Professional Documents
Culture Documents
4v Samenvatting
4v Samenvatting
donderdag 21 mei
13.30 - 16.30 uur
scheikunde
4BijVWO scheikunde
dit examen samenvatting
hoort een uitwerkbijlage.
Als bij een vraag een verklaring, uitleg, berekening of afleiding gevraagd wordt,
worden aan het antwoord meestal geen punten toegekend als deze verklaring,
uitleg, berekening of afleiding ontbreekt.
Geef niet meer antwoorden (redenen, voorbeelden e.d.) dan er worden gevraagd.
Als er bijvoorbeeld twee redenen worden gevraagd en je geeft meer dan twee
redenen, dan worden alleen de eerste twee in de beoordeling meegeteld.
HA-1028-a-15-1-o
H1 Atoombouw (tabel 25, 40A, 97A en 99)
A1) Atoom
Eigenschappen van het atoom
- atoom bevat uit protonen, neutronen en elektronen
- aantal protonen bepaalt de atoomsoort!
- atoom heeft een netto lading van 0 | à Eigenschappen van de deeltjes
- atoom heeft net zoveel protonen als elektronen | aanwezig in het atoom:
lading
proton: 1+
neutron: geen
elektron: 1-
A2) Waar bevinden zich de protonen, neutronen en elektronen zich in het atoom?
2
v.b vraag: Geef aan hoeveel protonen, neutronen en elektronen voorkomen in 23Na.
Zoek atoomnummer op in tabel 99!
à een positief ion: als er één of meerdere elektronen uit de buitenste elektronenschil zijn
verdwenen (elektronen eraf)
à een negatief ion: als er één of meerdere elektronen in de buitenste elektronenschil zijn
bijgekomen (elektronen erbij)
3
v.b. Geef het aantal aantal protonen en elektronen in in CO32- (samengesteld ion, tabel 66B + Hfdst 4)
-geef eerst het protonen en elektronen van 1 C-atoom en 3 O-atomen.
-C-atoom zijn 6 protonen; 3x O-atoom zijn 3x8=24 protonen totaal 30 protonen
-1 C-atoom en 3 O-atomen hebben ook 30 elektronen
-lading is 2- (negatief, dus er komen 2 elektronen bij!)
-totaal aantal elektronen is 32
het deeltje dat hierbij ontstaat heeft een atoommassa van 235+4=239, en een atoomnummer van
92+2=94 (protonen). Een atoomnummer van 94 hoort bij het element plutonium, Pu:
v.b. in onderstaande reactie splijt een uraniumatoom in een cobaltdeeltje en nog een ander deeltje:
het deeltje dat hierbij ontstaat heeft een atoommassa van 238+64=174, en een atoomnummer van
92-27=65 (protonen). Een atoomnummer van 65 hoort bij het element terbium, Tb:
à elementen die in dezelfde groep staan hebben dezelfde stofeigenschappen en lijken chemisch op
elkaar en ze kunnen soms elkaars positie in een molecuul/deeltje innemen.
v.b. radioactief strontium (Sr) kan de plek innemen van calciumdeeltjes in botweefsel:
uitleg: Ca en Sr staan in dezelfde groep (2), hebben dezelfde stofeigenschappen en kunnen
elkaars positie in een molecuul/deeltje innemen.
4
H2 Stofeigenschappen, soorten bindingen (tabel 97A)
Zuivere stof: bestaat uit 1 soort stof (ijzer, goud, water, CO2, Cl2 etc.)
Mengsel: bestaat uit meerdere stoffen (thee, bloed, cola, de lucht etc.)
Mengsels: - oplossing = helder, soms gekleurd (mengsel van gas en/of vaste stof en/of vloeistof in
een vloeistof).
