Samenvattign MZDN

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 6

Mijn zuster de negerin

Cola Debrot

Pagina 49
“De haven van het Nederlands-Westindisch eiland begon met een lange geul die
eindigde in een grillige baai; op de kaart een stengel met een tros bloemen. De toegang
was zo breed, dat vrij grote steamers er makkelijk in konden keren, en zo lang, dat
de schepen aan beide zijden langs de kaden konden aanleggen.”  dit is de beschrijving van de haven.
Deze beschrijving komt overeen met de beschrijving van de haven in Curaçao.

parce un stengel cu un bos bloemen

Frits Ruprecht keert naar zijn geboorte eiland. Om welk eiland het gaat, wordt niet genoemd. Wel wordt
er gezegd dat het om een ‘Nederlands-Westindisch’ eiland gaat. Dus Aruba, Bonaire of Curaçao, maar
door de beschrijving van de haven weet je dat het om Curaçao gaat. Hij keert vanuit Europa terug naar
het eiland, omdat hij het zat is dat er in Europa weinig negers te zien zijn.

“Ik haatte in Europa de bleke gezichten met hun visachtige kilheid, hun gebrek aan broederlijke
en zusterlijke sympathie” , zei Frits  afkeur voor Europa (blanken vs. negers; Europa vs Caribisch
gebied)

Pagina 50
Er stapten twee mensen op het schip waar Frits op zat. Ze wilden met Frits praten. De mannen zijn dr.
Wellen en een notaris. Frits is 14 jaar geleden met zijn ouders naar Europa teruggekeerd.

Pagina 51
De notaris overhandigt de sleutels van Frits’ bezittingen aan Frits: een huis in de stad, een koetshuis en
een huis op de plantage. Hieraan (en aan het feit dat Frits zelf zei dat hij blij was dat hij voor altijd rijk is)
merk je dat Frits van een welgestelde familie komt. Op p. 3 staat dat Frits op 4 mei 1902 geboren is
(tijd). De notaris biedt zijn auto en chauffeur Wansitoe voor de dag aan. (Wansitoe  Papiamento op
Curaçao)

Pagina 52
Frits vertelt dat hij 16 was toen hij voor het laatst op het eiland was. Frits is dus 30 jaar oud (16 +14 jaar
geleden naar Europa gaan).

Pagina 53
Frits denkt terug a Europa en komt weer tot de conclusie dat hij een negerin wilt die hij ‘mijn zuster de
negerin’ gaat noemen.

Pagina 54
Frits woonde aan de westelijke kant van het eiland. Hij was vroeg bang voor de oostelijke kant. Nu weet
Frits dat het aan “anders ziende” landschap lag (veel agaven, wat in het wetsen niet gewoonlijk was).

Pagina 55
Frits loopt door de stad heen richting het koetshuis voor de auto. Er wordt beschreven wat hij allemaal
ziet/tegenkomt.

Pagina 56
Frits komt een Shell tegen waar hij twee blikken benzine koopt voor de auto. Een bediende (neger)
neemt de twee blikken voor hem mee. Frits draagt dus de blikken zelf niet.

Pagina 57
Frits komt aan bij zijn huis. Het huis wordt beschreven. Hij wou het huis niet binnen gaan, want hij zag
het huis als een mausoleum ( = een vrijstaand, monumentaal gebouw waarin het lichaam of de as van
een overleden persoon werd bewaard). “.... voor zijn (Frits) gevoel lagen zijn dode ouders eerder in dit
grote huis dan op het kerkhof”.

Dat de familie van Frits rijk is, is te merken aan de woning; die is groot: “.... naar het huis; naar het
bleekveld verderop; naar het koetshuis dichterbij; naar het alleenstaand kleine huis waar de oude
naaister woonde die”. Dit allemaal was nu van Frits.

Pagina 58
Frits loopt naar het koetshuis waar de auto (Ford) geparkeerd staat. Weer een aanwijzing dat ze geld
hebben  auto

Pagina 59
Frits tankt de auto vol en vertrekt richting zijn plantage. Er wordt beschreven wat hij tegenkomt. Op een
gegeven moment stopt hij de auto en stapt hij uit.

Pagina 60
Frits loopt naar een herenhuis en wordt binnengelaten. Dit huis is van een meneer Karel.

Pagina 61
Op deze pagina maken we uit dat Frits naar Europa (waarschijnlijk Nederland) was vertrokken, terwijl
zijn vader nog op het eiland woonde. “Ik herinnerde mij plotseling dat vader mij geschreven had, voor
vier jaar, dat je hier districtmeester was geworden.”

