Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 5

ECLI:NL:HR:2017:725

Instantie Hoge Raad
Datum uitspraak 18-04-2017
Datum publicatie 21-04-2017
Zaaknummer 16/02186
Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:301, Gevolgd 
In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2016:1317, Bekrachtiging/bevestiging 
Rechtsgebieden Strafrecht
Bijzondere kenmerken Cassatie
Inhoudsindicatie
Diefstal van twee geldbedragen door het onbevoegd gebruik van bankpassen met
pincodes verkregen d.m.v. babbeltruc. Verwerping verweer strekkende tot
bewijsuitsluiting van door de politie op straat gemaakt foto van vd. ‘s Hofs oordeel
dat i.c. art. 3 Politiewet 2012, mede gelet op de geringe inbreuk op de privacy van
vd, als wettelijke basis kon dienen voor het nemen van een foto van vd op de
openbare weg, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet
onbegrijpelijk. De politie is ook in gevallen waarin (nog) niet een verdenking
bestaat a.b.i. art. 27 Sv, bevoegd tot handelen overeenkomstig de haar in art. 3
Politiewet 2012 opgedragen taak.

Wetsverwijzingen Wetboek van Strafvordering
Wetboek van Strafvordering 27
Wetboek van Strafvordering 359a
Politiewet 2012
Politiewet 2012 3
Vindplaatsen Rechtspraak.nl 
NJB 2017/1042 
NJ 2017/457 met annotatie van Prof. mr. B.F. Keulen 
RvdW 2017/540 
SR-Updates.nl 2017-0204 
NbSr 2017/195 

Uitspraak
18 april 2017
Strafkamer
nr. S 16/02186
EC/CB

Hoge Raad der Nederlanden
Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 9 februari 2016,
nummer 23/002120-15, in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, bij
schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt
daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van het middel

2.1. Het middel klaagt dat het Hof een tot bewijsuitsluiting strekkend verweer ten onrechte, althans
ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.

2.2.1. Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank met aanvulling van de gronden bevestigd. In dat
vonnis is ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 12 december 2014 tot en met 13 januari 2015 te 's-
Gravenhage telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
respectievelijk 250 euro en 1.250 euro, toebehorende aan respectievelijk [betrokkene 1] en
[betrokkene 2] , zulks na zich telkens de weg te nemen goederen onder zijn bereik te
hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door het onbevoegd gebruik
van de bankpassen met bijbehorende pincodes, zulks telkens terwijl tijdens het plegen van
voornoemde misdrijven nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een veroordeling van
verdachte tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van
gewijsde is gegaan."

