.
Schou al het dienltbaer volck genegen om tc knorren, Wat fijn'cr, lieve Godt! wat lijn'cr locte dingen,
Dat nic: ter hant cn treckt, als met een hortigb morren; Die uyt dat eeuwig Woort, als uyt een ader fpringen?
Schou al het dienltbaer volk, dat mncdigh henen gaet, Wie maer dien lachten aert eens in de leden prem,
En acht'et grotitc vrcuglit te drillen achter Üract. Die heeftfe met der daet tot alle goet gewent.
Schou al het dienltbaer volk , dat meynt te fijn geboren Ontlluyt my dele bron; twill , leugen, tegen- preken
Om tot het innigh mergh fijn hecre naer te fporen; Nijt, achterklap, bedrog, en duylcnt quade llreken
Schou al het dicnilbaer vólk dat vrou en meeHcrvlcyt, Van fnoode linckerny, en ander vuyl gcfpuys,
En echter voor het volck hacr fcylen open leyt. Sal ï'uymen uw gefin, cn wijeken uyt'ct huys. (J)
Schout al het dienfibaer volck dat Ichifr op alle Honden Daet is geen beter voet , om goeden dienlt te uccken
Heeft hier, cn weder daer , heeft elders niet gevonden; Als ieder uyt den ilaep der fonden op tc wecken;
Schou al het dienilbacr volk, dat fijne daden prijH, Wam die van ccnig menlch in Godc wott gedient,
En niet ter herten neemt wat iemaiu onderwijll. En heeft geen knegt aliccn , macr oock een trouwrn
Schou al het dienilbacr volk, dat vreugde weet te plegen vrient.
Wanneer de mceller feit" is in dc ruil: gelegen ;
Hoor noch ccn ander heyl, dat, als een gulden regen,
Schou al het dienilbacr volk, dat op een vremden voet, Koomt door godlalig volck op uw bedrijf gelegen:
En
ick en weet niet hoe, dc (loten open doet. Siet! Laban wort verrijekt van alderhande goet,
Schou al het dienilbacr volck , geflepen om tc lincken Om dat ccn hcylig man lijn witte kudde hoedt.
Sluvp-fielen uyt der aert, cn rechte luyllcr-vinckcn; Siet!Jofcph, in den dienll van Potiphar genomen,
Schou al het dienilbacr volk, dat by het fnoepen leeft, Doet Godes milde guntl op ii]ncn mccllcr komen;
En diekebuyeken voed, cn dunne tongen heeft. En weder uytgejaegt, en in den den Hoek gt'fct,
Ten lellen fchou het volck, dat alle fhoooe vleekcn, Draegt in het duyfier hol den rijekeu legen met.
Weet llaegh cn overal met liegen toe te decken Leer, leer uw dienilbacr volk op Godt den hccrfclicr nrh-
Een meyt die leugens fmeet cn met de waerheyt fpech, En loon of harden vloek uyt fijnen hemel wagtcnj (ten,
Is alseen witte raef, indienlc niet en Heelt; Macckt dat belette tugt in uwe boden veil,
Een die haer heeft gewent de vingers krom te dragen , Die Godt al voren dient , die-dient dc menfehen beft>(0
Dieialook, des veriöcht, hacr eer voorlckcr wagen Macr om met goede vrugt hier in tc mogen treden,
't Isfoo; die dcrtcl is, cn Heelt niet alle ti|t, En om het ilecg gefin tc ouygcn naer de reden,
Macr een die Helen derft, is alle fchacmtequijt. Soo doe uw boden wel, onihaelfe wacr het dient,
En denckt niet evenwel, dat ghy volmaeckte boden Niet als ccn ftrenge vrou, maer als een ware vrient:
Stilt krijgen in het huys, of onder uw geboden; Wil hun door goede koll een gunllig hert bewijfen,
O neen, dc rouwe jcught dient acn tc fijn gclcydt, En lactfc vollen tijt om hacr te mogen fpijlën; if}
En met gcllage forgh den huvfc toeberevdt. Indien'cr iemant fcylt: ontfet u niet te fecr,
Wel acn dan, jonge vrou, die niacgden cn die knechten Wcell deftig alle tijt, maer vinnig nimmermeer.
W ilt lecren naer den cyfch
,
hacr plichten uyt tc rechten , Dcnck datfe menfehen lijn, die op gelijck gronden,
Ten nuttcn van het huys , acnhoort een 'goeden vont Met grootc Priufl'en fclfs, te lamen lijn gebonden;
Gaet leydlc tot den Heer , dat is een vallen grom Denck dat oock Godes hant htm lijf en licle fchiep,
(«)
't ls niet genocgh gedaen u van het
quaet tc fchcyden, En in dc wecreh bragt , en uyt dc moeder riep. (')
Als Heller Godes volck met druck lagh ovcrlailcn, (c) Qflimum quemque fidclljfrmnm fnla , etUm tlLniati dixil Pik.
Tot ootmoet in den gccll, tot alle goede leer, (d) Dit is aiu vm de denjdtn der uymemmler vrarjfn , ktiihrnt*
Prov. 31. Ij. i> $eiji (feyl dt lal ) haren hiryfe vttdtr , tn en»
""
En lietle nevens haer verfchijucn voor den Heer.
(ï) Prulare Ptaio dii^imijra ctnr.im iur.im-ui !e;aoi caadilsrii in ee fa Stpmtt Hiob. cip. 31. t^.ber/i hem die mtni" p'»"' k! 1'"^ '
V R O u w E.
36*
Indien RV fo
mti i" l,00,
'
C K" è^T" fpre kcn ' En, fchoon gy mcmgmacl uw belle panden mirt,
genevgt om dat te willen wreken,,
Ulnncn-cen plompe
Noch flimmcr in der haclt en op een lnfl'c waen
t'l oykt
meyt ontrent dc' fijne glafen Te loeren op dc meyt, cn in hacr kilt te gaen;
porceleyn hacr dingen qualick doet, Door wantrouw ommeficn en
Men liet dat ieder anglligh na te fporen,
een dc ftrarre lyden moet. Heeft menigh fwack gemoet fijn eerllc trou verloren:
'} ."ie uw fwackhcyt
kcnt,vcrl"eboont uw cyge fcylen, Men fiet dat menigmacl met ontrou wort gcloont
tn treekt de
finnen a f van al de blaeuwc tcylen
Die aen het dicnllbacrvolk mistrouwen heeft getoonc
Jwil dat China fait. het broofe porcelyn Hier maen' ick ydcr man en :ille klocckc vrouwen,
6BBQ geenfins nut, al is'et wonder revn. Geen luy en dertel volck m huys tc willen houwen ;
Weodc man vind eenigh foct 'vermaken
ui Siet wat het wceligh hof voor fnoodc leckers heeft,
T i
K
°
' °^rde-werck, of diergclijckc faken,
van terften af,
en wapent uw gemoet Het
En al om dat dc jeught dacr onbekommert leeft.
is dc bcltc voet, dat alle menfehen wereken,
Ucdt'' mE t gedult,
»
r' cn met een fedigh bloet. Dat lal hacr aen het lijf en in de (innen fterckeoj
ma verdragh en Ibndcr gramme vlagen
*»it u
„Wie ledigh fit en gaept, is water fonder vloet,
A
ongeluck, dan ongelijck te dragen?
De menfeh doet enkel quaet, wanneer hy nictcudoet.
ecn hjcll
ïï 'g knegt uw Binfte fchootel brecckt, Dan, lehoon gy vlytig volk in dicnll hebt aengenomen,
i
CC " plom ,
e meyt uw glafen ommc ftceckt:
Nu Ar
^eteemg ! Noch dient'et niet alleen op boden aen te komen,
B
fcint lal overhant verkerven, Men vint dat alle ding cn rau cn llordig gaet,
J en uwen vloer met koitelicke Ichcrven; Wanneer het gants bedrijf op vreemde boden
Set
'
Sfr„
ïï
rjc
Ae lchuerl ^r
tlJ
" Wni ë
UW gcmoct
fclfc
™
nu en dan koomt
11
,
uw dmgen ommc
of ander dis-genoot.
nict tc willen quellen,
ftoot,
A.ice
(e) Cribra divinari
foliniufnit
jhanm rtmanfu
Uk mug. difamf.
, ut ia
pifnsi.
, VM*Hm
adagium
Vid, htc
4. c. 2. 4. C.fiil. 4.
, Ihtmnia
abitrit
v alij
,
<juo.7
fHMrjliur,* .nud
, Lutitne
m/lum c.-
, Poliuci
Wie
Mini*. Del
llact. (e)
cr
«frnt Chii-
aliii
Sj's
^m,™ ijJ
fr*<*l°
Jeb. Lcm. Ub.
,fiv. flv , „„„j, ;„ vit „ vtt
, , M _ z rt jt H;0WH „
.
v
,
fi-Ji
, id,
"-Mijd „p ni ii ta ,l?
yt m jir i!hnt nlr jIJ0 glJi„. j. dt feript. Afr. Dilcï!. lik 4. 1. j. <ju, é.fiil. j. 4-
(e) Het CpreecWoort feyt.
Dacr hit huyi fal gun 11 rrft,
Datr tuut di mttjltr ji;n dt kiwj :
'kEn
364 V O u w
voor uw gemerek en laet te fijner ceren,
Stelt die
fcgg* niet dat dc vrou Gd met dc leden wereken,
,
'k En
Macr bet haar wackcr oog op alle dingen mereken ;
Uw finnen, uw bedrijf, uw ganlchc dienitcn keereni
Wat isvanfware lift, of harde fiaverny?
Al wat'cr omme-gact en deugt gcmecnlijck niet
„Wie Godt van herten dient die is geducrig vry. ,
Indien het huvs-wijf felfs geen dingen nae cn
liet.
Die wandelt in dc lugt, cn boven alle landen.
Het ooge van dc Struys het is van outs gelchrevcn)
(
Die klimt tot lijnen Godt , oock midden in de banden;
«venj
Dat broet alleen het cv, en doet hacr jongen
Struys Die kan in volle luft met vrye finnen gaen
Het tttfitn bom de hitgt. bet oogc van de En verder als de wint, cn hoogcr als de macn.
Is van den ouden tilt een lcfic
voor het huys.
hoort jof wie het mogtc WCfeo, Macr een die veerdig ftaet tot alle boolc treken,
Hoort mannen, vrouwen
(uilen leien, Als vlees en duyvcl balt, of als dc lullen fpreken,
Die onfen boeck miflehien hier namacls
Wanneer gy nu cn dan een vreemde wat gebiedt,
Hy ft dan wat hy mag, een Prins , o! magtig Gnef,
Houd niet voor wel gcdacn,voor gy het ecrftmaclfict
Hy is een vuyle llons, hy is een volle llact.
Wat ("onder raet gefchiedt wordt naderhant befucrt. „Wel hem, die trouwe pleegt oock in de minilc fbtt,
fchoonen mcyflen Al wat u wort belalt, gv tracht om dat tc willen;
Soeck niet tc lijn gedient TAS al te j
dc ihoode lullen cyiren Dat fal in uw gemoet veel droeve baren ftillen:
Macr denck wat mcnigmacl
Weet dat een jonge vrou geen klcyne kans cn wacgt, Ten krenkt den menfeheniet den menfeh ten dicnllte
Macr wie onwillig dient, die is'cr qualik acn. (Ihcn,
Die in haer kamer brengt een moyc kamer-macgt.
Indien u vrouw of heer nacr wacrde niet en loonen,
Gy fijt by wijlen fwack, by wijlen uyt-gevaren,
Ey wijlen tonder luit, ontrent het kindcr-baren ,
En wilt hacr evenwel geen bitter wcfen toonen
wijlen ongelbnt, by wijlen in dc kraem,
Dcnckt dat een hooger Magt, die in den hemd leeft,
By
By wijlen ongcfont, by wijlen onbequam;
Een ieder nacr den eyfeh uyt fijne volhcyt geeft.
Van krevel acugepcrit, in togten uyt-gclaten; Op hope dar het quact verholen mogtc hlijven;
Dc meyt die deekt het bed, of viert'ct met de pan
Want,fchoon gy uyt het oog van alle menfehen fijt,
O ! denck dat uyt het vyer een vlamnic riji'en kan. Godt, die u regten lal, die fiet'ct alle tijt.
Gewis een fwack gemoet , dat niet en weet tc ilrijden, Gy fulc te fijner tijt eens reden moeten geven,
Sal haeit gebogen lijn cn ligt ter aerden glijden; Soo wel als ecnig Prins , oock van uw gantfehe leven
Dc mcnfch is wonder broos , dc jeugt geweldig teer, Godt , die het al beftiert , cn fier geen menfehen aai,
Dc nacht is al tc vry, en fchoonheyt lokt tc feer. (a) Macr proeft het innig hert , cn wat'cr is gedarn,
dacr over menfehen vallen, Vriendinnc, 't is genoeg, lek fie de fonuc dalen,
Ey ! leg dc fteencn wegh, (g)
En koome, met verlof, mijn lief gcfclfchap hakOj
Ey! Huyt dc dingen uyt, daer op de finnen mallen
'Het van oucs gemcrekt , een ongeilotcn kift
is Doch, eer ick henen gac, en, voor den goeden mdit,
Maeckt dat'er icmanr geit en moyc dingen mift. Soo hoor noch een gebod, hier nul te fijn bedacht.
Door fchoonheyt, gulle jeugt, en wel- ge lege ftonden Wanneer uw weerde vrient is op het weder-komen
onimegact d "" U
%d, Jon , matr Ji fnUidt dtr
,
iclt ; •» 'J<S*«« . ' I
i» Itltinde op dt m'tnjlt dingen. Luc. 12. i°-
Vj/aii» ba hrvltA moglit, cr UM anulla,
UfiqHtfl*. & j/i bafti fkmm aarlU, (0
dlvtrfi,
Mm quidtm tqualiur At nalirA lindunl ad
m dLr b„,L,, alu i,„p t ra,..h alU *****
,
. , ,
Ja»
fum varia , cr ad rtttt tbidieulum aünm ai fartndam ,
(c) Moret CS" ftudia denïinjrum plirum^ut x *pinm. fyifltt. ad jirrim. j. tap. uit. Da tptrair. ' "^'^J!"^,,,
t imiillamrn o Mh
t\um mirilim jitiitituur tjaal'u imm qmy,s
.-
t/l , talium ennfiriio ditt-
'ZpZ'Zt\lT^idt^ F»*»*. »
ttalur.Hitronym. ad Dtmilriad. 'iï/fC 'lïmZ
El-ijl. 6i.
(d) Gy dinfikmiluta zij ttburfatm h-jyb hart , mn na hti fm Jit- »'
nmdt , alt jstclstndt di mtnfcltn u btbaitn , matr tl, dinfllmttknn Chri- ) Dt Sthrijvtr vurl hitr wtdtr.m fxhfilfi In ,
V R O w 3^
mderhant hem ware vrientfehap biedt Maeckt dat dc geeften felfs niet op cn mogen rtijVrt,
Wart fcÈöOn gy
ma" water-ver w , uw man cn acht'ct niet. Macr eer bekommert fijn om broot tc mogen kmgenj
is al
jeught van fachigcwiegdc vrouwen De bobbels houden op, oock als dc ketel liedt,
(go de teere
tegcnïtacn en tochten wederhouwen, Indien men aen dc pot geen hitte meer cn biedt.
{ «t lullen
voor al de man , wanneer hy buytcn reyit, Gaet des al niettemin en orTcrt uw gebeden,
Soo n»rt
«3, quilten in de trou, geiijck de reden cyft. Dat iïil een rcyne tucht it tlortcn in dc leden,
ifimê&Ot Krats wii op de reyfe geven, Dc krevel is van otits een llccg cn vinnig quaet,
een ander lont ai
over zee te t we ven, Dat
Urn tot niet als door gebreck cn bidden af cn lact.
baer met gewight , op datfe door de locht Maer wacht u evenwel met vroawen oyt tc mallen,
SV ftijft
jjc driften
tcgenltaen en fekcr vliegen moght, Met vrouwen immermeer in jocken uvt' te vallen
}
met Unt en Iwarc dingen, Weet dat hy tonder fchult geen vrouwe raken magh,
Sï ÜttS haren krop
rfp fe, «cn lljdc-wint haer wegh cn loiidc dringen i Die nu in langen tijt fijn vrouwe niet en fagh :
gaemv beleyt! gewis de fnege Kracn
Wt een Oock daer men vrouwen groet , vermijdt u vantckufTen,
Siet
Is weert
te fijn
bemerekt, en na tc fijn gedaen. U ant dat onttteckt uw vyer,en wie doch (alhctblutlcn?
T c k wenichtc dut
het volck , 3I eer van boys te icheyden, Spert hever alle jock, fpaert alle vreugde, fpaert,
balhit van de tucht fig
wilde voor-bercyden Tot datje wederom met uw gefdfehap paert.
Met
Om novt van buy te-luit tc worden overheen Bedingt acn uw geticht geen maegden acn tc lonckcn,
rechte irrecck te worden afgcReerr. Oock door het oogb alleen ontltckcn hcete voncken
Of viin'dï
wel, die voer geftadigh henen, }
1'lvlTcs iledc „ Het oogh , het ydel oogh , dut levt den ccritcu gronr.
Lntrock hem geenfins
acn de lootc zce-Sircncnj
„ \\ acr door tot in bet mergh dé ficle wort gewondt.
Hy klompe was fijn gatten jn het oor,
Ittckecn Weet dat het gantche rot van alle fnoode fonden
Ito, «'"'er ornmeging, geen liefde, geen gehoor. Door llrijt en tegenweer dient in te fijn gcbondeni
Al die (kh buytcns
huys en uyt Jen lande vinden, Maer dat de gulle jcught, cn hare kriele fucht
Jidiooren menigmael het oore toe tc binden, Won beter overheert door middel van dc vlucht,
{b)
Om, fchuon een gladde tong de quade luiten vlcyt, Sijn vyant acn te tien, cn met gcwclt tc tergen,
Nou van de ware deugt tc worden afgclcydt. Of in het open velt hem krijgb tc willen vergen,
Wit WB in dit geval, wat lijn'er quade llrckcn? Magh elders dieniligh fi|n, inlutl, en hcetc peft,
Wat lijn hier by het volk, wat fijn'cr al gebreken? Daer is het wijeken heyl , daer is het vluchten beft.
Hocmenigh rcyit'cr uyt, die, als hy buytengaet, Gy, blijft dan buytcn fchónts,en mijdt dc boofc ilonden,
Ln vrouw en echte trou te iamen achter lact ? En wat'er eenigfïm kan locken tot de fonden:
Wv kennen echte mans, die in het bnytc-levcn Denkt, hoe dat menig menfeh fijn eer te buyten gaet,
Hen «'eten by dejeught als vryers uyt tc geven, Om dat'er hier cn daer een korrer open itacr.
Alleen op delen gront, om niet een beter fchijn Doch, valt'et icmant fwacr foo deun tc moeten teven,
Teihringcn uyt den bant, cn geck tc mogen lijn. Die moet hem niet tc veel op lange rcyfen geven;
Dit is een rechte op tc weckenvoet om lullen Veel uyt den huystc fijn, veel uvt het vaderlant,
En moet acn tfie kant ten qitaden eyndc ttrecken Doet hinder aen de vrou cn aen den echten bant.
Wat kan een jonge maeght niet worden ingcbeelr, Die met den lijve rotft dooor alle vreemde palen
Daeriemsmt dertei is, en met de trouwe fpeelt? Leert dikmael met den geelt, ja met dclicfdcdwalcn; (c)
En wicbdcrt'et met, dat, uyt foodanigh mallen, Die veel te paerdc rijd, en veel tc fchepe vacrt,
Licht icmant lijd gevacr «ti ware luit te vallen ? Wort lichter als by plag,cn krijgt een loflcn aert:
Die kmckc-bolt, en maer de (laepaert maeckt,
fit en (^J
Dat is van outs gelooft, het trouwen is gevonden
b dickrmcl onverhoets in diepen flacp geracckt. Op dat het echte pacr, door ware fucht gebonden
Gy vadas van het huys, wilt dele rancken mijden, ,
Malkander overhant geduerigh moghtc fijn
't Is uytllagh van
dejeught die niet en is te lijden: In yoortpoet herten lult, en lteunlel in de pijn.
En voed geen malle lucht tot in den echten
bant, Hoe lichte valt de menfeh , die met onwitTe fchreden
's Is al te weerden ichat, en al te dieren pant.
Koomt fonder^mctgcicl een gladden wegh getreden?
Nwfc is'er llimmer volck dat fchicr op ieder h iven
,
Helt oyt lijn louc gangh naer cenig ongeval,
V int, iet cn weet niet wat, om brant tc mogen laven ; Wie is 't die in den noot hem weder rechten fal?
Ue mcnlehen gacn werek , als of bet echte bondt
Bleet in bacr
te Wat gaet de mcnlcben aen, die rafen om re paren,
evgen huys, cn daer vcrfcgclt (lont.
En fchicr noch in het feell haer (lellen om tc varen,
tymhetvuylbcjagh! dóet anders, ware mannen,
tnileert enguere
Of naer het koude vack daer witte beeren fijn,
dntt uytuwe leden bannen Of daer dc ftrant op ipli jt van bcete fonncfchij|^
"m
regels tegens |„n
cn .,] rc ruïmcn jeucht, Wat is'er menig lect in alle tijt gcrefen ~
hoort k«
ii
-
^
g y Ict v]ccrc |, ,„ bl a Jen hauJca m
'
Van
™
|
uyt der itadt tc gaen, en lang van huys te weten?
" »»' gthcym veel heele dampen rillen, Wat
t is'cr menigh man ten hoogllcn ongcfint,
"nlaliieven.cl tot gcencn Camphcr wijfen:
Die, out van rey ten koomt, en jonge kinders vindt?
geen mtheemlche Gom, die met een ltoudc fucht
Daer fijn uyt dit geval niet lelden goede vrouwen
™ 1 '«'recht aen dc trou, en hinder acn de vrucht, Door óvcrlpel belmer, en dat ter goeder trouwen
"gy middd focckt om brant
te mogen Helpen, lek weet dat menigh kint voor wettigh is gekent,
\
m bcnc S" (
™ BTeï!, in 't dapen uwen droom.
SaEr" °"""Sniael " K iom verdwijnen, '
, ^tad ApQfltïu! Ptiului de cuit'is
S °f J
tcenil,n >gh
' » ut J ™
Gnaecltt
? wer, de lullen naende maeckt.
C
Vermin
\y,'
1
m
c°
™, "«P .
° dt
'™ hreeckt de lange nachten
'S werk , door revne vrocg-gedachrem,
'" ,tlmi J
ledigh vinden nragh >
"o''htenovcrlaften, L-inellc^nd boih
SooZ; !
«3 7,
T"
,0C " dl,f
™ «'«>"> 'vvaften, ,V
'
P ".
Ak moer helle nacr dc Inhouw peiuallv móuve, ihat they never are ren Mlm place!"
fPF.
«. ° e ™' « fchooca vrouw.
aaer
Hoor
366 V R O U w
Voor macgt of echte vrou veel uyt'et huys te wcfen
Hoor Zeeuws, cn Hoilants volk, die uyt dc Zee geboren
En is van ouden tijt van nicmant oyt geprcfen;
Hebt akijt nieuwe luit om landen op te fporen;
bed, Sict als het wcclig fchaep gaet dolen uyt de Hal,
Of het dc lange revs, of (tacckt het echte Strax is'ct voor de wolf, of ander ongeval.
met;
Of hebie varens lult, foo neemt de vrylter (*)
Als Abrahams gcmael is buvtcns huys gevonden,
Geen vrouw cn dient alleen, fiet Eva van der Hangen
Sy llaet in grooten angll om daer te fijn gelehonden;
Met lillen omgevoert, cn in der haeil gevangen; 't Is wacr dat Godt het quaet ten bellen heeft gewent,
de pijn,
Sy ccnigh braght, eylaes! de wecrek in Maer let eens hoe het quam, hacr man was daer ontrem.
niet ecnig fijn.
Een vrouw, een jonge vrou, en mag, Als Dina ging befien de dochters van den lande,
fitten treuren,
Gy die een jonge vrou laet ccnigh
gebeuren; Siet wat ccn droef geval! haer eertje blijft te pande;
Denkt hoe de werclt gaet, en wat'er kan En,fchoon om dcfe dact een grootc moort gefchict,
Ofvalt'crongcmack, foo lijt'et met geduit;
Hacr broeders krijgen btivt ,macr ly haer maegdgm niet.
Want fy is wonder broos, cn gy met (onder fchult. Hoe gecflig, hccft'er een het vrouwe-beeh bclchrevcn,
fijn huys te doen behagen,
Macr om acn uwen man En, door een wijfe vont, gefehildert naer het leven!
Soowil ick, jonge vrou, een nieuwen raet gewagen:
Want, om haer regten aert te maccken openbaer,
Het is u wonder nut, ioo ghy met alle vlijt
Soo Helde 't klocck pinceel ccn Ichild-pad onder lucr:
Uw cygca pollen trout, cn niet uythuyfïgh fijt. Een fchild-pad, altijt-t'huys, die in hact cygen fchelpcn
Dacr is geen ruygh gewas acn uwe tecre wangen,
Sig kan vooralle quaet en tegen leet behelpen;
Dat is rot u geleyt Bcpael uw loflè gangen,
Bepael u binnens huys, bcpael u jonge vrouw,
Omdat een jonge vrou is vry van ongemack,
Indienlc maer cn blijft ontrent hacr cygen daek.
Dacr is acn uwen mont geen dcldel voor dc kouw. (b)
Een fchild-pad, traeg-gevoct ,die noyt cn komt getreden,
Hy, die den ccrilcn gront van onfc tacle ilclde,
Als met ccn (tillen gang , en met gelette fchreden;
En heeft u niet genocmt, of vrouwen van den velde,
Of vrouwen van dc llraet; Ifays-i-rou-w is uwen naem, Omdat een jonge vrou in daet en in den fchijn
Moet deftig'in gebacr, niet fchotcbollig fijn.
Een woort,ook uyt dc klank, tot uwcnpligtbequacm.
hoi gaf namen aen de dieren,
Een fchild-pad, ttilheyts-vrient, wiens tongcluofe kaken
AlsAdam in den
het woort bekennen haer manieren; (c)
Geen ttemme, geen gcracs , geen klank cn kunnen m.i-
Men kondc door
Gy denck, als u de man begroet, en hiiys-vrou biet,. Omdat ccn jonge vrou geen welen beter Haet, (ken;^)
Als datfc itille Iwijgt, of niet te veel cn praet.
I3.it u een korte les tot uw beroep gelchiedt.
Dacr moogje, fonder fehroom, met vryc gangen treden; En ander ongeval hacr eyers kan bewaren; (i)
Een die het huys bettiert moet weten wat, en hoe, Om dat ccn jonge vrou, ten goede van de vrugt,
Moet alle dingen fien, tot in den kelder toe. Moet tooncii, alfic dracgt , een regte moeder-lugt.
Men acht'et voor een fcyl het oog tc laten dwalen Een fchild-pad , (iigt-gemont , die fonder harde tanden
Door eenig vreemt bedrijf, maer in fijn eyge palen Geen menfehen hinder doet , geen dieren brengt ter lehan-
Daer is'ct prijfens wceit , indien men overflaet Om dat een jonge vrou geduerig watfc duet, (derii
,
Al wat een ieder doet, en wat'er omme-gact. (e) Noch vinnig in den mont, noch bitlig wcfen moei.
Niet dat ick ceniglins, door al te ilrcnge boccken, Een fchild-pad , huys-vr
iendin , die noyt en komt getreden,
Een vrient beletten wil een vrieut tc gaen bclbccken; Of driegt tot aller ttont haer wooning op dc leaenj
Neen dat is niet gemeen t ; de vrientfehap is tc 1'oet, Om dat een jonge vrou, oock alfic buyten reylt,
In weelde, grootcrlull; en troolt in tegenfpoct. Moet denckèn wat het huys van hare pligten eyft.
Kielt vry naer uwen aert, kielt lieve noot- vriendinnen, Hoe teer is vrouwe lof! alleen met uyt tc dwalen
Macr ledig, heus, belet, en van beproefde finnen; Soo kanfc boos gcrugi hacr op dc leden halen;
De mcnlch wort eer of finact by menfenen aengcdacn, Want krijgtic macr een rcys den nacm van Seldent'huvs
Na dat de menfehen fijn die met hem ommc-gaen. Het regt'is tegen hacr, men achtfc niet tc pluys. («)
Gaet dele naer den eyfch by wijlen eens begroeten, Soo dient dan hier bcforgt voor alle jonge vrouwen,
Maer overloopt fc niet met al te lolTe voeten : Het ooge van het volck en alle nijt te fchouwen;
Te grootc vryheyt walgt, befoeck is wonder goet Al wat opfigtig is, en wat het ooge ttcckt,
V oq^lie het met befcheyt en niet te veel en doet. Is om tc fijn begeert, of om te fijn begeckt.
(ƒ)
Men fegge wat men wil, een vrouwe wort geprefen,
fundi hiit uil ditna natrdtr virkUtn te fijn, dm mrmidi Niet om hacr grootc nacm, macr om haer ledig weien:
/ülill bijl desr txtmpelm Iran wordni atngivcfen , in dat u"y dus aingatnlt „Tc leven fonder roem en in het duyller lijn, ,
«nijt [oniicrUngi grjekiedtaijfin inl dc i'Amfun der Rcthagiltcrdcli hiblin
«itjimirifcf , dii in anitre bottin nm gevondm wtrdtn, in tuinu.il vtil
„Is voor een ccrlick wijf een helle ionncfehijn.
gndr bidttukimp* in hatr htbbtn ,
fio fijn u*j -van nujainjc 'in hit rymle Wel tracht dan, lieve tracht u niet alleen tc mijden,
difti Ttircki tinigt dir ftlvtr , til andiriichiingi cn vtriiutdilijckhtyt du Lt. Van Ichade by het volck in uwen nacm tc lijden,
Uwdcught dient even felfs niet al tc leer bekent,
gelchent
Want, door tc grooten eer is menigh wijf
tl) An aulim, C qmndi uttr marium vagdbundum , V ptrpauo fit.
I.aet Ridders, heerlijk volk, laet Printen, V'orftaJjeM*
Jiiifti vtlmmn , fiaui m**m , vitte apud P. Htygium pan, i. qutfl.
Doen klincken haren lof, en door de weercit melden;
Gy, fchuylinttw bevang, daer is uw valle fchitnsi
(b) GaliBHi lib lt. dl ufu pallium, ftriblt fxminium
* pileiimfiuu, fik tinttlm Jrigtra MxiUatHm, qutd fub
gir.ul n,
Gy, blijft aen uwen hcert , daer is uw belle gltt*
ttile rn
Mi faitim txigtn dl tut.
(e) Et lingili , &
dtntihul Hfnltirnrrj mgm G'f""»"7 ' 1'
{dl Luf.l
muUi'ii »llc]uiw.
M i» hot {nxmtiim X.dmmx-
Domus libi urbi ril 6c ncmora Stc.
in t
(ll)
rwandam
,
ij.
'«f'-™' ( '
Chryjtfii
mHliirurn rffi paui dsmï pbihfiplijri in fo in Jih*n. Hemil.
at tijludinii. apui Piin. er tliti.
0-
— ; !,
,, , ,, ,,: ;, , ; ,
, , ,
V O u w 3«7
noch evenwel in gcenen dcc! gefchrc Juftina fedig dier, noyt van de quade tongen,
Y)lt ff ort
-
En houd den
regel niet van onfen vryen aert. Om dat haer wackcr oog hem wat tc gcetlig dagt.(c)
(Godtïy gelooft,) Nederlanden in onfe Siet Corys, ingclcyt van dcfe
Men hoeft felle vlagen,
voor de vrou, geen flaevclicke banden, Js om ccn vyfevaes in raferny gcïïagen;
rccn bocyen
acn her been , geen ander onbefcheyt, En, na fijn droef gemoet bad lange tijt getrcurt,
Geen kluyilcrs
Dar elders
wort gcplcegt, en niet en dient gefcyt. Soo heeft hy fijn gcmael de leden af-gcfchctirt. (d)
Zeculêhe jcugt en alle ware mannen Maer eer lid ons de nacht met hare fwartc vlercken
]ck bid de
door bedwang in huys tc willen bannen Bedcckcn al de lucht, en onfe kim bewcreken,
Novt vrouwe
niet, alscenbocr, gefloten in den iïockj A Is mi jn vermoeyde pen f il brengen aen den dagh
Sy dient
dient niet als
een aep gehouden aen den block. Wat
Sy menig menfeh
droef heyt uyt dcfe pla^e fagh.
wij) uyt den baat gef prangen Geen
Dendtvry datrucriigh
is
fucht, geen harde drift van alle felle tochten
Dm ditfe
"
^ tc t ecr W:1S in ^ cn
dwang ; de Zeeuw is al te viy,
hant gedwongen ; En bacrt in onfen geeft foo vreemde waen -gedrochten
Van hier dan alle Soo dullen onverfhint, als dele fpokcry,
Geen deugt en wort
gclcert door harde flavemy. Omannen houd dc borll van hare ftuypen vryj
D^rwoontccnlcelikipook in 'tvoor-hof van der" hellen, Ontlall uw deufigh hooft van alle vyic Jroomcn,
tot in dc fid te qucllen En
Geboren om het volck
-
t doet in dit geval gelijck het oude Romen,
Mennoemt'et Y ver-lucht, een dochter van de Nacht, Daer noyt ccn ccrüjck man hem in fijn huys begaf»
Datiy, uyt
Waenbcgort,ter weerclt heeft gebraght. Of fimtaen fijn gcmael een boó te voren ah (e)
Geruchten ionder gront, geduerig Quaet- vermoeden, Dat was genoeg gelcyt; 'ken heb geen achtcrdcncken,
Kn Achter-klap, gewoon de Leugen aen tc voeden, Dat oyt mijn echte deel haer eere mnghte krenckenj
Enaltijt veri'chc en Itage Dwccpery,
Schrick , Wantof ick buyten gae, of dat ick weder koom,
En Dorfl tot heetc wracck fijn hacr geduerig by. Sy is oock fondcr wacht ) fy is geducrigh vroom.
(
Haer oogen fijn gemacckt om ieder na tc loeren , Dit is van ouden tijt} en heden oock gepreien,
Hacr leden afgericht om huyfcn om te roeren Want die men veel betrout, en wil nier ontrou wcfen"
Haer kop geweldig los, en fwack gelijck een riet, Maer die met Urm geloer op fïjn gefelfclian w:irhr.
Omdatlc t'allcr tijt nacr icmant ommc fict. Die leert hacr lomtijts doen dat noyt en
De vriendlchap haer gedacn oock by de belle luyden Maer wilje ganfeh het quaet uyt uw'gefel :rpen,
Die kan haer grillig hert tot ilimmc lagen duyde'n; Soo poogt dés Hccrcn vrees in uw gemat 'rpen j
Sy fchrikt voor alle man , ly vreeft haer cygen bloct, Want lboje dat verwerft, daer is geen
En die hacr liefde draegt, en die haer gimite doet. Van hacr fal quade luft , van u dc vrcefe gacn.
Noyt toontfe blijden fchijn, dan als hacr Ilimmc gangen Gymede, jonge vrou, pijnt u tc wederhouwen
Sijn uyt op haer bcdrogh , en loeren om te vangen Van dcfe dwccpery, en alle mis-vertrouwcn
;
;
Haérgunit is enckel lilt, van buyten fcltoon gclaet, „Niet dat loo vinnig bijt, cn foo de jcughr verflindt,
Vin huwen enckel moort, en niet als wrecden hact. „Als drocthcyt in den geelt tot yvcr-lucht gcfïnt.
Bclccitheyt, Ichoonc verw, gcfonthcyt in de leden, En broet geen innig leet, geen hooft vol miiyfc-neftcn
Wd-fpreien, kloek beleyt, bequaemheyt in dc leden, En laet in uw gemoet geen quade tongc vellen;
En wat'er anderfins ons wel tc lïnne ilaet, Geloof geen achterklap, cn lboje rullen wilt,
h hier maer enckel gal, en voetfê.1 van het quaet: Siet datjedwafc forgh door reyne liefde (tilt.
Koomt maer een kleyne wint haer in het onre blaien Maer pi jnt u boven al geen reden oyt te geven
Sy llevgcrt inde lucht, en fchijnt'cr
af tc rafen; Tot dit verdrietig leet cn ongeruftig leven;
hoon dat nieraant fprecckt , dat niemant is bekent
„ Weet dat een eerbacr wijf" moet afgcfondert fïjn
NochblijlVcracn het ipoock ten dicplten ingeprent:
„ Niet van het quaet alleen , maer even van den fchijn.
