Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 8

ECLI:NL:HR:2017:968

Instantie Hoge Raad
Datum uitspraak 30-05-2017
Datum publicatie 30-05-2017
Zaaknummer 15/04322
Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:376, Contrair 
Rechtsgebieden Strafrecht
Bijzondere kenmerken Cassatie
Inhoudsindicatie
Salduz. Vormverzuim ex art. 359a Sv. Onvoorwaardelijke afstand van recht op
consultatiebijstand, terwijl verdachte ten onrechte is meegedeeld dat raadplegen
raadsman niet kosteloos zou zijn? De Hoge Raad herhaalt toepasselijke
overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BH3079 en ECLI:NL:HR:2015:3608 m.b.t.
het recht op consultatiebijstand en de gevolgen van schending van dit recht. Het
middel neemt terecht tot uitgangspunt dat sprake is van een vormverzuim nu de
aangehouden verdachte ten onrechte en in strijd met het i.c. toepasselijke art. 3.1
ahf.b. van Richtlijn 2012/13/EU betreffende het recht op informatie in
strafprocedures is meegedeeld dat het raadplegen van een raadsman voor hem niet
kosteloos zou zijn. Dit verzuim behoeft niet tot cassatie leiden. De HR zet onder
verwijzing naar ECLI:NL:HR:2013:BY5321 de aan het vormverzuim eventueel te
verbinden rechtsgevolgen uiteen waarbij rekening dient te worden gehouden met de
in art. 359a.2 Sv genoemde factoren. Tot die factoren behoort ook het nadeel dat
door het verzuim is veroorzaakt. Nu het gevoerde verweer niet inhoudt dat
verdachte, indien hij op juiste wijze omtrent de kosten van het raadplegen van een
raadsman was voorgelicht, geen afstand van dit recht zou hebben gedaan en ook
overigens door de verdediging over het door het verzuim veroorzaakte nadeel niets
is aangevoerd, geeft ‘s Hofs oordeel dat "geen sprake is geweest van een
vormverzuim dat als gevolg bewijsuitsluiting zou moeten hebben", niet blijk van een
onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. CAG: anders.

Wetsverwijzingen Wetboek van Strafvordering
Wetboek van Strafvordering 359a
Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor
Vindplaatsen Rechtspraak.nl 
RvdW 2017/640 
NJB 2017/1291 
TPWS 2017/34 
SR-Updates.nl 2017-0244 met annotatie van J.H.J. Verbaan 
NJ 2021/38 met annotatie van A.H. Klip 
NbSr 2017/243 

Uitspraak
30 mei 2017
Strafkamer
nr. S 15/04322
EC/SA

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats
Leeuwarden, van 2 september 2015, nummer 21/000158-15, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.P.M. Canoy, advocaat te
Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht
en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden
arrest wat betreft de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak
naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep
opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2 Beoordeling van het middel

2.1. Het middel klaagt dat het Hof een tot bewijsuitsluiting strekkend verweer als bedoeld in art. 359a
Sv, op onjuiste gronden heeft verworpen. Het middel klaagt in het bijzonder over het oordeel van
het Hof dat de verdachte onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van zijn recht op raadpleging
van een advocaat voorafgaand aan het verhoor door de politie (recht op consultatiebijstand).

2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1: hij op 19 september 2014 te Stiens, in de gemeente Leeuwarderadeel als bestuurder
van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder
zodanige invloed van een stof, te weten Amfetamine en GHB (gamma-hydroxyboterzuur),
waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in
combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij
niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
2: hij op 19 september 2014 te Stiens, in de gemeente Leeuwarderadeel terwijl hij wist dat
een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te
weten alle categorieën, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs
voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de
weg, de Bredyk, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie heeft
bestuurd;
3: hij op 19 september 2014 te Stiens, in de gemeente Leeuwarderadeel opzettelijk
aanwezig heeft gehad ongeveer 1,2 gram van een materiaal bevattende Amfetamine en
ongeveer 25,6 gram van een materiaal bevattende GHB, zijnde Gamma-Hydroxyboterzuur,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I."

