Professional Documents
Culture Documents
Een Realistische Fictie: de Heerlijcke Reyse Van Jan Aerts
Een Realistische Fictie: de Heerlijcke Reyse Van Jan Aerts
Een Realistische Fictie: de Heerlijcke Reyse Van Jan Aerts
Samenvatting
Deze bijdrage wil enige duidelijkheid scheppen in de ontstaans-
geschiedenis en de overlevering van het reisverhaal dat een zekere
Jan Aerts uit Mechelen aan het einde van de vijftiende eeuw zou heb-
ben geschreven over zijn pelgrimstochten naar Jeruzalem, het Katha-
rinaklooster, het graf van de Wijzen uit het Oosten en het graf van de
apostel Thomas, in het gezelschap van een Portugese handelsgezant.
Dit verhaal heeft namelijk menig lezer misleid wat betreft het verloop
en de waarachtigheid van de reis, de periode waarin het verhaal is ge-
schreven en zelfs de vermeende auteur. Hoewel de tekst een beetje
schatplichtig is aan Jan Van Mandeville’s Reysen int heilighe lant en
Bernhard von Breydenbachs Peregrinatio in Terram Sanctam ver-
toont de verhaallijn ook gelijkenissen met drie reisverhalen uit de pe-
riode 1490-1515, waarin het hoofdpersonage ook beweert naar het
graf van de apostel Thomas te (willen) reizen: Tvoyage door Ambro-
sius Zeebout, het Libro del infante don Pedro de Portugal en Die Pil-
gerfahrt des Ritters Arnold von Harff.
Abstract
This article aims to shed some light on the origins of a book of travel
which is purported to have been written by Jan Aerts fom Mechlin in
the Duchy of Brabant at the end of the Fifteenth Century. Jan Aerts
claims that he has made pilgrimages to Jerusalem, Saint Catherine’s
Monastery, the tomb of the biblical Magi and the tomb of the apostle
Thomas in the company of a trade agent of the Portuguese crown.
Throughout its existence this story has mislead its readers as to the
circumstances and truthfulness of the journey, the period in which the
story was written and even the identity of the author. Although
indebted to some degree to The Voyage and Travels of Sir John Man-
deville and Bernhard von Breydenbach’s Peregrinatio in Terram
Sanctam, the plot of the story also resembles three travel stories
which were written between 1490 and 1515, in which the protago-
e-mail nists also claim that they have endeavoured a journey to the tomb of
marc.bogaert@ the apostle Thomas: Ambrosius Zeebout’s Tvoyage, the Libro del
uantwerpen.be infante don Pedro de Portugal and The pilgrimage of Arnold von
Harff.
1. CORT VERHAEL
Jan Aerts begint zijn verhaal in mei 1481 in Venetië, waar hij ruim een maand
verblijft voor hij aan boord gaat van een Venetiaanse galei om samen met een
niet nader bepaald aantal pelgrims naar het door de Egyptische Mammeluk-
ken bestuurde Heilig Land te reizen. Daar worden zij begin augustus onthaald
door franciscanen die vanuit hun klooster op de berg Sion de pelgrims in en
om Jeruzalem mogen rondleiden. Tijdens een van die rondleidingen duikt
voor het eerst de factoor op, wanneer Jan Aerts behoort tot een select gezel-
1
Laurens Van Haecht (Mechelen 1527 – Antwerpen 1603) publiceert samen met de graveur
Gerard de Jode de bundel emblemata Mikrokosmos Parvus Mundus (1579) die wordt ver-
taald als De Cleyn Werelt (1584). Hij vertaalt de Brevis institutio de salutari poenitentia
peccatoris van Claude Vieuxmont als Cort onderwijs der sondaren vermanende tot salighe
ende vruchtbare penitentie (1581), en de Brevis et catholica symboli apostolici explicatio
van de Leuvense theoloog Johannes Hessels als Verclaeringhe van tsymbolum oft twelf arti-
culen des apostoelschen gheloofs (1564). Hij schrijft ook een Chroniicke vande Hertoghen
van Brabant, vergadert uyt diversche historieschryvers die na zijn overlijden wordt gepu-
bliceerd (1606; 1612) (Pettegree 2011: nr. 4188, 14186-14193, 14753, 30751; Esser 2012:
291-307).
2 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 3 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
schap pelgrims dat dankzij die puissante factoor en diens connecties met de
sultan van Egypte een hoogst ongebruikelijk bezoek mag brengen aan de
Tempel van Salomon (de Al-Aqsamoskee), waar zij verscheidene merkwaar-
dige en zeer tot de verbeelding sprekende relieken mogen aanschouwen
(Aerts 1595: 28-29).2 Hier onderscheidt het reisverhaal zich wel een eerste
keer duidelijk van de pelgrimsverslagen van tijdgenoten zoals Claes van Du-
sen, Bernhard von Breydenbach of Georges Lengherand die vermelden dat
christenen deze site niet mogen betreden (Conrady 1882: 212; Breydenbach
1488: fol. 26r; Godefroy-Ménilglaise 1861: 120).
Nadien zou de Brabander Jan Aerts met een dozijn Portugese pelgrims, aan-
gevoerd door de factoor, Caïro hebben opgezocht en het Katharinaklooster
aan de voet van de Sinaïberg, waar God volgens de traditie de tien geboden
aan Mozes heeft gegeven. Rond hun Portugese leidsman zou dat gezelschap
dankzij vrijbrieven van de Egyptische sultan nog veel verder trekken: via de
Rode Zee en het Arabische schiereiland zouden Jan Aerts en zijn gezellen
zelfs naar de sepulture der drie heylige kɨningen bij de berg Fas reizen. De
Wijzen uit het Oosten zouden volgens Johannes von Hildesheims Historien
der heiligher drie coninghen (Historia Trium Regum) aanvankelijk begra-
ven zijn in een graf in een kerk in de stad Seuwa aan de voet van de berg
Vaus, alvorens hun relieken via Constantinopel en Milaan uiteindelijk in
Keulen zouden verzeilen (Hildesheim 1479: fol. 60r-60v; Scheepstra 1914:
50, 64-65). Daarna reizen de pelgrims naar de tombe van de apostel Thomas
in de stad ɋalamine op het eiland Ɇacroen, waar die heilige volgens onder
andere Marco Polo en Jan van Mandeville aanvankelijk zou zijn begraven
(Cramer 1908: kol. 148; Ronchi 2000: 247-249). Dat zijn twee fabelachtige
reisdoelen die een kritische lezer uiteraard meteen doen twijfelen aan de be-
trouwbaarheid van deze tekst als reisverslag. Vervolgens zouden de dertien
pelgrims terugkeren naar Jeruzalem. Daarna varen zij aan boord van een
Portugese galei naar Lissabon, waar Die Edel Coninc van Portugael met
name Emanuel hen in april 1484 feestelijk zou verwelkomen (Aerts 1595:
63).
Op de slotpagina verklaart Jan Aerts dat hij in 1488 in het gezelschap van
Hendrik van Bergen, de bisschop van Kamerijk, nog een tweede keer naar Je-
2
Een groot deel van de beschrijving van dit bezoek is vrijwel letterlijk overgenomen in het in
1620 gepubliceerde pelgrimsverslag van Iacob Dircx Bockenberch (pelgrimsreis 1565-1566),
zogezegd als een vertaling van een fragment uit het reisverslag van Hieronymus Scheidt die in
1614 naar Jeruzalem is gereisd (Bockenberch 1620: 64). In Scheidts oorspronkelijke tekst
(Scheidt 1615) is er helemaal geen sprake van een bezoek aan de Tempel van Salomon.
ruzalem zou zijn gereisd (Aerts 1595: 64; Neeffs 1873: 268, 581).3 Wie zou
er immers beter geschikt zijn om Hendrik van Bergen op die reis te begelei-
den dan een franciscaan uit Mechelen die reeds naar Jeruzalem op pelgrimage
is geweest? Mechelen behoort namelijk tot 1559 tot het bisdom Kamerijk.
Van die tweede pelgrimage wordt verder evenwel nergens verslag gedaan.
Waarom Jan Aerts helemaal geen ervaringen of observaties van die tweede
pelgrimage verwerkt, zal verderop blijken. Luidens diezelfde slotpagina zou
Laurens Van Haecht een verwante van Jan Aerts hebben gekend, waardoor
we als lezer veronderstellen dat hij zo een authentiek egodocument heeft ver-
kregen.4
3 Hendrik van Bergen (Henri de Bergues) (1449-1502), bisschop van Kamerijk van 1480 tot aan
zijn dood in 1502. Erasmus, van 1493 tot 1495 secretaris van Hendrik van Bergen, heeft een
drietal grafdichten gemaakt waarin hij de aandacht vestigt op het feit dat Hendrik van Bergen
pelgrimstochten naar Rome, Jeruzalem en Santiago heeft volbracht (Tournoy 1984: 106, 114;
Bietenholz 1985: I. 132; Van Herwaarden 2007: 2-3).
4
Jan Aerts Sone Jacobs wiens dochter met name Anna huysvrouwe Jans de molder dees persoon
deur wiens diligentie dit teghenwoordich boecxken int licht ghebracht is meer dan over xxx
Jaren binnen der voorschreven Stadt Mechelen ghekent heeft (Aerts 1595: 64).
4 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 5 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
Het eerste handschrift dateert uit de tweede helft van de zestiende eeuw (circa
1580) en heeft behoord tot de privécollectie van Emmanuel Neeffs (1841-
1879), burgemeester van Bonheiden bij Mechelen (Van Cauwenberghe 2006:
355). In 1873 heeft Emmanuel Neeffs een behoorlijk uitgebreide en van com-
mentaar voorziene samenvatting van de tekst in dit handschrift gepubliceerd.
Dit handschrift zou anno 1999 nog steeds in het bezit geweest zijn van de erf-
genamen Neeffs (Deschamps 1999: 24-26). In 1992 heeft Henri Installé, de
voormalige stadsarchivaris van Mechelen, van dit handschrift een transcriptie
kunnen maken (Van Cauwenberghe 2006: 354). Dat afschrift hebben we kun-
nen gebruiken dankzij de huidige stadsarchivaris Willy Van de Vijver.
Het tweede handschrift dateert uit de vroege zeventiende eeuw. Het wordt
bewaard door de Koninklijke Bibliotheek te Brussel (KB II-1288). Dit een-
voudig geïllustreerde handschrift was voordien eigendom van de Mechelse
antiquaar August de Bruyne (1839-1889). Vermoedelijk is dit handschrift
ooit bezit geweest van het in 1783 onder Keizer Jozef II opgeheven klooster
van Sint-Salvator, genaamd Thabor te Mechelen, een klooster van reguliere
kanunnikessen van de H. Augustinus (Jansen-Sieben 1989: 266, 377; Le-
maire 1991: 116-117; Deschamps 1999: 24-26).5 Hoewel de tekst in dit
handschrift soms identiek is aan de tekst in het handschrift Neeffs, orthogra-
fische variaties buiten beschouwing gelaten, is deze tekstvariant zeker geen
afschrift van het handschrift Neeffs. Het handschrift Neeffs bevat in het be-
gin van de reis naar Jeruzalem namelijk een aantal opvallende fouten in de
chronologie van de reisdata, fouten die we ook in het derde handschrift aan-
treffen. Maar: die fouten vinden we niet in het handschrift Brussel. Het is dus
niet eens zeker of beide handschriften wel op dezelfde bron teruggaan. Daar-
enboven zijn verscheidene (profane) passages in het handschrift Brussel in-
gekort of zelfs geheel weggelaten, al verandert dat niets aan het verloop van
het verhaal.