Hoer (Wp Blonder ruft, want in dc ftille nachten Indien gy fijt bedugt van op dc klap tc raecken,
Soo bobbelt haer dc kop van
diepe na-gedachten Soo treckt de finnen af van tienderhande faecken
Hacrganlchc bloct verfchict op 't drillen van
een blad, Van al te loflcn pract, van dertcl hant-gcfpcl,
tn vliegt door al het huys om ick en weet niet wat Van hier en daer te gacn met ccnig jonck-gcfel,
=v luypi aen allen
kant, om ieder na te fporen
tJi toctttgeduerigh iet, dat niet
'
verloren en is I ilcganlii
t umk r°cckt fermt \angt [xpttin <um mvmi cnUam nupmi a l'artuiibm
S ten lellen ondervint,
' ,
n uTc
Dan -i l
boven al gcwcldigh ongcfint. lm, ui {„Um ,ptm, ^Lh r i: : ,.1m,„, ,k Lpsrc» In fuihkw, rwuo
u wat een ongemaek fal
Ais man ot
echte lieden qucllen,
fwacke vrou nacr dcfe lluypen hellen
r««ï, favrtix ubiypia outnfHs ,
jMguUvit.
tntram jmttUm
Cujus ukm nuac txjtal hot Epimphium -.
w a m<pt anmpm
W at kef t'er tneoigh held buyten alle ichult , oock
»i|n Immiti? ferro fecnit mea colli miritus;
« ra-de hef gedw , alleen uyt dngcdult. Dum propeto nivei folvere vinda ptrdïs,
^^rocris in den geeft door Yver-ïucht gedreven, Durus, öt anic thorum, qao nuper nupta coivi,
piet een eerlik man, en
lact haer jeucdieh leven: Quo cecidit noilra; virginilatis hemos;
Hyfch.ct een foelie Ncc culps metuilTc necem , boni numina teltor,
daer de ruygte drilt,
pijl ]U yft ;
hert , en valt haer in den fchoot. {!>) dtfjiiHit ui ,x Ttüfmp motf» Jtbmtm lit. i».
,
f„m
l .6. <*m*.
Jthanna Arjgnma
Muru
(
hu, ,U„,i /,;„„ j„ Hr Jlu
m.jujf timanui lib. ;6.
,
L-t/itr.
m ,i
Carot, ar FerJint-M
exinnZ.
w «4 Ovid.
Mummh. IA. -,. w j. Art. j;i ,
nutir ,
ix tAtyfU cUm MwraA
ytmam
«M
Ö*
mmh ,
)
qmi put PkUi :i mHti
wvtfr «i N timport tmti 'mdujt , cnm
/'M..\ m,
fehbui CtlhètBi, MWH ,
pervmir fmtelam.
een vreemde tent, lek meyne dat de vrou ons meer behoort tc wegen,
Van alderlcv gefchenek, dat u
aen te wincken, lek meyne dat de vrou ten dienfte van den man,
Van met een dertcl oog de lieden
Oock groote dingen l'elfs ten goede lcydcn kan. (*)
Van, daer gy fijt genoot, de glafen uyt te drinckcn,
Van Tonder uwen man veel overal tc gacn,
Men vint m menigh boek , dat eertijts van de vrouwen,
Voor al by wackcr volek, niet wcynigh is gehouwen,
Veel in de vcnlter fijn , of in de deur tc itacn.
ding voor alle jonge vrouwen, En dat niet fonder vrucht j men vint dat vrouwen raci
Daer is geen nutter
WCdcrhoUWCOl Heeft, ick en weet niet wat, dat ons te boven gaet.
Als, door een Ibcg bedrijf, de jcugt te
Sy vinden menigmacl geweldigh kloeckc ftreken,
En in het tegendeel , het llimllc dat men vint
niets en onderwint. Die met een (helle drirt haer uvt den monde brekenj
Is, dat een rappe fiel haer
Sy vinden inder liaeft een onverwachte flagh,
Die ledig fit en kijekt, fct al de finnen open
Die novt vernuftig hooft in wijle boecken lagh. (ƒ)
Tot ick en weet niet watt des koonu'er ingeflopen
Siet my dcGriecken aen , fiet Duytfen en fiet FrarilTen,
Al wat een fwacken geeit en goede feden krenckt,
menig dcnckt'cr quact,om dat hy niet endtnekt.' Die hebben altcmael, oock midden in de lanflen,
Hoe
wort te ligt bewogen Oock in het knjgs-beleyt de vrouwen ract gevraegt,
Gewis de brool'e jeugt al
EnophatrgceiHgbreynccniloiitcuHag gewacgt.
En door een vdel hert uyt haren flant getogen: [ij
De boden van het buys) fiet daer uw borgcry. 'tls om met volle nugt in all's re mogen treden
Hocmoogjc, jonge vrou, uw finnen laten 1 wieren? 't Is om in alle ding gclfaeg en al den d:
"
drijven fijnen wil, teïti' ven gclaj
Hoe konfe ledig fijn? gy moet een Rijck bellieren, "e fijn
Gyn Vorilcn'dom,een lant,ecnganfchcnStacc Macr vriendeni met vcrlofj dit lijn bckacyde Hagen
Behoeden van gevaer , en dat met eygen Hoe! kan uw tanger oor geen tegen (preken dragen
Gy moet u menigmacl als ware regters toonen, Hoe! lijd uw grillig hooft , uyt pragt en o vermoet,
Nu ftraffen naer den cyfch , dan goede dienften looncnj In vrcugt geen mede-mact, geen troolt in tegeiilpoei?
Hier naer den regel gacn, daer uyt een volle maght
Iet rechten dat'er Schort, al nacje dicnitigh acht.
(t'j SjiJai muUtr
: dt judic. Alulu cr x famwi, Jut* jam {tffw-
Hier moetje Uil gemor en mitytcry beletten, ThrjiH! apud F.unp.
Daer iemant met'cr dact uyt alle Staten feiten
In 't korte groot bcllagh, oock in het kleync wijk, (!) De Italiienfdie Pocet Ando heeft onder anderen de urowm
dcfen lof, niet dele fync aeidige rijmen, loc-gefchreïen
Soo g^l men leggen mag Een huys een koninkrijk, id) ;
Hier HTnUj lnclle pen , hier dient een buy tc- reden j Utlii tmfifli dellt ibiuu fmt
Hier dient dc man vermaent, aleer wy vorder treden, Mittii impnvif» th-tfinfvviufciti,
Te nemen tot behulp fijn wijf en haer beleyt, Cbt qtitjle I fpldati W prspiit ima
Fra mali tf tanti Ur dtl int Urfitii
Gehielde tot behulp van Adam was bereydt.
Ma fits nut dt htiimm biBB
Daer fijn vcrwaende mans, die alle vrouwen laken,
En lluytcn haer dc deur, oock in geringe faecken,
Cl» ma,»r*
Dw
AW^W,
<i:lll [//
Ja houden voor gcral en enckel kindcr-praet Sptfe atwn mtys , ft P*l* S1"^' & °Pr '-
tmfe'ii- imtrttSt c^Jiuur , turn nuiiihuüi ju pabliu ptrp cr fiatjBi amaril ffcriM
Patnpija Pletia incrtdibiti 6B» fÉMpü
fmm itUm
(i)
[m epUm .
iaqasl Aurtl. Vïfttr.
(C) htil'MK /ivi ptlirfamitins ia f,[i R,si, babtl iWj Kttktr- Ik) Fran^ois Dae di Uretignf .fils de Jein 5. aimoit plumftunefera
p f i- Jïffl. f'Cl. ii. Prei,. K. É| uxmts Dtmint Jcmas w i 3*- mcfimplette, que ftgL- S; bfen avifée. Carlon^mnd onJu^P'^
Bar,, in Tuia ixm ttflammu. manage »t« d'hfcode, ^61»
IMWljWrii l.
4. uil. id. i fon ïrabeau, fille 8c
^'ffj^fi
WE
rf.
R U w 369
Gy, leer een echte wijf op alle dingen letten,
al s het dient, vermanen? Dat fal 11 dienftig fijn, en hare finnen wetten:
Kittel nacr den eyfch.,cn
Hoe' een flegte duyf, dat geen onwijfc kan, Ley, oeffen, onderwijs, en llijf haer fwackejeugt,
(bet gefprcek
vermacken haren man? Op dat je naderhant de vmgtcn 'trecken mcugt.
Met'ecnig
een gecilig
uw rekenWken houwen,
quant Dacr kan een fnclle doot met onverwagte dralen
Gv l«t
rullig knegt uw U ïTickcn uyt der tijt,
koren-landen bouwen en van dc wccrelt halen,
doet een
beft u vooreen
min de gaerilc die men vint, En fiet dacr is dc gecil dan byflcr ongerull,
Gv !
grootcn crnil een mcefter voor uw kint Indien uw bed-genoot is ilegt cn onbewufl.
Gy Toeckt in
fnege mcyt om op de koft tc paffen Wie fal hier uw bedrijf, wie nuys en hof bellieren ?
Gv huert een
Mhatiiiüem volck tot febucren en tot wallen,
,.,,.„[ Wat order fil'er fijn ontrent uw jonge dieren?
«« door uw ganfeh bedrijf, Wat troolt: in dcfen noot? wat raet in dit gewoel?
Gr 115 Set in tik',
vnent, ccnjole vooreen wijt? Wie fal uw face ken doen? wie redden uwen boel?
Efitroujc lieve
krijg, een oile wcettc ploegen,
Een part 'dient tot den EyJaes! dc fwacke vrou lal vreemden moeten ftrcelen,
|.,n cfcl fan li ftot fw
i
fm lllckcnvoeg cn > Om gunft cn onderftant haer mee te willen dcclcn,
kat doet huren dicnfl 't vangen van de muys, Docblchoon ly krijgtbehulp ook van haer eygen bloet,
Een
opliet hof,ccn hont ontrent hethuys, 't Is al macr water-vcrw wat hier een ander doet,
Een BUB waekt
volck met koflelicke vellen Denckt hoe de wccrelt gaet , fic al de loolê grepen
Een libel kleet het
Een leeuw, het
moedig dier, kan dg te weerc ftcUen ; Let hoe dat yder woelt om in tc mogen liepen j
Mier door een vyfen acp wort met te weeg gebragt, Wie denckt'cr niet om winfl , en om fijn eygen baet,
Als dat een
ydel hooft om fijne grillen lacht. Wanneer by tot behulp van iemant veerdig llact?
Hoe ! dient bet wijf alleen om by den man tc flapen ? Hoe dikmacl wort een vrind door vrinden onderkropen?
v'rcught uyt hacr te mogen rapen ? Hoe dikmaal wort een Wees van voogden uyt-gefopen?
Of om een dwafc
Voor my, ick i'egge neen.
het is een flim gebreck Wat is'er menig vract, die lant cn huyfcn eet?
De vrouwe vm het htm tc houden voor de geck. En al om vrouw haer gronden niet en weet.
dat de
Win is'ci niet bekent , dat ja bcfettc vrouwen Wat my dan hier belangt, ick loudc beter vinden
Het imys van baren man en alle vrienden bouwen ; Dc vrouwen nimmermeer het oogc toe tc binden :
En dat aen d'andcr fy een wiH van dwafe aert Doch eerjc noch het hert in haren bocfem (lort,
Niet als verdrietigh leet en alle 1'chandc baert? Soo let of haer tc mets geen loffc tong en fchort.
Wat krijgt'cr menig man een paer befchaemde wangen Daer fijn wel thege wijfs, en vol bcquamc grepen,
En lijdt in fijn gemoet veel duylent herte- prangen, Eu gccltig uyt der aert, cn fijn genoeg gcflepenj
Om dat hy Tonder gront in naeften heeft getrout Dacr fijn'er wonder klocck, ia loos gelijck een vosj
Een rompe Tonder keelt , een klompe fonder fout ÏVlaer, wat dc tongc raeckt, by wijlen al tc los. (&)
Wien is'et niet bekent, dat in het kindcr-tclen Veel is'er wel geneygt het gladde lid te fnocren,
De vrouwen gemeen de meefte rolle fpelen ?
in 't En, door een ltil beleyt haer faccken uyt tc voeren;
En dacr iemant faet verweckt,
dat fchicr alle tijt Macr als het mont-ravcel is ccnmael op dc vaert,
Dc vrucht van fijne moeder treckt?
het meefte-deel Strax wijkt dc goede wil voor haren Iwacken aert.
Eylict! dewijlte Grieck heeft kmders fonder namen, Hier door is menigh man in groot verdriet gekomen,
En duylent fijns daer over fchamen,
gelijck die iïch Sijngoet, lijn leven lelfs, fijn cere wegh-genomen,
VVatrcden dient'er toe?de moeder was een vrou Hier door is menigh huys gedreven in den gront:
Of van een feldlaem hayr, of niet gelijckfe fou. „Wat komt'cr menig quact uyt eeuen lolfen montJ(f)
H' ui llillcmijn vernuft, de tijt lal u ontbreken, Gy, leer dan uw gemael , cn haer gewoonte kennen,
Indien fijt geneygt hier broeder af te fpreken ; Let ofte wil en kan tot fwijgen haer gewennen;
gy
Micck liever hier het Hot, cn fcg, een llnppe gans En om hier vaft tc gaen, lbo leer een goeden vont,
Efti ongrmack in hnys, een plage voor dc mans. Waer door gy aen de vrou moogt pcylen haren gront.
Gy, die Godt heeft gegunt een van de kloeke wijven, Wanneer men tonnen proeft , of door dc loffe duvgen
Wiens ract en gceflig brcyn u machtig is tc itijven, Geen edel vogt en fijpt, geen fijne dampen fuygen,
Geef dunk voor dat behulp, cn neem tot uwerbaet, Men Itort geen cdlc-wijn, geen olv in het vat,
U:it uyt fijn eygen aert
tot uwen diende ftaet; Macr water uyt dc put, of cenig llegtcr nat.
iet m het huvs alleen (gelijck wv voren Ipracckcn) Gy, die genegen fijt met reden uyt te vinden
Of ui het licht bcllagh van kicync keuckcn-faccken, Hoe vaft uw bcd-genoot hacr tongc weet te binden,
Macr oock in ander werk , 'dat vry wat hoogcr gaet, En of haer menigmacl niet uyt den mom cn lecckt,
Al rackt het
menigmacl den gront van uwen llact. (a) Wanneerfc , daer het valt, met vreemde liedgufprcekts
» at is'cr menigh man met tranen overgoten Wil hacr van eerrten af geen groote dingen fcggén,
urn dat hy voor de
vrou fijn dingen bad gefloten ? Geen faccken van gevolg in haren bocfem leggen
JJni dat hy fijn gemael het wit van fijn beleyt Maer liever dit en gint, dat nicmant fchaden mag,
wtmaen hadgetoont, of niet en bad gefeyt? Al wort'et openbaer oock van den eerften dag.
""<'. woont hier niet een man , die qualick is gevaren Soo dan het dertigh wijf haer Öuyt op uw bevelen,
an met aen fijn gemael tc willen openbaren ? En kan het klcyn bellagh met flillc lippen helen,
Hv kreeg verlies ter zee, hy fweeg het bitter leet, Soo moogje met der tijt een wcynig verder gaen,
« gmgh Sin jonge vrou gednerisb even brect Tot datfc volle proef van fwijgen heeft gedaen.
^«g crluftigln, en al tot nieuwe laften, Doch hier moet by den man in groot bedenken komen,
^maecktc wonder veel,
Hoe verre vrouwen raet is dienfligh aengenomen,
u
r
Ilte
™
cri g'ngcn
fybrack, fy noodde gaften,
moy, haer kamers waren net
byfter vol, haer kcucken al te vet
En of haer veerdig breyn op valle gronden ilaet,
En of hacr raffc vont fal paffen op dc dact.
,„7
Korte,
t
'
ganfch het lant dat wilVer af tc fpreken, De ganfche wcrclt klacgt, al is'ct langh geleden,
mdde pracht foo koomt dc man tc brekenj De ganfche werelt fucht, tot aen den dag van heden,
wer iehreeuwde toen het wijf, Ik hebbcdus gequift, Dat Adam met'cr bacfl fich over-reden liet,
* ,ck noyt den
gront van onfe ficcken walt. Als Eva fonder gront hem tot den appel riet
f
T'"^.L «Z?
Ja '
" rmMb,,. v Mmunhu *djlr*« (b) Sjjiidam fimint (ui Ataifh. apa.i Sttltum ftrm. 71.) mfiiknl
ficriiM r,m,u , iS H Mith di^id
frtumk di hubimxI
tommiliil ,
i<L*.fadt, ai Ji in fom t ™
10 craoiixj. flura in iam rttn vide efud Garf, 1. isf.
'
trniimi UpU cenfdio u[m ijl , idani anti
4- nam. ij, erfiq.
l.
Indien men lijn bedrijf wil houden in den toom. Leer docck in regte macr cn nacr de kunlte breken,
Wat klargt'cr cenig menfeh van al tc tuyme dagen, Leer fchreren op het racm , cn maecken nvt der hint
tragt het gantlche jacr met manden uyt te dragen
Al wat ons heden fent het gceilig Britten-lint;
En
Wat klaegt'er cenig langen rijt,
menfeh van al te ,
Leer met dc fijne kool of met dc penne trecken,
Die Itacg dog henen loopt, cn als te pnlfe rijdt? Leer wat getcyekent is met gimp cn fijdc decken;
Ickbiddc, tccrcblom, cn wilt uw vlugtig leven Wat dient'cr noch gefeyt? leer, (boje teeren kont,
Niet door een ydel hert tot dwacshcyt overgeven; Wat Anna Roemers wect, of eerftmael ondervont,
Telt liever uwen tijt ; en denckt hoe menig man Dacr is'ct al geicyt. De Kcyfcr was tc prijfen,
Om^iljns vaders erf geen ure koopen kan. Die liet in grooten cinlt fijn dochten onderwijlen
In nacld en fpclle-wcrck, in aldcrlcy bcllag,
Al wat men na verlies niet weder kan bekomen,
Dient naute fijn gefpaert, cn neerltig waer genomen, Waer door een jonge vrou haer bcfig houden mag;
al wat' eeuwig duert wort in den tijt
gclogt, Al wat die frifi'chc' jcugt, van boven tot beneden,
Siet !
'k En mag geen echte wijf, geen ware maget velen Geiteken of genaeyt, geweven, ot gebrcydt,
Ontrent het flim bedrog van gcyle kamer-lpclen, Het was dacr ahemacl met cygen hant bereydt.
< wilt'èr
mcnighmael een naccktcn mede decken.; En weder wanneer
overhant, het is gcfwollen,
gefin foo groten nut bcjaeght,
Niet dat voor uw Te ruymcn eenigh deel ; indien men niet cn doet
dat een fehamel
menfeh door uwe gunftc dracght Dat ons de ficlc wijft tot eenigh beter goct?
Als
fal hcyl en Tegen Tprcken,
aldus venvermt Wanneer de groote Godt aen Adam wilde geven
HeI li.t
gebed tot in den hemd breken Al wat'er dienen mogbt om wel te mogen leven,
En m"t een rcyn
den menfeh , die met bewegen geeft
Ten cocie van Al wat'er noodigh was, om met een (bete vreugt
alleen hier op der aerden leeft.
En met voor hem Te leydcn tot gebmyck de krachten van de jeugt,
|)och als na img
c uw g 3rC11 is gefponnen,
en op het velt gewonnen,
W Hy gaf hem tot vermacck een hof vol (choonc boomen.
Geweven, uytgcleyt, Doch niet om luy te fijn, en daer te fitten droomen,
een men voor ydcr vlyug wijf Niet om alleen te fien het edel boom-gewas,
Soo riift'cr op
En (lof van meerder eer, en foeter tijt-vcrdnjf Nictom, gelijck een block, te liggen in het gras;
Want boven uwen naet, en diergebjeke faccken, Maer om het fchoon prieel met eygen hant tc bouwen,
dienje net te fijn
ontrent het linne-lakcn En daer in alle dingh den Schepper aen te fchouwcnj
Soo
Niet van het
vrouwen-kraem en ftact ons beter aen,
„ 't Is fcker, ledigh fijn en is geen ware ruft ,
j\]s Ivwaet
wit gebleyckt, en geellig opgedaen. „Een menfeh die niet cn doet, is fonder herte-luft.
'kEnweetinonsgcweft, en min in vreemde landen, Wel leer dan, jonge vrou, u tot den hof gewennen,
Ontrolt dit actdig tuyg
voor al geen netter handen, Leer allerhande loof, leer alle vruchten kennen,
Ak mijn gewenfte Deel hier in betoonen kan Win nut en beylfaem kruyt, win alle feldfaem groen,
Ten liiftc van het oog, ten goede van den man : En geef uw kloeckc jeught geducrig iet te doen.
Want als het forntijrs valt, uyt fonderlingc reden Saey oock met eygen bant , en leer de fchoone bloemen
Dat in dit (innig werek een ander is getreden Verdeden op de maet, en naer dc konfte noemen j
En dat'er maer een dwael op tafel is geley t Het dringt tot in dc fiel, wanneer men recht bemerkt
lek vindt; met'cr daet een fcker onderfcheyt. Hoe konftigh overal de groote Schilder werekt. (V)
Noch foud'et menigmacl een (Varen geeft verbchten Doch boven alle dingh behoort de man te letten
Indien ghy middel wiit een veers te konnen dichten, Door eenigh ftaêgh bedrijf de finnen op te wetten;
_ Een veérs tot nutte vreugt, of tot gemeene leer, Geen fugt tot luyen aert, maer ftrenge bcfighcyt
Oi'om met voor den Heer.uw gefm te fingen van den ecrlten af de mannen opgeleyt.
Is
JcfleJcïKWWen, fooje kloeckc finnen kont, laet uwe Dc groote Schepper werekt , cn dat van aller eeuwen
Moeken, als tiet paft, de negen Sang-god innen Hoe kan des Heeren beelt dan ledig fitten.gecuwen?
!
Riim op den Maegden-berg , oock met een echten voet, Ick biddc, deftig man, fijt kloeck in uw bedrijf;
Gelijck tot haren lof de Zeeufche Peerel doet; (a)
„ Een man , die niet en doet , een plage voor het wijf.
Al heelt de rcync trou haer finnen ingenomen Wanneer het iomtijts valt, dat u geen fware dingen
Noch lietfe niettemin , noch laetfe niet te komen En perlfcn aen dc borft, of aen den boefem dringen,
DacrClio en quceltj en toont u met der daec
fit
Soo tree dan in den hof, en oefen uwen geeft,
Dat even Pindtis iclfs aen vrouwen open rtaet.
Jaeg luyheyt uyt de fiel, maer uwe togten meeft.
Doch fooje niet en hebt het edel nat gedroncken
Men vint in ouden tijt, en op den dag van huyden j
Dat van den hemel (elfde ficle wort gefchoncken,
Oock Prinflen van het lant genegen tot de kruyden',
Sno het het rymen daer, en leeft een foct gedicht,
Genegen in den hof te winnen foet gewas,
pat nutte dingen leert cn uwe feden fticht Daer eertijrs al het volck maer harde fniyten las. (d)
Ot uucck een heyligh lied ; maer boven dingen
alle Leert mannen, by gevolg, lceit alle vruchten enten,
Soo leert van Davids harp den groot cn Herder fingen, Leert op een wilden boom een beter appel prenten;
Den herder van het vee, en niet te min het Lam, Gaet wint de roode pers, de pruym gelijck een ey,
Dit ons tot eeuwig heyl hier in de werelt quam. Den vroegen abrikoos, dc kriecken in de Mcy:
Doch wagt tot aller tijt
de fchriften aen te raeckeo Verbetert alle fruyt, leert harde dooren-hagen
Die mei een dencljock de lullen gaende maecken;
Or
Of dun-gcvvolde queen, of groote mifpels dragen;
gy vuyl bejag
als
verneemt in cenig boeck, Heeft iemant in het lant een vrucht van beter aert,
Mo laet het lefen ftacn,
cn keert tot uwen doeck. Maeckt datje fijn gewas met uwe boomen paert. (e)
is er meerder hulp om luyc lucht tc fchouwen, 't Is fcker, fooje wilt op uwe faecken letten,
u.it is, tai kleynen
hof ontrent het huys te bouwen Gy kont op cenen boom verfchcyde boomen fetten,
Jul * tot
°!ocm-gewas, tot moes en ander kruyt Hier appels vinnig- groen gelijck liet weeüg gras,
I
J«gt alle vuyl bc )ag h
van quade kitten uyt.
'
|; '••« '«
Daer weder fachter aert , gelijck het geele was
den tuyn,
wat is'cr al tc lecren, Hier fruyten, juyft geftelt, gelijck de bolle wangen,
rcyne
kan haren Schepper ceren?
at waft'er
fiel
Die midden in de vorrt met koude fijn bevangen,
over al , wat groeyt'er menig kruyt
w acr door een nutte Daer vrugtcn fchoon geblooft, gelijck een teeremaegt,
vrugt in onfcn boefcm 1'pruy t ? f» Die van een geellig quant ter eeren wort gevraegt
Cr emanc
pi ,
' meynt dat eten , drincken. flapcn, En elders wederom, al na je moogt begeeren,
i
n eC CEdoen
H?r\
II rechte leven '
alsledigh fitten gapen,
'
,
Of wrang en hard gewas van wrecde winter-peeren,
is, dat tot vernoegen lcyt;
ROft met recht
Of aerdig lbmev-truyt vol geur en (beten wijn,
geleert , wat leven is gefcyt. Soo dat een boom alleen tl kan een boomgaert fijn. (f)
*i ^tH*?
m .Minna Coomans , gnvinflt l w/iwwi vm
,e "
SQlra ? ,
Me «frheil , Rt»,mt,tl,r van d, Ed: M. . Hee- Prdftniim rifaai qutlilet hitha Diêm.
'
:i
' *
""' dc Zeeufche
Ttim '' /-eeulche feetel
Peerel ncirr,
;
S in i
.
IftÜmlT "'E*rr'
''-"MS
•
•
*>'"""". Uwi
,
Hm »,
1 ' "VfiUfirtw- Dtiemmc^ra Mn/4, tam fliffimi ruinatmx Jjcsbi CM fiji l tl^tmj&m.flï In/fat i" nvdiu mtr-
"""""pUni'i c utdii imutmu ad jummu Dei
tatur* sUKfatiinibus. AlHpi Sim , £3" ad cxUfii* MftM» ingtrt ma
'nasnd
«,»,
" ü . «(» V imwu rafimur : hl and
dtjit.
<V C^kW M«» fUlcfiph, , ,«id>, , und, PbjPcmTlK- (e) Hinc infiiivnu ab cltiamisrib»! artumm adiiliina irtïKafata vidt-
(f) Pliniw alibi mtmoxat lam varii, dhvjifa, froflibn mnjlam nU&
In-
u
Soo lang de foetc vreugt fal vloeycn uyt den wijn,
Indicnjc dcfc kun ft WÜt necrftig onderhouwen,
Soo lange fal'er Hof tot Godes cere fijn;
Gy filtt oock met vermack verkeerde togten Ichouwcn Soo lange Blijer gront voor alle menlchcn wefen,
Gy liih ontugtigfpcl cnallc vuyleluft Om fondcr cenig boeck van Godt te mogen lefenj
Of drijven uyt den geeft, of vinden uyt gebluft Schoon iemant ledig lit, of wandelt in het groen,
Het enten is van outs de menfehen ;\cngcprclcnj Noch kan hy bcfigh lijn, en groote faken doen.
Om van het liefde-nul bevrijdt te mogen velen
wonder leer, Doorlbcckt liet boom-gewas en alle kleync bladcrs,
DeEeeracr van de Min verhcft'et
in de Tegen- leer
van hondert duyfent aders;
in de Minne-kunil, macr
:
Niet Sict my dc
raedt dat ieder een , aen wie
het ydc mallen
Hv gevallen, Dacr vroor
Van liefdes dweperv is in het hooit
der hant, Godt is in all< Üng, lijn onbegrepe wereken
Dit aeidi- att-verdriif 61 nemen bv Sijn door het ig te Hen, en in den geeft te mereken;
hceten minne-brant.
Als tot een feker hcyl van 'Een bies, n cnckel loof,cen gras, het minlte kru
gedoogen
Doch ioo dacr ccnig ffuvt geen enten kan
.
dat het bcyde walt. (i) Of door ccn loet bedrijf dacr oeffent uwe leden,
Dogfchcvt'et nimmermeer.
Heft vry dc finnen op, men vint'et over al,
Maer novt en quam'er iet lbo nut in onfe Landen, Dat u tot aen dc lïcl ten goede dienen lal (f)
Soodien'ftig, jongevrou, voor reync Juffer-handen,
:
Geen ding en kan dc mcnlch oyt voor dc linnen komen. Gy lult ten lellen licn, oock in het fwacr verdriet,
Dacr niet een nutte les kan worden uyt gennmen
Dat Godt u liefde toont cn foetc gunde biedt:
Het fprceckt tot onfen geeft, hetklopt aen onsgemoct.
Hy kent tot acn den gront den aert van al dc Inydcn,
Gelijck een hovenier de krachten van dc kruyden;
Al wat de wi|fc Godt hier op der aerden doet.
De groote Schepper werekt met onvermocyde kragtcn
Hy weet dat als het vleelch met fmerte word belaft,
Hj geeft den hceten dag, en weder koele nagtcn, Dc geelt dan evenwel in meerder grootte walt.
Indien gy pluckt de vrucht in Pcrlcn eerft geleien,
Hy- dracyt den hemel om , en wiekt het acrtlche dal
Van dat dc wccrelt Itont, tot datfe vallen fal: En fiet dan hoe het fruyt een herte fchijnt te wcfen,
Soo lang de gulde fon fal op der aerden ftralen, En't blad geli jk ccn tong , lbo tracht , vriendinne , tracht
En weder onder gacn , cn in het water dalen; Üat berde tong cn hert iy over ccn gebraght.
Soo lang als ebb' en vloct fal op en neder gaen, Indiener iemant ïacyt, het lact dat fchijnt verlorcnj
En dat het woefte Meyr fal wanen naer de maen, Men lïcr'ct evenwel als op ccn nieu geboren
Soo langh als ccnigh mcnlch fal in dc lente faeyen, Men fict'et naderhanr, al fchijnt het ichoon vrrgacn,
tn in den hceten oegll de rijpe vruchten macyen, In jcugt, in nieuwe kracht, in volle lovers ftacn.
Het fpinfcl van den hcrflt lal vliegen overal', Wie, als hy dit bemerekt, en fal'er niet gelooven
En dat de ftrenge vorlt het water binden fal Dat, Ichoon de bleckc doot den menfehe komt beiooven
Soo langh dc groene jeught lal wenfehen om te fpclcn,
Soo langh een rijper 'volck fal echte vruchten telen tjui 1I1 Mttfü
lebui • Pt
n.'lu'j
ijl ,
Mjfuum
pjrtB
cr M4fil
UI in iffii
Mf HMf^M
M'M
reiai ,
!
'
i»,» w
aala ftntl,
,!:,.,'. it,:-
Ml qtt.ld*rn vi , qlIJm VrUdfrtM appctlani , reli inhfH»!
(j) Vmtb i*f"»% /" rtmam mmi mttf-tn crt. Omrf, Kim. amer. Dtum Ififcm hts lan^kjia !'
(b) Vul. Pnl. Ns*fvlil. dc U. 10. V fa. Datum dl Jhyjiu ChriJh-IM*, taf. 4.
4. taf.
(c) fidi iij;^ ijlxm inltrtuJi m-dum drjhittum O- Uvdaium pit Jt- (e) Dir na dnt Hun -vragen , mn ii.it tf «Bt Sag, Provcrb. t
han. ËJptijl. Perl. Sin/viii. i» villa fut lii. 1. cap. 10. Hu/ie quidam ut
MM, 6" tuftrt juuL mitr.tum , mlii diradin icnari [m , y;j txaifè (f) DiftimÊM in tmk . quemm feit,
tna,Um iu*m anl/.jniji^niium , tx ar^umeniii Peru difiimm.
, ,; , :;,,
: : ;
,
u
Van dit uvtwendig bcclt, hy des al niet te min . Een ydcr is begnen, en fpant dc ganfehc finnen,
Sal rijftn
uyt h« ltot"' lcvc n "iet ™
8 cwin ? , Om goet tot fijn gebruyek , om geit te mogen winner
;Vy üen h« „ Macr wat is van het goet, ofvan het loofe geit,
en naerden hemel flreckcn, „ Indien een droeve koorts uw ficcke leden quck ?
vLrfcB, weder fijn,
wy den hoe alle kruyt, Wat
Wï fien het menigmacl ;
Oocknae het rotten Soo nicmant dracyt een oog ontrent fijn cygen felvcn?
Verdwijnen, gacn te niet, en in den gront bederven, „ En fondcr defc twee is geit macr ongerijf.
aerd-gewas koomt uyt het dorre Hot',
Dier" nietig
Sict al dc dieren aen, die in de bollenen leven,
nieuwen acn een cierfel van den hof? Die fwemmen in der zee, die in der hoogte fwevcn,
En won van
enial den meofch niet eeuwig laten ilapen, Al fchijnt haer wcfen dom eo onvcrntitt te lijn,
Keen, Godt
Hei is voor
hem gemaekt al wat'cr is gefchapen Een yder is nochtans fijn cygen medeeijn.
Betroudan, droeve iiel,
berrou op uwen Godrj Sy weten hcvlfacm kruyt te plucken uyt dc weyen,
Dc menfeh rijft Weder
op, al ia het lijf verrot. En uyt het dorre lant, en uyt dc groene mcycnj
Wanneer men boomen int, en dat men van dc fijden Sy weten over al te vinden haer gerijf,
Pijn met een
dc tacken af" te frujden,
llaclc bijl En alle quade fuei e jagen i
(to dit ha jeugdig lap en al het innig vogt Het velt, het ganiche bolch is haer Aptefcera winckel;
1> nieuwe (choot alleen tot voctlcl dienen mogt, Een Dracckgcbruykt Iatou,een Slange groenen vinckel,
Fcynsdinop uwen font, pcynsacn uw voorig wefen, Een Dracck , als hem dc krop met flijm is ovcrlafl}
Pc'yna dat het los
gewaey , uyt uwe jcugl gcrelcn Een Slang, als haer dc mos ontrent de leden w*ft. (c)
Dient if te gcfnneyt, op dat uw bcltclugt
fijn W anneer dc wilde Gcyt veel wonden heeft ontfanqcn,
Mogt wijeken van het hout, en kleven acn de vrugt. Soo dat de ichichten iclfs haer in dc leden hatweQ
De boom, 'wiens bloedig fruyt oock heden kan betoonen Sy plukt macr groen poley, cn door het magtig'kruyt
Hoe dat het blinde Kint lijn jongere plag te loonen, Soo vallen met'er dact de lofic pylen uyt. {U)
Km los en hacltig volck als wijlen mct'cr hant
; Het Zccpeert, het queelt, koomt naer dc koele beken
als
Dat los en haeftig lijn is cnckcl onverftant. En gaet fïch acn het riet een ader open (leken
Al \i her ganiche velt met bloemen overgoten , (n) Dc Schild pad, door vergif tot aen dc doot gewondt,
En ebt fcnïer al het wout nu botten heeft gefchoten Eet macr een weynig keu!,cn wort'cr door gclbnt.(e)
Dit hout won ewcnwel tot groeven niet geneygt, Den Arent kent een (teen, die opent hem dc nieren,
(f)
Soo lang als om de lugt met ituere vlagen dreygt De Kraye fchuert de maeg met wilde lauwcrieren,
MaeraUdenoortiehc drift ten leftcn is gefeten, De Kracn, als haer de borlt met gal beladen is,
De koude weg gejaegt, de winter afgcfieten, Socckt flux cn vint behulp ontrent het jonge lis. (£)
Dan maekt de boom gewaey met loo eenfnellenfpoet, Wat eyll'er icmant meer? liet Honden eh het Verckcn,
Dat fy oock met geluyt haer botten open doet. Die konncn heyliiiem kruyt tot hare fieckten mereken,
Lm hier, ó rouwe jeugt, leer alle domme linnen, Men hoort'ct alle dacg, het gras voor hun bcquacm
als na beroet, niet in der haeft beginnen;
Niet doen, Dathccft,doorhaergC'bruyk,cn hout een vall:cnnacm.(A)
of het (prakt Bedaer, ö vrient,bcdaeft
Dit hout Ichijnt Sict my de Padde felfs, die, van de Spin geileken,
Tot
men heeft geficn hoe dat een ander vacrt
dit Koomt tot het open blat van wegerbrte geweken,
Leer wat'cr
is te doen met rijpheyt overdencken Daer vintfe fekcr hcyl. (i) Sict ick. cn weet niet wat,
En ra'er het WCrtk u foudc mogen krencken
in Het kent fijn cygen falf, fijn cygen herte-blat.
Mïcr,
Jan eens het ftuck is lang genoeg bedagt,
als Hoe dom is menig menfeh hy "wandelt op dc velden,
!
Soo rmeck dat uw beüuyt (fy fpoedig uyt-gewragt. Die Godt in yder loof, in alle boomen melden,
My dunckt het is genoeg, 'wie kan het af bcduyden En hy cn kcnt'er geen ; hy , die het wonder fïet,
Wat leerc dat'cr fchuylt in boomen en in kruyden? En prijft noch evenwel den grootcn Schepper nier.
Ick vinde goede Hof, die
ons dc iiclc bouwt, Ick fal noch vorder gaen , en met'er dact bcwijfen,
Oock inhei woeftc velt, oock in het digte wout: Dat oock het woefte bofch hier over is te pi-ijlen*
Het weymg hier gefcyt dat
kan den weg bereyden Dat acn de planten felfs ten vollen is bekent
Oni vder, dien het lult,
hier dieper in te leydenj En wat haer dienllig is, cn wat de wortel fchendt.
