Professional Documents
Culture Documents
Stuvia Oefenvragen Religiewetenschappen
Stuvia Oefenvragen Religiewetenschappen
Godsdienstwetenschap
geschreven door
mlmvanloon
www.stuvia.com
Godsdienstwetenschap tentamenvragen
2. Leg uit welke invloed zowel Verlichting als Romantiek hebben gehad op
het tot stand komen van de godsdienstwetenschap.
Door de verlichting bereikte de beredenering van religie een hoogtepunt.
Religie wordt gezien als een ethisch en moralistisch concept. De
Romantiek is hierop een reactie: religie vindt haar basis juist niet in het
denken of handelen, maar in het gevoel. Met de verlichting was een
periode begonnen waarin de ratio centraal stond en religie werd
beredeneerd. Dit leidde tot een scheiding tussen natuurlijke religie
(gebaseerd op de rede) en geopenbaarde religie (gebaseerd op de bijbel,
koran, etc.). De Romantiek bood hier weer verzet tegen en stelde dat de
godsdienstwetenschap niet alleen kritiek impliceerde op de ideologische
functie van religie, op niet wetenschappelijke uitspraken over religie en op
die eigen religie en cultuur, maar tevens een verzet tegen een te sterk
positivistisch en rationalistisch gekleurde benadering van religie.
3. Wat zijn belangrijke verschillen tussen theologie en
godsdienstwetenschap?
De godsdienstwetenschap werd in hoofdzaak vanuit de theologie
ontwikkeld en in eerste instantie in meerderheid beoefend door theologen,
waardoor het lange tijd een theologische stempel droeg. Vanuit de
theologie gaat men echter (meer) uit van de Christelijke godsdienst, in
plaats van dat er rationeel en objectief wordt gedacht zoals in de
godsdienstwetenschap. De godsdienstwetenschap bestudeert godsdienst
op wetenschappelijke wijze met behulp van empirisch onderzoek.
4. Op welke manier is de ontwikkeling van de godsdienstwetenschap in
Nederland verbonden met de institutionalisering binnen de universitaire
wereld?
De ontwikkeling van de godsdienstwetenschap in Nederland is niet los te
denken van de institutionele positie die dit vak al meer dan honderd jaar
inneemt binnen het universitaire systeem. Het vak wordt al sinds 1876
beoefend. De eerste hoogleraar godsdienstwetenschap van C.P. Tiele in
Leiden. Pas toen H. Obbink en G. Van der Leeuw benoemd werden, werd
ook de leerstoel godsdienstwetenschap in Utrecht en Groningen een feit.
De meeste godsdienstwetenschappers hielden zich met een theologische
achtergrond bezig met historische en taalkundige ontwikkeling van religies
bezig die in de Bijbel te vinden zijn. Pas na WOII maakte de
godsdienstwetenschap zich steeds meer los van de theologie. Deze
ontwikkeling is sindsdien steeds sterker geworden, niet alleen door de
toenemende theoretische en methodologische invloed van sociologie,
culturele antropologie en literatuurwetenschap binnen de
godsdienstwetenschap, maar wellicht nog meer als gevolg van sociaal-
culturele en politiek-economische ontwikkelingen zoals dekolonisatie,
secularisering en globalisering.
Oorsprong en ontwikkeling
1. Hoe verklaart Tylor het ontstaan van religie en hoe heet zijn ‘theorie’?
Tylor gaat er vanuit dat er een mentale evolutie plaatsvindt van de mens.
Hij zet daarom de vroegste mens neer als een rationalist die in staat was
het verschil tussen leven en dood, stoffelijk en geestelijk, aan te duiden.
De geest was volgens hen belangrijker dan het lichaam, de geest werd een
soort 2e zelf, het leven gaat weg uit het lichaam na de dood, maar konden
nog gezien worden in visioenen en dromen etc. Volgens Tylor waren die
Wil jij €76 per maand verdienen?
primitieven van mening dat alles een geest had. Die geesten kregen
steeds meer krachten en vermogens toegeschreven. Communicatie met
die geesten was daarom van belang om bepaalde dingen wel of niet te
laten gebeuren. Hierdoor ontwikkelden zich aanbidding, gebeden en
rituelen. Er ontstaat een polytheïstisch systeem, wat zich na verloop van
tijd ontwikkelt tot monotheïsme, omdat sommige goden belangrijker
worden dan anderen en die laatste dus vervallen. Tylor definieert
godsdienst daarom eenvoudig weg als ‘het geloof in geesten’ en religie is
dus een verklaringsmechanisme. Tylor bedacht dus een theorie over hoe
religie ontstaan is. Deze theorie heet het Animisme het geloof in
levende, persoonlijke machten achter alles. Met het animisme duidt hij ook
een verzameling mentale survivals aan, die de evolutie van het menselijk
bewustzijn verklaren.