Het derde handschrift dateert uit de tweede helft van de zestiende eeuw (circa
1580) en behoort tot de collectie van de Maatschappij van Nederlandsche
5
In een aantal repertoria of catalogi staan nog enkele handschriften vermeld die het reisverhaal
van Jan Aerts zouden bevatten: Brussel, Koninklijke Bibliotheek, Hs. II-1287, uit de zestiende
eeuw, voorheen eveneens eigendom van de Mechelse antiquaar August de Bruyne; twee 19de-
eeuwse kopieën van Hs. II-1287: Gent, Universiteitsbibliotheek, Hs. 630 (Reyse van eenen
Mechelaer) & Hs. 1308 (Jansen Sieben 1989: 302, 306-307; Kraack 2000: 97-100; Wasser
1991: 44; Lemaire 1991: 116-117). Deze handschriften bevatten louter een korte en anonieme
Middelnederlandse beschrijving van Jeruzalem. Omdat II-1287 en II-1288 allebei hebben toe-
behoord aan August de Bruyne heeft men ze al eens met elkaar verward (Deschamps 1999: 24-
26).
Jan Aerts is overigens niet de enige pelgrim uit de Lage Landen die aan het
einde van de vijftiende eeuw op zoek zou zijn gegaan naar de tombe van de
apostel Thomas. De Vlaamse edelman Joos van Ghistele (1446-1516) zou tij-
dens een bedevaart in november 1481 in Keulen namelijk een boek hebben
gelezen over het land van Pape Jan en het graf van de apostel Thomas. Waar-
6 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 7 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
Zo ook Joos van Ghistele en Jan van Quisthout, want zij reizen pas in het na-
jaar van 1483 van Jeruzalem naar Caïro en het Katharinaklooster.6 In het zog
van kooplui proberen zij vervolgens tot tweemaal toe naar het eiland Egrijso-
hulla zuut zuutoostwaert van Aden daer men seit rustende tlichaem van Sente
Thomaes te reizen (Gaspar 1998: 253, 343).7 Kort na 23 juni 1485 keren Joos
van Ghistele en Jan van Quisthout onverrichterzake terug in Zuiddorpe in het
huidige Zeeuws-Vlaanderen (Gaspar 1998: 418).
6
Intussen hebben zij het pad gekruist van een andere pelgrim: de franciscaan Paul Walther Gug-
lingen uit Heidelberg. Op 11 juni 1482 vertrekt hij via Venetië naar Jeruzalem, waar hij op 23
juli aankomt. Hij verblijft daar ruim een jaar en vermeldt hoe hij in april 1483 met Joos van Ghis-
tele en Jan van Quisthout naar Hebron reist: duo peregrini de Flandria, unus nobiles Ghystelle
Jose, alius sacerdos (Sollweck 1892: 149-150).
7 Ende in dit conincrijc leyt een vermaert eylant dat hiet egrisola. Ende daer in rust nu Sint Tho-
mas die apostel (Hildesheim 1479: fol. 13v). Merk op dat Jan Aerts naar de oorspronkelijke
begraafplaats Calamine reist, terwijl Joos van Ghistele wil reizen naar egrisola waar de relieken
volgens de Historien der heiligher drie coninghen nadien naartoe zijn gebracht (Hildesheim
1479: fol. 69v).
8
En hoe wel tselve voyage in desen lande van Vlaenderen ghenouch vermaert, bekendt ende
menichfuldelick ghecopieert, gheschreven ende verbreit is gheweest van over veel iaren (Tvoy-
age 1557: Den Drucker an allen goedwillighen Lezers).
8 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 9 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
1972: 272-274; Bejczy 1993: 146-147; Gaspar 1998: xi-xiv, xviii-xix, xlviii-
lii).
Pelgrimsreizen naar Jeruzalem of reizen naar de Levant zijn gedurende de
vijftiende en zestiende eeuw in de ons omringende landen vaak beschreven,
en een aantal van die reisverslagen zijn vanaf 1475 ook gedrukt.9 De auteurs
beschrijven onder andere wat zij met hun eigen ogen hebben aanschouwd en
geverifieerd van de wonderlijke wereld die zij kennen uit Bijbelse teksten en
oudere reisverhalen (Zumthor 1994: 817). Het was blijkbaar gebruikelijk of
wenselijk dat die Jeruzalempelgrims een reisdagboek bijhielden. Zij hebben
dat dagboek vaak nog aangevuld met documentatie die zij hebben kunnen
overschrijven uit naslagwerken in de bibliotheek van het klooster op de berg
Sion of uit een of meerdere reisboeken die zij voor of na hun reis in hun om-
geving hebben kunnen raadplegen. Dergelijke pelgrimsverslagen, zowel
handschriften als drukken, zijn dan behalve als een egodocument dat een
volledig verslag van waargebeurde belevenissen en persoonlijke herinnerin-
gen wil bewaren voor toekomstige generaties, ook in mindere of meerdere
mate geschreven als onderhoudend of stichtelijk verhaal dat kan worden ge-
lezen of voorgelezen om lezers of luisteraars iets smeuïgs of leerrijks te ver-
tellen over ketterse of heilige oorden, als devotie-, processie- of gebeden-
boek, als reisgids waardoor men de lezers eventueel zelfs kan aanmoedigen
om ook op pelgimage te trekken, of als een zo compleet mogelijk naslagwerk
met ruimtelijke en historische beschrijvingen van het Heilig Land (Fabri
1557: fol. 2v-3r, 5r; Germain-de Franceschi 2009: 29, 187-188; Thompson
2011: 38).
Zeebouts Tvoyage en de circa 1564 door Peter Warnerssen uitgegeven Je-
rusalemsche Reyse van de Kampense priester Geert Kuynretorff, die in 1520
naar het Heilig Land is gereisd, zijn de eerste verhalen over een waargebeurde
pelgrimage naar Jeruzalem die in de Lage Landen zijn gedrukt (Pettegree
2011: nr. 17704, 31918-31920). Dat is in vergelijking met de ons omringende
landen vrij laat, zeker voor een regio waar toch al vroeg veel drukkers actief
waren. Oudere drukken zijn in ieder geval niet bekend of bewaard. Aan het
einde van de vijftiende eeuw zijn in de Lage Landen wel twee imaginaire ver-
halen uit de veertiende eeuw gepubliceerd: de Reysen int heilighe lant, een
Middelnederlandse vertaling van het fictieve Les Voyages de Jehan de Man-
deville (of Livre des merveilles du monde) en het al even fictieve Itinerarius
9
In 1481 verschijnt het Itinerario alla santissima città di Gerusalemme van Santo Brasca, in 1482
Hans Tuchers Reise ins gelobte Land, in 1488 Nicole Le Huens Des saintes pérégrinations de
Jerusalem en in 1511 The Pylgrymage of Sir Richard Guylforde to the Holy Land.
10
Tussen 1480 en 1600 verschijnen er verscheidene oplages van Mandeville’s reisverhaal: Reysen
int heilighe lant (Antwerpen, Govaert Bac, 1494); Itinerarius (Gouda, Gerard Leeu, 1483).
Johannes Witte de Hese’s tekst wordt in Keulen (1490), Antwerpen (Govaert Bac, 1497; Johan-
nes Withagius, 1565) en Deventer (1497) gedrukt (Scheffer 1987: 21-34; Westrem 2001: xxi-
xxii).
10 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 11 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
oudere bronnen, soms heel anders beschreven dan ze werkelijk zijn meege-
maakt of aanschouwd (Zumthor 1994: 811-813). Ook al worden onderweg
nauwkeurig notities bijgehouden, de auteur (of zijn uitgever) past een vorm
van censuur toe door de verhaalde gebeurtenissen te conformeren aan de
smaak, vooroordelen en sensatiezucht van het beoogde publiek (Gomez-
Géraud 1999: 251; Lanher 2007: 182-189). Bovendien stofferen die auteurs
hun verslag met informatie die zij uit allerhande geografische en historio-
grafische bronnen putten, wat niet betekent dat die informatie ook altijd cor-
rect is. Zo kunnen zelfs plaatsen die men niet heeft bezocht, worden be-
schreven alsof zij wel zijn bezocht. We mogen daarom nooit uitsluiten dat
bepaalde etappes van zo’n reisverhaal wel eens deels, grotendeels of zelfs
geheel verzonnen zouden kunnen zijn. Een creatief auteur kan immers uit
waargebeurde verhalen en uit geografische, historiografische en etnografi-
sche werken volop informatie en ideeën combineren. Wanneer het niet om
een authentiek reisverslag gaat, maar om een montage van verschillende
teksten, waarin met enige inventiviteit de suggestie van een waargebeurd
reisverslag wordt gewekt, dan kan de tekst ons wel nog een en ander leren
over de tijdsgeest waarin die tekst tot stand is gekomen (Buijnsters 1969:
2-6).
Ogenschijnlijk vertonen de reisverhalen van Jan Aerts en Joos van Ghistele
een aantal parallellen: beide pelgrims reizen immers in dezelfde periode
langs vergelijkbare routes naar vrijwel dezelfde reisdoelen. Er bestaat niet-
temin een wezenlijk verschil tussen beide teksten. Zeebouts tekst vormt
sinds de jaren 1990, vooral dankzij de in 1998 verschenen editie Gaspar, het
onderwerp van een aantal wetenschappelijke studies en publicaties. On-
danks vele historiografische en geografische uitweidingen, ook over enkele
regio’s die meer dan waarschijnlijk niet bezocht zijn, wordt deze beschrij-
ving van Joos van Ghistele’s vergeefse queeste geprezen als een betrouw-
baar reisverslag.11
De tekst van Jan Aerts wordt daarentegen beschouwd als een mystificatie, een
dubieus verdichtsel, een slordige collage, deels bij elkaar gesprokkeld uit an-
dere pelgrimsverslagen en reishalen, waaronder de Reysen int heilighe lant
van Jan van Mandeville, deels ontsproten aan de fantasie van de compilator.
Men neemt aan dat dit reisverhaal waarschijnlijk van begin tot einde verzon-
nen is. Al laat men wel een kleine opening: heel misschien schuilt er enige
11 Kanttekeningen bij de betrouwbaarheid van Tvoyage: Crone 1934: 414-415; Villerius 2009;
Strijbosch 2010.
waarheid in de tekst en is Jan Aerts toch nog naar Venetië en het Heilig Land
gereisd, maar de vele fantaisistische elementen zouden het onmogelijk maken
die reis nog te onderscheiden (Wasser 1983: 148-49; Van Cauwenberghe
2006: 369-370; Wasser 2014: 21, 234). We willen niettemin proberen uit te
maken waar werkelijkheid, verbeelding en misleiding in dit reisverhaal door
elkaar zijn gevlochten.
Het reisverhaal van Jan Aerts vertoont mogelijk enige overeenkomsten met
reisverhaal van Arnold von Harff (1471-1505), een ridder uit Bedburg bij
Keulen die in het voorjaar van 1497 Rome bezoekt en daarna met een Veneti-
aans handelskonvooi naar Alexandrië vaart. Arnold von Harff beweert name-
lijk dat hij aan het hof van de sultan in Caïro een ambassadeur uit Indien zou
hebben ontmoet, die net zou zijn teruggekeerd van een pelgrimage naar Jeru-
zalem. Die ambassadeur wil net zoals Arnold von Harff naar het Katharina-
klooster reizen om daarna naar zijn thuisland terug te keren. Hij wil Arnold
von Harff dan ook graag begeleiden op een reis naar Calamie op het eiland
Mackeron, naar het graf van de apostel Thomas (Groote 1860: 114-115, 141-
143). Na zijn bezoek aan Calamie kan Arnold von Harff geholpen door plaat-
selijke kooplui over zee en over land ongehinderd zelfs nog veel verder rei-
zen, om uiteindelijk via de bronnen van de Nijl terug te keren in Caïro. Ver-
volgens zou Arnold von Harff naar Jeruzalem reizen waar hij zich in de Orde
van het Heilig Graf zou laten ridderen en vermomd als moslim Salomons
Tempel zou bezoeken (Groote 1860: 178-180). Via Venetië keert hij terug in
Europa en reist hij nog door Frankrijk en Spanje naar Santiago de Compos-
tela. In het najaar van 1498 keert hij terug in Keulen, waarna hij aan het
schrijven slaat.