2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina's 6 en verder
van het proces-verbaal, genummerd PL0200-2014103561-1) voor zover inhoudende -
zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik erken dat ik op 19 september 2014 als bestuurder van een personenauto op de Bredyk
ter hoogte van Stiens heb gereden. Ik weet dat mijn rijbewijs ongeldig is verklaard. Op het
moment dat ik als bestuurder heb gereden heb ik GHB gebruikt. Ik heb op het moment van
aanhouding een slokje genomen en aan het einde van de middag ongeveer 5-7 milliliter. Ik
heb vandaag wel vaker een nipje gehad, maar ik weet niet precies hoeveel. Ik gebruik
eigenlijk wel de hele dag door, steeds een klein beetje. Af en toe gebruik ik ook speed. Dat
heb ik vanmiddag ook gehad, ongeveer één lijntje. Ik had een flaconnetje van ca. 30-40
milliliter GHB bij me. Dat is voor eigen gebruik. Ik had verder een doosje met speed in de
auto liggen. Dat was ook voor eigen gebruik. Ik denk dat er ongeveer anderhalve gram in
dat doosje zat.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (pagina's 2 en verder, genummerd
PL0200-2014103561-1) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van
verbalisanten:
Op 19 september 2014 te 02:50 uur bevonden wij ons op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Bredyk, te Stiens, binnen de gemeente Leeuwarderadeel. Wij hielden
een gerichte alcohol-/verkeerscontrole. Wij zagen een persoon een personenauto besturen.
Ter controle hebben wij de bestuurder zijn voertuig doen stilhouden. De bestuurder gaf op te
zijn genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1979. Deze persoon werd op
verdenking van artikel 8 WVW aangehouden.
Met toestemming van de verdachte werd bloed bij hem afgenomen. Ik, eerste verbalisant,
heb het bloedmonster gewaarmerkt, direct verpakt en verzegeld, alsmede het bloed
afnameformulier voorzien van een genummerde en op naam gestelde analysesticker met het
nummer [001] . Dit bloedmonster is verzonden naar het NFI.
Het was mij, tweede verbalisant, ambtshalve bekend dat het op naam van de verdachte
gestelde rijbewijs voor wat betreft de categorie B ongeldig was verklaard.
In de auto van verdachte werd een doosje met poeder aangetroffen. Bij het insluiten van de
verdachte werd door de arrestantenverzorgers bij de verdachte een flesje met daarin
vloeistof aangetroffen. Het doosje met poeder en het flesje met vloeistof werd door ons in
beslag genomen en ter onderzoek aangeboden aan de afdeling Forensische Expertise.
3. Het rapport van het NFI, opgemaakt door dr. M.J. Vincenten-van Maanen, apotheker,
ingeschreven als gerechtelijk deskundige in het NRGD voor het deskundigengebied
Forensische Toxicologie, getekend op 8 oktober 2014 (als bijlage op pagina's 11 en verder
van het proces-verbaal genummerd PL0200-2014103561-1), voor zover - zakelijk
weergegeven - inhoudende:
Te onderzoeken materiaal: bloed van [verdachte] ,
[001]
Interpretatie van resultaten: Het gebruik van amfetamineachtige stoffen kan de
rijvaardigheid nadelig beïnvloeden door onder andere vermindering van oplettendheid en
van onjuiste risico-inschatting. In het bloed van [verdachte] is een hoge concentratie
amfetamine gemeten van 0,40 mg/l. In het bloed van [verdachte] is een concentratie GHB
gemeten van 108 mg/l. Dit is een concentratie waarbij doorgaans lichte slaap op kan treden.
Conclusie: In het bloed van [verdachte] zijn de volgende (omzettingsproducten van) drugs
en/of geneesmiddelen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden aangetoond:
- amfetamine
- GHB
Op grond van de resultaten van het uitgevoerde toxicologisch onderzoek wordt
geconcludeerd dat de rijvaardigheid ten tijde van de bloedafname waarschijnlijk beïnvloed
was door de volgende aangetoonde stoffen: amfetamine en GHB.
4. Een stuk als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van
Strafvordering, te weten een uittreksel van het Centraal Rijbewijs Register (als bijlage op
pagina's 17 en verder van het proces-verbaal genummerd PL0200-2014103561-1), voor
zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Identiteit: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1979
Maatregelen: gevorderd op 22 mei 2014
Soort: strafmaatregel
Inleversoort: volledige ontzegging
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina's 22 en verder
van het proces-verbaal genummerd PL0200-2014103561-1) voor zover inhoudende - zakelijk
weergegeven - als relaas van verbalisant:
Kennisgeving van inbeslagneming:
Plaats: Bredyk
Datum en tijd: 19 september 2014 te 03:30 uur
Goednummer: PL0200-2014103561-1599603
Bijzonderheden: verpakt in een groen, kunststof flesje
Goednummer: PL0200-2014103561-1599604
Bijzonderheden: verpakt in een kunststof doosje
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina's 20 en verder
van het proces-verbaal genummerd PL0200-2014103561-1) voor zover inhoudende - zakelijk
weergegeven - als relaas van verbalisanten:
Op 6 oktober 2014 ontvingen wij een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen.
Goednummer: PL0200-2014103561-1599604
Omschrijving: een doosje van kleurloos plastic met beige brokkelig poeder
Netto: 1,218 gram
Het bovenstaande werd getest met de
MMC Opiaten/Amfetamine test
Positief/negatief: positief op amfetamine.
De kleur/reactietest is een indicatie dat het testmateriaal waarschijnlijk amfetamine bevat.
Amfetamine staat vermeld op lijst 1 van de Opiumwet.
Goednummer: PL0200-2014103561-1599603
Omschrijving: flesje van groen kunststof met een lobbige kleurloze vloeistof
Netto: 25,600 gram
Het bovenstaande werd getest met de MMC GHB test
Positief/negatief: positief op GHB
De kleur/reactietest is een indicatie dat het testmateriaal waarschijnlijk GHB bevat. GHB
(Gamma Hydroxy Boterzuur) staat vermeld op lijst 1 van de Opiumwet."