- suspensie = troebel en gekleurd (mengsel van vaste stof in een vloeistof)
- emulsie = troebel (mengsel van twee vloeistoffen {olie+water})
- legering = mengsel van twee metalen
Hydratatie van een ion:
Leg uit welke binding voorkomt in … (voorbeeld stoffen) àzoek elementen op in t99 (metaal/niet-metaal)
voorbeeld stof bestaat uit: soort stof: soort binding
Fe, Zn, NiCd etc. metaalatomen metalen metaalbinding
NaCl, CaCO3, MgO etc. metaalatomen + niet-metaalatomen zouten ionbinding
C6H12O6, CO2, CH4, etc. niet-metaalatomen moleculaire stof atoombinding
5
B3) Naamgeving oxiden + eigenschap (tabel97A)
CO koolstofmonoöxide giftig gas
CO2 koolstofdioxide verhoogt broeikaseffect (broeikasgas)
NO stikstofmonoöxide giftig/veroorzaakt zure regen
NO2 stikstofdioxide giftig/veroorzaakt zure regen
4NO2+2H2O+O2à4HNO3
SO2 zwaveldioxide giftig/veroorzaakt zure regen
2SO2+2H2O+O2à2H2SO4
SO3 zwaveltrioxide giftig/veroorzaakt zure regen
SO3+H2O à H2SO4
Telwoorden mono/di/tri etc. in tabel 66C
Hoe weet je welk atoom in een molecuul het meest negatief is?
v.b. Het molecuul water, H2O H–O–H
Tabel 40A: elektro-negativiteit van H is 2,1 en de elektro-negativiteit van O is 3,5
6
B5) Soorten bindingen TUSSEN MOLECULEN (alleen in vaste en vloeibare fase.)
Er komen twee soorten bindingen voor tussen moleculen:
à Vanderwaalsbinding: bindingen tussen moleculen: sterkte wordt bepaald door massa van de
moleculen: hoe zwaarder, hoe sterkere binding.
- aantrekking tussen atomen van verschillende moleculen (hoef je niet te
Tekenen!)
- moleculen met hogere massa hebben een hoger smelt- en kookpunt.
- de H-brug is een veel sterkere binding dan een Vanderwaalsbinding.
B6.1) Leg uit dat glucose en aminoethanol beiden goed oplossen in water. Geef je antwoord op
microniveau.
Antw.
Glucose is goed oplosbaar omdat: aminoethanol is goed oplosbaar omdat:
- glucose bevat veel OH-groepen - aminoethanol bevat veel OH- en NH groepen
die H-bruggen kunnen vormen die H-bruggen kunnen vormen
met watermoleculen met watermoleculen
Als een molecuul goed oplost moeten de onderstreepte 3 elementen in het antwoord staan!
7
B6.2) Leg uit dat stearinezuur (tabel 67G2) niet oplost in water. Geef je antwoord op microniveau.
STEARINEZUUR
Antw.
- stearinezuur bevat een groot deel met alleen –CH2- groepen = groot hydrofoob gedeelte (omcirkeld)
- slechts 1 OH-groep = klein hydrofiel gedeelte
- het hydrofobe gedeelte is veel groter dan hydrofiele gedeelte: conclusie: lost niet op in water
8
H1-H6 Reacties en rekenen tabel 98 en 99 (massa’s)
Ontledingsreacties: een verbinding valt uit elkaar in de elementen waaruit deze is opgebouwd. Er staat
altijd 1 stof voor de pijl en 2 of meer stoffen na de pijl.
àontledingsreactie kost altijd energie (endotherm)
v.b. 2 KClO3 à 3 O2 + 2 K + Cl2
C6H12O6 à 6 C + 6 H2 + 3 O2
Massa (in gram) altijd eerst omzetten naar aantal (=mol), want een reactievergelijking is ook in aantallen!
9
Bereken hoeveel kg S wordt gevormd als 3,5 kg N2O met H2S reageert. (reactievergelijking is gegeven)
Plan van aanpak:
Bereken [NO3-] als 112 gram ijzer(II)nitraat word opgelost in 3,5 L water.
Geef oplosvergelijking: Maak eerst een tabel.
ijzer(II)nitraat: Fe2+ en NO3- ionen:
NO3-
2+
Fe Fe(NO3)2
Plan van aanpak:
Alles berekenen:
10
D6) Zout oplossing maken, zie ook 4.3
Je wilt een oplossing maken met [Na+] = 0,15 mol/L. Hiervoor doe je Na2SO4 in 5,0 L water.
Bereken hoeveel gram Na2SO4 moet je in 5,0 L oplossen.
