EJC 110 - 112. Gebruiksaanwijzing 09.07 - EJC 110 EJC 112 02.11

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 125

EJC 110 / 112 09.

07 -

Gebruiksaanwijzing H
51080474
02.11 EJC 110
EJC 112
Conformiteitsverklaring Conformiteitsverklaring

Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg Jungheinrich AG, Am Stadtrand 35, D-22047 Hamburg
Fabrikant of in de Gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger Fabrikant of in de Gemeenschap gevestigde vertegenwoordiger

Type Optie Serienr. Bouwjaar Type Optie Serienr. Bouwjaar


EJC 110 EJC 110
EJC 112 EJC 112

Aanvullende gegevens Aanvullende gegevens

In opdracht In opdracht

Datum Datum

H EG-conformiteitsverklaring H EG-conformiteitsverklaring
Ondergetekenden verklaren hierbij dat het genoemde aangedreven interne Ondergetekenden verklaren hierbij dat het genoemde aangedreven interne
transportmiddel voldoet aan de Europese richtingen 2006/42/EG (Machinerichtlijn) transportmiddel voldoet aan de Europese richtingen 2006/42/EG (Machinerichtlijn)
en 2004/108/EEG (Elektromagnetische Compatibiliteit - EMC), inclusief de en 2004/108/EEG (Elektromagnetische Compatibiliteit - EMC), inclusief de
wijzigingen en de betreffende wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in de wijzigingen en de betreffende wetgeving voor de omzetting van de richtlijnen in de
nationale wetgeving. De afzonderlijke ondertekenaars zijn bevoegd, de technische nationale wetgeving. De afzonderlijke ondertekenaars zijn bevoegd, de technische
documenten op te stellen. documenten op te stellen.
02.11 NL

02.11 NL

3 3
4
02.11 NL

02.11 NL
WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!
Gevaar door gebruik van ongeschikte, voor het interne transportmiddel door Gevaar door gebruik van ongeschikte, voor het interne transportmiddel door
Jungheinrich niet vrijgeven batterijen Jungheinrich niet vrijgeven batterijen
Constructie, gewicht en afmetingen van de batterij hebben een aanmerkelijke invloed Constructie, gewicht en afmetingen van de batterij hebben een aanmerkelijke invloed
op de bedrijfsveiligheid van het interne transportmiddel, in het bijzonder ook op de op de bedrijfsveiligheid van het interne transportmiddel, in het bijzonder ook op de
stabiliteit en het draagvermogen. Het gebruik van ongeschikte, door Jungheinrich niet stabiliteit en het draagvermogen. Het gebruik van ongeschikte, door Jungheinrich niet
voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen kan bij de energieterugwinning voor het interne transportmiddel vrijgegeven batterijen kan bij de energieterugwinning
tot een verslechtering van de remeigenschappen van het interne transportmiddel tot een verslechtering van de remeigenschappen van het interne transportmiddel
leiden en bovendien aanmerkelijke schade aan de elektrische besturing veroorzaken. leiden en bovendien aanmerkelijke schade aan de elektrische besturing veroorzaken.
Het gebruik van door Jungheinrich voor dit interne transportmiddel niet toegelaten Het gebruik van door Jungheinrich voor dit interne transportmiddel niet toegelaten
batterijen kan daarom leiden tot aanmerkelijke gevaren voor de veiligheid en batterijen kan daarom leiden tot aanmerkelijke gevaren voor de veiligheid en
gezondheid van personen! gezondheid van personen!
Er mogen enkel door de producent voor het interne transportmiddel vrijgegeven Er mogen enkel door de producent voor het interne transportmiddel vrijgegeven
batterijen worden gebruikt. batterijen worden gebruikt.
Het vervangen van de batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming van Het vervangen van de batterijuitrusting is alleen toegestaan met toestemming van
de producent. de producent.
Bij het vervangen / monteren van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in het Bij het vervangen / monteren van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in het
batterijvak van het interne transportmiddel. batterijvak van het interne transportmiddel.
Het gebruik van door de producent niet vrijgegeven batterijen is niet toegestaan. Het gebruik van door de producent niet vrijgegeven batterijen is niet toegestaan.
NL

NL
Voorwoord Voorwoord
Aanwijzingen voor de handleiding Aanwijzingen voor de handleiding
Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze
ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte, ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De informatie is weergegeven in korte,
overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt en de pagina's overzichtelijke vorm. De hoofdstukken zijn alfabetisch gerangschikt en de pagina's
zijn doorgaand genummerd. zijn doorgaand genummerd.

In deze handleiding worden verscheidene varianten van het interne transportmiddel In deze handleiding worden verscheidene varianten van het interne transportmiddel
beschreven. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden beschreven. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden
op dat de beschrijving wordt gebruikt die geldt voor het betreffende type interne op dat de beschrijving wordt gebruikt die geldt voor het betreffende type interne
transportmiddel. transportmiddel.

Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het
feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en feit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en
techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen hierdoor geen claims met techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen hierdoor geen claims met
betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid. betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden afgeleid.

Veiligheidsaanwijzingen en aanduidingen Veiligheidsaanwijzingen en aanduidingen


De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg: De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg:

GEVAAR! GEVAAR!

Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt
genomen, kunnen onherstelbaar letsel en zelfs de dood het gevolg zijn. genomen, kunnen onherstelbaar letsel en zelfs de dood het gevolg zijn.

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt Wijst op een buitengewoon gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt
genomen, kan onherstelbaar of dodelijk letsel het gevolg zijn. genomen, kan onherstelbaar of dodelijk letsel het gevolg zijn.

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!

Wijst op een gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan Wijst op een gevaarlijke situatie. Als deze aanwijzing niet in acht wordt genomen, kan
licht of gemiddeld letsel het gevolg zijn. licht of gemiddeld letsel het gevolg zijn.

AANWIJZING AANWIJZING

Duidt op gevaar van materiële schade. Als deze aanwijzing niet in acht wordt Duidt op gevaar van materiële schade. Als deze aanwijzing niet in acht wordt
genomen, kan materiële schade het gevolg zijn. genomen, kan materiële schade het gevolg zijn.

Z Staat voor aanwijzingen en toelichtingen. Z Staat voor aanwijzingen en toelichtingen.

t Duidt op de standaarduitvoering t Duidt op de standaarduitvoering


o Duidt op de optionele uitvoering o Duidt op de optionele uitvoering
Auteursrecht Auteursrecht
02.11 NL

02.11 NL

Het auteursrecht op deze handleiding is in handen van JUNGHEINRICH AG. Het auteursrecht op deze handleiding is in handen van JUNGHEINRICH AG.

5 5
Jungheinrich Aktiengesellschaft Jungheinrich Aktiengesellschaft
Am Stadtrand 35 Am Stadtrand 35
22047 Hamburg - Deutschland 22047 Hamburg - Deutschland

Telefoon: +49 (0) 40/6948-0 Telefoon: +49 (0) 40/6948-0

www.jungheinrich.com www.jungheinrich.com

02.11 NL

02.11 NL
6 6
Inhoudsopgave Inhoudsopgave

A Gebruik volgens bestemming.................................................. 11 A Gebruik volgens bestemming.................................................. 11


1 Algemeen ................................................................................................ 11 1 Algemeen ................................................................................................ 11
2 Gebruik volgens bestemming .................................................................. 11 2 Gebruik volgens bestemming .................................................................. 11
3 Toegestane gebruiksvoorwaarden .......................................................... 11 3 Toegestane gebruiksvoorwaarden .......................................................... 11
4 Verplichtingen van de exploitant.............................................................. 12 4 Verplichtingen van de exploitant.............................................................. 12
5 Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren........................... 12 5 Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren........................... 12

B Beschrijving van het voertuig .................................................. 13 B Beschrijving van het voertuig .................................................. 13
1 Beschrijving van de toepassing ............................................................... 13 1 Beschrijving van de toepassing ............................................................... 13
1.1 Voertuigtypen en nominaal hefvermogen................................................ 13 1.1 Voertuigtypen en nominaal hefvermogen................................................ 13
2 Beschrijving van modules en functies ..................................................... 14 2 Beschrijving van modules en functies ..................................................... 14
2.1 Overzicht modules ................................................................................... 14 2.1 Overzicht modules ................................................................................... 14
2.2 Functiebeschrijving.................................................................................. 16 2.2 Functiebeschrijving.................................................................................. 16
3 Technische gegevens.............................................................................. 17 3 Technische gegevens.............................................................................. 17
3.1 Vermogensgegevens............................................................................... 17 3.1 Vermogensgegevens............................................................................... 17
3.2 Afmetingen .............................................................................................. 18 3.2 Afmetingen .............................................................................................. 18
3.3 Gewichten................................................................................................ 20 3.3 Gewichten................................................................................................ 20
3.4 Banden .................................................................................................... 20 3.4 Banden .................................................................................................... 20
3.5 EN-normen .............................................................................................. 21 3.5 EN-normen .............................................................................................. 21
3.6 Gebruiksvoorwaarden ............................................................................. 22 3.6 Gebruiksvoorwaarden ............................................................................. 22
3.7 Elektrische eisen ..................................................................................... 22 3.7 Elektrische eisen ..................................................................................... 22
4 Kentekenplaatsen en typeplaatjes........................................................... 23 4 Kentekenplaatsen en typeplaatjes........................................................... 23
4.1 Typeplaatje .............................................................................................. 24 4.1 Typeplaatje .............................................................................................. 24
4.2 Lastplaatje intern transportmiddel ........................................................... 25 4.2 Lastplaatje intern transportmiddel ........................................................... 25

C Transport en eerste inbedrijfstelling ........................................ 27 C Transport en eerste inbedrijfstelling ........................................ 27


1 Laden met een kraan............................................................................... 27 1 Laden met een kraan............................................................................... 27
2 Transport ................................................................................................. 28 2 Transport ................................................................................................. 28
3 Eerste inbedrijfstelling ............................................................................. 30 3 Eerste inbedrijfstelling ............................................................................. 30

D Batterij - onderhouden, opladen, vervangen ........................... 31 D Batterij - onderhouden, opladen, vervangen ........................... 31
1 Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen ...................... 31 1 Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen ...................... 31
2 Batterijtypen............................................................................................. 33 2 Batterijtypen............................................................................................. 33
3 Batterij vrijmaken ..................................................................................... 34 3 Batterij vrijmaken ..................................................................................... 34
4 Batterij laden............................................................................................ 35 4 Batterij laden............................................................................................ 35
4.1 Batterij laden met geïntegreerde lader .................................................... 36 4.1 Batterij laden met geïntegreerde lader .................................................... 36
4.2 Batterij laden met stationaire lader .......................................................... 41 4.2 Batterij laden met stationaire lader .......................................................... 41
5 Batterij demonteren en monteren ............................................................ 42 5 Batterij demonteren en monteren ............................................................ 42
02.11 NL

02.11 NL

7 7
E Bediening ................................................................................ 43 E Bediening ................................................................................ 43
1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ... 43 1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel ... 43
2 Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen ................................ 45 2 Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen ................................ 45
2.1 Ladingindicatie......................................................................................... 48 2.1 Ladingindicatie......................................................................................... 48
3 Intern transportmiddel in gebruik nemen ................................................. 49 3 Intern transportmiddel in gebruik nemen ................................................. 49
3.1 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling ................. 49 3.1 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling ................. 49
3.2 Gebruiksklaar maken............................................................................... 50 3.2 Gebruiksklaar maken............................................................................... 50
3.3 Intern transportmiddel veilig parkeren ..................................................... 52 3.3 Intern transportmiddel veilig parkeren ..................................................... 52
3.4 Batterijverbruik-bewaker .......................................................................... 52 3.4 Batterijverbruik-bewaker .......................................................................... 52
4 Werken met het interne transportmiddel ................................................. 53 4 Werken met het interne transportmiddel ................................................. 53
4.1 Veiligheidsregels voor het rijden.............................................................. 53 4.1 Veiligheidsregels voor het rijden.............................................................. 53
4.2 NOODSTOP, rijden, sturen en remmen .................................................. 55 4.2 NOODSTOP, rijden, sturen en remmen .................................................. 55
4.3 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten ................................. 60 4.3 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten ................................. 60
5 Storingshulp............................................................................................. 62 5 Storingshulp............................................................................................. 62
5.1 Intern transport-middel rijdt niet ............................................................... 62 5.1 Intern transport-middel rijdt niet ............................................................... 62
5.2 De last kan niet worden geheven ............................................................ 62 5.2 De last kan niet worden geheven ............................................................ 62
6 Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen .................. 63 6 Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving verplaatsen .................. 63
7 Nooddaling lastopnamemiddel ................................................................ 64 7 Nooddaling lastopnamemiddel ................................................................ 64
8 Extra uitrusting......................................................................................... 65 8 Extra uitrusting......................................................................................... 65
8.1 Bedieningspaneel CanCode.................................................................... 65 8.1 Bedieningspaneel CanCode.................................................................... 65
8.2 Voertuigparameters met CanCode instellen............................................ 70 8.2 Voertuigparameters met CanCode instellen............................................ 70
8.3 Parameters .............................................................................................. 72 8.3 Parameters .............................................................................................. 72
8.4 Indicatie-instrument CanDis .................................................................... 76 8.4 Indicatie-instrument CanDis .................................................................... 76

F Onderhoud van het interne transportmiddel............................ 79 F Onderhoud van het interne transportmiddel............................ 79
1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming.................................................. 79 1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming.................................................. 79
2 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud .......................................... 79 2 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud .......................................... 79
3 Onderhoud en inspectie .......................................................................... 84 3 Onderhoud en inspectie .......................................................................... 84
4 Onderhoudscontrolelijst ........................................................................... 85 4 Onderhoudscontrolelijst ........................................................................... 85
4.1 Exploitant................................................................................................. 85 4.1 Exploitant................................................................................................. 85
4.2 Klantenservice ......................................................................................... 86 4.2 Klantenservice ......................................................................................... 86
5 Bedrijfsmiddelen en smeerplan ............................................................... 90 5 Bedrijfsmiddelen en smeerplan ............................................................... 90
5.1 Veilig werken met bedrijfsmiddelen ......................................................... 90 5.1 Veilig werken met bedrijfsmiddelen ......................................................... 90
5.2 Smeerschema ......................................................................................... 92 5.2 Smeerschema ......................................................................................... 92
5.3 Gebruiksmiddelen.................................................................................... 93 5.3 Gebruiksmiddelen.................................................................................... 93
6 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ................................... 94 6 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden ................................... 94
6.1 Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoud- 6.1 Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de onderhoud-
werkzaamheden. ..................................................................................... 94 werkzaamheden. ..................................................................................... 94
6.2 Voorkap verwijderen................................................................................ 95 6.2 Voorkap verwijderen................................................................................ 95
6.3 Aandrijfkap afnemen................................................................................ 95 6.3 Aandrijfkap afnemen................................................................................ 95
6.4 Peil hydraulische olie controleren............................................................ 96 6.4 Peil hydraulische olie controleren............................................................ 96
6.5 Controleer het transmissieoliepeil ........................................................... 97 6.5 Controleer het transmissieoliepeil ........................................................... 97
6.6 De grove zeef vervangen, de grove zeef doorspoelen ............................ 97 6.6 De grove zeef vervangen, de grove zeef doorspoelen ............................ 97
6.7 Filterpatroon vervangen........................................................................... 98 6.7 Filterpatroon vervangen........................................................................... 98
6.8 Controleer elektrische zekeringen ........................................................... 99 6.8 Controleer elektrische zekeringen ........................................................... 99
6.9 Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerk- 6.9 Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na onderhoudswerk-
zaamheden.............................................................................................. 100 zaamheden.............................................................................................. 100
02.11 NL

02.11 NL
7 Het interne transportmiddel stilleggen ..................................................... 101 7 Het interne transportmiddel stilleggen ..................................................... 101

8 8
7.1 Maatregelen vóór de stillegging............................................................... 102 7.1 Maatregelen vóór de stillegging............................................................... 102
7.2 Noodzakelijke maatregelen tijdens de stillegging .................................... 102 7.2 Noodzakelijke maatregelen tijdens de stillegging .................................... 102
7.3 Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging 103 7.3 Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na stillegging 103
8 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren.................................................. 103 8 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren.................................................. 103
9 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen 104 9 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen 104
02.11 NL

02.11 NL

9 9
10
02.11 NL

10

02.11 NL
Bijlage Bijlage

Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij Gebruiksaanwijzing JH-tractiebatterij


Z Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich
toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen
Z Deze gebruiksaanwijzing is alleen voor batterijtypen van het merk Jungheinrich
toegestaan. Indien andere merken gebruikt worden moeten de gebruiksaanwijzingen
van deze fabrikant nageleefd worden. van deze fabrikant nageleefd worden.
0506.NL

0506.NL

1 1
2
0605.NL

0605.NL
A Gebruik volgens bestemming A Gebruik volgens bestemming
1 Algemeen 1 Algemeen
Het in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor het Het in deze handleiding beschreven interne transportmiddel is geschikt voor het
heffen, neerlaten en vervoeren van lasten. heffen, neerlaten en vervoeren van lasten.
Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding Het interne transportmiddel moet volgens de aanwijzingen in deze handleiding
worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een ander gebruik is niet volgens de worden gebruikt, bediend en onderhouden. Een ander gebruik is niet volgens de
bestemming en kan leiden tot lichamelijk letsel, beschadiging van het interne bestemming en kan leiden tot lichamelijk letsel, beschadiging van het interne
transportmiddel of andere materiële schade. transportmiddel of andere materiële schade.

2 Gebruik volgens bestemming 2 Gebruik volgens bestemming

AANWIJZING AANWIJZING

De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand is De maximaal op te nemen last en de maximaal toegestane lastafstand is
aangegeven op het lastplaatje. Deze mogen niet worden overschreden. aangegeven op het lastplaatje. Deze mogen niet worden overschreden.
De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de De last moet op het lastopnamemiddel liggen of worden opgenomen met een door de
fabrikant toegestaan aanbouwdeel. fabrikant toegestaan aanbouwdeel.
De last moet tegen de achterkant van de vorkdrager en in het midden tussen de De last moet tegen de achterkant van de vorkdrager en in het midden tussen de
lastvorken liggen. lastvorken liggen.

– Heffen en neerlaten van lasten. – Heffen en neerlaten van lasten.


– Transporteren van neergelaten lasten. – Transporteren van neergelaten lasten.
– Rijden met opgeheven last (>500 mm) is verboden. – Rijden met opgeheven last (>500 mm) is verboden.
– Vervoeren en heffen van personen is verboden. – Vervoeren en heffen van personen is verboden.
– Schuiven of trekken van lasten is verboden. – Schuiven of trekken van lasten is verboden.

3 Toegestane gebruiksvoorwaarden 3 Toegestane gebruiksvoorwaarden


– Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving. – Gebruik in industriële en bedrijfsomgeving.
– Toegestaan temperatuurbereik 5°C tot 40°C. – Toegestaan temperatuurbereik 5°C tot 40°C.
– Enkel gebruiken op bevestigde en vlakke ondergrond met voldoende – Enkel gebruiken op bevestigde en vlakke ondergrond met voldoende
draagvermogen. draagvermogen.
– Enkel gebruiken op overzichtelijke en door de exploitant vrijgegeven rijbanen. – Enkel gebruiken op overzichtelijke en door de exploitant vrijgegeven rijbanen.
– Oprijden van hellingen tot maximaal 15 %. – Oprijden van hellingen tot maximaal 15 %.
– Hellingen dwars of schuin op- of afrijden is verboden. Last aan bergzijde – Hellingen dwars of schuin op- of afrijden is verboden. Last aan bergzijde
transporteren. transporteren.
– Gebruik op gedeeltelijk openbare verkeerswegen. – Gebruik op gedeeltelijk openbare verkeerswegen.
Z Voor gebruik onder extreme omstandigheden is voor het interne transportmiddel Z Voor gebruik onder extreme omstandigheden is voor het interne transportmiddel
een speciale uitrusting en toelating vereist. een speciale uitrusting en toelating vereist.
Het gebruik in ATEX-zones is niet toegestaan. Het gebruik in ATEX-zones is niet toegestaan.
02.11 NL

02.11 NL

11 11
4 Verplichtingen van de exploitant 4 Verplichtingen van de exploitant
Exploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of Exploitant in de zin van deze handleiding is iedere natuurlijke persoon of
rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het rechtspersoon die het interne transportmiddel zelf gebruikt of in wiens opdracht het
wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant wordt gebruikt. In bijzondere situaties (bijvoorbeeld leasen of huren) is de exploitant
de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruiker de persoon die volgens de bestaande overeenkomst tussen eigenaar en gebruiker
van het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moet van het interne transportmiddel de genoemde verplichtingen tijdens het gebruik moet
waarnemen. waarnemen.
De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend wordt De exploitant moet ervoor zorgen dat het interne transportmiddel uitsluitend wordt
gebruikt volgens de bestemming en dat alle gevaren voor leven en gezondheid van gebruikt volgens de bestemming en dat alle gevaren voor leven en gezondheid van
de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van de de gebruiker en derden worden vermeden. Bovendien moet hij de naleving van de
voorschriften voor ongevallenpreventie, overige veiligheidstechnische regels en de voorschriften voor ongevallenpreventie, overige veiligheidstechnische regels en de
gebruiks-, onderhouds- en revisierichtlijnen bewaken. De exploitant moet kunnen gebruiks-, onderhouds- en revisierichtlijnen bewaken. De exploitant moet kunnen
garanderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen. garanderen dat alle gebruikers deze handleiding hebben gelezen en begrepen.

AANWIJZING AANWIJZING

Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt Bij het niet naleven van deze handleiding vervalt onze garantie. De garantie vervalt
ook wanneer de klant en / of derden onvakkundige werkzaamheden aan het object ook wanneer de klant en / of derden onvakkundige werkzaamheden aan het object
verrichten, zonder toestemming van de fabrikant. verrichten, zonder toestemming van de fabrikant.

5 Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren 5 Aanbouwen van aanbouwapparaten en/of toebehoren
Aanbouwen van toebehoren Aanbouwen van toebehoren
De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne De aan- of inbouw van extra inrichtingen, waarmee de functies van het interne
transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is transportmiddel worden beïnvloed of waarmee deze functies worden uitgebreid, is
uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van de producent. Eventueel
moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben. moet u toestemming van de plaatselijke autoriteiten hebben.
De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de De toestemming van autoriteiten vervangt echter niet de toestemming van de
producent. producent.

02.11 NL

02.11 NL
12 12
B Beschrijving van het voertuig B Beschrijving van het voertuig
1 Beschrijving van de toepassing 1 Beschrijving van de toepassing
De EJC 110 / 112 EMC is een vierwielige elektrische disselhefwagen met gestuurd De EJC 110 / 112 EMC is een vierwielige elektrische disselhefwagen met gestuurd
aandrijfwiel. aandrijfwiel.
Hij is bestemd voor het heffen en transporteren op een effen vloer. Er kunnen pallets Hij is bestemd voor het heffen en transporteren op een effen vloer. Er kunnen pallets
met open bodemsteun of rolwagens worden opgenomen. met open bodemsteun of rolwagens worden opgenomen.

1.1 Voertuigtypen en nominaal hefvermogen 1.1 Voertuigtypen en nominaal hefvermogen


De nominale hefcapaciteit is afhankelijk van het type. De nominale hefcapaciteit kan De nominale hefcapaciteit is afhankelijk van het type. De nominale hefcapaciteit kan
worden afgeleid uit de type-aanduiding. worden afgeleid uit de type-aanduiding.