Karel was de districtmeester (soort sheriff) en jeugdvriend van Frits (ze gingen samen jagen). Hij wordt
door de negers de “witte duivel” genoemd.

Frits zegt tegen Karel: “Ik geloof overigens dat je dat werelddeel (= Europa) overschat, ernstig
overschat.”  afkeer voor Europa. En Karel zegt juist het omgekeerde: dat Frits het eiland overschat.
(caribisch gebied vs. Europa)
Pagina 62 en 63
Karel en Frits zijn in gesprek. Ineens zegt Karel dat hij Othello van Shakespeare aan het lezen is. Door de
uitspraak van Othello wordt de sfeer verpest. Frits snapt de vijandigheid van Karel niet. Hij stapt op,
geeft Karel een hand die de andere kant opkijkt (blik is niet waardig) en gaat weg.

Pagina 64
Wanneer Frits eenmaal weg is, begint Karel keihard te lachen. “Opeens was hij toen in lachen
uitgebarsten. In zijn eentje in het kleine tuinhuis klapte hij zich daarbij van plezier op de dijen”. Daarna
geeft hij toe dat hij NIET Othello aan het lezen was, maar een detective roman. Dit is raar, want waarom
zou hij tegen Frits gezegd hebben dat hij Othello aan het lezen was?

Daarna laat hij de districtmeester roepen om te vertellen dat ze die avond samen voor het huis van Frits
zouden stationeren.

“Gun hem zijn negerin. Zijn Othella. Wij zullen misschien nog kunnen lachen vanavond”, zegt Karel tegen
Toontjsi, neger die voor Karel werkt. (Waarschijnlijk weet Karel dat de negerin in het huis van Frits zijn
halfzus is en dat het dus lachwekkend zou zijn als Frits iets met haar zou hebben.

Toontsji vond deze vijandschap leuk: “Het deed hem goed de ene blanke te horen afgeven op de andere;
te zijnen behoef sloeg de gerechtigheid een wig tussen die mensen die hem als mindersoortig
beschouwden.”

Frits komt aan op zijn plantage Miraflores.

Pagina 65
Wantsjo (neger die voor Frits werkt; naam opschrijven zoals je het uitspreekt  typisch Curaçaoos)
deed het hek naar de plantage open nadat hij Frits herkende. De omgeving wordt beschreven.

Page 66
Frits rijdt zijn plantage op en parkeert zijn auto. Hij denkt terug aan de ouders die al een tijdje geleden
overleden waren. Zijn ouders hadden hem vaker gevraagd om terug te keren naar het eiland waar hij
geboren is.

Pagina 67
Frits stapt uit zijn auto en moet terug denken aan zijn moeder. Hij wou eerst weer weggaan; niet blijven
op de plantage. Hij heeft er spijt van dat hij op de eerste dag al naar de plantage is gekomen.

Het is alsof een stem tegen hem zegt dat zijn moeder op het terras zit in haar schommelstoel. Hij denkt
terug aan een keer dat hij aan de schommelstoel stootte: “je ziet haar niet... het is het geluid van het
schommelen en de geur van je moeder die je leiden... dan stoot je tegen de schommelstoel aan... je
raakt het kleed van je moeder... je tast de kanten kraag af om haar hals... je moeder steekt je haar hand
toe... je speelt met de hand... je draait ook aan die ene ring die niet, en die andere die wel haar
trouwring was...”. Hij haalt herinneringen als kind zijnde met zijn moeder op. Hij voelt uiteindelijk een
leegte van binnen.
Pagina 68
Frits liep naar het huis toe en Wantsjo bleef hem raar aanstaren (waarschijnlijk omdat hij weet dat het
meisje het halfzusje is van Frits). Zodra hij het huis in liep werd hij tegelijkertijd met herinneringen en de
werkelijkheid geconfronteerd. Hij dacht aan vroeg, terwijl hij zich realiseerde dat het huis niet zo was
ingedeeld zoals hij in zijn gedachten had. Het huis was ingedeeld in 3 delen:
1. Smal voorhuis
2. Smal achterhuis
3. Breder middenstuk met de slaapkamer van de ouders, zijn slaapkamer en de woonzaal

Pagina 69
Op deze pagina vertelt Frits dat hij vroeger alleen zijn ouders en blanke bezoek in de woonzaal zag, nooit
een kleurling, terwijl de geur van kleurlingen in het voor- en achterhuis aanwezig was.  dit zou heel
goed kunnen; vroeger waren kleurlingen allene in bepaalde gedeeltes in een huis welkom.