Oplosvergelijking: Na2SO4 à 2 Na+ + SO42-
Plan van aanpak:
Alles berekenen:
Alles berekenen:
11
D8) Bereken hoeveel water aan een polysacharide kan binden
Papier of karton dat uit polysachariden bestaat, kan water binden door de aanwezigheid van OH-groepen
die polysachariden bevatten. Hieronder staat een molecuul van zo’n polysacharide weergegeven:
Gegeven: 150 gram van dit polysacharide kan ongeveer 2,65 gram water binden.
Vraag: bereken hoeveel watermoleculen zijn gebonden per molecuul celluloseacetaat met n=26.
Wat is bekend? Massa van dit polysacharide = 150 g molmassa polymeer = berekenen
Massa van H2O = 2,65 g molmassa H2O = 18,02 u
polymeer : water = 0,0302 : 0,147 polymeer : water = 0,0302 : 0,147 = 1,0 : 4,9
0,0302 0,0302
1 mol(ecuul) polymeer bindt 4,9 mol(eculen) H2O
12
D10) molair volume: het volume van 1 mol van een gas
Molair volume wordt meestal weergegeven in dm3 / mol en de waarde is meestal rond 22-24 dm3/mol en
is afhankelijk van de temperatuur (20-25oC).
v.b.
Vm= 22,4 dm3/mol à 1,00 mol van een gas heeft een volume van 22,4 liter.
Is bij 298oC de Vm= 22,4 dm3/mol, betekent dat dat 1,00 mol van elk gas het volume van 22,4 liter heeft.
v.b. vraag: bereken hoeveel liter CO2 vrijkomt als 88 gram C3H8 volledig wordt verbrandt. Vm= 24,0
dm3/mol
C3H8 + 5O2 à 3 CO2 + 4 H2O
massa C3H8= 44,03
88 gram / 44,03 = 2,0 mol C3H8
Verhouding C3H8 : CO2 = 1 : 3, dus ontstaat er 2,0 . 3 = 6,0 mol CO2
Vm= 24,0 dm3/mol , dit betekent 1,0 mol heeft een volume van 24,0 dm3
dus 6,0 mol heeft een volume van x dm3
x = 6 . 24 /1 = 1,4 .102 dm3 CO2
13
H3 Koolstofchemie (tabel 66C,D ; 67A2-I&II ; 67A3 ; 67F,G,H1,H2)
In de koolstofchemie moet je tekeningen maken van structuren. Controleer je tekeningen altijd of het
onderstaande (aantal bindingstreepjes per atoom) klopt in je tekening!
Onvertakte koolwaterstof: elk C-atoom is aan 1 ander C-atoom of aan twee andere C-atomen gebonden.
Vertakte koolwaterstof: er is ten minste 1 C*-atoom dat aan drie andere C-atomen is gebonden.
14
E2 Isomeren: twee moleculen met dezelfde molecuulformule, maar met een andere structuurformule.
De onderstaande voorbeelden moet je voor je examen kunnen reproduceren.
v.b. C4H10: 2 isomeren v.b. C4H8: 3 isomeren
E3 Notatie C en H-atomen:
-H-atomen tekenen H-atomen als streepje notatie zoals in BINAS (zie b.v. tabellen 67)
Groepen-II:
15
V.B. Geef de namen van:
keten van 4 C-atomen: butaan keten van 5 C-atomen: pentaan keten van 4 C-atomen:
~OH groep: alkanol +zuurgroep butaan
naam: butanol naam: pentaanzuur. ~NH2 groep: amine
~OH groep zit op C2 naam: butaanamine
juiste naam is 2-butanol NH2 groep zit op C3
naam 3-butaanamine.
naam: methylpropaan
~fenylgroep:
16
E6 Verbrandingsreacties van alkanen, alkenen etc. opstellen (zie ook H4.1)
- hier is altijd zuurstof O2 voor nodig (voor de pijl !).
- volledige verbranding à er ontstaat altijd en alleen CO2 uit C-atomen en H2O uit H-atomen
- onvolledige verbranding à er ontstaat in ieder geval CO (en/of C) uit C-atomen!
Geef de volledige verbranding van propaan. Geef de onvolledige verbranding van propaan.