Tabelle 1: EJC110 Tabelle 1: EJC110


EJC Type-aanduiding EJC Type-aanduiding
1 Serie 1 Serie
10 Nominale hefcapaciteit x 100kg 10 Nominale hefcapaciteit x 100kg
De nominale hefcapaciteit komt in het algemeen niet overeen met de toegestane De nominale hefcapaciteit komt in het algemeen niet overeen met de toegestane
hefcapaciteit. De toegestane hefcapaciteit is vermeld op het op het interne hefcapaciteit. De toegestane hefcapaciteit is vermeld op het op het interne
transportmiddel aangebrachte lastdiagram. transportmiddel aangebrachte lastdiagram.
02.11 NL

02.11 NL

13 13
2 Beschrijving van modules en functies 2 Beschrijving van modules en functies
2.1 Overzicht modules 2.1 Overzicht modules

1 1

2 2 3 2 2 3
4 4
5 5
7 6 7 6

9 8 9 8
10 10

11 11
12 12

13 13

14 14
16 15 16 15

Pos. EJC 110 EJC 112 Aanduiding Pos. EJC 110 EJC 112 Aanduiding
1 t t Hefmast 1 t t Hefmast
3 t t Veiligheidsruit 3 t t Veiligheidsruit
2 t t Rijschakelaar 2 t t Rijschakelaar
4 t t Botsveiligheidsknop 4 t t Botsveiligheidsknop
5 t t Batterijdeksel 5 t t Batterijdeksel
6 t t NOODUIT (batterijstekker) 6 t t NOODUIT (batterijstekker)
7 t t Knop voor langzaam rijden 7 t t Knop voor langzaam rijden
8 t t Vorktanden 8 t t Vorktanden
9 t t Dissel 9 t t Dissel
02.11 NL

02.11 NL
14 14
10 t t Batterijlader/-ontlader 10 t t Batterijlader/-ontlader
o o Displayinstrument CanDis o o Displayinstrument CanDis
11 o o Bedieningspaneel CANCODE 11 o o Bedieningspaneel CANCODE
o o ISM-toegangsmodule o o ISM-toegangsmodule

12 t t Contactslot 12 t t Contactslot
13 t t Voorkap 13 t t Voorkap
14 t t Aandrijfwiel 14 t t Aandrijfwiel
15 t t Steunwiel 15 t t Steunwiel
16 t t Lader 16 t t Lader
t = standaarduitvoering o = optie t = standaarduitvoering o = optie
02.11 NL

02.11 NL

15 15
2.2 Functiebeschrijving 2.2 Functiebeschrijving
Veiligheidsvoorzieningen Veiligheidsvoorzieningen
– Met de gesloten, gladde voertuigcontour en de afgeronde randen kan het interne – Met de gesloten, gladde voertuigcontour en de afgeronde randen kan het interne
transportmiddel veilig worden gebruikt. transportmiddel veilig worden gebruikt.
– De wielen zijn rondom voorzien van een stabiele bumper. – De wielen zijn rondom voorzien van een stabiele bumper.
– In gevaarlijke situaties kunnen alle elektrische functies worden uitgeschakeld met – In gevaarlijke situaties kunnen alle elektrische functies worden uitgeschakeld met
de NOODSTOP-schakelaar. de NOODSTOP-schakelaar.
Hydraulische installatie Hydraulische installatie
– De functies heffen en neerlaten worden bediend met de knop "Lastopname heffen" – De functies heffen en neerlaten worden bediend met de knop "Lastopname heffen"
en "Lastopname neerlaten". en "Lastopname neerlaten".
– Bij het inschakelen van de heffunctie start het pompaggregaat en pompt de – Bij het inschakelen van de heffunctie start het pompaggregaat en pompt de
hydraulische olie uit de olietank naar de hefcilinder. hydraulische olie uit de olietank naar de hefcilinder.
– Bij de uitvoering met tweevoudige tweehef-hefmast (ZZ) of drievoudig – Bij de uitvoering met tweevoudige tweehef-hefmast (ZZ) of drievoudig
telescoperende mast (DZ) ontstaat de eerste hef van de lastslede (vrije hef) zonder telescoperende mast (DZ) ontstaat de eerste hef van de lastslede (vrije hef) zonder
verandering van de bouwhoogte door een korte, in het midden gepositioneerde verandering van de bouwhoogte door een korte, in het midden gepositioneerde
vrijhefcilinder. vrijhefcilinder.
Rijaandrijving Rijaandrijving
– Het aandrijfwiel wordt een via kopse kegelwieloverbrenging aangedreven door een – Het aandrijfwiel wordt een via kopse kegelwieloverbrenging aangedreven door een
vaste draaistroommotor. vaste draaistroommotor.
– De elektronische rijregeling zorgt voor traploze toerentalregeling van de rijmotor en – De elektronische rijregeling zorgt voor traploze toerentalregeling van de rijmotor en
daarmee voor een gelijkmatig, schokvrij optrekken, krachtig versnellen en daarmee voor een gelijkmatig, schokvrij optrekken, krachtig versnellen en
elektronisch geregeld afremmen met energieterugwinning. elektronisch geregeld afremmen met energieterugwinning.
Dissel Dissel
– Alle rij- en heffuncties zijn eenvoudig en nauwkeurig te bedienen. – Alle rij- en heffuncties zijn eenvoudig en nauwkeurig te bedienen.
– Het voertuig wordt gestuurd met een dissel. – Het voertuig wordt gestuurd met een dissel.
– De aandrijving kan +/- 90° worden gezwenkt. – De aandrijving kan +/- 90° worden gezwenkt.
Elektrische installatie Elektrische installatie
– 24 volt-installatie. – 24 volt-installatie.
– De elektronische rijregeling is standaard. – De elektronische rijregeling is standaard.
Bedien- en indicatie-elementen Bedien- en indicatie-elementen
– Met ergonomische bedieningselementen kunnen rij- en hydraulische bewegingen – Met ergonomische bedieningselementen kunnen rij- en hydraulische bewegingen
nauwkeurig worden gedoseerd. nauwkeurig worden gedoseerd.
– De batterijcapaciteit wordt aangegeven met een batterij-indicatie. – De batterijcapaciteit wordt aangegeven met een batterij-indicatie.
Hefmast Hefmast
– De stevige staalprofielen zijn smal, wat vooral merkbaar is aan het goede zicht bij – De stevige staalprofielen zijn smal, wat vooral merkbaar is aan het goede zicht bij
drietaps hefarmen. drietaps hefarmen.
– Het hefrails en de vorkdrager lopen op permanent gesmeerde en zodoende – Het hefrails en de vorkdrager lopen op permanent gesmeerde en zodoende
onderhoudsvrije, schuine wielen. onderhoudsvrije, schuine wielen.
02.11 NL

02.11 NL
16 16
3 Technische gegevens 3 Technische gegevens
Z Technische gegevens volgens 2198. Z Technische gegevens volgens 2198.
Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden. Technische veranderingen en aanvullingen voorbehouden.

3.1 Vermogensgegevens 3.1 Vermogensgegevens

EJC 110 EJC112 EJC 110 EJC112


Q Nominale hefcapaciteit 1000 1200 kg Q Nominale hefcapaciteit 1000 1200 kg
Travel speed 6,0 / 6,0 6,0 / 6,0 km/h Travel speed 6,0 / 6,0 6,0 / 6,0 km/h
w / w.o. rated load w / w.o. rated load
Hefsnelheid 0,13 / 0,24 0,12 / 0,21 m/s Hefsnelheid 0,13 / 0,24 0,12 / 0,21 m/s
met / zonder nominale last met / zonder nominale last
Daalsnelheid 0,4 / 0,42 0,4 / 0,42 m/s Daalsnelheid 0,4 / 0,42 0,4 / 0,42 m/s
met / zonder nominale last met / zonder nominale last
Maximale stijgcapaciteit 8 / 16 8 / 16 % Maximale stijgcapaciteit 8 / 16 8 / 16 %
met / zonder nominale last met / zonder nominale last
Rijmotor, 1,0 1,0 kW Rijmotor, 1,0 1,0 kW
vermogen S2 60 min vermogen S2 60 min
Hefmotor, 1,7 1,9 kW Hefmotor, 1,7 1,9 kW
vermogen S3 10% vermogen S3 10%
02.11 NL

02.11 NL

17 17
3.2 Afmetingen 3.2 Afmetingen

02.11 NL

02.11 NL
18 18
EJC 110 EJC 112 EJC 110 EJC 112
c Lastzwaartepuntafstand 600 600 mm c Lastzwaartepuntafstand 600 600 mm
x Lastafstand 687 687 mm x Lastafstand 687 687 mm
y Wielstand 1171 1171 mm y Wielstand 1171 1171 mm
h1 Hoogte hefmast ingeschoven 1750 - 2100 1700 - 2250 mm h1 Hoogte hefmast ingeschoven 1750 - 2100 1700 - 2250 mm
h2 Vrijheffing ZT 100 100 mm h2 Vrijheffing ZT 100 100 mm
h2 Vrijheffing ZZ 1227 - 1777 mm h2 Vrijheffing ZZ 1227 - 1777 mm
h3 Heffing 2500 - 3200 2500 - 3600 mm h3 Heffing 2500 - 3200 2500 - 3600 mm
h4 Hoogte hefmast uitgeschoven 2973 - 3673 2973 - 4073 mm h4 Hoogte hefmast uitgeschoven 2973 - 3673 2973 - 4073 mm
h13 Hoogte neergelaten 90 90 mm h13 Hoogte neergelaten 90 90 mm
h14 Hoogte van dissel in rijstand min. 820 / 1310 820 / 1310 mm h14 Hoogte van dissel in rijstand min. 820 / 1310 820 / 1310 mm
/ max. / max.
l1 Lengte 1787 1787 mm l1 Lengte 1787 1787 mm
l2Lengte lastvork 637 637 mm l2Lengte lastvork 637 637 mm
inclusief vorkrug inclusief vorkrug
b2 Totale breedte (aandrijving) 800 800 mm b2 Totale breedte (aandrijving) 800 800 mm
b5 Buitenafstand lastvork 560 560 mm b5 Buitenafstand lastvork 560 560 mm
s/e/l Afmetingen lastvork 56 / 185 / 1150 56 / 185 / 1150 mm s/e/l Afmetingen lastvork 56 / 185 / 1150 56 / 185 / 1150 mm
b10 Spoorbreedte, vooraan 510 510 mm b10 Spoorbreedte, vooraan 510 510 mm
b11 Spoorbreedte, achteraan 375 375 mm b11 Spoorbreedte, achteraan 375 375 mm
m2 Bodemvrijheid midden wielstand 30 30 mm m2 Bodemvrijheid midden wielstand 30 30 mm
Ast Werkgangbreedte bij pallets 2046 1) 2046 1) mm Ast Werkgangbreedte bij pallets 2046 1) 2046 1) mm
1000x1200 dwars 1000x1200 dwars
Ast Werkgangbreedte bij 2096 2) 2096 2) mm Ast Werkgangbreedte bij 2096 2) 2096 2) mm
pallet 800x1200 langs pallet 800x1200 langs
Wa Draaicirkel 1383 1383 mm Wa Draaicirkel 1383 1383 mm
neergelaten / geheven neergelaten / geheven
1) Diagonaal naar VDI +214mm 1) Diagonaal naar VDI +214mm
2) Diagonaal naar VDI +138mm 2) Diagonaal naar VDI +138mm
02.11 NL

02.11 NL

19 19
3.3 Gewichten 3.3 Gewichten

EJC 110 EJC 112 EJC 110 EJC 112


Eigen gewicht zonder batterij 805 1) 820 1) kg Eigen gewicht zonder batterij 805 1) 820 1) kg
Aslast met last 650 / 1155 1) 660 / 1360 1) kg Aslast met last 650 / 1155 1) 660 / 1360 1) kg
vooraan / achteraan + batterij vooraan / achteraan + batterij
Aslast zonder last 565 / 240 1) 575 / 245 1) kg Aslast zonder last 565 / 240 1) 575 / 245 1) kg
vooraan / achteraan + batterij vooraan / achteraan + batterij
Batterijgewicht 185 185 kg Batterijgewicht 185 185 kg
1) Waarden voor standaard hefmast 1) Waarden voor standaard hefmast

3.4 Banden 3.4 Banden

EJC 110/112 EJC 110/112


Bandenmaat aandrijving 230 x 70 mm Bandenmaat aandrijving 230 x 70 mm
Bandenmaat lastdeel, achteraan 85x100 of 85x75 mm Bandenmaat lastdeel, achteraan 85x100 of 85x75 mm
(enkelvoudig / tandem) (enkelvoudig / tandem)
Steunwiel 140 x 54 mm Steunwiel 140 x 54 mm
Wielen, aantal vooraan / achteraan 1x +1 / 2 of 1x +1 / 4 Wielen, aantal vooraan / achteraan 1x +1 / 2 of 1x +1 / 4
(x = aangedreven) (x = aangedreven)

02.11 NL

02.11 NL
20 20
3.5 EN-normen 3.5 EN-normen
Gemiddeld geluidsdrukniveau Gemiddeld geluidsdrukniveau
– EJC 110 / 112: 70 dB(A) – EJC 110 / 112: 70 dB(A)
conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871. conform EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871.
Z Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens en Z Het gemiddelde geluidsdrukniveau wordt bepaald conform de normgegevens en
omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien. Het omvat het geluidsdrukniveau bij het rijden, heffen en stationair draaien. Het
geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de chauffeur. geluidsdrukniveau wordt gemeten bij het oor van de chauffeur.

Elektromagnetische comptabiliteit (EMC) Elektromagnetische comptabiliteit (EMC)


De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden De producent bevestigt de naleving van grenswaarden voor uitgezonden
elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van elektromagnetische stoorsignalen en stoorvastheid, maar ook de controle van
ontlading van statische elektriciteit conform EN 12895 en de daar genoemde ontlading van statische elektriciteit conform EN 12895 en de daar genoemde
normatieve verwijzingen. normatieve verwijzingen.

Z U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of Z U mag elektrische of elektronische onderdelen uitsluitend veranderen of
verplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent. verplaatsen met schriftelijke toestemming van de producent.

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Storing van medische apparatuur door niet-ioniserende straling Storing van medische apparatuur door niet-ioniserende straling
Elektrische uitrustingen van het interne transportmiddel, die niet-ioniserende stralen Elektrische uitrustingen van het interne transportmiddel, die niet-ioniserende stralen
afgeven (bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medische afgeven (bijv. draadloze gegevensoverdracht), kunnen de werking van medische
apparatuur (pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een apparatuur (pacemakers, gehoorapparatuur e.d.) van de bediener storen en een
verkeerde werking veroorzaken. Met een arts of de fabrikant van het medische verkeerde werking veroorzaken. Met een arts of de fabrikant van het medische
apparaat moet worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van het apparaat moet worden vastgesteld, of een dergelijk apparaat in de omgeving van het
interne transportmiddel kan worden gebruikt. interne transportmiddel kan worden gebruikt.
02.11 NL

02.11 NL

21 21
3.6 Gebruiksvoorwaarden 3.6 Gebruiksvoorwaarden
Omgevingstemperatuur Omgevingstemperatuur
– bij gebruik 5°C tot 40°C – bij gebruik 5°C tot 40°C
Z Bij continu gebruik onder extreme schommelingen in temperatuur of Z Bij continu gebruik onder extreme schommelingen in temperatuur of
luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en luchtvochtigheid is voor interne transportmiddelen een speciale uitrusting en
toestemming vereist. toestemming vereist.

3.7 Elektrische eisen 3.7 Elektrische eisen


De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de De producent bevestigt de naleving van de eisen voor het ontwerp en de
vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel vervaardiging van de elektrische uitrusting bij gebruik van het interne transportmiddel
volgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde volgens de bestemming op grond van EN 1175 "Veiligheid van gemotoriseerde
transportwerktuigen - Elektrische eisen". transportwerktuigen - Elektrische eisen".

02.11 NL

02.11 NL
22 22
4 Kentekenplaatsen en typeplaatjes 4 Kentekenplaatsen en typeplaatjes

17 17
17 18 17 18
17 17

19 20 19 20
21 21

22 22

23 23

21 24 21 24

25 25

26 26

Pos Aanduiding Pos Aanduiding


17 Bevestigingspunten voor laden met kraan (bij ZZ-hefmast in het midden) 17 Bevestigingspunten voor laden met kraan (bij ZZ-hefmast in het midden)
18 Verbodsplaatje „Reik niet door de hefmast heen“ 18 Verbodsplaatje „Reik niet door de hefmast heen“
19 Typeplaatje, voertuig 19 Typeplaatje, voertuig
20 Verbodsplaatje „Verboden onder last te verblijven“ 20 Verbodsplaatje „Verboden onder last te verblijven“
21 Hefcapaciteit 21 Hefcapaciteit
22 Goedkeuringsplaatje 22 Goedkeuringsplaatje
23 Verbodsbord „Meerijden verboden“ 23 Verbodsbord „Meerijden verboden“
24 Typeplaatje, batterij 24 Typeplaatje, batterij
26 Voertuigbenaming 26 Voertuigbenaming
02.11 NL

02.11 NL

25 Serienummer 25 Serienummer

23 23
4.1 Typeplaatje 4.1 Typeplaatje

27 28 29 30 31 32 33 27 28 29 30 31 32 33

34 34

35 35

36 36

37 37

38 38

Pos. Naam Pos. Naam Pos. Naam Pos. Naam


27 Type 33 Bouwjaar 27 Type 33 Bouwjaar
28 Serienummer 34 Lastzwaartepunt-afstand in mm 28 Serienummer 34 Lastzwaartepunt-afstand in mm
29 Nominaal hefvermogen in kg 35 Aandrijfvermogen 29 Nominaal hefvermogen in kg 35 Aandrijfvermogen
30 Batterijspanning in V 36 Batterijgewicht min/max in kg 30 Batterijspanning in V 36 Batterijgewicht min/max in kg
31 Leeg gewicht zonder batterij in kg 37 Fabrikant 31 Leeg gewicht zonder batterij in kg 37 Fabrikant
32 Optie 38 Logo van de fabrikant 32 Optie 38 Logo van de fabrikant

Z Vermeld bij vragen over het interne transportmiddel of bij het bestellen van Z Vermeld bij vragen over het interne transportmiddel of bij het bestellen van
onderdelen het serienummer. Het serienummer van het interne transportmiddel is onderdelen het serienummer. Het serienummer van het interne transportmiddel is
op het typeplaatje en in het voertuigframe geslagen. op het typeplaatje en in het voertuigframe geslagen.

02.11 NL

02.11 NL
24 24
4.2 Lastplaatje intern transportmiddel 4.2 Lastplaatje intern transportmiddel

X.XXXX.XX.XX X.XXXX.XX.XX
23 23
3600 1105 3600 1105

600 600

Het lastplaatje (23) vermeldt het maximale hefvermogen in Q (in kg) bij een bepaald Het lastplaatje (23) vermeldt het maximale hefvermogen in Q (in kg) bij een bepaald
lastzwaartepunt D (in mm) en de bijbehorende hefhoogte H (in mm) van het interne lastzwaartepunt D (in mm) en de bijbehorende hefhoogte H (in mm) van het interne
transportmiddel bij horizontale lastopname. transportmiddel bij horizontale lastopname.

Voorbeeld voor het bepalen van het maximale hefvermogen: Voorbeeld voor het bepalen van het maximale hefvermogen:
Bij een lastzwaartepunt-afstand C van 600 mm en een maximale hefhoogte H van Bij een lastzwaartepunt-afstand C van 600 mm en een maximale hefhoogte H van
3.600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg. 3.600 mm bedraagt de maximale hefcapaciteit Q 1105 kg.

De pijlvormige markeringen („39“ en „39“) aan de De pijlvormige markeringen („39“ en „39“) aan de
onderste dwarsdrager vertellen de chauffeur, wanneer 39 39 onderste dwarsdrager vertellen de chauffeur, wanneer 39 39
hij de hefhoogtegrenzen volgens het lastdiagram (21) hij de hefhoogtegrenzen volgens het lastdiagram (21)
heeft bereikt. heeft bereikt.
02.11 NL

02.11 NL

25 25
26
02.11 NL

26

02.11 NL
C Transport en eerste inbedrijfstelling C Transport en eerste inbedrijfstelling
1 Laden met een kraan 1 Laden met een kraan

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Gevaar voor ongevallen door ondeskundig laden met kraan Gevaar voor ongevallen door ondeskundig laden met kraan
Bij gebruik van ongeschikte hefmiddelen en een onjuiste toepassing van Bij gebruik van ongeschikte hefmiddelen en een onjuiste toepassing van
hefmiddelen, kan het interne transportmiddel tijdens het laden met de kraan naar hefmiddelen, kan het interne transportmiddel tijdens het laden met de kraan naar
beneden vallen. beneden vallen.
Stoot niet tegen het interne transportmiddel en laat geen ongecontroleerde Stoot niet tegen het interne transportmiddel en laat geen ongecontroleerde
bewegingen ontstaan. Indien nodig, het interne transportmiddel met behulp van bewegingen ontstaan. Indien nodig, het interne transportmiddel met behulp van
geleidingstouwen vasthouden. geleidingstouwen vasthouden.
XAlleen personen die getraind zijn in het werken met bevestigingsmiddelen en XAlleen personen die getraind zijn in het werken met bevestigingsmiddelen en
hefwerktuigen mogen het interne transportmiddel verladen. hefwerktuigen mogen het interne transportmiddel verladen.
XBij het laden met kraan veiligheidshandschoenen dragen. XBij het laden met kraan veiligheidshandschoenen dragen.
XNiet onder zwevende lasten gaan staan. XNiet onder zwevende lasten gaan staan.
XNiet in de gevarenzone komen en niet in de gevarenzone blijven staan. XNiet in de gevarenzone komen en niet in de gevarenzone blijven staan.
XUitsluitend hefwerktuigen met voldoende hefvermogen gebruiken (zie typeplaatje XUitsluitend hefwerktuigen met voldoende hefvermogen gebruiken (zie typeplaatje
voor gewicht van het interne transportmiddel) voor gewicht van het interne transportmiddel)
XDe kraanhulpmiddelen bevestigen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten XDe kraanhulpmiddelen bevestigen aan de daarvoor bestemde bevestigingspunten
en tegen slippen borgen. en tegen slippen borgen.
XDe bevestigingsmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven lastrichting gebruiken. XDe bevestigingsmiddelen uitsluitend in de voorgeschreven lastrichting gebruiken.
XDe bevestigingsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het heffen niet in contact XDe bevestigingsmiddelen zodanig aanbrengen, dat ze bij het heffen niet in contact
komen met aanbouwdelen. komen met aanbouwdelen.

Intern transportmiddel met kraan Intern transportmiddel met kraan


verladen verladen
17 17
Voorwaarden Voorwaarden
– Intern transportmiddel veilig neerzetten, – Intern transportmiddel veilig neerzetten,
(zie "Intern transportmiddel veilig (zie "Intern transportmiddel veilig
parkeren" op pagina 52). parkeren" op pagina 52).

Benodigd werktuig (gereedschap) en mate Benodigd werktuig (gereedschap) en mate


riaal riaal
– Hijswerktuig – Hijswerktuig
– Hijsmiddelen – Hijsmiddelen

Werkwijze Werkwijze
• Hijsmiddelen aan de bevestigingspunten • Hijsmiddelen aan de bevestigingspunten
(17) bevestigen. (17) bevestigen.
Het interne transportmiddel kan nu met een Het interne transportmiddel kan nu met een
kraan worden verladen. kraan worden verladen.
02.11 NL

02.11 NL

27 27
2 Transport 2 Transport

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport Ongecontroleerde bewegingen tijdens het transport
Een ondeskundige borging van het interne transportmiddel en de heftmast tijdens het Een ondeskundige borging van het interne transportmiddel en de heftmast tijdens het
transport kan tot ernstige ongevallen leiden. transport kan tot ernstige ongevallen leiden.
XHet laden moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens de XHet laden moet worden uitgevoerd door eigen geschoold vakpersoneel volgens de
aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juiste aanbevelingen van de richtlijnen VDI 2700 en VDI 2703. Leg de juiste
dimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden dimensionering en de realisering van veiligheidsmaatregelen voor het laden
gedetailleerd vast. gedetailleerd vast.
XBij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddel XBij transport op een vrachtwagen of aanhanger moet u het interne transportmiddel
vakkundig vastsjorren. vakkundig vastsjorren.
XDe vrachtwagen of aanhanger moet vastsjorringen hebben. XDe vrachtwagen of aanhanger moet vastsjorringen hebben.
XBeveilig het intern transportmiddel met behulp van wiggen tegen abusievelijk XBeveilig het intern transportmiddel met behulp van wiggen tegen abusievelijk
wegrollen. wegrollen.
XGebruik alleen spangordels en vastsjorgordels met voldoende nominale XGebruik alleen spangordels en vastsjorgordels met voldoende nominale
stevigheid. stevigheid.