Arnold von Harff maakt in werkelijkheid gebruik van de teksten van Jan van
Mandeville, Johannes von Hildesheim en Marco Polo en kaarten uit de Geo-
graphia van Claudius Ptolemaeus om middels een avontuurlijke en imagi-
naire reis naar onder meer de Ka’aba in Mekka, het graf van de apostel Tho-
mas en de bronnen van de Nijl een wonderbaarlijk itinerarium samen te stel-
len. In hoeverre de overige reizen werkelijk zijn gebeurd zoals von Harff ze
beschrijft, blijft voer voor discussie, want ook zijn beschrijvingen van Rome
en Compostela zijn grotendeels overgenomen uit reeds bestaande teksten, met
name de Indulgentiae ecclesiarum principalium urbis Romae en Hermann
Künig von Vachs Die strasz und meilen zu sant Jacob. Von Harff noemt zich-
12 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 13 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
zelf aan het begin en op het einde van zijn tekst waarschijnlijk niet voor niets
een dichter ind pylgerom voor wie eyn schone loegen tzeirt wael eyn reeden
(Groote 1860: 4, 192, 260). Dit reisverhaal is onder adellijke families uit de
regio rond Keulen in een tiental handschriften uit de zestiende en zeventiende
eeuw overgeleverd, maar het is nooit gedrukt (Halm 1994: 273-281; Brall-Tu-
chel 2007: 6-16).
Het is niet meteen duidelijk waarom Arnold von Harff zich wil beroemen op
dergelijke uitzonderlijke en maar moeilijk verifieerbare exploten. Jeruzalem
wordt aan het einde van de vijftiende eeuw jaarlijks door zo’n 200 westeuro-
pese pelgrims bezocht. Een reis naar het Katharinaklooster mag dan minder
gebruikelijk zijn, zij is aan het einde van de vijftiende eeuw in verscheidene
waargebeurde (en gedrukte) pelgrimsverslagen zoals dat van Bernhard von
Breydenbach wel uitgebreid beschreven. Een bezoek aan de graftombes van
de apostel Thomas of de Wijzen uit het Oosten daarentegen, dat is zelfs in de
literatuur een uitzonderlijke tour de force waarvoor je toch al Marco Polo of
Jan van Mandeville moet heten (Ronchi 2000: 33-36, 247-249; Cramer 1908:
kol. 148-149).
Een belangrijk onderdeel van de evaluatie van wat als een waargebeurd
(reis)verhaal wordt voorgesteld, vormt de nauwkeurige identificatie van per-
sonen, plaatsen en gebeurtenissen die in dat verhaal voorkomen (Richard
1981: 60). Dergelijke gegevens kunnen zijn toegevoegd om de geloofwaar-
digheid van een leugenachtig verhaal te vergroten. Maar die gegevens maken
het ons niet alleen mogelijk een waargebeurd van een verzonnen reisverhaal
te onderscheiden, zij maken het ook mogelijk de tekst te dateren, want zij zijn
op het ogenblik van de redactie aan de auteur bekend. Ook het opsporen van
ontleningen uit andere (gedrukte) teksten kan hierbij van belang zijn (Strubbe
1960: 90-91; Soen 2016: 109-110).
In het reisverhaal van Jan Aerts zijn duidelijk fragmenten uit verscheidene
teksten verwerkt, onder andere uit het verslag van een werkelijk gebeurde reis
naar Jeruzalem. In het handschrift Neeffs vinden we namelijk haast letterlijke
passages uit Bernhard von Breydenbachs Die heylighe beuarden tot dat hey-
lighe grafft in Iherusalem uit 1488 (Van Cauwenberghe 2006: 368-369). De
handschriften Neeffs en Leiden en de druk uit 1595 vormen drie duidelijke
tekstvarianten: meerdere passages blijken na vergelijking stilistisch bewerkt,
enkele zijn ook geschrapt, verplaatst, ingekort of uitgebreid evenwel zonder
het verloop van het verhaal te wijzigen.12 Na vergelijking van die fragmenten
in het handschrift Neeffs en de variaties daarop in het handschrift Leiden en
de druk uit 1595 durven we te besluiten dat de tekst in het handschrift Neeffs
de oudste redactie van het reisverhaal voorstelt. Al gaat het dan niet om een
autograaf of archetype, maar om een niet geheel foutloos afschrift van een ou-
dere kopie. De aan Bernhard von Breydenbach ontleende fragmenten zijn in
het handschrift Leiden namelijk vaak bewerkt door de keuze voor een syno-
niem of veranderingen in de zinsbouw. In de uitgave uit 1595 zijn diezelfde
fragmenten nog meer bewerkt. Voor een voorbeeld verwijs ik naar de appen-
dix aan het einde van dit artikel.
De reis naar de sepulture der drie heylige kɨningen en de tombe van de apos-
tel Thomas mag dan levendig en met aardig wat tot de verbeelding sprekende
scènes en vindingrijke en geloofwaardige details zijn beschreven, toch is de
tocht naar deze heiligdommen grotendeels geïnspireerd door passages uit Jan
van Mandeville’s Reysen int heilighe lant en Johannes von Hildesheims His-
torien der heiligher drie coninghen, ook al hebben lezers uit de zestiende en
zeventiende eeuw dit reisverhaal daarom niet noodzakelijk als verzonnen er-
varen.13 Dat onze auteur een en ander heeft verzonnen of gecompileerd doet
overigens geen afbreuk aan z’n tekst als avontuurlijk verhaal. Integendeel, de
voortdurende vertelling en beleving door de ogen van Jan Aerts maakt de
tekst tot een narratief geheel. Hoewel het verhaal op het eerste gezicht geen
opvallende fouten in de continuïteit vertoont, blijkt het bij nadere lezing wel
een aantal anachronismen en slordigheden te bevatten (ut infra). Enkele epi-
sodes of etappes worden ook bijzonder kort beschreven: zo verplicht bijvoor-
beeld de plotse dood van de navigator van de galei die de pelgrims over de
Rode Zee naar Calamine heeft gevoerd de factoor en zijn gevolg terug te ke-
ren naar Jeruzalem. Die terugreis duurt een half jaar, dat in de tekst in slechts
enkele regels wordt overbrugd!14 Maar, dergelijke reuzenstappen in de tijd
12 Zo bevatten de drukken vanaf 1595 met kapittel 14 een summiere geografische beschrijving van
het Heilig Land die we niet in de handschriften vinden. Deze beschrijving is ontleend aan de
Prima divisio Terre Sancte uit de circa 1285 door de dominicaan Burchard de Monte Sion
geschreven Descriptio Terrae Sanctae (Laurent 1873: 21-22). De drie handschriften bevatten
dan weer een itinerarium van Mechelen tot Venetië dat we niet meer in de drukken vinden.
13
Zo komen Mandeville’s beschrijvingen van de eilanden Raso en Doudyn (Cramer 1908: kol.
167-168, 172-173) ook voor bij Jan Aerts (Neeffs-Installé: fol. 25r).
14
Maer ons reyse w[ert] gecort doer die doet vanden piloet, die in Oriënten ons afgestorfven w[as].
Ende zoo waren wij in dit landt 2 jaer min 3 weken, uuyt welcken lande wij gescheeden zijn Gode
ende zynder moeder danckende. Op Sinte Jans dach [29 augustus (1483); Sint-Jan in de Oogst-
maand] gingen wij tschepe ende seylden met onse galleye de sellefde [zee] af, die wij geseylt
waeren ende wij landen nievers aene dan doen wij quamen, ter naester havene te Jeruzalem,
dwelck op de heyligen Sint Matheus dach [24 februari (1484); Sint Matthys in de Sprokkel-
maand] (Neeffs-Installé: fol. 25r).
14 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 15 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
Het lezende publiek is vanaf 1500 overigens niet alleen geïnteresseerd in ver-
halen over reizen naar Jeruzalem of de Levant, maar ook in verhalen over de
zeereizen naar Indië en de Nieuwe Wereld (Thompson 2011: 42). Zo publi-
ceert Johannes Steels te Antwerpen in 1536 de Descriptio Terrae Sanctae van
Burchard de Monte Sion in combinatie met De Insulis nuper inventis van Pie-
tro Martire d’Anghiera. Die is vanaf 1492 kapelaan aan het Spaanse hof en
beschrijft in dit werk de Spaanse ontdekkingsreizen (Simon 1998: 26-27; Pet-
tegree 2011: nr. 5927; Röhricht 1890: 58, 175). Naarmate ontdekkings- en
handelsreizen de algemene geografische en etnografische kennis doen toene-
men, heeft men in de loop van de volgende eeuwen allerlei wonderlijke eilan-
den en creaturen steeds meer naar de marges van de wereldkaart moeten ver-
dringen om uiteindelijk in te zien dat bepaalde reisboeken of geografische na-
slagwerken zoals Jan van Mandeville’s werk eigenlijk volkomen onbetrouw-
baar zijn.
Voor we de gehele tekst van Jan Aerts tot Mandeville’s afkooksels rekenen
horen we volgende vraag te beantwoorden: is het mogelijk dat Jan Aerts wer-
kelijk naar de meer realistische reisdoelen Venetië en Jeruzalem is gereisd?
Jan Aerts zou volgens de handschriften Neeffs en Brussel zijn drie jaar du-
rende reis op Beloken Pasen 1484 in Lissabon hebben beëindigd (Neeffs
1873: 268, 273, 580; Neeffs-Installé: fol. 26r-26v; Brussel, II-1288: fol.
77r).15 Beloken Pasen wordt als datum van aankomst weliswaar niet meer
vermeld in het handschrift Leiden en de drukken, maar ook daar eindigt een
drie jaar durende reis in 1484. In de meeste naslagwerken vindt men daarom
1481 als het jaar van de afreis (Chevalier 1877: kol. 31; Chevalier 1905: kol.
60; Jansen Sieben 1989: 302, 306-307; Wasser 1991: 44; Lemaire 1991: 116-
117; Kraack 2000: 97-100).
Men neemt aan dat Jan Aerts zijn tekst na 1488 op papier heeft gezet (Neeffs
1873: 272, 286; Wasser 1991: 44). De drukken en de handschriften Leiden en
Neeffs vertellen ons immers dat Jan Aerts in 1488 een tweede keer naar Jeru-
zalem zou zijn gereisd in het gezelschap van de bisschop van Kamerijk, Hen-
drik van Bergen. Hier hoort wel meteen de kanttekening bij dat Hendrik van
Bergen al in mei 1487 naar het Heilig Land is afgereisd.16 Op de terugweg
reist Hendrik van Bergen in december 1487 eerst nog naar Rome, waardoor
hij pas in 1488 in Kamerijk terugkeert (Cauwenberghe 2006: 359).
De ontleningen aan Die heylighe beuarden tot dat heylighe grafft in Iherusa-
lem kunnen een redactie na 1488 bevestigen. Bovendien kan een pelgrim die
in 1481 en 1487 naar Jeruzalem is gereisd best enkele jaren na zijn pelgrima-
ges een aangedikt verhaal beginnen te schrijven, om dan uit Die heylighe
beuarden tot dat heylighe grafft in Iherusalem te putten om alvast het eerste
gedeelte van zijn tekst te stofferen. Dat is een mooie hypothese. Niettemin
zijn zowat alle gebeurtenissen tijdens het verblijf in Venetië en de passage
naar Jeruzalem niet in overeenstemming te brengen met de (kerkelijke) kalen-
der voor de jaren 1481 en 1487, of de reisdata van Bernhard von Breydenbach
in 1483. Zelfs als het om een geheel fictief verhaal zou gaan, verdient dat toch
een poging tot een verklaring.
15
Alzoo versaemden den coninck ende factoer op den Beloecken Paesdach [25 april 1484, Beloken
Pasen: de eerste zondag na Pasen] … Dese reyse duerde 3 jaer min twee weken […] Int jaer Ons
Heeren 1484 zoo dede ick dese reyse metten grooten factoor van Portugal (Neeffs-Installé: fol.
26r-26v).