2.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt - voor zover voor de
beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"De raadsman voert het woord tot verdediging, strekkende tot (...) vrijspraak van feit 2
omdat verdachte ten onrechte niet is gewezen op het feit dat hij kosteloos een advocaat
mocht bellen voorafgaand aan zijn verhoor, dat dit een Salduzverzuim oplevert en derhalve
bewijsuitsluiting dient te volgen (...).
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat het hof direct uitspraak
zal doen. Ten aanzien van feit 1 overweegt de voorzitter dat uit het dossier blijkt dat de
verbalisanten een gerichte alcoholcontrole hielden. Verdachte werd in zijn voertuig
stilgehouden. De verbalisant nam waar dat verdachte vernauwde pupillen had. Tevens was
het de verbalisanten ambtshalve bekend dat verdachte een gebruiker van verdovende
middelen is. Toen de verbalisant vervolgens met toestemming van verdachte het voertuig
van verdachte parkeerde, zag de verbalisant een doosje met poeder in het bergvak van het
bestuurdersportier liggen, van welk poeder hij vermoedde dat dit speed was. Verdachte is
vlak daarna om 03:05 uur aangehouden op grond van artikel 8 WVW. Het hof overweegt, dat
op grond van voorgaande omstandigheden voldoende verdenking jegens verdachte bestond
voor die aanhouding. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 2 overweegt het hof dat verdachte na zijn aanhouding op grond van
artikel 8 WVW (dat valt onder de categorie C-zaken) door verbalisant [verbalisant 1] is
gewezen op zijn recht om voor eigen rekening een advocaat te consulteren. Formeel gezien
was deze mededeling juist, maar gelet op het aantreffen van het poeder in de auto waarvan
de verbalisant vermoedde dat dit om amfetamine ging, was er ten tijde van de aanhouding
ook sprake van verdenking van artikel 2 van de Opiumwet (dat valt onder de categorie B-
zaken) en had verdachte moeten worden gewezen op het feit dat er voor hem geen kosten
zijn verbonden aan het consulteren van een raadsman. Uit het dossier blijkt dat verdachte
op dat moment onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van zijn recht op consultatiebijstand.
Om 03:35 uur is verdachte voorgeleid aan een hulpofficier van justitie. Verdachte werd
wederom gewezen op zijn recht op consultatiebijstand, waarna verdachte aan de hulpofficier
van justitie nogmaals te kennen gaf geen gebruik te willen maken van zijn recht op
consultatiebijstand en af te zien van dit recht. Om 04:30 uur werd verdachte na het
ontvangen van de cautie verhoord, waarna hij een bekennende verklaring aflegde. Het hof
overweegt, dat het er in de kern op neerkomt dat verdachte is gewezen op zijn recht op
consultatiebijstand en dat hij onvoorwaardelijk afstand heeft gedaan van dit recht. Er is
derhalve geen sprake geweest van een vormverzuim dat als gevolg bewijsuitsluiting zou
moeten hebben. Het verweer wordt verworpen. Het hof zal derhalve de verklaring van
verdachte zoals afgelegd bij de politie gebruiken voor het bewijs."