40 40 40 40

Intern transportmiddel voor transport borgen Intern transportmiddel voor transport borgen

Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal


– Spangordels/sjorgordels – Spangordels/sjorgordels

Werkwijze Werkwijze
• Intern transportmiddel op het transportvoertuig rijden. • Intern transportmiddel op het transportvoertuig rijden.
• Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig • Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig
parkeren" op pagina 52). parkeren" op pagina 52).
02.11 NL

02.11 NL
• Gordels (40) aan het interne transportmiddel bevestigen en voldoende spannen. • Gordels (40) aan het interne transportmiddel bevestigen en voldoende spannen.

28 28
Het interne transportmiddel kan nu worden getransporteerd. Het interne transportmiddel kan nu worden getransporteerd.
02.11 NL

02.11 NL

29 29
3 Eerste inbedrijfstelling 3 Eerste inbedrijfstelling

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!

Intern transportmiddel uitsluitend met batterijstroom rijden! Gelijkgerichte Intern transportmiddel uitsluitend met batterijstroom rijden! Gelijkgerichte
wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de wisselstroom beschadigt de elektronische onderdelen. Kabelverbindingen naar de
batterij (sleepkabels) moeten korter zijn dan 6 m en moeten een leidingdoorsnede batterij (sleepkabels) moeten korter zijn dan 6 m en moeten een leidingdoorsnede
van 50 mm² hebben. van 50 mm² hebben.

Werkwijze Werkwijze
• Uitrusting op volledigheid controleren • Uitrusting op volledigheid controleren
• Indien nodig batterij monteren, (zie "Batterij demonteren en monteren" op • Indien nodig batterij monteren, (zie "Batterij demonteren en monteren" op
pagina 42) pagina 42)
• Batterij laden, (zie "Batterij laden" op pagina 35) • Batterij laden, (zie "Batterij laden" op pagina 35)
Intern transportmiddel kan nu in gebruik worden genomen, (zie "Intern Intern transportmiddel kan nu in gebruik worden genomen, (zie "Intern
transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 49). transportmiddel in gebruik nemen" op pagina 49).

02.11 NL

02.11 NL
30 30
D Batterij - onderhouden, opladen, D Batterij - onderhouden, opladen,
vervangen vervangen
1 Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen 1 Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen
Onderhoudspersoneel Onderhoudspersoneel
Uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden en Uitsluitend hiervoor opgeleid personeel mag de batterijen opladen, onderhouden en
vervangen. Neem bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de vervangen. Neem bij het uitvoeren van de werkzaamheden deze handleiding en de
voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation in acht. voorschriften van de producent van de batterij en het batterijlaadstation in acht.
Brandpreventiemaatregelen Brandpreventiemaatregelen
Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open Als er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen open
vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne vuur worden gebruikt. In de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne
transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare transportmiddel mogen zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare
stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet geventileerd stoffen of vonkvormende bedrijfsmiddelen bevinden. De ruimte moet geventileerd
zijn. Brandblussers klaarzetten. zijn. Brandblussers klaarzetten.

Onderhoud van de batterij Onderhoud van de batterij


Houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen Houd de cellendeksels van de batterij droog en schoon. Klemmen en kabelschoenen
moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet en stevig vastgeschroefd zijn. moeten schoon, licht ingesmeerd met batterijpoolvet en stevig vastgeschroefd zijn.

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!

Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor, dat de batterijkabel niet wordt Zorg er vóór het sluiten van de batterijkap voor, dat de batterijkabel niet wordt
beschadigd. Bij beschadigde kabels bestaat er een gevaar op kortsluiting. beschadigd. Bij beschadigde kabels bestaat er een gevaar op kortsluiting.

De batterij afvoeren De batterij afvoeren


De batterijen mogen uitsluitend met het afval worden afgevoerd onder inachtneming De batterijen mogen uitsluitend met het afval worden afgevoerd onder inachtneming
en naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef en naleving van de nationale milieuvoorschriften of afvalverwijderingswetten. Leef
beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren. beslist de gegevens na die de producent verstrekt over het afvoeren.
02.11 NL

02.11 NL

31 31
WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijen Gevaar op ongevallen en letsel bij het hanteren van batterijen
De batterijen bevatten opgelost zuur, dat giftig en bijtend is. Vermijd beslist contact De batterijen bevatten opgelost zuur, dat giftig en bijtend is. Vermijd beslist contact
met batterijzuur. met batterijzuur.
XVoer de oude batterijzuren volgens de voorschriften af. XVoer de oude batterijzuren volgens de voorschriften af.
XBij alle werkzaamheden aan de batterijen moet er beslist beschermende kleding en XBij alle werkzaamheden aan de batterijen moet er beslist beschermende kleding en
oogbescherming worden gedragen. oogbescherming worden gedragen.
XLaat geen batterijzuren op de huid, kleding of in de ogen komen. Zo nodig, XLaat geen batterijzuren op de huid, kleding of in de ogen komen. Zo nodig,
batterijzuren met ruim schoon water uitspoelen. batterijzuren met ruim schoon water uitspoelen.
XWaarschuw bij persoonlijk letsel (b.v. huid- of oogcontact met batterijzuren) direct XWaarschuw bij persoonlijk letsel (b.v. huid- of oogcontact met batterijzuren) direct
een arts. een arts.
XNeutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk met ruim water. XNeutraliseer gemorst batterijzuur onmiddellijk met ruim water.
XGebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog. XGebruik uitsluitend batterijen met gesloten batterijtrog.
XNeem de wettelijke voorschriften in acht. XNeem de wettelijke voorschriften in acht.

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Gevaar voor ongevallen door gebruik van ongeschikte batterijen Gevaar voor ongevallen door gebruik van ongeschikte batterijen
Het gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de Het gewicht en de afmeting van de batterij hebben een aanzienlijke invloed op de
stabiliteit en de hefcapaciteit van het interne transportmiddel. Verandering van de stabiliteit en de hefcapaciteit van het interne transportmiddel. Verandering van de
batterij-uitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent, aangezien batterij-uitrusting is alleen toegestaan met toestemming van de producent, aangezien
door de inbouw van kleinere batterijen compensatiegewichten nodig zijn. Bij het door de inbouw van kleinere batterijen compensatiegewichten nodig zijn. Bij het
vervangen / inbouwen van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in de vervangen / inbouwen van de batterij erop letten dat deze goed vastzit in de
batterijruimte van het interne transportmiddel. batterijruimte van het interne transportmiddel.

Voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterijen, het interne transportmiddel Voorafgaand aan alle werkzaamheden aan de batterijen, het interne transportmiddel
veilig parkeren ((zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 23)). veilig parkeren ((zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 23)).

02.11 NL

02.11 NL
32 32
2 Batterijtypen 2 Batterijtypen
Afhankelijk van de uitvoering wordt het interne transportmiddel uitgerust met een Afhankelijk van de uitvoering wordt het interne transportmiddel uitgerust met een
bepaald batterijtype. De onderstaande tabel toont onder vermelding van het bepaald batterijtype. De onderstaande tabel toont onder vermelding van het
vermogen, welke combinatie als standaard is voorzien: vermogen, welke combinatie als standaard is voorzien:

Batterijtype Capaciteit Gewicht Batterijtype Capaciteit Gewicht


24V-batterij 24V-batterij
2 PzB 130 Ah 140 kg 2 PzB 130 Ah 140 kg
650x145x560 mm (lxhxb) 650x145x560 mm (lxhxb)
24V-batterij 2 PzB 150 Ah 151 kg 24V-batterij 2 PzB 150 Ah 151 kg
660x146x590 mm (lxhxb) 660x146x590 mm (lxhxb)
24V-batterij 2 PzB 200 Ah 185 kg 24V-batterij 2 PzB 200 Ah 185 kg
660x146x682 mm (lxbxh) 660x146x682 mm (lxbxh)
24V-batterij 2 PzV-BS 142 Ah 151 kg 24V-batterij 2 PzV-BS 142 Ah 151 kg
146x650x590 mm (lxbxh) 146x650x590 mm (lxbxh)
24V-batterij 2 PzV-BS 170 Ah 160 kg 24V-batterij 2 PzV-BS 170 Ah 160 kg
282x166x670 mm (lxbxh) 282x166x670 mm (lxbxh)

Het batterijgewicht is vermeld op het typeplaatje van de batterij. Batterijen met niet- Het batterijgewicht is vermeld op het typeplaatje van de batterij. Batterijen met niet-
geïsoleerde polen moeten afgedekt zijn met een slipvaste isoleermat. geïsoleerde polen moeten afgedekt zijn met een slipvaste isoleermat.
02.11 NL

02.11 NL

33 33
3 Batterij vrijmaken 3 Batterij vrijmaken

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!

Beknellinggevaar Beknellinggevaar
XBij het sluiten van de klep/afdekking mag er zich niets tussen klep/afdekking en XBij het sluiten van de klep/afdekking mag er zich niets tussen klep/afdekking en
intern transportmiddel bevinden. intern transportmiddel bevinden.

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Gevaar voor ongevallen door niet geborgd intern transportmiddel Gevaar voor ongevallen door niet geborgd intern transportmiddel
Parkeren van het interne transportmiddel op hellingen of met opgeheven last en/of Parkeren van het interne transportmiddel op hellingen of met opgeheven last en/of
opgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en niet toegestaan. opgeheven lastopnamemiddel is gevaarlijk en niet toegestaan.
XIntern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. In bijzondere XIntern transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond parkeren. In bijzondere
gevallen moet het interne transportmiddel met bijvoorbeeld wiggen worden gevallen moet het interne transportmiddel met bijvoorbeeld wiggen worden
geborgd. geborgd.
XHefmast en lastvork altijd volledig neerlaten. XHefmast en lastvork altijd volledig neerlaten.
XParkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten XParkeerplaats zodanig kiezen dat niemand letsel kan oplopen aan de neergelaten
vorktanden. vorktanden.

Voorwaarden Voorwaarden
– Intern transportmiddel horizontaal – Intern transportmiddel horizontaal
neerzetten. neerzetten.
41 41
– Intern transportmiddel veilig neerzetten, – Intern transportmiddel veilig neerzetten,
(zie "Intern transportmiddel veilig (zie "Intern transportmiddel veilig
parkeren" op pagina 52). parkeren" op pagina 52).
44 44
Werkwijze Werkwijze
• NOODSTOP (Batterijstekker) (44) • NOODSTOP (Batterijstekker) (44)
uittrekken. uittrekken.
• Batterijkap (41) openmaken. • Batterijkap (41) openmaken.

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!
Zorg er vóór het omhoogklappen van de batterijkappen voor, dat u de Zorg er vóór het omhoogklappen van de batterijkappen voor, dat u de
kapvergrendeling niet kunt beschadigen. kapvergrendeling niet kunt beschadigen.

Batterij is vrijgelegd. Batterij is vrijgelegd.

Z Bouw bij het vervangen van de batterij de kap uit. (zie "Batterij demonteren en Z Bouw bij het vervangen van de batterij de kap uit. (zie "Batterij demonteren en
monteren" op pagina 42). monteren" op pagina 42).
02.11 NL

02.11 NL
34 34
4 Batterij laden 4 Batterij laden

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden Explosiegevaar door gassen die ontstaan tijdens het laden
Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De Bij het laden geeft de batterij een mengsel van zuurstof en waterstof (knalgas) af. De
gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet gasvorming is een chemisch proces. Dit gasmengsel is zeer explosief en mag niet
worden ontstoken. worden ontstoken.
XHet aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de XHet aansluiten en loskoppelen van laadkabels van het batterijlaadstation met de
batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne batterijstekker mag alleen plaatsvinden als het laadstation en interne
transportmiddel is uitgeschakeld. transportmiddel is uitgeschakeld.
XDe lader moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van de batterij. XDe lader moet zijn afgestemd op de spanning en het laadvermogen van de batterij.
XVoor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare XVoor het laden eerst alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare
beschadigingen. beschadigingen.
XVoor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel XVoor voldoende ventilatie zorgen van de ruimte waarin het interne transportmiddel
wordt opgeladen. wordt opgeladen.
XBatterijdeksel moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moeten XBatterijdeksel moet geopend zijn en de oppervlakken van de batterijcellen moeten
tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen. tijdens het laden vrijliggen, om voldoende ventilatie te garanderen.
XAls er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen XAls er met batterijen wordt gewerkt, mag er niet worden gerookt en mag er geen
open vuur worden gebruikt. open vuur worden gebruikt.
XIn de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen XIn de buurt van het voor het opladen geparkeerde interne transportmiddel mogen
zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende zich op een afstand van minimaal 2 m geen ontvlambare stoffen of vonkvormende
bedrijfsmiddelen bevinden. bedrijfsmiddelen bevinden.
XBrandblussers klaarzetten. XBrandblussers klaarzetten.
XGeen metalen voorwerpen op de batterij plaatsen. XGeen metalen voorwerpen op de batterij plaatsen.
XDe veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten XDe veiligheidsvoorschriften van de producent van batterij en laadstation moeten
beslist worden nageleefd. beslist worden nageleefd.
02.11 NL

02.11 NL

35 35
4.1 Batterij laden met geïntegreerde lader 4.1 Batterij laden met geïntegreerde lader

GEVAAR! GEVAAR!
Elektrische schok en brandgevaar Elektrische schok en brandgevaar
Beschadigde en ongeschikte kabels kunnen een elektrische schok en brand door Beschadigde en ongeschikte kabels kunnen een elektrische schok en brand door
oververhitting veroorzaken. oververhitting veroorzaken.
XEnkel netkabels met een maximale kabellengte van 30 m gebruiken. XEnkel netkabels met een maximale kabellengte van 30 m gebruiken.
De regionale voorschriften zijn in acht genomen. De regionale voorschriften zijn in acht genomen.
XKabelrol bij gebruik helemaal afrollen. XKabelrol bij gebruik helemaal afrollen.
XUitsluitend de originele netkabels van de producent gebruiken. XUitsluitend de originele netkabels van de producent gebruiken.
XIsolatiebeschermingsklasse en bestendigheid tegen zuren en logen moet XIsolatiebeschermingsklasse en bestendigheid tegen zuren en logen moet
overeenstemmen met de netkabels van de producent. overeenstemmen met de netkabels van de producent.

AANWIJZING AANWIJZING

Beschadigingen door niet correct gebruik van de geïntegreerde lader Beschadigingen door niet correct gebruik van de geïntegreerde lader
De geïntegreerde lader die bestaat uit batterijlader en batterijcontroller mag niet De geïntegreerde lader die bestaat uit batterijlader en batterijcontroller mag niet
worden geopend. Bij storingen moet de service van producent worden ingelicht. worden geopend. Bij storingen moet de service van producent worden ingelicht.
XDe lader mag alleen worden gebruikt voor de door Jungheinrich geleverde XDe lader mag alleen worden gebruikt voor de door Jungheinrich geleverde
batterijen of andere batterijen die door aanpassingen van de service van de batterijen of andere batterijen die door aanpassingen van de service van de
producent geschikt zijn voor het interne transportmiddel. producent geschikt zijn voor het interne transportmiddel.
XZe mogen niet worden verwisseld met andere interne transportmiddelen. XZe mogen niet worden verwisseld met andere interne transportmiddelen.
XDe batterij niet tegelijkertijd aan twee laders aansluiten. XDe batterij niet tegelijkertijd aan twee laders aansluiten.

Z Standaard wordt bij aflevering van het interne transportmiddel zonder batterij de Z Standaard wordt bij aflevering van het interne transportmiddel zonder batterij de
positie 0 ingesteld. Op de stekker (43) kan een ontlaadindicatie voor de batterij, positie 0 ingesteld. Op de stekker (43) kan een ontlaadindicatie voor de batterij,
een laad-/ontlaadindicatie, een CanDis of een bipolaire LED worden aangesloten. een laad-/ontlaadindicatie, een CanDis of een bipolaire LED worden aangesloten.

42 43 42 43

02.11 NL

02.11 NL
36 36
Laadkarakteristiek instellen Laadkarakteristiek instellen

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!
XVoor het instellen van de betreffende laadkarakteristiek eerst de netstekker eruit XVoor het instellen van de betreffende laadkarakteristiek eerst de netstekker eruit
trekken! trekken!

Laadkarakteristiek instellen Laadkarakteristiek instellen

Voorwaarden Voorwaarden
– Batterij is aangesloten. – Batterij is aangesloten.
Werkwijze Werkwijze
• Instelschakelaar (42) van de lader naar rechts draaien, om de laadkarakteristiek • Instelschakelaar (42) van de lader naar rechts draaien, om de laadkarakteristiek
aan de gebruikte batterij aan te passen. aan de gebruikte batterij aan te passen.
• De geldigheid van de nieuwe instelling wordt bevestigd door een knipperende • De geldigheid van de nieuwe instelling wordt bevestigd door een knipperende
groene LED en deze is meteen effectief. groene LED en deze is meteen effectief.
De laadkarakteristiek is ingesteld. De laadkarakteristiek is ingesteld.

Tabelle 2: Toewijzing schakelaarstand / laadkarakteristiek Tabelle 2: Toewijzing schakelaarstand / laadkarakteristiek


Positie van de Positie van de
Geselecteerde laadkarakteristieken Geselecteerde laadkarakteristieken
schakelaar (42) schakelaar (42)
0 Intern transportmiddel zonder batterij 0 Intern transportmiddel zonder batterij
Natte batterij: PzS met 100 - 300 Ah Natte batterij: PzS met 100 - 300 Ah
1 1
Natte batterij: PzM met 100 - 180 Ah Natte batterij: PzM met 100 - 180 Ah
2 Onderhoudsvrij: PzV met 100 - 149 Ah 2 Onderhoudsvrij: PzV met 100 - 149 Ah
3 Onderhoudsvrij: PzV met 150 - 199 Ah 3 Onderhoudsvrij: PzV met 150 - 199 Ah
4 Onderhoudsvrij: PzV met 200 - 300 Ah 4 Onderhoudsvrij: PzV met 200 - 300 Ah
Natte batterij: PzS met pulskarakteristiek 200 - Natte batterij: PzS met pulskarakteristiek 200 -
400 Ah 400 Ah
5 5
Natte batterij: PzM met pulskarakteristiek 180 - Natte batterij: PzM met pulskarakteristiek 180 -
400 Ah 400 Ah
6 Jungheinrich 100 - 300 Ah 6 Jungheinrich 100 - 300 Ah

AANWIJZING AANWIJZING

XAlle overige standen van de schakelaar (42) blokkeren de lader resp. de batterij XAlle overige standen van de schakelaar (42) blokkeren de lader resp. de batterij
wordt niet geladen. wordt niet geladen.
XBij PzM-batterijen met een capaciteit onder de 180Ah de karakteristiek 1 instellen, XBij PzM-batterijen met een capaciteit onder de 180Ah de karakteristiek 1 instellen,
vanaf 180Ah de karakteristiek 5 instellen. vanaf 180Ah de karakteristiek 5 instellen.
XBij PzS 200-300Ah natte batterijen kan zowel karakteristiek 1 als karakteristiek 5 XBij PzS 200-300Ah natte batterijen kan zowel karakteristiek 1 als karakteristiek 5
worden gebruikt, waarbij karakteristiek 5 een sneller lading realiseert. worden gebruikt, waarbij karakteristiek 5 een sneller lading realiseert.
XBij aangesloten batterij is een instelhulp door de lader mogelijk: Bij een geldige XBij aangesloten batterij is een instelhulp door de lader mogelijk: Bij een geldige
schakelaarstand knippert de groene LED overeenkomstig de ingestelde stand, bij schakelaarstand knippert de groene LED overeenkomstig de ingestelde stand, bij
ongeldige schakelaarstand knippert de rode LED. ongeldige schakelaarstand knippert de rode LED.
02.11 NL

02.11 NL

37 37
Het laden starten met geïntegreerde lader Het laden starten met geïntegreerde lader
Netaansluiting Netaansluiting
Netspanning: 230 V / 110 V (+10/-15%) Netspanning: 230 V / 110 V (+10/-15%)
Netfrequentie: 50 Hz / 60 Hz Netfrequentie: 50 Hz / 60 Hz
De stroomkabel van de lader (44) is in de voorkap of in de batterijruimte geïntegreerd. De stroomkabel van de lader (44) is in de voorkap of in de batterijruimte geïntegreerd.

Batterij opladen Batterij opladen

Voorwaarden Voorwaarden
– Intern transportmiddel veilig parkeren, (zie "Intern – Intern transportmiddel veilig parkeren, (zie "Intern
transportmiddel veilig parkeren" op pagina 52). 44 transportmiddel veilig parkeren" op pagina 52). 44
– Batterij vrijmaken, (zie "Batterij vrijmaken" op – Batterij vrijmaken, (zie "Batterij vrijmaken" op
pagina 34). pagina 34).
– Juist laadprogramma op lader ingesteld. – Juist laadprogramma op lader ingesteld.
Werkwijze Werkwijze
• Eventueel aanwezige isoleermatten van de batterij • Eventueel aanwezige isoleermatten van de batterij
verwijderen. verwijderen.
• De batterijstekker moet ingestoken blijven. • De batterijstekker moet ingestoken blijven.
• Netstekker (44) in een stopcontact steken. • Netstekker (44) in een stopcontact steken.
• Schakelaar NOODSTOP omhoog trekken. • Schakelaar NOODSTOP omhoog trekken.
De knipperende LED geeft de laadtoestand of een storing aan (zie tabel "LED- De knipperende LED geeft de laadtoestand of een storing aan (zie tabel "LED-
indicatie" voor de knippercodes). indicatie" voor de knippercodes).
Batterij wordt geladen. Batterij wordt geladen.

Z Wanneer de netstekker (44) zich op het net bevindt, zijn alle elektrische functies Z Wanneer de netstekker (44) zich op het net bevindt, zijn alle elektrische functies
van het interne transportmiddel onderbroken (elektrische startonderbreking). U van het interne transportmiddel onderbroken (elektrische startonderbreking). U
kunt het interne transportmiddel niet gebruiken. kunt het interne transportmiddel niet gebruiken.

02.11 NL

02.11 NL
38 38
Laden van batterij beëindigen, het voertuig weer bedrijfsklaar maken Laden van batterij beëindigen, het voertuig weer bedrijfsklaar maken

AANWIJZING AANWIJZING

Wanneer het laden voortijdig wordt onderbroken, is niet de volledige batterijcapaciteit Wanneer het laden voortijdig wordt onderbroken, is niet de volledige batterijcapaciteit
beschikbaar beschikbaar

Voorwaarden Voorwaarden
– Batterij is volledig geladen. – Batterij is volledig geladen.
Werkwijze Werkwijze
• Netstekker (44) uit het stopcontact trekken en met kabel volledig in het opbergvak • Netstekker (44) uit het stopcontact trekken en met kabel volledig in het opbergvak
opbergen. opbergen.
• Indien nodig aanwezige isolatiemat weer over de batterij leggen. • Indien nodig aanwezige isolatiemat weer over de batterij leggen.
• Batterijkap veilig sluiten. • Batterijkap veilig sluiten.
Interne transportmiddel is weer bedrijfsgereed. Interne transportmiddel is weer bedrijfsgereed.

Laadtijden Laadtijden
De laadduur is afhankelijk van de capaciteit van de batterij. De laadduur is afhankelijk van de capaciteit van de batterij.
Z Na een stroomuitval wordt het laden automatisch voortgezet. U kunt het laden Z Na een stroomuitval wordt het laden automatisch voortgezet. U kunt het laden
onderbreken door de netstekker eruit te trekken en voortzetten als deellading. onderbreken door de netstekker eruit te trekken en voortzetten als deellading.
02.11 NL

02.11 NL

39 39
LED-indicatie (45) LED-indicatie (45)

45 45
Groene LED (laadtoestand) Groene LED (laadtoestand)
brandt Laden voltooid; batterij is vol. brandt Laden voltooid; batterij is vol.
(laadpauze, druppelladen of (laadpauze, druppelladen of
compensatieladen). compensatieladen).
knippert Laadproces. knippert Laadproces.
langzaam langzaam
knippert snel Indicatie bij het begin van het knippert snel Indicatie bij het begin van het
laden of na instelling van een laden of na instelling van een
nieuwe karakteristiek. Aantal nieuwe karakteristiek. Aantal
knipperpulsen komt overeen met knipperpulsen komt overeen met
de ingestelde karakteristiek. de ingestelde karakteristiek.