Uclaen dan,gecltig volck, neem acht op uwen
tijt, Al die van over lang naer vreemde kruyden fpoorden,
fcn heb een heiig hert
, wanneer gy ledig fijt. Vernamen in het wout een foortc van kauwoorden,
ftoraed'ick onfevrou haer
dog te willen pijnen Een wonderbacr gewas, dat om fijn vreemden aert
f maccken
voor het huys gemcenc (b) medccijnen Noch heden aen den dag in hoven wort bcwaert:
U- quccckai in den
hof Tijm, Botris , Alfcm, Ruyt, Indien men acn het kruyt te midden in den veld-f
tndivy Cicorey,
cn ander hcylfacm kruyt. Hier oly in een vat, daer regen-water Heide,
' " 'ueiik-h,
111
die dertig jacr
op aerden heeft verfl eten, Men lag ïn korter ftont acn ydcr groene fchoot,
tot fijn behoeften minilen dit te weten
J|"«ï
™c dat
Wat vogt de Plantc fogt, cn watfe weder vloot.
hy
"pw
gebreck, fijn pligtig ongevat
lijn
Men lag acn allen kant haer rancken neder buygen,
ract cn cygen hulp te regtcbreWn lal. Ontrent het hemels nat, om daer tc liggen fuygcn,
n
S^den ', crnlt op hare faïcken letten, Men fag in tegendeel, dat fy niet eenen tack
f52
wecken met'er
»w dooreen yderbcquacme kcuckcn-wctten, 'Ontrent het vet cn bragt, noch aenhetfinoutenflackj
tijt
menfeh eyge leden fijn ftijft Doch foo het gcclc vogt haer nacrderquam te prangen,
r„v °ngcmack uyt lijnen huvfc drijft. Soo lictfc metter dact haer droeve krullen hangen ;
£ hevc! waerom
niet? een yder weet te ïoopen En lbo daer cenig fineer quam acn het veyle kruyt,
Km
iS m
C Wttfdt
'
Ln h n
i
om iet te mogen kropen
Scfin ten goede dienen kan,
een hryacrt
Soo quecld' het met'er daet, cn ging ten leden uyt.
O noyt begrepen Godt naer weerde novt gcprei'en,
!
' fclfi is hier een dapper man. Men fiet acn allen kant, men tall uw eeuwig wefen,
W9 h, : aam , m j™ Het Wilt door al het velt , tot acn het domile bcclt,
t
Ja leven-loos gewas is wijs door uwen gecit
%M wri mu £lrim m . ,
1.
(j) De DitUmo viii. Plin. iib. 8. tip. 15. JEtitn 1. de
ttfrii.
(e) Pelyd. Virg. dt In-vim. rir. I. i. r. ir.
(f) De -utiÜs JBhii ttrnrihn uil. Hm. ld: !«. caf. ai.
(g) Muil» hmnfinedl vide tfud Part.im Aïj/W. de m*g. ntiurtt.
(h) Vin hu hetidegrm tn wnkem grai [ie I)jJ.™:iï i'i ~fi Kntyl-ht».
(i) Sici BêwJH Mrtll-tilMni in dl 1. Xuycn-hef.
Aaa Wy
V R O u w
Wacr,lal dces' moede pen noch verder hecnen dwalen?
Wv ficn hoe uwe gunft nu foo veel duyfent jaren Een kint, ellendig dier, heeft duvlcnt vreemde qualcn:
Dc vogels in bewaren,
de lugt, de viflcfl kan
By iïct wat is dc menfeh niet een foo klcynni lit
uyt het wout verdriet en ongeval,
! :
Kan wecren
verre boven al Dacr in tot onien druck niet eenig hinder fii.
En gy acht den menfch noch
flut !
En win geen moes alleen, dat tot de keueken paft, Wat u dc rijckdnm geeft, of wat dc kuiiftc bacrt,
Maer plant oock ander kruyt, dat voor de ficken wail: En is niet om alleen voor u tc fijn gefpaert:
Heb eenig klcyn vertreck, diicrvoor dc kindcr-qualenjO Geef ieder die het cyll, verdeel uw milde gaven,
Sijti wortels, nutte falf, fijn poeyers uyt te halen-, En wilt 'er mcnigmacl een fiecken mede laven;
En al wat dacr behoeft dat maeckt door eygen vlijt,
Te geven dacr het dient dat is het regte wit, ,
Het (al u mcnigmacl bekorten uwen tijt. Van al dat icmant kan, of eenig menfeh beiit.
Heb dacr wat dienitig is om 't lijf tc mogen ruymcn Maer fchoon gy dickmacl proeft aen vcelerhmde luyden
Heb fuyeker voor den hoeit, cn voor de tacyc tluymcn Dc deugt van uwe falf, dc magtcn van de kruyden,
Heb lap en kragtig vogt tot aldcvlcy gebruyek, Noch ilac het ooge niet op uwen mengcl-pot,
En voor een iwaeke macg, cn voor een harden buyek. Maer op den hemel felfs, cn op den grootcnGodi.
Isicmant wat te valt door hitte toe gellotcn, Dc meciier is het tuyg, de middels fijn de drancken
Soo dat de gangen ilaen, en niet cn willen vloten, MaerG'vdt, en fijne gunlt, is boven al tc dancken;
Gae kooek hem voor lalaet de toppen van dc vlier, Al wie in dit geval op konir of meefter fict,
Dat maeckt een open lijf, en bluft het innig vier. En geeft, gclijck het dient, aen Godt fijn eerc niet. (*)
Wort iemant dunne ilijm tc veerdig afgedreven, Gy weet, geen Ghriilcn menfeh cn fal'cr oyt vergelen
Soo dient hem ander kruyt tc worden ingegeven, Tc roepen tot den Heer, tc bidden voor den eten;
Neem vogt in dit geval van wegerbree gemacckt, Soo dient dan des tc meer aen Godt tc fi jn gcpeyil,
Of vlcys van malflc queen , daer"na dc jonkhcyt hackt; Wanneer uw krauck geitel gclbndc leden cylt.
Indicn'er eenig kint een buylc koomt te vallen, Gy, die gcwillcn trooft wilt uyt de draneken fuygen,
Neem oly van de roos, hier dienitig boven allen; \V*ilt boven alle ding voor tiwcn Schepper buygen,
Of foo miil'chien de mcyt hacr acn dc vycre brand, En nx'pen lijnen nacm ; hy is't die in het kruyt,
Heb krijt van itonden acn, heb oly by der hant: Den rijeken legen Hort, cn nutte gaven lluyl;
Koomt iemant acn dc fehecn een open gat te ilooten, Hy is 'tdie acn het vee, die aen de jonge hinden
Soo laet hem tiux het been van alle deckfcl blootcn, Leeit heylfacm voeder lïen, leert huren balfem vindeii[
En voeg dan op de wond een dorren Eyckenblat, Hy, die van boven geeft gelbmhcyt acn den vis,
Te voren lauw gemacckt cn in dc wijri gebadt. (tf) Of door het gulle riet, ot uyt het groene lis:
Wort ifmant van het huys door koortien acngcilredcn Hy is die acn den menfeh vernieuwt het innig wefen»
Of voelt liy groot en brant in al de binne-lcden, Ennicmant, fonderhem, en kan'cv oyt geneieii»
Sicd Qiicckcn, Porccleyn, cn wilde Cichorcy, Hy is't die aen het wout verleent een magtig faec,
Een dranck geduerig nut, dog belt ontrent dc Mey. En buyten fijn behulp cn vmt'er niemant baet.
Isiemant aen het hert cn in dc maeg gcquollen, Doch hoe de face ken gacn, cn laet u noyt verbngen
Of van de binne-worm verdrietig opgeiwollen, Nacr menfehen die het volck ontrent de leden hingen
Ecg plaeiters op den buyck gemaeckt van ollc-gal, Iet, ick en weet niet wat, oefchreven, of
geprent,
Dat heelt in korten tijt het droevig ongeval. In ongeboren leer, in maegde-parkement
Verneemt men eenig kuit gencygt tot quadc tluypcn, In ander vreemt bellag. (ƒ) cn laet u niet bewegen
Die uyt een vogtig bieyn op al dc leden druypen Te foecken uwen trooir. , tc ftcllen uwen legen
Gebruyek de groene ruyt, en wortels van pcben, In eenig gnvchcl-fpcl , bedagt tot uwen ipot:
Dat fal in korten tijt geen klcync bate doen. üot.
„Noyt koomt'cr eenig nut uyt woorden ibnJer
Het is een regte weg tot onbekende goden,
htitt gemtrtkt dat vul van dc
(a) lelt
in tnditt lau&H Me
trefcliiijle Schryvcri van mfe Dat aen het ChrÜlcu volck ten hoogiten is verboden, (ff
pliat --.ui vieuwm
Vcrmv dan dit bedrog, want Godt cn fegent met
./j/ii) befette alt ten nodii iuyi-
,
vmJtn dat b* eitr enje vrou-j.t dacr mede llJijfc» S/r bier van Joaih. Wat tegen fijn bevel , cn fondcr gront gdchiedt.
Camirar. Hi/ler. ob/trv. Ccm, I. cup. i». ludov. t'iv.lik 2. de ishri/l.fa'rn. n.
(e) Di'; iïa> de fende van den Keninck Jjfa , 2 Cton. >6.
tap. ptmtd. üicnd. demi. tralm. in tracf. di Chnjtiin. matrim.
<S Sct-
v.Unt Sarmrihatiwi peetam <ï*ttitm tib. 3. di Padoirophïa.
(f R,d, damnaumr j jcriptatibut amuleta
) f< tharath" ,
. PI
. jr
(b) Vknr , auaji
nxer ai ungend-'.
n„:<. ïtrnnf. traélat. dc cen: uS 66z. item Man. Dit »'
.
(c) Exftat uil ',s tibtUns D. ËHibmii Rsdionii Med'ui de mortis en- «mi Difquif. tit. 1. iap. 3. v 4. ?<«//. 3. D.mmm Da» « I'
r£ Lnfatit 'mm , i)nem ad harte rtrr. letltr ftudiefm ton{nlat. Hei bit *nt-
diim Hju tempert* , exemfU pati*. , in ufam i^ufiidianim Istlori imptriimur. M) Met wan Üedt verlaten en lot Ectlztlitil/ den ged vm Bron it""
(b) 'It BMP Utk-vajn of hel vyir latuw gemankt. gtlijik jhmm dtdt, 1 Rcg. i.»r
g
,, ,: , ;
V | R O U W 37S
foo geviel, dat btryten alle reden Noch vint men evenwel niet fclden vreemde wijven,
Fh fchoon het
Svodd' wftdk bejag u beter aen dc leden, Die, oock in dit geval , baer ouden handel drijven
ecfiCer vaft , dat uyt den inoodcn vont
Soo ftek noch Die foccken hacr vcrmaeck,en gaen oock uyt te'
galt.
(iele wort
gequetrt, ui is het li jf gcfont. (a) Al
Dc weerden
is hacr vrient
finerten overlaft: met
ick hier
verder gaen , cn by gcichrifte fetten, Men lïcrfe voor dc deur, en fchicr on alle Itratcn,
5J
on S c vrolt hacr wan g cn blanckctr.cn Men vintfc by het
H« dm (,ns i
Noch dooreen
looien Ichi ju voor
tw al de
c wccrelt liegen; (£) TPX Aer is een fekcr vifch die, als by wort gevangen j ,
Cv, wil uw jeugdig lijf met geen blanckctièl itrijeken Nac dat de vifTchcr rreckt haer lieve wederpaerj
Noch uyt een lotte
waen nacr vreemde kruyden rij eken, Dc vilfchcr isverbaclf, en fcyt ; wat vreemder i'aecken!
Die anders poogt tc fijn, als Godt haer heeft gemaekt,
Dc vitch is buyten dwang, cn lact hem efter raecken;
Die is van dwafe pragt
ofvuyle luit gcraeckt. (c) Maer vilfchcr, dit enkoomt niet van UW kloek bedrijf,
Soo moet dan onfc vrou de magt der kruyden leeren ,
Maer uyt een regte fugt van man cn echte wijf:
Vfinr cerll, ora
haren Godt hier in te mogen teren, Het visje, datje Set, dat quijt hem naer vermogen,
Dun om een cygen kint , of cenig ander vrient Om van fijn met-gefel niet af te fijn getogen;
Te geven dat demacg, ofbortt, of lever dient) Het voegt hemby den man, en wort fijn dccl-gcnoot
Maer boven alle ding, loo moeten echte vrouwen In droef Tieyt, in gevacr, jac midden in' de doot.
Ten Jicnilc van de mans dc kunllc vcerdig houwen Die fich in onfen tijt het varen onderwinden,
,
'
lavry al dc trouw cn hacr verbant
verder gaen. Vertellen datie volck in verre landen vinden,
En evft maer oock een cygen hant.
geen bloote falf, Daer ieder echte wijf foo Vaft is aen den man,
Wort Jan uw weerde vrient bcfogt niet iïccke. leden Dat oock de blcekc doot haer geenfins "cheyden kan f
Dat jac uw revne iugt guet dieper als de mont: En twiften ondereen, wie uyt het liefgetal
Den dooden in het graf gefelfchap houden fal,
uuw nam
quidijuid auxila ab u te-
• 'nanZ'm
tour animarum ncjlrarum ft- (d) ld ttiam feemims tiim in Thracia tnorii.
, ctdit rn tiend Ub. (. Mita Ui. i.
fucttjiu jU ix Diiprtitpia S« hut vin „njtUfumc rjl l„ f, Mij,. ,k h M. .,iH3-neliv.ï. des
, firn jïa- t,
lutms vivit bk tatnin idci fro~ Eflut rap. 19. n fm. sin l y
i ,.'„; ;,: vl „ I,j\.,„l, c cxc ,„nÜa vna axdin
,
vrouwt». dit uit tmitle iiefil- voer htl.b.» ^„meo i-'itfoi haren man
tefitrvcn, \\v. i. cap. dc trois bonnes femme,, sin pii-ctc ixempcltn by
Simon Goiilait. tom.a. dei Hjftoiies adiuirable» de nollie tcmpsch»p.
de nWnC conjugale.
Aaa 2
37*
R O Ü E.
Qf t %
B voor bet bed om G>
verdriet te
toeken,
OF door een foei onthael oi met bcvall.ghwalt en fooett,
,
En wacrom fal de man hier trooil en
Ofyan een vreemden knecht, of van
fleurde) cyflen,
een llnnig mcyflen?
Is 't billijk dat het wijf door geld haer plichten houd,
Gv revk hem water toe, wanneer hy Soo heeft de man bet geld, en niet het wijt, gctroui.
fchenk hcmcenigh&p,
koelt; dat hem de lever
Gy! langen, Wat dicnt'cr veel gcfeyt, of veel te fijn geleien?
Gv nel u vlytieh aen om dit en gint te
regel welen; uw
lijn beiweete wangen,
Ontfang ccn korte les, die moet
Gv' droog den hecten damp van Weet dat een echte wijf geen man ontleggen moet
Gy als hy ligt en woelt foo dek lijn naektc lijf, Iet, dat een billick menfeh lijn cygen lighacm doet:
Kn 'weeft hem over al een trouw en handigh wijf. Wat iemant lick te werek ontrent fijn evgen leden,
Gy toon, dooruw beleyt, dat alle fchryvers dwalen
in de palen Dat moet een echte vrou aen haren man belleden,
Die janfch het vrouw-behulp bcfluyten Ey, lieve, waerom niet? gewis het echte wijf
Van bed' en kinder-queeck, en leggen dat de man Dat is met haren man gelijck een eenig lijf.
Geen nut, als dat alleen, vanvrouwcntrcckcnkani {*)
Gy mannen niet te min, en druckt dc teêre dieren
Gy wederleg het volk, dat uyt verfufte droomen,
,
Niet door een vinnig regt, maer leert dc fwackc vieren;
De vrouwen vcrgclijckt met lachte vyge-boomen, Hoewclujigt, of koorts, of ander ficckte quclt,
foet gefuijekert lijn, doch met als inde vrucht.
Die Siet datj' haer trouw behulp niet al te laeg en Helt.
Want al haer vorder lap is maer
een wrange fucht. [!>)
Was maer dc vrou alleen, geen Have tocgepaft. (e) B thtri uafifU egndim 1
U, ntn ftrvitii nomen f?', "f'
BdU'mwas. vtrbi iüt f*ci*nat cmjag. tap. z.
ThiM
;
iifi in p*ri,nJj td*tandx prett , jfl éUsi rtbat mctias vm vms cpualan-
v ttb. j. tap. 7.
, tmnibas vtrh fapert ingrale. Dinir. Hiircglypb. priii viTi5 lulnintc vu! ur Domino, «at ritmtlii Hirrcnymm mtumtui-
tfl, in «Uit
lit. -. ....
Ila. Jtr.am, « J,
•-<-"
« (alju, vtMI*
An lu, Vives, wbilitr uxart Thtmijlttlit Athtnaratn, tmi dam ancilla Domino fat; malim lamtn tam f>.i;«if
fltbdita
(c)
Grati* p'imipii
intiuit
<]*t jol* ftrï
,
M* Eiitanit, t[ut vulnai txaxit tnarili I tap. yteintdt /• nm tam hamint ftfi fabmitittt «aam Dtmino ,
"'
.
w» '
tig a tna'ilum babtbit. I. 1, dt Cbrifi. fam. V tui Dtmin»! uxcnm valt tfft fitbJium r.am .dhrr ƒ: fjal" ,'''V' 1
dwm<-
dubh preprth z,r,t. ut
(jj fiat HU fait Dnotati kn-is UjUuram , axer , <fm, ram adverfa va-
prttttl .livij.t uxtrt, fabutit.
^ttf***
.
fmttbabaii, tri" rtp» fa-itdctt ptrmijii. Falgtf. I. 6. t. 7. VU *V* tLmtdtftr famalam fn . .a Mam al,.
v ,,«.
(e) Vidi J-iuim l'c- !ȕ'. dicU , uit \*idt cilibrat Ciaram attandim /mi. Cfbabttatt i/fit (maait Affitla,) jttandam .,W '*
M "'
YMtaiatB , «at jm«B
fermtfiJfitBa manie fitt/t miram yuanl* pra- mieri vaftale impiriitniti hmenm lanqaam tehtttdibai
.
Ü-
H0
HOUf ELYCKS
VYFDE DEEL.
MOEDER.
Zijnde 't derde Deel van het
CHRISTELYCK
HU Y S-W Y F.
Gene/, i. verf. 27, 28. ftbi conjugati non foliim ipfius fixus fut com-
mifcendt jidem ïiberorum proa eandorum
mcnfche hem tot een
GOdt fchicpeenden
beelt Gods fchiep hy hem
beelt,tot :
caufa ,
qua prima ejl humam generis 'tn 'tjla
NOOT-
;
.
37?
O D R.
PAt ick bidden mag , gunflige als-noch t'huys gehouden , en in een eeuwige
SLefer , ftaat wat ftille ; 't is gevangeniue opgelloten. Maer als ick daar te-
gnoodig datje uwe vuyle ichoe- gen begon te overwegen , dat ick uyt een goet
Enen hier wat uytdoe , immers gemoet, en met anders geen voornemen als om
fide voeten een weynig kuyft, met vermaecklickheyt te ftichten, hadde aenge-
.1 eer in te gaan tot onfe befte vangen onfe lantslieden te vertoonen de ware
en binnenfte kamer gy fijt : geftalte beyde van een recht-fchapen Wijf en
hier in het rijckder
vrouwen , daer wel fomwijlen Moeder ; Soo konde ick my felven niet laten
ietfulks plagt te gefchieden. Dit tegenwoordigh voorftaen , oock de vrienden ( wekker oordeel
werck (door Gods genade) met fpoet en voor- en raat ik hier in gebruykte) fieh niet inbeelden,
fpoet tot hier toe gebraght wefende , en ik mijn dat ick den verftandigen Lefer in eeniger maten
gedichten rot vorderinge van het felve noch foude voldoen, indien ick het eygenhooft-ftuk,
evenftiüg aangedreven voelende , hadde alreeds dat beyde wijf en moeder maakt , tuflchen de
de penne in de hand , om voort te varen tot tanden hielt. Sonder dat wy gefeytkonnen wor-
fulks,als ick oordeelde nu te moeten volgen, 't den in eenigen deele te deun te wefen ten aan-
welck was de by-een-komfte van man en vrou- fien van de bywooninge van gehouwde lieden
we : Maer liet .'
even in defe geftalte werd ick want ter plaatfe daar wy van fulcks gewagen,
gewaar, 'k en weet niet wat voor een huive- ingevalle die in Gods woort niet en worden be-
ringe, die my de vingers fcheen te verkleumen, vonden , fal de billijcke Lefer gelieven te we-
en tot het aanftaande werck traagh en onbe- ten dat wy niemant met de felve in fijn ge-
,
qmam temaken ; waar van alfoo ick d'oorfake moet en verdaan te binden maar dat ons oog- ;
onderfochte , foo dogbt my fulcks ontltaen te merck alleen is geweeft uyt de leere der gener
welen uyt defe bedenckinge : My quam in den die fich de faecken der Nature grondelijck ver-
fin dat alle fchrifteti niet van alle menfchen met ftaan de echte lieden gunftelijck aan te dienen
,
een en het felve ooghmerck worden gelefen, wat in defe gelegentheyt ,ofte aan de vrucht, of-
en dien-volgende dat de verhandelinge van dit te aan de ouders, ofte aan die beyde te famen,
gedeelte ontwijffelijck lal hebben uyt te ftaanal- ten goede foude mogen tfrecken; alles met dien
derley, niet alleenüjck verfchillende, maarook verftande , dat aan yder tot fijn eygen oordeel
ftydige oordeden. Eenige fullen feggen , dat word gelaten wat daar in te gevoelen ofte te
wyhet gebruyck nauw doen; wetende dat de drancken der Medecijnen
des huwelijcks al te in-
binden , en aan de gehouwde lieden de mate by fommigen worden gebruyckt by anderen wor- ,
veel te na leggen , felfs buyten ofte belijden den uyt-gegoten ; elk daer in doende naer dat hy
Godes woort.
Andere , die gewoon fijn tot meynt beft te wefen , cn fich getroortende van
ydelheyt meer als tot fUchtinge te lefen , fullen de uytkomiïe. Wat belangt de tweede misdui-
milTchienhetllange-vleys alleen uyt defen Thria- dinge onfes voornemens , mede hier boven aan-
kel trecken ,en liever
een goede reden ten qua- geroert ; Daer over worden wy genootfaakt de
^verdraeyen,als een twijft'elachtigh woortten redenen , die ons tot het verhandelen van de
goede du yden
; het welcke de verbloemde ma- voorfchreve gelegentheyt hebben bewogen , in
^revanfpreken, in de poëfie gebruyck elijck, oprechtigheyt.tot onderrechtmgen van den Le-
Zodanige kittelachtige
>
geelten boven al feer fer, wat naarder te openen.
wderhevjgh is, Defe en andere mijne invallen Ick ben gewaer geworden dat byna alle foor-
J^n my in groote twijffelmoedigheyt geftelr, ten van menfchen , die hare even-naaften wel
'
Ck hec
™'gende ftuck niet met ftü-fwijgen willen , als daar fijn Theologanten , Staatslie-
J.
* voorb y te gaan ; 't en heeft oock menig- den, Medecijnen, Natuur onderfoeckers, mits-
ï! .
na dat het geheele
werck voltrocken gaders Leeraars der goede feden , genocgfaam
*'«
als
met verfchik of ick hadde 't felve uyt eenen monde fijn klagende foo wel van de
, ,
onge-
3So NOOTWENDIGH BERICHT
ongeregeltheden , die in het werk des huwelicks De Tucht-meeïters ,
eyndelijck ,
en Leeraars
van de menigte der der feden leggen voor een gronMluk , dat de
overal worden begaan , als
gebreecken der kinderen worden Hnge der ouderen den aanvangh van ,
lijn wetsfe
noegfaam alle
heeft genomen als oordeelende dat felfs een
veroorfaackt door de eygen fchuk haarer oude-
,
voeden van de felve. («) Cfi & ofte voor de geboorte aireede is bedor-
ven. (g)
De lieden van State roepen overluyt, dat uyt
By allen welken dan noch koomt dat Go-
de felve gronden geheele landen en fteden wor- ,
;tri*m ijl. Joh*». Tab. in luiirir. a«GMt. de «N. Tiraauetlas ad L. ij. tfa
unc fc*r» 1
ConnubiaUm nam. 1+6. viJmdui tS" Piaa, lib. 3. di ligib. 10 jm.
• waQuant
Cc) lc fondement dc
1 j- ..1
li nitivW 1
, iv,.n-t.t
clle
,i.iiiituv reili'- ,!l
(c) Koafdum ali^eiin partmam, viiii fit, ut «ei, claudi , mulili , aut mttnee portent. Eurip. H"">1- *'»'"-' " *"f- Am""- PM !
alioaui merbidi jat*-, idautur , vtr 'um eiam hrmi jlufidiaui , er ad injignia Symphnn. Daad. =. taf. 6.
Galm. in Ub. tui titults , tempeniursm corporii »nimi raotüi fcqui. (g) Vid. Plmarth. de Edutal. 1:1
Hippeer, lib. ill Suptrfxlat. 'Jcuberl. dei Erreurs populair, lib. X. tap. 7.
u *e.i.3<'34> ' c° lint **Q
de natura muiier. tap. 4. in/ut. (h) Levit. 18. 19. Hiob. 10.
'
RiJerii. * Cajlra Bk J.
Pre¥crb.7.vetCii.Goi(C
(d) si nrjVjïJ ertiimui , dam fau (i) Levit. 18. at. 33. Eiech. 1 ;ï. j5 .
VOOR D N E E R. 3»>
tuflchen Scbriftuur-plaatfen die deelt worden
„art gemaakt
als eerlijck , felfs volgens het ge.
gepredickt , ofte niet gelefen en niet tuygeniffe des Apoilels d en de woorden
gelden en ; ( )
gepredickt moeten worden j dat 'er in het te- belangende , de felve hebben wy niet fachter
endcel van
dien bevolen wort het volck tijne konnen uyt-vinden. Wy weeten evenwel dat
t
fonden te
verkondigen , ofte dat anders fulcks wy niet alle menfchen fullen konnen genoegh
ge-eyii fa'
worden van de handen der gener.die'l doen , de fake heeft dat in.
felve van Gods wegen fchuldigh lijn te doen , Theophrallus een deftigh man , wel eer ,
foodanige fonden klaarlijk in Godes van de faken des huwelijcks treffelijck hebbende
en dat van
woort wort
gefproken , dat daarom foodanighe gefchreven kreegh datelijck op den hals alder-
,
fonderlinge aght wort genomen op de maniere bende uyt-gegeven over den Maagdelijcken
ftaat
hoe, en op wat wyfe van diergelijcke ofte an- en daar in berifpende verfcheyde
vuyligheden
dere fonden wort gefproken , ofte gefchreven totwaarfchouwinge en onderrichtinge der
;
maag-
wint indien fulcks gedaan wort om defelve te den , wort van vele , die fich hier door
op haar
beftrarTen , ofte om de menfchen daar van af- feer geraakt vonden , heftelijck tegen gefpro
keerigh te maaken , en geentins om iemant er- ken , en onder, ick en weet niet wat
, fchijn ,
gerlijck daar toe aan te ritfen , foo is fulcks al- dapper over den hekel gehaalt. Dat ons iet
(f)
tijr , als nut en dienftigh by de Oadvaders ge- fulcks niet mede fal bejegenen en derven wy
oordeelt geween, die felfs niet alleen van voor- naau hopen. Nu , foo het ons gebeurt
, wy
treitélijcke deugden , maar oock van de vuylfte willen 't dragen , wetende dat de gene die ie-
,
fonden in het breede hebben gefchreven. mant te rechte foeckt te helpen , fich niet moet
Behalven dat ons in defe eygen materie geen ffootenaan hetonverftant dergener,diehygeer-
trcifelijcke voorgangers ontbreken , dewijle ne gebetert fage op dat het getal dergoedeneer ;
veel van de befte fchrijveren van onfe gronden grooter door worde fijne verdraagfaamheyt als ,
de vrouwen veeltijts niet verfiaan. (c) duyde ondertuflchen ons voornemen, wy fchry-
Al het welcke alfoo zijnde foo hebben ven noch tot oneerlijckheydt , noch tot gec-
,
Mn onfe lantslieden
, als in de fchemeringe der wy derven daarom wel feggen met een Godia-,
eerbaarheyt
, in eenigermate te laten fien. Wat ligh man van onfe eeuvve in gelijcke gelegent-
de faake
aangaat die kan niet anders geoor- heyt fpreeckende Weeft niet dartel
, en dit :
,
.' /"V«. :
f;,
r"»«... m. i„m.i,-u
.ijUi ijMUm dt amjup* gravijfime tnsthx firipjï/ftt,
,
7""«'»«/*i r r ; ,
(g) Ptr*,*, A,Ut hi ftm f5" i"jlm paiicntir wrum m.iüii.i'n fa/-
tmm, quii fiiri bmi» quim , w
ui pwi phSm /i éUlfm addm au
(h) Mr. Smit in pnparai. Ut
Bbb
3 8i
NOOTWENDIGH BERICHT VOOR DEN LESER.
maar een natuure fulcks betracht? Spreeckt de Enge] Ga.
worden naer fijne genegentheden ,
vroom en eerbaar
bootfchappen van de geboorte des genen die de
komen van. (a)
iet te leg- weerelt foude reynigen? toont haar dc weerdig-
wel foo, dat onbefcheydelijck
't Is
mei
aar 't is niet
maar fie Maget by haar antwoorde ontweiende van de
een dwalinge kan veroorfaaken ,
met tot aller een van ons daar van fchier anders niet en ('preekt
exempel te fijn , dat alle boecken
(laan om als in ydelheyt , en tot geckernye , en niet in
en voor alle menfehen open en
'
t ,
ingang cn uytgang lyns levens be- hoorde te gefchieden Ick oordeele daarom dat
menfehe den ;
te verftaan , en met
eene dickmaals , tot niet het fpreken van foodanige faaken , maar
hoort
vernederinge, te overleggen
Maer.ick :
alleen het misbruyek van fpreken uyt de mon-
fijner
hoe kan doch
bidde u , ChritMijcke Lefer , den der Chriftenen behoort te worden geweert:
die defer faaken ganfeh
onbewuft
iemant ,
is ,
En op dien gront , en om redenen voren ver-
fulcksdoen met eenigh befcheyt ? hoe kan by haalt , hebbe ick het volgende deel mede geilelt
Marjtii. jiopi Aniimhini raemeiit fradid'il Mariam ,cum pjrtrti J'uijf' inuamt***
n trtifi rtlinijmi- Gr»j«r. in
rum quindtiim.
D KR"
, ; , ; , ,
VAN 'T
CHRISTELYCK HUYS-WYF,
HERFST,
van
ft
S l*ng genoeg verkeert ontrent de fieke O Vader van het licht, 6 Schepper van der fonnen,
H menfehen, Bcginfel fonder eynd, dat noyt en heeft begonnen,
|
Wy komen tot dc fack,dic echte lieden Die met een heylig vyer vernieut het doffe breyn,
Jwenfchen En maeckt het ydel hert van alle tochten reyn,
Wy komen tot den bouw, en tot het Koom leer ons in de tucht tot echte lieden (preken,
edel zaet, En iaet geen loflè drift uyt onfen monde breken
r
"^^f m
ccrftc " ™n de
™t u incllepen: De loop ganfche wcerelt flaet, En lact geen dcrtel Wicht hier vinden fijn bcjagh
, van onlê reden OF ïet dat ccnigh menfeh tot hinder ftrecken magh:
m«
%"nuytcn, üc vrou tot in dc kamer treden Mijn inckt fy fonder gal, cn onfe kamei-redcn
J
Jong-gdcl, indien oy dcrtcl ziirj Befprengt met hcyligh fout , ten goede van de feden,
BZ8 hUytCn tCcrc Mae
St>
' toc °P ccn and«Öjt: Op dat jek leggen mogt de gronden van de trouw,
G ecn
'"g^^ydcl oor, geen ongewicde iïnncn, Dc gronden van het huys, en van den echten bouw.
™«n vandc jcugt;hicr woont een hciligminnen, Men heeft van outs gepoogt de vrouwen aen tc praten,
0^* m lha
cktc lufl
w
» Dc trmiw is rotócffmet
-
Dat flux een echte vijfhacr fchacmtc dient tc laten,
Soo haeil fy macr dc bevit des avonts open doet
«' cygenwerek oock in het echte bed. , (£) j
Macr darfe met het klcct die weder nemen moet.
^
^
8nii
' Wt vïi! yï " ™' * frijn** . Dc rot thon nfne, Voor reden wort «fort cn metter dact geprelen,
" m">> Dat vrouwen op den dag wel cerhacr moeten wciën;
'•«•f!
m7 **
' V "lidtiuti t*rruU, Miti
Macr, als de fwarte nacht bedeekt dc ganlche kult,
*'t'iï. r
nin i "t 'mui crimini dij'ind'ii AftiUlm.
Dat dan het echte wijt' mag fijgen in de luit,
ty-Hin, TttUf g "^'"a cum h'l'O'i >wi ttffiMtm tfli mfiirmt. Mag uyt ccn volle drift met haer gelelfchap mallen,
'r?
""I^, "' ! '"
" ha
Buur mkLt,'\1'i
:
'f"-
'
f itlctnlijck hsuwdi;ck
En men een loffen toom in minnc-ftuypen vallen,
Bbb z Magh
M O D E R.
3 84
O neen, vnendinne, neen-, "ten is u Dat naer de reghtc maet fijn echte plichten doet.
leden fehaden;
Het tal u in den zeelt en acn de gedaen Wel acn, gy dertig man, wil hier ten eerden mvden
alsvrou hacrklcct herft nvt
een jSngc
Ichaemtc trecken aen. Met ongetoomde lucht op dele bacn te ryden,
Soo moette.net der daet de Gy dic huys ccn vorlt, een opper-heer,
gaet tn het water fincken,
Sy moet, OOCk als de Son Vcrgcct uw plicht in delen nimmermeer;
glans in rcync (eden blmckcn,
M
:
,, des te meerder
fchoon nyL dc weeg gebragt Leer aen de d( jcugt een heus cu matig paren,
Sy moet, al is het licht En weeftj ooi Ie loop van uwe groene jaren,
laten ficn oock in de middcr-nacht ; ff)
H ier ftralen
man verkceren, In woorden niet te: los,
Ie in daden niet te vcyl,
Sv moet in ware tucht met haren al, bvnagte niet tegcyt (h)
By dage niet te mal,
Hecrcn,(<r)
Hoe duvftcr dathet fy. „ De nacht is oock des Een regt vernieude lïel beter dingen weten;
De'naclit is enckel dag voor Godes hel gelicht,
Moet anders fkp( anders lecreo eten,
ZOf, viert dan alle tijt een reync vrouwe-plicht. Moet anders bclig lijn ontrent het echte bedt,
reden,
Het bed, dat keunis heeft van uwefoctite Als een die macr het vlees fig tot een eyndc fet, (len,
Moet boven alle ding vernemen uw gebeden, Hoort,vrienden, hoort ccn woort; wie maer en ioekt tc l'pt-
Moet hooien mcmgmael een tuchtig huys-vermaen,
En koomt mifl'chien een kint in delen brant te telen,
Dat oock op defe plaets by wijlen dient gedaen. {d)
Die is, naer Regtcn fclfs, de regte vader met,
Godt wort ( cn wel te recht ) met bidden aengefproken,
Eer dat'er eenigh broot acn tafel wort gebrol
Omdat hy op de kilt, niet op de VtUgt en iïct. (i)
Ejn gelet Den Echt cn haer gevolgh is aen den menfeh gegeven,
Het bedde, dat
E) ft nevens uwen difch ccn vyerig huys-gebct.
Of om een ander menfeh te brengen in het leven,
Daer wort de gront gclcvt van landen en van ftcden,
Of om onkuylchc drift te mijden door de trou,
Daer is het groot tic wer'ck, dat oit de menichen
deden, Of om de (bete fchult tc quijtcn aen de vrou. (i)
Sic hier, ó wettigh man, hier lijn de rechte palen,
Daer is een diep gchcym, dat niemant af en meet,
En daer de meefter fclfs geen reden af cn weet. M Daer over uwe jcugt geen regt en heeft tc dwalen;
Daer fchijnt de inenfeh een god, hy doet een fchcplel le-
Doe vlijt om by de vrouw tc woonen Tonder fchult,
Dat is van hooger hant den échten itact gegeven; (ven, De lult wort by gevolg, niet als ccn wit, gcdult.
'tls doot wat kunfle baert, 'cis macr een ydel beelt,
Men vint , oock Heydens fclfs , die klaer cn open feliryven
Macr 'tis het leven l'elfs wat echte minne teelt, Dat ja een echte paer kan overfpcl bedrijven;
O wat een wonder ding de Schepper aller faken !
Want, als de kriele kift gact boven haer behoef,
Heeft oock het fchcpfcl fclfs een fchepper willen maken De man ( hoewel getrout ) die wort gclijck een bod".
En dat van ecrilcn aen in Godt alleen beftont Wie lieve kinders fockt, cn dientl'e niet te winnen
Is by den hemel felfs het echte paèr gejont.
Dooi ongcregclt fpel , door geyl en dcrtel minnen*,
-
Isdan aen dele teelt foo wonder veel gelegen, Men prijlt in menig dingh de gulde middel-maet,
Soo roept dan om behulp, om Godes eygen legen; Macr verre boven ai ontrent het echte zaet.