16 Int jaer van 1488, zoo dede ick Jan Aerdts voorscreven een reyse totten Heylighen Lande metten
bisschop van Cameryck, genoempt Hendrick van Bergen. Die reyse dede ick van Venegiën tot
Jeruzalem ende tot Bedleem ende tot de borne vande Jordane, daer Christus inne gedoopt was
(Neeffs-Installé: fol. 26v). De Franse karmeliet Nicolas Le Huen reist in 1487 naar Jeruzalem.
Hij vermeldt in zijn reisverslag een aantal pelgrims: Entre les aultres [...] Monseigneur l’eveque
de Cambray (Huen 1488: fol. 3v; Pollack 1958: II. 98-99).
16 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 17 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
Emmanuel Neeffs interpreteert die torck als een door de Spanjaarden tijdens
de verovering van het islamitische koninkrijk Granada (1482-1492) gevangen
genomen edelman, die aan Venetië is uitgeleverd (Neeffs 1873: 286). Dat zou
dan opnieuw een gegeven kunnen zijn dat is onthouden van de tweede reis.
Maar, indien hier een historische gebeurtenis wordt beschreven, dan zou daar
17 A di 17, Francesco Capelo cavalier, stato ambasador in Spagna, ritornoe con le galie di Bar-
baria, capetanio Piero Contarini cognominato Rosso. Questo menoe con si uno re Saracino, o
per dir meglio beretino di Canaria, di quelle ysole nuovamente trovate per il re di Spagna, el
qual li fo donato da ditto re che lo apresentasse a la Signoria […] Questo fo in processione
avanti el principe il zorno dil corpo di Cristo (Stefani 1879: kol. 628, 629).
18
Item voor de kercke die men Johannis et Pauli heet dwelck een clooster es van de predicaren
broeders, zoo eest gestelt al nyeuwe eenen man te peerde ende es zeer wonderlijcken groot van
metale […] Zijnen naem staet gescreven aldus in roomsche letteren: Bartholomeo Coleano Ber-
gamensies militare Imperium optime gestum. Den naem vanden meester diet werck gegoten
heeft, staet inder cingele vanden peerde onder den buyck aldus: Alexander Leopardus (Neeffs-
Installé: fol. 2v). Cingele: buikriem, gordel voor paarden.
19
Chome a di 21 marzo de luni, a Veniexia fo discoverto el cavalo eneo di Bortholamio Coglion
da Bergamo olim capitano zeneral nostro da terra, posto sul campo di San Zanepolo. […] et è
da saper che il maistro che la fece, chiamato Alexandro de Leopardis veneto […] Et sopra il
base dove è posto dicto cavalo, è le tal lettere, videlicet: Bartolomeo Coleono Bergomensi ob
militare imperium optime gestum. Et da l’altra banda, è: Ioanne Mauro et Marino Venerio cura-
toribus anno salutis 1495. Et di soto la panza di lo cavalo, e: Alexander Leopardus (Stefani
1879: kol. 96-97).
18 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 19 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
episode van het verhaal zich eigenlijk in 1497 heeft afgespeeld. Bovendien
is er ook nog die Portugese koning Emanuel of Emanuelis XIV die aan het
einde van de reis de pelgrims persoonlijk ontvangt. Portugal wordt van
1481 tot 1495 geregeerd door João II. Die overlijdt op 25 oktober 1495 en
wordt opgevolgd door zijn neef Emanuel I (1469-1521), de veertiende ko-
ning van Portugal!
Is Jan Aerts vervolgens werkelijk naar Jeruzalem gereisd? Nu blijkt wel dat
de datum waarop Jan Aerts aan boord gaat van de galei die hem naar het Hei-
lig Land brengt, dezelfde is als de datum waarop een zekere Hans Schürpff uit
Luzern in 1497 aan boord gaat van een Venetiaanse pelgrimsgalei (Schmid
1957: xxi; Halm 1994: 286-287):
Doen dit geschiet was op den IIIIen dach in junio, dat was eenen
sondach naer den noene zoo gingen wij met onsen patroon in die
galeye (Neeffs-Installé: fol. 7r).
Uff denselben suntag, wie vor statt, am iiij tag Brachotz, fuorend wir
uß dem kloster Sant Niclausen und fuorent jm namen Gottes jn die gale
(Schmid 1957: 5).20
In juni 1497 vertrekt er volgens Marino Sanuto één pelgrimsgalei naar Jaffa,
onder bevel van Alvise Zorzi.21 Een pelgrimsgalei telt 200 man bemanning
en vervoert zo’n 150 pelgrims. Zij moet daarom regelmatig aanleggen in ha-
vensteden op de Adriatische en Middellandse Zee om verse voorraden in te
slaan. Gewoonlijk hechten die pelgrims die (bijna) dagelijks reisnotities bij-
houden er belang aan deze etappes vrij nauwkeurig te beschrijven. Zij vermel-
den daarin de data, de namen van de havensteden, het aantal afgelegde zee-
mijlen, de weersomstandigheden, bezienswaardigheden en belangrijke ge-
beurtenissen, daar dit bijdraagt aan de geloofwaardigheid van hun relaas
(Esch 1984: 385-389; Gomez-Géraud 2000: 73-76; Stich 2015: 377-379; Le-
gassie 2017: 103-104). Jan Aerts en Hans Schürpff moeten zich inderdaad aan
boord van dezelfde galei hebben bevonden, want de data en het verloop van
20
Brachotz (Brachmond): juni (Grotefend 1982: 39).
21
Ancora si parti da questa terra la galia dal Zaffo patronizada nuovamente per ser Alvixe Zorzi,
et con pelegrini navigoe al Zaffo, i qualli andavano in Jerusalem et ritornavano poi (Stefani
1879: kol. 645).
22
Een voorbeeld: Item in dees havene [Pula] bleven wij liggen om onghetemperthede der zee den
11 dach ende opden 12 dach omtrent 12 uren naer der noene stondt daer op een groot onweder
van blixem, donder ende strangen winde, die ons grooten ancxt jaechden, want hij ons geley hoe
wel dat wij op 2 anckeren lagen deden dreyven nyet verre vander steenrotsen, alzoo dat wij die
doot voor ons ooghen sagen, ende en hadden die scheepsknechten diemen heet galooten met
grooten haest nyet noch eenen ancker uuytgeworpen tschep hadde moeten breken (Neeffs-
Installé: fol. 7r-8r). Zuo Pola vor der statt lagent wir am äncker ij tag still, das der wint gegen
uns gieng. Und am mentag vor Sant Vitz tag, umb mitentag, do kam ein sturmwindt als groß, das
die äncker liessent und das schiff nit mochtent behaben. Und treug uns der windt mit gewalt zuo
einem felsen bÿ zweÿen reißspiessen lang; und wo der seÿlen eins zerbrochen wer, oder jn der
nacht beschechen wer, so wer die gale zersprungen an dem felsen. Also warent die galliotten, das
sind die schiffknecht, so schnäll, das sÿ drig oder fier encker ußwurffent, damit das schiff behept
wart (Schmid 1957: 5). Mentag vor Sant Vitz tag: maandag 12 juni 1497 (Grotefend 1982: 153).
23 Sanderendaechs, den 26en juny met eenen goeden winde, seijlden wij van Corfoen ende quamen
tsanderendaechs inde stadt van Modon, dwelcke es 30 mylen van Corfoen, ende waren blyde danc-
kende Onsen Heere vanden winden […] Sondaechs den 28 juny gingen wy tseyle ende voeren naer
Candien. Die wint en was nyet gestapelt, waeraf wij droef genouch waren. Den 29 dach wast rede-
lyck goeden wint, die ons op den laetsten dach vander zelver maendt brocht nyet verre van een
cleyn eylandt, Choriga genoempt. Op den x dach Julio quamen wij in die haven van Candien, daer
die capitain van orloge ons quamp besien, met zijne geleye van oorloghe, dwelck terstont wist in
die stadt Modon dat wij overlast hadden vanden Torcke. Van Modon tot Candien is 300 Italiaen-
schen mylen, welck landtschap es geheel geheel onder den heer van Venegien (Neeffs-Installé: fol.
9v-10r). Corfoen: Korfoe (Corfu), de hoofdplaats van het Griekse eiland Korfoe. Modon: Methoni,
een havenstad aan de zuidwestkant van de Peloponnesos (Italiaans: Modone). Candien: Heraklion,
op het Griekse eiland Kreta (Italiaans; Candia). Choriga: Kythira (Italiaans: Cerigo).
20 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 21 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
24
Mogelijk heeft men in het begin van de tekst steeds een verwijzing naar dit bloedvergieten ver-
geten te censureren: maer die periculen zijn zoo groot onderwegen dat een hem behoort te stel-
len inden staet van gratien, want daer zoo menich vroom man sterft die met ons track ghelyck
ghij int vervolch hooren zult (Neeffs-Installé: fol. 6v); want daer menich vroom man sterf die
met ons op de reyse was eer zy totter stadt van Jerusalem quamen (Aerts 1595: 14). Uiteindelijk
valt er in het hele verhaal maar één dode: de navigator van de galei die de pelgrims naar Cala-
mine heeft gevoerd (ut supra).
er 190, en in 1521 ongeveer 130 (Tschudi 1606: 26; Reichert 2005: 124). Ge-
durende de zestiende eeuw breidt het Ottomaanse Rijk zich snel uit. Denk
maar aan de overwinningen van Kemal Reis op de Venetiaanse oorlogsvloot
in de zeeslagen bij Zonchio (1499) en Methoni (1500), de verovering van het
Heilig Land en Egypte op de Mammmelukken in 1516-1517 of het Beleg van
Wenen in 1529. In de daaropvolgende decennia wordt de Ottomaanse oorlogs-
vloot onder de admiraal en kaper Khair ad-Din Barbarossa (ca. 1475-1546) de
belangrijkste maritieme macht in de Middellandse Zee. Voor een lezer uit de
vroege zestiende eeuw valt de vraag of de pelgrimsgalei overlast vanden Tor-
cke heeft ondervonden tegen deze achtergrond natuurlijk niet zo uit de toon,
ook al verwijst die vraag oorspronkelijk naar een heel andere context.
Het lijkt er hoe dan ook sterk op dat het verhaal over de reizen van Jan Aerts
tot en met de rondleidingen in Jeruzalem is gebaseerd op een in 1497 werke-
lijk gebeurde pelgrimage. Dat maakt een tweede reis in 1487-1488 meteen ge-
heel onwaarschijnlijk, wat verklaart waarom er over Hendrik van Bergens
pelgrimages naar Jeruzalem en Rome geen verslag wordt gedaan. Waarom
wil Jan Aerts ons dan laten geloven dat hij ook in 1487-1488 naar Jeruzalem
zou zijn gereisd? Wellicht is de verwijzing naar Hendrik van Bergen enkel
toegevoegd om met de naam van de bisschop van Kamerijk meer gewicht aan
het verhaal te verlenen, een vals argument om lezers te overtuigen van de be-
trouwbaarheid van de auteur.
Zou Jan Aerts in 1497 werkelijk van Jeruzalem naar het Katharinaklooster
zijn gereisd? Hij volgt een andere route (Jeruzalem-Gaza-Caïro-Suez-Katha-
rinaklooster) dan Bernhard von Breydenbach in 1483, Georges Lengherand in
1486 of Wolf von Zülnhart in 1495 (Jeruzalem, Gaza, Katharinaklooster,
Suez, Caïro) (Halm 1994: 209, 271; Kraack 2000: 148). Onze pelgrims moe-
ten na hun bezoek aan het Katharinaklooster inschepen in een haven aan de
Sinaï om verder te reizen naar Fas en Calamine. Een omweg naar Caïro is
dan niet logisch. In feite volgt hij in grote lijnen dezelfde route als Joos van
Ghistele in 1483 (Kraack 2000: 137-138). Maar, in 1493 is Jan van Berchem
van Jeruzalem eerst naar Gaza en Caïro gereisd, voor hij met zijn gezellen via
Suez naar het Katharinaklooster kon trekken, om daarna terug te keren naar
Caïro. (Kraack 2000: 152). Mogelijk is de beschrijving van de tocht naar Ca-
ïro en het Katharinaklooster dan eveneens gebaseerd op het verslag van een
waargebeurde pelgrimage (in 1497).