Rode LED (storing) Rode LED (storing)


brandt Overtemperatuur. Laden is brandt Overtemperatuur. Laden is
onderbroken. onderbroken.
knippert Veiligheidlaadtijd overschreden. knippert Veiligheidlaadtijd overschreden.
langzaam Laden is onderbroken. langzaam Laden is onderbroken.
Netonderbreking voor nieuwe Netonderbreking voor nieuwe
laadstart vereist. laadstart vereist.
knippert snel Instelling van karakteristiek is knippert snel Instelling van karakteristiek is
ongeldig. ongeldig.
Druppelladen Druppelladen
Het druppelladen begint automatisch na het voltooien van het laden. Het druppelladen begint automatisch na het voltooien van het laden.

Deelladingen Deelladingen
De lader is zodanig geconstrueerd, dat deze zich bij het bijladen van gedeeltelijk De lader is zodanig geconstrueerd, dat deze zich bij het bijladen van gedeeltelijk
geladen batterijen automatisch aanpast. Dit beperkt de batterijslijtage. geladen batterijen automatisch aanpast. Dit beperkt de batterijslijtage.

02.11 NL

02.11 NL
40 40
4.2 Batterij laden met stationaire lader 4.2 Batterij laden met stationaire lader
Batterij opladen Batterij opladen
Voorwaarden Voorwaarden
– Batterij vrijmaken, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 34). – Batterij vrijmaken, (zie "Batterij vrijmaken" op pagina 34).

Werkwijze Werkwijze
• Batterijstekker (44) van de voertuigstekker halen. • Batterijstekker (44) van de voertuigstekker halen.
• Batterijstekker (44) met de laadkabel (45) van de stationaire lader verbinden. • Batterijstekker (44) met de laadkabel (45) van de stationaire lader verbinden.
• Laadproces overeenkomstig de handleiding van de lader starten. • Laadproces overeenkomstig de handleiding van de lader starten.
Batterij wordt geladen. Batterij wordt geladen.

Opladen van batterij beëindigen, het voertuig weer bedrijfsgereedheid maken Opladen van batterij beëindigen, het voertuig weer bedrijfsgereedheid maken

AANWIJZING AANWIJZING

Wanneer het laden voortijdig wordt onderbroken, is niet de volledige batterijcapaciteit Wanneer het laden voortijdig wordt onderbroken, is niet de volledige batterijcapaciteit
beschikbaar beschikbaar

Voorwaarden Voorwaarden
– Laden van de batterij is volledig afgesloten. – Laden van de batterij is volledig afgesloten.

Werkwijze Werkwijze
• Laadproces overeenkomstig de handleiding van de lader eindigen. • Laadproces overeenkomstig de handleiding van de lader eindigen.
• Batterijstekker van de lader loskoppelen. • Batterijstekker van de lader loskoppelen.
• Batterijstekker aansluiten op het interne transportmiddel. • Batterijstekker aansluiten op het interne transportmiddel.
Voertuig is weer bedrijfsgereed Voertuig is weer bedrijfsgereed
02.11 NL

02.11 NL

41 41
5 Batterij demonteren en monteren 5 Batterij demonteren en monteren

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterij Gevaar op ongevallen bij het uit- en inbouwen van de batterij
Door het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterij Door het gewicht en de batterijzuren, kan er bij het uit- en inbouwen van de batterij
letsel ontstaan. letsel ontstaan.
XNeem de paragraaf „Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen“ in XNeem de paragraaf „Veiligheidsvoorschriften in de omgang met zuurbatterijen“ in
dit hoofdstuk in acht. dit hoofdstuk in acht.
XDraag bij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidshandschoenen. XDraag bij het uit- en inbouwen van de batterij veiligheidshandschoenen.
XGebruik uitsluitend batterijen met geïsoleerde cellen en geïsoleerde XGebruik uitsluitend batterijen met geïsoleerde cellen en geïsoleerde
poolconnectoren. poolconnectoren.
XZet het interne transportmiddel horizontaal, om te voorkomen dat de batterij eruit XZet het interne transportmiddel horizontaal, om te voorkomen dat de batterij eruit
glijdt. glijdt.
XVervang de batterij alleen met kraanhulpmiddelen met voldoende draagvermogen. XVervang de batterij alleen met kraanhulpmiddelen met voldoende draagvermogen.
XGebruik alleen goedgekeurde hulpmiddelen voor het vervangen van de batterij XGebruik alleen goedgekeurde hulpmiddelen voor het vervangen van de batterij
(batterijwisselframe, batterijwisselstation, etc.). (batterijwisselframe, batterijwisselstation, etc.).
XLet er op dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel XLet er op dat de batterij stevig in de batterijruimte van het interne transportmiddel
is geplaatst. is geplaatst.

Batterij demonteren Batterij demonteren


Voorwaarden 46 Voorwaarden 46
– Intern transportmiddel veilig neerzetten, – Intern transportmiddel veilig neerzetten,
(zie "Intern transportmiddel veilig (zie "Intern transportmiddel veilig
parkeren" op pagina 52). parkeren" op pagina 52).
– Batterij vrijmaken, (zie "Batterij – Batterij vrijmaken, (zie "Batterij
vrijmaken" op pagina 34). vrijmaken" op pagina 34).

Werkwijze Werkwijze
• Batterijstekker van de voertuigstekker • Batterijstekker van de voertuigstekker
halen. halen.
Z De batterijkabel zo op de batterijtrog Z De batterijkabel zo op de batterijtrog
leggen, dat hij bij het eruit trekken van de leggen, dat hij bij het eruit trekken van de
batterij niet kan worden afgesneden. batterij niet kan worden afgesneden.
• Hijsmiddelen aan ogen (46) bevestigen. • Hijsmiddelen aan ogen (46) bevestigen.
Z Hijsmiddelen moeten verticaal trekken. De haken van de hijsmiddelen mogen in Z Hijsmiddelen moeten verticaal trekken. De haken van de hijsmiddelen mogen in
geen geval op de batterijcellen vallen. geen geval op de batterijcellen vallen.
• Trek de batterij naar boven uit de batterijtrog. • Trek de batterij naar boven uit de batterijtrog.

Z De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats. Let daarbij op de juiste Z De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats. Let daarbij op de juiste
montagepositie en juiste aansluiting van de batterij. De batterijkabel zo op de montagepositie en juiste aansluiting van de batterij. De batterijkabel zo op de
batterijtrog leggen, dat hij bij het inbrengen van de batterij niet kan worden batterijtrog leggen, dat hij bij het inbrengen van de batterij niet kan worden
afgesneden. afgesneden.
– Na het inbouwen alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare – Na het inbouwen alle kabel- en stekkerverbindingen controleren op zichtbare
schade. schade.
02.11 NL

02.11 NL
42 42
E Bediening E Bediening
1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het 1 Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het
interne transportmiddel interne transportmiddel
Rijbevoegdheid Rijbevoegdheid
Het interne transportmiddel mag alleen worden gebruikt door personen die zijn Het interne transportmiddel mag alleen worden gebruikt door personen die zijn
opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, die hun vaardigheden in het opgeleid in de bediening van het interne transportmiddel, die hun vaardigheden in het
rijden en hanteren van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens rijden en hanteren van lasten hebben gedemonstreerd aan de exploitant of diens
gemachtigde, en die van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot gemachtigde, en die van deze persoon nadrukkelijk opdracht hebben gekregen tot
het bedienen van het interne transportmiddel. het bedienen van het interne transportmiddel.
Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder
De bestuurder moet zijn opgeleid in de rechten en plichten en in de bediening van het De bestuurder moet zijn opgeleid in de rechten en plichten en in de bediening van het
het interne transportmidden en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze het interne transportmidden en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze
handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne handleiding. De vereiste rechten moeten hem worden verleend. Bij interne
transportmiddelen waarbij u moet lopen, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen transportmiddelen waarbij u moet lopen, moet u bij de bediening veiligheidsschoenen
dragen. dragen.

Verbod op gebruik door onbevoegden Verbod op gebruik door onbevoegden


De chauffeur is verantwoordelijk tijdens de gebruikstijd van het interne De chauffeur is verantwoordelijk tijdens de gebruikstijd van het interne
transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden met het interne transportmiddel te
rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of opgetild. rijden of het te bedienen. Er mogen geen personen worden meegenomen of opgetild.
Beschadigingen en gebreken Beschadigingen en gebreken
Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of
aanbouwapparaat moeten onmiddellijk aan het toezichthoudend personeel worden aanbouwapparaat moeten onmiddellijk aan het toezichthoudend personeel worden
gemeld. Bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten gemeld. Bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met versleten
wielen of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt totdat ze zijn gerepareerd wielen of defecte remmen) mogen niet worden gebruikt totdat ze zijn gerepareerd
volgens de voorschriften. volgens de voorschriften.

Reparaties Reparaties
De chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of De chauffeur mag zonder speciale opleiding en toestemming geen reparaties of
veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. De werking van de veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. De werking van de
veiligheidsvoorzieningen of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd of veiligheidsvoorzieningen of schakelaars mag in geen geval worden gewijzigd of
geblokkeerd. geblokkeerd.

Gevarenzone Gevarenzone

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Gevaar voor ongevallen / letsel in de gevarenzone van het interne Gevaar voor ongevallen / letsel in de gevarenzone van het interne
transportmiddel transportmiddel
De gevarenzone is de zone waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en De gevarenzone is de zone waarbinnen personen gevaar lopen door de rij- en
hefbewegingen van het interne transportmiddel, de lastopnamemiddelen hefbewegingen van het interne transportmiddel, de lastopnamemiddelen
(bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook het (bijvoorbeeld vorktanden of aanbouwapparaten) of de last. Hiertoe behoort ook het
02.11 NL

02.11 NL

43 43
bereik waar vallende lasten of een dalende / vallende werkinrichting terecht kunnen bereik waar vallende lasten of een dalende / vallende werkinrichting terecht kunnen
komen. komen.
XOnbevoegde personen uit de gevarenzone sturen. XOnbevoegde personen uit de gevarenzone sturen.
XBij gevaar voor personen moet er tijdig een waarschuwingsteken worden gegeven. XBij gevaar voor personen moet er tijdig een waarschuwingsteken worden gegeven.
XWanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe de gevarenzone niet verlaten, XWanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe de gevarenzone niet verlaten,
het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen. het interne transportmiddel onmiddellijk tot stilstand brengen.

Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsborden Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsborden


De in deze handleiding beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsborden De in deze handleiding beschreven veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsborden
((zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 23)) en waarschuwingen beslist ((zie "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 23)) en waarschuwingen beslist
in acht nemen. in acht nemen.

02.11 NL

02.11 NL
44 44
2 Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen 2 Beschrijving van de indicatie- en bedienelementen

47 47 47 47

48 48 48 48 48 48
49 49 49 49 49 49
51 50 51 51 50 51 51 50 51 51 50 51
o o

t t

7 7

9 9
10,52 10,52
11 11

12 12

6 6

16 16
02.11 NL

02.11 NL

45 45
Pos Bedien-/ EJC 110 EJC 112 functie Pos Bedien-/ EJC 110 EJC 112 functie
schermelement schermelement
6 NOODSTOP t t Onderbreekt de verbinding met 6 NOODSTOP t t Onderbreekt de verbinding met
(batterijstekker) de batterij (batterijstekker) de batterij
– Alle elektrische functies – Alle elektrische functies
worden uitgeschakeld en het worden uitgeschakeld en het
interne transportmiddel interne transportmiddel
afgeremd. afgeremd.
7 Knop - langzaam rijden t t Wanneer de dissel in het 7 Knop - langzaam rijden t t Wanneer de dissel in het
bovenste rembereik staat, kunt bovenste rembereik staat, kunt
u door het bedienen van de u door het bedienen van de
knop de remfunctie knop de remfunctie
overbruggen en het voertuig overbruggen en het voertuig
met lage snelheid (langzaam met lage snelheid (langzaam
rijden) verplaatsen. rijden) verplaatsen.
9 Dissel t t Stuurt en remt het voertuig. 9 Dissel t t Stuurt en remt het voertuig.
10 Batterijladings-/ t t Toont de laad- cq. 10 Batterijladings-/ t t Toont de laad- cq.
ontladingsindicatie ontlaadtoestand van de batterij. ontladingsindicatie ontlaadtoestand van de batterij.

52 CanDis o o Indicatie-instrument voor 52 CanDis o o Indicatie-instrument voor


– batterij-laadtoestand – batterij-laadtoestand
– bedrijfsuren – bedrijfsuren
– waarschuwingen – waarschuwingen
– Parameterinstellingen – Parameterinstellingen
11 CanCode o o Vervangt het contactslot 11 CanCode o o Vervangt het contactslot
– Vrijgave van het interne – Vrijgave van het interne
transportmiddel door het transportmiddel door het
invoeren van de betreffende invoeren van de betreffende
code code
– Kiezen van het rijprogramma – Kiezen van het rijprogramma
– Code-instelling – Code-instelling
– Instellen van parameters – Instellen van parameters
ISM o o Vervangt het contactslot ISM o o Vervangt het contactslot
– Vrijgave van het interne – Vrijgave van het interne
transportmiddel door kaart / transportmiddel door kaart /
transponder transponder
– Weergave van de – Weergave van de
bedrijfsgereedheid bedrijfsgereedheid
– Registratie bedrijfsgegevens – Registratie bedrijfsgegevens
– Gegevensuitwisseling met – Gegevensuitwisseling met
kaart / transponder kaart / transponder
02.11 NL

02.11 NL
46 46
Pos Bedien-/ EJC 110 EJC 112 functie Pos Bedien-/ EJC 110 EJC 112 functie
schermelement schermelement
12 Contactslot t t – Vrijgave van het interne 12 Contactslot t t – Vrijgave van het interne
transportmiddel door transportmiddel door
inschakelen van de inschakelen van de
regelspanning regelspanning
– Door de sleutel uit het – Door de sleutel uit het
contactslot te trekken, contactslot te trekken,
beveiligt u het interne beveiligt u het interne
transportmiddel tegen transportmiddel tegen
inschakelen door inschakelen door
onbevoegden. onbevoegden.
16 Geïntegreerde lader t t Dient voor het laden van de 16 Geïntegreerde lader t t Dient voor het laden van de
batterij (zie "Batterij - batterij (zie "Batterij -
onderhouden, opladen, onderhouden, opladen,
vervangen" op pagina 31) vervangen" op pagina 31)
47 Knop - t t Waarschuwingssignaal 47 Knop - t t Waarschuwingssignaal
waarschuwings- activeren. waarschuwings- activeren.
signaal (claxon) signaal (claxon)
48 Knop - vork dalen t t Lastvork neerlaten. U kunt de 48 Knop - vork dalen t t Lastvork neerlaten. U kunt de
daalsnelheid traploos regelen daalsnelheid traploos regelen
via de knopuitslag (8 mm). via de knopuitslag (8 mm).
49 Knop - vork heffen t t Lastvork heffen. U kunt de 49 Knop - vork heffen t t Lastvork heffen. U kunt de
daalsnelheid traploos regelen daalsnelheid traploos regelen
via de knopuitslag (8 mm). via de knopuitslag (8 mm).
51 Rijschakelaar t t Regelt de rijrichting en de 51 Rijschakelaar t t Regelt de rijrichting en de
rijsnelheid. rijsnelheid.
50 Aanrijbeveiligingsknop t t Veiligheidsfunctie 50 Aanrijbeveiligingsknop t t Veiligheidsfunctie
– Bij bediening rijdt het interne – Bij bediening rijdt het interne
transportmiddel gedurende transportmiddel gedurende
ca. 3 sec in de richting van ca. 3 sec in de richting van
de vorken. Daarna wordt de de vorken. Daarna wordt de
parkeerrem geactiveerd. Het parkeerrem geactiveerd. Het
interne transportmiddel blijft interne transportmiddel blijft
net zo lang uitgeschakeld tot net zo lang uitgeschakeld tot
de rijregelaar in de neutrale de rijregelaar in de neutrale
position gebracht wordt. position gebracht wordt.
t = serie-uitrusting o = optionele uitrusting t = serie-uitrusting o = optionele uitrusting
02.11 NL

02.11 NL

47 47
2.1 Ladingindicatie 2.1 Ladingindicatie

Nadat het interne transportmiddel is vrijgeschakeld Nadat het interne transportmiddel is vrijgeschakeld
door sleutelschakelaar, codeslot of ISM wordt de 53 door sleutelschakelaar, codeslot of ISM wordt de 53
laadtoestand van de batterij weergegeven. De laadtoestand van de batterij weergegeven. De
lichtkleuren van de LED (53) geven de volgende lichtkleuren van de LED (53) geven de volgende
toestanden aan: toestanden aan:

Kleur van LED Restcapaciteit Kleur van LED Restcapaciteit


groen 40 - 100 % groen 40 - 100 %
oranje 30 - 40 % oranje 30 - 40 %
groen/oranje groen/oranje
20 - 30 % 20 - 30 %
knippert. 1Hz knippert. 1Hz
rood 0 - 20 % rood 0 - 20 %

Z Wanneer de LED rood is, kunt u geen lasten meer heffen. De functie “heffen” wordt Z Wanneer de LED rood is, kunt u geen lasten meer heffen. De functie “heffen” wordt
pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij minstens voor 70% is pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij minstens voor 70% is
geladen. geladen.

Wanneer de LED rood knippert en het interne transportmiddel niet bedrijfsgereed Wanneer de LED rood knippert en het interne transportmiddel niet bedrijfsgereed
is, moet u contact opnemen met de klantendienst van de producent. Het rood is, moet u contact opnemen met de klantendienst van de producent. Het rood
knipperen is een code van de voertuigregeling. De knippervolgorde toont het type knipperen is een code van de voertuigregeling. De knippervolgorde toont het type
storing aan. storing aan.

02.11 NL

02.11 NL
48 48
3 Intern transportmiddel in gebruik nemen 3 Intern transportmiddel in gebruik nemen
3.1 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling 3.1 Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of Beschadigingen en overige gebreken aan het interne transportmiddel of
aanbouwapparaat (bijzondere uitvoeringen) kunnen tot ongevallen leiden. aanbouwapparaat (bijzondere uitvoeringen) kunnen tot ongevallen leiden.
Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan het Wanneer bij de volgende controles beschadigingen of overige gebreken aan het
interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere versies) worden interne transportmiddel of aanbouwapparaat (bijzondere versies) worden
vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct vastgesteld, mag het interne transportmiddel niet meer worden gebruikt tot hij correct
is gerepareerd. is gerepareerd.
XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende.
XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf.
XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de
storing is gevonden en verholpen. storing is gevonden en verholpen.

Uitvoering van een controle voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling Uitvoering van een controle voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling

Werkwijze Werkwijze
• Volledig intern transportmiddel aan de buitenzijde op zichtbare beschadigingen en • Volledig intern transportmiddel aan de buitenzijde op zichtbare beschadigingen en
lekkages controleren. lekkages controleren.
Beschadigde slangen moeten beslist worden vervangen. Beschadigde slangen moeten beslist worden vervangen.
• Werking hydraulische installatie controleren. • Werking hydraulische installatie controleren.
• Batterijbevestiging en kabelaansluitingen controleren op beschadiging en stevige • Batterijbevestiging en kabelaansluitingen controleren op beschadiging en stevige
bevestiging. bevestiging.
• Batterij en batterijcomponenten controleren. • Batterij en batterijcomponenten controleren.
• Controleren of de batterijstekker goed vastzit en werkt. • Controleren of de batterijstekker goed vastzit en werkt.
• Controleren of het lastopnamemiddel geen herkenbare beschadigingen heeft zoals • Controleren of het lastopnamemiddel geen herkenbare beschadigingen heeft zoals
scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken. scheuren, verbogen of sterk afgesleten lastvorken.
• Aandrijfwiel en lastwielen controleren op beschadiging. • Aandrijfwiel en lastwielen controleren op beschadiging.
• Markeringen en plaatjes controleren op volledigheid en leesbaarheid (zie • Markeringen en plaatjes controleren op volledigheid en leesbaarheid (zie
"Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 23). "Kentekenplaatsen en typeplaatjes" op pagina 23).
• Terugzetting van de dissel (disseldemper) controleren. • Terugzetting van de dissel (disseldemper) controleren.
• Zelfstandige terugzetting van de bedieningselementen in nulstand na het • Zelfstandige terugzetting van de bedieningselementen in nulstand na het
bediening controleren. bediening controleren.
• Controleren of het waarschuwingssignaal werkt. • Controleren of het waarschuwingssignaal werkt.
• Controleren of de rem goed werkt. • Controleren of de rem goed werkt.
• Controleren of de botsveiligheidsknop - en NOODUIT-schakelaar werken. • Controleren of de botsveiligheidsknop - en NOODUIT-schakelaar werken.
• Deuren en/of afdekkingen controleren. • Deuren en/of afdekkingen controleren.
• Veiligheidsruit op beschadiging controleren. • Veiligheidsruit op beschadiging controleren.
02.11 NL

02.11 NL

49 49
3.2 Gebruiksklaar maken 3.2 Gebruiksklaar maken
Intern transportmiddel inschakelen Intern transportmiddel inschakelen
Voorwaarden Voorwaarden
– Controles en handelingen voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling – Controles en handelingen voorafgaande aan de dagelijkse inbedrijfstelling
uitgevoerd, (zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op uitgevoerd, (zie "Controles en handelingen vóór de dagelijkse inbedrijfstelling" op
pagina 49). pagina 49).

Werkwijze Werkwijze
• NOODSTOP (Batterijstekker) (6) tot naar beneden drukken. • NOODSTOP (Batterijstekker) (6) tot naar beneden drukken.
• Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor • Intern transportmiddel inschakelen, daarvoor
• Sleutel in het contactslot (12) steken en tot de aanslag naar rechts draaien in de • Sleutel in het contactslot (12) steken en tot de aanslag naar rechts draaien in de
stand „I“ of bij CANCODE (11, o) de vrijschakelcode invoeren (zie stand „I“ of bij CANCODE (11, o) de vrijschakelcode invoeren (zie
"Bedieningspaneel CanCode" op pagina 65). "Bedieningspaneel CanCode" op pagina 65).
• Knop waarschuwingssignaal (47) op goede werking controleren. • Knop waarschuwingssignaal (47) op goede werking controleren.
• Controleren of de claxon werkt. • Controleren of de claxon werkt.
• Stuurinrichting controleren op goede werking. • Stuurinrichting controleren op goede werking.
• Remfunctie (9) van de dissel controleren. • Remfunctie (9) van de dissel controleren.
Intern transportmiddel is bedrijfsgereed. Intern transportmiddel is bedrijfsgereed.

t De batterijverbruik-indicatie (10) geeft de laadtoestand van de batterij weer. t De batterijverbruik-indicatie (10) geeft de laadtoestand van de batterij weer.

o Het venster (CANDIS) (52) toont de aanwezige laadtoestand van de batterij en de o Het venster (CANDIS) (52) toont de aanwezige laadtoestand van de batterij en de
werkuren. werkuren.