2.2.4. Bij de stukken van het geding bevindt zich een proces-verbaal van 10 november 2014 op
ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , beiden brigadier van politie
Eenheid Noord-Nederland, inhoudende - voor zover hier van belang - (dossier pagina 3):
"Waarneming/vermoeden andere stof
(...)
- In de auto van de verdachte werd een doosje met poeder aangetroffen. Vermoedelijk
betrof dit poeder "Speed". Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dit doosje liggen in het
bergvak van het bestuurdersportier op het moment dat ik, met toestemming van de
bestuurder, het voertuig op een veilige plaats parkeerde.
(...)
Consultatiebijstand
De verdenking van de aangehouden verdachte valt onder de categorie C-zaken zoals
genoemd in de Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor van het College van procureurs-
generaal.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , deelde de verdachte mee, dat hij voor eigen rekening recht
heeft op consultatiebijstand van een advocaat voor de aanvang van het verhoor en ook
afstand kan doen van dat recht. Ik heb de verdachte ook meegedeeld dat hij maximaal
tweemaal de gelegenheid heeft om zijn advocaat telefonisch hierover in kennis te stellen.
De verdachte gaf aan geen advocaat te willen consulteren.
Voorgeleiding
Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, is de verdachte direct overgebracht naar het
politiebureau, Holstmeerweg 3, 8936 AS Leeuwarden, waar de verdachte op vrijdag 19
september 2014 te 03:35 uur is geleid voor hulpofficier van justitie, [verbalisant 3]
(FRL01384).
De verdachte heeft voor de voorgeleiding te kennen gegeven geen gebruik te willen maken
van het recht op consultatiebijstand. Desgevraagd deelde de verdachte aan de hulpofficier
van jutitie, [verbalisant 3] (FRL01384) mee, dat hij afziet van dit recht."

2.3. Met de in de overwegingen van het Hof genoemde "B-zaken" en "C-zaken" wordt kennelijk
verwezen naar de destijds geldende Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor,
Stcrt. 2010, 4003. Die hield, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Informeren van verdachte over het recht op consultatiebijstand
Elke aangehouden verdachte die voor verhoor naar een politiebureau is gebracht, moet er door de
politie op worden gewezen dat hij het recht heeft om voorafgaand aan het eerste inhoudelijke
verhoor een raadsman te raadplegen. De consultatiebijstand vindt bij A- en
B-zaken altijd plaats in een gesprek op het politiebureau. Bij C-zaken wordt de verdachte in de
gelegenheid gesteld telefonisch contact op te nemen met een raadsman. In dat gesprek kan
alsnog worden besloten dat een persoonlijk contact op het politiebureau wenselijk wordt geacht
waartoe de raadsman de verdachte op het politiebureau zal kunnen bezoeken.
Als de raadsman voor het verlenen van consultatiebijstand aan de verdachte op het politiebureau
wordt verwacht, wordt zijn komst in alle categorieën zaken maximaal twee uur afgewacht.
Bij A-zaken kan de verdachte geen afstand doen van het recht op consultatiebijstand; bij B- en C-
zaken is het wel mogelijk afstand van dat recht te doen.
Ook wordt de verdachte erover geïnformeerd dat gebruikmaking van zijn recht op
consultatiebijstand bij A- en B-zaken voor hem geen kosten met zich meebrengt en dat bij C-zaken
de kosten daarvan voor zijn rekening komen.
Het voorgaande wordt aan elke aangehouden verdachte door een opsporingsambtenaar
medegedeeld. Van het feit dat deze mededelingen zijn gedaan wordt in een proces-verbaal
melding gemaakt. Daarbij wordt ook de (eventuele) reactie van de verdachte op deze
mededelingen vastgelegd. Als de verdachte, bij B- en
C-zaken, verklaart geen advocaat te willen raadplegen en daarmee afstand te doen van het recht
op consultatiebijstand, vermeldt de politie dat in een proces-verbaal.
De hulpofficier van justitie aan wie de verdachte na zijn aanhouding, ingevolge het bepaalde in
artikel 53, derde lid, respectievelijk 54, derde lid, Sv wordt voorgeleid, vergewist zich ervan dat
deze mededelingen aan de verdachte zijn gedaan. Als de verdachte, bij
B- en C-zaken, reeds vóór deze voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie te kennen heeft
gegeven afstand te doen van zijn recht op consultatiebijstand, dan verifieert de hulpofficier bij de
verdachte of deze inderdaad afstand doet van zijn recht op consultatiebijstand. Van deze
verificatie wordt melding gedaan in een proces-verbaal."