2.Wat bedoelt Tylor met het begrip survivals en waar heeft hij dat voor
nodig?
In onze moderne cultuur zijn diverse elementen uit een vroegere fase van
de ontwikkelingsgang overgebleven en nog steeds waarneembaar. Tylor
noemt deze elementen survivals en volgens hem bieden zij de
mogelijkheid om de permanente aanwezigheid van een archaïsche
voorgeschiedenis in de moderne cultuur aan te tonen. Hij verzamelde
zoveel mogelijk van deze survivals en boorde daarmee een geheel nieuw
onderzoeksveld aan, dat van de volkskunde en folklore, maar vooral het
irrationele, het onbewuste. Die laatste survivals zijn volgens Tylor nog
nauwelijks beïnvloed door rationaliteit en vormen daardoor de schakels
tussen vroegere ontwikkelingsstadia en de moderne mens. De hypothese
over survivals heeft hij nodig voor de reconstructie van de mentale
evolutie van de mens, samen met dat psychische en culturele eenheid van
de mens, zijn vergelijkende methode dat je hedendaagse primitieven kan
vergelijken met mensen uit een ver verleden en dus als derde dat er
sprake is van survivals. De term survivals is nog meer van belang voor het
animisme dat namelijk een verzameling mentale survivals aan duidt.
Religie is een universeel cultureel verschijnsel.
3. In welke opzichten is het werk van Tylor vernieuwend en baanbrekend
geweest?
Tylor deelt cultuur op in details en maakt er dan groepen of categorieën
van om te laten zien dat fase A leidt tot fase B, tot C, tot D, etc. Hij maakte
daarbij voor het eerste gebruik van werkwijzen die de aanloop waren naar
latere statistische methodieken. Hierdoor laat hij de mentale evolutie van
de mens zien van primitivisme naar de moderne beschaving. Deze
gedachte was in die tijd zeer vooruitstrevend, als je je bedenkt dat de
kerkelijke opvatting destijds een totaal andere was. Daarnaast gebruikte
hij zijn hypothese dat er ongelijkheid in ontwikkeling is tussen culturen en
dus een analogie tussen hedendaagse primitieven en de vroegste fase van
de westerse beschaving, de prehistorie. Deze vergelijkende denkmethode
van Tylor was zeker vernieuwend. Verder is Tylor de eerste die aandacht
besteedt aan de irrationele laag, zoals magie en mythen. Volgens hem is
cultuur niet aangeboren, maar aangeleerd en dus een sociaal verschijnsel.
4. Wat zijn opvallende verschillen tussen Tylor’s Primitive Culture en
Frazer’s Golden Bough?
In tegenstelling tot Tylor, gaat Frazer er vanuit dat primitief denken in feite
niet geregeerd wordt door 1 maar door 2 heel verschillende systemen van
ideeën: magie en religie. Het begrijpen van beiden, en hun connectie, is de
sleutel tot de primitieve geest. Frazer benadert magie meer
‘wetenschappelijk’ en systematisch dan Tylor deed. Volgens Frazer is
religie de verbeterde vorm van magie en benadrukt een intellectueel
voordeel voor het menselijk ras. Een laatste verschil is hun verklaring van
totemisme. Tylor verklaart het door animisme en Frazer claimde dat het
door magie kwam.
Ervaring/fenomenologie
1. Wat bedoelt Van der Leeuw met zijn verstehende methode?
Van der Leeuw ging er van uit dat het belangrijker is zich als onderzoeker
in te leven in de religieuze verschijnselen en ze te begrijpen, dan ze te
verklaren of de historische wortels ervan bloot te leggen. Voor dat
‘begrijpen’ gebruikt hij de term verstehen, wat hij ontleende aan de
existentiefilosoof Karl Jaspers. Van der Leeuw was nog wel van mening dat
empirisch onderzoek van belang was, maar alleen als wetenschappelijk
handwerk dat voorafging aan het begrijpen van religieuze manifestaties.
Voor het begrijpen van religieuze verschijnselen was meer nodig: de
verstehende methode. De ware essentie is alleen te vinden op grond van
vergelijking, ervaring en ‘invoeling’.
2. Op welke punten verschillen Van der Leeuw en Eliade van elkaar?
Een eerste verschil is dat Mircea Eliade geen christelijk-theologische
achtergrond had zoals Gerardus van der Leeuw. Van der Leeuw meent
daarnaast dat er sprake is van een primitieve geestesstructuur en neigt
dus meer naar het verklaren van de oorsprong en essentie van religie. Hij
dacht dat als de essentie duidelijk is, je religie net zo kan ervaren als het
Christendom. Hij ziet de bestudering van religie als persoonlijke zingeving.