02.11 NL

02.11 NL
50 50
47 47
9 9
10 , 52 10 , 52

11 11

12 12

6 6
02.11 NL

02.11 NL

51 51
3.3 Intern transportmiddel veilig parkeren 3.3 Intern transportmiddel veilig parkeren

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen door een ongeborgd intern transportmiddel Gevaar op ongevallen door een ongeborgd intern transportmiddel
Plaatsing van het interne transportmiddel op hellingen zonder geactiveerde rem of Plaatsing van het interne transportmiddel op hellingen zonder geactiveerde rem of
met omhooggebrachte last cq. omhooggebracht lastopnamemiddel is gevaarlijk en is met omhooggebrachte last cq. omhooggebracht lastopnamemiddel is gevaarlijk en is
in principe niet toegestaan. in principe niet toegestaan.
XPlaats het interne transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond. Borg het XPlaats het interne transportmiddel alleen op een vlakke ondergrond. Borg het
interne transportmiddel in speciale gevallen met bijvoorbeeld wiggen. interne transportmiddel in speciale gevallen met bijvoorbeeld wiggen.
XLaat de hefmast en lastvork altijd volledig neer. XLaat de hefmast en lastvork altijd volledig neer.
XKies de neerzetlocatie zodanig dat niemand zich kan bezeren aan de gedaalde XKies de neerzetlocatie zodanig dat niemand zich kan bezeren aan de gedaalde
vorktanden. vorktanden.

Intern transportmiddel veilig neerzetten Intern transportmiddel veilig neerzetten

Werkwijze Werkwijze
• Lastopnamemiddel volledig neerlaten. • Lastopnamemiddel volledig neerlaten.
• Contactslot uitschakelen en sleutel uittrekken. • Contactslot uitschakelen en sleutel uittrekken.
• Bij CanCode, de O-knop indrukken. • Bij CanCode, de O-knop indrukken.
• Bij ISM de rode knop indrukken. • Bij ISM de rode knop indrukken.
• NOODSTOP (Batterijstekker) uittrekken. • NOODSTOP (Batterijstekker) uittrekken.
Intern transportmiddel is uitgeschakeld. Intern transportmiddel is uitgeschakeld.

3.4 Batterijverbruik-bewaker 3.4 Batterijverbruik-bewaker


Z De batterij-laadindicatie / ontlaadbewaking van de batterij worden standaard Z De batterij-laadindicatie / ontlaadbewaking van de batterij worden standaard
ingesteld op standaardbatterijen. Bij gebruik van onderhoudsvrije of speciale ingesteld op standaardbatterijen. Bij gebruik van onderhoudsvrije of speciale
batterijen moeten de indicatie- en uitschakelpunten van de batterijontlaadbewaker batterijen moeten de indicatie- en uitschakelpunten van de batterijontlaadbewaker
worden ingesteld door bevoegd vakpersoneel. Wanneer dit niet wordt ingesteld, worden ingesteld door bevoegd vakpersoneel. Wanneer dit niet wordt ingesteld,
kan de batterij worden beschadigd door diepontlading. kan de batterij worden beschadigd door diepontlading.

Bij het onderschrijden van de restcapaciteit wordt de heffunctie uitgeschakeld. Dit Bij het onderschrijden van de restcapaciteit wordt de heffunctie uitgeschakeld. Dit
wordt aangegeven op het scherm (53). De heffunctie wordt pas weer vrijgegeven, wordt aangegeven op het scherm (53). De heffunctie wordt pas weer vrijgegeven,
wanneer de aangesloten batterij voor ten minste 70% is geladen. 02.11 NL wanneer de aangesloten batterij voor ten minste 70% is geladen.

02.11 NL
52 52
4 Werken met het interne transportmiddel 4 Werken met het interne transportmiddel
4.1 Veiligheidsregels voor het rijden 4.1 Veiligheidsregels voor het rijden
Rijwegen en werkzones Rijwegen en werkzones
Er mag uitsluitend over wegen worden gereden, die zijn vrijgegeven voor verkeer. Er mag uitsluitend over wegen worden gereden, die zijn vrijgegeven voor verkeer.
Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend Onbevoegde derden mogen niet in het werkbereik komen. U mag de last uitsluitend
op de daarvoor bedoelde plaatsen neerzetten. op de daarvoor bedoelde plaatsen neerzetten.
Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin Het interne transportmiddel mag uitsluitend worden bewogen in werkzones, waarin
er voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen. Voor het er voldoen licht is, om gevaren voor personen en materiaal te voorkomen. Voor het
gebruik van het interne transportmiddel bij onvoldoende licht is een extra uitrusting gebruik van het interne transportmiddel bij onvoldoende licht is een extra uitrusting
nodig. nodig.

GEVAAR! GEVAAR!

De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden De toegestane vlak- en puntbelastingen van de rijwegen mogen niet worden
overschreden. overschreden.
Op onoverzichtelijke plaatsen moet een tweede persoon instructies geven. Op onoverzichtelijke plaatsen moet een tweede persoon instructies geven.
De bestuurder moet erop letten, dat tijdens het laden en lossen het laadplatform / de De bestuurder moet erop letten, dat tijdens het laden en lossen het laadplatform / de
laadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt. laadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt.

Gedrag bij het rijden Gedrag bij het rijden


U moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet U moet de rijsnelheid aanpassen aan de plaatselijke omstandigheden. U moet
langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door langzaam rijden in bijvoorbeeld bochten en nauwe doorgangen, bij het rijden door
strokengordijnen / klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een strokengordijnen / klapdeuren en op onoverzichtelijke plaatsen. U moet altijd een
veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u veilige remafstand bewaren tot de voertuigen die zich in de rijrichting gezien vóór u
bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben. bevinden, en u dient het interne transportmiddel altijd onder controle te hebben.
Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op Onverwacht stoppen (behalve in noodgevallen), snel omkeren, en inhalen op
gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het gevaarlijke of onoverzichtelijke plaatsen is verboden. Het is verboden buiten het
werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen. werk- of bedienbereik te leunen of te grijpen.

Zichtverhoudingen bij het rijden Zichtverhoudingen bij het rijden


U moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat U moet in de rijrichting kijken en altijd voldoende overzicht hebben over het traject dat
u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in u rijdt. Wanneer u lasten transporteert die het zicht beïnvloeden, moet de last zich in
rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden. rijrichting gezien aan de achterkant van het interne transportmiddel bevinden.
Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als seiner zodanig naast het Wanneer dit niet mogelijk is, moet een tweede persoon als seiner zodanig naast het
interne transportmiddel lopen, opdat ze de rijweg inzien en tegelijkertijd oogcontact interne transportmiddel lopen, opdat ze de rijweg inzien en tegelijkertijd oogcontact
met de bestuurder kan houden. Daarbij enkel in stapvoetssnelheid en met bijzonder met de bestuurder kan houden. Daarbij enkel in stapvoetssnelheid en met bijzonder
voorzichtig rijden. Interne transportmiddel onmiddellijk stopzetten wanneer de visueel voorzichtig rijden. Interne transportmiddel onmiddellijk stopzetten wanneer de visueel
contact verloren is. contact verloren is.

Rijden over hellingen Rijden over hellingen


U mag uitsluitend op hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld, U mag uitsluitend op hellingen rijden, wanneer deze als verkeersweg zijn bedoeld,
schoon en stroef zijn, en veilig kunnen worden bereden volgens de technische schoon en stroef zijn, en veilig kunnen worden bereden volgens de technische
voertuigspecificaties. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het voertuigspecificaties. Rijd zodanig dat de last zich altijd aan de hoogste zijde van het
interne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne interne transportmiddel bevindt. U mag niet omkeren, niet schuin rijden en het interne
transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage transportmiddel niet uitschakelen op hellingen. Rijd op hellingen uitsluitend met lage
snelheid, en wees altijd gereed om te remmen. snelheid, en wees altijd gereed om te remmen.
02.11 NL

02.11 NL

53 53
In liften en op laadbruggen rijden In liften en op laadbruggen rijden
U mag uitsluitend in liften rijden, wanneer deze voldoende hefvermogen hebben, U mag uitsluitend in liften rijden, wanneer deze voldoende hefvermogen hebben,
constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven constructief geschikt zijn om te worden bereden, en door de eigenaar zijn vrijgegeven
om te worden bereden. Dit moet worden gecontroleerd voordat u in de lift of op de om te worden bereden. Dit moet worden gecontroleerd voordat u in de lift of op de
laadbrug rijdt. Het interne transportmiddel met de last naar voren de lift in rijden en laadbrug rijdt. Het interne transportmiddel met de last naar voren de lift in rijden en
een positie innemen waarin contact met de schachtwanden uitgesloten is. Personen, een positie innemen waarin contact met de schachtwanden uitgesloten is. Personen,
die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het vloertransportmiddel die meerijden in de lift, mogen deze pas betreden, wanneer het vloertransportmiddel
veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het vloertransportmiddel. De veilig staat, en ze moeten de lift eerder verlaten dan het vloertransportmiddel. De
bestuurder moet controleren, dat tijdens het laden en lossen het laadplatform / de bestuurder moet controleren, dat tijdens het laden en lossen het laadplatform / de
laadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt. laadbrug niet wordt verwijderd of losgemaakt.

Toestand van de te transporteren last Toestand van de te transporteren last


De bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend De bediener moet controleren of de lasten correct zijn geplaatst. Hij mag uitsluitend
veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat veilig en zorgvuldig geplaatste lasten transporteren. Wanneer het gevaar bestaat dat
delen van de last kunnen kantelen of vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen delen van de last kunnen kantelen of vallen, moet u geschikte veiligheidsmaatregelen
nemen. Vloeibare lasten moeten tegen zijn beveiligd tegen morsen. nemen. Vloeibare lasten moeten tegen zijn beveiligd tegen morsen.

02.11 NL

02.11 NL
54 54
4.2 NOODSTOP, rijden, sturen en remmen 4.2 NOODSTOP, rijden, sturen en remmen

4.2.1 NOODSTOP (batterijstekker) 4.2.1 NOODSTOP (batterijstekker)

AANWIJZING AANWIJZING

De veiligheidsfunctie NOODSTOP wordt van buiten af door de batterijstekker De veiligheidsfunctie NOODSTOP wordt van buiten af door de batterijstekker
overgenomen. overgenomen.

NOODSTOP trekken NOODSTOP trekken

Werkwijze Werkwijze

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!
Gevaar op ongevallen Gevaar op ongevallen
Voorwerpen mogen de werking van de NOODSTOP (batterijstekker) niet Voorwerpen mogen de werking van de NOODSTOP (batterijstekker) niet
beïnvloeden. beïnvloeden.

Z NOODSTOP (Batterijstekker) (6) niet als bedrijfsrem gebruiken. Z NOODSTOP (Batterijstekker) (6) niet als bedrijfsrem gebruiken.
• NOODSTOP (Batterijstekker) (6) uittrekken. • NOODSTOP (Batterijstekker) (6) uittrekken.
Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. Het interne transportmiddel wordt Alle elektrische functies zijn uitgeschakeld. Het interne transportmiddel wordt
automatisch afgeremd tot aan stilstand. automatisch afgeremd tot aan stilstand.

NOODSTOP ontgrendelen NOODSTOP ontgrendelen


Werkwijze Werkwijze
• NOODSTOP (Batterijstekker) (6) weer indrukken. • NOODSTOP (Batterijstekker) (6) weer indrukken.
Alle electrische funkties zijn ingeschakeld, het interne transportmiddel is weer Alle electrische funkties zijn ingeschakeld, het interne transportmiddel is weer
bedrijfsklaar. bedrijfsklaar.
Bij CanCode en ISM is het voertuig bovendien uitgeschakeld. Bij CanCode en ISM is het voertuig bovendien uitgeschakeld.

4.2.2 Gedwongen afremmen 4.2.2 Gedwongen afremmen


Z Bij het loslaten van de dissel beweegt deze vanzelf in het bovenste rembereik (B) Z Bij het loslaten van de dissel beweegt deze vanzelf in het bovenste rembereik (B)
en wordt het voertuig gedwongen afremd. en wordt het voertuig gedwongen afremd.

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

XWanneer de dissel langzamer wordt of gaat niet naar de remstand, moet het XWanneer de dissel langzamer wordt of gaat niet naar de remstand, moet het
interne transportmiddel gesloten blijven tot de oorzaak is geïdentificeerd en interne transportmiddel gesloten blijven tot de oorzaak is geïdentificeerd en
verwijdeerd. Indien nodig moet de gasdrukveer worden vernieuwd. verwijdeerd. Indien nodig moet de gasdrukveer worden vernieuwd.
02.11 NL

02.11 NL

55 55
4.2.3 Rijden 4.2.3 Rijden

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!

XUitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap rijden. XUitsluitend met gesloten en correct vergrendelde kap rijden.
XWanneer u door strokengordijnen, klapdeuren en dergelijke rijdt, erop letten, dat XWanneer u door strokengordijnen, klapdeuren en dergelijke rijdt, erop letten, dat
deurdelen niet de botsveiligheidsknop bedienen. deurdelen niet de botsveiligheidsknop bedienen.

Voorwaarden Voorwaarden
– Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik – Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik
nemen" op pagina 49) nemen" op pagina 49)

Werkwijze Werkwijze
• Neift de dissel (9) in het rijbereik (F) en bedien de rijschakelaar (51) in de • Neift de dissel (9) in het rijbereik (F) en bedien de rijschakelaar (51) in de
geweenste rijrichting (V of R). geweenste rijrichting (V of R).
• Rijsnelheid met de rijschakelaar (51) regelen. • Rijsnelheid met de rijschakelaar (51) regelen.
Z Bij het loslaten van de rijschakelaar keert deze automatisch terug in de nulstand. Z Bij het loslaten van de rijschakelaar keert deze automatisch terug in de nulstand.
De rem wordt gelost en het interne transportmiddel begint in de gekozen richting te De rem wordt gelost en het interne transportmiddel begint in de gekozen richting te
rijden. rijden.

Z Intern transportmiddel borgen tegen ”wegrollen”: Z Intern transportmiddel borgen tegen ”wegrollen”:

het terugrollen op hellingen wordt herkend door de regeling en de rem valt met een het terugrollen op hellingen wordt herkend door de regeling en de rem valt met een
korte schok automatisch terug. korte schok automatisch terug.

R 51 7 R 51 7

0 9 0 9

B 6 B 6
V V
R R
F F

B B

V V
02.11 NL

02.11 NL
56 56
4.2.4 Langzaam rijden 4.2.4 Langzaam rijden

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!
Wanneer u de knop „Langzaam rijden” (7) indrukt, moet u bijzonder goed opletten. Wanneer u de knop „Langzaam rijden” (7) indrukt, moet u bijzonder goed opletten.
De rem wordt pas na het loslaten van de knop „Langzaam rijden“ geactiveerd. De rem wordt pas na het loslaten van de knop „Langzaam rijden“ geactiveerd.
XIn gevarensituaties remt u het interne transportmiddel door de knop „Langzaam XIn gevarensituaties remt u het interne transportmiddel door de knop „Langzaam
rijden” (7) en de rijschakelaars (51) onmiddellijk los laten. rijden” (7) en de rijschakelaars (51) onmiddellijk los laten.
XEen remwerking volgt bij „Langzaam rijdent” uitsluitend remmen via de XEen remwerking volgt bij „Langzaam rijdent” uitsluitend remmen via de
tegenstroomrem (rijregelaar (51). tegenstroomrem (rijregelaar (51).

U kunt het interne transportmiddel met verticaal staande dissel (9) verrijden U kunt het interne transportmiddel met verticaal staande dissel (9) verrijden
(bijvoorbeeld in nauwe ruimten / lift): (bijvoorbeeld in nauwe ruimten / lift):

Langzaam rijden inschakelen Langzaam rijden inschakelen


Werkwijze Werkwijze
• Knop (7) „Langzaam rijden” drukken. • Knop (7) „Langzaam rijden” drukken.
• Rijschakelaar (51) in de gewenste rijrichting (V of R) bedienen. • Rijschakelaar (51) in de gewenste rijrichting (V of R) bedienen.
De rem wordt gelost. Het interne transportmiddel rijdt in de stand langzaam rijden. De rem wordt gelost. Het interne transportmiddel rijdt in de stand langzaam rijden.

Langzaam rijden uitschakelen Langzaam rijden uitschakelen

Werkwijze Werkwijze
• Knop (7) "langzaam rijden" loslaten. • Knop (7) "langzaam rijden" loslaten.
In het bereik "B" activeert de rem en het interne transportmiddel stopt. In het bereik "B" activeert de rem en het interne transportmiddel stopt.
In het bereik "F" rijdt het interne transportmiddel verder met langzaam rijden. In het bereik "F" rijdt het interne transportmiddel verder met langzaam rijden.
• Rijschakelaar (51) loslaten. • Rijschakelaar (51) loslaten.
Het langzaam rijden wordt beëindigd en de rem activeert. Daarna kan het interne Het langzaam rijden wordt beëindigd en de rem activeert. Daarna kan het interne
transportmiddel weer met normale snelheid worden gereden. transportmiddel weer met normale snelheid worden gereden.
02.11 NL

02.11 NL

57 57
4.2.5 Sturen 4.2.5 Sturen
Werkwijze Werkwijze
• Zwenk (9) de dissel naar links of rechts. • Zwenk (9) de dissel naar links of rechts.
Het interne transportmiddel wordt in de gewenste richting gestuurd. Het interne transportmiddel wordt in de gewenste richting gestuurd.

4.2.6 Remmen 4.2.6 Remmen


Het remgedrag van het interne transportmiddel hangt in belangrijke mate af van de Het remgedrag van het interne transportmiddel hangt in belangrijke mate af van de
toestand van de rijweg. De bestuurder moet daar rekening mee houden in zijn toestand van de rijweg. De bestuurder moet daar rekening mee houden in zijn
rijgedrag. rijgedrag.

Het interne transportmiddel kan op drie manieren worden afgeremd: Het interne transportmiddel kan op drie manieren worden afgeremd:
– met de bedrijfsrem – met de bedrijfsrem
– Met de tegenstroomrem (rijschakelaar) – Met de tegenstroomrem (rijschakelaar)
– met de generatorische rem (uitlooprem) – met de generatorische rem (uitlooprem)

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!
XIn gevaarlijke situaties de dissel in de remstand zetten. XIn gevaarlijke situaties de dissel in de remstand zetten.

Remmen met de bedrijfsrem Remmen met de bedrijfsrem

Werkwijze Werkwijze
• Neig de (9) naar boven of onderen in één van de • Neig de (9) naar boven of onderen in één van de
rembereiken (B). rembereiken (B).
Z Het interne transportmiddel wordt eerst met de Z Het interne transportmiddel wordt eerst met de
motorrem afgeremd. Pas wanneer de rem niet de motorrem afgeremd. Pas wanneer de rem niet de
51 51 51 51
vereiste afremming bereikt, wordt de mechanische vereiste afremming bereikt, wordt de mechanische
rem bijgeschakeld. rem bijgeschakeld.
Het interne transportmiddel wordt met maximale vertraging afgeremd en de Het interne transportmiddel wordt met maximale vertraging afgeremd en de
bedrijfsrem wordt geactiveerd. bedrijfsrem wordt geactiveerd.

Remmen met de tegenstroomrem Remmen met de tegenstroomrem


Werkwijze Werkwijze
• Tijdens het rijden kunt u de rijschakelaar (51) omschakelen in de andere richting. • Tijdens het rijden kunt u de rijschakelaar (51) omschakelen in de andere richting.
Het interne transportmiddel wordt door tegenstroom afgeremd totdat hij in de andere Het interne transportmiddel wordt door tegenstroom afgeremd totdat hij in de andere
richting begint te rijden. richting begint te rijden.

Remmen met de motorrem Remmen met de motorrem

Werkwijze Werkwijze
• Wanneer de rijrichtingschakelaar in de 0-stand staat, wordt het interne • Wanneer de rijrichtingschakelaar in de 0-stand staat, wordt het interne
transportmiddel afgeremd met energieterugwinning. transportmiddel afgeremd met energieterugwinning.
Het interne transportmiddel wordt met de uitrolrem generatorisch afgeremd tot aan Het interne transportmiddel wordt met de uitrolrem generatorisch afgeremd tot aan
02.11 NL

02.11 NL
stilstand. Daarna wordt de bedrijfsrem geactiveerd. stilstand. Daarna wordt de bedrijfsrem geactiveerd.

58 58
Z Bij het remmen met motorrem volgt een energieterugwinning naar batterij, Z Bij het remmen met motorrem volgt een energieterugwinning naar batterij,
waardoor een langere gebruiksduur bereikt wordt. waardoor een langere gebruiksduur bereikt wordt.

Parkeerrem Parkeerrem

Z Na stilstand van het interne transportmiddel valt de mechanische rem in Z Na stilstand van het interne transportmiddel valt de mechanische rem in
(parkeerrem). (parkeerrem).
02.11 NL

02.11 NL

59 59
4.3 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten 4.3 Opnemen, transporteren en neerzetten van lasten

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!
Gevaar voor ongevallen door niet volgens de voorschriften geborgde of Gevaar voor ongevallen door niet volgens de voorschriften geborgde of
geplaatste lasten geplaatste lasten
Voordat u een last opneemt, moet u er zeker van zijn dat deze op juiste wijze in / op Voordat u een last opneemt, moet u er zeker van zijn dat deze op juiste wijze in / op
pallets is geplaatst en dat het toegelaten hefvermogen van het interne pallets is geplaatst en dat het toegelaten hefvermogen van het interne
transportmiddel niet wordt overschreden. transportmiddel niet wordt overschreden.
XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle XPersonen uit de gevarenzone van het interne transportmiddel sturen. Alle
werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de werkzaamheden met het interne transportmiddel staken, als de personen de
gevarenzone niet verlaten. gevarenzone niet verlaten.
XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren. XAlleen volgens de voorschriften geborgde en geplaatste lasten transporteren.
Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moet Wanneer het gevaar bestaat dat delen van de last kunnen kantelen of vallen, moet
u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen. u geschikte veiligheidsmaatregelen nemen.
XBeschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd. XBeschadigde lasten mogen niet worden getransporteerd.
XNooit de maximale lasten van het hefvermogenplaatje overschrijden. XNooit de maximale lasten van het hefvermogenplaatje overschrijden.
XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen gaan staan en eronder blijven staan. XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen gaan staan en eronder blijven staan.
XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden. XHet lastopnamemiddel mag niet door personen worden betreden.
XEr mogen geen personen worden opgetild. XEr mogen geen personen worden opgetild.
XVorktanden zo ver mogelijk onder de last rijden. XVorktanden zo ver mogelijk onder de last rijden.

AANWIJZING AANWIJZING

Bij de tweevoudige tweehef-mast (ZZ) ontstaat de eerste hef van de lastslede (vrijhef) Bij de tweevoudige tweehef-mast (ZZ) ontstaat de eerste hef van de lastslede (vrijhef)
zonder verandering van de bouwhoogte door een korte, centrisch geplaatste zonder verandering van de bouwhoogte door een korte, centrisch geplaatste
vrijhefcilinder. vrijhefcilinder.

AANWIJZING AANWIJZING

Tijdens het in- en uitstapelen dient met de overeenkomstige langzame snelheid te Tijdens het in- en uitstapelen dient met de overeenkomstige langzame snelheid te
rijden. rijden.

4.3.1 Lasten opnemen 4.3.1 Lasten opnemen


Voorwaarden Voorwaarden
– Last correct op pallet geplaatst. – Last correct op pallet geplaatst.
– Gewicht van de last komt overeen met het hefvermogen van het interne – Gewicht van de last komt overeen met het hefvermogen van het interne
transportmiddel. transportmiddel.
– Bij zware lasten zijn de tandvorken gelijkmatig belast. – Bij zware lasten zijn de tandvorken gelijkmatig belast.

Werkwijze Werkwijze
• Intern transportmiddel langzaam naar de pallet rijden. • Intern transportmiddel langzaam naar de pallet rijden.
• Vorktanden langzaam onder de pallet rijden, totdat de vorkrug tegen de pallet ligt. • Vorktanden langzaam onder de pallet rijden, totdat de vorkrug tegen de pallet ligt.
Z De last mag niet meer dan 50 mm over de punten van de vorktanden uitsteken. Z De last mag niet meer dan 50 mm over de punten van de vorktanden uitsteken.
• Bedien de knop „Heffen” (49) totdat de gewenste hefhoogte is bereikt. • Bedien de knop „Heffen” (49) totdat de gewenste hefhoogte is bereikt.
Last wordt geheven. Last wordt geheven.
02.11 NL

02.11 NL
60 60
Z U kunt de hef- en daalsnelheid traploos regelen via de knopuitslag. Z U kunt de hef- en daalsnelheid traploos regelen via de knopuitslag.