Heeft Jan Aerts dan tijdens het schrijven van zijn reisverslag de volgende
etappes, naar Fas en Calamine, verzonnen en in zijn relaas ingelast? Maar,
waarom zou een franciscaan uit de Lage Landen dan een handelsgezant uit
22 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 23 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
Portugal kiezen als leidsman? Waarom geen Venetiaanse kooplui, zoals bij
van Ghistele (Gaspar 1998: 252)? Of een gezant uit het land van Pape Jan, zo-
als bij Arnold von Harff? Waarom niet een of andere (Duitse) edelman, zoals
de hertoghe van Permeren, of een voornaam lid van de clerus, iemand van het
kaliber van Hendrik van Bergen? Heeft Jan Aerts zijn Portugese handelsge-
zant gecreëerd omdat hij in 1497 van Alexandrië naar Europa is gereisd aan
boord van een Portugees vrachtschip? Of is de waarheid minder romantisch?
We zouden ook een verklaring moeten vinden voor volgende vraag: waarom
is de reis naar Jeruzalem met zestien jaar geantedateerd? Wou de auteur zijn
reis rond dezelfde tijd laten plaatsvinden als de reis van de Vlaamse edelman
Joos van Ghistele? In hoeverre heeft het verhaal over van Ghistele’s ver-
geefse queeste dan meegespeeld in het fingeren van een geslaagde reis naar
het graf van de apostel Thomas? Wanneer is de beschrijving van Jan Aerts z’n
reis nu eigenlijk geschreven? De tekst bevat namelijk een paar anachronismen
die naar de vroege zestiende eeuw verwijzen. Die zijn toegevoegd aan frag-
menten die uit Bernhard von Breydenbachs Die heylighe bevarden tot dat
heylighe grafft in iherusalem zijn overgenomen. Zou het niet kunnen dat ie-
mand eerst enkele passages uit dat werk heeft ingelast in het verslag van een
pelgrimage uit 1497 en vervolgens ook nog de reizen naar Fas en Calamine
heeft verzonnen en toegevoegd? Heeft de auteur in die fragmenten informatie
verwerkt die voor hem op dat moment belangrijk en actueel is?
Deze passage is overgenomen uit Die heylighe bevarden tot dat heylighe
grafft in iherusalem, maar de zinsnede Ende die coninck van Spagnien es nu
huer beste vrindt is hier ingelast.25 Het lijkt weinig waarschijnlijk dat een pel-
grim uit de Lage Landen kort na 1497 een dynastische buitenstaander als Fer-
dinand II van Aragon zou toevoegen aan het rijtje Filips de Goede, Karel de
Stoute en Maximiliaan van Oostenrijk. In 1497 wordt Spanje geregeerd door
Ferdinand II van Aragon en Isabella I van Castilië. Maar, indien we te maken
hebben met een auteur uit het eerste kwart van de zestiende eeuw dan zou die
wel eens een Spaanse vorst willen vermelden wanneer die behoort tot de-
zelfde stamboom als de Bourgondische hertogen.
Het zou kunnen gaan om Filips de Schone (1478-1506), zoon van Maximili-
aan en Maria. Door zijn huwelijk in 1496 met Johanna van Castilië, dochter
van Ferdinand en Isabella, wordt hij na het overlijden van Isabella erkend als
Filips I van Castilië, koning-gemaal van Castilië. Hij overlijdt echter in 1506
na nauwelijks drie maanden op de troon, onder mysterieuze omstandigheden.
Maar waarschijnlijk wordt Karel (1500-1558) bedoeld, de oudste zoon van
Filips de Schone en Johanna van Castilië. Omdat Karel nog minderjarig is
wanneer zijn vader overlijdt, neemt zijn grootvader Maximiliaan I van Oos-
tenrijk het regentschap over de Bourgondische Nederlanden op zich. Maximi-
liaan benoemt zijn dochter Margaretha van Oostenrijk tot landvoogdes. Zij re-
sideert in Mechelen en maakt deze stad tot de feitelijke hoofdstad van de
Bourgondische Nederlanden. Karel wordt te Mechelen grootgebracht aan het
hof van Margaretha. Haar taak eindigt wanneer Karel op 5 januari 1515 in een
plechtige vergadering van de Staten-Generaal meerderjarig wordt verklaard.
Als zoon van Johanna van Castilië maakt Karel ook aanspraak op de Spaanse
troon. Na de dood van zijn grootmoeder Isabella I van Castilië komt zijn moe-
der op de Castiliaanse troon terecht. Johanna lijdt echter dermate zwaar onder
25
Als wy alle dese steden doirghegaen waren zo syn wy inghegaen in dat clooster des berchs van
syon dair is een goelijcke ende suverlijcke overwulffde kerck ende was als ick waen om onse
toecoemste suverlijcker dan sy plach toebereydt ende versciert mit costelycke tapeeten ghehang-
hen aen die wanden ende mit andere scierheyden die welcke hiervoirmaele hartoch philips van
burgundien te samen met iairlixsche bistant van dusent ducaten doe hy leeffde uut devocie tot
dese stede ghegheven heefft tot noottruffticheit der broederen die dair god dienende syn. Ende
dat selve dede oeck syn zoen Carolus doe hy leeffde. Want oeck syn naebesitter teghenwoirdich
heer die alre doerluchtichste ende victoriose hartoch van burgondien Maximilianus dat selve
exempell synre voirvaderen navolghet (Breydenbach 1488: fol. 21v-22r).
24 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 25 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
het verlies van haar in 1506 plotseling overleden echtgenoot, dat haar vader,
Karels grootvader, Ferdinand II van Aragon, haar gek laat verklaren en haar
laat opsluiten. Op die manier kan hij zelf het regentschap over de Castiliaanse
troon op zich nemen. Deze troon komt eigenlijk toe aan Karel als Johanna’s
oudste zoon, maar Ferdinand II ziet als zijn opvolger liever Johanna’s jongere
zoon Ferdinand, die aan het hof van Ferdinand II wordt opgevoed. Wanneer
Ferdinand II in januari 1516 overlijdt, heeft hij bij testament zijn kleinzoon
Ferdinand nog niet formeel tot zijn opvolger kunnen benoemen. Daardoor
blijft Karel de rechtmatige erfgenaam van Castilië en Aragon, en van
Navarra, Napels, Sicilië en Sardinië. Karel wordt vervolgens in maart 1516 in
Brussel uitgeroepen tot Karel I (Carlos I), koning van Spanje. Wanneer Ka-
rels andere grootvader Maximiliaan I van Oostenrijk, keizer van het Heilige
Roomse Rijk, in januari 1519 overlijdt, wordt Karel in 1520 tot Karel V,
Rooms koning (Koning van Duitsland en Keizer van het Heilige Roomse
Rijk) gekozen en gekroond.
Het tweede fragment uit Die heylighe bevarden tot dat heylighe grafft in ihe-
rusalem waaraan een zinsnede is toegevoegd, vinden we in de beschrijving
van Venetië:
Die heeren van Venegien seynden van jaere te jaere haere gewapende
geleyen ofte schepen gelaeden om die cooplieden goet uuyt te vuerene
oft in te haelen, ende dat tot alle coninckrycke oft landen daer men te
schepe aencomme mach. Item inden eersten zijn [zes] galeyen in
Alexandrien, 2 in Damasco, 2 in Baruten, 2 in Barbarien, 2 in Con-
stantinopelen, 2 in Jaffa, inde welcke de pelgrims gemeynelijck vaeren
totten Heyligen Lande, 2 in Engelandt, 2 in Vlaen[deren], het welcke in
diversche oorloghen die tusschen Spaegnien ende Vrankr[rycke] reg-
neren verachtert es geweest (Neeffs-Installé: 3r-3v).26
26
Die heren van veneetgien seynden van iair tot iair hoir ghewapende galeyen offte scepen ghe-
laden om der coopluden goet uuttevoeren off andere noottorfticheit weder om te brenghen ende
dat tot alle connincrijcken ende landen dairmen te scepe aen comen mach mit namen .vj. galeyen
in alexandrien twe in damascum, twe in barutum, twe in barbarien, twe in constantinopolim, twe
te ioppen offte iapha in welck die pelgrums ghemeenlick varen totten heiligen lande, twe in eng-
hellant, twe in vlanderen ter sluus in die haven (Breydenbach 1488: fol. 11r). Gewapende
geleyen: de Venetiaanse handelskonvooien tellen doorgaans twee tot vier bewapende handels-
galeien en worden soms begeleid door een of twee oorlogsgaleien (Stöckly 1995: 151, 179-181,
188-191; Judde de Larivière 2008: 92-96).
Om het belang van de zinsnede het welcke in diversche oorloghen die tusschen
Spaegnien ende Vrankr[rycke] regneren verachtert es geweest in te zien, is
enige uitleg over de Venetiaanse maritieme handel nodig. De Venetiaanse Re-
publiek stuurt gedurende de vijftiende eeuw vrijwel ieder jaar een konvooi van
een viertal handelsgaleien naar Vlaanderen (Middelburg, Sluis, Brugge en na
1480 vaak ook Antwerpen) en Engeland (Southampton en Londen). De heen-
en terugreis neemt door tussenstops in Spanje, Portugal en Frankrijk meer dan
een jaar in beslag. De Venetiaanse handelsgaleien vervoeren vooral luxegoede-
ren: specerijen, kleurstoffen, zijde, tapijten en edelstenen. Die goederen wor-
den verhandeld voor wol, laken, bont, koper, tin, zilver, timmerhout, lood,
kwik en nog vele andere goederen waar Venetië nood aan heeft of die het zelf
weer exporteert (Stöckley 1995: 152-165; Harreld 2004: 37-39).
27
De galeien van 1519 komen in 1520 aan in Brugge (Stabel 2001: 205).
28 Antwerpen, Museum Plantin-Moretus, PK.mp.26181 <http://search.museumplantinmoretus.be/
Details/collect/334215> [20/09/2018].
26 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 27 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
gelaten en kunnen zij alsnog naar Jeruzalem reizen. De Salvator vaart vervol-
gens naar Rome, maar keert zonder passagiers in het voorjaar van 1519 terug
in Antwerpen, want die passagiers zijn na hun pelgrimage in Rome om ondui-
delijke redenen over land teruggekeerd naar Antwerpen (Ullens 1843: 9-10;
Degryse 1975: 15, 20). De verhalen van die gevangen genomen pelgrims heb-
ben misschien een invloed gehad op de bereidheid van hun stad- en streekge-
noten om zich ook aan een pelgrimage te wagen. Was dat een bijkomende re-
den om de overlast vanden Torcke te censureren?
8. O FEITOR
De Venetiaanse handel valt in het begin van de zestiende eeuw overigens niet
helemaal stil, want er varen ondanks het oorlogsgeweld vrijwel ieder jaar nog
konvooien naar Alexandrië en Beiroet, waar zij specerijen en andere kostbare
waren laden. Die specerijen zijn door handelaars uit Gujarat vanuit Calicut
(Kozhikode), een verzamelpunt voor specerijen in Indië, naar de havens van
Jeddah of El-Tur in de Rode Zee vervoerd. Vervolgens worden die specerijen
met kamelenkaravanen naar Alexandrië en Beiroet getransporteerd, waar zij
door handelaars uit Venetië worden opgekocht.