Pagina 70 + 71
Hijn ging de slaapkamer van zijn ouders binnen en kreeg een flashback naar vroeger. “Achter die deur
slapen nog altijd mijn ouders”. Hij voelde zich hierna opgefokt en liep de kamer uit.

Pagina 72
Hij vertelt over zijn jeugd: over Karel, een blank meisje en een negervriendinnetje dat Maria heet. Maria
is een mulattin  voor de helft neger en voor de helft blank. Frits vond het blanke meisje leuk, maar zij
haar alleen oog voor Karel. Frits is dankbaar voor Maria, want zij verdedigde Frits tegenover Karel en het
blanke meisje.

Pagine 73
Frits beschrijft Maria. Maria is echt een negerin (heel donkere huidskleur), maar ze heeft de lippen, neus
en schedelvorm van een blanke. Zelfs haar bewegingen waren typisch van een blanke.

Aan Frits is verteld dat Maria de dochter is van een negerin die op de plantage werkte en Theodoor, een
blanke man.

Pagina 74
De vader, dus Theodoor, bekommerde zich niet om Maria. Hij vertrok naar Europa waar Frits hem in
Nederland en Frankrijk (Parijs) tegenkwam.

Maria is met de hulp van Frits’ ouders naar school gegaan als kind en later om juffrouw te worden.

Pagina 75
Frits kijkt naar de sterren terwijl een negerin het eten op tafel zet. Het gevoel dat er een negerin bij hem
in de buurt was, vond hij prettig. Nadat de negerin het eten op tafel had gezet, liep ze met een lamp
naar buiten.

Pagina 76
Frits denkt aan Maria en laat dan weten dat hij denkt dat misschien zijn vader ook de vader van Maria
was. Volgens Frits verraden blanke vaders dat ze kinderen verwekt hebben bij een negerin door de
opvoeding en vooral het onderwijs van het kind te betalen  dit was het geval bij Maria.
“Maar er bleef één ding over waarmee deze blanke zondaars zich niettemin verrieden: zij gaven aan hun
verborgen kinderen een opvoeding die de kinderen en ook henzelf verdacht maakte in de ogen van
anderen.”

Pagina 77
Na gegeten te hebben liep Frits naar zijn kamer. Hij keek rond en beschreef zijn kamer. Die zag er nog
hetzelfde uit als toen die naar Europa was vertrokken.

Pagina 78
Frits verlaat zijn kamer om naar de werkkamer van zijn vader te gaan(hij wilde kijken of zijn vader nog de
schelpen die hij ooit aan hem gegeven had nog ergens had liggen). Op weg naar de werkkamer zag hij
Maria onder de boog van de woonkamer staan (wat het wel Maria). Hij schrok zich kapot, maar voelde
zich daarna kalm, heel kalm.

Pagina 79
Hij gaat opzoek naar “Maria” in het huis. Hij bedenkt zich nu dat het Maria niet zou kunnen zijn, omdat
Maria onderwijzeres is en niet de huisbewaarster. En de persoon die hij zag was de huisbewaarster.
Deze jonge vrouw lijkt wel veel op Maria; misschien is zij wel familie van Maria.

“ Wanneer een negerjongen onderwijzer werd, dan was het duidelijk wat hem dreef, wat hij beoogde.
Hij wilde hogerop, geen knecht meer zijn. Een meisje daarentegen als Maria werd onderwijzeres
omdat zij voldoen wilde aan de eisen die men aan haar stelde, meer niet...” Wie zou Maria dit opgelegd
hebben? Misschien de vader van Frits?

Pagina 80
Is Maria gestopt met onderwijzen? Werkt ze nu weer op de plantage? Allemaal vragen die door het
hoofd van Frits heengaan. Misschien is ze gestopt met onderwijzen en heeft ze toch voor het
plantageleven gekozen uit “ innerlijke drang naar haar oorsprong”.

Frits is er nu van overtuigd dat het Maria was. Volgens hem is Maria het leven in de stad zat. Ze is “ziek”
geworden van de ideeën van de nonnen en paters. Ze hield het niet meer uit en is daardoor
teruggekomen naar de plantage. Dit is allemaal wat Frits zelf bedenkt. Hier wordt het leven in de stad als
ziekelijk en bedorven geportreteerd, terwijl het leven in de “cunucu” rustig en puur is (stad vs.
cunucu/plantage).