Korte knopuitslag = langzaam heffen / neerlaten Korte knopuitslag = langzaam heffen / neerlaten

Lange knopuitslag = snel heffen / neerlaten Lange knopuitslag = snel heffen / neerlaten

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!

XLaat, wanneer het lastopnamemiddel de eindaanslag bereikt, onmiddellijk de knop XLaat, wanneer het lastopnamemiddel de eindaanslag bereikt, onmiddellijk de knop
los. los.

4.3.2 Transporteer last 4.3.2 Transporteer last


Lasten transporteren Lasten transporteren

Voorwaarden Voorwaarden
– Last correct opgenomen. – Last correct opgenomen.
– Hefmast neergelaten voor correct transporteren (ca. 150 - 200 mm boven de vloer). – Hefmast neergelaten voor correct transporteren (ca. 150 - 200 mm boven de vloer).
– Perfecte toestand van de vloer. – Perfecte toestand van de vloer.

Werkwijze Werkwijze
• Intern transportmiddel nauwkeurig versnellen en afremmen. • Intern transportmiddel nauwkeurig versnellen en afremmen.
• Rijsnelheid aan de toestand van de rijwegen en de getransporteerde last • Rijsnelheid aan de toestand van de rijwegen en de getransporteerde last
aanpassen. aanpassen.
• Intern transportmiddel met gelijkmatige snelheid rijden. • Intern transportmiddel met gelijkmatige snelheid rijden.
• Bij kruisingen en doorgangen op het overige verkeer letten. • Bij kruisingen en doorgangen op het overige verkeer letten.
• Onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend met een seiner berijden. • Onoverzichtelijke plaatsen uitsluitend met een seiner berijden.
• Bij het transporteren van lasten over hellingen de last altijd aan hellingszijde • Bij het transporteren van lasten over hellingen de last altijd aan hellingszijde
transporteren, nooit dwars rijden of keren. transporteren, nooit dwars rijden of keren.

4.3.3 De last neerzetten 4.3.3 De last neerzetten


Lasten neerzetten Lasten neerzetten

AANWIJZING AANWIJZING
Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór Lasten mogen niet worden neergezet op verkeer- en vluchtroutes, niet vóór
veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk veiligheidsvoorziening en bedrijfsinrichtingen, die op ieder moment toegankelijk
moeten zijn. moeten zijn.

Voorwaarden Voorwaarden
– Opslagplaats geschikt voor het opslaan van de last. – Opslagplaats geschikt voor het opslaan van de last.

Werkwijze Werkwijze
• Intern transportmiddel voorzichtig naar de magazijnlocatie rijden. • Intern transportmiddel voorzichtig naar de magazijnlocatie rijden.
• Knop „Lastopnamemiddel laten zakken“ (48) indrukken. • Knop „Lastopnamemiddel laten zakken“ (48) indrukken.
• Lastopnamemiddel zover neerlaten, totdat de vorktanden vrij zijn van de last. • Lastopnamemiddel zover neerlaten, totdat de vorktanden vrij zijn van de last.
• Vorktanden voorzichtig uit de pallet rijden. • Vorktanden voorzichtig uit de pallet rijden.
Last is neergezet. Last is neergezet.
02.11 NL

02.11 NL

61 61
5 Storingshulp 5 Storingshulp
Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen Dit hoofdstuk maakt het de gebruiker mogelijk, eenvoudige storingen of de gevolgen
van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren van een verkeerde bediening zelf te lokaliseren en te verhelpen. Bij het lokaliseren
van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen van de storingen moet u de volgorde van de in de tabel genoemde handelingen
aanhouden. aanhouden.

Z Wanneer u het interne transportmiddel na het uitvoeren van de volgende Z Wanneer u het interne transportmiddel na het uitvoeren van de volgende
„Maatregelen” niet bedrijfsklaar kunt maken, of wanneer een storing of een defect „Maatregelen” niet bedrijfsklaar kunt maken, of wanneer een storing of een defect
in de elektronica wordt aangegeven met behulp van de betreffende storingcode, in de elektronica wordt aangegeven met behulp van de betreffende storingcode,
moet u contact opnemen met de service van de producent. moet u contact opnemen met de service van de producent.
Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag verder de storingen Uitsluitend vakkundig personeel van de producent mag verder de storingen
verhelpen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde verhelpen. De producent beschikt over een speciaal voor deze taken geschoolde
klantenservice. klantenservice.
De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel en De volgende gegevens zijn voor de servicedienst belangrijk en nuttig om snel en
doelgericht te kunnen reageren op de storing: doelgericht te kunnen reageren op de storing:
- Serienummer van het interne transportmiddel - Serienummer van het interne transportmiddel
- Storingsnummer op de indicatie-eenheid (indien beschikbaar) - Storingsnummer op de indicatie-eenheid (indien beschikbaar)
- Beschrijving van de storing - Beschrijving van de storing
- Huidige plaats van het interne transportmiddel. - Huidige plaats van het interne transportmiddel.

5.1 Intern transport-middel rijdt niet 5.1 Intern transport-middel rijdt niet

Mogelijke oorzaak Oplossingen Mogelijke oorzaak Oplossingen


Batterijstekker niet ingestoken Batterijstekker controleren en indien Batterijstekker niet ingestoken Batterijstekker controleren en indien
nodig insteken. nodig insteken.
NOODSTOP ingedrukt NOODSTOP-schakelaar ontgrendelen NOODSTOP ingedrukt NOODSTOP-schakelaar ontgrendelen
Contactsleutel in de stand O Contactsleutel in de stand I schakelen Contactsleutel in de stand O Contactsleutel in de stand I schakelen
Batterijlading te laag Batterijlading controleren en indien nodig Batterijlading te laag Batterijlading controleren en indien nodig
batterij laden. batterij laden.
Zekering defect Zekeringen controleren Zekering defect Zekeringen controleren

5.2 De last kan niet worden geheven 5.2 De last kan niet worden geheven

Mogelijke oorzaak Oplossingen Mogelijke oorzaak Oplossingen


Intern transportmiddel niet bedrijfsklaar Alle onder de storing "Intern Intern transportmiddel niet bedrijfsklaar Alle onder de storing "Intern
transportmiddel rijdt niet" genoemde transportmiddel rijdt niet" genoemde
oplossingen uitvoeren oplossingen uitvoeren
Peil hydraulische olie te laag Peil hydraulische olie controleren Peil hydraulische olie te laag Peil hydraulische olie controleren
Batterij-laadindicatie is uitgeschakeld. Batterij opladen Batterij-laadindicatie is uitgeschakeld. Batterij opladen
Zekering defect Zekeringen controleren Zekering defect Zekeringen controleren
Te hoge last Rekening houden met maximale Te hoge last Rekening houden met maximale
hefcapaciteit, zie typeplaatje. hefcapaciteit, zie typeplaatje.
02.11 NL

02.11 NL
62 62
6 Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving 6 Intern transportmiddel zonder eigen aandrijving
verplaatsen verplaatsen

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel Ongecontroleerde beweging van het interne transportmiddel
Bij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakke Bij het uitschakelen van de remmen moet u het interne transportmiddel op een vlakke
vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is. vloer plaatsen, omdat geen remwerking meer aanwezig is.
XZet de rem niet los op hellingen. XZet de rem niet los op hellingen.
XOnlucht de rem weer op de plaats van bestemming. XOnlucht de rem weer op de plaats van bestemming.
XParkeer het interne transportmiddel niet met losgezette rem. XParkeer het interne transportmiddel niet met losgezette rem.

Rem ontluchten Rem ontluchten

Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal


– Twee M5x35 bouten – Twee M5x35 bouten
– Schroevendraaier – Schroevendraaier

Werkwijze Werkwijze
• Contactslot, CanCode (o) uitschakelen. • Contactslot, CanCode (o) uitschakelen.
• NOODSTOP (Batterijstekker) uittrekken. • NOODSTOP (Batterijstekker) uittrekken.
• Batterijstekker uittrekken. • Batterijstekker uittrekken.
• Intern transportmiddel tegen wegrollen beveiligen. • Intern transportmiddel tegen wegrollen beveiligen.
• Frontkap (13) openen en wegleggen, (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 95). • Frontkap (13) openen en wegleggen, (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 95).
• Twee M5x35 bouten (55) helemaal inschroeven en de ankerplaat omhoog trekken. • Twee M5x35 bouten (55) helemaal inschroeven en de ankerplaat omhoog trekken.
De rem is ontlucht, het voertuig kan worden verplaatst. De rem is ontlucht, het voertuig kan worden verplaatst.

Rem ontluchten Rem ontluchten


Werkwijze Werkwijze
• Twee M5x35 bouten weer uitdraaien. • Twee M5x35 bouten weer uitdraaien.
• Frontkap (13) monteren. • Frontkap (13) monteren.
De remtoestand is weer gerealiseerd. De remtoestand is weer gerealiseerd.

13 13
54 54

55 55
02.11 NL

02.11 NL

63 63
7 Nooddaling lastopnamemiddel 7 Nooddaling lastopnamemiddel

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Letselgevaar bij het neerlaten van de hefmast Letselgevaar bij het neerlaten van de hefmast
XBij een nooddaling onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne XBij een nooddaling onbevoegde personen uit de gevarenzone van het interne
transportmiddel sturen. transportmiddel sturen.
XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen / bestuurderscabines gaan staan en XNooit onder opgetilde lastopnamemiddelen / bestuurderscabines gaan staan en
eronder blijven staan. eronder blijven staan.
XWanneer een assistent het lastopnamemiddel neerlaat via de nood- XWanneer een assistent het lastopnamemiddel neerlaat via de nood-
daalvoorziening die zich onderaan bevindt, moeten de bestuurder en de assistent daalvoorziening die zich onderaan bevindt, moeten de bestuurder en de assistent
met overleg te werk gaan. Beiden moeten zich in een veilig bereik bevinden, zodat met overleg te werk gaan. Beiden moeten zich in een veilig bereik bevinden, zodat
geen gevaar ontstaat. geen gevaar ontstaat.
XHet neerlaten bij noodgevallen van de chauffeurscabine is niet toegestaan, XHet neerlaten bij noodgevallen van de chauffeurscabine is niet toegestaan,
wanneer het lastopnamemiddel zich in de stelling bevindt. wanneer het lastopnamemiddel zich in de stelling bevindt.
XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.
XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen. XDefecte interne transportmiddelen kenmerken en buiten bedrijf stellen.
XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en
verholpen. verholpen.

60 60
61 61

62 62

Nooddaling van het lastopnamemiddel Nooddaling van het lastopnamemiddel

Werkwijze Werkwijze
• Contactslot in stand "0" schakelen. • Contactslot in stand "0" schakelen.
• NOODUIT (batterijstekker) eruit trekken. • NOODUIT (batterijstekker) eruit trekken.
• Voorkap verwijderen ((zie "Voorkap verwijderen" op pagina 95)). • Voorkap verwijderen ((zie "Voorkap verwijderen" op pagina 95)).
• Kap (60) eraf schroeven. • Kap (60) eraf schroeven.
• Ventielschuiver (61) tot de aanslag eruit draaien. • Ventielschuiver (61) tot de aanslag eruit draaien.
• Ventiel nooddalen (62) met stift (3mm) gedoseerd erin duwen - en ingedrukt • Ventiel nooddalen (62) met stift (3mm) gedoseerd erin duwen - en ingedrukt
houden. houden.
De hefinstallatie daalt. De hefinstallatie daalt.

• Ventielschuiver (61) tot de aanslag erin draaien. • Ventielschuiver (61) tot de aanslag erin draaien.
• Kap (60) monteren. • Kap (60) monteren.
02.11 NL

02.11 NL
64 64
8 Extra uitrusting 8 Extra uitrusting
8.1 Bedieningspaneel CanCode 8.1 Bedieningspaneel CanCode
Beschrijving bedieningspaneel CanCode Beschrijving bedieningspaneel CanCode
Het bedieningspaneel bestaat uit 10 cijfertoetsen, een Het bedieningspaneel bestaat uit 10 cijfertoetsen, een
SET-knop en een o-knop. SET-knop en een o-knop.
1 2 3 1 2 3
De O-knop toont de volgende bedrijfstoestanden via een De O-knop toont de volgende bedrijfstoestanden via een
rode/groene LED. 4 5 6 rode/groene LED. 4 5 6
– Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van het interne – Codeslotfunctie (inbedrijfstelling van het interne
7 8 9 7 8 9
transportmiddel). transportmiddel).
– Instelling van het rijprogramma afhankelijk van de Set 0 – Instelling van het rijprogramma afhankelijk van de Set 0
instelling van het interne transportmiddel. instelling van het interne transportmiddel.
– Instellen en wijzigen van parameters. – Instellen en wijzigen van parameters.

8.1.1 Codeslot 8.1.1 Codeslot


Na invoer van de juiste code is het interne transportmiddel gebruiksklaar. U kunt aan Na invoer van de juiste code is het interne transportmiddel gebruiksklaar. U kunt aan
ieder intern transportmiddel, iedere bediener of ook een bedienergroep een ieder intern transportmiddel, iedere bediener of ook een bedienergroep een
individuele code toekennen. In de afleveringstoestand staat de code vermeld op een individuele code toekennen. In de afleveringstoestand staat de code vermeld op een
opgeplakte folie. Bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode wijzigen! opgeplakte folie. Bij de eerste inbedrijfstelling de master- en bedienercode wijzigen!

Z Voor interne transportmiddelen waarmee wordt gereden of gelopen moeten Z Voor interne transportmiddelen waarmee wordt gereden of gelopen moeten
verschillende codes worden ingesteld. verschillende codes worden ingesteld.

56 57 58 56 57 58
Inbedrijfstelling Inbedrijfstelling

Werkwijze Werkwijze
• Batterijstekker insteken. • Batterijstekker insteken.
LED (61) brandt rood. 1 2 3 LED (61) brandt rood. 1 2 3

• Code invoeren. 4 5 6 • Code invoeren. 4 5 6


Indien de code correct is brandt de LED Indien de code correct is brandt de LED
7 8 9 7 8 9
(61) groen. Wanneer de LED (61) rood (61) groen. Wanneer de LED (61) rood
knippert, is er een verkeerde code Set 0 59 knippert, is er een verkeerde code Set 0 59
ingevoerd. Invoeren herhalen. 60 ingevoerd. Invoeren herhalen. 60

Intern transportmiddel is ingeschakeld Intern transportmiddel is ingeschakeld


61 61

Z De Set-knop (60) heeft geen functie in de bedieningsmodus. Z De Set-knop (60) heeft geen functie in de bedieningsmodus.
Uitschakelen Uitschakelen

Werkwijze Werkwijze
• O-knop indrukken. • O-knop indrukken.
Intern transportmiddel is uitgeschakeld. Intern transportmiddel is uitgeschakeld.

Z De uitschakeling kan automatisch plaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd. Z De uitschakeling kan automatisch plaatsvinden na een vooraf ingestelde tijd.
02.11 NL

02.11 NL

Hiertoe moet u de betreffende codeslot-parameter instellen, (zie Hiertoe moet u de betreffende codeslot-parameter instellen, (zie
"Parameterinstellingen" op pagina 66). "Parameterinstellingen" op pagina 66).

65 65
8.1.2 Parameters 8.1.2 Parameters
In de programmeermodus kunt u de parameters invoeren via het bedieningspaneel. In de programmeermodus kunt u de parameters invoeren via het bedieningspaneel.

Parametergroepen Parametergroepen
Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. Het eerste cijfer is de Het parameternummer is samengesteld uit drie cijfers. Het eerste cijfer is de
parametergroep volgens tabel 1. Het tweede en derde cijfer vormen een volgnummer parametergroep volgens tabel 1. Het tweede en derde cijfer vormen een volgnummer
van 00 tot 99. van 00 tot 99.

Nr. Parametergroepen Nr. Parametergroepen


0XX Codeslotinstellingen (codes, vrijgave van het rijprogramma's, automatische 0XX Codeslotinstellingen (codes, vrijgave van het rijprogramma's, automatische
uitschakeling etc) uitschakeling etc)

8.1.3 Parameterinstellingen 8.1.3 Parameterinstellingen


Voor het wijzigen van de instellingen van het interne transportmiddel moet de Voor het wijzigen van de instellingen van het interne transportmiddel moet de
mastercode worden ingevoerd. mastercode worden ingevoerd.
Z De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Mastercode bij eerste Z De fabrieksinstelling van de mastercode is 7-2-9-5. Mastercode bij eerste
inbedrijfstelling veranderen! inbedrijfstelling veranderen!
Z Voor interne transportmiddelen waarmee wordt gereden of gelopen moeten Z Voor interne transportmiddelen waarmee wordt gereden of gelopen moeten
verschillende codes worden ingesteld. verschillende codes worden ingesteld.

Instellingen intern transportmiddelen wijzigen Instellingen intern transportmiddelen wijzigen

Werkwijze Werkwijze
• O-knop (59) indrukken. • O-knop (59) indrukken.
• Mastercode invoeren. • Mastercode invoeren.
• Invoer van het driecijferige parameternummer. • Invoer van het driecijferige parameternummer.
• Invoer met de SET-knop (60) bevestigen. • Invoer met de SET-knop (60) bevestigen.
• Instelwaarde volgens de parameterlijst invoeren. • Instelwaarde volgens de parameterlijst invoeren.
Z Bij verkeerde invoer knippert de LED (61) van de O-knop (59) rood. Z Bij verkeerde invoer knippert de LED (61) van de O-knop (59) rood.
• Parameternummer opnieuw invoeren. • Parameternummer opnieuw invoeren.
• Instelwaarde opnieuw invoeren of wijzigen. • Instelwaarde opnieuw invoeren of wijzigen.
• Invoer met de SET-knop (60) bevestigen. • Invoer met de SET-knop (60) bevestigen.
• Stappen voor volgende parameters herhalen. • Stappen voor volgende parameters herhalen.
• Vervolgens op de O-knop (59) indrukken. • Vervolgens op de O-knop (59) indrukken.
De instellingen zijn opgeslagen. De instellingen zijn opgeslagen.
02.11 NL

02.11 NL
66 66
Parameterlijst Parameterlijst

Nr. functie Bereik Standaard Opmerkingen over Nr. functie Bereik Standaard Opmerkingen over
instelwaarde instelwaarde werkprocedure instelwaarde instelwaarde werkprocedure
000 Mastercode 0000 - 9999 7295 – (LED 56 knippert) 000 Mastercode 0000 - 9999 7295 – (LED 56 knippert)
veranderen: De lengte of invoer van de veranderen: De lengte of invoer van de
(4- tot 6-cijferig) van de 00000 - 99999 actuele code (4- tot 6-cijferig) van de 00000 - 99999 actuele code
mastercode bepaalt ook of – bevestigen mastercode bepaalt ook of – bevestigen
de lengte (4- tot 6- 000000 - 999999 (Set 60) de lengte (4- tot 6- 000000 - 999999 (Set 60)
cijferig) van de code. – (LED 57 knippert) cijferig) van de code. – (LED 57 knippert)
Zolang de codes zijn Invoer nieuwe Zolang de codes zijn Invoer nieuwe
geprogrammeerd, kunt code geprogrammeerd, kunt code
u slechts een nieuwe – bevestigen u slechts een nieuwe – bevestigen
code van gelijke lengte (Set 60) code van gelijke lengte (Set 60)
invoeren. Wanneer u de invoeren. Wanneer u de
codelengte wilt – (LED 58 knippert) codelengte wilt – (LED 58 knippert)
veranderen, moet u herhalen nieuwe veranderen, moet u herhalen nieuwe
eerst alle codes wissen. code eerst alle codes wissen. code
– bevestigen – bevestigen
(Set 60) (Set 60)
001 Code toevoegen 0000 - 9999 2580 – (LED 57 knippert) 001 Code toevoegen 0000 - 9999 2580 – (LED 57 knippert)
(maximaal 250) of Voer een code in (maximaal 250) of Voer een code in
00000 - 99999 – bevestigen 00000 - 99999 – bevestigen
of (Set 60) of (Set 60)
000000 - 999999 – (LED 58 knippert) 000000 - 999999 – (LED 58 knippert)
herhalen invoer herhalen invoer
code code
– bevestigen – bevestigen
(Set 60) (Set 60)
002 Code wijzigen 0000 - 9999 – (LED 56 knippert) 002 Code wijzigen 0000 - 9999 – (LED 56 knippert)
of Invoer actuele of Invoer actuele
00000 - 99999 code 00000 - 99999 code
of – bevestigen of – bevestigen
000000 - 999999 (Set 60) 000000 - 999999 (Set 60)
– (LED 57 knippert) – (LED 57 knippert)
Invoer nieuwe Invoer nieuwe
code code
– bevestigen – bevestigen
(Set 60) (Set 60)
– (LED 58 knippert) – (LED 58 knippert)
code opnieuw code opnieuw
invoeren invoeren
– bevestigen – bevestigen
(Set 60) (Set 60)
LED 56-58 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3. LED 56-58 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.
02.11 NL

02.11 NL

67 67
Nr. functie Bereik Standaard Opmerkingen over Nr. functie Bereik Standaard Opmerkingen over
instelwaarde instelwaarde werkprocedure instelwaarde instelwaarde werkprocedure
003 Code wissen 0000 - 9999 – (LED 57 knippert) 003 Code wissen 0000 - 9999 – (LED 57 knippert)
of Invoer van een of Invoer van een
00000 - 99999 nieuwe code 00000 - 99999 nieuwe code
of – bevestigen of – bevestigen
000000 - 999999 (Set 60) 000000 - 999999 (Set 60)
– (LED 58 knippert) – (LED 58 knippert)
herhalen invoer herhalen invoer
code code
– bevestigen – bevestigen
(Set 60) (Set 60)
004 Codegeheugen wissen 3265 – 3265 = wissen 004 Codegeheugen wissen 3265 – 3265 = wissen
(wist alle codes) – andere invoer = (wist alle codes) – andere invoer =
niet wissen niet wissen
010 Automatische 00-31 00 – 00 = geen 010 Automatische 00-31 00 – 00 = geen
tijduitschakeling uitschakeling tijduitschakeling uitschakeling
– 01 - 30 = – 01 - 30 =
uitschakeltijd in uitschakeltijd in
minuten minuten
– 31 = uitschakeling – 31 = uitschakeling
na 10 seconden na 10 seconden
LED 56-58 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3. LED 56-58 bevinden zich in de knoppenvelden 1-3.
Start-rijprogramma toewijzen (afhankelijk van intern transportmiddel) Start-rijprogramma toewijzen (afhankelijk van intern transportmiddel)
De rijprogramma’s zijn gebonden aan de code. Voor iedere code kunnen de De rijprogramma’s zijn gebonden aan de code. Voor iedere code kunnen de
rijprogramma’s apart worden vrijgegeven of geblokkeerd. Aan iedere code kan een rijprogramma’s apart worden vrijgegeven of geblokkeerd. Aan iedere code kan een
start-rijprogramma worden toegewezen. start-rijprogramma worden toegewezen.

Naargelang de instelling van een bedienercode zijn globaal alle rijprogramma’s Naargelang de instelling van een bedienercode zijn globaal alle rijprogramma’s
vrijgeschakeld, het geldige start-rijprogramma is rijprogramma 2. vrijgeschakeld, het geldige start-rijprogramma is rijprogramma 2.
De configuratie van de Codes kan vervolgens via programmanummer 024 worden De configuratie van de Codes kan vervolgens via programmanummer 024 worden
gewijzigd. gewijzigd.