De Venetianen zijn aan het begin van de zestiende eeuw echter niet langer de
grootste importeur van specerijen in Europa. In 1498 bereikt de Portugese ont-
dekkingsreiziger Vasco da Gama namelijk Calicut. Vanaf 1500 vertrekt er van-
uit Lissabon jaarlijks een konvooi naar Indië om specerijen en andere waren
rechtstreeks naar Europa te voeren. Het Casa da India, de staatsinstelling van
de Portugese Kroon die tot 1570 alle Portugese handel naar India monopoli-
seert, heeft daarom in Indië in verscheidene steden een handelspost (feitoria)
gesticht, waar men gedurende het jaar specerijen en andere waren opkoopt en
opslaat tot het jaarlijkse konvooi deze komt ophalen. De Portugezen willen die
specerijen ook verkopen in West-Europa. Op die manier komen in 1503 de eer-
ste Portugese schepen met specerijen aan in Antwerpen. Vervolgens opent de
Portugese kroon in 1508 in Antwerpen haar Feitoria de Flandres (Feitoria Por-
tuguesa de Antuérpia), om als Europese arm van het Casa da India handel te
drijven in onder andere specerijen, suiker, koper en zilver. Aan het hoofd van
dat handelshuis staat een door de Portugese koning benoemde feitor. In 1549
sluit de Portugese kroon haar inmiddels verlieslatende factorij in Antwerpen.29
29 Het handelshuis blijft wel bestaan, maar krijgt een andere rol: het is niet langer een handelspost
van de Portugese kroon, maar ondersteunt Portugese handelaars die in Antwerpen actief zijn.
Deze droogen boom is een gegeven dat niet zo vaak voorkomt in pelgrimsver-
slagen of reisboeken uit de dertiende tot de zestiende eeuw. Wanneer hij dan
toch voorkomt, staat deze boom niet in de Sinaï maar in Hebron (Cramer
1908: kol. 57-58; Laurent 1873: 81, 154; Canisius 1725: 780-781) of Tauris
(Tharsis, Tabriz) (Domenichelli 1881: 205; Cordier 1891: 21; Gaspar 1998:
336). De droogen boom staat in iedere tekst ook voor iets anders: de boom
30
Die coninck van Portugal hadde van onser compste vernomen van een coopman oft coopveerder
die uuyt Calcoeten quamp met specien, die ons op der zee gesien hadde. Die hadde geseyt datter
een Portugaloiser af quamp vanden Hey[ligen] Lande die op de banieren hadde het cruys Ons
Heeren, want hij sach die wapen van Lisseboonen op dat schip staen (Neeffs-Installé: fol. 26r).
28 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 29 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
waar Abraham bij zit te rusten wanneer God aan hem verschijnt in Genesis
18:1-8, of een boom die in teksten als het Boec van den houte is gegroeid uit
een twijgje of zaadje van de Paradijsboom waaruit later het kruis vervaardigd
zou worden waaraan Christus gekruisigd zou worden. Die boom zou dan na
de kruisiging verdord zijn (Baert 2001: 251-252).
Bij Jan van Doesborch in Antwerpen verschijnen in het begin van de zes-
tiende eeuw een aantal anonieme werkjes waarin de Portugese ontdekkings-
reizen worden verhaald, zoals Calcoen (1504) over de tweede reis van Vasco
da Gama en Die Reyse van Lissebone om te varen na dat eylandt Naguaria in
groot Indien gheleghen voor bi Callicuten enn Gutschin dair dye stapel is
vander specerien (1508). Is het reisverhaal van Jan Aerts mede geïnspireerd
door dergelijke literatuur, die zelf overigens nog steeds een en ander over-
neemt uit Jan van Mandeville’s reisverhaal?
We willen hier tevens wijzen op een verhaal dat, net zoals het reisverhaal van
Arnold von Harff, enkele overeenkomsten vertoont met het reisverhaal van
Jan Aerts, namelijk het circa 1515 door Jacobo Cromberger in Sevilla gepu-
bliceerde Libro del infante don Pedro de Portugal. Portugese edities zijn,
voor zover bekend, pas vanaf 1602 verschenen: Livro do infante Dom pedro.
Dit fictieve verhaal zou geschreven zijn door een zekere Gómez de Santiste-
ban (Gomes de Santo Estêvão), die beweert tolk te zijn aan het hof van Juan II
31
Ende die stat tauris plach te hieten susis [...] Ende in die stat inden tempel der tartarien is enen
dorren boem: daermen veel of seit alle die warelt doere. Ende desen boem hoedtmen starckelic
met ghewapen luden, met sloten met starcken muieren: daer hi in besloten ende bemuyert is.
Want in enen tiden so was ende is noch een ghewoente dat enich coninc prince of ghemeinte so
starc of so mogentich mach werden dat hij met macht of violencie sinen schilt an dien boem
mocht hangen. Dien coninc prince of gemeinte soude hondert ende vijfentwintich lantscappen
van indien tot ethijopen sonder enich weder seggen als horen gerechten heer gehoersaem ende
onderdanich sijn (Hildesheim 1479: fol. 87r-87v). Gelijkaardige verbanden tussen de droogen
boom en de heerschappij over onder meer het Heilig Land vindt men ook in Het boec van Sidrac
en Mandeville’s Reysen int heilighe lant (Van Tol 1936: 217; Cramer 1908: kol. 57-58).
van Castilië (1405-1454). Ongetwijfeld gaat het om een nom de plume. Deze
Iberische Mandeville beweert Dom Pedro en zijn gezellen in opdracht van
Juan II te hebben begeleid tijdens een reis naar Venetië, Jeruzalem, Caïro, het
Katharinaklooster, het graf van de apostel Thomas en het hof van Pape Jan.
De historische Dom Pedro (1392-1449), hertog van Coimbra, mag dan wel
een paar diplomatieke reizen hebben ondernomen voor zijn vader João I,
maar buiten Europa heeft hij in werkelijkheid nooit gereisd (Rogers 1961;
Sánchez Lasmarías 2008; Tobienne 2016: 131). Zou deze tekst door Spaanse
of Portugese connecties inspiratie hebben gegeven aan een auteur uit de Lage
Landen? Het gezelschap rond de fictieve don Pedro telt net als de groep rond
de factoor dertien leden.32
Ook al gaat het reisverhaal van Jan Aerts in de eerste plaats over een aantal
pelgrimstochten, waardoor het aansluit bij de reeds bestaande literatuur over
(waargebeurde) pelgrimsreizen, het verhaal beschrijft anderzijds ook een reis
naar gebieden voorbij de Rode Zee die in de eerste decennia van de zestiende
eeuw nog maar amper in kaart zijn gebracht. Het verhaal sluit daarom ook aan
bij verhalen over de Portugese en Spaanse ontdekkingsreizen die rond deze
periode verschijnen, ook al gaat het dan niet over een reis langs de nieuwe
zeeroutes. Worden de gebeurtenissen in het verhaal geantedateerd naar 1481
zodat de reis het karakter krijgt van een vroege Portugese verkenningsmissie,
met Brabantse inbreng? Hebben we dan te maken met een auteur die twee
verschillende doelgroepen wou bereiken? Hoopte deze ook te worden ge-
drukt?
9. JAN AERTS
Alles wat we over de vermeende auteur Jan Aerts weten, hebben we uitslui-
tend te danken aan zijn reisverhaal. Hoe betrouwbaar zijn deze gegevens dan,
wanneer het klaarblijkelijk om een verzonnen verhaal gaat? Heeft Jan Aerts
wel werkelijk bestaan? Sporen van een Jan Aerts die omstreeks 1481 in Me-
chelen zou hebben geleefd zijn in historische bronnen niet aangetroffen. Maar
misschien moeten we die sporen wel circa 1497 in Mechelen of omstreeks
32
Allí se aplicavan muchos por ir con él, y no quiso llevar consigo sino doze compañeros a remem-
brança de los doze apóstoles, y con él éramos treze, como Jesuchristo con sus discípulos (Sán-
chez Lasmarías 2008: 12); sulcx dat die Factoor met derthien persoonen heeft ghereyst, alsoo
oock Christus Jesus inden sterffelijcken lichame hier opter aerden ghewandelt hadde (Aerts
1595: 64).
30 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 31 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
Zoo gingen wij broeders int convent vande minderbroeders, daer ons
teten ende te drincken bereedt was. Die ander pelgrims gingen ten hos-
pitaele, daer zij geherbercht waren ende zoo rusten wij dien dach
(Neeffs-Installé: fol. 13r).
Maer inden nacht deden wij priesters eerstwerf misse op diversche
outaren. Eenighe daer Christus geboren was, ander op den outaer, die
voor die cribbe staet, ander op den outaer ende ter plaetsen daer Jesus
besneden was. Ick dede misse ter eeren Godts op den outaer daer hij
geboren was (Neeffs-Installé: fol. 17v).34
Wat zou het handschrift Leiden ons dan nog meer kunnen vertellen over Jan
Aerts? Dat handschrift bevat immers voorafgaand aan het reisverhaal een
Prologhe waarin de auteur de meerwaarde van verre reizen en het bezoeken
33
Het was blijkbaar gebruikelijk dat geestelijken in het klooster op de berg Sion werden onderge-
bracht en de overige pelgrims in een hospitium in de buurt van de H. Grafkerk (Schefer 1882:
69).
34
Ende naer middernacht celebreerden wy Priesters op diverschen Autaren den dienst der Missen
staende voor die cribbɟ, die sommige daer die ɇɟɟr Jesus gheboren was, eenige daer hy besne-
den was, maer ick celebreerde ter eeren Gods, opten Autaer daer Christus Jesus geboren is, die
Pelgroms waren altijt teghenwoordich met eender berrende keerssen (Aerts 1595: 40).
van heilige plaatsen wil aantonen (fol. 2r-5v), en een Totten leser met een
korte beschrijving van het leven en overlijden van Jan Aerts (fol. 5v-7v). Vol-
gens dat handschrift zou Jan Aerts zelfs helemaal geen monnik zijn, maar
veeleer een landmeter en bouwkundige:
Hoe kan Jan Aerts nu ook nog eens een ridder zijn? Uit verscheidene vijf-
tiende-eeuwse reisverslagen van Jeruzalempelgrims blijkt dat er ieder jaar tij-
dens een ceremonie in de Heilig Grafkerk een aantal pelgrims tot ridder in de
Orde van het Heilig Graf zijn geslagen. Hoewel die ridderslag oorspronkelijk
bedoeld is om verdedigers van het Heilig Graf te vormen en de geest van de
kruistochten nog wel door sommige hoofden waart, worden er aan het einde
van de vijftiende eeuw geen militaire expedities meer ondernomen. Aan het
einde van die vijftiende eeuw draait het bij deze ridderslag vooral om maat-
schappelijk prestige (Williams 1998: 197; Elm 2015: 189-219).
Jan Aerts is luidens dit handschrift ook lid van een Jeruzalemgenootschap,
want er wordt gesproken over medebroeders ende ridders van Jerusalem die
zijn begrafenis regelen (Ltk. 856: fol 6v). In de vijftiende en zestiende eeuw
bestaan er in verschillende steden in de Lage Landen, zoals Amsterdam, Ant-
werpen, Brugge of Leiden Jeruzalembroederschappen. Dat zijn religieuze
verenigingen waarvan het lidmaatschap exclusief voorbehouden is aan pal-
menaren, pelgrims die het Heilig Land hebben bezocht (Gonnet 1884: 186-
232; Conrady 1882: 186; Röhricht 1900: 38-39; Schneider 1982). Die broe-
derschappen houden een paar keer per jaar een bijeenkomst en nemen deel
aan processies op Palmzondag en Pasen. De leden van zo’n broederschap dra-
gen dan palmtakken, waardoor zij voor de omstaanders duidelijk herkenbaar
zijn als Jeruzalemvaarders.
35
In het handschrift Leiden luidt de scène in de Geboortekerk enigszins anders: En den selven
nacht celebreerden die priesters ende deden misse op diverschenen outaeren eenige daer Cris-
tus geboren was andere opden outaer ter plaetsen daer Jesus besneden was ende eenen van
heurlieden opten outaer daer die Saligmaker geboren was. Die pelgrims waren altyt tegenwoor-
dich elck met eender bernende keerse (Ltk. 856: fol. 72r). Omdat het altaar daer Cristus geboren
was en het outaer daer die Saligmaker geboren was in feite hetzelfde altaar zijn, is dit duidelijk
een onhandige aanpassing van de tekstvariant waarin Jan Aerts een geestelijke is.