2.2.2. Het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt voorts het volgende in:
"De rechtbank komt tot (gedeeltelijke) bewezenverklaring van de onder (...) 2 (...) ten laste
gelegde feiten op grond van het volgende.
(...)
Ten aanzien van feit 2:
Tussen 8 en 12 december 2014 is de bankpas van [betrokkene 1] weggenomen. Op 12
december 2014 is een bedrag van € 250,- opgenomen bij een pinautomaat op de
Volendamlaan te 's-Gravenhage. Op de camerabeelden van die datum is te zien dat om
15.36.44 uur voor de pinautomaat een manspersoon in beeld verschijnt met een glimmende
zwarte jas en een donkere muts. Bij vergelijking met de foto's die op 12 december 2014 van
verdachte zijn gemaakt, wordt geconcludeerd dat het één en dezelfde persoon betreft.
Verbalisant herkent verdachte op de beelden bij de pinautomaat aan zijn brede neus en
dikke lippen. Verbalisant ziet dat de kleding die verdachte op de foto's draagt (zwarte jas
met grijze ritsen, zwart/donkergrijze muts en grijze capuchon) overeenkomt met de kleding
die de persoon op de beelden bij de pinautomaat draagt.
Op 13 januari 2015 is de bankpas van [betrokkene 2] weggenomen. Na controle van haar
bankrekening bleek dat er in totaal drie pintransacties waren geweest. In totaal was €
1.250,- van haar bankrekening afgeschreven.14 Op camerabeelden van de pintransactie op
13 januari 2015 rond 18.57 uur bij de pinautomaat Loosduinse Hoofdplein 20 te 's-
Gravenhage is een man te zien die de bovenkant van zijn gezicht bedekt met een muts tot
over zijn ogen. De onderkant van de muts is lichtgekleurd en de bovenzijde rood. Over deze
muts heeft de man een capuchon over zijn hoofd. De man heeft een baardje. Aan het
uiteinde van de mouwen zit een paarse omslag, vermoedelijk de binnenvoering van de jas of
de mouw van een kledingstuk dat onder de jas wordt gedragen. Verbalisant herkent deze
kleding als de kleding die gedragen werd tijdens een oplichting en een poging oplichting,
waarbij verdachte [verdachte] is herkend.
3.6. Bewijsoverwegingen
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de herkenningen.
Op 12 januari 2015 is verdachte om ongeveer 14.00 uur staande gehouden op de Escamplaan in
Den Haag. Bij die gelegenheid zijn twee foto's van verdachte gemaakt. Met de bankpas
[betrokkene 1] is op 12 januari 2015 om 15.37 uur gepind bij een geldautomaat van ABN/AMRO
aan de Volendamlaan in Den Haag. Daarvan zijn camerabeelden. Verbalisant [verbalisant 1] heeft
op ambtsbelofte verklaard dat zij de man op de camerabeelden van de pintransactie bij
vergelijking met de op dezelfde dag gemaakte foto's van verdachte, aan de hand van zijn kleding
en uiterlijk herkent als verdachte. In het desbetreffende proces-verbaal wordt met name de
kleding van verdachte gedetailleerd beschreven.
Gelet hierop, en met name gezien het korte tijdsbestek tussen het maken van de foto's van
verdachte en het tijdstip van de beelden van de pintransactie, heeft de rechtbank geen twijfel aan
de herkenning door de verbalisant en is niet aannemelijk dat een ander dan verdachte, met
dezelfde kleding en uiterlijke kenmerken, de pintransactie heeft gedaan.
Ook van de pintransactie met de bankpas van [betrokkene 2] zijn camerabeelden, die door
verbalisant [verbalisant 2] zijn uitgekeken. De man, die op 13 januari 2015 met de bankpas van
[betrokkene 2] heeft gepind, wordt door de verbalisant herkend aan zijn kleding en schoenen, die
ook te zien zijn op de camerabeelden van de oplichting en poging oplichting in Rotterdam, op
welke laatste camerabeelden verdachte zichzelf herkent. Verbalisant [verbalisant 2] beschrijft dat
verdachte onder meer een muts op had die aan de onderkant licht van kleur was en aan de
bovenkant rood. Uit de verklaring van de partner van verdachte blijkt dat zij die muts herkende en
dat verdachte deze eigenlijk altijd op had. Gelet hierop heeft de rechtbank evenmin twijfel aan de
juistheid van de herkenning door verbalisant [verbalisant 2] ."

2.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 januari 2016 houdt in dat
de raadsvrouwe van de verdachte het woord ter verdediging heeft gevoerd aan de hand van
haar aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities. Deze pleitnotities houden het volgende
in:
"Onrechtmatig verkregen bewijs: incident op de Forellendaal 375, te weten foto's nemen bij
het bushokje.
Het fotograferen van personen op de openbare weg, voor zover dit niet heimelijk gebeurt, is
toegestaan. Wanneer dit fotograferen echter geschiedt door een opsporingsambtenaar in
het kader van de opsporing van strafbare feiten, verricht hij opsporingshandelingen. De in de
opsporing toe te passen bevoegdheden staan in de wet en daar zijn opsporingsambtenaren
aan gebonden, 1 Sv (legaliteitsbeginsel). Het maken van foto's zoals in deze casus maakt
een meer dan geringe inbreuk op de grondrechten van deze personen. Schending van
grondrechten die een meer dan geringe inbreuk op de rechten van personen vormen, vereist
een wettelijke basis. De voorwaarden voor het maken van de foto's zijn dat de verdachte
moet worden opgehouden voor onderzoek ter zake van een misdrijf 67 lid 1 Sv of in
verzekering zijn gesteld, het maken van de foto's in het belang van het onderzoek is en dat
dit door de (H)OvJ is bevolen, 61a, 62 en 62a Sv. Er was op het moment van vragen stellen
aan [verdachte] geen verdenking. Het fotograferen van [verdachte] was niet conform de
voorwaarden en derhalve niet toegestaan. De surveillanten hebben nog aangegeven anders
moeten we je meenemen naar het bureau. Hierop heeft [verdachte] gezegd: dat moet dan
maar........ Dan had uiteraard in het kader van het voor onderzoek opgehouden zijn, wel
foto's kunnen worden genomen. De foto die op initiatief van de surveillant is gemaakt bij het
bushokje is onrechtmatig en kan niet voor het bewijs dienen. Een en ander los van het feit
dat je dan iemand één foto voorhoudt van iemand van wie je nog niet eens voldoende
verdenking hebt dat het een mogelijke verdachte kan zijn."