Nr. functie Bereik Standaard Opmerkingen over Nr. functie Bereik Standaard Opmerkingen over
instelwaarde instelwaarde werkprocedure instelwaarde instelwaarde werkprocedure
024 Configuratie code 1112 024 Configuratie code 1112

1. positie: Rijprogramma 1 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven) 1. positie: Rijprogramma 1 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven)
2. Positie: Rijprogramma 2 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven) 2. Positie: Rijprogramma 2 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven)
3. Positie: Rijprogramma 3 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven) 3. Positie: Rijprogramma 3 vrijgave (0=geblokkeerd of 1=vrijgegeven)
4. Positie: start-rijprogramma ( 0, 1, 2 of 3) 4. Positie: start-rijprogramma ( 0, 1, 2 of 3)
02.11 NL

02.11 NL
68 68
Configuratie rijprogramma's voor code instellen Configuratie rijprogramma's voor code instellen
Werkwijze Werkwijze
• O-knop (59) indrukken. • O-knop (59) indrukken.
• Mastercode invoeren. • Mastercode invoeren.
• Driecijferig parameternummer 024 invoeren. • Driecijferig parameternummer 024 invoeren.
• Invoer met de SET-knop (60) bevestigen. • Invoer met de SET-knop (60) bevestigen.
• Te wijzigen code invoeren en met SET bevestigen. • Te wijzigen code invoeren en met SET bevestigen.
• Cofiguratie invoeren (4-cijferig) en met SET bevestigen. • Cofiguratie invoeren (4-cijferig) en met SET bevestigen.
• Cofiguratie herhalen (4-cijferig) en met SET bevestigen. • Cofiguratie herhalen (4-cijferig) en met SET bevestigen.
• Stappen voor volgende codes herhalen. • Stappen voor volgende codes herhalen.
• Vervolgens op de O-knop indrukken. • Vervolgens op de O-knop indrukken.
Rijprogramma's zijn toegewezen aan de codes Rijprogramma's zijn toegewezen aan de codes

Storingsmeldingen van het bedieningspaneel Storingsmeldingen van het bedieningspaneel


De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED De volgende storingen worden weergegeven door het rood knipperen van de LED
(61). (61).
– Nieuwe mastercode is reeds code – Nieuwe mastercode is reeds code
– Nieuwe code is reeds mastercode – Nieuwe code is reeds mastercode
– Code die gewijzigd moet worden bestaat niet – Code die gewijzigd moet worden bestaat niet
– Code moet worden gewijzigd in een andere reeds bestaande code – Code moet worden gewijzigd in een andere reeds bestaande code
– Code die gewist moet worden bestaat niet – Code die gewist moet worden bestaat niet
– Codegeheugen is vol. – Codegeheugen is vol.
02.11 NL

02.11 NL

69 69
8.2 Voertuigparameters met CanCode instellen 8.2 Voertuigparameters met CanCode instellen

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!
Verkeerde invoer Verkeerde invoer
Zonder CanDis, kan alleen met CanCode de interne parameters verandeerd worden. Zonder CanDis, kan alleen met CanCode de interne parameters verandeerd worden.
De parameters van de rijregeling kan alleen met CanDis gewijzigd worden; zonder De parameters van de rijregeling kan alleen met CanDis gewijzigd worden; zonder
CanDis moeten de instellingen door de klantenservice van de producent uitgevoerd CanDis moeten de instellingen door de klantenservice van de producent uitgevoerd
worden. worden.

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!

Gevaar op ongevallen door veranderde rijparameters Gevaar op ongevallen door veranderde rijparameters
Wijziging van de instellingen in de functies acceleratie, sturen, rijden, heffen en Wijziging van de instellingen in de functies acceleratie, sturen, rijden, heffen en
neerlaten naar grotere waarden kan tot ongevallen leiden. neerlaten naar grotere waarden kan tot ongevallen leiden.
XVoer een proefrit uit in een veilig gebied. XVoer een proefrit uit in een veilig gebied.
XPas extra op tijdens het bedienen van het interne transportmiddel. XPas extra op tijdens het bedienen van het interne transportmiddel.

Voorbeeld parameterinstelling Voorbeeld parameterinstelling


In het volgende voorbeeld wordt de parameterinstelling van de acceleratie van het In het volgende voorbeeld wordt de parameterinstelling van de acceleratie van het
rijprogramma 1 (parameter 0256) beschreven. rijprogramma 1 (parameter 0256) beschreven.

Voorbeeld acceleratie Voorbeeld acceleratie

Werkwijze Werkwijze
• Viercijferig parameternummer „0256“ invoeren en met de set-knop (60) bevestigen. • Viercijferig parameternummer „0256“ invoeren en met de set-knop (60) bevestigen.
• Subindex (invoer „2“) invoeren en bevestigen met de set-knop (60). • Subindex (invoer „2“) invoeren en bevestigen met de set-knop (60).
Z Op het scherm wordt de parameter met subindex afwisselend met de actuele Z Op het scherm wordt de parameter met subindex afwisselend met de actuele
waarde weergegeven (0256-2<->0000-3). waarde weergegeven (0256-2<->0000-3).
• Parameterwaarde invoeren volgens de parameterlijst in en met de set-knop (60) • Parameterwaarde invoeren volgens de parameterlijst in en met de set-knop (60)
bevestigen. bevestigen.
Z De LED (61) van de O-knop (59) schakelt kort op continu licht en begint na circa 2 Z De LED (61) van de O-knop (59) schakelt kort op continu licht en begint na circa 2
seconden weer te knipperen. seconden weer te knipperen.
Z Bij verkeerde invoer knippert de LED (61) van de O-knop (59) rood. Door opnieuw Z Bij verkeerde invoer knippert de LED (61) van de O-knop (59) rood. Door opnieuw
invoeren van het parameternummer kan de instelprocedure worden herhaald. invoeren van het parameternummer kan de instelprocedure worden herhaald.
Z Op het scherm wordt de parameter met subindex afwisselend met de ingevoerde Z Op het scherm wordt de parameter met subindex afwisselend met de ingevoerde
waarde weergegeven (0256-2<->0000-5). waarde weergegeven (0256-2<->0000-5).
Rijparameter is ingesteld. Rijparameter is ingesteld.

Voor invoer van meer parameters moet u de procedure herhalen, zodra de LED (61) Voor invoer van meer parameters moet u de procedure herhalen, zodra de LED (61)
van de O-knop (59) knippert. van de O-knop (59) knippert.
Z De rijfunctie is tijdens de parameterinvoer uitgeschakeld. Z De rijfunctie is tijdens de parameterinvoer uitgeschakeld.
Instelwaarde in programmeermodus controleren Instelwaarde in programmeermodus controleren

Werkwijze Werkwijze
• Na invoer van de parameterwaarde selecteert u het bewerkte rijprogramma en • Na invoer van de parameterwaarde selecteert u het bewerkte rijprogramma en
bevestigt u uw keuze met de set-knop (60). bevestigt u uw keuze met de set-knop (60).
02.11 NL

02.11 NL
Het Intern transportmiddel staat in de rijmodus. U kunt het voertuig controleren. Het Intern transportmiddel staat in de rijmodus. U kunt het voertuig controleren.

70 70
Z Set-knop (60) opnieuw indrukken wanneer u verder wilt gaan met het instellen. Z Set-knop (60) opnieuw indrukken wanneer u verder wilt gaan met het instellen.
Opslaan van de rijparameters Opslaan van de rijparameters

Voorwaarden Voorwaarden
– Alle parameters zijn ingevoerd. – Alle parameters zijn ingevoerd.

Werkwijze Werkwijze
• „SaveParameter“ met de toetsvolgorde „1-2-3-set“ uitvoeren. • „SaveParameter“ met de toetsvolgorde „1-2-3-set“ uitvoeren.
• Met O-knop (59) bevestigen. • Met O-knop (59) bevestigen.
02.11 NL

02.11 NL

71 71
8.3 Parameters 8.3 Parameters
Rijprogramma 1 Rijprogramma 1

Nr. functie Bereik Standaard Opmerkingen Nr. functie Bereik Standaard Opmerkingen
instelwaarde instelwaarde instelwaarde instelwaarde
0256 Acceleratie 0-9 1 0256 Acceleratie 0-9 1
(0,2 - 2,0 m/s2) (0,4 m/s2) (0,2 - 2,0 m/s2) (0,4 m/s2)
0260 Uitlooprem 0 - 19 3 0260 Uitlooprem 0 - 19 3
(0,2 - 2,6 m/s2) (0,5 m/s2) (0,2 - 2,6 m/s2) (0,5 m/s2)
0264 Maximale snelheid 0-9 5 Afhankelijk van de 0264 Maximale snelheid 0-9 5 Afhankelijk van de
in vorkrichting (0,5 - 6,0 km/h) (4,4 km/h) rijschakelaar in vorkrichting (0,5 - 6,0 km/h) (4,4 km/h) rijschakelaar
0268 Maximale snelheid 0-9 5 Afhankelijk van de 0268 Maximale snelheid 0-9 5 Afhankelijk van de
in vorkrichting (0,5 - 6,0 km/h) (4,0 km/h) rijschakelaar in vorkrichting (0,5 - 6,0 km/h) (4,0 km/h) rijschakelaar

02.11 NL

02.11 NL
72 72
Rijprogramma 2 Rijprogramma 2

Nr. functie Bereik Standaard Opmerkingen Nr. functie Bereik Standaard Opmerkingen
instelwaarde instelwaarde instelwaarde instelwaarde
0272 Acceleratie 0-9 2 0272 Acceleratie 0-9 2
(0,2 - 2,0 m/s2) (0,6 m/s2) (0,2 - 2,0 m/s2) (0,6 m/s2)
0276 Uitlooprem 0 - 19 4 0276 Uitlooprem 0 - 19 4
(0,2 - 2,6 m/s2) (0,6 - m/s2) (0,2 - 2,6 m/s2) (0,6 - m/s2)
0280 Maximum snelheid Afhankelijk van de 0280 Maximum snelheid Afhankelijk van de
0-9 8 0-9 8
in disselrichting via rijschakelaar in disselrichting via rijschakelaar
(1,1 - 6,0 km/h) (5,6 km/h) (1,1 - 6,0 km/h) (5,6 km/h)
rijschakelaar rijschakelaar
0284 Maximale snelheid 0-9 8 Afhankelijk van de 0284 Maximale snelheid 0-9 8 Afhankelijk van de
in vorkrichting (1,1 - 6,0 km/h) (5,6 km/h) rijschakelaar in vorkrichting (1,1 - 6,0 km/h) (5,6 km/h) rijschakelaar
02.11 NL

02.11 NL

73 73
Rijprogramma 3 Rijprogramma 3

Nr. functie Bereik Standaard Opmerkingen Nr. functie Bereik Standaard Opmerkingen
instelwaarde instelwaarde instelwaarde instelwaarde
0288 Acceleratie 0-9 4 0288 Acceleratie 0-9 4
(0,2 - 2,0 m/s2) (1,0 m/s2) (0,2 - 2,0 m/s2) (1,0 m/s2)
0292 Uitlooprem 0 - 19 6 0292 Uitlooprem 0 - 19 6
(0,2 - 2,6 m/s2) (0,8 m/s2) (0,2 - 2,6 m/s2) (0,8 m/s2)
0296 Maximale snelheid Afhankelijk van de 0296 Maximale snelheid Afhankelijk van de
0-9 9 0-9 9
vooruit via rijschakelaar vooruit via rijschakelaar
(1,8 - 6,0 km/h) (6,0 km/h) (1,8 - 6,0 km/h) (6,0 km/h)
rijschakelaar rijschakelaar
0300 Maximale snelheid Afhankelijk van de 0300 Maximale snelheid Afhankelijk van de
0-9 9 0-9 9
achteruit via rijschakelaar achteruit via rijschakelaar
(1,8 - 6,0 km/h) (6,0 km/h) (1,8 - 6,0 km/h) (6,0 km/h)
rijschakelaar rijschakelaar

02.11 NL

02.11 NL
74 74
Batterijparameters Batterijparameters

Nr. Functie Bereik Standaard Opmerkingen Nr. Functie Bereik Standaard Opmerkingen
instelwaard instelwaard instelwaard instelwaard
e e e e
1377 Batterijtype 0-2 1 0 = normaal (nat) 1377 Batterijtype 0-2 1 0 = normaal (nat)
(normaal / extra (normaal / extra
capaciteit / droog) 1 = versterkt (nat) capaciteit / droog) 1 = versterkt (nat)

2 = droog 2 = droog
(onderhoudsvrij) (onderhoudsvrij)
1389 Ontlaadbewaking 0 /1 1 0 = niet actief 1389 Ontlaadbewaking 0 /1 1 0 = niet actief
1 = actief 1 = actief

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!

Parameters van batterijtype Parameters van batterijtype


De gebruikte batterij, de gebruikte lader en de batterijparameters moeten bij elkaar De gebruikte batterij, de gebruikte lader en de batterijparameters moeten bij elkaar
passen. passen.
02.11 NL

02.11 NL

75 75
8.4 Indicatie-instrument CanDis 8.4 Indicatie-instrument CanDis
Het instrument toont de volgende parameters: Het instrument toont de volgende parameters:

indicatie batterijlading (enkel bij inbouw- indicatie batterijlading (enkel bij inbouw-
62 62
laadapparaat) laadapparaat)
balkjes voor indicatie van capaciteit 62 63 balkjes voor indicatie van capaciteit 62 63
63 63
restlaadtoestand van de batterij restlaadtoestand van de batterij
64 65 64 65
"Waarschuwing"-waarschuwingssymbool, "Waarschuwing"-waarschuwingssymbool,
64 64
Opladen van batterij wordt aanbevolen 66 67 Opladen van batterij wordt aanbevolen 66 67
„stop“-symbool; heffen uitschakelen, „stop“-symbool; heffen uitschakelen,
65 65
de batterij moet worden opgeladen de batterij moet worden opgeladen
Het T-symbool, verschijnt tijdens de Het T-symbool, verschijnt tijdens de
werking bij instelling van de werking bij instelling van de
66 66
ontlaadbewaking op onderhoudsvrije ontlaadbewaking op onderhoudsvrije
batterij batterij
Zescijferige LCD-indicatie; Zescijferige LCD-indicatie;
67 bedrijfsurenteller; indicatie van de invoer; 67 bedrijfsurenteller; indicatie van de invoer;
storingsindicatie storingsindicatie
Tevens worden servicemeldingen van de elektronicacomponenten en Tevens worden servicemeldingen van de elektronicacomponenten en
parameterwijzigingen weergegeven. parameterwijzigingen weergegeven.

Indicatie van de laadtoestand Indicatie van de laadtoestand


Het ingestelde batterijtype bepaalt tevens de inschakelgrenzen voor de extra Het ingestelde batterijtype bepaalt tevens de inschakelgrenzen voor de extra
indicaties (64) ”Waarschuwing” en (65) ”Stop”. indicaties (64) ”Waarschuwing” en (65) ”Stop”.

De beschikbare capaciteit wordt met 8 LED-balkjes weergegeven. De beschikbare capaciteit wordt met 8 LED-balkjes weergegeven.

De werkelijke batterijcapaciteit wordt door de brandende LED-balkjes aangegeven. De werkelijke batterijcapaciteit wordt door de brandende LED-balkjes aangegeven.
8 balkjes staan voor volledige batterijcapaciteit, 1 balkje staat voor de minimale 8 balkjes staan voor volledige batterijcapaciteit, 1 balkje staat voor de minimale
batterijcapaciteit. batterijcapaciteit.

Als er nog maar één LED-balkje brandt, is de batterijcapaciteit bijna op en brandt de Als er nog maar één LED-balkje brandt, is de batterijcapaciteit bijna op en brandt de
indicatie (64) „Waarschuwing“. Batterij moet dringend worden opgeladen. indicatie (64) „Waarschuwing“. Batterij moet dringend worden opgeladen.

Als er geen LED-balkje meer brandt, brandt ook de indicatie (65) „Stop“. Het is niet Als er geen LED-balkje meer brandt, brandt ook de indicatie (65) „Stop“. Het is niet
meer mogelijk om te heffen. Batterij moet worden opgeladen. meer mogelijk om te heffen. Batterij moet worden opgeladen.

8.4.1 Ontlaadbewaking 8.4.1 Ontlaadbewaking


Bij het bereiken van de verbruikgrens (de Stop-LED schakelt in) wordt bij Bij het bereiken van de verbruikgrens (de Stop-LED schakelt in) wordt bij
geactiveerde verbruikbewakingsfunctie de heffunctie uitgeschakeld. Rijden en geactiveerde verbruikbewakingsfunctie de heffunctie uitgeschakeld. Rijden en
neerlaten blijft mogelijk. neerlaten blijft mogelijk.
02.11 NL

02.11 NL
76 76
8.4.2 Bedrijfsurenindicatie 8.4.2 Bedrijfsurenindicatie
Indicatiegebied tussen 0,0 en 99.999,0 uur. Rij- en hefbewegingen worden Indicatiegebied tussen 0,0 en 99.999,0 uur. Rij- en hefbewegingen worden
geregistreerd. Het scherm heeft achtergrondverlichting. geregistreerd. Het scherm heeft achtergrondverlichting.
Z Bij onderhoudsvrije batterijen verschijnt een ”T”-symbool in de Z Bij onderhoudsvrije batterijen verschijnt een ”T”-symbool in de
bedrijfsurenindicatie (66). bedrijfsurenindicatie (66).

8.4.3 Storingsmeldingen 8.4.3 Storingsmeldingen


De bedrijfsurenindicatie wordt ook gebruikt voor indicatie van storingsmeldingen. De De bedrijfsurenindicatie wordt ook gebruikt voor indicatie van storingsmeldingen. De
storingsmelding begint met een „E“ voor event gevolgd door een viercijferig storingsmelding begint met een „E“ voor event gevolgd door een viercijferig
storingsnummer. storingsnummer.
Wanneer meerdere storingen gelijktijdig optreden, geeft de indicatie deze na elkaar Wanneer meerdere storingen gelijktijdig optreden, geeft de indicatie deze na elkaar
weer. De storingen worden weergegeven zolang ze actief zijn. Storingsmeldingen weer. De storingen worden weergegeven zolang ze actief zijn. Storingsmeldingen
overschrijven de bedrijfsurenindicatie. De meeste storingen leiden tot het activeren overschrijven de bedrijfsurenindicatie. De meeste storingen leiden tot het activeren
van een noodstop. De storingsmelding blijft aanwezig, tot de regelstroomkring wordt van een noodstop. De storingsmelding blijft aanwezig, tot de regelstroomkring wordt
uitgeschakeld (contactslot). uitgeschakeld (contactslot).

Wanneer geen CanDis aanwezig is, wordt de storingscode weergegeven via het Wanneer geen CanDis aanwezig is, wordt de storingscode weergegeven via het
knipperen van de LED van de laadtoestandindicatie. knipperen van de LED van de laadtoestandindicatie.

Z Gedetailleerde onderdeelbeschrijvingen met storingscodes zijn verkrijgbaar bij de Z Gedetailleerde onderdeelbeschrijvingen met storingscodes zijn verkrijgbaar bij de
klantenservice van de producent. klantenservice van de producent.

8.4.4 Inschakeltest 8.4.4 Inschakeltest


Na het inschakelen verschijnen de volgende gegevens: Na het inschakelen verschijnen de volgende gegevens:

– de softwareversie van het indicatie-instrument (korte tijd), – de softwareversie van het indicatie-instrument (korte tijd),
– de bedrijfsuren, – de bedrijfsuren,
– de laadtoestand van de batterij. – de laadtoestand van de batterij.
02.11 NL

02.11 NL

77 77
78
02.11 NL

78

02.11 NL
F Onderhoud van het interne F Onderhoud van het interne
transportmiddel transportmiddel
1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming 1 Bedrijfsveiligheid en milieubescherming
De in dit hoofdstuk beschreven controles en onderhoudswerkzaamheden moeten De in dit hoofdstuk beschreven controles en onderhoudswerkzaamheden moeten
worden uitgevoerd volgens de intervallen op de controlelijsten voor het onderhoud. worden uitgevoerd volgens de intervallen op de controlelijsten voor het onderhoud.

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelen Gevaar op ongevallen en gevaar op beschadiging van onderdelen
Iedere verandering aan het interne transportmiddel (vooral veiligheidsvoorzieningen) Iedere verandering aan het interne transportmiddel (vooral veiligheidsvoorzieningen)
is verboden. U mag de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval is verboden. U mag de werksnelheden van het interne transportmiddel in geen geval
veranderen in grotere werksnelheden. veranderen in grotere werksnelheden.

AANWIJZING AANWIJZING

Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik Uitsluitend originele onderdelen vallen onder onze kwaliteitscontrole. Gebruik
uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf uitsluitend onderdelen van de producent, teneinde een veilig en betrouwbaar bedrijf
te garanderen. te garanderen.
Om redenen van veiligheid mogen in de buurt van de computer, de regelingen en de Om redenen van veiligheid mogen in de buurt van de computer, de regelingen en de
IG-sensoren (antennes) alleen componenten in het interne transportmiddel worden IG-sensoren (antennes) alleen componenten in het interne transportmiddel worden
ingebouwd, die speciaal door de fabrikant op dat interne transportmiddel zijn ingebouwd, die speciaal door de fabrikant op dat interne transportmiddel zijn
afgestemd. Deze componenten (computer, regelingen, IG-sensor (antenne)) mogen afgestemd. Deze componenten (computer, regelingen, IG-sensor (antenne)) mogen
dus ook niet worden vervangen door vergelijkbare componenten uit andere interne dus ook niet worden vervangen door vergelijkbare componenten uit andere interne
transportmiddelen uit dezelfde serie. transportmiddelen uit dezelfde serie.

2 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud 2 Veiligheidsvoorschriften voor het onderhoud


Personeel voor het onderhoud Personeel voor het onderhoud
Het onderhoud van het interne transportmiddel mag alleen door de speciaal voor Het onderhoud van het interne transportmiddel mag alleen door de speciaal voor
deze taken geschoolde klantenservice van de fabrikant worden uitgevoerd. Daarom deze taken geschoolde klantenservice van de fabrikant worden uitgevoerd. Daarom
adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met de betreffende adviseren we u een onderhoudscontract af te sluiten met de betreffende
verkoopafdeling van de producent. verkoopafdeling van de producent.
02.11 NL

02.11 NL

79 79
Optillen en op de bok plaatsen Optillen en op de bok plaatsen

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!
Veilig optillen en op de bok plaatsen van het interne transportmiddel Veilig optillen en op de bok plaatsen van het interne transportmiddel
Bij het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend op Bij het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen uitsluitend op
de daarvoor bestemde punten bevestigen. de daarvoor bestemde punten bevestigen.
U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine
uitvoeren, wanneer deze zijn geborgd met een voldoende sterke ketting of door de uitvoeren, wanneer deze zijn geborgd met een voldoende sterke ketting of door de
borgbouten. borgbouten.
Om het interne transportmiddel op te tillen en op de bok te plaatsen neemt u de Om het interne transportmiddel op te tillen en op de bok te plaatsen neemt u de
volgende stappen: volgende stappen:
XIntern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond optillen en borgen tegen XIntern transportmiddel enkel op een vlakke ondergrond optillen en borgen tegen
onbedoelde bewegingen. onbedoelde bewegingen.
XUitsluitend een krik met voldoende hefvermogen gebruiken. Bij het op de bok XUitsluitend een krik met voldoende hefvermogen gebruiken. Bij het op de bok
plaatsen moet met geschikte middelen (wig, harthouten blokken) worden plaatsen moet met geschikte middelen (wig, harthouten blokken) worden
uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt. uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt.
XVoor het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen XVoor het optillen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen
uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten bevestigen, (zie "Transport en eerste uitsluitend aan de daarvoor bestemde punten bevestigen, (zie "Transport en eerste
inbedrijfstelling" op pagina 27). inbedrijfstelling" op pagina 27).
XBij het op de bok plaatsen moet met geschikte middelen (wig, harthouten blokken) XBij het op de bok plaatsen moet met geschikte middelen (wig, harthouten blokken)
worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt. worden uigesloten dat het voertuig wegglijdt of kantelt.

Reinigingswerkzaamheden Reinigingswerkzaamheden

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!

Brandgevaar Brandgevaar
U mag het interne transportmiddel niet reinigen met brandbare vloeistoffen. U mag het interne transportmiddel niet reinigen met brandbare vloeistoffen.
XVerbreek vóór aanvang van de reinigingswerkzaamheden de verbinding met de XVerbreek vóór aanvang van de reinigingswerkzaamheden de verbinding met de
batterij (batterijstekker eruit trekken). batterij (batterijstekker eruit trekken).
XVóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle XVóór het begin van alle reinigingswerkzaamheden moet u alle
veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door veiligheidsmaatregelen treffen die nodig zijn om vonkvorming (bijvoorbeeld door
kortsluiting) uit te sluiten. kortsluiting) uit te sluiten.