-propaan is C3H8 -propaan is C3H8, er ontstaat alleen CO uit de C-
… C3H8 + … O2 à … CO2 + … H2O atomen.
altijd kloppend maken: … C3H8 + … O2 à … CO + … H2O
C3H8 + 5 O2 à 3 CO2 + 4 H2O altijd kloppend maken:
2 C3H8 + 7 O2 à 6 CO + 8 H2O
17
Reactie tussen methylpropeen en water (H2O)
A B
Methylpropeen + water à 2-methyl-2-propanol Methylpropeen + water à 2-methyl-1-propanol
Er ontstaan hier twee isomeren, want O-H -deel kan naar middelste C-atoom (reactie A) of
naar buitenste C-atoom (reactie B).
E8 Opmerkingen/veelgemaakte fouten:
-Water, H2O tekenen als H-O-H in reacties die je in structuren moet tekenen.
-Let op hoe je de ~O-H groep tekent!
-Het O-atoom zit altijd tussen een H-atoom en een C-atoom in, als je een ~O-H groep tekent.
-Je tekent NOOIT een H-atoom tussen een C-atoom en een O-atoom, zoals hieronder:
Een ester-verbinding ontstaat als een zuur en een alcohol met elkaar reageren.
Bij deze reactie ontstaat water, genoteerd als H-O-H.
Merk op dat het geen enkel probleem is dat je een hele lange streep zet tussen het C-atoom en het O-atoom:
18
E10 Hydrolyseren van een ester reactie waarbij een ester splitst in een zuur en een alcohol
-deze reactie is het omgekeerde van het vormen van een ester.
-de ester reageert met water: noteer H-O-H (of H2O) voor de pijl.
In een amide komt een amide-binding voor: (lijkt op de peptide-binding). Deze is ontstaat
door het afsplitsen van water tussen een zuurgroep en een -NH2 groep (een aminogroep).
19
E12 Belangrijkste namen van koolstofverbindingen die je moet kennen:
–
X=2,3,4…. H ( -NH2 groep) een alkaanZUUR
X=1,2,3,4….
H H H H H H H H
| | | | | | | |
1 2 3 4 1 2 3 4
H – C – C – C –C – H H – C – C – C –C – H
| | | | C4H9OH | | | | C4H9NH2
H O| H H 4 x C (naam=prop…) H |N H H 4 x C (naam=prop…)
H butaan-2-ol H |H butaan-2-amine
Cycloalkanen CxH2x:
20
21
H4 Zouten (tabel 40A, 45A, 65B, 66A, 66B, 98)
C1) Algemeen: - EEN ZOUT BESTAAT UIT IONEN (metaalion + niet-metaal ion)
- SOORT BINDING IN EEN ZOUT: IONBINDING
Enkelvoudige ionen: bestaat uit ‘één atoom met een lading’ -positief: Ag+ , Fe2+ , Na+ etc.
Tabel 40A/45A -negatief: F - , Br - , O2- etc.
Samengestelde ionen: bestaat uit een ‘groepje atomen met een lading’ -positief: NH4+ , VO+ etc.
Tabel 65B/45A -negatief: NO3- SO42- etc.
C2) Verhoudingsformule en naam van een zout (ionen en namen opzoeken in tabel 40A, 45A en 66B)
C2.1) v.b. Geef verhoudingsformule van ijzer(III)oxide
Fe3+ ionen en O2- ionen (oxide). Maak eerst een tabel met de ionen:
O2- (3x) O2-
3+ 3+
(2x) Fe | … invullen Fe | Fe2O3 - in ijzer(III)oxide betekent (III) dat de lading van het ijzerion 3+ is.
2x3+=6+ 3x2- = 6- lading gelijk
Tabel 98 (!) controleer deze verhoudingsformule!
22
C3) Vergelijking van het oplossen van een zout in water
oplossen van een zout: VASTE STOF à LOSSE IONEN
let op (!): water/H2O staat nooit in een oplosvergelijking!
Tabel 45A geeft aan of een zout goed (g), matig (m) of slecht (s) oplosbaar is in water.
v.b. Cl- OH- CO32-
Ca2+ | g m s
Uitleg: CaCl2 lost goed op in water; Ca(OH)2 lost matig op in water; CaCO3 lost slecht op in water.