De gemeenschappelijke structuur is primitieve mentaliteit. Hij wil de
essentie begrijpen door middel van ordening. Eliade meent juist de
essentie van religie gevonden te hebben in ‘het heilige’. De studie van
godsdiensten is dan ook volgens hem primair de studie van symbolen en
symbolische betekenissen, waarbij niet de inhoud van belang is, maar de
structuur , de verbinding die zij aangeven tussen het heilige en het
profane.
3. Fenomenologen vergelijken veel, maar wat is het doel van hun
vergelijkend onderzoek?
Het doel van vergelijken is om uitspraken te kunnen doen. Je komt er
alleen achter wat het is, als je verschillende verschijnselen vergelijkt.
Fenomenologen zijn van mening dat je relige los kan bestuderen van de
rest, dus uit z’n context. Het vergelijkende aspect van fenomenologische
methodiek dient dus om uiteindelijk te komen tot het vaststellen van ‘de
essentie’ en het opstellen van algemene wetmatigheden. Dat impliceert
dat de specifieke contexten waarbinnen de afzonderlijke verschijnselen
zich voordoen of aangetroffen worden geen deel uitmaken van de
interpretatie.
4. Eliade is sterk door Durkheim beïnvloed, maar waarin wijkt Eliade
duidelijk van Durkheim af?
Een groot verschil tussen Durkheim en Eliade is dat de scheiding van heilig
en profaan bij Durkheim doelt op de samenleving en voor Eliade doelt het
Wil jij €76 per maand verdienen?
In plaats van cultuur te definiëren als de totale way of life van een groep,
spreekt Weber van ‘ethos’, waarmee hij doelt op de persoonlijke
aanpassing aan gedragspatronen en ideeën van ieder mens die aan de
samenleving deelneemt.
5. Binnen welk theoretisch perspectief is vergelijkend onderzoek naar
religie het best te realiseren? Waarom?
Vanuit een betekenis perspectief. Het functionalistisch perspectief ging uit
van het verklaren van religie en was erg statisch. Daarnaast bood het
geen historisch inzicht. Het betekenis perspectief ging echter uit van het
interpreteren van religie, dat veel dynamischer is en wel de geschiedenis
mee pakt. Juist door dat ze dit laatste doen, is vergelijkend onderzoek
vanuit dit perspectief het best te realiseren.
Het definiëren van religie
1. Hoe luidt de omschrijving die Geertz geeft van religie? Leg uit wat de
vijf onderdelen van de omschrijving betekenen!
De definitie: Een (1) systeem van symbolen dat werkzaam is om (2)
gemoedstoestanden en motieven in mensen te creëren die krachtig,
allesdoordringend, allesomvattend en langdurig van aard zijn door
opvattingen met betrekking tot (3) een algemene organisatie van het
bestaan te formuleren en deze opvattingen te omgeven met een zodanige
(4) sfeer van feitelijkheid dat de gemoedstoestanden en motieven
onmiskenbaar (5) realistisch lijken te zijn.
1. Religie is een systeem, het zit dus systematisch in elkaar. Het is een
cultureel systeem, een samenhangend geheel, en is werkzaam
doordat mensen zichtbaar collectief handelen (dmv symbolen).
Symbolen kunnen echt alles zijn, zoals woorden en relaties.
Werkzaamheid slaat ook op de dubbele manier waarop religie
fungeert, namelijk symbolen en religie verschaft informatie over hoe
je moet handelen (moraal) in bepaalde situaties en hoe de wereld in
elkaar zit (religie is afspiegeling van de samenleving). Religie is dus
zowel een verklaringsmodel (Durkheim) als een handelingsmodel
(Weber). Mensen hebben beide nodig.
2. Die werkzaamheid van religie maakt gevoelens in mensen los en
motiveert hen tot allerlei handelingen en opvattingen.
3. Die gemoedstoestanden en motieven zijn zo krachtig en
allesomvattend, omdat ze antwoord geven de grote vragen in het
leven namelijk, over hoe men met het lijden in de wereld omgaat, of
er zoiets als rechtvaardigheid bestaat en vragen over kennis. Zo
gezien fungeert religie als een manier om het leven zin te geven en
de samenleving in te richten, te ordenen, zowel moreel als politiek.
4. Voor Geertz is de zichtbaarheid cruciaal, zodat die ordening een
vertrouwd gevoel geeft. Daarom is de aankleding ervan ritueel van
aard. Deze collectieve rituelen fungeren bovendien als bron van
informatie over geschiedenis (traditie) en identiteit. Die voor
iedereen aanvaarde collectieve expressie is nodig voor de sociale
cohesie.
5. Juist door deze publieke ritualisering en tekstualisering worden
gevoelens en opvattingen visueel en krijgen ze een realistisch
karakter. Dat maakt ze deel van de waarneembare werkelijkheid en