En, fooje met den geeft naer lieve kinders tucht, De krachten van de jeugt, het belle van de linnen
Gact eert, voor alle wcrck,dcn Gever van de vrucht. Verttonipcn in den mcnlch door ongcregclt minnen,
Hier dient geen Icclijck beelt met onbefchofte leden, Ja, wat te bcfigh is ten dicnltc van het vleys
Daer op de jonge bruvt en vele vrouwen reden, Is kort in fijnen tijt, cn veerdigh op dc reyaj (O
Hier dient geen vnyl gelpuys, in ouden tijt bekent Men Ichrijft dc muffchen tnc niet lang tc konncn levctii
Voor goden van de vrucht , de menfehen ingeprent Om datfe Ibnder maet haer om tc paren geven;
De muyl in tegendeel wort uytermatcn out,
(i) La femme, lors que fon corps ne
fon amour envers iun mary. &
fe voït prjint , doit plus faire
Om dat hy dele kragt in hem belloten houdr, (j"1
pjroiflre fa pumoté , ion honeftete ,
't Is over lang gemcrekt, het kan dc boomen Ichadcn,
Fluiarch. sa Ptecepi. de mariag. 41.
(b) Vi (mui* vijln bemftt ftani in reddiuene cenjugalit dtbiiï , fit in- Wanneerfe dickmacl ilaen met vrugtcn overladen:
firmitaitm tarnh »/Hi txiipitit unju^h , Hl non tar« bbidini jerviai , ftd Al wat'er in het velt fijn faet te milde fchict,
êtéêi «m
, tJjwi iivimm , imu^lfiwHs nfaia%*t.
ut lubjtrvttnte itrt-
mhm& En duert alsgccnen tijt, macr gact in hacft tc niet:(«)
Ütffiiiam nainyii (uy.}:yh.U P'ilii ila itbtt feragi ,
cundin , dum jt a.f :ui jjiurJiiaiii ar.iinm ji.itiii inttiiiai , medeftiam fi-
•
inut naruraüi hentftai'i; , Deo adjuvmte , tuftediat. Falgent. Hart Un- (g) Ken tantum aduiuriu ndtim Dnti prttepit , fd rM» <*
LailM'- 6
aiume tmtupijcai 1'''-
(ft tg »»»,
iterm, (tfi Salamen, in bluft del nathu nul uyr. Proverb. 30. 18. neuui, tfriiia) .i ;
(c) Urn ü den w. ttik ii iit nacht h-j,c. Pfslm. 74. 16. ciunfin.
Vidit itlu,l vil Hijiodus , i5 11'nm noiiti Durmii immcrtalïum ijfe , ftf afin qu
(h) llfaur touclicr fa femme fe»eremcnt ft chiftcmcnt ,
clan dixit. en ]a chatouillant nop prts , ccla nc la ücc forrit hors del
' lM
Pf*^
Idim 1,HhIiii mftHU fit premm vire otm usart ctrmnnn\um , qui liifon. Montagn. ipft laclm terpentin , ijui vimri nel f'"i' 1
ttnfiiii tfi fennijje nafla^ue vetupuiïs. Lrafm. de Chrifl. matr. effe eaftif.mnt. Er.fm.
(e) Ui ifnfritt, ijui fit via o<ftnm in mtro t,raviU ,iiê iffurai afm ipftut (i) Qtemeda amaril auffiri de nnpmi Mnde ftum nupiia ?
Vt: ,,jua i;.s faujt Ut imni*. Éttlef. 11. }. £ft het mirum epui tnanuum rtirftj erunt mrpiitr araatorti , mtruritn ukcics ihalami fermf.!***
,
ét/ft*, de lentrai.
ammal. tap. 1. iktefk 0*£
Maer
; , ;, : , ,,, ,, , :, ,, ,
M O R.
38S-
kruyt, en boven alle dieren, Wie veel den acker ploegt, wanneer hy is befaeyt
Macr boven alle
Jic hnW het
wout, of om den hemel fwicren Die breekt lijn eerfte werk cn maekt'et'al bckaeyt.
Het IV ft)
Soo de Iwackc mcnlch voor al het meefte quact
lijd 't Is dienftigboven al , jac noodig jonge vrouwen
Wanneer hv dcrtcl is, en aft den regel gaet. (a) Uw jonfte tot den man oock dan te wedcr-houwcu
üjn uyt 3it
bejag, wat fijn'er ongemacken, Wanneer broolê jeugt, na ficck tc fijn gewcc'ft
lijn
Wat
weyn , die al dc leden i'wackcn ? Vernieude kragten voelt en wederom gcnceltj
Die herte
ipdcbnrft, hoeft, tccring, flerecijn Hier is'ct tegen regt uw vrient lijn regt tc geven,
Endan; macr 1 is te vuyl, om hier genaemt re fijn. Want wie hem dan gelieft , die Kilt hem acn het leven
eens, focte jeugt, hoe g^acn de menlchenquelen. Hjcr is de Ibetheyt wreet, hier wrange ltticrheyt foet,
Ey iïct
van de leden
leven-fap het belle
Het ftjnitc ,
„ t Js hinder aen het Lant als iernant qualick mint. ,
Wort in door luiten afgereden,
een korte ftont
„ fc.cn ongcregclt bed een ongcrcgelt fcint. ,
Al wat'cr overblijft en is macr cnckel draf, Sy doen een dubbel quact, die van den wijn
verwonnen '
En liet! dan toomt dc doot, en fnijt het leven af. Oit met een dronken hooft dit wigtig ftuk
begonnen;
Is niet Je wijfie Vorll, met cen-en-vijftig jaren „Wat kan het anders fijn, als lchuym van ligten ae'rt,
In haeftcn wcggnu:kt en in het graf 'gevaren
„ Dat Bacchus heelt gtteclt , en Vcnus heeft gebaert?
Alleen macr out gefcyt , lbo menig man gelooft, Dingenes vernam een onbcfuysden jongen,
Om dat hy door de lult van kragten was berooft? (£} Die met een vrcemt gebacr op ilratc quam
gcfpron«cn
Wclaendan, weelig volck, wilt uwe jeugt befhijden '
Die lecker (feydeman) die foo onaerdig ("peelt, °
Enopeenrcgtemaet, en op bcquamen tijden, Moet uyt een droncken hooft voorfekcrlijn geteclt.
Want als geen regel houden kan,
bet echte paer Geen ongeftuymig hooft, geen omgeroerde finnen, (/)
't Is Ichande voor dc vrou , en fchade voor den man
om lact te mogen winnen,
Sijn dienftig aen het volck
Dier lijn, oock in de trou, veel ongel cge Honden,
„ 't Sydat men menfehen plant,ofdat men haverfaeyt, '7,
Wanneer uw kinder-fugt is dienftig ingebonden; (f) „Het is de belle tijt, wanneer het niet cn waeyt. '
Het is een oude wet, oock voor een jonge bruyt, Hier dient een ftillc Bel, die niet cn is bewogen,
„VimMena, (</) rcyne jeugt, en (lelt uw faken uyt. Die uyt een voorig leet geen fpijt cn heeft gelogen;
De laarman mogt tc mets het laeyen beter ftaecken
Hier dient een ftillc Gel, die'nict cn is brt chroom
Om dat'ct nutter t,
is by wijlen eens te braccken Die van geen droevig lijek, offieefce Heden koomt;
„Het bed en alle ding dat beeft een cygen tijt, Hier dient een ilille Gel, bevrijdt van alle to«tcn
„Wit heden nut gemijdt.
giller dienftig was, is Die wracek uyt cnckel fpijt op haren naellcnlbgtcnj
Noch dient het echte paer lig even dan
te Icheyden Hier dient, ó foete jciigt , hier dient een Ilille fiel,
W anneer men Godt ter eer de finnen wil bcreyden Die noyt op vrcemt' gepeys in dcfen handel viel.
JtSj dat men door het lam in alle Meden bidt, 't Js menigmacl gefien dat lieden van yerftande
Of treurig voor den Heer *
in fijnen huyfc fit: De kloeckftc van dc ftadt, dc grootfte van den lande
Wiet dit hetbed-gehejm,
dat jonge lieden plegen, Voor ouders fi jn gekcut van kinden ("onder naem
Den hemel legen
1 ls, als buyten alle fegen Regt kluntens voor de ploeg, cn anders niet bcquacm-
jtodadewijfc Geeft, die in der hoogte (weeft, Voor reden wort gcfeyt, dat, als de wijfe mannen
rtenal wat ieder
doet fijn evgen Honden geeft Sijn met een diepe (brg geduerig ingefpannen,
" M ™°n, eufpijsendranek,
fijn Codes rcyne gaven,
^ racdt te Heeren
woort ons fomti,ts niet te laven
^riseenfckertijt, wanneer men handel doet, Ol
Het befte leven-lap en al het fijnllc bloet
Niet is gclijck het fiw, of daer het wefen moet;
fy dan lchoon het werek ter regtcr ure plegen
wet is een feker tijt,
wanneer men ruften moet. Dc finnen revfen uyt, of blijven onderwegen,
Wan
«neer net r
htc vo]ck
' om te ruften, g^cn De fiel is elders vall, het lijfis maer een romp,
fwanger wijf gevoelt baer eerfte luften Dus
anncer een , wert'er iet gcteelt , het is geweldig plomp : (h)
jonge vrou haer maegh en herte klacet
hacr
8 chcvm een teyeken datfe dracgt f
1,1
Wr » ,t
et' n tC e Vmcht hacr ««rft begint te fetten
Ah.tt ^
"«Onderdoet, ,
P*jT/^4
""" > '"" m " i» ™
l djf'tviiur, Afifl. a O,.
m f'tqutn,
Mrfiw
'KStj '
ï,Jd - ts ' J- Tcding. Chiüt. Lcyrfman.
*mmui
(h) J'in"
m
, qui
p, rpe tu*
hgmit f,int acutt , nut rrudlthm prtpint
quadara «ji(d(/«r;i utrftiur , in ipjt
,
acU
<jm,! ipfurum
cmju%*li
Bbb } Gy
3 S6 M D
ccn aerdig bcclt tc malen,
Mact onder dit bcilagh en is het niet tc lijden,
Cï dacrom , nebje lutr
Dat hier ook vrouwen lelts hacr niet cn konncn mijden,
Soo laer in diegeval geen linnen elders dwalen,
als uyt een vollen
wenk Dar vrouwen klaghtigh lijn, niet in het ilillcbcd,
En raeckt noyt echte wijf,
Macrvonrccn vollen ïlaci, of voor de gantche Wet.(r)
incnlch'dic menleken teelt behoeft
een ganlcl
„De Mcnheeft'er, even hic
menfek , aldc rek llonder
tanen wereken,
,
(lo:
moet hier tc
De kragt van al het lijf
En bragtcu Mn
Dc geelt moet r a dc buvtcn-lcden Itcrckcn
Al wat her
Dc trou cn h;
„Di len lijve wi
teer tc leien, Is in het Hof
s on dir geval noch
„ jr duvfcm: wefen Dc tartman jbefchai
ccn gebodt alleen k , ,
Tc fSehoon di
loctic van de trou
Is tegen alle rugt i her
Blijft lunchen echte man,
cn lunchen echte vrou. Gy moogt ge .cd-gebreck
Als nacr ccn
Gy liet uw (Bk koers behangen met gordijnen,
1
Ditonheyl
Geen 1'on ot' helle maen en dint'cr in te Ichijnen
Als van cc,
Want, als gv neder fijgt op uwe Icdckanr,
Gy fijt als op het Vry van ecnig ander lant ;
Ditlchijnrtefijngclcyr: Gy, met u hcyebeyden,
ondcrichcydcn
Sijr van het ander huys in plactlcn
Siir in gehevm, co uyt het ligt gebragt,
uw ihl
ieft,
M
der mgti
Gy, lact het bcddc-wcrck begraven in
Ipreuck geleien,
lek heb op dit jreval ccn fnetc
dient tc wcfen, [a fcho.
Die voor uyt-mondig volck ccn regel
gelet Dacr is
Die met een Ifale pen is weert tc fijn mbequi
gemoet , cn voor het echte bed
En binnen uw
liet fy dat ecnig pier -wil minne ofte
Di faeckc
kijven,
dient ge 'hoort , en ouder hen te blijven %
En da 5£
.lCLlgt
1 het da
tegen -wenjeb,
'
quin flt'i nmmi, "iam j«" -V '("» -fi'"' t'iairiiinnii fmtlm, .'b-
, y.h **fm, y «-fa nfafa. l-h-'f •
truiis, mimbta ttiim nun obtdiunt raiiinï. Pudtn.lum mim, quafi fudart
Ckmtt Maand. Ub. 1. PaJagtg. tap. lo.
nlindHia,
N„ tir «fafal «5 <i l |l "t* ' 5* *+Ê
1*
(e) ,
l„ *m AWi
«ifafa , Sbifa
j6. line rcpuLlio rnJttin^niura
O0>
diiluiinw. <"ïi£,
— «iiMBj Utlnt c=o>.
A'.lUl't de Hijlei.
Uil anima!. S- cap. i> Cwniln. PliB. Ui. 10. taf. j6. jUian. Uk 6. iirj-ir. Dl fm *mf m 'vu CarntliHf. ». dunt. ftn. I. '
1 '
M.~,'«o. A
R»mi wm
Mütk\ l. Uifl- *•** IJ- ï"ff tik, Win-
, , , ,: ,:,,
R.
387
dracgt, het fchijnt (fat alle laagten Hier door
w,nnecr een vrouwe is 't we! gebeurt dat van een
hrfis «> vru s I > «
n * linnen yclF,
mm, Men wcrt,oock tegen hoop, een aerd.g
tcdicfc pacr
kim gewacr.
Dia iaet'et
Dies
ecnigww ding fig
[tonden ien en druckt in dat geweft.
ar gt
Een wijf by al het volck venmert in lcclickhcden
"
Dat &cta v:
dat Jacob voor de dieren Wiens man haer niet en wecck in onbefchofte
n Schrift ^ctuygt het felfe, leden *
vïn
lJun'hcctt gelryt gcltreepte populieren Kreeg evenwel een kint het ichoonllc dat men
vant,
evenals het lehaep lotr paren met den ram, Een peerel van de ftadt, een wonder in het lant, '
Om drucken in het lam :
van het hout te (a) Een kint gelijck een beek, dat alle menfehen preien.
De pleckcn
i>cnegen dit om fact te mogen winnen, En namen in den arm , of met den vinger wefen
fv die
wanfehapen dier, geen monfier in de finnen, Een kint na volle
Hebt aecn wenfeh, een gaeu , een aerdig fret,
liever voor het
oog , wanneer gy vrugtcn teelt, En niet te bylter fchracl, en niet te lydig
Stelt vet (b)
een gecltigh kin: , een aerdigh menfehen Een ieder itont verbaeft, en fag de frifiche°ieden'
Een l'choon
bedt» .
En fag de fchoone verw, onfeker van de reden,
wel gebeurt dat icmant van de Moren
'1
Dies ginck'cr over al een fpraeckc door
Hier door is de ftat
voorleden tijt een witte vrugt geboren
1
Era miMre verder fcg, ging al het huys befchouwen, En iïet! die nu het bedt, en dan het kint bckecck,
letten o het rtuck ter eeren
P van de vrouwen En vont noyt ecnig ey , dat foo een cy gelecck
"yvmt een fchoon vertrek,
dacr op een kleyn buffet Dacr gaet de kloecke geefl met \-alle reden v-ijtcn
tcnacrdigkindcrbcelt ilont ,
gceWalWlet, Wat dat'cr uyt het oog kan in de finnen riprï,
H) vent een ledekant
gordimen , behangen niet En hoe een diep gepcys, door onbckenÜc raagt,
SCr VOür d
u ,
? wecrc gdiick
H^mcmwiedat'er
megte fchijnen, het Het ingenomen beclt kan prenten in de dragt
nacpt,'bcmwort befchcy t gedacn, Srrax recs'er groote vrcugt ; de boofc tongen fwegen,
ufr ™?
Cm ,ft
g man hoe dat de faecken ftacn
;
& De vrouw heeft mct'cr daet haer eerc weer gekrcgaij
SS?«J^
a,JCT h
t0t A het vokk '
S
,i,
, (0 CtncC }„ ... b
Een Loth , of Davids val ten nauften af te maelen
J
ffmnaa , „ ,n iJ( <"P cM'.-ai« fjujfii.i/ij Huctne.h di «er/wc tf/i Doet, ick en weet niet hoe, de iolTe finnen dwaelen;
d' «<l O'pus; urn ultris yirjapj»™
^«Wii li&J""". Een Hier een valfche fwacn, die jonge maegdc fchent,
?""!"" m " rum •
nl
*<i»<J,».£t"*"""["""Ie
''T' 1" Heeft dickmael aen de jcugt de lullen ingeprent,
'«" Awj! irt™T, affjrmruni m topmens Slif (d)
En laet dan oock de kunft u geenfins hier bewegen,
"Want even in kunft daer is het quaet gelegen,
™"««f» ,.1.7, w
••faliïui humaan pcffi centinttrt, Soan
^<>iïfc±* ,>
" V«
fc
= «
i\™ Dit*
(c) Tratlit Suilmim Til n„m titicul* plurifariim eijraaff, uUUh
filire fiSluram t«- utafpttl» AtjUUwi WJHti txthiflt. Mé.
,
liili Arifleutti Hb. prfit. 7. rap. 17 ub\p r ,h>bit
, afyïctre piclarm aiiltElm
dtfsrmis. incof/tjiic, i<f fit "" "".i'.'u N.-fi.'jm w.-,i:irpirlniam niqm
"J iltiio* llU«m rrmm ik
(Jf 'v7 '
" ' /^<. .... . -'iiarrhtm , t- hni 1'toperi. lik 2.
f-
r" " v 1
libiiinem prsvuca,
' 1 '" ° r,
,
S'» l?> <"l*Ji pittxm
bift.
ebfam, quittm fytHtutrti ad
'
W*W ft Qiia: manus cblo-nas dcpiniit prima tabellas,
*• prtfianliflimi Et pofuit calla mtpja vifa domo,
nippotrjli, ,1c
mdt ap»i Pluivihum dt i'Uc.
lila pucllarum ingenum corrtinit ocellus,
Phitof.
t &thttpt! imagmim ad liclum haltbit, JEi- Ncquiiixquc lua: nol uit effc rudes.
Hoe
3 88 M O 1
M«l-
En word ick niet gewaer dat loof, of feldfacm gras pofent eertainsbruvages d'amour.uu qutlques aunri chiniiL-s
pour donner a leui marys. Se qui les »ttr.ivent amit pJi
al. i.--Lj=-
(d> Ammlanas
Marctlür.u 1 'waniathmi avilu
MttUol. VU. JitA
ImiUrai tffillal. J. 14- (ennniiat. f>ir
ly Plurarch. au B*cW des Precept- bM »"
fffitUtM
1
Ë
Niet om een grootc vrou,
voor pnofleo opgevoede, Wy mogen (feyt het volck) om oogen elders werpen,
Ha
is een
degte macgt , die hem de pijne doet j En op ccn vreemden (leen de (lompe tuften (cherpen,
hy (ent hacr moyc dingen mem Niet tot begecrens toe (begecren dient gclchout}
'
H. dier OP haren ,
X
;
Hv fit op hacr
en hynaeft den ganlchcn dag, loeit Wy mogen feyt liet volck ons nuffen elders wetten,
( )
mal genoeg, gch|ck een vryer plag. Soowy tc huys alleen de tafel laten letten
In t korte,
een walg en al de groote mouwen, Macr 't k ecu llimnie vont, die aen een rcyn gemoet
Het Hel" is hem
ka hy wil een engen bouwen; Gcwifle nepen geeft, en innig hinder doet;
Hv wil een flegte F ,
niet, als hv plag, een vafl,ccn hoofs gclaet:
"Hvpriirt i
Dclult te laten gaen cn met het oog tc dolen
oog de maegden beter (tact.
Jat het fedig voncken aen den geelt, fijn even hecte kolen i
Sijn
Om (£)
pit heelt
Je Koningin geweldig leer gefpeten, Hoe! fict men niet de mug hacr branden in dc vlam
>
het ftoCK vaa over al geweten, Die macr om enckcl (pel ontrent den fackcl quam?
Temeer, om dat
hacr acn , geen honger, geen vcr- Wie van ccn hoogen berg dg het ter neder vallen,
Geen llaep en komt
üi door een ydcl oog wil in het wilde mallen
SoTgants'is hoer de bord gcfwollcn van dc wraeck En mcynt op fijn gemack te konncn Itillcftacn,
Je Faem liet over al verluyden, Die llruyckelt vooi gewis door onbedagte wacn,
En, nademicl
Dat hem dc helde
quam uyt vreemde toovcr-kroyden Dc fond' 3 even foo, gelijck de gladde Hangen,
Soo heeftfe door beleyt
hacr lagen foo geilclt Al Wacrfc met dc kop lal weten in tc prangen,
eens kreeg in hacr gcwclt. Daer koomtle met het lijf. vermijt een quaet begin,
Dat fy hier vyandin
Pc gramme Koningin, met yver aengcflekcn Het quaet wint alle rijt, en kanckert dapper in.
b uyttermaten gracg om hacr tc mogen wreken, Veel woorden dienen nier. de geeften om tc roeren,
5v het haer linnen gaen door aldcrhande pijn, En door een ydcl oog, dc togtcn acn tc voeren,
Dit (el, en boven al oock lcclick mogten fijn> En ïs de regte ftrceck van echte trouwe niet
Svistemaclvcrwoet, en op dc macgt gebeten, Daer is ccn beter weg , die ons de tijgt gebiedt
Én fehijnt, oockingepey.'., hacr op te lullen eten, Siet! als uyt eygen fugt dc gcellcn nederfvgen,
Sy wrncki in haren geelt , fy vraegt'et over al En, lbndcr vrcemt behulp, een hart bewegen kiygcn
Hoe fy Je jonge macgt ten vollen plagen fal: Dan mag ccn wettig paer gaen foecken onder itant,
Nu wenfrfc,lbo het fehijnt, hacr oogen uyt tc plucken, En door het echte bed verkoelen haren bram:
Hacroorcn, haren neus, hacr afwangen
rocken, tc Het ander is bedrog, en niet als flimme wegen,
Hier lippen met gcwclt tc Icheurcn van den mont, Die lcydcn tot gevacr, en buytcn allen fcgciii
En al wat ccnigfms hacr wel cn aerdig ltont Gydacrom, deftig man, bepaclt uw locte vreugt,
Dan fehijnt Ie gants het vel haer af te willen ftroopen, En noemt uw bcd-genoot een haven uwer jeugt.
En met gefmolten loot daer op tc laten droopen Noch moet ick, totbefluyt, een vallen regel wijlen,
Sywcnlt haer wel de doot,macr,uyt ecnwrccdcfpijt, Hoe lang het echte werek is in den man te prijfcrij
Soo wille met de doot haer houden in den rijt; Gy, neemt dan dit berigt, cn dat van goeder hant,
% wijlen gaetfefagt, en, fonder haer tc fchenden, Het kan uw baken fi jn oock midden in den brarjt:
Ment dat het beter is hacr uyt het lant tc fenden Soo lang gy door het bed wort hooger aengedreven
Ofwel eenig diep gebott,
tc lluyten op in Om Godt voor defc gunfl ccn meerder lof tc geven,
Daer nimmer gtilde fon,of manc (ihijnen fou Soo is uw leger reyn. (e) wie delen regel houdt,
Na menig wrect gepcys, fy lactfe voor hacr fetten Die blijft dan even macgt, oock als hy is getrout.
En giet in grooten ernfl op hacr gedaente letten Wel hem, die fijnen Godt, cn Godcs hoogc wereken,
Sy fpreeckt hier bitter acn, en vraegt haer alle ding, Kan door het echte bed te beter overmereken;
Van waer, cn wiefc was, cn wat'cr ommc-ging.
We] hem, die uyt den trouw cn door dc vrouw bed uyt
De macgt bcrigt Me-vrou met foo bcquame reden
Des Hceren foete gunJt ontrent fijn weerde Eruyt.
MnfonccnfoctgcUet, V ol aengename feden, Macr fchoon gy tot den Heer hebt menigmacl gebeden,
Met Ion een fedig oog, dat op den flacndcn voet,
i
Van raercrpi)
nu wat'er fy van defc malle rancken
Om dat'er niet ccn kint om uwen heert en Ipeelt: -
ÏC
[
7 , van vyfe minnc-drancken,
i
Gy fegt het aen het volck» klacgt aen alle fijden,
Ickvinde, IcytMc-vrou, ick vindc met'cr daet, Uw man, uw belle vrient, gy
die heeft'cr om tc lijcteftj
,-.rke! kiudn-piac!
'
,.' V Die wort dan ongefint uyt enckcl onveidult,
'
«-dranck
W fQl
wedcr-paer belden,
3
e
dat b ccn eerbaer wefen,
bdt Isdickmacl fonder vreugt, en fclden fonder pijn;
Daer is'cr in het lant, die niet ter weerelt hindert,
^onderdanig
-"""«u .iv.il,
hert, een foct, ccn revn gelat
ccn ioci
r , Als dat haer vrugtbaer lijf heeft al tc veel gekindertj
BpwbojltTStinimii. dc e boven gaet. (o) Ach.'dikmael dat dc menfeh uy; gUnfehei hei tenfoekt,
Ete"*. «*tt nu,
K'
)ck cbn, d
' »""= "7™ «ren ;
w aelt?cr menig mcnlüi,
,
!'
oock indenechrenbant,
™
betrap in regter maten Wort dickmael dat de menfcS^t
Ick hebbe mcnigmael de vrouwen hooren klagen,
ganfeher herten
Hca' ™ 1 ° ITc
P ract ' u y' Enckcl onverttant!
c femme legitime qui it
Dat fy hacr mans te vee] ontrent de kindcis (heetti
,
gti; binij,*,, Ijclam. Lb. 6. u/>.
13. tircn jin.
i'fiiudn: pjr douceur, bonne gra- (c) Dl medtrationi , in ui» n^wjii ,i tiii
&a , tnii folijl hu gtturatit <t*uU
w Drum liminl'ibus adinltn-
,fuJ Ultu.h ju rui. ticmjuiii , (4-
fliwiii w jammis, nd, 'JviiM. ü»rfcjr j. tas. ï. J, ifiiit. immg. a.
Ccc In-
19° M o D
Indien gy kinders had, gy quacmt miiTchicn tc kort,
„Hoe ligtc wort den menfeh na Plilcgeton gefonden,
„Die met een holle planck wort in de 7.ee bevonden!
Nu won fijn volk fugt op u alleen gcitort. „Hoe ligtc wort de menfeh gcllagcn in het velt,
Gv roept dcs'nïct te min: ick wil de wcerelt ilercken,
„Die voor foo menig loot den bodem open llelt!
fther hoor , de wecrelt felts en fitl lier gcenfins merekenj
Een diertje fes of acht, dat van u komen mag;
„Hoe ligtc, nietig menfeh, kan u de geelt begeven,
„Wanneer een ander menfeh in u begint te leven!
En wort 'niet eens gevoelt in lbo een groot bcllag
hondert duytcnt ploegen Wel bid dan, jonge vrou, met onvermocydc vlijt,
< K iemant tot een oegil van
Van angft cn alle Ichrick , van onbedachte waen Verfoceken acn 3e vrou hacr gcell tc willen pijnen,
Een vrou die fwanger is, moet even dan gedencken, De tochten van dc nvacgh te houden in den bant,
Door praem van enge draglit hacr niet te laten krenken, Byfondcr als de tuil naer vuylc dingen brait.
Geen ding loo onbequaem ontrent een teerc vrugt, Doch foo des niet te min de (innen heftig dringen,
Dan als een jonge vrou in nauwe klecien liigt Gclijek men hier dc lufl niet fchijnt te konnen dwingen,
Een vrou die fwanger is, moet hacr geduerig wagtcn Soo lact de kunltc toe, ten goede vnn dc dragt,
Van naerc dwepcry, van alle droeve nagten, Dat wat dc maeg begeert hacr werde toe-gebragt.
Van door een grammen fin te worden omgevoert, De geboet , dc lult doet mcnïg-wervcn
luit in tijts
Een , een oude licckte derven ;
ingcwortelt quaet
Ja van een grootc vreugt tc werden acngcroertj
Want als het Iwangcr lijf' is beiïg met dc toeten, De lult heeft menigmacl door ongefonde kort
Soo kromt de fwackc geelt in vcelderhande bogten; Gcfonthcyt acngebragt, en van de doot verloft:
En wat ontrent de vrugt fijn kragt belteden moet, Voor redcu wort gelëyt, dat als dc binne-kragten
Vergeet fich in de gal, cn aen het vinnig bloet: Bekomen op het lelt daer op de linnen wagtcn,
Gy, maeckt u daerom iterek om uyt te mogen jagen Dc geelt fich dan verblijdt cn kragrig opendoet,
Schriele, wrevel, gramme lucht, en alle quade vlagen. Soo dat oock taye (lijm in hacfle wijeken moet;
acn dan, gunllig 'man, wectt heus in uw
manieren,
Gewent u tot gedult en wacht u van dc Ipijt; Wel
Schoon datje licht te paert, en wonder hacllig zijt: Leer hier een fwanger lijf cn fwackc finnen vieren*
Wanneer het jeugdig hout met vruchten is beladen, Een die in dit geval een quaden (lag bcgaet,
Een vlytig hovenier die vint teiltont geraden, Doet leet aen tweegclijck, doet ja een dubbel quaet. (*]
alle reden,
Met aldcrley behulp den boom cn ydcr tack Dc Keyfcr (r) ging tc ilreng cn tegens
Te lïijvcn tegen wint, cn ander ongemack: Die, van een jonge vrou met tranen aengebcden,
Want als hy dat vcrfuymt, foo kan het ligt gebeuren Hacr efter geen gehoor in hacr verfoeck en gaf,
Dat van den cerllen Itonn dc racken lullen fcheuren, Maer iloeg al wat fe badt met harde woorden at:
Siet dacr een jonge Ham cn al het teer gewas Hoe! was een Kcyferin niet weert tc fijn gevonden
Itondcn.
Gefiingcrt op het velt, gcdommelt in het gras! In feker klcyn vertreck, daer niet als boecken
Een vrou die fwanger is, moet boven a! betragtcn Waer toe lbo vyfen aert ? ey lieve , wcyger niet
Geduerig tot den Heer tc fenden hacr gedachten, Ten fy dat even Godt het tegendeel gebiedt.
Geduerig tot den Heer tc geven haer gemoet, Weeft over al beleeft, cn leer uw harde vlagen
dragen;
En Ibeckcn haren trooil in Chriiti weerde bloet: Ter eeren van de vrugt , cn vuil dc moeder
hoe,
„Daer is geen beter raet in alle wijfc boccken, Al iflc fomtijts dwers, cn ick en weet niet
weien toe.
„ Als rulle van den Geelt in Gixlr alleen te foccken, Schrijf dat haer innig leet, cn niet hacr
wetten
„Daer ia geen nutter ding, dat meerder vrede maeckt. Dc Hont is wat tc honts, vermits fijn harde [
„Als dat een reyne lïcl tot haren Schcpperjiacckt Den ingang van den hof een fwanger wijl beletten,
Dat is de belle vont om leet tc konncn dragen,
>-fff<«wlcs
Dat is de rechte wegh tot alle goede dagen ; (b) De ffffa*, (i *»\* dintt«v l"vid*, vid,
Gac, kuys dan uw gemoet van al het aerdfehe draf, popul. Ut. 3. taf. 6.
(l) Cravidt te'fira curatt dibtnl , MTMfM men rtUm nuitum dc- (d) Sü d' H*f™>"» ?•"»> «»»''''«'. *
(ÏJtraii 9«x cnlro frmrcaniHr , * mart, in mini ülvi aniintmiir atï- , Geen vrou-menl'eh mach by of omrent
mimum mfiunt , *i " Hm ca, au, pinumur cx ra. Arifoirl. Poli. üb.
Hier komen ('ondci goet content, 8cc.
-. Dl rtf.miai muUtrii frxvidt tsnlu.lt Snvo'uni SanmhoiHm Ptdelroph.
t:i. I. J'i>*n. L-:.:-.*t-'. dl Mirt. WHlÜr. ca}, iq.
,, ,,:: , , , : , , ,
M O R.
H, wil niet dat'CJ ta°P of blocroc «, gcpluctt, Waer iemant jonck patrijs of qtiackels heeft bekomen,
ccn jonge vrou
met lullen ondetdmekt; Wacr iemant nieuwe molt heeft o P de
Sis kay vernomen,
oït er** 1:1 «•"S* St'i'mten , Waer dat men
M,tt
ET, root een
.
is'et
.i:,.
iemant, die
Km
— lW *
,™ vrou
ccn
WKrt « "*>
vuw lllut
vroti voor moedi
;uL
?
n^rc gegroet,
-i
Sf"»
oefters roept, of verfche fchelle-vis
Daer voegt het leckcr volck dc buyeken aen den
En al maer btiytens huys ; daer fijn dc befte broeken
dist
dc vrou hier laten ongeboct? Daer is de rechte plaets om uyt dê borfl te jocken;
'
Dc lullen van
ickfcggeneen i tc meer, vermits de bloemen De vrouw heeft onder dies alleen den vuylen flanel;
Voormy,
lijn gelooft als eygen toe tc koemenj Of van de voile maegh , of van den heetcn dranck.
iv vrouwen
niet ioo wel en is bcllecdt, Wat is'er menigh man, die by de drinck-gefellcn,
ld leege, iiat'er
Als d.it een
jonge vrou in hare luftcn eet. Sich weet in fijn gelaet foo kluchtigh aen te ftellcn,
dat dc man niet weert en is te trouwen,
Dat ydcr, diehetfiet, uyt luyder kelen lacht,
Ick I'crcc
Jaien in dc dr:i
ti
nt ict wcygert aen de vrouwen j En hangt hem aen den mont tot in de m id der- n acht ?
Die
legge dat dc man is
vils en onbelecft,
ld Maer als men wyf en kint by wijlen fal
vcrmacckcn,
vrucht haer bede niet en geeft Dan
Die aen de tcerc fit daer onle nurek met opgefchorte
kaccken,
Hondi, lieve vrient, ick wil het u vergeven, üwers,
Macf korfel, ongcfint, berooft van alle loet,
te leven lioe dat'ct
Ten was u niet bekent,
is
Gclijek een Icclick lpoock, dat fieleti pijnen
moet.
Meteen, die haren man gewenfehre kindera bacrt, Gy tracht, 6 gunftig man, dit tlim gebreck te
laten,
Én de ficle toe met haer gefelfchap paert
tót En doet gehjek de bién die niet als honig-raten
,
Doch, 1
ngragi;e keel niet in de lufl te itereken En brengen in den korf. „ het is ccn flimme daet,
onfevrou hier noodigh acn te merken
Soo is 'voor
„ Indien een echte man fijn vreugde buyten Liet. "
eenen leger fiapen Maer van beleefder aert, en van ccn lachten gceili
» Jj; lame" nacr dc kerek , of elders henen gacn
"Uat wijlt een
Die vogel is alleen van al dc lnclle dieren,
vallen bant van hare vrientfehap acn s Die met ccn lichte vlucht ontrent den hemel fwieren,
M manc n
echte wijf aen eenen difeh geleien.
M »eeneko[tgedi,nt
H Die vogel is alleen die foch cn mammen heeft,
, uyt eenc Ichotel eten, En uyt een volle borft fijn jong te fuygcn geeft;
is voor al het huys een acngcnacm gcficht; Die vogel (foo het fchijnt) koomt by demenichen leven,
!' macck t du oock een deel van uwe vrou wc- plicht, Om menigh dcrtel wi jf haer les te mogen geven.
..1.
iis nier dc
pijn, wcm ^ breeder af te f kcn Gy, die een vlcder-muys houd voor een leelick dier,
ffi
l'm dai f&
oock onder hen
m;lns lc
\V acr Die niet fijn tecre vrucht tot volle rijpte voedt.
mirit v ' nc Ic
Of d,rv« koop een vroegen abricock, Het was u groote vrcugt eens binnen u te dragen
^ 'emant pluckt den
cerften artifock Iet ick en weet niet wat, dat noyt dc menfehen
fagen,
eftaccouchee, &
qu'dl ce qu'on luv Ji.ir ti^mc: mitiimcnr, vid.
1
l
p.jne nitt, Wanneer een deftigh man lact vreemde minnen hueren,
En fchoonhet doet hacr wee , fy agt de
hacr maeldel iiet Dat fchijnr te fijn geiêyt, het wijt heeft malle kueren,
Maer voelt een llacge vvcugt, als iy ;
Of al tc vvfen kop , of al tc liegen neck,
Als maer de kleyne munt
nu wat begint te quclen,
Wat heelt een tcerc vrucht te luygen haer gebreck?
Tc MCf dc mem , cn met dc Borit te ipelen,
Rapen
was'et eerlt betwaert, Het lal in tegendeel uw goeden aert betuygen,
Dat macckt een geeitig log, al Indien men kinders iïct acn uwe tepels luygen,
Gelijek dc guldc ion een droeven hemel
klaert.
,,'t Is eere voor dc vrou, wanneer dc man gedoogt,
Gebmvckdan, jonge vrou, gebruyek die rcync fleflen, „Dat fy een aerdig kint uyt haren bocfemfoogi.