Dat proces-verbaal houdt verder in:
"De raadsvrouw verklaart voorts:
(...) Ten aanzien van de foto die de politie van cliënt heeft gemaakt bij het bushokje merk ik
op dat er geen aangifte is gedaan van het geval dat op pagina 97 van het dossier wordt
genoemd. De officier van justitie in eerste aanleg suggereerde dat cliënt vrijwillig meewerkte,
maar dat blijkt niet uit het relaas. In het politievakblad Blaauw kwam ik een soortgelijke
vraag tegen. Het antwoord luidt als volgt: "Wanneer het maken van foto's van personen op
de openbare weg geschiedt door een opsporingsambtenaar in het kader van de opsporing
van strafbare feiten, verricht hij opsporingshandelingen. De in de opsporing toe te passen
bevoegdheden staan in de wet en daar zijn opsporingsambtenaren aan gebonden, 1 Sv. Het
maken van foto's maakt een meer dan geringe inbreuk op de grondrechten van deze
personen. Schending van grondrechten die een meer dan geringe inbreuk op de rechten van
personen vormen, vereisen een wettelijke basis." Die foto's, die door mij als onrechtmatig
worden aangemerkt, komen vervolgens door het hele dossier terug. Bijvoorbeeld op pagina
72 en pagina 320. Ik ben van mening dat die foto's niet gebruikt mogen worden. Kennelijk
was er een verdenking, maar dan had de politie hem kunnen meenemen en dan hadden ze
alles kunnen doen, inclusief vingerafdrukken. Maar kennelijk kwam het signalement toch niet
overeen."

2.2.4. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de politie op 12 december 2014 op
onrechtmatige wijze foto's van de verdachte heeft gemaakt, waardoor deze foto's niet tot
het bewijs mogen dienen.
Het hof overweegt het volgende. Op 12 december 2014 is omstreeks 13.00 uur en
omstreeks 14:00 uur een tweetal meldingen bij de politie binnengekomen in verband met
zogenaamde babbeltrucs, waarbij signalementen van de dader zijn opgegeven. Enkele
minuten na de melding van 14:00 uur zien de verbalisanten een man lopen in de buurt van
de melding, die voldoet aan het opgegeven signalement. Naar het oordeel van het hof
bestond onder deze omstandigheden concrete aanleiding een foto van deze man te nemen.
Hiervoor biedt artikel 3 Politiewet - mede gelet op de geringe inbreuk die met de foto op de
privacy van de verdachte wordt gemaakt - voldoende wettelijke grondslag.
Het hof verwerpt derhalve het verweer."

2.3. Het oordeel van het Hof dat art. 3 Politiewet 2012 in het onderhavige geval, mede gelet op de
geringe inbreuk op de privacy van de verdachte, als wettelijke basis kon dienen voor het nemen
van een foto van de verdachte op de openbare weg, geeft niet blijk van een onjuiste
rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De politie is ook in gevallen waarin (nog) niet een
verdenking bestaat als bedoeld in art. 27 Sv, bevoegd tot handelen overeenkomstig de haar in art.
3 Politiewet 2012 opgedragen taak. Voor zover het middel klaagt over genoemd oordeel, faalt het
derhalve.

2.4. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste
lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van
rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren
H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter
openbare terechtzitting van 11 april 2017.

You might also like