23
C7) Bepalen van de lading van een onbekend ion (3 manieren)
v.b bepaal de lading van het silicaat-ion (SiO4-ion) in Ca3(SiO4)2
-in zout komen Ca2+ ionen (tabel 45A) en SiO4-ionen voor! De 3 en de 2 geven de aantallen ionen aan.
-een zout is neutraal !! net zoveel positieve als negatieve lading!
drie Ca2+ ionen = 6+ dus 6- lading nodig. Noteer alle ionen: Ca2+ Ca2+ Ca2+ en Teken een ‘zoutzak’.
6- verdelen over twee SiO4-ionen. SiO4 SiO4 .Om het zout neutraal Plaats alle ionen erin.
Dus SiO4 3- te krijgen moet het SiO4 3- SiO4 3- zijn. Lading moet neutraal zijn
vijf Ba2+ ionen = 10+ dus 10- lading nodig. Noteer alle ionen: Ba2+ Ba2+ Ba2+ Ba2+ Teken een ‘zoutzak’ met vijf
1- voor OH-, 9- verdelen over PO43--ionen. Ba2+ en OH- . Daarna PO43- ionen, totdat vijf Ba2+ en één OH- ionen
Dus drie PO4 3- ionen de lading 10- is: drie PO4 3- ionen. Daarna drie PO4 3- ionen.
Noteer alle ionen: Na+ Na+ Sn? Sn? SO42- SO42- SO42- OH- OH- Teken een ‘zoutzak’ met twee Na+ ionen, drie SO42-
OH- OH- ionen. de lading 10- en dus ook 10+ ; voor ionen, vier OH- ionen. Om de zoutzak neutraal te
de Sn-ionen blijft er 8+ over, dus 2x Sn4+ maken, zijn er twee Sn4+ionen nodig.
De vaste stof CuSO4 . 5H2O (s) is een zouthydraat; 5 H2O is het kristalwater.
naam: koper(II)sulfaat pentahydraat. - in een naam van een zout komen geen telwoorden voor!
- het aantal watermoleculen wordt aangegeven met een
telwoord (66C)
- in tabel 66A staan voorbeelden van namen van zouthydraten
24
H5 Reacties
5.1 Rendement
Atoomeconomie is een theoretisch begrip: bij een gegeven synthese is de atoomeconomie een vast
percentage. Atoomeconomie kun je gebruiken wanneer je verschillende syntheses (zie vraag oefening
1d!) met elkaar wilt vergelijken. In de praktijk spelen ook andere factoren mee, bijvoorbeeld niet alle
beginstoffen zijn even zuiver en niet alle reacties verlopen voor 100%.
Daarom gebruiken chemici het begrip ‘rendement’ (zie tabel 37H, 97F):
De theoretische opbrengst: de massa die volgens een kloppende reactievergelijking zou ontstaan bij een
aflopende reactie.
De praktische opbrengst: de massa van het product die bij een bepaalde synthese in een chemische
fabriek/proces gevormd wordt. De praktische opbrengst is bijna altijd lager
dan de theoretische opbrengst.
V.b. 80 gram ethanol (C2H5OH, massa=46,07) reageert met zuurstof. Er ontstaat 68 g ethanal (C2H4O,
massa=44,05). Bereken het rendement van deze reactie voor de productie van ethanal.
Gegeven: 2 C2H5OH + O2 à 2 C2H4O + 2 H2O
gegeven: 80 g 1,74 x 44,05 = 75 g C2H4O
↓ /46,07 ↑ x 44,05
80/46,07 = 1,74 mol C2H5OH à 1,74 mol C2H4O
verhouding 2 : 2
rendement = praktijk / theoretisch .100% = 68/75 . 100% = 91%
V.b. 56 gram CO (massa=28,01) reageert met H2 gas. Bereken hoeveel gram C6H12 (massa=86,06) er
ontstaat. Het rendement van deze reactie is 67%.