Om Ben uw tcerc vrugt lijn doril te
mogen lcMen;
Maeck hier geen onderfchcyt,laet alle frilïche vrouwen,
„Een die hacr kinders baert, is moeder voor een deel; Hoedanigh datfe fijn, haer eyge vruchten houwen, m
Maer die hacr kinders loogt , is moeder in 't geheel.
heeft deie leer geweten, En foo daer ccnigh menfeh van adel nuckt gewagh,
Een van de Rnomfchc jeugt (*)
Maeck dat het voctlel fclfs oock edel weien in.igli:
Heci't dit gchecle ituek met reden
afgemeten
Maer defen onverlet, ick vinde menig- werven,
Hy, met een rijeken buyt, was op een fcker tijt Dat oock een eygen kint magh uwen bocfem derven;
Gekomen dc lladt, gekomen uyt den itrijt;
in
Want, gc geyl of boos, of met de kop geauclt,
De moeder van den Helt ging haren loon ontmoeten,
iïjt
groeten; Soo kies een ander min, die beter is geltelt. (d)
En die fijn voeitcr was quam oock den Ridder dienilig aengemcrekt , als jonge vrouwen foogen,
Hy bood fijn moeder aenccn riem, een klcyn juweel,
't Is
Soo haclt gy beter mogt, al was'et tegen reden, Sijn licht ontllcken hert onthng een i'nellc vlam,
Soo lictje dele vrou in uwe placiic treden; Om
datfe wat tc bloot uyt hare kamer quam: (g)
Die heeft my jaren lang met hare borit gclacft, Als Strato by geval ccn naecktc macgt beloerde,
Terwijl ghy aen dc jcught den loden breydel gaeft; Hy viel in heeten brant, die hem de linnen roerde,
Die heelt fich niet ontficn haer plichten uyt te voeren Ey fict! de jonge wulp en fijn geminde ft c ™>
{h)
Schoon ook aen alle kant haer rauwe tepels iwoeren, Eer dat hy cenig lief van hare gunlt verwerf:
Die heeft niet eens gevreeit , oock met een harde borit,
Te laven mijnen brant, te leden mijnen dorlt; (c) Ataini ƒ«, M mm^rn hfau, *Un J*h*i . mO* '-> ^<f *'
huiuilitaii, Ldi<„ Wilt. K'tt". <%f/. precl. !S. i'reb. I»;
Die heeft tot aller tijt, oock in dc koude nachten. (. uti. c«d. di v»i.t. I s. sithur. mütm. mmmc 47- E'J""' '
'
Ey, lact u mijn belcyt niet buytcn reden dencken, ment qu'elle alainltnus enfMs.öcainfiicdoit
tiircchjcuii,aTO«7S
Of fchoon ick boven u haer cere met gefehencken, 1***"-
lek ben van u ft is waer) imcr ook van hacr gevoedt, (e) JiimSt BiU infufmHm, Pévum in D*viJ. Pfilm-
Jam Ittare [mam jimal* mammajam uïrM,
Van hacr met rcync mclck, van u met cnckcl bloet; hl fttptr ei'j-ifji ini.iii
,
vctamïna lila,
nuliux rfi ,
„».
Precept. dc mn»S
efl
éle tam qao habtt ii.uaralim tetyiatunim , quant atuit. BtJslJ, Ub. i. Pal. h rnilate. urvite, aferu. VU. Plmwh. a*x
tap. 10. nam. 30.
Parit nul* firfwr pt'iiffe LaetaM
(b) Is fait iwïiï'1 javenii ex Graeibtrum ftmilia pttrt lamen inctrio : (g) Ipfe ,
M O E R.
393
Als/t immers wefen moet, foo let, vriendinnc let,
Wie dat) m uwe plaets als tweede moeder
let
liinoorlpr.onguyr, ccn lehoon, maerlilbg Laet iemant cenig lam een geyten-cldcr
«jan hier fuveen
Vcrlokrciijngciichtomreurhaer nnektehjf. {„) (wijf Het krijgt een gcyten aertj de wollc lil •;
gcru'yqcn-
„'.tnoeniickwccrclrsvolck? ag! David is gevallen Want lehoon lijn cerlle bont was uvtermaten'
lacht
K-; rt mi de lult
alleen, maer toe een dadig mallen, Het krijgt doorgeytt-mclck een harde
V„ lief! dat in den man
de boolc luiten blies Men lcell van fcker kint in
gcyte-vacht
boirchen opgetogen,
M
n at was een frhoonc vrou, die hare leden wies. (b) Dat uyt een vuyle fcugh lijn voetfel had gelogen,
dat de geel! van Schilders en Poëten En
als het grooter wert cn hoogcr
ld achtc was bcjaerr
in eotk» pit geweten ;
ten vollen heelt Soo had'et m der dact een rechte feugen-aert '(/)
Dl , oock
beelden uyt de.ranckcn
van tle min, Ten was niet uyt den dreck, uyt modrfir niet te
Want om te
keeren.
Soóvoerdhetgceibg volckccn nacckten jongen in. (e) Het rolde in het llick, ooclt met dc befte llecren
M»
u
«»' ™ *"
f.n de jagt-goddin en
"'f,
nare bloore leden 7 e' c
T, * *» > Het vont lijn bellen dranck omrent een vuylcn
lm niet en ncht'et lehoon, als dat'cr Icelick
plas,
v
dapper man, een Prinsvan hoogen geelt, was
Een belt, een Het ,s een Frans gebruyek een gcytjen uyt
tc beien,
Sietmaerccn naeckte
vrou , cn is terftont een bcclt; V anneer de voedttet-wijfs hacr cerlle
fogh verliefd,
vol geylele.gr,gclijck liet wnrt bcfchrcvcn, En dan foo koomt het kint, foo dickmacl als
f cn beeft het
Een beril door
kittig bloct tot lullen acugedreven En voegt lijn tccre mont ontrent dc gcytc-borlt dorft.
grillig is, en tragt te fijn gepaert Het wicht aldus gevoed, heeft wonder
Een beell dat
vreemde grillen
Enbuvtcnlijngellagt, cn regen timer aerr. (d) Heeft ,ck cn weet „iet wat , dat niet '
cn ,s ,c ftiUcn ,
Wil u dan, |ongc vrou,
voor defe klippen hoeden, H
t trippel, alle tijt
, en llacg een nieuwen
En bet uw Ichoune borlt geen vuyle togtcn voeden, En heeft lig over al gclijck een geyte-jonck. fpronck,
Maai dtcje voor het volck uw tecre leden dcckt Tree vorder, mijn vernuft om yder een tc
gecnen menfeh in beefte-lultcn treckr.
toogen,
Op datje Hoe veel het ganlchc lant leyt acn het ki„der-fo, .„
lrK
Don, foo dier iemant is , die, na een angftig poogen, Koom hier , o jonge vrou , cn hoor ccn vrecmt
FJtmCt van hare jcugt
geen magt cn heeft "te foogen Dat u het kragtig logh voor oogen Hellen lal. geval
V
1
f";»!1 'et hof, veel ridderlicke mannen, (, De togt g:ict d jpper acn een deel rcrwocde dieren
:
herders u,,
'
}
«> I'S™
|, c, wout , „ ,-,,„„, aengelnannen! Gedreven uyt lier bofch, door roepen en door tieren,
<t fa wolf, die met ccn
'
auda Vinus tnj,l,d.„ cxpim in.b-i itmxi. Ovid. nudi riccdi 1'iani, Mart.
'.i
cc. misna pukh'is tradit Fulgixt. iib. z. AJj/iuIoj. vil qued ajjïclati-
T/i faoi nudai dimittat , vel q„id HH.iinii aimin nnnrjHJm iia
fit cilaium,
qui* tandno produur , vti aucd midi, maxime cvnvtnM
, vil a»U { qiud
jam diximai ) nadiiai ad tiiiidmcm provtut.
(d) Cttvum in hunfljfbicii hömin/n li'ji,iinef*m [ignifcarc ai infigntm
•jUus Ujü-uUtn , u Vtnru dam exurnt , xtferuni , appcitn-
nam. VU, J>h. Pim lé. i. bitngtyh. laf. io.
GHtW ^ U
^<*«i",;V;,c' -"' ""'
" É-"r'" P^tap'^*' " V' Lcan "J- Uh ' *' 3"^°* ** J -
Frrcr -
""""
(f) «wj Ui. da Chtifi. frmin. tap. d, iducat. virpn.
Ijj : i"J - " ' '»7««i, Aqufmui ia tilra ie Uatfiu, ma.
*"<•««
W Jm
'
iÜ
f
nffijjïmui ,
l*"Mf!<»>«- : milk
'mlU p.ffmUtH,
pajftumbm p rt gul , vutit
prtfa (g) Wnidttban itjdUdtnijSe »«j aehiig i'tihaclt ij SÏmoit Cmlart
jmu l
'Uidium
fa adultirium.
J} f""»*t Pi
!6. tap. (moy prefent) par
5 . [imuUchrnra CHpidinii midi ia Pa- Ir's'Tndré
„''" ';""»''" ïitvtilh (id a- ttndtm nudum 1563. devant monlïeur Frsre dn Roy Chu
umtWi tjui acpiaiï ede noni-
.1
,
,
e
S m
,ï
Eg* ipj; m „. ilUr Vjili!iS f ^ rmam mé Henry troilieme Roy de Frante 'eft qu'üs forells d'AidenntiScc.
Ccc 5 Hier
m
Hier lbien dc jagers valt om dit gebroet te
quellcn,
MOE D R.
Sijn jongen, lbo het fchijnt, tevoren lat gegeten,
vellen, En hebben op het kint niet happig acugibeteii;
Hier liet men menig beert ter aerden neder Maer , door het vorigaes ontfteken van den dortt,
llag,
Een wrecdc wollcvin, wel van de grootlle Sijn met een grootcr luit gevallen acn dc borlt;
Vocht dacr een langen tijr , tot datfe neder lag i
belpongen Hier mcynt men dat het kint, als onder hen gelegen,
Hy die het oonfcrtK* , vint lig in haell
,
een nacckren jongen, Dc fpenen van den wolf heeft in dc mont gekregen.
Niet van een ander beelt,maer vin En dat hier uyt het beeft, verweckt tot beter fugr.
de leren m.
Out, foo het fchiinen mogt, ontrent Het kint heek aengevcert, gclijck ccn eygen vrugt.
maeekte vreemt gebacr,
Die huvldc door bet boleh?e„ 't Is menigmac) gelien, gclijck men kan bauvgen,
ieliaen, welen,
Hv "anbrnvnc verw , en toond' een
vva* Wanneer dacr ccnig bceit komt vreemde bortten fuygcn,
Sijn hayr door al het lijf al
? ^f'^"'^ r wrcct Dat ftnut het vocttcr-dier het fuygehng bemint,
Niet als ccn vreemt gebroet, macr als ecu eygen kint-
Siet wat dc bortt vermag millchicn om dele reden
De jagers, die het kim m dit gewoel vernamen, !
En
in
de jongen valt, d;icc wort hy
van de rouwe |engt gedragen
opgevat
in de ltadt>
Doch hoe
Men
het welen mag, of wat'er is gelchiedt,
twijtïclt aen dc facck, cn hare wacrheyt niet;
Is ja het cygen kint, dat, in het bofch gebleven,
fiet! het menfehekim
wil gcenc mcnlchcn kennen, 't
Macr Had by dc ievcn jaer moeten
in wilde leven,
Nochhy demenfehen noch bydcmcnlchcn wennen,
fijn,
't
Tc weeten van het bofch, tc drijven uyt'et velt; En vlytig in de weer, cn yder lief-getal.
Sy rocpt'ct door het bofch, fy klacgt'ct alle man, Soo dat voortacn de wolf fijn ouden vrient vergat,
•Sy fpreckt de wagters fclfs, maer niemant wcct'crvan: En fondcr onderfcheyt van alle fchapen at. (è)
M Ë 395
,
r ],j L
.
r ö jonge, vrou, wat onbekende vlecfeen Sie daer een regtc min , gelijck'cr naer het leven
'
van vreemde borden treclten; By lieden van de ktmll is gretlig af-gefchreven
Anjers uyt dc melcfc
I ccr hier,o jonge vroir, gelijck dc daet betuvgt, Doch foo gy decle flag niet byderhant en vont,
icmant bedrag wort
wanneer by bceftcn fuvgt. Ten minlïen brengt het ftuck lbo nte gy immer kont-
l 'hi
heelt dogters opgetogen De uw
Hoe menig eerbacr wijf lhclie jaren gaen; tccre Ipruytcn iijlcn,
alle rugt, en in het wdde vlogen! Dus poogtfc van der jeugt hacr pltgtcn aen tc wijfen.
Dfctayten
Men' WÜl niet
hoe het ouam; macr die het ondcrlogr, ,,'t Is goct dat iemant komt uyt ccnig goct gcllagt,
vocltcr-wijt niet veel en had gedogt.
Vont tte haer „ Macr 't is al nutter ding wel op te fijn gebraght
kint, gelont en wel geboren Hoor, moeder, hoor uw les, 't is niet genoeg te baren,
Hoe menig aerdig
Heeft door een
ü100 ''-i'
1 c
YS cn rï verloren! ^ mm M '
[>) Viit *nah it nmria Ajmi» atad VUdtric. dc Caflrn dt merh Leer, jonge moeder, leer, oock van de minltc dieren,
Het kinder onverftant naer goede feden fticren (
ücIli °n
J«ft.,«l rac te Ilnoum
«
1 d'unefille car Ie laaft dc eelle, qui t fit ft
; Niet dat'cr eenigh man in vrouwen hooger prijft
une ffi | e>ÈC au comrarre voyw lcs r ,,, ü; ; . .
J( ^' ,k
'i™-
'
r- n reretEntrecinq fils.queDte,
no "«nn;
Ó, 'V°
^'i-curi-,
Otlet , duquel Tofeph IV. n frere difoit, &i Leer dat fijn vadcr-lbrg een middel heeft gevonden,
C; Cc enfm &™«.q"lc
fwklïm rV&' 1,ü,t !i bcl,c
Om ons door fijnen Geeft te trecken uyt dc fondenj
t*a bitmemm '°
1
TK 1 U '
e «SAraojent , luy portereot une fin-
Leer dat fijn eeuwig Woort, het onbevlekte Lam,
][t-„- - F tte ' »ymoir merveillcurrmcnr, neant- &
Ten goede van den menfeh hier in dc weerclt quam,
» W iVfon t!. f abi,uL
.
,rj
' '
uli
l
u « » fo«fP'r« tdleraemque
: Hier in de wcerelt fterft, cn weder opgercfen,
l!cr
FM S
uw,j5 "
< '
' li
'
'l
u,; le
r= tc ,c defimrdel»viede Sal by den groote Godt, fal in den hemel wefen,
,!( " ,|[ f,m
^^ie'bu'V,, . '""V Je luv do-UerlïcauTe
« f"'t-[t i
t,lc:i " slrl1 l:T0US
.
Wen (dit il) de donncr a nullre fifsune Tot hy eens op het left, en hier en ovéral,
Op al dat immer was een vonnis uvttcn fal ;
KW. Crfat, ï™™' J '««me , t an t qu'dl^afii S
-
r
" !'ci UfM0 h,'
!
'
cut " nr ou P clJ '
dltfcrc de fe 'ever :
Sc De goeden fijn getrooit, als Gode lief-getal,
De uuaden fijn gcplaegt met ecuwigh ongeval.
^fn Leer vorder uwe jeugt dc regte wacrheyt fpreken,
«^tt-f:.., ccik-T... ccpnu ertcore bien jeune, Sc fut
En door een (beten aert hacr ftege (innen breken ;
Het liegen is voor eerft een byfter vuvl gebreck j
:nr,!B fon
Het ander, dat ick haet, dat is een harde neck.
»t tlillc prrfage.1» e- ««•,- „ lic .muit
^ 5 fcfe
r,™ r P
&«
r«S
»oit u„ rom S m«5vSï
i
Maïs UM
.
Aenfietdit finnc-bcelt, het lal u mogen leeren, Hy gaf hem op de vloer, dacr fat hy in hetfant,
Dat aengeboren fugt is qualick af tc kecren, En wees een A een B te [lellen mct'er liant;
Aenfiet dit Enden-ev by hinncn uyt gebroct, Al fchcen het ganfeh bcfftg tot (pel alleen te ttrecken,
Het wijlt als mctVrhant wat Vrou Natuurc doet: Soo leerde dog de jeugt bequamc letters trecken;
gcfeyi
De hinnewcnlt het jong tot haer tc mogen trecken, Sict! eerde fchrijver wilt, wat fchrijvcn was
Sy wil het met de borlt, of met de vleugels dccken, Soo was'cr in de kunft ecu vaftc gront grleyt:
Dit pleegde dele vrient in veelderhandc dingen,
Sy klaegt als haren noot , maer cfter geen gchoir ;
Het dier heeft gecnen lult als in het groene woir En tot u'ytlicemfche tael, cn om te lecren fingcni (>
Noch heeft'et gecnen fin om daer te blijven leven j Heeft alle rijt gêlecrt/cn niet te min gcfpeèlt.
Het is de pijm hier nacrder op ; foecken,
Want als het wederom of llick of water fict,
Soo de moeder haer verdrcit.
vint'et fijn verm.icck , Hoe dat men talen leert, oock buyten alle boecken,
„Wie, (Ónder op den aert van alle ding te mereken, Oock in hetvaderlant, en fondér ongeroack,
„Veel in lijn hcrifens fmcet,cn meyntV-t uyt te werken, Oock buyten alle forg en ("onder harde plaek
,
!
„Die milt fijn ganfche wit, of, wint hy Ibmtijts wat, Hoe moer,'cvlacs! de jeugt van onlc tijden dolcn
„Het gact al wederom het oude karre-pad. Of in een ander kint, of in de vreemde lchoolen,
datfc talen leert, en fiegts alleen
bcvroet,
Het is een foete vont, en wcerdig om te prijfen, Eer
Dat man de v< n ffte deur der kuntten
open doet
De jeugt door enckel Ipcl te konnen ondcrwijfenj
Want ccnig
als'cr menfeh op dele pligten paft,
(b) Dtfi i ;,/( di H;er r.hnftïae* Hu%ti>i
Soo wort de jonckhcyt klocck , en nimmer overlaft
Ick weet een uehtbaer man \b) die, londer ccnig kijven, Tuh i-ljdf, UfiU Utft ™« l"
Alleen uyt focte jock fijn kinders leerde fchrijvcn ,
(e) Dt vttu'""""1' litrdt fijn pmm lil 1
in dtt /filtnJt.
vtnJi'iUmfMuUtuJptftii. Bafil. Hixtm. hïmï t. Mujïjili un di kmpftn vuil hatr uuml/jyi ,
, , ,: ,: , , , ;,
M O E D R
Griecken-laat, bellet het oude Romen, Die met een Qgte mont haer kinders
Belief eens ligèla&n,
vloeydcii koiiltcn uyt
als mee gcheelc itroamen tn ,lclioon het qtwlickgacc, geen quaetcn
I) icr i
dat? hacr kinders altemacl willen ftrafFcn.
Yoga inmat waerom SijQ aen een jonge (tam gelijck het vcyle klim,
Die logen uyt
dc borft derücke moedcr-taci: Sijn acn haer cygen vnigt gelijck een dwafe firn-
wieg en midden in de kieren Ue
Men leöoé in dc klim omvangt den boom, omvlegtfc
menigwerven
gecllig kint met pijnc moet beiücren ; Macr doet in korten tijt fijn belle rr.cken itervcnj
Dit hier een
en mcr den eeritcn tijt,
Men leerde in het fpd , Dc firn omhelll haer joiig, macr hacr on wijle
min
jeugt hacr belle jaren flijt
Daer in dat onfe Die pcrit het teere dier dc ganfche leden in:
iemant lal miilchicn hier over komen 'vragen, Dc
Macr moeder dient hacr jeugt niet alle tijt te vlcyen,
kint, oock nu in onië dagen,
Oi'niet een geeffig Het is dc kinders goet, indienfe matig Ichreyen;
Doorecnig kloeck bclcyt kan worden by-geftacn, Want ( naer de kunlte leert ) als icxnant tranen krijt,
En lecren vreemde tael oock fonder fcholc gaen Soo wort het vogtig brcyn fijn qutdc dampen quijt,
Voor mv, iek fclk van"
dat alle jonge finnen Dc macgc wort verwermt, en al dc taye fluymen
Sijn heden oock bcquaem
te mogen winnen om tijt
Die worden even dan gedwongen om tc ruymen,
Gy, leg ons, wat dicnitig is gedaen;
mijn vernuft, Dc mtlte doet hacr op,
al iffc fchoon verilopt,
Gy vaders, koomt'er by , en hoort de reden acn: Gy, maeckt dan dar het kint geen tranen op enkropt.
Gaet kielt een eerlick
man in talen wel bedreven ,
Macr draegt oock goede lorg , ïoor ongeftuymie
kyven
En ha hem van der jeugt niet uwe kinden leven, De-lnedc van de tong niet vinnig acn tc dryven.
Mttlailom niet een voort te Inreken als Latijn, Hier dient te fijn gewagt voor al te diepen
itraem,
Soo lal de Roomfehe fpraeck haer eeritc talc fijn: Hier dient tc fijn gewagt voor al te langen
praem
Dc jeugt aldus gevoede Tal midden in dc noten, VMrai cn dient dc tugt niet acn te fijn gevangen
Ln 'Me belig is met hoepen en met koten, Als fpijt en hecte gal aen uwen boefcm '
OQck ccn b kj
,
lonen blijven,
j
^ Heb , fcyd' hy , itaeg het oog ontrent uw weerde kint,
Als gy het door het huys met fpelen belïg vint;
En foo het dan miflchicn lijn poppe dreygt tc billen
51 T ^ Ult hacr lhoodc ™«ckcn drijven,
'
C
En foeckt, gelijck het fchijnt, met flagen haer tc itillcn,
dc man was n
Eau
Won , ««'g »y«ï tijt. Sic dacr ccn valt gemcrek , dat uwe tccre vrugt
noch evenwel fijn beyde ionen quijt :
Nu in den gccil begrijpt de kragtcn van de tugt:
Begin na dcfen u met liaer bedrijf tc moeyen,
t& Mont, P ,e i» Efik chap. ij. parle 1 e e propos
En iactfc naderhant niet in het wilde grocyen,
fdift il
> que
Macr lcytfc tot dc deugt: een jong, een gecilig dier
Mw^taSS mnhe ï*" * todhme .
qui j die elTaye rauv- Neemt alle dingen acn gelijck een wit papier.
Draeg hierom goede forg, ch vil geducrig letten,
dX r f r«<»v l« pc '",
, " i,e
"
' !«vants & d'endmie-
Dat noyt uw teere tpcuyt en trecken vreemde fmetten
r'^^S2;t V l, ü 1
'
-cdeccfttacon™.
Van eenïg dcrtel wigt het is geweldig quaet
;
"'""l^moii Kre , l
399
ANDREAS TIRAQUELS
S E $ T I E N,
mannen [uilen hare vrouwen gebie- Men falmaegden en die nochjonk zijnde ,
DE den De vrouwen hare mannen gehoor-
: vrouwen nemen.
, tot
van meerdere [al men ganfche- Doch haer niet inH openbaer ofte tegenwoor.
fa'jfe*
den "'titans de trouwe
f « van edele digheyt van vreemden berfpen-
bouwen niet [chuwen. Ddd 1 X.
h"u vv e l y c k S W E T T E N.
X L
XVI.
De gehouden fullen de jalou/ye , ah een aller,
In dingen , oock die de forgen der mannen
verderflijckfte ,
vuyl/le , en fchadtlijdjk
aengaen ,
/al men de vrouwen om raet
pejl vlieden.
,
vragen.
Noch en /uilen de mans hare vrouwen door
X I I. opficht bewaren i
Maer haer de bykomjle van onkuyfche vrou.
» De vrouwen fal men alleenlijci die dingen tven,ah ook van ontuchtige mansoer bieden.
wekte ontdeckt zijnde geen fchade kunnen Van wulpfche redenen geile Jcbtlderym
, }
HOU-
HOUWELYCKS
SESDE DEEL.
WEDUWE.
Zynde 't vierde Deel van het
CHRISTELYCK
HU Y S-W Y F.
Ddd i
Ambrofins in Tra&atu de viduis.
i. Tim. y. v erf. J,
6*,
7, 9> 10 -
Dïe eene
,
gekomen is , of fy alle goede wereken rnen nefciret atatem. Sic 'mfittuitur a javsn-
tule vidua s Jte pradicalur in fenebluie vete-
achtervolgt heeft.
rana, qua viduttatem non occafione temporis ,
ontrent vierentachtig jaren, dewelcke niet cant : per vinolentiam quidvis malt hiftwaut;
en quam uyt den tempel ; Godt dienende per curiofitath amulattonem libidtties con-
met vatten en bidden nacht en dagh. vehunt %
VOOR-
, -, '
AEN DE
JONGE LIEDEN. Emant die alrccden uyt het voor- felve een middel te wefen recht
bequaem om de men-
gaende werek kenniflc heeft wat ichen vcrftandigh te maken; leert ons
(fcythy) bedenc-
ons in het volgende Deel ftaet te km dat wy flerven moeten , op dat wy verflandigh
verhandelen , te weten , de plich-
worden
Niemant ter wcerclt kan iemant beter leeren
leven als
ten van de bcdaegde Huys-moeder , die hem wc] leert ftervcn, de redenen fijn
klaer , indien
en heelt middclertijt geleien het de &ke maer behoorlijck wort ingeficn
; want foo wan-
opielmtt van de tegenwoordighc neer de menfehc door de voortchreven
oumerekinee
Voor-reden , houdende aen de Jon- eens volle en grondige kennilfe bekoomt
van den (terf-
ge lieden ; fal miflehien daer uyt relnckcn aert cn 't verganckclijck wefen
dcfes liehaems
oorfieeke nemen om te vermoeden , of dat ick delen en daer uyt dan , als met handen , koomt te taften
dat
brief qualijck heb beitelt, of dat ick het opfchrift qua- het gene hy hier foo weert cn lief heeft , in
korten ftont
lijck hebbê ingeitek. Omme wclckc verkeerde ïnbccl- in enckcl ltof fal komen te veranderen, en
dc ziele mits-
d'inge te en cencn icgelijcken dcfenthalvcn
verhoeden , dien noodclijck een andere woon plaetfe fal
moeten ver-
uyt Jen j Soo lid de gonltige Lcfcr
droom te helpen li icfen
; gnviffelijck , foo hy een druppel Chriftelijck
hierover in het goede gelieven te veribtcn , dat wy, hier bloet in hch hceh , het moet hem een groot
middel
vonr hebbende van oude lieden te gewagen , even om wefen waer door hy krachtelijck (door Gods
genade 1
die lélve hebben gevonden met dele Voor-
reden goet aen-gedrongen fal worden om fijn bchoudenilfe
elders
reden de Jonckbcyt aen te fpreken. De dagelijckfche cn buyten hem-fclven te gaen foecken , en alfoo
op te
ervarentheyr (Godt betert) leert ons , dat' er vele onder ftijgen tot den Ecrjlelingb uyt den dooden
, dc welcke is
den volckc ooren hebben juyft gehjek fekere doggen, onle Saligmakcr, die magluigh is onfe vernederde
lig-
die midi het nedcr-hangen der felver van onderen open chamen een ander geftakeniffe te geven , en het
felve
van boven gelloten fijn, en mitfdien meerder bequacm- fijnen verhccrlijckten lichame gelijck te maeken , ca
heyt hebben om t'ontfangen het getuyt dat van bene- wort alfoo eyndelijck gewaer dat'er niet is dat d'on-
den, alid.it van booven koomt; Vele, fee ick, (gelijk fterffelijckheyt nacrder koomt , als fijn eygen ftcrfFclijk-
de meniehen raider aerden aerds fijn,) hooren merc- heyt wel , en volgens den regel van 'Godcs woon , dik-
Mijd liever beyde fpreken en fchnjven van een Jonge mael te overleggen waer uyt dan vcelderhande goe-
;
S n ant nadcmacl
te [amen out en leelijck te worden
Hier onder leyt een feboone maegbt,
>™a aen verloofde
of nieu-gehoudc jongelieden Maer fooje die eens heden [aegbt,
'
W ° n ^wenfcht,foo is taltcli'jck daer uyt Nu, [eg ick, ah de bleecke doot
af
en n,e Heeft af-geKcrl haer jeiigdigh root J
-^eenlijck dat oock dc jongllc en
' ,
fchoonft?
bjj J a;i
,
"™; J
by het leven blijven) ccnmacl fül-
1
cI; worden
Nu
Hacr
, feg- ick , als het duyfler
luyfler heeft gegeten af.
graf
; macr fonderlinghc dat'er
.!
n Van fchcvdc
'n komen kan, ook eer de
'
Nu, feg-ici, nu men jlecbts alleen
jonee fc« ca
1
'
Jri1t
H'echt'fijnverccnigt.
'
Dcfc bcden-
Maer fiet een dor, een nietigb been,
R S ch «I nut dat Acb tujfeben hacr cn Slons baer meyt
[,.. ?; :
'
-wokken raeektc- , foo fa! by ten lejlen om- lant cn den ka!>cl op folder , en als hct'cr dan op ua
fijn hooft 'lot aen de
komen als een drtek , dat de gent , van die by is aengefien,
koomt dat men ilnjtkcn moet , foo en is'cr ruct voor
rijekdom of tijdelijc- oogen als fcherpe harde llecnrotfen cn klippen, cn d;en-
feilen feggen -waer is by ? wie fal op
volgende ccn gcwifle fchip-brcucke. 't Is dicrom de
ke have Ach verlaten, die geducrigh in fijn o ore hoort
klincken de ftemme tot hem feggende , (?) Defe nacbt
jonckhcyt cn alle foortcn van menfehen aen te raden,
fal mm ziele van tl gceyfl -worden , en wiens fal het zijn
datfc rijden , ( lbo men fcyt ) met ommelïcn ; blijde zij*
met beven, (w) ende met Jofcph van Arimatlm (5)
'dat gy bereydt hebt? wie cyndclijck fal'cr trots konnen
1
wcfenopiijn gclccrtheyt , wijsheyt ofte ervarentheyt een graf maecken in haren luft-hof. 't Is enckele uyt-
gemóet hem ooentlijck betuvght dat hy in alle finnigheyt cenigen, oock den minlr.cn, tijt tc willen le-
diens
fijne wetenfehap niet eens cn weet (f) Hoe veel zijne ven anders dan gelijck men getronft is te iterven. ip)
Hagen wefen fullen ? wat (al ick meer feggen , gunltige Dan genomen al féhootl dat iemant dele nootwcnJi-
Lcicr ? de bcdcnckinge des doodts 'a juyll gelijck een gc ocfVeningc met een vlcelcnclijckc gerullhcyt konde
beulinck-pricm daer mede de winderige dermen maer ovcricttcn tot aen fijnen grijfen ouderdom toe, (het
eens geprickclt zijnde, dadelijck flincken , die ander- wclck doch ganfeh forglijck cn vol gevaers is ) foo :
fins hchtchjck bcritcn ibuden van opgeblafcntheyt. 't dient mettcmin bedacht 'hoe veel weghs dat iemant
Is , fcgh ick , een algemcynen toom om aldcrley ge- kan afleggen , die noyt itilltact ; Onfe tijt , en de tijt
breken in dwangh te houden , cn dacroni fcydc Syrach f
onfer jeught , is nelder ah een looper , ja gelijck ttn
wel te rechte , {g) gedemkt aen uw eynde en gy fait nim- Arent die ter fpijfe vliegbt (?) gelijck ccn fchaduwc die
mermeer fi/aet doen. Dan veel menfehen oordcelen dat vlucht, cn niet cn blijft i gelijck ccn damp, die wey-
dit altcmael op den oude lieden beter palt , cn dat men nigh tijts geficn wort , en üacr na vergact , gelijck het
de bloeyendc jeught hier mede niet onruiligh ofte on- water uytloopt van de Zee,(r) en gelijck als regen nula
luitigh "en behoort te maeken Maer daer tegen is in :
aerden drinckt ; wy worden wegh-gevoert geli|ck de
bedenken te nemen ,
(b) Dat het een kojlelijk dingb is wint dé fpinncwebben voortdrijft ;
gelijek een iboora
voor eenen man dat hy bet jock in zyner jeitgt droge. Vult daer henen vaert } gelijck ccn wint die niet weder cn
ons vroegh met uwe genade (fcydc Moles) foo willen koomt 1 onfe dagen vliegen als een gefchoten pijl ; cn
wy roemen en vrolijck fijn onfe leefdagen, 't Is meer na de haelt- verdwijnende jeught, foo gevoelt men lich
als kennclijck , dat'er op de daecken bey waft 7 wekk ver- terftont ongcvoelijcker wijle bekroopen van den mgen
domt eer bet rijp •mort. ouderdom , cn liet ! dan is'ct al vergacn dat vernucke-
Üjck fchcen , cn daer blijft niet anders over als een
Hoe dickmael plttckt een Hovenier vcrdrictigh na-gepeys, cn ccn pijnchjek wroegenover
Een bloem, een loof een jeugdig ', krnyt t dc voorige befmettinge ,
dcwijle het ommogthjek :s
Met dat bet bot, en eer bet febier dat'er iet ibcts ovcrigh iy in den ouderdom, aIs'ct niet
Een -weynigb uyt der aerden fpruyt ? gocts voor is gegacn in der jcugt , het langile leven
Hoe vee! van dat in hoven groeyt is ganfeh kort , het foctlte heeft fijn bitter , het bSjdfc
Of buyten aen der beyden -waft, is noyt fondcr droefheyt cn dacrom is het ten hoog- :
/fort even dan -wanneer het bloeyt ften geraden dc ware Itcrf-kunlt met crnll te kmen-
Of mout ofneufe toegepafl ! ten , cn de bcdcnckinge des doots fich t'cencmacl gc-
meenfacm te maeken , ten aenlien bcyde van Jonck ca
ïs'et niet alfoo dat (/) de doot tot onfe venfleren dick- Out dc Jonge lieden dienen hier toe vlijtigiijck aen-
!
maels invalt ; en in de Paleyfen koomt de kinderen te ver- gemaent , gcfijek wy by delen geerne deden. Dc Ou-
borgen op de -wijeken , en de jongelingen op der Jlraten ? En de vinden duyïcnt leflcn in hacr cvgen fclfs, in hare
dat'er vele fijn (k) die afgefebeurt -worden als een ontijdige fwackheden , in de kcrckhof-blocmen (ick iegge de
baeult
drnyve van den -wijnftock , en gelijck een oly-boom fijn bloe- gryfe hayren) die haer op het hooft en in den
mt af--werpt ? waflen , clck van de welckc hem voor ccn predicatic
'
EN DE JONGE LIEDEN
Menie ivort van hayre grijt b kelijckheyt eyndclijck in onfe herten te
va» finnen v/js, konten Uyt-
Van leden fiaaek, wereken. \V ,ljc bier toe een fecckcr behuli.-m.ddcl
c. « wat dit beduxt ?
gunitigc Lefc, cn dat met korte «oorden
Doet hier
,
gelijck de kinderen met de Bvcn handelen.
Alfie met de
WMtfiet! dt Dort keomt ah etnys s lelvc fpclcn willen , fv ticckcnfc ccrit den
angel nvt
cn daer nac hehbenlëf niet als vermarrk v>.„ LI
fcer ly met de ooek
Eenigc menfehen hoorende een Rm op of ontrent kei de, daots is
lelvc
de. lande . (
liiekel
Pi nnr « Uet macr alleen
het hajn , of fiende een Hom in cenigh ried van
knrfeo het
,
| t ccnen de lèhnck
het iclve
gnwen, nemen daer uyt een inbeel-
een kuyl lal ophoudei
korts icmant ftervcn iöude ; yry meyncn
"'cr
opmerekingen te laten lijn acn byectoo-
dg Jbodamgi Gy, die itv> /iele 'wilt bereiden,
en niettemin dacmen niet bv hotten, (g)
re mcnfchci11,
Om Tuel-geniucl van hier Ie febeyden,
aTétónne invallen ; maex in een ftil en bdpi gerooet krwml, Ijeort doch hoe men truofi verwerft,
ftcrfteli|ckheyt geitadelijck behoort voor ooeen
onfc te Daedt uwe fonden eerje jlerft.
hebben , oock Ichoon men gccndeihand- 'ken
navier en wort. 'tlsi -a'ltant lbo iinun' Gewiffclijck indien ghy door Godes genade (S) dat
dtn eens tc boven kont —eken , "t is fek?r dat hèt dorre
lijck i, gcraemte van het doodelijck wefen
ihetc ( waer voor oock de
Ic put* :cn kl, aldcrllout te
d.ckmaek fehrieken ) „ met der
van ons tot de doot. tiit met
tuflchen-wylte onvr,cndeh|ckcr
lal invallen als een
welcke llaep en doot te fan versooengaende ro-
pen, in de den morgen-dauw.