2.4. Een verdachte die door de politie is aangehouden, kan aan art. 6 EVRM een aanspraak op
rechtsbijstand ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan
het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te
raadplegen. De aangehouden verdachte dient vóór de aanvang van het eerste verhoor te worden
gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat hij
uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat
recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem binnen
de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te
verwezenlijken. Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de
gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie een advocaat te
raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv, dat, na een
daartoe strekkend verweer, in de regel dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de
verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen (vgl. HR
30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3079, NJ 2009/349 en HR 22 december 2015,
ECLI:NL:HR:2015:3608).

2.5. Voor zover in de schriftuur wordt betoogd dat het Hof (ook) met betrekking tot de onder 1 en 3
tenlastegelegde feiten tot bewijsuitsluiting had moeten overgaan, miskent dit betoog dat een
daartoe strekkend verweer in hoger beroep niet is gevoerd. In zoverre faalt het middel. Overigens
zou, indien met betrekking tot deze feiten een dergelijk verweer gevoerd was, het middel bij
gebrek aan belang niet tot cassatie kunnen leiden. Gelet op de inhoud van de overige gebezigde
bewijsmiddelen, is de bewezenverklaring van hetgeen onder 1 en 3 is tenlastegelegd immers -
ook met weglating van de bij de politie afgelegde verklaring van de verdachte - toereikend
gemotiveerd.

2.6. Art. 3 van Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012
betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142) luidt, voor zover relevant:
"1. De lidstaten zien erop toe dat verdachten of beklaagden onverwijld informatie krijgen over ten
minste de volgende procedurele rechten, zoals die van toepassing zijn op grond van het nationale
recht, opdat deze rechten daadwerkelijk kunnen worden uitgeoefend:
a) het recht op toegang tot een advocaat;
b) het recht op kosteloze rechtsbijstand en de voorwaarden waaronder deze bijstand kan worden
verkregen (...)."

Ten tijde van het hiervoor onder 2.2.2 weergegeven verhoor van de verdachte op 19 september
2014 was de in art. 11, eerste lid, van deze richtlijn gestelde termijn tot 2 juni 2014, waarbinnen
de lidstaten voor implementatie van de richtlijn benodigde wettelijke bepalingen in werking
dienden te laten treden, reeds verstreken. De Wet van 5 november 2014, houdende
implementatie van richtlijn nr. 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei
2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142) is pas in werking
getreden op 1 januari 2015. Nu de formulering van de hier aan de orde zijnde bepaling van de
richtlijn onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is, diende het Hof de zaak te beoordelen met
inachtneming van het hiervoor weergegeven voorschrift.

2.7.1. Gelet op de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden, neemt het middel terecht
tot uitgangspunt dat sprake is van een vormverzuim nu de aangehouden verdachte ten
onrechte en in strijd met art. 3, eerste lid aanhef en onder b van de richtlijn is meegedeeld
dat het raadplegen van een raadsman voor hem niet kosteloos zou zijn.

2.7.2. In verband met het navolgende behoeft dit verzuim evenwel niet tot cassatie te leiden.
Indien zich een geval voordoet waarin de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht op
het raadplegen van een raadsman nadat hij op het bestaan van dit recht is gewezen, maar
waarbij tevens is vastgesteld dat sprake is van een vormverzuim in die zin dat niet alle in
verband met de aanhouding en het verhoor van de verdachte voorgeschreven mededelingen
volledig en in alle opzichten juist zijn gedaan, moet de rechter, indien ter zake verweer wordt
gevoerd, beoordelen of aan dat verzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo
ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in
het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren en hetgeen daaromtrent is overwogen in
het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013, ECLI:NL: HR:2013:BY5321, NJ 2013/308.
Het rechtsgevolg zal in zo een geval immers door deze factoren moeten worden
gerechtvaardigd.
Tot die factoren behoort ook het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt. Het gevoerde
verweer houdt echter niet in dat de verdachte, indien hij op juiste wijze omtrent de kosten
van het raadplegen van een raadsman was voorgelicht, geen afstand van dit recht zou
hebben gedaan. Nu ook overigens door de verdediging over het door het verzuim
veroorzaakte nadeel niets is aangevoerd, geeft het oordeel van het Hof dat "geen sprake
[is] geweest van een vormverzuim dat als gevolg bewijsuitsluiting zou moeten hebben" niet
blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk.

2.8. Het middel faalt ook in zoverre.
3. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren
H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2017.

You might also like