Pagina 81+82
Hij moest weten of het echt om Maria ging. Hierdoor liep hij naar de kamer van het meisje toe en ging
naar binnen. Hij zag haar in de donker liggen.

Pagina 83+84
“En dit verrukt toezien bij het rijpen van het vertrouwde meisjeslijfje wekte bij hem het verlangen naar
haar vrouwelijke voltooiing, naar haar omhelzingen, naar de welvingen van haar lichaam.”

Het meisje liep naar Frits toe en omhelsde hem en zei daarna: “Weet je, Frits, hoe je altijd in mijn
herinnering bent gebleven. Als de kleine jongen, apart van de anderen, met je twee kruinen, je lokje,
je hatelijk mondje...”  het is dus wel Maria. Hoewel Frits dit vermoeden had, was hij geschrokken door
de vaststelling hiervan.

“Zijn lichaam ontspande zich in haar omhelzing totdat hij het was, die omhelsde, en haar lichaam het
was, dat zich ontspande. Reeds streelde zijn hand over de welving van haar heup, reeds vloeide de
innigheid uit zijn hart over tot begeerte van het lichaam, toen er plotseling een heftig rammelen aan de
voordeur tot hem doordrong.” Iemand stond dus buiten en bonkte op de voordeur van het huis. Frits
wordt boos en vraagt aan Maria of hij een man heeft. Het antwoord was “nee”.

Frits loopt naar buiten, sluit Maria op in haar kamer en pakt het geweer van zijn vader en gaat opzoek
naar de persoon (hij denkt nog steeds dat het een man die achter Maria aan loopt is).
Pagina 85
Frits loopt door het huis met het geweer naar de voordeur toe. Hij trok de voordeur open en zag dat
Wantsjo voor de deur stond. Frits zei dat hij weg moest gaan; dat het al te laat was en dat hij morgen
maar moest komen. Frits wilde de deur deur doen toen Wantsjo ineens het volgende schreeuwde:
“Maria is de dochter van uw vader!!”. Frits schrok en viel bijna achter over.

Pagina 86+87
Omdat het donker was, kon Wantsjo niet aan het gezicht van Frits zien dat hij geschrokken was. Frits
deed alsof er niks aan de hand was en hielp Wantsjo overeind en bracht Wantsjo weg. Hij zei tegen
Wantsjo dat hij dat vermoeden ook al had; dat Theodoor als dekmantel werd gebruikt en omdat zijn
vader het onderwijs tot juffrouw voor Maria had betaald. Verder zegt hij tegen Wantsjo dat zijn
kleindochter (dus Maria) een mooie meid is, maar dat hij geen verkeerde bedoelingen had met haar.

“‘Wantsjo, ik geloof dat je mij voor ondeugender aanziet dan ik wel ben.” Ze lopen nog een eindje en
Frits neemt afscheid van Wantsjo. Wantsjo zegt dan: “Slaap wel, mijnheer Frits. Neem het mij niet
kwalijk. Ik heb veel ongelukken gezien. Ook ongelukken waarvoor ik anderen had kunnen behoeden.”

Ineens hoort hij voetstappen en het lachen van iemand: “Hij hield zich voorbereid, scherp op z jn hoede;
zo sprekend leek het op het fluisteren en lachen van mensen. Maar het moesten windstoten zijn in het
palmbos, dat terugveert, kraakt en schuurt. Om een of andere reden herinnerde het hem aan Karel,
zoals die vroeger niet zonder leedvermaak kon lachen.” Maar hij cocludeert dat het niet Karel kon zijn,
omdat die nu waarschijnlijk Othello zat te lezen  maar waarschijnlijk was het wel Karel geweest.
Eerder in het boek had Karel tegen iemand gezegd om samen met hem voor het huis van Frits te
positioneren om iets grappigs mee te maken; en dit was dit grappig  Frits had het bijna gedaan met
zijn eigen zus (blijkbaar wist Karel dat Maria een halfzus is van Frits).

Pagina 88
“Frits wendde zich om. Een zware weg terug naar het huis, waar hij een zuster had gevonden, maar een
minnares verloren.”
Toen Frits terugging naar Maria, vond het haar zittend op haar bed naar de grond te staren. Zij had ook
gehoord wat Wantsjo, haar opa, gezegd had. Frits ging naast haar zitten en omhelsde haar. Met hun
gezichten tegen elkaar gedrukt, begon Maria te huilen. En zo eindigtt het boek.

You might also like