Ic ,„ Hicr toe tc mogen geraecken,
'tlsdaerom dicnlligh , lbo menigmael men fich en dat op ware
, cn geen bedr,egel,,ckc gomden
llapcn nedcrleyt , tedencken ; Hoe li kan het i gewdlehjck de „onfte vrucht „iet van ee^ , t \
leyt'cr een
lltghwortgcootdcelr, veel fich te laten
( Outvadcr ) dat iematlt ionder
vinden tcrplact- vrucht henen gac d,c Bjn werek macckt
len dier amant teek ofte in van de bevlioe
doms noot is liggende Scnrntuere met acndacht en geducrigheyt tc
C.dljügheyt. deslevens j
indic
° * »*want
S<™vgcnille heïti van Godts woort tc weten is een bi
;
reien
tegen
'
C in 't bidden
1
;™" Wmdigh
0 in -r le-
eXCn,I,d dC Sde Ten ("precckt Godt
«gefde
liick Job (ij fevt
Ban ienran, a mifrchicn hicr „brengen , dat ontfangtde
15 uyt
" " C " eh °
Zt '
BC d°°t
'"""de-rlinjrc
-™*
voor de [onckhevt)
ÊCiladclijck fwangcr en te beproeven w
Kpen.™ r Go
Heyt dagelijcks w„.
ligen altijt 'goet gcooidcclt dageliieks een' necrll
Jtltijt voer de doot te heven derfbcck'tc doen van ons geheel bedrijf van dien
hitmnu, „„ dreevigh i„m) om te letten of men van de mcnfcbcn komende
«•!> et beeft hy blijden terII, ,
™
ll
C aisis!E
heh£T rj 5 '«Kn dat wy niet min voor
WtófckëSW ">«
0 " nrulk tc houden
geducrigen praem
ons '
,
» oogmerk
(f) i Corinr. ij. )ü.
t.iiul ,„ s is
CtC " inhet tegendeel dat de Derf- H. C «„.
'»*, x rl77
™ Cluallclijek gcocffen, zijnde,
(g)
«ïltcdr
6 ,c *j<cn,
'
,s
macr iflfs een troollelijckc vermacc- (h) Eg, fun.
0 tjt ?aJ
W jtim vin , n ™ ,fl
t. Aitgujlin. Mattb. u. li
ui tjuii fint frudn dtuéti
I'
'>•"'•""" -^
" Ï4
"'J'. tr tUmuhlrmii o- mors fin
ZZT^T f
*J ra ""u '
"np^.un, tt
Sl '
„a._
V
'
i
m job. „.
Eee
AEN DE JONGE LIEDEN.
Aleer tot uw beroep te treden,
Ah %y des avonts zijt gelegen
Eerghy u elders in vermengt,
ln uwen leger, foo men plogh,
Soo fireckt tot Godt uw ganfche leden,
Al eer de vaak koomt necr-gejêgen,
En maeckt dot gby uvj vroegb-gebede*
Soo gaet al-varen over-wegen,
Hem tot een J'oeten offer brengt:
Iw
handel van den ganijcben daglt.
Hier is my eenigb woort ontvlogen, de vreefe des Heeien, ernftelijck betnichten, loolson-
Eer ick bet jelve recht bedacht , nen wy voorfekcr houden dat Godt onfen gebreckelijc.
Daer ben ick van mijn oogh bedrogen, ken dicnil foo die anders oprecht is , in genaden fal
•,
En ginder was ick wegb-getogen aanfien; gelijk ons mede niet en kan miflen, or wy lullen,
Voor enckel iock-aes van de pracht. foo doende , uyt een ledige en welgeregelde jeught
( foO ons Godt het leven fpaert tot een itillen en gcwil-
)
ken en [preken:
/' Fy.' dat ick my foo loet beroeren Het gae my na gelijck bet wil,
Óm ick en vieet wat vijfi-vaei:
0[ hart, of [acht. of woeft, of [lil;
f Fy.' dat Ui my foo laet vervoeren magb,
Het gae my foo gelijck het
Daer ick mijn geep behoor [meren
te
Gelijck het bier op aerden plagb,
Mijn/iele, weeft niet meer Jóo dwaes.
Het gae my t'huys en over al,
Gelijck betGodt believen fal,
My voeght een ftaegb , en deftigb ftrijdei In hem alleen ben ick geruft,
Dewijl ick ben een Cbriften-menjcb Daer is mijn hoop en herten luft
My paft verdragen, duiden, lijden, Des wat de ganfibe weielt beeft,
My pail de [onden a f te [nïjden, Wat vreught dal gort, o[ tere geeft }
O God, dat is mijn herten wenfeb. Wat oyt het wacker oogt Jiet,
En raeckt voortaen mijn ziele niet;
Ick wenfebe tot een vol geluck,
Nu rader, wil my doch vergeven
lek wenfebe maer een eenigb ftuci,
Ai wat ick beden heb mi[daen
Ick wenfebe met een reyn gemoet,
En dan foo gunt my daer beneven,
Gcfuyiert in des Heeren bloct,
Dat ick door al mijn vorder leven,
uwen wegb magh [ekcr gaen. Ick wenfebe met een ftillen geeft.
In
Die fieckte, doot, noch helle vreeft,
te fiheyden uyt dit jammer'dal;
Hts morgens als de fachtt vierden
En [iet! daer fijn mijn wenfiben al.
Van KM nacht-ruft zijn ontdoen,
Met dat uw geefl begint te wersten , Nall* msri mal», anam i»4 vit» fruiffil . Ertfm.
Soo geeft uvj Jh acks om aen te mereken
AI wat U G odi betft goets gedaen : (b) Job. M i*-
ver-
: ,
Bptf^JI**» »* (ede groene pren, Dc bloemen in den hof en alle groene krayden
Sijnboccken voor het volck, fijn leflen aen dc Iuyden,
Soo haeft dc winter nacckt,de velden worden bloot,
Men fier. in alle ding gclijclt een volle doot:
Wat ia den groenen Mey de bo(Tcn plag te eieren
Htt i.» R " llroo,n >
in haritcn weii ficdrevcn, Dat liet men in den Ffcrtft met alle winden i'wieren,
hÏÏÖ* " n Jr0
b »™. d.e neder is nevelt, Het loof rijft van liet hout, de groente van den dijck,
» * SS"" °™ •
vreugr, van a |i c
& k ™>eke linnen quek Een roofc wort een rif, een boom een ftaende lijck:
Blbï bh dc cuurcen Het ligt, des wCcreks oog, dat wy dc fonnc noemen,
Dc vader van het kruyt, dc voeder' van dc bloemen,
fcl n d,t
Ha ii,S V B™1 verblijdt, Soo hoeft den avont nacckt, beren fich tot den val,
SI
D"
«« hc 7,
IW""yckt
"»
'
«el-belleden 'tijt.
aen alle fyden,
En wijlt ons alle dacg, wat eens gebeuren fal.
«iill
Codt Uet
de ?
2 ?,»
f
™ E°*
i
d
'
ccnmacl ' hct tc [ydcili
Bciict ons cygen fclfs; na twccmael negen uuren
En kan dit kranck geitel niet tonder flapen dueren,
*'»teen té r ÏP> alï ™
net klevne, licn, De menich die WtCT een block een iteen, een houten ,
•>"" "J dt "c wecrclt
&] gefch iön. Ten waci- een klcync lugt die in dc nculc (pcch( beek,
, (
Eec a Het
B K U A G H D E
4 ,8
gelegen, Hy (Met een Itaegen tret, cn, fondcr groot geluvt,
Het lijf, dc fvare klomp, is in het bed Eet door het vinnig en holt de rotfen
Geen oog, geen ander lid, en fin MO
itael
dan ïewegen -,
Al
"et !
dit toont
M
de bteS. doot van
even
dingen hellen,
aen het volek, dat
alle
Hy toont in lïjn beleit meer krachten als een donder,
Meer als het feldiaem vycr , dat uyt den hemel beril,
Wanneer een itrijdigh v<xMK is tegen een geperft:
vallen de en
£„ van den eerfan af Beh om te
Da, alle glans is uytte
veetelt, ™«™
L° rt.' Want als de
Hy treft
blixetn raefi
een harde rots, cn
me
i
Eylacs! wie ben icli rfcï cn Wie, cylacs! tc.vorcn? Belïct hoe Dennen-hout tot ïn dc lucht belcnt,
Ai wat ick eenmae! ~vtatL dat is in my verloren, Eu ^ecn
dat Eyck cn iterft, die haren planter kent;
lek foccke wat ick magh , ick focekc met verdriet, Trcet vorder in het wout, cn let op alle dieren,
Macr dat ick ben ; grwedr, cn vind' ick echter niet: Die fris cn onvermocyt ontrent de hollen fwicren:
Ick fic mijn cy gen .heelt hier in dc kamer hangen, Dc krayen in dc lucht, dc Harten op het velt,
"
Met fehoon geki inckPTf nayr" , cn nicTgchTooltïc wangen, Die hebben mcmgmacl tot hondert jacr getelt: (') I
Een bcelt dat mijne jeugt ten naullcn eens gclccck, Den Raven , Icclijck dier cn hare fwartc veeren
Eer Paris over zee oaer onlc kuilen wceck En tonnen boven dat geen duyfent jaren dceren;
Maer als ick mijn gclaet nu eenmae! gac bekijeken, Dc Phrrnix,foo hctic]iiint,heeftnocheenvallcr(tant,
evgen leden brandt.
En wil het mct'ct bcelt in allen vergeiijeken, [4) Ja leeft tot dat hy fclfs C-\n
Soo word ick ongcrïnt, cn dat van enckcl lpijt, Wat Gact de Goden acn? wacrom dc belle gaven
Raven.
Het Ichijnt dat my een lwccrt tot in dc fïclc mijt: Gclchonekcn aen het hout , of acn den fwartcn
Is 't niet een fcldfacm ding? dacr is ccn ruymer leven Waerom ccn harden Pijn bewaert tot ooft W; ,.
Acn menigh dom gewas, acn menigh bccll gegeven, Wacrom het vluchtigh' Hart niet vluchtigh uyt Bttg
Bcfict den harden Pijn, den Ceder cn dc Mali, Waerom een fchoonevrou, waerom ckkloeckemuWPJ
Hulïet den C^ial lier- boom (i) die ibnder eynde wad, Soo haelligh in het graf, cn uyt'er tijt gebannen:
Bellet den Wilden Olm ten hooellcn opgedreven, Wacrom doch is dc mcnlch foo veerdigh uyt-gcbloeyt,
grocyt-
Bellet den (Icylen Eich tot acn den hemel fweven, Dacr ick cn weet niet wat foo lange jaren
Wacrom een frific maegt, het eicrfel aller faccken
(a) H'l *il> gAtWjt^van di «fb,,ldmgl dir fchitni ^md-vrsuum
Van dat'cr eertijts was, of dat'cr is tc maccken,
Uï/tn, Mn in dm fu.hrdem bvt xwrift ttdamie n>U dt itgtmveerdigt mom,
Wacrom haer blijde vcrw, hacr oogh cn to.kIc
i.in
im Muf tJ» dtu ffi.pl 11 Hiijtn iirgttijciw , tm d*tr uy! hui djfta gqom.
Ir Ut'ta ttUnt <* 'Ji.ji U ïWra, S*c,m„ -j.rmundt dt jtuer hit' ditk- Geen langer dag 'verleent, geen meerder tilt
— gekomen,
wi4il in ,/iK f fijpl 11 btfiru , nitr cm ttn fcrnvun uyl J - ::--ï~™,™ .r>. Ick ben noch heden tot geen tachtig* jacr
dm hun u ïlmfm , t*mr #; Ha iida na fijn .>-, idémlt nKghlc irn- En my is alk- glans alrccde wegh-genomen ;
.
!tbami:tyl, IKwH.W at
lurmlück diupit, m-yt
dc muiut, biiriuhim; miimtuiln
ib-'*iï Uttructuen; miim/uiit vinde
tj)nd. , Jij-
af-gepcit-
Hl Jtn^tbf'"* nbarlljllm tarn inr.aUyn
ci-^fjijlf nul tut wlmttlahidiB megit i/ir| C li/(B, Mijn geeltcn u\ t-geteerr, mijn luyllcr
gcprclcn.
Bcnick, cllcndigh wijf! foo mcnigmael
.
H LJ V s - M O E D E R.
400
Ben ick het, dit het volk als voor ten wonder fagh Wtt wd ons ydcl bert geduerig blijven
Soohacit ickbtiytcnquam, of in dc vcniller lagh? En fwieren ,„ den dracy van dele woelk
varen
Ach! is om dele
romp foo mcnigh iwecre genepen? baren'
gewet? foo menig hondcre lchepen „ \V ,t baet et dat de menfeh tot oude dage koomt,
Soo menijj fchicht „Wanneer lijn bange (iel voor oude dagen
Gedreven over zee? loo mcnigh dapper held Het ,s een droeve laeek, dat afgeleefde fehro„,'„t>
Gevallen in den krijgh , gcllagcn in het veld ? n.cfehen
ümjonckhcyt.meuwen tijt, en verlfthc leden
om fnoode li jf foo lange tijt van jaren wenfehen
Is ilit
C»,
W'
•muwcbroofeje
•-".enrcoiejeagt
Ennoc„
i
lik
l'>vtionlll.
&
g ti van uw fw cte lcd
v an u
T
n
f th « vl°'
'"
?
L!
li,K '™ Jc
cl
« haer komen
CC Vcni "
j°
""'E 1
'6* 1™'
H:wacrtoe,,icr liroefgctrcur?
..,'
openbaren
Hy
Hy
De vrugt dacr 111 gevormt, cn dat hy, even dacr,
fc.11 handen acn het kint,
cn voeten wert gewaer,
foude mcr'cr dact uyt dit gcligt bclluytcn,
Eq op een vaftcn groot het vonnis mogen uytten,
Dat foo een edel ding is voor een ruymcr'logt,
lin gcenlïns uyt-gcrult om dacr te fijn
taft, als mct'cr hant, dat ecnmacl
gebogt ;
dele leden
*n hoiid V ! ™> uw lllftc 'O» dc dcur
1-
-
En verder fullcn gacn , cn wydcr lullen rieden
£" «roe feieMlT"
dc fwa ™ haer kragten nu begeven, Hy hem feker in, dat foo een kondig werek
beclt
;
,*
,
*"*cr
1V
»
S de few
So' 't'
c Jm
" ;,C
Eec Niet
B E D A G H D E
4 ,o
Rcdcnckt een fchoone Had (i) die niet als helle ftralcn
kent,
Nier voor dc wecrclt fclfs, die hare palen La« uyt het rijck gebouw van hare poorten dalen,
tonder end ,
Macr voor een grooter fael, een ruymte Een ltadt,cen hccrlick werek, gclijck'cr noyt en wat,
Hv
Sa'1
weer, dar lijn vernuft eens hooger
door cefwinde drift hem dicnltig
Sal eens te fijner rijt gaen
En met een vollen loop gaen luien o P
opgc reien,
konncn welen,
ftygen uyt de
de Macn
m ,
Een ftad van cnckel gotit, gelijek een luyvcr glas, (f)
Een ftad , een fehoon juweel , daer klare beken vloeyen
Tot heyl van al het volck , daer nutte vruchten grom
Ten goede van dc fiel ffl een itad, een rcyne ttad,
Boven alle wolken,
,
Sal boven in de lucht, en Die in een 's menfehen hert noyt recht en is gevat.
alle volckeii
En boven alle vlccfch, en boven eStodt, Daer is een helle fon, die noyt en laet tc fchijncn, (m)
Oncfangentotccnloonhctvoor-rccnr. urn (*)
Daer is een wonder licht, dat niet en lal verdwijnen, [>)
Die in L
tnenfehen brcyn noyt
recht en .s gevat
Siinongcvalliglijf* waerom doch gefuch O nieuw lerufilcm! (ƒ>) hoe klaer lipi uwe itraten!
Hoe rcynuw borgcry! hoe fuyvcr alle vaten!
ScfwMckt het aerdfehc deel , wy
llygen ir lucht:
begeven, Hoe fijn uw gronden fcll's met alle glans bekroont,
,Wil om de (helle tijt in ccnigh deel Daer Godt in volle dact fijn eygcu welen toont!
beter leven,
Het is een Ideyn verlies, daer S een
(j)
groot bcilag,
Noch' by een gecllig breyn, 6 eeuwig
overlag ; Soo dat ick iii den geelt geduerig mogtc voelen
Dat novt een wacker oogh ten vollen Den voor-fmaeck van het heyl, dat boven isbereyt!
water-baren,
Schoon eanlch de wcrelt-kloot heilont in die dc fiel in ware vreugden leyt!
jaren, Een voor-fmaeck,
En dat'cr ccnigh menich, na hondert duylcnt Och of ick alle tijt, met yver aengefteken,
quam,
Tot lbo een ruyme Zee eens toegetreden Mogt eeuwig, lieve Godt! van uwe daden fpreken,
En uyt het woelt diep macr cenen druppel nam; Mogt fpreken alle tijt, niet als een nietig mcnlch,
eeuwen,
Het feu noch evenwel, na menigh duylcnt Niet lbo ick fpreken kan, macr als ick heden wentch!
de meeuwen;
He* (wemmen met'cr tijt benemen acn of ick fpreken mogt met hondert duyfent tongen,
noch evenwel de gronden van den kolek
Och
Het fou
Die met geen acid fch en draf en waren ingedrongen!
Ontblooten voor het oog, en tooncn nen het volck
Och of ick fpreken mogt, gelijek het u bctaemt
Macr ceuwigh is een Vak, een atgront Tonder palen,
Die Held, die Vrcde-vorlt cn Wonder fijt gcmeint:
Oncyndioh van begrijp, daer in de linnen dwalen,
Och of ick fpreken mogt gelijek dc rcyne fcharen
Daer in verloren valt, en niet ter wcrclt geldt,
Die met een helle Item , en mtt de guldc Inarcn
Schoon icmant hondert jaer , of hondert duylcnt
telt.
Verheffen uwen roem, en melden uwen lof,
Oker, mijnficlc, leer geducrigh overleggen
En roepen hcyligh Godt, cn laten nimmer of!
Wal eeuwigh wel te fijn, wat ecuwigh ts tc fcggen, Waer ben ick mijn gemoctPmijn hert begint te voncken
Wat ecuwigh al bevangt, wat ecuwigh al bcdeckt, brant, mijn finnen worden droiicken,
Wat eeuwig, eeuwig is, waer eeuwig henen Itrcckt: Door ongewoonen
Mijn geelt is op dc loop, mijn loflë reden holt,
Bcdcnck eens wat'et fy by Godt te mogen wcfen
Vanallcblydfchapvol, van alle pijn gencfen, <j>) Mijn brcyu dat borrelt uyt , mijn ficlc fuyfcbolt:
alle goct begaeft , van alle quact bevrijdt
Met Wie Tal mv', lieve Godt, van dele banden llaccken,
Ontllagen van geklap, en boven alle nijt; Op dat ick' even nu mijn Schepper mogt genaccken?
Geen ficckte, geen gevaer, geen vrcelc, geen gebreken, Wie fal mijn vluchtig hert verheffen in dc locht,
Geen leugen, geen bedrog, geen ilimmc tonge-llckcn, Op dat ick' heden noch den hemel raken mogt?
Geen doot, geen ongemak, geen honger, geen gequel, (<) lek lcheydc van het vleefch , cn dele fwacke leden
Macrltacgh, malledingh, en Tonder cynde wel: lek klimme tot het huvs van alle eeuwigheden,
Volmaccktheyt in d'c fiel, gelbntheyt acn de leden, Ick reyeke nacr hct'licht cn nacr den hellen dagh,
Daer noyt dc blceeke doot hacr pylen Ichietcn magh;
En fchoonheyt voor het oog, en volhcyt in dc reden ,(«0
Ick vliege buyten mv. ick vlicge van der aerden,
En liefde (onder hact , en onvermoeydc jcugt,
Ick Itygc nacr dc locht met ongetoomde paerden,
En Godt te mogen fien, de volhcyt aller vrcugt i (#) m „ «Tor il ,1c wcrclr dnet.
lek' iie beneden mv, wat al de wcrclt doet,
i!_ 1
{») Tt K W» bn>zer-r,tht van hst htmtlftht Jirufalm iritn vry- , mogt ick , lieve Godt , ó mogt ick vorder JBW
O ruiten,
rfem ent uiringen is nul tsor ten (raait j'ammt jtlt% (gclijtk dl Hmfiman Mijn fiel is Noachs duyf, die niet cn weet te
jtfilt van fi:n burgir-mhi van Ramen , Aftor. ai. zt.) macr mti dm magt te letten hare luiten
Die novt en heeft de
itiubartn hktit Chrijli. i Ptti. i, iï. quatn,
Tot datfc wederkeert, van daerfc voo, tijts
is vrtul'U , dt usUn-j.tt , en l,iffli<cl ;t;tftn let VtO daerfc was gereylt en hacr begmlel nam-
(1)
Apoci
(e) pjcito" dictrt pflm :
ftU iti ntn fil . ijudm auid ibi Jil. AH^ufl.
(n) MM 'ft
»<*• Dl ': D "'i " m "1
l l " m '""'- plj"-
(ei lïfa Dti biAtijic* fat' 'Ji fummum Samtm. Augufl. dt T Htttlijtit dingm ffrttikt i
(p)
Apot:. II. i». M;
|f) Nfifaltfl furnmus rerum
itndnii dtdu ,
qmmndmisdnm jat
HUYS-MOED 4"
vrcugt, die met als boofc fmctten
v,,hier dan wecrelts Sy, die u wonder dreygt met leet en meeval,
de fel , die alle vrcugt beletten, «wc
lXcne.1 ontrent Is 't die acn fïclhaer leven brengen lal
Offcfc ic nE bi?' cn
'
™
n rc -vnc Ulgt ' ,De doot is macr een flaep fy leyt het lichie-
vermaeck m had ten op de vlugt:
,
'
Ier,
Noch tijt het los ,Maer geeft het n aen fijnen SchcppL, ,.,
mcnigmael dc blvde gaftcn klagen .'
Wil hoor 'ick „ Dc doot is macr Veer, dat van een harde ilrant
dc tijt! hoe vliegen ooft dagen „Ons
Hoe veerdigh is ngcr wijft het ware vadcrhntj
fchiint dat eenigh
fpook ons uyt dc wcrelt drijft, jDc doot
Het is aen nfch gelijk Elias wagen
't b al
ma
water-vcrw wat niet gcdticrigh blijft. „Sykan, als door het vyer, ons nacr den hemd
een vnem fijn bate wil vermyden, drager!
Schwn icmant met „Dc doot it maer een Wee, die ras cn
mct'er voert
in kor t er 1 tont,
daer komt een bitter ieheyden,
Datrkomt „ Den hemd open doet, eu om het leven bacrt
was, en foeter heeft geniale, O
£n boe men blvdcr weerden Ouderdom ö fcholc van dc feden !
Hvgafeengrootc fceit van hondert tachtig dagen, O tncht-huys van dc luft, en breydel van dc
'Die maeltvt evenwel, die blydfchap isgegaen, Ickpnjs u, grijfeVorrt, Ichoon u de
ieufft
menfehen laken,
Al wat Je weerclt prijft, cn is maer enkel waen: Gy doet ons met den geeft als aen den hemd
raken
Macr in des Hceren huys , daer foo veel duylcnt fcharen Gy doet ons dertel vlecfch, ons tochten in den
ban
Te famen lullen fijn, te famen lullen paren, Daer ons de geyle jèugt niet voor bevryden
kan-
Daer is het bitter woon , het fchcyden niet bekent Gy leert ons uyt de dart hoe alle
menfehen dolen
Daer blijft een eeuwig heyl , een vreugde tonder end. Dat niet en wort gelecrt oock in dc
befte fenolen'
Sdmnii toimnt vroliek is door fpd of luftigh fingen, Gy maeckt ons van het vlecfch cn van het leven
lat
Door wijn cn rijeke fpijs en duyfent fchoone dingen En bacnt ons tot de deugt gdijek een rechte '
at
^'j
^"'jn en/A
foo denkt uyt dit geval
volck hier namcls ecven fa 1
De togten van het vlees, de lullen om te baren,
Verdwijnen mct'er tijt, en breken met dc jaren;
J'
/™«ncn het vol aldcrhande bloemen, Gy, als de dwafe min trw wcfen niet en paft,
*ol «ie fchoon gewas,
daer op dc menfehen Soo maeckt dat uw gemoet in ware liefde walt.
Vol a,
^^fc^'f'" H^^f 1
> Gy ™*t na defe, tijt, "als van de jeügr g ncf-
EndeÊevenwrlfS^ ?f&i* op tc Iprmgen, Schoon of het lichaem ruit, als macr dcde ficle paerr,
naer
Soo weet dat echte trouw hacr volle kragten bacrt
f,
Rh _
^""Ë™ "ock midden in dc fmaet, Gy ltact als op den trap om haeil tc lijn verheven
en fcu-n vermaeck dc milde Schepper laet.
tjy Daer vrouwen ibndcr man , daer mannen fullcn leven
Godt dicrt' kinócrs geven,"
&cnn H mm Crdal En fonder echte wijf, cn fonder echte fchult
voor eeuwigh lullen leven?
'Er! r L Dus weeft van heden af gehjekje worden lult.
Die, cï r 2|l.." S!
lc 0
ë UI111 hm
H° r ten in den fchoc DePheenix, nu bcdaegt, vlicgr'nacr het hcetc Suydcn,
weerclt (font
Win , tot vrcuyde fijn genoodt ? En nept
fchoone
aen alle kant den beek vol foetc kruyden
Son* met
" ILl hacre gufle ftralen ,
Kou
tiran. 1
. -
S
'
h « f»Stcn is verloren,
^nnetiP ,
'
grat
W lilt'cr toe geboren,
imntn mdir
Kr.
eifi lm
c
Ver-
Hl» B EDAEGHDE Als man en echte wijf te famen overpeyfen
Vericgclt boven dien door menigh aerdïgh kïnt,
Dat is een vafte knoop, die reyne helen bindt j
Wat teer-gelt dat men hoert om uytcr tijt re rcyfen,
En hoe een bange licl kan lellen haren dorft
Het paren van de jeugt, en, dat wy trouwen noemen, In Chrittus diepe ftracm en lijn bebloede borft|
En kan van ware trouwe roemen,
niet overal
keelt Als man en echte wijfie Tarnen over-mcreken
Ach ! dacr is maer de Tenors, en hier de rechte Hoe dat men riicke wort in alle goede wereken,
den geelt
Hier trouwen onder een de Bclc met En wat een loeten geur dat uyt den hemel daelt,
leger fpreken,
Als man en echte wijf op haren
breken, Wanneer een heylig Vver in haren boetem Knelt:
Hoe door een (achten aert de tochten at te Alsman en echte wijt' vermengen hacr gebeden
Hoe ionder hcerfchappy te heerfchen over al. Vermengen haer gepeys, en ruilen niet de leden,
geven lal»
En hoe men voor een vlocck een fegen Dut is een loet geheym, dat vry al dieper gaet,
Als man en echte wijf « i.imcn
over-wegeii
te plegen. Als ick en weet niet wat, en fottc minnc-pract:
Hoe du een Cbriftcn hert de helde dientfondcr :
ongeval,
De mulders ledigh ftacn; blijft etter onger Hecrcn mont , als door het
Als maer de nieuwe menfeh van binnen jeugdig grocyt. k En wil niet dat het vlees u langer fnucken fal.
Al vint de gladde Hang hacr perftc jcugt verlieten, Wie blijft'cr in een fchans met ondcr-gravc wallen?
}
En ganfeh het buytc-vel aen alle kant gereten, Wie vluet niet uyt het huys, wanneer dc muerenvaw»
Noch is haer dat verlies geen Ichadc, nnch verdriet, Wie ioeckt geen ander kleet, indien het hem gebeurt,
Om datfc binnen hacr een nieuwe jonckhcyt fitt; Dat fijn verlieten rock cn hier cn ginder ichcurt?
Sy weet haer buygfacm lijf door*engtcn in tc dringen, Offchoon een weelig menich tot leven is genegen,
En door een kleyne fchcur haer weder uyt tc wringen, Het worr hem met'er tijt door lieekc dagen regenj
Sy wraeckt mec alle magt, cn worilelt lange tijt „Veel qualen aen het lijf, cn diekmael Iwing'T'T'
Tot dat hacr opper-huyt van al de leden ghjt, „Verwecken aen dc ficl een weer-fin in hetvleys:
Sy weet haer ecrlte kleet, hacr oude rimpel-vellen, Relict, en letter op, hoe ieder fijne tanden
yxMcn,
Hacr vagt , die niet en deugt , ten muilen af te pellen, Ten nacultcn gade ilact, cn noemtfe weerde
hinder d"f*
En lïet ! na dit bedrijf Ion konmtlc voor den dag En, lbo een ander menich hem dacr eens
bh>fli
Vry fchoonder alfle was, en gladder aliïc plag. Hoe dat hy ftrax ontltecckt,cn krvgt een hevig
knagen,
F.y, wat ick bidden mag, gaet even dele gangen, Maer Cao nochtans dc worm dacr in begint te
En doet in dit geval gclijck de wyfe llangcnj Hy fal haeit lijnen noot aen alle menfehen klagen;toe,
„Dacr is geen beter net, wanneerje buyten flijt, En, als het' langer duert, hv koopt'er iemaiJt
monde dnc:
„Als wel tc nemen acht, hoe dutje binnen fijt. Die tlux het qucllig been hem uyt den
Indien uw lichaem fwackt, lact dat uw baken wcfen, mcnicr.cn,
Soo plag de wijic Godt by wylen trage
wenlchcn,
Wilt uyt een hollen tam of uyt een rimpel leien Die niet als langer tijt hier op der aerden
ontwg,
Hoe 'dat uw krank geitel ,' uw fwackc laecken (hen, Te trecken uyt'ct vleys, cn die den doot
dag.
En leert op delen peyl tot uwen Schepper gaen: Haeckt, onder dit behulp, nner lijnen lellen
pcjlen,
Wat fchacd het, dat de menich uyt dit verdnetigh leven Dan 't is hier niet genoeg op uw vertreck te
Won met een fnellen ilroom in h'aellen w eg-ged reven Weet datje teer-gelt hoeft, aleer te mogen reylcn.
gact,
Wat fchacd het, dat demcnfclien dooralde leden voelt „Die met een lege beurs in vreemde landen
wanneer het a K «
•
Dat hem een itil bederf in al dc leden woelt ? „ Klaegt diekmael fijnen noot
Wanneer het kranck gcflcl is diekmael acngdlrcdcn Maeckt dit geen kleyn beilag in uwe diepte «fff»»
morgen»
Met korthcyt op de borlt, met lwackhcyt ten dc leden, Vernieut uw Cbriftcn heit, vermeut'et alle .
, ; ; ,: : !:, , ) :
HUYS-MOEDER. 4M
fift u cygen felfs, cu dat met alle vlijt, Ontbïe een weerdig man, die met de befte gavea
Gic
Tot datje met den
goeden vrede fijt: geelt m Sijn aengevogten hen mag uyt den Woorde
laven,
ïlangc-vcl te ftroopen van dc leden, Die met een (taeg gebet hem Itcllc voor den Heer
Iki oude
van boven tot beneden,
mogen lijn Tot dat'er woix gcleyt, Daer is geen adem meer.
tn nicu te
hvryecnwigtig lhickj dc ganiche binnc-kragt Macr boven dat dc menlcb fijn leden voelt bederven
het werek , cn dient'cr by gebragt Soo fiet hy menigmacl fijn naeltc magen fterven,
U noedig tot
Imertcn lijt , geen moet en dient verloren Hy fiet hoe Godes hant hem in den bocfem taft,
Doch, k'hoon gv
yV'acrwort'crcenigkint, als met verdriet, geboren? Hy fiet hoe lijn verdriet geduerig hoogcr waft,
^' nieuwe menlch. verweckr een tïicp geklag, Hy fiet een fchoonc jeugt, in plaetie van tc fpelen,
Sa liet!
in droeve banden lag. Gacn treuren door het huys , of acn den vicre quelen,
Vermits hy langen tijt
indien uw koude macg geen voetfcl kan bewcreken, Hy het een weerden vrient bcvogten van de doot,
deel met beter fpi jfL- rtereken , Hy fiet een aerdig kint hem trecken uyt den fehoot.
Wil Jan het innig
InJicn het vogtig
brcyn verdtiyflert uw gdigt, Wat lal in dit gevacr, en diergeüjckc faccken,
Soo (tijg de (innen
op tot in het eeuwig |,g t : Een lieve moeder doen, een weerde vader maecken?
fiet den hemel open,
Sluvtude moeder loe, gy Sal ieder als een rots, cn fondcr droeven tracn,
wit, daer wortje tpc geroken Sal ieder met gewelt fijn liefde wederftacn?
Dit is uw regte
Sooudejcugt befwijekt, en niet en kinden meert, Neen, droeve moeder, weenjdaer is een wettig treuren
Gv, wortecn evgen kint, een dogter van den Heer; En meelt , wanneer de doot ontgrendelt uwe deuren
j
bïoet , of kot.de winter kermen Godt wil niet dat de fiel in druck cn fwarc pijn,
Don' u het kiUig
UtX u het vierig hert, att u de liefde wermen, Sal hart, gelijck een fteen, of ongcvoclicli
fijn:
De lielüc, niet van eer, of van het aerdfehe goct, Hier dient alleen bclorgt , dat vele droeve tranen
Maer,dicecn naeckten kleed, cn holle buyeken voed: Uw wangen niet te dier, Gclijck een ackcr, banen,
Worm het wanckcl hooft milmacckt door k'aleplecken, „ Wie tot een Itagcn roti dc miert overgeeft,
Gj, mlmaer des te meer uw naeckte (iele dccken; jGdijckt een wecrehs kint dat fonder hope leeft.
'Wort uhethjf'ontfct door gicht, of flerecijn, Gy, laec u niet te feer van treuren overhecren,
Seg, mijn verbilïng naeckt, dan fal het beter lijn Uw kint is in de ruit, het kan niet wedcr-kccrcn;
Heett nicmant fchier vermaeck in uwe dorre leden, ,,'tls nutter dat het oog om eygen ionden fchreyt,
Mitck datje trooitcn kont door uwe foetc reden „Als om een dooden vrient, die in der aerden leyt.
In uwe glans voortaen dc wcerelt onbekent Gy,\veelt doch niet tc droef, cn niet te feer verboïger
Sic dat uwen lof tot in den hemel Icntj Maer Hel u liever aen om wel tc mogen volgen;
Kan het foei gcluyt van fpc] of kondig fingen
11
Wacrom tc feer beklaegt een voorig ongeval ?
Nktfflte dtiitig brcyn, of door het oore dringen, Heb liever voor het oog een vrcugr, die komen fal:
Bevlvtig alle ilaeg , dat gy de foetc vrengt Gy, die een lieven vrient fiet in der aerden fygen,
Vin Giïdcs eeuwig heyl oock hier gevoelen meugt Wilt met uw droeven geeft rot in den hemel' ltygcn;
I.cyt uw onrullig brcyn cn maelt gcheclc nagten,
Socck trooll aen uwen Godt in alle tegenfpoet,
Sou dat geen l'oete ruit cn daelt in uw gedagtcn, En
onder dit bellag, lbo Iprceck in nw geraoet:
Heb oock in dit geval een klcynen tijt gèduk , '
fijnj in üXnLbclic™, Voor droomen , voor gcral , en ick cn weet niet wat
b ° miltk Ü]n Ofchande, vrou-gcllagt , voor uwe grijlc jaren.'
H
Cv, torn
™SnTH u S bloct
f T Cn Hclt en miolkn gemoet:
'
>
innï '
°"> n w; ,
-
cm
vc,TL n wc '
rcyfcn , w
? '
Verltompen
Dnm
Gt bnotl
3 S -
r"
1
,
'
" 8
bL llDd cn koft, en goeden dranck,
'
J'cvoor de hel, (l) Anicularum diliramiiiia inkuil F.ramu, ) dki jein <lt B«;ij inani-
1 en voettel acn den gccltj but, i*,ufmodi S„!,«t tffmin mtuli,
(
ckm \*>n j«hj viih \Uinrn ~*uiii ac-
Fff E=n
4'4 B E D A E G H D E
Ren, die haermvden wil voor alle fnoodc vlecken, En roepen om behulp maer acn dc lieden meelt,
;
Moet niet alleen haer lijf, maer onck haer reden decken. „ Die cerlick ichaemel zijn cn met een ftillcn geeft.
,
Moet proeven in den geeft al Wnt de tonge fprceckt, „Tc geven fonder hoop' om wederom tc krijgen,
Eer dat'er eenig wourt haer uyt den monde brecckt.
„En, eer het icmant t vit , fijn gunlt te laten fijgen
Gy'flaet in uwen loon om haelt te fijn geftilt, Gy, die met alle vlijt hem dan behoort te ftillcn,
Wat is't dat uw gemoet noch tecr-gelt hebben wilt? En moet in tegendeel hem geenfim komen villen,
Wat is'er leg een reys wat is'cr aen gelegen,
( )
En moogt in dit geval niet qucllen uwen vrient,
Of uyt een volle zee, of uyt een Ulcynen regen Terwijl hem loet gepeys, en niet als rulle , dient:
Tc lellen uwen dorft? te nemen uw gerijf? Wanneer uw bed-gennot heeft lijn gelbndc leden,
Een wcynig is genoeg ten dicnlle van het lijf: Soo talt hem in dc boi'ft met liefde, reyne zeden,
Die in de koortle woelt en fal niet beter wcfen Met al wat herten treckt, cn niet voor eenen gang,
Al drinckt hy wonder veel; niacr die hem wil genefen Maer van den eerllen aen uw ganfche dagen lang:
Behoort het innig quact tc nemen by der hant, Het wijf mag haren man, de man lijn vrouwe ftreeten
En wecren uyt de borlt den aengeltekcn brant Om, als'cr icmant fterft , het goet tc mogen deden
Het geit lal aen het volck geen ander herte geven, Dat ilacn dc regten toe, op dat de foete trou
Niet levden tot dc deugt, of eenig beter leven, Te beter overnam in liefde waden feu.