32 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 33 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
In de Sint-Rombouts te Mechelen bevindt zich een door leden van zo’n broe-
derschap ingerichte Jeruzalemkapel, waar een aantal graven van Jeruzalem-
pelgrims te vinden zijn (Van den Eynde 1770: I. 66-68). Jan Aerts zou wel
niet in die kapel zijn bijgezet: In syn sterfbedde liggende soo en heeft hy
gheensins ghewilt datmen hem soude begraven binnen der kercken van Sint
Rombouts tot mechelen inde Cappelle vanden Ridders […] daerenboven be-
gheerende dat men hem gheen pompeuse uytvaert en soude doen (Ltk. 856:
fol. 6r-6v). Jan Aerts zou daarom zijn begraven opt kerckhoff des cloosters
van hanswycke alwaer hy jaerlicx uyt devocien met syn riet op den palm-
sondach syn processie was doende (Ltk. 856: fol. 6v).36 Het gaat om de tij-
dens godsdiensttroebelen in 1578 in brand gestoken en nadien geheel afge-
broken Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk (Van den Eynde 1770: I. 391).37
Jan Aerts blijkt ook een aantal tatoeages te dragen:
Nu desen ridder overleden was soo heeftmen op syn lichaem gebrandt
gevonden twee geheel Rayen met een Riet dweers deur loopende twee
dobbel cruycen die de Ridders van Jerusalem gemeynlyck voeren deen
radt staende voor op syn borst & dander op zynen Rugge deen cruys
op syn Rechter & dander op syn slincke schouder dwelck zyn eerste
noch syn tweede huysvrouwen, vader noch moeder, noch noot persoon
en hadde gesien noch oock gheweeten (Ltk. 856: fol. 6v).38
In de druk uit 1595 is deze passage enigszins gewijzigd en toegevoegd aan het
einde van het verhaal:
Als desen voorschreven Jan Aerts aflijvich was gheworden, soo heeftmen
van voor op zijn borst ende achter op zijnen rugghe ghebrandt ghevon-
den dat halve ende gheheele radt van Sinte Cathelijnen, alsoo den edelen
Ridder ende heer Cortenbach in zijnen leven heeft vercleert, alsoo hy
selfs in persoone hadde ghesien, wiens beyder zielen Godt die heer ghe-
nadich sy, door die verdiensten Christi Jesu (Aerts 1595: 64).39
36
Riet: een lange smalle palmtak, ook wel het heylige Riet van Jeruzalem genaamd.
37
De Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk is tussen 1663 en 1681 grotendeels heropgebouwd als
barokkerk volgens het plan van architect Lucas Faydherbe.
38 Sommige pelgrims, zoals de Schot William Lithgow, hebben zich gedurende de vijftiende tot en
met zeventiende eeuw laten tatoeëren met religieuze symbolen als bewijs van hun bezoek aan
het Heilig Graf (Lithgow 1616: 253; Koldeweij 2002: 4-5: Ousterhout 2015). Edward Terry, een
kapellaan van de British East India Company, beschrijft hoe pelgrims zich laten tatoeëren (Terry
1777: 61-62). Otto Friedrich von der Gröben beschrijft in zijn reisverslag de tatoeages die hij
heeft laten zetten (Gröben 1694: 283-286).
39 Cortenbach: de referentie naar deze vooraanstaande familie in het Mechelen van de zestiende
eeuw komt alleen in de drukken voor.
Ondanks al deze details blijft ook deze Jan Aerts als historische persoon niet
opspoorbaar. Hoe verleidelijk het door de overvloed aan gegevens ook is ge-
loof te hechten aan het voorwoord uit het handschrift Leiden, toch hebben
we meer dan waarschijnlijk te maken met een zorgvuldig verzonnen levens-
beschrijving. Indien de auteur van deze levensbeschrijving wou dat het
spoor naar Jan Aerts zou doodlopen aan de ruïnes van de Onze-Lieve-Vrouw
van Hanswijk dan moeten we de tekst in het handschrift Leiden na 1578 da-
teren.
De aard van het handschrift Leiden verklaart wellicht waarom heel deze bio-
grafie gefingeerd is. Het handschrift bevat namelijk ook een inhoudsopgave
(Indeylinghe des tegenwoordigen boeckx in vyff boeckxkens off deelen gesple-
ten met dinhoudt van elcken particulieren deele) (fol. 8r-9v) en een alfabe-
tisch register (Tafel der saecken en materien), echter zonder verwijzing naar
de respectieve folio’s (fol. 10v-20v). Daarna volgt nog een itinerarium van
Mechelen tot Venetië (fol. 21r-23v), dat we ook terugvinden vooraan in het
handschrift Neeffs (Neeffs 1873: 273-276) en het handschrift Brussel (KB II-
1288: fol. 1r-2r), maar niet meer in de drukken. Na het itinerarium vervolgt
het handschrift met het eigenlijke reisverhaal. De tekst is hier ingedeeld in 24
genummerde kapittels verdeeld over vijf boecken, tegenover 33 genummerde
kapittels in de ons bekende drukken, zonder verdeling over boecken. De
handschriften Neeffs en Brussel zijn wel ingedeeld in een aantal hoofdstuk-
ken die een titel dragen, maar die zijn niet genummerd. In het handschrift Lei-
den staan bij de tekst ook marginalia, met zoals gebruikelijk een korte inhoud
van de paragraaf ernaast. Verscheidene van deze marginalia zijn identiek aan
de marginalia in de uitgave uit 1595. In latere drukken zijn de marginalia
weggelaten.
Deze samenstelling laat vermoeden dat het hier zou kunnen gaan om een
voorbereiding op een (nooit verschenen) druk, of een afschrift van een druk
waarvan alle exemplaren inmiddels verdwenen zijn. Dat laatste is niet eens zo
vergezocht, want van de drukken uit 1595, 1602, 1606 en 1619 is telkens
maar één exemplaar bewaard gebleven. Wanneer iemand uit de zestiende of
zeventiende eeuw belangstelling had in een boek dat niet meer in de handel te
verkrijgen was, dan gebeurde het wel vaker dat er een afschrift werd gemaakt
van een exemplaar dat iemand daartoe wel ter beschikking wou stellen. De
nog ontbrekende foliëring of paginering in het register laat echter vermoeden
dat het veeleer om een voorbereiding op een druk gaat.
Het Totten Leser is in ieder geval na 1564 op papier gezet, want daarin wordt
verwezen naar het Concilie van Trente, dat gespreid over drie zittingsperio-
34 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 35 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
den onder drie verschillende pausen heeft geduurd van 1545 tot 1563: Ten an-
deren zoo es tselven int laetste concilio generael van Trenten inde ixe sessio
gheapprobeert (Ltk. 856: fol. 7r).40 Dat concilium heeft tot doel de misstan-
den en misbruiken binnen de Katholieke Kerk aan te pakken. Ook wil men
duidelijkheid scheppen over verscheidene door de protestanten betwiste ge-
loofspunten. Tijdens de negende sessie onder paus Pius IV, de vijfentwintig-
ste en laatste sessie van het concilie, gehouden op 3 en 4 december 1563, zijn
onder andere de aflaten, bedevaarten, (volks)devotie en de verering van reli-
kwieën van heiligen opnieuw gelegitimeerd (O’Malley 2013: 243-244; Go-
mez-Géraud 2000: 11-12). Voorts wordt in het Totten Leser het reisverhaal
van Jan Aerts in één adem genoemd met enkele gedrukte en betrouwbaar ge-
achte reisboeken, waaronder de reyse van heer Gheeraert Kuynretroef prister
& vicarius binnen Campen en de reyse van Mher Joos van Ghistele (Ltk. 856,
fol. 5r-5v).
Zou deze tekstvariant het werk kunnen zijn van de Mechelaar Laurens Van
Haecht, die een manuscript zoals het handschrift Neeffs in handen heeft ge-
kregen en het relaas van zijn stadsgenoot wil publiceren? Heeft hij voor een
eerste gedrukte uitgave van het reisverhaal een onbeduidende franciscaan wil-
len transformeren tot een vrome en vooral deskundige geometrist die een reis
door onbekende gebieden op betrouwbare wijze kan beschrijven?41 De Pro-
loghe in het handschrift Leiden ontleent een en ander aan het voorwoord van
de Descriptio Terrae Sanctae van Burchard de Monte Sion. De druk uit 1595
bevat een gelijkaardig voorwoord, maar dit lijkt een door Laurens Van Haecht
bewerkte en ingekorte versie van die Prologhe. Zou Laurens Van Haecht voor
beide verantwoordelijk kunnen zijn? Hij is zeker betrokken bij de uitgave uit
1595 en waarschijnlijk voegt hij dan met kapittel 14 ook een en ander toe uit
Burchards werk (cf. voetnoot 12). Maar: in de titel of het voorwoord van de
uitgave uit 1595 wordt Jan Aerts niet langer vermeld, in schril contrast met de
uitgebreide biografie in het Leidse handschrift. Men heeft het uitsluitend over
de reis van een vermogende Portugese factoor: denkt de uitgever dat dit per-
sonage meer kopers zal lokken dan een onbekende Mechelaar? Heeft de uit-
gever of de censor Van Haechts aanpassingen aan de status van Jan Aerts af-
40
1545-1547, 1551-1552 en 1562-1563. Het concilie is bijeengeroepen door paus Paulus III
(1545), voortgezet door Julius III (1551) en bekrachtigd door Pius IV (1563).
41
Het omgekeerde is gebeurd met het reisverhaal van de Franse pelgrim Gabriel Giraudet. In de
eerste druk van zijn reisverslag, uit 1575, heet hij nog een marchant de la ville de nostre Dame
du Puy en Velay te zijn. In een druk uit 1583 wordt hij plots voorgesteld als een Prebstre, de la
ville du Puy en Velay, habitant de Tolose hoewel verder uit de tekst nergens blijkt dat hij een
priester zou zijn (Williams 1998: 302; Gomez-Géraud 1999: 235-237, 273-274).
gewezen?42 Heeft Van Haecht de geestelijke dan maar in ere hersteld voor de
uitgave uit 1595?43
BESLUIT
Het verhaal van Jan Aerts presenteert zich aan ons als het verslag van een in
1481-1484 ondernomen pelgrimage, maar het is duidelijk een mystificatie.
Het reisverslag van een pelgrim die in 1497 werkelijk naar het Heilig Land is
gereisd, wordt gebruikt als aanloop van een imaginair reisverhaal rond een ze-
kere Jan Aerts die met een Portugese hoogwaardigheidsbekleder naar het graf
van de apostel Thomas reist. Delen van dat oorspronkelijke reisverslag zijn
vermoedelijk kort na 1518 aangevuld met fragmenten uit Die heylighe bevar-
den tot dat heylighe grafft in iherusalem. Jan Aerts betreedt dankzij de combi-
natie van twee waargebeurde pelgrimsverslagen naar en in Jeruzalem paden
die ook in andere betrouwbare reisboeken uit de vijftiende en zestiende eeuw
op gelijkaardige wijze zijn beschreven, met uitzondering van het bezoek aan
de Tempel van Salomon. Dat bezoek wint door de inbedding in een verifieer-
baar kader wel aan geloofwaardigheid. Dat geldt dan bij uitbreiding ook voor
het fantaisistische vervolg van het reisverhaal in het zog van de factoor. Dat
vervolg is dan weer geïnspireerd door de werken van Jan van Mandeville en
Johannes von Hildesheim. Bovendien staat het verhaal niet alleen: er zijn in
die periode in Europa nog fictieve of deels fictieve verhalen geschreven waar
pelgrimages naar het graf van de apostel Thomas in voorkomen.
Dit reisverhaal moet vervolgens verspreid zijn in enkele handschriften. Zowel
het handschrift Neeffs als het handschrift Brussel zijn allebei een laat, niet ge-
heel foutloos en voor wat het handschrift Brussel betreft slechts gedeeltelijk
afschrift van oudere kopieën. De tekst wordt na 1564, en misschien zelfs pas
na 1578, bewerkt met het oog op een (nooit gerealiseerde?) druk. Rond de
verteller Jan Aerts wordt voor deze tekstvariant zorgvuldig een nieuwe en
zeer gedetailleerde levensloop verzonnen: niet langer een geestelijke, maar
42
Na 1521 mag er in de (Zuidelijke) Nederlanden geen enkel boek met geloofsafwijkingen meer
gedrukt of verkocht worden. Voor een drukker een boek op de markt kan brengen moet de tekst
eerst worden gecontroleerd door een vertegenwoordiger van de kerk (een librorum censor of
visitator). Die moet nagaan of het werk nergens indruist tegen de geldende religieuze normen
(preventieve censuur).