Gegeven: 12 CO + 6 H2 à C6H12 + 6 CO2
gegeven: 56 g 0,17 x 84,06 = 14 g C6H12 rendement 67% 14g. 67/100= 9,6 g
↓ /28,01 ↑ x 84,06
56/28,01 = 2,0 mol CO à 0,17 mol C6H12
verhouding 12 : 1
2,0 : x x = 2,0/12= 0,17 mol
25
Als een katalysator aan een reactiemengsel wordt toegevoegd (zie ook 8.6):
-gaat het nivo van de geactiveerde toestand: OMLAAG.
-blijft het nivo van de beginstoffen en reactieproducten: GELIJK.
Alle elementen (niet-ontleedbare stoffen) zoals Br2, I2, N2, Cl2, H2, O2 en F2 en metalen (Fe, Ag,
Ca etc.) hebben een vormingsenergie van 0 J/mol.
26
Het teken is negatief à energie komt vrij: exotherme reactie.
Energiediagram:
Reactie-energie= -0,462 . 105 - 0,923 . 105) – (-3,15 . 105) = + 1,765 . 105 J/mol
Je hebt berekend voor 1 mol NH4Cl (s). 100 g NH4Cl (s) = 100/ 53,49 = 1,87 mol NH4Cl
Je moet een extra curve (---) in een grafiek kunnen tekenen als b.v. temperatuur/concentratie verandert.
27
v.b. Leg uit wat er met de reactiesnelheid gebeurt als de temperatuur van een reactievat verhoogd wordt
van 15oC naar 35oC.
antw.: als de temperatuur omhoog gaat, bewegen de deeltjes sneller, botsen vaker per seconde tegen
elkaar, en de reactiesnelheid gaat omhoog.
Opmerking: in twee decimalen aflezen wordt met -1 pnt bestraft op examen als je dat niet doet!
5.5 Katalysator
Er zijn twee soorten katalysatoren:
- chemische katalysator
- enzymen (dit zijn eiwitten) à biochemische katalsatoren
Door het gebruik van katalysatoren en enzymen in een productieproces verlaag je de activeringsenergie
van een reactie en hierdoor ook de reactie-temperatuur.
- de activeringsenergie gaat omlaag
- de energieniveaus van de beginstoffen en eindproducten blijven wel gelijk.
Met ∆Eact wordt de energiebarrière bedoeld. Dit is de energie die nodig is om de reactie te starten.
Van de 12 principes van de groene chemie zijn nummers 6 en 9 van toepassing als een katalysator wordt
gebruikt.
28
H6 Evenwichtreacties
Reacties zijn meestal niet aflopend, maar kunnen beide kanten op gaan:
Je kunt bepalen hoeveel mol/L stof er aanwezig is als het evenwicht is bereikt. Die getallen kun je invullen
in deze evenwichtvoorwaarde.
v.b. stel dat tijdens het evenwicht de concentraties van de stoffen zijn:
[NH3]= 12,0 mol/L; [N2]= 3,0 mol/L; [H2]=2 mol/L
Bereken de waarde van K: K= 122 / (3 . 23) = 144/24 = 6,0
29
D12) Endotherme en exotherme kant van een reactie
Met gegevens uit tabel 51 kun je verder bepalen wat de exotherme (energie komt vrij, vat koelen) en
endotherme kant (energie nodig, vat verwarmen) van een reactie is. M.a.w. wat gebeurt er met een
evenwichtsmengsel als je een reactievat gaat verwarmen of koelen. Naar welke kant verschuift het
evenwicht?
Hoe bepaal je welke kant van de reactie de endotherme en welke kant de exotherme kant is?
- temperatuur verhogen (=energie erin stoppen): evenwicht verschuift naar endotherme kant
- temperatuur verlagen (=energie komt vrij): evenwicht verschuift naar exotherme kant
- sla tabel 51 open
- zoek de juiste reactie op en noteer de K-waarden die bij deze temperaturen horen ( b.v. 298K en 500K)
- v.b. reactie 2 NO2 D N2O4
- evenwichtsvoorwaarde:
Vraag: Leg uit aan de hand van het evenwicht (!), welke van de twee reacties (naar links of naar
rechts) de exotherme reactie is.
stappen:
-noteer evenwichtsvoorwaarde K
-zoek waarden van K op bij twee temperaturen in tabel 51: 298K en 500K
-maak tabel
-uitleg
30