„Gy,die nacr vrede tragt, en wenft tc fijn geruit, Maer door een hart geprag geduerig aen te dringen
„Enlbektgcen meerder goct, maerbid om minder luft. Oockopeenkranckcnlelfs,dat noem ick cnckel dwingen
„Een weynig aerd' alleen kan ons den koil vcritrcckcn, Waer oyt een hatig wyf een fwackc fiele quelt,
„Een weynig aerd' alleen kan ons de leden decken, „Al fchijnt het datfe bidt, voorwaer het is gcwelt.
„Een weynig is genoeg, en dient aen onfen noot Doch wacrom dit gebreck dc vrouwen tocgefchreven ?
En midden in der |cugr en midden in de doot.
, Ten dient haer niet alleen te worden aengewreven,
Hoe moogje foo bcnaut, cn foo bekrompen leven? Gewis niet alle mans en fijn hier buytcn ichult,
Gy miflchicn haelt over moeten geven
fult'ct al Daer wort'er menig rijck door vrouwen ongedult:
Aen ick en weet niet wie, een al tc byïter mal, Dacr Iqn'cr in het lant , die haer gefellchap plagen
En dien het goct alleen ten quaden dienen fal Met woorden, met gekijf, met ongefonde llagen
Men fict'et mcuïgmael, dat, na ccn gierig fparen, Geen rulle, geen verdrag , tot eens de penne fchrijft
Het goct,gclijck een milt, plag haeltig weg te varen, Dat Jan, mijn lieve man , alleen dc mcelter blijft:
„Het oude
is een plaeg , dat al tc grootcn vreck Maer tegen dit bedrog fijn weder loofe (treken;
„Gcmcenlijck wort gevolgt van al tc grootcn geck: Dc vrouwen dus gepei li dieweten haer te wreken,
„Het foude menig kint oock dickmaclmogen baten, Sy fluypen uyt den huys, als tijt en plaedc dient,
„Indien hem niet te veel cn ware nagelaten, En maecken al het goct acn eenig ander Vrientj
„ lek kenner heden noch, die quanten in verdriet, 't Is ecnmael hier gebeurt, cn elders menig-werven,
„Om dat haer ouders forg hun tchattcn achter liet. Dat lbo ccn lincker Ichcen van (bijt tc lullen fterven.
Gcloofr'ct, ydcl menlch, goct, heyl, en ware lege Want, daer hy maer alleen als hoir en was bekent,
Is niet in uw'bcjag, maer in den Heer gelegen, Dacr bragt ccn liever vrient een jonger teltament,
Hy itort op al het lant een uytgefchudde mact, Dacr llont toen onfe nurk met twee belehacmde wangen,
Wanneer li|n milde gunlt maer ccnmacl open gact: En liet, gelijck een brack , fijn ooren neder-hangen.
Sict Agars eenig kint, het ware |ac geftorven, Des heeft hy ( maer te lact ) uyt dit geval bedagt
Indien het van den Heer geen troort en had verworven, Dat jonllc dient gclockt, cn niet te fijn verkmgt.
Dc moeder gaf het op, en dede vorder niet, Gy, lëhouw dan dit bejag, en alle llimmc grepen,
AU datfedoor het wout ging klagen haer verdriet. Die niet als cnckel twift met haer cn konnen liepen,
„Al wat een vader doet, wat ouders oyt vermogen, „Dc ware
vont, die gunlt in echte lieden Itelt
„ls buytcn Godt, cylacs! in hacitcn weggevlogen, „Is trouwe, geen bedrog, is Helde, geengcwelt.
„Lant, renten, alle goct, dat kinders is gemaeckt, Maer gv, die fijt genevgt uw kinders voor te fchrijven,
„Wort Itrax ccn lege fles, alsGodt den legen (laec kt. Waer dat uw lant, uw geit, uw renten lullen blijven,
Gy, die met valter erf, uw
kinders wilt bclaten, Gact hier met rijpe forg, cn doet uw face ken af,
Gact lccrtfc van der jeugt het boofc welen hateni Eer ii dc doot beltoockt en toont een open grafi
Gcwcntfe tot dc tugt, dat is gefegent broot, „Die cerll, wanneer het fchip is veerdig af te Heken,
„Noyt wort 'er rcync fiel verlaten in den noot. „Gact hier en weder daer om vrienden acn te fpreken,
Sict als de domme Struys fijn evers heeft verloren
ï
„Of oock in dat gewoel met paeken beiig Ik,
Noch worr'cr evenwel ccn vogel uyt geboren. „ Milt ligt of lijn gemack of wel fijn ganfche wie:
En als de wilde Racf haer jongen niet en voedt, „ Ecrlt op fijn lellen wil en om de doot tc peyfen,
Dan is'et dat'ct Godt ons aller Vader doet. „ Wanneer het bleeckc fpooek u vordert om te reyfen
Gv , nut dan met gemack des Hccren milden fegen, „Dat is cendwacsbelcyt, gy, ftelt uw dingen vaitj
Niet uyt ccn karig hert, maer nacr het is gelegen , Eer tl ccn heetc koorts met imerten ovcrlalt.
Bied gunll en doe getes, voor al acn uwen man, Het is de belle voet uw laken uyt te wereken,
Het vallc lbo het mag, de nootdruft moct'er van. Wanneerje fi|t bequaem op alle'ding tc merckeni
Maer draeg oock goede forg te deelcn aen den armen, Of anders, feylt'cr iet ontrent uw lellen wil,
Niet llcgs die alle dacg voor uwe" deuren karmen, Gy brengt aen alle kant de vrienden in gefchil-
Pacr
:, , :: , ,
: , ,: :
HUYS- MOEDER.
Dit fie ick in het lant, en 't is my
bijftcr tegen,
!•".. lieden fclft haer breken j cygen macckièl Des bidd' ick, echte volck, dit niet te
j, M .r dc willen plceen-
veel , en dickmael vreemde tacl,
HfUcn wonder Ontlatt u, reyne (lel, van uwen vrecken
aen,
een enckcJ woon
verbrot het altcmael Het koomt dc kinders toe aJ wat'cr is gefpaert:
É
Bet
'
lanr, die niet als banden fchrijvcn, Gy lijt een cenig hooft, en kont
n.aGin'0 in het genocgiacm leven,
Al of tner kftc
wj hier CCUWÏg moeite blijven, Uw Wcelen jonck, en veel: ey wacrom niet gegeven !
n« Gin'eï beven al die even jonge vrouwen, Niet dat ick raden wil uw klecders af te leggen,
van dc pen ia valle banden houwen, Eer dat men flapen gaet (gclijck de Fraufen leggen;) (b)
Dnor krakten
jeugdig wijf moet leven fondcr man Neen, c ~= °
Son dat°ecn dar '
is niet gem j -
verdrietig goet,
..-
het wilt, des niet genieten kan. Wanneer een moeder lelfs van kinders halen moet?
Of fchoon hy, die
gsntsbeilag in lijn gchecle leden, Ick weet, hoe luer het vak, dat ouders moeten vleycn.
Gy wccgdit
werk als met bedagte reden , ( mont, Dat ouders om behulp aen hare kinders fchrcyen;
En tiit hier noyt te '
heden fict, en wat men eertijts fag* Noch hoopen op verdrag eoJlellcn hen
nlcnnil maer des te meer,
"te vrecdenj
men niet wanner en mag: Al is'cr iemant fieck , of tot dc doot gewondt,
"fïh met
een billick menfeh een ieder toe te laten
«ï hem geen hinder doet Hydencktdekrankftemcnfch wort mcnigmael gefont:
, en elders mogtc baten ? Al een ftrijtbaer heldt fijn bette rot geflagen,
iïet
Hem geen vrouwe
meer, noyt fiele wort de bruyt, Hy roept noch evenwel de kans is noch te wagen
J
^tdaergeendootcnis, daer heeft het trouwen uyt.
»M Al fwemt een (chippers galt te midden ïn de Zee,
WiDden,hoort een woort,
wanneer je komt te ftervcn Hy peytt, hoe menig wrack komt drijven acn dc ree,
Uw vro Jiwen fien,
lf (a) maer echte pligten dervcnj Al Icyt een fehuldig menfeh in cenig kot gevangen,
ficle mint oock
m Y'a j
Mc,t <W evenwel
' n * dlt nictl ê W» Daer padden onder een haer mengen met de Hangen,
jv
'
geen man of cchte wijf. En dat hem even daer dc doodt wort aengefeyt,
' dcr ua « bynaell
1
™ in alle ttcden, Noch is'cr eenig ding, dat heni de finnen vleyt:
Da met f
lijn cygen
deel nau menfeh en is te vreden»
ueroythet echte
Macr als dc ftaege Tijdt het leven heeft bekropen,
paer een letten wille fluyt, Dan heeft'ct geen befchcyt noch iet tc willen hopen:
S me '
a ' tlet vo,ck
Of*ri CCn c }'g cn voordeel uyt: °P Hoe kan een knmek gcftel dc (leekten wederftaen?
" lIchtb ^r wijf,
1
Veel door Godes milden legen, Hoe kan een trage voet de fnclle doot ontgaen?
Ena l-
'g^^n, veel dochters heeft gekregen, Voor my , ick heb genoeg; ick foeck ccn ander leven,
de doot hct echte bedde fchcydt,
Noch V
?P Ick wü met grootcn danck en willig overgeven
Die \Za° \
1 m,nftc dccl dei1 Weefen toegeleyt } Mijn hooft, mijnfwacke macgh, cn dit ellendig been,
Lr I
™° W'ift treckt huys en hals-juweclen,
:
T
te
En, lieve waerom niet, ick had'et maer te leen:
n C tCmin dc
MenSj e fan ; mccilc 'b«cn dcelenj '
,.
lek
lek hebbe buigen rijt, ick hebbc menig-werven , Gelijck tc bedde ftout; „al wat men voor-herevt,
lek hebbc van derjeugt geduerig leeren rtervcn, „ Dat bccit een goet begin om wel tc fijn bekyt ;
Dc bnrc, mei het graf, en wat'cr is ontrent, „Hier wort geen tcyl gcdjlt de doot is van tic faccken,
-,
Is my van langer hant ten vollen aengewent. „ Die nac een quaden ilagh niet recht cn fijnte mxckcti;
Die, als een maghtig hcyr koomt dapper aengcvallen, „ Want die in dit geval macr eens en fp ringt tc hm-,
En poogt de vendels" t'elfs te planten op dc wallen, „Wort in een grouucm diep voor eeuwig afgdtort.
Die lÊg ick) eerftraacl dan een noodig wapen fmect, Dit lagh my vander jcugt geducrigh in dc (innen,
Toont dat fijn flap beleyt niet van den krijg en weet. Om iet, door langh gipcys,op mijn gtmoct te winnen,
Ick fag een Itaege dooi ontrent de menfeben dwalen, En liet! al was'ick eens niet wcynigh hier bevredt,
Ick lag acn alle kant haer pijlen nederdalen, Ick kreegh uyt dit behulp een ouvcrtlaegde geert;
Hier wort een jong-gclel, cn daer ccn man gcracckt, Nu hoor ick, buytcn angll,dat maden, flangen, pieren,
En elders had ccn maeght het bitter nat geinweek ij My liillcn door het hooft en in den boclcin IwicflD,
Nu wort boorby mijn huys een ccnig kint gedragen, Dc lleckc met dc worm, en al het gral-gevacr
Dan was'cr door het fwcc'rt ccn gankhc ftad gcllagcn; Is of 't mijn eygen bloct, mijn cygen ftillcr waer; (!>}
Is *t vreemt, dat eens de fchicht my in dc leden kleeft, Ick kan dat holle vack, dacr ccrftmael oogen Honden,
Die voor cn om mijn lijf foo dickmacl heeft gefweeft ? Door-kijcken fonder Ichrik tot aen dc dicplle gronden,
Dit fcvd' ick mcnigmael, dit was mijn ftagc reden, Hei rif, en lijn gevolgh, met al het dorre wen, %i
Wanneer ick met ccn vriciaJCP gravc was gebeden Is my, en in den geelt, cn acn het oogh gemeen.
Ick had'ct in den fin, icinfrocgh het in den mont, En wacrom doch gelchrikt? dc tijt lal cenmael komen;
Waer dat ick voor ccn deur ot'ilroo, ofbarc vont; Dai oock dit cvgen vlcelch lal worden opgenomen
Ick dacht, wanneer ick lagh den koelen nvont komen, Sal paren mét de ficl, en lehoon het is verrot,
Dit Ituck is wederom mijn leven afgenomen j Sal klacr en open ficn den onbegrepen Godt.
lek dacht wanneer de fon haer nieuwe tackel braght, Ach foodelwackemcnichop mcnlchcn moeite bm wen,
!
Ons tijt cn lluymcvt niet, oock in dc midder-nachtj Hoe Ibu het bang gemoet de wanhoop wc der- houwen-
Ick dacht, wanneer ick lagh dc dorre bladcrs rijfen, Hoe fou het angilig hert de prangen wedcrltaen,
Dit kan oock mijnen val als met den vinger wyïen*j (a) Die in den leften nool tot acn dc liele gaen?
lek dacht, wanneer ick ichrcer' Maer Godt is onl'en trooft, die heeft ons
uytgekoren,
op cenïgh parkement,
Hier heek dc doot alrcets haer legel op geprent. En vrede tocgcfeyt, cn eeuwig hey] gcfwoicn
In 't korte, wat ick &gh, of waer ik mogtc reyfen, Om Chriftus bloct alleen; dacr flsct dc ficle vaft,
Ick vont geduerig ftofom op de doot te pcylen; Of ichoon dc wveedc doot met open kclc baft
Het bont in mijn gewaet, dc fchoen acn mijnen voet, Dat eerft vergiftig was , dat kan het quaet vernielen,
Die druckten alle dacg de doot in mijn gemoet; Dat is het leven lelfs acn alle revne Geicnj
Schoon my dan over-quam , en dat tc deler uuren, Wacrom , ó treurig hert voor doot of hel gebceft.
Dc flagh Jic alle vlecfch ten lellen moet befuuren, Ick weet, en ben gewis dat mijn Verloflër leeft i
Ten waer oock heden felfj my gccnfms onverwacht, Ick weet hy heeft de magt om my tc konncn
llcrcken,
Ick heb' er menigmacl tc voren op gedacht. Om my het eeuwig heyl met krachten uyt te *crck"? 1
geruit
Die luft tot ilapenTiecft, lact fijn gordynet) Ichuyvcn, Ick wect wien ick geloof"; mynftelc, wcclt
;
Strcekt al dc leden uyt, cn geeft hem óm tc fnuy'veii, Dc vlocck is door het Lam voor eeuwig uyt-g<-Wuli-
Schort lijn gedachten op, houd al dc linnen llil Maer lieve bed-genoot, waer toe foo dichte
tranen,
En Ichikt hem
t'ccncmacl, gelijck hy ruften wil; Die u van allen kant de droeve wangen banen?
Dc ilaepcrt dient gemaeckt, al eer men'dient te flapcn,
Doek in den langen Hiep, die meeilcrs met dc knapen x Uk mijnt» vtdir , ts J' vmna m
(*) Wj tij* «Ik alpvtllt* êU kUitrin. Jcf. C. mMir. Job. 17. IJ.
«
, , . ; ; ,, ,
H V Y S-M O E D E R.
417
ffaö toe uw diep g^ug^ m y in. r ««te mijt;
gcpaen gc weert, nu is het fcheydens tijt ;
^ '
hebben weelde Uef, w y hebben niet Uwen u Ten leflen tot bciluyt (eer my de finnen dolen)
cynig dagen .
De vrugtcn onfer jcugt die laet ick u bevolen,
;
e (hellen Doe, wat een moeder voegt j en, voor de befte leer,
mentt regter uur den weg van alle vlcys: Soo prent hen in de boril de vrede van den Heer.
Vv
beeft ons menig toer i" vrede laten leven, Vriendinne , 't is genoeg ; hoe kan ick langer Iprckcn?
Godt
ons menig-kint tot onlen troolt gegeven, Mijn tonge die vcrftijfi, mijn woorden blijven rteken-
(joJi heeft
gejonr , oock boven onfen weniefi, De koude doot genacckt j vriendinne, wecil gegroet
GoJt heeft ons veel
aen menig ander menfeh Tot eens des Hccren flem de graven open doet;
Meer als'cr is gcicfiicdt
\Vy hebben
onfen atge!let Nu koom eens weerde lief", koom naerdcr aengetreden,
En neem het lelie pand van mijn gencgentheden,
t ledei mder kr; Neem van mi jn koude mont een kus voor immermeer,
in dei &•(*) 'g wel, en trooit 11 in den Heer.
mideS En ; Gode my gegeven,
Heht op uw moeder acht, 1 1 wilt in vrede leven,
Weert cenig onder een , i 3 vdcr lief-getal,
Dat is, dat u het huys R> t légen vollen fal:
Til het den itei I.actu geen ydel hert, of lotte waen befmettcn,
om ka En, watje neemt ter hant, wilt op het eynde lettenj
t)gftof Wcell fedig in gebaer, en heus in uw geipreck,
Weeft buygfacmvan gemoet,en haet een liegen ncckj
Weert irou\vinuwbcrocp,en fchout de kromme gangen,
Weelt liegt gclïjck een duyf, en wijs gclijck de llangcnj
Weeft nugter, haell vcruoegt , gelatig iiacr den tijt,
Weeft vyant van de Wraeck , cn mceftcr van de nijtj
Weeft tracg tot hevig bloet , macr laet u ras erbarmen,
Weeft Ichaers in uwen luft,doch milde voor den armen;
Eert Godt in reynen geeft, en dat voor alle werek,
uil,
l !l e. nbevleet »*
.ernolgen?
(*) Weert vrienden" van den Staet,en leden van de Kercfc,
Nu wilt, om mijnent wil , noch ditmael neder knielen,
(jï llait op goede m:ict om hoe .gen volgen, En roepen tot den Heer als met gehcclder fielenj
& kont nic, lange lijn in dru Op dat ick in 't geloof mag onbewogen ihen,
Nadien uw leven fclfs niet
lange ducren fal, En met een ftillcn geert tot mijnen Schepper gacn:
Dit bi J ick tnt een pant der vricntfchap onfer
bcydc, Ste nu uw fchcpfcl aen, ö Schepper aller laccken
En wilt u na de doot van my niet laten fchcyden, En laet doch mijn gemoct uw hcyl cn liefde fmaccken j
Mier, ih\c voelen lult dat uwe rijt genacckt Ick hebbc mijnen loop, cn uwen ract vervult,
En dit Je lieve Godt uw droeve banden flacckt, O laet my, lieve Godt, vcrhtiylën met gedultr
Soo doe benevens my uw koude leden ftrecken, Onwcerdig ben ick, Heer, onweerdig aller wegen,
En het gdijeke ibf'ons in
den gravc decken, (c) Onwecrdig fondig mcnléh van uwen hoogden légen»
Onweerdig van der jcugt, en oock tc deicr tijt
U) Gv /W; ;„ è,n MtaAm u pm* kernen al, de garven m- Het is uw gunrt alleen, dat gy ons vader (ïjt;
t*m mm u§m »)».
etlijck
, A
Job j. ïfl.
Het is uw gunft alleen, dat Chnftus is gekonien ,
ft
] AfKm, wtwjlwdt U lrl -' ,
f -
t
'
f f ovrr ba averilde» bate, Dat Chrifbo onfen lart heelt willigh aengenomen,
**"
Dat Chrillus voor den menfeh hier 'm de werclt rterf,
.U o,nn .„, lUhJm, fal Sea
fal fi
e» kJL- DatChriftus voor den menfeh het eeuwig hevl verwerf;
"otiiiitie nyi de u-oorj.n
j" U D,n '"" CI, wy
Mijn ftcunlél is het Woort uyt uwen mont gdproken,
totó
'
£ Mmd dm he,
Cbrifitne» U,— mat ,. Ma^iamU „ fif. En wil met uwen knecht niet in het oordeel treden,
™Kf« 'k En weet geen ander hulpvoormijn bedrukt gemoct,
frji.iTrH ,'(
Als uwen Soon alleen , cn fijn vergoten bloet
Laet my wanneer de fal '/.iel uyt den lijve fcheyden,
«ui* , «> ^ar HWm m tpmm Laet my tot uwen Throon, laet my behouden leydcn
r, pp O, uyierjie u V JÈ^fln te-
Daer ntcmant 's dtiyvcls lift, of ander hinder vreeft,
ttke, firhrem by Ué fijm vAfh- U Jefu, ware Godt, beveel ick mijnen geeft.
kcIc Abraham niet Sara biira-.tn
, Genef. 3). 19. Dit jchijnt Daer is de man gercyft, dacr is het leven henen,
Daer is het lijf een romp, daer is de geeft verdwenen,
Dacr is de lïcl vcrhuyft, daer is'et al gegacn
Hy gaf ccn klcyncn thick , cn fict het is gedaen. !
•'«•li 1 :' 'f • """" '"'""i" '"H>" Gelijck ccn rijpe peer door eenigh kleyn bewegen
^V""™ « s .,Jrm ^5,)"' te '^" ai; '"" m |^"''W'.i ifo^m m^i'fl Koomt druypen van den tack,en uyt den boom gelegen,
' "*°"» Kt» dlon rogai Qmw er Tibiai uiam Jllio mandal ut mattemorma tam paterna Jepul-
o'.'ï,™ chro mferat. Tob. caj>.
4. . vide Calvin, ia GeneC cap. 47. 30.
t'To°™™*l"""' »''l«^"'"'«. 1, s
Eff ï of
w D E.
CHRISTELYCK HUYS-WYF,
WEDUWE,
Vertoont in de geftaltc van
uyt'er gcfchcydcn Bcdcnck dat even Godt ons uyt de wcerelt treckt,
lieve bedgenoot is tijt
Wanneer het aen de fiel ten mecllcn nutte llreckt;
g Dus wil in uw gemoec den rouwe toebcrey-
Bedenck dat uwen vrient u weder lal gemoeten
den;
Geef tranen, echte wijf, gelijck het heden U lal te regter wefen
tijt in beter groeten;
Bedcnck dit altcmael, en lijt'et met gedult,
Dewijl gy delen wegh hacil mede treden fulr.
tranen aen het lijck van uwen weer-
Geef
den vrient
Gebruvck nu dele Hof, en dicrgelijcke reden,
En Het uw trcurigh hert in uwen Godt te vredcoi
Mocfl immer drocvigh nat van uwe wangen vlieten,
Draeg in een (lillen geeft uw droevig ongeval
't Is tijt in dit geval uw tranen uyt
te gieten;
Tot u een beter uur ten vollen trooilcn lal.
Als icmant ccnigh dingh tot fijnen troolt verkiert
't Is reden dat hy treurt,
wanneer hy dat verlieili „ Al is een bange fiel met ftnerren overladen,
't Isrecht dat u het oogh tot tranen fy bewogen, „ Noch is'cr groot behulp tot alle grootc qiraden,
Nadien uw wcder-hclft is heden wegh-getogen
„Al wat een klocck gemoec door reden niet enijiji,
Wie aen een dooden man geen heete tranen geeft, „Dat wort noch evenwel begraven in den tijt.
En heeft hem noyt bemint, oock toenhyheert geleeft, Macr onder dit bcilagh foo lact u niet gelullcn
Gy, lact noch evenwel geen druck uw linnen krencken, Den rouw en fijngevulgli oplichtigh uyt te rullen,
Macr wil, oock in het leet, aen goede leden dencken; Godt roept u tot verdriet en tot een lacgen Ham
Dacr is een feker maet, oock voor een echte vrou, Waerom doch met de pracht hier tegen aen gekant?
En midden in de vrcugt, en midden in den rou. Wil liever fchamel volck met bay en laken decken,
Men met
vint'er in het lant, die een grillig krijten, Als met een groot beilag uw mueren over-trecken,
Maeckvoor behoeftig volk een huys van Hechten lleen,
Die met een harde vuyil ficli op de borften fmijten,
En woelen door het huys , als of het vreemt gebaer ,
Eer, als een rijck gebouw voor ongcvoeliek been:
Een ickcr onderpant van rccKte liefde waer Lact Hcydens met het graf en met de dooden proncken,
Gy, ftel u fedig aen, en laet, oock in het treuren, Die fijn van cnckel wacn en van de wcctclt droncken,
U voor een wipc vrou by wijle luyden keuren; Die meynen dat de fiel vry beter dagen heeft.
Het is van outs gemerekt, dat leldfaem ongelaet Wanneer men aen het lijr'gccicrdc graven geeft.
Is veel macr cnckel fchijn, en lelden ware daet.
Gy, beter onderrechr, hebt op gelette gronden,
„Een wijf kan valtcr pcyï van echte liefde geven, Hebt, uyt des Hecren woort , ten vollen ondcrv*S*?'
-drijft,
„ Indienlé met den man i'n vrede poogt te leven Dat,wuer het lichaemreyll,of waer het henecn
„ Als datl'e byiler huylt , en fonder mate fchreyt, De ficle niettemin in hare rulle blijft.
weerden,
„Wanneer de blcccke doot hem in den grave leyt. Bcgracf dan uwen vrient, en dat nacr rechter
Socck crooil in dit geval , veel eer in uw gedachten En geef het nictigh Hof den boefem van der cerdeiH
dagh
Als in een vreemt behulp, of ander lieden klughtcn; Daer leyt'er in de ruil tot aen den jongften
„ Al wat u ilillen kan in druck en tcgenfpoct, En tot net met de fiel eens weder paren mag. werven
„ En komt niet van het volk maer woont in uw gemoct.
,
Maer hoor cenvrcmdcrllrcck. mcnvim'er menig
Herven,
Bcdcnck dat noyt de doot of door een bitter fchreyen, Die ficn haer wedcr-hclft , haer lief gefcllchap
aen,
Of door een [bet gefpreek of door een Uilig vlcyen,
,
Die ficn haer krancken man cn fijn bcnauthcyt
Of door een lang^ctrcur, heelt icmant vry geilek, En blijven evenwel met drooge wangen ilae n: ijl»,
Niet dat foodanig volck, of van de Grieckfchc
\\
Dïc eens was uyt'er tijt en onder haer gcwelt pnjlcn,
Bedcnck dat yder mcnlch heeft fijn gefette Honden, De doot en haer gevolgh ovt heelt gclccrt te
kragt
En dat hier alle vlcefch is aen den tijt
gebonden, foodanigh wijf, gcroert door hoogcr
Of dat
wagt;
Een tijt by Godt beftemr. , die niemant eenen dagh Het leven elders focckt, cn beter dingen
leien,
Of
langer recken kan , of korter fetten mag. Neen, daer is ander lucht uvt haer bedrijf tc
het voor gemack ont'lall te mogen
wefen»
Bedcnck dat droef hcyt lelfs en alle llrenge dagen Sy telt
de geeft ten vollen is verbint,
Sijn dicnllig aen den gcell, om fonden uyt te jagen, Sy toont dat haer
„ Druck voor een weeck alleen die leert deficle meer, Om datle van het jock ten lellen is bevnjt
j
„Als leve maenden vrcugt, en feve jaren eer: Sy vint het wonder foet nacr cygen fin te leven,
Bcdcnck dat yder menfeh hier in den Heer geltorven En met een ruyme vlugt geduerig uyt tc iweven,
Istrooft, cn vuile ruft, is ecuwig heyl verworven.
, ,
: ,, ,,, ,. , ,:
w D
T C drillen over al, en door een loflë pract Staen open voor de zee cn voor de
ftroomen wijeken,
Tc flÈpen over hoop al wat'er omme-gaet Soo is het ydel menfeh gmlcb los,
hier CO&C brengt dc leden op rc proncken, Om
en fonder
dat er memant is, die haer een regel
4c
Het is
Ier
Po m een vccligh oog* op
man tc
hacr met vcrm:irjk ook dacr de
*f loncken,
jonkheyt malt,
Tonck vrouwen, eerbaer vokk, Iet beter op
Let beter op den gront van uwe reyne feden
de 'reden *
Sy vint ,
D ncc v °k'k ' a '
BBtft ' iaer y
^ acr nct macr cn va!t Let beter op de tucht van al hcr'huysgcfin,
Én -
Vriendinnen in de praem van uwen druck gefeten Gy moogt rioyt fonder ichrick,noyt fonder angftigfehro-
h vernam onder u genegen om te weten, In fceftcn . op de markt , of by de menfeh en komen (men ,
Hoe darmen nacr dc kunft een vrouwe toonen kan, Denk lïaeg in uw gemoet; daer fchuylt een liftig nct,
Wanneer de bleccke doot haer fondert van den man, Alwacr een jonge weêuw haer tecre voeten fet.
Stelt u een hloernrjcn voor, dat van de fteel gemeden, Een hert, dat fich vciquickt in Godesboeck tc lefen,
Heeft door het vinnigh mes fijn eerfte doot geleden Een oog, dat fich vermaeckt met tranen nat te wefen,
t)ar even meter dact, na dat het is gevelt, Een ziel van ihllen aert, die lïch der weerelt fchaemt,
wm Iti een enge fles, wort in het nat gcildt; Dat is de belle ftant die uws gelijck betaemt.
j»0 (Jatt het teer gewas , daer itaet het in gefloten Een die haer wederpaer heeft in der jeugt verloren,
lJaiTf[;in ] 1C t j„ en q UCC | t mct tranen overgoten, Schijnt tot de fcfiimp gemaeckt, en tot de fpot geboren,
Dier ibet het rreurigh
heen , daer ftaet het in gebocht, Waer fy een mis-llagh doet, of uyt den regel gaet,
&ia (rooft, jalevenfelfs, dat
is een droevig vocht. Dat wort van Honden aen geroepen achter ilraet
I enkomt mC t ra den
hof, dacr alle friffche kruyden Sy is een open velt van alle quade tongen,
<-'n;l,mc k n met vermaeck
een regen uyt den Zuyden Sy is ccn eygen wit van alle kromme pro ngen; 'i
'ra komt niet in de
lucht, of in het open velt Hoe luttel dat'er feylt, hoe weynign dat'er fchort,
Uacr groen met
groentje lpce.lt, en roos na roosjcnhclt, Sy wort'er af beklat, en komt'er aen tc korr.
«o toonnn iijngclaet
eclijck een diep verlangen, ï leeft oyt een echte wijf een leelick lliick bedreven,
«hct fiinacrdigh loof
ter acr den neder-hangen , Het wort oock voor een deel den manne toegefchrevenj
len doetiich
nimmer op , gelijck het ecrtïjts plagh, Of foo daer cenigh goct by vrouwen is gedaen
at
Uï S ccn loeten dauw fijn bladers vullen magh ; Dc lof fal menigmael oock op de mannen gaenj
^«rtoeeCTljngverhael? men kan ten vollen Idén, Macr een wedu w-v roti , door onvoorficbtigh mallen,
)t
als w
«jnblccclicverw, en uyt fijn trcurigh wcfen, Is in eeu boos gerucht of vuyle daet gevallen
;
iT dL" ct 8*« en quijnt, om dat'ct niet cn heeft, Of dat haer wijs bclcyt ten goede name flact,
0 hct heeft
Sj^? ? gcitcunt,wacr in het heeft gelccft. Voor hacr is al de prijs , voor haer de ganlche fmaet:
° ,8"
vo,l=k, tic daer een cygen wapen, Beftact oyt jonge vrou een dertcl kleet te dragen,
VcJx
d
vL 7 nth y^lzijn,
en fonder hoeder flapen, Men feyt noch evenwel, het moet haer man behagen
O..
Gj'
\™i *c
die
,
t
l
7 rcttm «van ™
dc
K ,,.„'
van haren r.... i...„a:„i. „.-„„„.u
nun„ fijn
;1
hacfïigh afgcru'ckt
een aerdig bloemt jen pluckt.
achter iïract, ruyme dalen,
itcel
noch in de
,
Maer (iet men uws gelijck in ongewoone pracht
Haer wort de gaafebe fchtik als evgen toegebragt.
Dc man beichut het wijf, dc voogden hare weden,
j
met
Gv tL "ï
c er
,
om in het 8 roen te *»«fcn Alleen dit cenfacm dier heeft overal tc vrecfen;
vt nrL c Macruw bedrukt gemoet,
-
' '
Het is als boy ten fcherm, en fonder toeverlaet,
M'ettr r
ch vcrmatkt wor Ichreycn wort gevoedt Gelijck een treurigh fchacp dat eenigh dolen gaet.
U Paft in 7 l i
fiet,
„Het dient noch evenwel tc fijner tijt gedacn. >
„Dacr woont dc gcyle min, de gulle weelde niet. Men vint'cr overal, die, mits een haeltig trouwen,
Laet iek en weet niet wie in hare lullen fwemmen, Iet,ickcn weetniet wat,ccn feldfaem menglel brouwen}
Soo dat men mcnigmacl, niet fonder fclnndc, vïnt
Gy moet uw wce' g hert, uw domme finnen temmen,
:
Uw
tochten wcdcrltacnv al leclje fonder man , Een vaderloofc dragt, een twijflelachtig kint. (*}
Oock dacr is ccnig dingh, dat voordeel geven kan: Gy, die uw laken recht ten goede van dc leden,
Wie tot het echte bed is cenmacl in getreden, Bied eere door den tijt acn uwen overleden ,
Die is gelijck vcrdeylt , en overmits gefneden, Koomt niet als met befcheyt ontrent het tweede bed,
Godt hceft'cr even Iclfs macr fijn gedeelte van, Een jacr is voor dc rouw, dat is een oude wet. [£}
De rcllc wort gewijdt ten dicnile van den man: Gy moogt na delen tijt (of immers na dc keuren,
Macr die het droevig lijdt van haren vrient beklagen, Die yder lamfchap heeft als cygen om tc treuren)
Macr laet ons vorder gaen, en komen tot dc vrouwen, ijl tOm, l'b. I. 'Af. 1
Die met een grootcn Ipoct haer fnellcn om tc trouwen:
(c) Vutpn farmritni , ha fmdil ,
Men houd dat menig wijf, ook dïckmael acn dc baer, ttpUwr. Arijl. Hi/I. ainm*\. af. 34.
,
Het cvnde van den man dat is onmatigh treuren, Afith. Dt lijfom Pli-U,. füdililU Utit fnm* , mquil
'
.
Het eyndc van den druck en van den korten rouw, 1>«4, iimi^H film liotinl , tommuntm^t jawni <iimm ™f ,
ls Hrax een ander man en flux een nieuwe trouw : mam, ffym fa*»'-
vidimr #1 ttjiih lifiulitr h,mo , tuint vff- >
O
Gewis een vrcemt bedrijf, dat niet en is te plegen , (g) Aa t.
Die met een luchten fin acn nieuwe liefde pcyH. n,™ n *d txMMum fupttftithft w>« ™«J f*>'tii,™»u ?«;">•>
, ;
.
'
t;<^ ï.*;t. ,1c Rt-.mi.ij- M-v^-.-u *ni«. ,<\m •:>""'•
Wie mus een vlytigh oogh wil op de dieren keeren , jL.w.i f „,At,'vMI .li !c(lt{<*
,
>.
Al"*""»-
.
>'-•'-*'
Die kan van beeiten felfs veel nutte dingen leercn-, tal. ra„m pOtM, 1. Cêp. !. toz* 'fit. di *Ua»fp«» l'tb.
'
B M
Godt heelt dit wonder Al lbo konflig toebcreyt, (j) md* fiméê nn {Ml
fitindt , *i muUn MMffi *«
'>
Dat ons al wat'cr is tot goede feden levdt: Lt. 1. Paitï. t*p. 10.
Dc bpinnc leert de mans en alle jonge vrouwen, (V) Simütr, dilinlti mnilt, »Uiriftnm
nufi* , ****
fft*.
Ten goede van het huvs haer plichten onderhouwen , f.i) wnmttuMi*
De Hic geeft niet alleen een loeten honig-raet, i»t j*itr que, mat t«i premr ;w«n C- ,
« «M ^ V* 6 A '" M
'
(b"> Tolém Ci-.iUm dvil-itêm »* Ap*ni njimiw dtduii p../fr , aéd*m U dtatto. C. ,»,t. cmfii tnjkm. f>
iafci mmimi Mn ëwUimi jmt. Umit. Ui. j. Hicrtglyf. ca. jWcu- Sfukk'Xtat. i. cUf 14. . 10.
th* * n-tti-
, , , : : , ,: ;,, , ,: : ; ,
D L'
G-irt llrccken
uw gebet, op dat dc wijfc Godt Geloof het, watje doet, of boe de faecken
gaen,
gemoet in dit onfeker lot. Gy fijt, in dit geval , gy fijt'cr qualick aen:
Mj» fticren uw
gevlcyt, en aangebeden,
DochKhoon gv wort verfogt, Indienjc liave-kooit, ccn der fal gelooven, -
Om voor dc twccdcmacl
m echten (bet te treden, Dat uw bevcynfde gunU fijn kafi'e wil bcrooven;
En W
u geeiilins aen,
geltjck ecu vryflcr doet',
njj inct t cn ydel brcyn hacr ccrflc liefde broet
.