43
Ende naer middernacht celebreerden wy Priesters op diverschen Autaren den dienst der Missen
staende voor die cribbɟ, die sommige daer die ɇɟɟr Jesus gheboren was, eenige daer hy besne-
den was, maer ick celebreerde ter eeren Gods, opten Autaer daer Christus Jesus geboren is, die
Pelgroms waren altijt teghenwoordich met eender berrende keerssen (Aerts 1595:40).
36 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 37 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
Het feit dat het verhaal een paar herdrukken beleeft in de eerste helft van de
zeventiende eeuw wijst er op dat dit reisverhaal enige populariteit moet heb-
ben gekend. De lezers zullen het verhaal toentertijd wellicht hebben ervaren
als een waarachtig reisverslag. Zij zullen er veel gegevens in hebben terugge-
vonden die zij ook in andere reisverhalen uit de vijftiende en zestiende eeuw
konden lezen, maar ook sommighe seer memorable historien ende saken waar
andere reysers gheen mentie af en maken. Vandaag blijkt de tekst na kritisch
onderzoek een aantal elementen te bevatten waardoor we hem kunnen ont-
maskeren als een volkomen onbetrouwbaar reisverslag. Wij moeten de tekst
daarom lezen en bestuderen als een realistische fictie uit de vroege zestiende
eeuw die de lezers lang op het verkeerde been heeft weten te zetten.
The brainsicke youth that feeds his tickled eare,
With sweet-sauc’d lies of some false traueiler,
Which hath the Spanish Decades red a while,
Or whetstone leasings of old Maundevile;
Now with discourses breakes his mid-night sleepe,
Of his aduentures through the Indian deepe,
Of all their massy heapes of golden mines,
Or of the antique toombs of Palestine
(Joseph Hall; Virgidemiarum: Satires, IV, vi; 1598)
Bibliografie
Literatuurlijst
Baert, Barbara (2001). Een erfenis van heilig hout: de neerslag van het teruggevon-
den kruis in tekst en beeld tijdens de Middeleeuwen. Leuven: Universitaire Pers
Leuven.
Bejczy, Istvan (1993). ‘Boekenwijsheid en persoonlijke beleving in een laat-middel-
eeuws reisverhaal: Jan van Mandeville overtroffen: Tvoyage van Joos van Ghis-
tele’. Literatuur: tijdschrift over Nederlandse letterkunde, p. 146-153.
Bejczy, Istvan (1994). ‘Between Mandeville and Columbus: Tvoyage by Joos van
Ghsitele’. In Zweder von Martels. Travel fact and travel fiction: studies on fiction,
literary tradition, scholarly discovery and observation in travel writing. Leiden:
Brill, p. 85-93.
38 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 39 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
40 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 41 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
42 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 43 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
Uffer, Leza M. (1982). ‘Peter Füesslis Jerusalemfahrt 1523 und Brief über den Fall
von Rhodos 1522’. Mitteilungen der Antiquarischen Gesellschaft in Zürich, vol.
50 (1980-1982), Nr. 3, p. 5-192.
Ullens, F.G. (1843). Chronycke van Antwerpen, sedert het jaer 1500 tot 1575. Ant-
werpen: Van Dieren.
Van Cauwenberghe, Eddy (2006). ‘Jan Aerts: een Mechelaar op pelgrimstocht tus-
sen ‘kruis en wassende maan’’. In Jaak Ockeley. Recht in geschiedenis: een bun-
del bijdragen over rechtsgeschiedenis van de Middeleeuwen tot de hedendaagse
tijd. Leuven: Davidsfonds, p. 353-377.
Van den Eynde, Rombaut (1770). Provincie, stad, ende district van Mechelen opge-
heldert in haere kercken, kloosters, kapellen, gods-huysen, gilden, publieke plaet-
sen. Brussel: J.B. Jorez.
Van Gurp, A. (1988). ‘Middelnederlandse reisverslagen van Sinaï-pelgrims’. Spiegel
Historiael, vol. 23, nr. 3, p. 117-124.
Van Herwaarden, Jan (2007). Dan weer leed Jacobus van Compostela honger:
overpeinzingen over de relatie tussen Erasmus en Santiago. Amersfoort: Florival-
lis.
Van Heyst, Wouter (1753). Het boek der tyden in ‘t korte. Amsterdam: Van Esveldt.
Van Tol, J.F.J. (1936). Het boek van Sidrac in de Nederlanden. Amsterdam: H.J.
Paris.
Vermeulen, Joos (2001). Sultans, slaven en renegaten: de verborgen geschiedenis
van het Ottomaanse rijk. Acco: Leuven.
Villerius, Stijn (2009). ‘Op zoek naar Pape Jan of naar avontuur? Een discoursana-
lyse van boek III van Tvoyage van Mher Joos van Ghistele (1482-1483)’. Hande-
lingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, N.R.
LXIII, nr. 1, p. 27-60.
Wasser, Ben (1983). Nederlandse pelgrims naar het heilige land. Zutphen: Terra.
Wasser, Ben (1991). ‘Die Peregrinatie van Iherusalem: pelgrimsverslagen van Neder-
landse Jerusalemgangers in de 15e, 16e en 17e eeuw: ontstaan en ontwikkeling’.
De Gulden Passer, vol. 69, p. 5-72.
Wasser, Ben (2014). Dit is de pelgrimage van het Heilig Land en daaromtrent:
bloemlezing uit de reisverslagen van Jeruzalemgangers uit de Nederlanden, 1450-
1650. Hilversum: Verloren.
Westrem, Scott D. (2001). Broader horizons: a study of Johannes Witte de Hese’s Iti-
nerarius and medieval travel narratives. Cambridge, Mass.: Medieval Academy
of America.
Williams, Wes (1998). Pilgrimage and narrative in the French renaissance: the
undiscovered country. Oxford: Clarendon Press.
Zumthor, Paul (1994). ‘The medieval travel narrative’. New literary history, vol. 25,
nr. 4, p. 809-824.
44 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 45 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
Appendix
In onderstaande tekstvarianten kan men zien hoe een fragment uit Bernhard
von Breydenbachs Die heylighe beuarden tot dat heylighe grafft in Iherusa-
lem geleidelijk bewerkt wordt. Hier zien we ook hoe in de handschriften
Neeffs en Leiden twee data mogelijk fout zijn overgenomen uit hun respec-
tieve bronteksten. De pelgrims gaan namelijk aan boord van de galei op zon-
dag 4 juni, om op woensdag 17 juni 1497 te vertrekken naar Poreþ (Parenzo)
waar zij de volgende dag aankomen. 18 juni kan echter geen donderdag zijn,
8 juni wel (Grotefend 1982: 152-153). Zo staat het ook in het handschrift
Brussel: met volle sijle quamen wij te parij[n]s op den viij dach in iunio
(Brussel, KB, II-1288: fol. 21r). Hans Schürpff gaat op 4 juni aan boord en
komt vier dagen later aan in Poreþ: Uff denselben suntag, wie vor statt, am iiij
tag Brachotz, fuorend wir uß dem kloster Sant Niclausen und fuorent jm na-
men Gottes jn die gale. Und do wir jn die gale kament, do wolt der patron
nicht faren; und lagent da still […] und kament jn iiij tagen jn ein stätt, heist
Barentz (Schmid 1957: 5). In de druk uit 1595 zijn de data blijkbaar gecorri-
geerd.
Als geleden waeren 34 daeghen, die wye te Venegien lagen verwachtende die
galeye om te vaeren ende den tijt volcommen was als dat wij bij toedoen
vande pelgrims, die ons te hulpen, metten patroon overcommen waeren ende
alledinck bereedt was, te weten van Victalie, zoo beval ons die patroon dat
wij ons bereyden zouden ende gaen inde galleye want hij vaeren wilde metten
eersten winde, die ons bequaem mochte zijn. Item ghij zult weten dat die pel-
grim broot oft biscuit, dat tweewerf gebacken es, met hem namen ende deden
tschepe, tegens die toecomende noot want, want het wel te passe quam, zoo
ghij meermaels hooren zult […] Doen dit geschiet was op den iiiien dach in
junio, dat was eenen sondach, naer den noene, zoo gingen wij met onsen pa-
troon in die galeye, die daer lach ende dreef op haren ancker, een duytsche
myle buyten die castelen buyten Venegien, verwachtende goeden wint ende
bleven daer liggende tot goensdaechs morgens den 17en dach vander selver
maendt, op welcken dach het waeide eenen doergaenden windt ende wij voe-
ren met grooter blyschappen naer die stadt Pari[n]se. Daer hoertmen die
trompetten blasen zeer lustelyck ende die pelgrims songen Salve Regina met
sommighe ander antiphonen ende collecten, zoomen gewoonelyck is van
doene ende met vollen seylen quaemen wij tsanderdachs te Pary[n]se, op den
18 dach in junio.
46 / VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN
V&M.2018.1.book Page 47 Tuesday, October 23, 2018 8:32 AM
Alst nu xxxiiij dagen geleden was dat wy te venegien gelegen hadden ver-
wachtende die galleye daer wy mede seylen souden ende den tyt nu vervult
wesende deur tdoedoen vanden patroon ende pelgrims die ons ter hulpe over-
comen waren dat alle dinge bereet syn geweest te wetene van victalie ende
andersins soo geboodt die patroon dat wy ons soude bereyden ende gaen in-
der galleye want hy in meyninge was tseyl te gaen metten eersten bequamen
wint. Wy namen met ons buscuit ende broot dat tweewerf ghebacken was [...]
Dit al beschickt wesende gingen wy op sondach dwelck den vierde Juny was
met onsen patroon inde galleye die daer lach dryvende op haer ancker een
duytsche mijle by tcasteel buyten venegien daer bleyvende liggende totten xvij
dach der selver maent op welcke dach waeydet eenen bequamen ende deurg-
haende windt soo dat wy des morgens met groote blyschappe veerden na die
stadt van parens daer hoorde wy die trompette bly blasen seer lustlijck ende
die pelgrims songen salve regina met sommige collecten soomen gewoonlyc
es te doene ende met volle seylen quamen wy des anderdaechs te parens
dwelck opten xviij dach van Juno was.
Als wy nu binnen der voorghenoemde stadt van Venegien stil gheleghen hadden
den tydt van xxxiij daghen verwachtende die Galleye oock dat wy by toedoen
ende bystandt vanden Pelgroms metten Patroon vander Galeyen overquamen.
Ende dat alle nootelijcke saken totter reysen dienende bereydt waren te wetene
van victalie ende andersints soo adverteerden ons den Patroon totter Galleyen
te gaen. Want hy gheresolveert was hem op die reyse te begeven metten eersten
bequamen windt. Men sal waten dat die Pelgroms hun versagen tegen den aen-
staenden noot van Buscuyt ende broot tweemael ghebacken [...] Op eenen
Sondach wesende den vierden dach der maent Junij naer der noenen ghingen
wy met onsen voorschreven Patroon inde Galeye die daer lach en dreef op ha-
ren ancker die distantie van een duytsche mijle buyten die Casteelen der stadt
van Venegien wanneer den geluckigen goeden windt veranderde blijvende al-
daer ligghende tot swoensdaechs smorghens toe den sevensten dach der selver
maent op welcken dach waeydet eenen deurgaenden windt ende veerden met
grooter vrolijcheyt nae die stadt van Paris doen hoordemen die trompetten seer
lustich blasen ende wy pelgroms songhen seer devotelijck Salve Regina met
sommighe Antiphonen ende devote Collecten naer ghewoonte: Ende quamen
des anderen daechs met voorspoedighen winde ende vollen seyle totter Stadt
Paris wesende den achsten dach der selver maendt Junij.