Indienjc deftig fijt, foo roept dc g;t niche rtadt,
mal grvrv, en pleeg geen min neft reken, Indicnje liefde pleegt
En hou geen gv
lult 'ct al verkerven ;
,
ltadC Wn ttwC0 """M Iprekcn Wam
En b« » ict door jonge lieden vrcugt doet oude lieden Itcrvcnj
en deck uw ganfeh bcleyr
Weet itil in uw bedrijf, Of foo je magtig fijt tc leven fonder man,
dat het in dc
kerek voor yder wort gefcyt. Wie is't die aen het
Tol volck dc monden Hoppen kani
Gvmoct in dit bellag ten naeuilcn overleggen," Dit nnpeckt dan over al ccn angitig mis-vertrouwen,
doen wat cr is ie lethei Een pijn-banck voor denman, een helle voorde vrouwen*
En •*«
i
c
Maccl; dB " r»W woorden achtcrhaclt, nKafch m Ach 'tis een vinnig menfch,enhart gclijck ccn ftcen,
.'
Men hooit den ouden rijt van jonge wectiwcn klagen, Een jongen, die ccn hont eens dapper wilde treffen.
Om datië veel beilacn , cn eftcr weynig vragen Vermits hy voor het huys niet af en liet te keffen,
Ot'd'choon fy plegen raet, ten is macr enckd fchiju, Rogt juyfl fijns vaders wijfj en, met dat hy het wilt,
Sy willen evenwel niet afgeraden fijn. Soo riep hy tot het volck het is niet al gernill. :
(?)
Huc dwalen overal, hoe dolen jonge vrouwen, Sict ! wat een bitter lect, cn wat een hatig wefen
Die voor de nvccdemael hacr fnellen om te trouwen, ft in den harden naem van dit beroep te leien:
Is wonder wat men hoort, cn watmendickmacl fier,
't Gy, die ccn fteunfcl ibcckt voor uwen fwacken aert,
Wanneer dc krevcl-ltigt hacr in de leden fchiet; Trou daerjc moeder won, cn eygen kinders baert.
Dca trom vreemden hacn , om dat hy weet te (ïngen
een Ten lellen, jonge vrou , wat Gjtfer fware klagten,
En om dat hy weet te fpringen,
geen' een ligtc-voct Wat fijn'cr over al wat iïjn'er droeve aagten
,
Dederd' een jongen wulp van onhcfuyfdcn aen, Te vinden by het volck alleen op dcfen gront, ,
üfomcen krnelc kop, of om ccn krullen bacrt.
{&) Om dat haer koctfc fchcef, en niet gclijck en itont?
Gy bet met alle Ibrg op uwe face ken letten Die groen en lullig is, als uwe dagen korten,
Kcrfich inccnig deel uw finnen ncdcrlettcn; Die meynt, het itact hem vry in lullen uyt tc ifoitcn,
„NoytVr'ort'ei goct bcleyt in eenig ding gepleegt, En dat fijn friiTe jcugt, oock op den vollen dag
„AL thermen ftuck met gave iiiincn weegt.
ecrlt het Een fchoondcr nevens u , of jonger hebben mag.
Indienjc vryers hebt, die aen het herte ractken, Vriendinnen, om verdriet cn alle twift te fchouwen,
En datje wort verfogt
keus te willen maeeken uw O trage met uws gclijck, cn anders niet , tc trouwen;
Si» wagt u door bet vlcys te worden afgcleyt,
Of foojc niet cn kont bereyeken dele wet,
-Maer wiek in uw gemoet, wat u de reden
fcyt. Ten mmften houd den voet, die elders is gefet;
En kies geen jongen laf, in weclden uytgclatcn, Indienjc veertig telt, foo dienje niet te paren
Die voor een lanterfant gact proncken achter irratcn Met ccn, die niet cn komt tot vijf-en-dertig jaren)
Enkicsgecnvrcmdeling, die, miytjcns opgelet, En foo dacr ccnig man dc t'leftig overleeft,
om een vetten acl te locken in het net
Loert
Ln
Hem dient geen jongevrou,dicminalsdcL'tighccft.(/)
ino de fittè jcugt
van uwe groene jaren Sict dacr ccn regte pcyl, die, foo het mogte wefen,
l^oidevrugtbequaem, cn lullig om tc baren, Wel diende voor ccn wet te worden afgelelen
&oo kies noch grijlen bacrt , noch tandeloolc mont, Gy, Ibcckt gclijck tc fijn met uwen bed-gcfèl,
Al wort fijn gocc begroot op menig duvfent pont. „Twee oflèn niet gclijck en ploegen nimmer wel.
:l tics u b,) Vcn al,
; indienjc !ijt tc raden En laet hier uw gemoet niet wilt en dertel fwicren,
tnluesugcenen man met 'kinders overladen, Maer Helt u voor ccn wit befetheyt van manieren;
in,
t"T wilt verftnagtcn in verdriet,
Lnkl "i n "ingeval,
O En tiout niet voor het oog, maer kielt een ledig man,
u» . cn kies u jonger nier. Die met een loet beleyt uw finnen buygen kan
' vin te eerlte
rot. een deel van deiê gallen 'r Is vry een groot behulp een man tc mogen krygen,
Ulmttgtcnanderv.it, als in her goet raftaftcn, Die, lacg in fijnen geelt, om hoogc weet te ftygen,
«'"«nJerong-gcmcrck, als wel en lullig fijn, Die met een llille fiel, en met ecu rcyn gemoet
En ilegs tot nwen koll te fitten in den vei in Als uyt den hemel fict wat Hof cn aerde doet.
2h
HM. in het Ipcl
*»ï «** ontrent
de vreemde memfchon
gebragt , al wa, de lullen wcnlcbcn
5»tant het treurig t'huys
Die kan tl in gcluck van alle waen bc^ rvden ,
Die lal U gulle pragt in weelde lecrcn myden,
, en fit gclijck een Hok, Die üil uwltcunfel fijn, wanneer het qualick gact.
-"""tolecftdevïengt; cn gv alleen Je wroek: En houden over al dc regte middel-maet. 4
Td e "
r
0cCn?! ,'
) °n r tmO "Si cd ,ci,VCrhn 8™
'
,V; ' ' ? Indienjc fijt gencygt uw togten af te breken,
6 C "in blijft aen de klonner hangen,
"'l Die nog van ouden tijdt in uwen bocfem Heken,
ft,, a b
C
,X
1,^
"W
,."6«»ot
te1Lwc
,,
tweede
eueJ
i
dccl.'ecn „„Jen
i
a nis
is buvren
«cgts allecS de E
jonge
al gcc/uill;
gill.
man,
(c)
K,fi.
peul.
Dt
littitt run
&
odit nevtralifr ntvircarum
L. fiu, §.
fnftim vera fmt ut
fij». ff.
J, tdln,.
,
ipilhtti,
wu tx L,
kg. „bi
vU. Tiranq.l,
ft
9. mm.
muli/r , ft'. dsCtliriBj.
le^vii pnvip, f-0
Wi pinde y<mqut •
er ia l.. tt fi C. ad StBUtu; ccn: «hum Tribelt, muiltr
r^uuUm p'iviinum httidtm injïuuit.
hyuum
± iS,fa™*; in/i.
"Mi*. ( f') Gmtvtnfii ktc ,Jl tmfimiie, nMm nftrl Cyprtni Jntl.
di jpanfal. tap. 9. «urn. 11.
Hy
»
W D U
Hy fal u wijlen aen,hoc dat'cr dient gewragr, Wat dient ccn eerfte man van u te fijn geprcfen?
En hoe hetydel breyn moet onder fijn gebragt: En kan hem, dacr hy is, dog geenfins dicnllig wcfen;
't
De man wil door het regt den ganfehen handel breken, „Dan ifie wel bcdagt, indienfe itillc fwijgt.
Hy nocmt'et Qua bcleyt, als iondcr hem gedacn, Een woort hier tot den man. gy,die,gciïnttc trouwen,
Hynocmt'et quact bedrog, dat niet en kan beiracnj Verkiert tot uw behulp ccn van dc droeve vrouwen,
De voogt drijft even feer, dat ja verloofde vrouwen Een die met innig leet haer doden vrient bckhegt,
Sijn magtig hares gnets tot acn het wettig trouwen; Verwagt hier ander werek, als by ccn jonge mai-^t.
Dacr, na den Rcgter toe. het huys leyt over hoop, Siet, die ccn nieuwen fehoen alleen voor weynig t):ig<;i
Het wijf fit in den druck , de man is op de loop Heeft ilacg, om fijn gemaek, acn ccnen voet gedragen,
Het ftuck wort onder dies door al het lant geweten, Soo hy die naderhant eens anders fchicken wilt,
En noch en is dc wrock op heden niet gctlctcn, Let, hoe het macckfcl ilact , cn wat'et hem vcrfchÜt:
Macr wad geducrig acn j cn wacrom meer gefeyt ? En weeft tog niet re gram, cn niet tc ras verbolgen,
Een gants verloren huys alleen uyt quact bcleyt. (o) Al weet dc nieuwe vrou uw finnen niet tc volgen,
Vriendinnen, fcdigvolck, wilt dele klippen myden, Sy is gclijck ccn fchocn, die naer den tweeden voet
En u ter regtcr ftont van alle lallen vi-yden ; Hacrplovcn, haer begrijp, haer bogtcn fcliickcn moet;
Doet oude fchulden af, macekt alle Hommer quijt, Sy moet haer niet alleen tot uwe (oden keeren,
Uw feefte dient te fijn.gelijck een nfeuwen tijt: Sy moet oock boven dat ccrlt tragtcn af tc lecren,
*tls dickmacls aengemerekt , dat , na het tweede paren, Al wat uyt eyger aert in hare linnen bleef,
En twill cn huys-gdchil haer leider openbaren, En wat haer eerfte man in hare linnen fchrcef,
En vrv al wranger iïjn, als in het cerrte bed, Dat met ccn vallen bant twee jonge lieden paren,
Dacr cenig jeugdig pacr te famen is gefet Rijft uyt ccn eygen aert van hare groene jaren;
De reden is tekent, twee herten fonder bogtcn Dc daet die wijft'ct acn , 't is ver het idctlle fort,
Van ccrilcn acn gevoegt en in der jnigt gcvlogten, Dat iemant in der jeugt acn jonge vrouwen doet.
Sijn onder een gepaert en over ccn gclcyt, Dc jonckhcyt heeft dc magt om vecldcrliandef.ieckcn
Gelijckmcn mandewcrek van fwackc tccnen breydt Bevallig acn het oog, cn lullig uyt te maccken,
Macr alftcr ecnig volck te famen is gekomen Oock wel door enkel fchiju. de jeugt, dc foctc jeugt,
Dat in ccn voong bed lijn ployen heeft genomen, Dicvint in alle ding, of macekt haer eygen vrcügr.
Watis dacr ongemack , eer dat het cerilc krom Men fict het eerfte groen men flct dc Icntc-pcercn,
,
Kan buygcn nacr den cyfch , cn keeren anders om ? Men fict den nieuwen moil van alle man bcgecren,
Gy, die genegen fijt om noch cenmael tc trouwen, Men (iet meeil alle ding voor goet tc fijn beroemt
Leert, nacr dc tijt 'vercvlt, in nieuwe bogtcn vouwen; Slcgts om den tijt alleen, cn dat'ct vroeger koemt;
Hier dient al meerder kunrt , cn vry al grootcr kragt ,
Bcdcnekdit, guniligman, en lecrt'ct overwegen»
A»
die uw fwackc jcugt heeft acn den man gebragt : Waer toe in dcfen itant de vrouwen lïjn genegen;
Wilt voor een nutte les in dit bcginfcl lecren, ,, Wie tot een nicu beroep dc finnen henen wendt,
H*ie van den cerften man uw finnen af tc keeren, „ Dien is'ct wonder nut, dat hy dc gronden kent.
Hoe in het tegendeel dc tweede dient gekent, Gy vrouwen wederom, gact betert uw gebreken
En hoe uw gants bedrijf nacr hem tc lijn gewent: Die van den ouden tijt in uwen boclêm ftckenj _
Veel op een vong man in defen ftaat tc roemen, Snijt wacn en eygen fin, fnijt al het weien af,
Hem dan oock ccre doen, cn over al te noemen, Dat eertijts uwen man tot onluft reden gat:
Is geenfins nacr den tijt ; 't is beter datje viert lek hoop uw rouwe jeugt , die in uw
voorig leven
De Son, dc nieuwe ion, die nu den hemel ciert. in het vrouwen ampr niet wcynig onbedreven,
Was
Heeft nu ter tijt gclecrt, en wat de liefde fcheyt,
Anfftofi, mVitincMfalf-fpenf,,
(1) i™
f„a po?1 , ,
En wat de gramlehap itilt, cn als tc llapcn leyt:
mams ixir* vn"t:i'l<am tjl, L,.a pU„mi o- nmpii mammi
raiiom
Stelt dat hier nu tc werek, cn leert dc ftegc finnen
„
f pufi!,, [?.<:[*
aU,g-i,i pcfms,
Prtfu tamtn EzvwJ. fr„ ƒ;«,ƒ, „„„
aLnilimtm rilfrtd,!. fU. Cn:[d. 20. «uur, j. 4, (_r j. U
f.
m dl li Ten lellen (
mag het fijn ) met kragtcn overwinnen.
14.
,, :, :, ,
,; : : : j , , " ,,
ü w E; 413
Hier troi-bevt
Wott gegrom ot op het meerder gOM, Gy wacrt voor defen nut om naer den man te buygen
,
"(op tor feW "."»• °', °P cn h °°E" bl °« : Als u het eerfte root qnam van dc jeugt getuygen,
^ vrouwen
f,
.f wrcir pelevt. 't is valt dar alle En hy was even toen, gelijck een jeugdig rijs,
win fi« «««Jish -ouwen, Maer liet nu fijtje dram, en beyde wonder vijs.
!
J
Goafh«Jt'rtfoogcwi]t. oock weet u rijp gemoct Het lijm van uwe jeugt, dat herten plag te binden,
frilTc jeugt »
beter als het goet En is na delen rijt nict meer in u te vinden)
n aI uw
T
ja
Ü tceen echte trou finnen, die het lijf in fijn geftalre volgen,
Vermydan, jonge VIOU, vermy dit fchamper lect. Sijn quellig, fonder vreugt, cn in der haell verbolgen,
Wathicrdcfcnoonhcytrackt. laetmaer dc reden werken, In 't korte, wat'er relt en is maer enckel gift,
in korte ftonden mereken; Soo dat het echte bed fijn ganfehc fteunlcl milt.
Gyiiilt uw misverftant
dat in uw gODOCt
JU
verweckt het bol gcfwcl Waerom dan noch getrout? gy liet u lede palen:
lsmacr een dunne fehors, een nietig buyten-vcl, Wacrom een mooi geregr, daar nict cn is te malen?
AhntJiicrondfricliLiylt (waer toe uw moedig roemen?) Ey lieve weeft geruit, en blijf gelijck je fijt,
Is iet en weet niet wat , dat niet cn is tenoemen Want als uw beeckc droogt, foo dient' er niet gevrijt.
Dat niet als met verlof cn dient te fijn gefcyt, Gy roept hier tegen aen; Wat fal ick dan beginnen?
Ach! 'tiseenenkel vlies, dat ichoon en leclick fcheydt. Wie fal mijn faecken doen? wie mijne fchulden innen?
Geen liscnkan'cr eer van hecte lucht verfchijnen, Wie lalocr voor de wet of voor' den regter ftacn ?
,
iSt&k tecre bloem lal in der hacft verdwijnen, Wie falder op het lant mijn dingen gade ftacn?
Eenbuyl, eenklcyne bluts, een koorts, een Idnder-bcd, Waar is een wijfbequaem om kinders op te trecken?
Het minite feert je fchaedt , het kleynftc puysjc let. Om fonen, door ontfag, tot deugden op te weeken?
Gaan, SKtydel volck, met hoogmoet opgcblafen, Waer is een wijf bequacm, om al het onverftant,
En Ikcckt de borilcn uyt om dele vyfevafen Dat knegt of meyflen pleegt te houden in den bant?
,,'t klefcrr dat dc menfeh in Ichande komen moet, Eylaes.' geen vrouwen hooft en is'er toe geboren,
„Die om een nietig ding ccn moedig herce voedt. Ach waar ccn man ontbreeckt, daar gaat'et al verloren,
!
De glans van edel bloet, wacr op de menfehen fwcücn, Men fcgge wat men wil , al fij n wy vrouwen out
Üm datic manigh hett in hare Boomen tellen, 't is noch de befte voet oock dan tc fijn getrout.
Is maer geleende deugt, die niemant beter maeckt, Maar waarom dog gebraykt foo veel verbloemde reden?
Indien hy nader hanc dc vrome daden ftaeckt j Men kent uw loos beleydt, van over lang geleden,
Of is'er ccnig ding in dit bcflag te prijfen, Het is een oude fpreuck „fy broet een geylen aert,
;
Dat moeteed echte wijf van haren hoeder rijfen, „ Die , als de moeder fluyt , noch wenfb te fijn gepaart.
Naem, adel, hoogéflaet, en alderhande glans, Ick weet dat uw bedrijf dient waar te fijn genomen,
Kwmt alle vrouwen acn by middel van de mans, Maar konje niet een vrient in dit geval bekomen?
lieüedaer, iedig hert,de gronden weggenoemen, Of is'er in het lant niet een gediendig man,
Waer op meelt over al de jonge vrouwen roemen Die om een eerbjek loon"uw faken redden kan?
Gj, poogt met uwen vrient te leven fonder pracht, Ey! foeck geen futfel-bocckj daar fijn bequamc lieden,
„Dnnr ootmoet wort het huys dc vrede toegebragt. Die u ten dienftc ltaen, cn dicje moogt gebieden
Tot hier toe van het vokk , dat mits bequamc jaren Indien u dat alleen ten wederhnwen drijft,
Kia wooncd by den man , en lieve kinders baren Soo raad' ick datje noch in uwe vryheyt blijft.
Maer als de gryfe tijt u met den rimpel ploeght,
Wat nu de kinders raekt waar ftaat het doch gefchfeven,
:
J"
1 1S
AL quani'er
"W'awefeüs niet om meer te fijn gevrijt, „Om kinders dient het wijf een echte man te trouwen,
oock een man gelijck met uwen tijt. „Om kinders wederom haar kiftte wederhouwen,
Kt
u 'T
ec "
i
cu gdig paer, in echte trou gefeten, „Om kinders, jonge vrouw, foo quaamjc tot den man,
* ' n Ë^eene
eerde kracht verfleten, lult fijn „En om der kinders wil foo blijft'cr weder van.
«okincenbillick menfeh vertrooften fijn gemoet, Men hoort den ouden tijt met oude vrouwen gecken,
ichoon het laetile
ty deel vcrlieit fijn eerftc foet. Die op het echte bed haar koude leden flreckcn,
Mnrant heeft
gepluckt, en met'er daet genoten Een bruyt die rimpels heeft is weert te fijn befpot,
joemvan uwe jeugt,
sr
i
met lullen overgoten, Men houtfe byfter geil, of uytter-maten fot.
en dathydracgt,
v,
^ en fonder morren lijdt, Gy fijt voortaan bequaam om beter dienll te plegen,
«dor
M
een delluw wort ontrent den winter-tijt Om ydcr by te fijn, na dat'ct is gelegen
t.'™g ccn ander foet,
als kuch, tc famen brengen, Sie wat een fchamel menfeh in druck en fiekte maekt,
.'
r
" non»
'
L cb:e
bed maer fïccke leden mengen, En aen dc jeugt al wat de kamer raeckt
laet'et
nimmermeer te rechte fijn gepaert, Stil, eenfaam, treurig fijn, en, met een foet verlangen,
Wx£K "kken
u
tC11S E ts
'J
int,
' cn «ouwen tegen aert
P cn nict als vyle droomen ' Dat u ten beften voegt, en paft op uwen Haat:
Dacri 5
^"1 n
" T^ 1
'ï
01
'
P' S ten Ï^S1 » geen edel vocht, Veel trooften in der noot , veel bidden , milde deelen
D-jcrv
'
Denck waer het lichaem rutt, en wacr de iiclc reyrt; Of I'choon de moeder Itcrft, der weelcn Vader leeftj
Denck vry dat uw gemoet nu reden heeft te geven Maeck alle banden los die u dc lielc prangen,
En van uw lolfe jeugt, en van uw ganfche leven, En laet geen aerdfehen draf aen uwe tinnen hangen,
En van uw woorden fctftj denck vry dat uw gemoet Laet van het goet de forg hem die het goet be-erft,
Behoeft voor alle ding des Heeren weerde bloet. Eu fny uw leven af oock eer het lichaem ilerft.
INNIGE SUCHT
TOT.
GOD DEN Aerachtigh Godt en ware menfeh ,
SONE.
lek bidde , gunt my delen wenfeh
Laet my geftaêgh indachtigh zijn
De grootfte vreught, de meefte pijn,
Te weten, heil' en hemelrijck, -
Eewüüighejdt
j. cats
, , } , !
^7
GALATHEA, OFTE
HARDERS-KLACHTE,
Acn de Eerbare, Scden-rijcke , Scgen-rijcke Jonck-vrou
DAphms, weeflMejra-mcht] Dacr hy met een droef gemoec Somtijts bitter , als een gal,
«tb opdefeaktkcht, Dus zijn minne-klachten doet: Somtijts honigli over a!
Wcnïcht alleen te mogen zi in, Galathca, geeftigh dier, Somtijts mack, gelijck een ree,
Uralijn droeve Minne-pijn, Oorfaeck van mijn ecrile vycr, Somtijts fluer, gelijck de zcej
ytte Horten in locht, Oürfieck van een vreemt gewoel, Somtijts fïltigh, alsdevloet,
«er ha namat Koren mogt.
Dar ick in de leden vod, Somtijts weder fuyekcr-foet >
1 Wn een weder (onder wint, Oorlacck van een vairen bandt, Somrijts vrolijck,' iomrijts ftil,
^« men Jat by wijlen vint; Die mijn 2.iel acn u verpandt. Altijts, foo ick niet en wil,
«dcwcrHtwasiri ilaep, Die mijn jeugdigh herte bindr, Ecuwigh tegen mv gekant,
gffl h.rcrde niet een fchaep, Dat het niemant anders mint Altijt naer een ander lant,
' Die mijn ziel aen u verknoopt, Eeuwigh tegen my geler,
-"/c vli e
gcn np hct k Darfënkt m 't wild' en loopt, Altijt op een ander bedt.
""«boomengeoi gedril,
'*« honden
Soctc meysjen , aerdigh dinck, Och hoe veel heb ick gelucht!
fwegen Uil, Soeter als' een diltel-vinck, Ooh hoe lang heb ick geducht
Sotter in uw foeren pract, Och hoe leer heb ick gelchreyt!
^fendeNVhtegael, Als de loeten honig-ract, Sedert gy ceril hebt geweyt
Soetef als hec groene lis, Inde velden van Dijshocek
««JuyredKr ontrent. Aen de h'cckc vilïï-n fe, Sedert hebt ghy uwen doeck
iphmsfagh de doffe
Maen Soct, macr dickmae] op een uur Anders nacr den toy geilek,
(,:";' ^» Hemd ilacn. Weder uyr'crmaten l'uur, A'ls dc vrylters van her velt:
dlt ct
\ ;
.,""
,
wogebeck, Somtijts mackcr als een lam, Sedert hebje met een fehraegh
:"'!-mha d U)
(
|f er wceck Somrijts tcldcr als een ram, Ooderftm uw blauwe kracgh,
harders kint
v«*n Somtijts lwack, gelijck Seder ilact uw doccken-huyf,
bellen w 35gcfim .
Somtijts llijf, gelijck' i fpriet, Even als een kievits kuyf,
iC^dekudfinriil ' Somtijts brooler, als glas, Sedert hebt gy uwen tret
fehadhygeenenlu,; SomtjjtS tayer, als een was. Op een ander wijs gelet
mb 1 »ch ter neder
Somtijts llraf, gelijck een Hier, AlsLvcoris, rap te voet,
ltelt,
Somtijts dwee, gelijck een pier Of als' Amarillis doet.
41? G A L A L H E Ai
Somtijts wel een jonck faifant Als dat ick uw vingers nam,
Och! vat dient'er veel gefeyt?
Vluchten van het Vadcrbmt, En dacr mede neder quam
Of wat dient'er meer gefchreyt?
Op mijn ongcrulle borlt,
éigen quceckfel, eygen goet,
't Is al niet ,
gelijck het pleegh
Hier in Zcelant uyt gebroet Daer mijn Herte leyt en dorft:
Toen ick met U kennis kreegh ,
Somtijts wafels diep geruyt, Op dat gy dacr voelen mogt
Sedert gy het hooffchc vricn,
Wel gefuyekert, wel gekruyt, Hoe mijn bange lïcle vocht,
Tot Diishocck eens hebt gclien,
Wel met boter overdroopt Hoe mijn leven-ader lloegh,
En de feekeo van de'itadt,
En geduerigh lagh en joegh.
In een neufdneck opgeknoopt,
Sedert heb ick uyt gehadt:
En alfoo u t'huys gebracht, Maer al wat iet. ooit beltont
Sedert noemt gy'my een loer
Die en hebje noyt veracht. Met het welen, met den mont,
En een kiackef, en een boer, Nooit cn heb ick vrucht gedaen,
i
En in de buerte liept,
dan Somtijts met een artichock, En dc goede leden krenckt:
Om dragen mijnen roem,
tc Stacgh met iet dat gecltigh ftont, Dan ten is geen harders gift,
Van haertecre maegdc-blocm. Of het befte, dat men vont. Gecnekaes, van Room gefchift,
Braght ick dan een vogel-neil, 't Is een mus , of diilcl-vinck
Neen, dat heb ick noytbcftaen, •,
En ick hebbet u gci'cyt, Want ghy had foo veel tc doen, Of een helle diamant,
Wat my op her herte leyt, Met de beesjens wel tc bvoên, Die gelijck een kaeric brant:
Niet met eenig lang vcrhacl, Datj' ontfloot uw
witte borft, Dacr men wel van fuyfeboh
Of met opgeproncktc tacl, Die nu (dacht ick) die eens dorfr, En dan los daer henen rolt.
Niet met eenig groot bcflag, Die eens mogtc mct'cr ham Soete Vryllcr ick beken,
Als een Itectfchc vrycr plag. Maer wucr loopt mijn los verltant? Dat ick hier oock tegen ben:
Nccn, ick fcyd' u rullig uyt, Hoe! mijn dunckt ick worde dwaes Want het goot heeft wonder kriekt)
Wiljc, kint, gy zijt de bmyt, Dat ick hier dus fit en raes; Waer het immer wertgebraghtj
Sict dacris mijn rechter-hant, Al mijn breyn wil over hoop, Maer in harders reync gunlt,
Tot een valt, en eeuwig pant, Al mijn geelt is op den loop, Slecht gewas, of fcleyne kunft, •
Soo ick u maer acn en ltae, Al mijn linnen op de rcys, Dacr en is geen ongeval
Scg met korte woorden jm- Als ick om dat wefen pcys: Dat de feden krencken fal.
Dele mijnen ronden aert Doch aleer ick verder raeck, Maer dit heb ick al gefeyt,
Was u certijts lief en waert, 't Sa al weder tot de faeck. En noch brecdcr-.uytgcleyt
Want gy feyde, dat het lant Maer of ick al giften font, Dan het Mcysjc niet tc min
Eyfcht een ongcvcynlt veritant. Uyt den legen van het lant, Hrcngt'cr weder tegen in,
Maer dat is nu al gedaen Noch cn was het niet ter deegh Dat by ons ccn kleync gift
Al uw rnntheyt is gegacn , Noch en braght ick niet te wecgh ,
Heeft al mede llim vergift.
Sedert datje kennis hadt Datje my ooit hebt gclacft, Lieve Daphnis, hoe het goet,
Met de gilden van de Iradt. Datje my een kusjen gaeft, Hocje jammert, hoeje pract,
Eertijts was ick wel gefïen ,
Datje my uw rooden mont, Watje weet, cn watje vint,
Als ick u plag aen tc bièn Ooit een reysjen hebt gejont Zy blijft efter Itccdsgcfint.
Klcvne giften van het lant, Neen, al wat ick mogte doen, 't Is al gecne tijt gclccn,
Als 'wel eer een Harder fant, Noyt cn bood gy my een lbcnj 't Soetc dier was toen tc vreêiij
Of een tuyltjcn uyt den tuyn, ja gy waert oock al,tc ftraf, Sich tc fpicg'lcn in dc Zee,
Of een kransjen uyt den duyn, Dat ick u een kusjen gaf: Als de ftroora lagh ltil en dwee,
Of een bloem tj en uyt het vclr, Dies cn blccf'cr anders niet Niet gerimpclt van den windt,
Als men die noch wcynig telt, Om te laven mijn verdriet, Als men die wel fomtijts vint:
Of een wonder fchoonc roos, Als dat ick uw rechterhant 't Gaet'cr nu al anders toe,
Die ick onder honden: koos. Na mijn droeve lippen fant, Zy is 't ftillc water moe,
Of miflehien een kievits cy Om mijn hert, ten minltcn dacr, En zy wert voortaen gehult,
Vry ceti wijle voor den Mey. U te maken openbacr: In een glas rontom vagult,
Somtijts nieuwen honig-raet, Maer als gv uyt harden aert, Spiegel noemt men 't in dc iWt,
Eerfc noch tc koopen itact, Hier al mede tegen waert, Hier van wertfe byltcr prat,
Somtijts oock het ecritc lam, Soo cn wilt ick geenen raet, Want fc fict meer allle pUgh
Dat ick van de moeder nam Gcencn trooil of coeverlaet Meer allT' in het water lagh
,
: , ,
! :, ,, , ,, , , : , , : , : : ,
&
WitfewAtaf ty hacr heeft,
«fevrjllrr leeft,
Om e rcys te
Daer de fchoonftc
Harders kint, foo
mogen gaen,
linden flaen.
gy het wirt.
Hoe een vrijftcr hacr vergift,
Datje woud uw
Stellen tot een
regter-hant
eeuwig pant,
-Acn een pronckcr trots en prat,
Aen ccn [oncker van dc ftadt?
Jat iKlgf'g - En hoe qualick dat'ct paft, Neen, 'k cn Invet nimmermeer,
Sv doorliet
fL, „oei i,i het duylter
licht, Met een afgerigtcn gait Datj' ccn faedtfche pop ter ccr
mont, Sig te geven op de bacn,
Rn dia, liefebeken Laten foudt een rullig quant
Sch«mder& dc
morgenllont, 't Weet gy ("oud het niet beftaen. KloecJt van leden, wel ter hant',
F^dathairtjelagtgekrolr, Macr al was ick wonde h.mg, En
Sy ging
foudt (tellen uw gemoet
]) lt
hacr om dc wangen rolt, cfter haren gang,
< >p 'k en wect niet wat gebroet,
bekent, Dies foo klam ick op dcVuyn
Pu is hacr nu al
Ach ten fijn geen regte mans,
gn diep in het
hooft geprent: van een wonder hoogen duyn, Macr alleen flegs om ten dans,
Diesontilact in
haren fin, Om van boven at'tc gen Om ter bruylott oft ter feeft,
Mmmicrshact, eiicygerom. Wat'cr vorder fou gcf'chièn.
Speel te levilcn haren geert,
Galathee, S g in g fagjens door bet fant,
Kn»m' ó weerde X Noyt geoeftent, noyt beproeft
weder inde Zee, Sy ging henen naer het (hant
Spiegel Daer men manne-kragt behoeft.
Hem die hier toe
oorlaeck gaf, Met den vrycr van de itadt, Al dit foet gefcllchap gaet
"Wenl'ch ick tot
verdiende ftrat Die haer in den arrem had, Eeuwig proncken achter rtraet,
Da%Êf) hem eertijtsfoct, Die haer dickwils gaf een kus, Niet allcenlick aen den voet,
Trots cn moedig worden moet Slimmer als een kriele mus. Macr handen oock gefchoet
lhil'c, rac een loete min, Hy geleyde Galatheo 't Schijnt zy dragen
hun te koop,
Krijgen moet een
lluercn fin. Van den oever in dc 'Zee, *t hy ! van dien verwijfden hoop,
Ach hoe lcyt hy my in 't hooft, Dies lbo rees de foute rlroom 't Fy van dat papieren
vel
Die mv van niijn lief berooft Vry wat hooger, dan dc zoom Nut alleen tot enckcl fpel.
't Schijnt dat alle zijngclact Van hacr opgefchortc Idcct. Ick heb quailcn in de hant,
Eeuwig voor mijn oogen itaet. Is dat niet een fchoon bcfcbcct
Dat is faufe voor het lant
't Is een kleyne iijdt gelcén Dat men foo een teere maegt Ick heb knocltcn in de vuyrt,
D« dc gilde quam gerecn In dar grove water diacgt f Dat is kinders, dat is juyft,
Met twee vogels fijns gclijck Dat een met gewdt
vryitcr Dat is ver het nutfte goet,
Ginder aen den hoogen dijck In dc baren wort geftclt ? Dat een lantman hebben moet.
])acr vernam hy Galathee, Tot de vrccffelijckc vloet lek fou ligt een ftucren ram,
Soofc dreef het' jonge vee Brengt eenfchnck in hacr gemoet? Als hy my tc quellcn nam,
Strax begon de looie quant Tot haer klcet is vuyl en nat? Soo ontrent het backhuys flaen,
Hacr k nemen mct'er hant ; 't Fy bclcefthcyt van de ftadt.
Dat hem 'tftootcn fou vergaen,
Hacr re groeten op den voet, Na dat nu die fotte kift Harders is ons eygen naem,
AU men in de iteden doet. In water was gebluft,
liet
Harde lieden zijn bcquaem
Goeden dag, fchoon harders kint, Ging een yder van de itrant, Voor het vee, en voor het wout,
'[ Schoonifc dat men immer vint En verkoos droogc
het lant. En al waer men landen bout.
Gy moet wefen ( naer ick acht) 'k Meyndc , 't fpcl was doe gedacn Dunckt u niet het fwarte lant,
\ an der Nymphen hoog gedacht Macr het ging doe eerflmael aen. Beter als het witte fant?
Of' van Pales huysgciin,
Straks wert daer mijn weerde pant Bleyck te zijn is wijvc-werek,
Ufmiflchicneen Wout-Goddin Omgctobbclt in het zant Blancke lieden lelden ltcrck.
VV'jnt ick fic dat
uw gelaet En dan weder om gewent Macr die bruyn is, dat's ccn gart ,
Geenfins nier de koeyen itaet. *t Scheen het en nam geen end.
fpel Die is met de ploeg gepaft,
Ick en hoorde vorder niet, 't Steeds gefcllchap, uyt de rteên,
Mits hyvande plaetfe
Die is d'ccrc van cèn hof,
fthietj Is al waer'et buyten reen,
M«'h Icyde
En hy vracgt naer fon of ftof.
mijn vriendin Even als een dertcl beeft,
Naer Ben ick ruyg, en dtck gebaert
fijn ongebonden fin Dat gebonden is gewecil,
Scheen
Dat's een peyl van kloccken aert ?
i
voor eetfl fy wou niet gaen,
Raeckt het eens ten ieftcn los, lek en ben des niet belehacmt,
Haerl,etwa Sl erllontgedacn
; 't Loopt als rafend' in het bos. AVant het is dat ons betacmt:
Mfftmï haerwat geftoort, Toen en mogt ick langer niet
Evenwel foo Seg , wat ciert het moedig peert,
gingfe voort: Staen begapen mijn verdriet,
t Scheen
Als de maen en als dc lieert ?
hocwclfc met hem ftrect, Dies foo ging ick'naer dc kant
""setmaenn Seg, wat macckt het fchaep gcagt.
't jocx en deed', Van de krom geboogde Itrant: Als zijn wol en ruyge vacht?
Stt! dac-Uticktoen enkceck, Daer begon ick mijn gelclag, Seg, wat datje leggen kondt,
JUwnpocWnep, opeen kreeck,
Als een droeve minnaer plag; 'tHavr is 'tcierfel van den mondt,
jwraipamlchap, bleek van nijt, Daer befchrcef ick mijnen ftant Al dé luyfter , al de (chat,
r«qeÏÏ IT' > harr vol f iji.
r Met een rijsjen in het zant, Van den boom dat is het bindt
Ecrft een vaft-gefette min, 'tVck is hccrlick door het kniyt,
"Wachi cn oSjt? Toen, een wanckelbaren lm Mannen door een ruyger huyt.
g* ma een vreemden haen? Dit was ick, cn Galathee, Ben ick niet foo moy gekleet,
ccn vreemde baen'
Ondertuflchcn quara de Zee, Gae ick niet lbo wonder brect,
Als gelaten uvt den toom, Draeg ick niet lbo moyen hoet,
Opgedragen met'en ftroom Als men in de lieden doet ?
^metcenilcedlche vent, Verre boven hacr gemerek Mag
XT Cnhcbt g^cnt?
Sier daer lag het ga.nii.-he
Siet ! daer ging mijn focte
werek,
min Want
ick bidden
Weeft daerom
, harders kint,
niet ongelint
voorwaer het kcurlijck gaen
;
"««nwibyder
Macr koom , fcgg' my foetcn beek, Waer men gout en zijde dracgt,
hant,