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!

Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatie Gevaar op beschadigingen aan de elektrische installatie
Het reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden Het reinigen van de elektrische onderdelen van de installatie met water, kan leiden
tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie tot beschadiging aan de elektrische installatie. Reinigen van de elektrische installatie
met water is verboden. met water is verboden.
XReinig de elektrische installatie niet met water. XReinig de elektrische installatie niet met water.
XReinig elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met XReinig elektrische installaties met zwakke zuig- of perslucht (compressor met
waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast. waterafscheider gebruiken) en een niet-geleidende, antistatische kwast.
02.11 NL

02.11 NL
80 80
VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!
Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne Gevaar op beschadiging van componenten bij het reinigen van het interne
transportmiddel transportmiddel
Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of Wanneer u het interne transportmiddel reinigt met een waterstraal of
hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig hogedrukreiniger, moet u vooraf alle elektrische en elektronische modules zorgvuldig
afdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet afdekken, omdat vocht kan leiden tot storingen. Reiniging met een stoomstraal is niet
toegestaan. toegestaan.

Z Na reiniging de werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf Z Na reiniging de werkzaamheden uitvoeren die worden beschreven in paragraaf
"Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en "Intern transportmiddel weer in gebruik nemen na reinigings- en
onderhoudswerkzaamheden" ((zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel onderhoudswerkzaamheden" ((zie "Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel
na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 100)). na onderhoudswerkzaamheden" op pagina 100)).

Werkzaamheden aan de elektrische installatie Werkzaamheden aan de elektrische installatie

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Gevaar op ongevallen Gevaar op ongevallen


XUitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden XUitsluitend elektrotechnisch geschoolde vakmensen mogen werkzaamheden
uitvoeren aan de elektrische installatie. uitvoeren aan de elektrische installatie.
XVoorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die XVoorafgaand aan werkzaamheden moeten alle maatregelen worden getroffen die
nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten. nodig zijn om elektrische ongevallen uit te sluiten.
XVerbreek vóór aanvang van de werkzaamheden de verbinding met de batterij XVerbreek vóór aanvang van de werkzaamheden de verbinding met de batterij
(batterijstekker eruit trekken). (batterijstekker eruit trekken).

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Gevaar voor ongevallen door elektrische stroom Gevaar voor ongevallen door elektrische stroom
Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand. Aan de elektrische installatie mag alleen worden gewerkt in spanningsloze toestand.
Voor aanvang van de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie: Voor aanvang van de onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische installatie:
XIntern transportmiddel veilig neerzetten ((zie "Intern transportmiddel veilig XIntern transportmiddel veilig neerzetten ((zie "Intern transportmiddel veilig
parkeren" op pagina 52)). parkeren" op pagina 52)).
XSchakelaar NOODSTOP trekken. XSchakelaar NOODSTOP trekken.
X Verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken). X Verbinding met de batterij verbreken (batterijstekker eruit trekken).
XRingen, metalen armbanden en dergelijke afdoen voordat u werkzaamheden XRingen, metalen armbanden en dergelijke afdoen voordat u werkzaamheden
verricht aan elektrische onderdelen. verricht aan elektrische onderdelen.

Verbruiksmaterialen en oude onderdelen Verbruiksmaterialen en oude onderdelen

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!
Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu
Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de
geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor
deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking.
XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
02.11 NL

02.11 NL

81 81
Laswerkzaamheden Laswerkzaamheden
Verwijder elektrische en elektronische onderdelen uit het interne sportmiddel voordat Verwijder elektrische en elektronische onderdelen uit het interne sportmiddel voordat
u laswerkzaamheden uitvoert, om schade te vermijden. u laswerkzaamheden uitvoert, om schade te vermijden.

Instelwaarden Instelwaarden
Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische, elektrische en/of elektronische Bij reparaties en bij het vervangen van hydraulische, elektrische en/of elektronische
onderdelen moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke onderdelen moet rekening gehouden worden met de voertuigafhankelijke
instelwaarden. instelwaarden.
Wielen Wielen

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Gevaar op ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de Gevaar op ongevallen door gebruik van wielen die niet voldoen aan de
specificaties van de producent specificaties van de producent
De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne De kwaliteit van de wielen beïnvloedt de stabiliteit en het rijgedrag van het interne
transportmiddel. transportmiddel.
Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel Bij een ongelijkmatige slijtage wordt de stabiliteit van het interne transportmiddel
minder en wordt de remweg langer. minder en wordt de remweg langer.
XAls de wielen worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddel XAls de wielen worden vervangen, moet u erop letten dat het interne transportmiddel
niet scheef gaat staan. niet scheef gaat staan.
XVervang de wielen altijd paarsgewijs, oftewel tegelijkertijd links en rechts. XVervang de wielen altijd paarsgewijs, oftewel tegelijkertijd links en rechts.

Z Vervang op de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend door originele onderdelen Z Vervang op de fabriek gemonteerde wielen uitsluitend door originele onderdelen
van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet in acht van de producent, omdat anders de specificaties van de producent niet in acht
worden genomen. worden genomen.

Hydraulische slangleidingen Hydraulische slangleidingen

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Gevaar voor ongevallen door poreuze hydraulische slangleidingen Gevaar voor ongevallen door poreuze hydraulische slangleidingen
Na een gebruiksduur van zes jaar, moeten de slangleidingen worden vervangen. De Na een gebruiksduur van zes jaar, moeten de slangleidingen worden vervangen. De
fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice. fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.
XVeiligheidsregels voor hydraulische slangleidingen volgens BGR 237 in acht XVeiligheidsregels voor hydraulische slangleidingen volgens BGR 237 in acht
nemen. nemen.

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Gevaar voor ongevallen door lekkende hydraulische leidingen Gevaar voor ongevallen door lekkende hydraulische leidingen
Uit lekke of defecte hydraulische leidingen kan hydraulische olie stromen. Uit lekke of defecte hydraulische leidingen kan hydraulische olie stromen.
XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden. XVastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende melden.
XDefecte interne transportmiddelen markeren en buiten bedrijf stellen. XDefecte interne transportmiddelen markeren en buiten bedrijf stellen.
XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en XIntern transportmiddel pas weer in gebruik nemen nadat het defect is gevonden en
verholpen. verholpen.
XGemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het XGemorste, ontsnapte vloeistof direct met geschikt bindmiddel verwijderen. Het
mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddelen volgens de geldende voorschriften
afvoeren. afvoeren.
02.11 NL

02.11 NL
82 82
WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!
Gevaar voor letsel en infectie door haarfijne scheuren in hydraulische Gevaar voor letsel en infectie door haarfijne scheuren in hydraulische
leidingen leidingen
Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheuren Onder druk staande hydraulische olie kan door kleine gaatjes of haarfijne scheuren
in de hydraulische leiding door de huid dringen en ernstig letsel veroorzaken. in de hydraulische leiding door de huid dringen en ernstig letsel veroorzaken.
XRaadpleeg in geval van letsel direct een arts. XRaadpleeg in geval van letsel direct een arts.
XRaak onder druk staande hydraulische leidingen niet aan. XRaak onder druk staande hydraulische leidingen niet aan.
XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende.
XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf.
XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de
storing is gevonden en verholpen. storing is gevonden en verholpen.
XGemorste, ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden XGemorste, ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden
verwijderd. Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de verwijderd. Ruim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de
geldende voorschriften op. geldende voorschriften op.

Hefketting Hefketting

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Gevaar op ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigde Gevaar op ongevallen door niet gesmeerde of verkeerd gereinigde
hefkettingen hefkettingen
Hefkettingen zijn veiligheidselementen. Hefkettingen mogen geen wezenlijke Hefkettingen zijn veiligheidselementen. Hefkettingen mogen geen wezenlijke
verontreiniging laten zien. Hefkettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en verontreiniging laten zien. Hefkettingen en scharnierpennen moeten altijd schoon en
goed gesmeerd zijn. goed gesmeerd zijn.
XReinig de hefkettingen alleen met paraffinederivaten, zoals petroleum of XReinig de hefkettingen alleen met paraffinederivaten, zoals petroleum of
dieselbrandstof. dieselbrandstof.
XReinig hefkettingen nooit met de stoomreiniger, koude reinigers of chemische XReinig hefkettingen nooit met de stoomreiniger, koude reinigers of chemische
reinigers. reinigers.
XDroog, na het reinigen, de hefketting direct met perslucht en sproei hem in met XDroog, na het reinigen, de hefketting direct met perslucht en sproei hem in met
kettingspray. kettingspray.
XSmeer de hefketting alleen na in onbelaste toestand. XSmeer de hefketting alleen na in onbelaste toestand.
XSmeer de hefketting met name zorgvuldig in het gebied van de omkeerrollen. XSmeer de hefketting met name zorgvuldig in het gebied van de omkeerrollen.
02.11 NL

02.11 NL

83 83
3 Onderhoud en inspectie 3 Onderhoud en inspectie
Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste Een grondige en vakkundige onderhoudsdienst is één van de belangrijkste
voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van voorwaarden voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel. Verzuim van
regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel en vormt regelmatig onderhoud kan leiden tot uitval van het interne transportmiddel en vormt
bovendien een gevaar voor personen en bedrijf. bovendien een gevaar voor personen en bedrijf.

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke De gebruiksomstandigheden van een intern transportmiddel hebben een aanzienlijke
invloed op de slijtage van de serviceonderdelen. invloed op de slijtage van de serviceonderdelen.
We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse We adviseren u dat de Jungheinrich klantadviseur ter plekke een toepassingsanalyse
verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door verricht en de daarop afgestemde onderhoudsintervallen bepaalt, om schade door
slijtage te vermijden. slijtage te vermijden.
De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en De aangegeven onderhoudsintervallen zijn gebaseerd op een één-ploegdienst en
normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke normale werkomstandigheden. Bij hogere belastingen (zoals veel stof, sterke
temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen temperatuurschommelingen of gebruik in meer ploegen) moet u de intervallen
overeenkomstig verkorten. overeenkomstig verkorten.

De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die moeten De onderstaande onderhoudscontrolelijst geeft de werkzaamheden aan die moeten
worden uitgevoerd en het tijdstip waarop deze moeten worden uitgevoerd. Als worden uitgevoerd en het tijdstip waarop deze moeten worden uitgevoerd. Als
onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd: onderhoudsintervallen zijn gedefinieerd:

W = Om de 50 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per week W = Om de 50 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per week
A = Om de 500 bedrijfsuren A = Om de 500 bedrijfsuren
B = Om de 1000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar B = Om de 1000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar
C = Om de 2000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar C = Om de 2000 bedrijfsuren, echter minimaal een keer per jaar
t = Onderhoudsinterval standaard t = Onderhoudsinterval standaard
Onderhoudsinterval koelhuis (aanvullend op het onderhoudsinterval Onderhoudsinterval koelhuis (aanvullend op het onderhoudsinterval
k = k =
standaard) standaard)

Z De onderhoudsintervallen W moeten door de exploitant worden uitgevoerd. Z De onderhoudsintervallen W moeten door de exploitant worden uitgevoerd.

In de inrijfase - na circa 100 werkuren - van het interne transportmiddel moet de In de inrijfase - na circa 100 werkuren - van het interne transportmiddel moet de
exploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze indien nodig vaster exploitant beslist de wielmoeren en -bouten controleren en ze indien nodig vaster
draaien. draaien.
02.11 NL

02.11 NL
84 84
4 Onderhoudscontrolelijst 4 Onderhoudscontrolelijst
4.1 Exploitant 4.1 Exploitant

4.1.1 Standaarduitvoering 4.1.1 Standaarduitvoering

Remmen W A B C Remmen W A B C
1 Controleren of de remmen werken. t 1 Controleren of de remmen werken. t

Elektrische installatie W A B C Elektrische installatie W A B C


Alarm- en veiligheidssystemen aan de hand van de Alarm- en veiligheidssystemen aan de hand van de
1 t 1 t
gebruikshandleiding controleren. gebruikshandleiding controleren.
2 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. t 2 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. t

Voeding W A B C Voeding W A B C
1 Batterij en batterijcomponenten controleren. t 1 Batterij en batterijcomponenten controleren. t
Controleren of de aansluitingen van de batterijkabels vastzitten, Controleren of de aansluitingen van de batterijkabels vastzitten,
2 t 2 t
indien nodig polen invetten. indien nodig polen invetten.
3 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit. t 3 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit. t

Rijden W A B C Rijden W A B C
1 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen. t 1 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen. t

Frame en opbouw W A B C Frame en opbouw W A B C


1 Deuren en/of afdekkingen controleren. t 1 Deuren en/of afdekkingen controleren. t
2 Leesbaarheid en volledigheid van de borden/plaatjes controleren. t 2 Leesbaarheid en volledigheid van de borden/plaatjes controleren. t
3 Veiligheidsruit op beschadigingen controleren. t 3 Veiligheidsruit op beschadigingen controleren. t

Hyd. bewegingen W A B C Hyd. bewegingen W A B C


Vorktanden of lastopnamemiddel controleren op slijtage en Vorktanden of lastopnamemiddel controleren op slijtage en
1 t 1 t
beschadigingen. beschadigingen.
2 Controleren of hydraulische installatie werkt. t 2 Controleren of hydraulische installatie werkt. t
3 Peil hydraulische olie controleren, indien nodig corrigeren. t 3 Peil hydraulische olie controleren, indien nodig corrigeren. t
Smering van hefkettingen controleren, indien nodig hefkettingen Smering van hefkettingen controleren, indien nodig hefkettingen
4 t 4 t
smeren. smeren.

Sturen W A B C Sturen W A B C
1 Controleren of de dissel wordt teruggezet. t 1 Controleren of de dissel wordt teruggezet. t

4.1.2 Optionele uitvoering 4.1.2 Optionele uitvoering


02.11 NL

02.11 NL

85 85
4.2 Klantenservice 4.2 Klantenservice

4.2.1 Standaarduitvoering 4.2.1 Standaarduitvoering

Remmen W A B C Remmen W A B C
1 Controleren of de remmen werken. t 1 Controleren of de remmen werken. t
2 Luchtspleet van de magneetrem controleren. t 2 Luchtspleet van de magneetrem controleren. t

Elektrische installatie W A B C Elektrische installatie W A B C


1 Controleren of de indicatie- en bedieningselementen werken. t 1 Controleren of de indicatie- en bedieningselementen werken. t
Alarm- en veiligheidssystemen aan de hand van de Alarm- en veiligheidssystemen aan de hand van de
2 t 2 t
gebruikshandleiding controleren. gebruikshandleiding controleren.
3 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben. t 3 Controleren of de zekeringen de juiste waarde hebben. t
Elektrische bedrading op beschadiging [beschadigde isolatie, Elektrische bedrading op beschadiging [beschadigde isolatie,
4 aansluitingen] controleren. Controleren of de aansluitingen van de t 4 aansluitingen] controleren. Controleren of de aansluitingen van de t
kabels vastzitten. kabels vastzitten.
5 Controleren of de microschakelaar werkt, indien nodig instellen. t 5 Controleren of de microschakelaar werkt, indien nodig instellen. t
6 Schakelrelais en/of relais controleren. t 6 Schakelrelais en/of relais controleren. t
7 Framesluiting controleren. t 7 Framesluiting controleren. t
8 Kabel- en motorbevestiging controleren. t 8 Kabel- en motorbevestiging controleren. t
Koolborstels controleren, indien nodig vervangen. Aanwijzing: bij het Koolborstels controleren, indien nodig vervangen. Aanwijzing: bij het
9 t 9 t
vervangen van de koolborstels de motor met perslucht reinigen. vervangen van de koolborstels de motor met perslucht reinigen.
10 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. t 10 Controleren of de NOODUIT-schakelaar werkt. t

Voeding W A B C Voeding W A B C
1 Batterij en batterijcomponenten controleren. t 1 Batterij en batterijcomponenten controleren. t
Controleren of de aansluitingen van de batterijkabels vastzitten, Controleren of de aansluitingen van de batterijkabels vastzitten,
2 t 2 t
indien nodig polen invetten. indien nodig polen invetten.
3 Zuurdichtheid en spanning van de batterij controleren. t 3 Zuurdichtheid en spanning van de batterij controleren. t
4 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit. t 4 Controleren of de batterijstekker werkt, niet is beschadigd en vastzit. t

Rijden W A B C Rijden W A B C
1 Drijfwerk controleren op geluiden en lekkages t 1 Drijfwerk controleren op geluiden en lekkages t
2 Wiellagers en wielbevestiging controleren. t 2 Wiellagers en wielbevestiging controleren. t
3 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen. t 3 Wielen controleren op slijtage en beschadigingen. t
4 Lagers en bevestiging van rijaandrijving controleren. t 4 Lagers en bevestiging van rijaandrijving controleren. t
5 Aanwijzing: Transmissieolie na 10000 bedrijfsuren verversen. 5 Aanwijzing: Transmissieolie na 10000 bedrijfsuren verversen.
02.11 NL

02.11 NL
86 86
Frame en opbouw W A B C Frame en opbouw W A B C
1 Hefmastbevestiging / lagers controleren. t 1 Hefmastbevestiging / lagers controleren. t
2 Deuren en/of afdekkingen controleren. t 2 Deuren en/of afdekkingen controleren. t
3 Leesbaarheid en volledigheid van de borden/plaatjes controleren. t 3 Leesbaarheid en volledigheid van de borden/plaatjes controleren. t
4 Frame en boutverbindingen controleren op beschadigingen. t 4 Frame en boutverbindingen controleren op beschadigingen. t
5 Veiligheidsruit op beschadigingen controleren. t 5 Veiligheidsruit op beschadigingen controleren. t

Hyd. bewegingen W A B C Hyd. bewegingen W A B C


Instelling en slijtage van de glijblokken en bevestigingen controleren, Instelling en slijtage van de glijblokken en bevestigingen controleren,
1 t 1 t
indien nodig glijblokken instellen. indien nodig glijblokken instellen.
Mastrollen visueel controleren en slijtage van de loopvlakken Mastrollen visueel controleren en slijtage van de loopvlakken
2 t 2 t
controleren. controleren.
3 Zijwaartse speling van de binnenmast en de vorkdrager controleren. t 3 Zijwaartse speling van de binnenmast en de vorkdrager controleren. t
4 Instelling van hefkettingen controleren, indien nodig instellen. t 4 Instelling van hefkettingen controleren, indien nodig instellen. t
Vorktanden of lastopnamemiddel controleren op slijtage en Vorktanden of lastopnamemiddel controleren op slijtage en
5 t 5 t
beschadigingen. beschadigingen.
6 Controleren of hydraulische installatie werkt. t 6 Controleren of hydraulische installatie werkt. t
Controleren of de hydraulische aansluitingen, slang- en Controleren of de hydraulische aansluitingen, slang- en
7 t 7 t
buisleidingen vastzitten, niet lekken of beschadigd zijn. buisleidingen vastzitten, niet lekken of beschadigd zijn.
Cilinders en zuigerstangen controleren op beschadiging, lekkages Cilinders en zuigerstangen controleren op beschadiging, lekkages
8 t 8 t
en bevestiging. en bevestiging.
9 Peil hydraulische olie controleren, indien nodig corrigeren. t 9 Peil hydraulische olie controleren, indien nodig corrigeren. t
10 Controleren of de nooddaling werkt. t 10 Controleren of de nooddaling werkt. t
Controleren of de bedieningselementen van het "hydraulisch Controleren of de bedieningselementen van het "hydraulisch
11 systeem" werken en of de plaatjes ervan volledig en goed leesbaar t 11 systeem" werken en of de plaatjes ervan volledig en goed leesbaar t
zijn. zijn.
12 Controleren of het drukventiel werkt, indien nodig instellen. t 12 Controleren of het drukventiel werkt, indien nodig instellen. t
13 Hydraulische olie verversen. k t 13 Hydraulische olie verversen. k t
14 Filter hydraulische olie, be- en ontluchtingsfilter vervangen. k t 14 Filter hydraulische olie, be- en ontluchtingsfilter vervangen. k t
Smering van hefkettingen controleren, indien nodig hefkettingen Smering van hefkettingen controleren, indien nodig hefkettingen
15 k t 15 k t
smeren. smeren.
Controleren of de hefsensoren in de mast werken en niet zijn Controleren of de hefsensoren in de mast werken en niet zijn
16 t 16 t
beschadigd. beschadigd.

Overeengekomen diensten W A B C Overeengekomen diensten W A B C


1 Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren. t 1 Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren. t
2 Demonstratie na geslaagd onderhoud. t 2 Demonstratie na geslaagd onderhoud. t
Proefrit maken met nominale last, indien nodig met klantspecifieke Proefrit maken met nominale last, indien nodig met klantspecifieke
3 t 3 t
lading. lading.

Sturen W A B C Sturen W A B C
1 Controleren of de dissel wordt teruggezet. t 1 Controleren of de dissel wordt teruggezet. t
02.11 NL

02.11 NL

87 87
Lader W A B C Lader W A B C
1 Netstekker en stroomkabel controleren. t 1 Netstekker en stroomkabel controleren. t
Werking wegrijbeveiliging bij interne transportmiddelen met Werking wegrijbeveiliging bij interne transportmiddelen met
2 t 2 t
inbouwlader controleren. inbouwlader controleren.
Kabel- en elektrische aansluitingen controleren op beschadigingen Kabel- en elektrische aansluitingen controleren op beschadigingen
3 t 3 t
en goed vastzitten. en goed vastzitten.
4 Potentiaalmeting bij frame bij lopende laadcyclus uitvoeren. t 4 Potentiaalmeting bij frame bij lopende laadcyclus uitvoeren. t

4.2.2 Optionele uitvoering 4.2.2 Optionele uitvoering


Aquamatiek Aquamatiek

Voeding W A B C Voeding W A B C
Controleren of de aquamatische stop, slangaansluitingen en vlotter Controleren of de aquamatische stop, slangaansluitingen en vlotter
1 t 1 t
werken en niet lekken. werken en niet lekken.
2 Controleren of de stromingsindicatie werkt en niet lekt. t 2 Controleren of de stromingsindicatie werkt en niet lekt. t

Batterijnavulsysteem Batterijnavulsysteem

Voeding W A B C Voeding W A B C
1 Controleren of het navulsysteem werkt en dicht is. t 1 Controleren of het navulsysteem werkt en dicht is. t

Datarecorder Datarecorder

Elektrische installatie W A B C Elektrische installatie W A B C


1 Controleren of de datarecorder is bevestigd en niet is beschadigd. t 1 Controleren of de datarecorder is bevestigd en niet is beschadigd. t

Elektrolytcirculatie Elektrolytcirculatie

Voeding W A B C Voeding W A B C
1 Filterwatten van het luchtfilter vervangen. t 1 Filterwatten van het luchtfilter vervangen. t
2 Slangaansluitingen controleren en controleren of de pomp werkt. t 2 Slangaansluitingen controleren en controleren of de pomp werkt. t

Lastrek Lastrek

Hyd. bewegingen W A B C Hyd. bewegingen W A B C


Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel Bevestiging van aanbouwapparaat aan het interne transportmiddel
1 t 1 t
en dragende elementen controleren. en dragende elementen controleren.

Schoksensor Schoksensor

Elektrische installatie W A B C Elektrische installatie W A B C


1 Controleren of de schoksensor is bevestigd en niet is beschadigd. t 1 Controleren of de schoksensor is bevestigd en niet is beschadigd. t
02.11 NL

02.11 NL
88 88
Toegangsmodule Toegangsmodule

Elektrische installatie W A B C Elektrische installatie W A B C


Controleren of de toegangsmodule werkt, is bevestigd en niet is Controleren of de toegangsmodule werkt, is bevestigd en niet is
1 t 1 t
beschadigd. beschadigd.
02.11 NL

02.11 NL

89 89
5 Bedrijfsmiddelen en smeerplan 5 Bedrijfsmiddelen en smeerplan
5.1 Veilig werken met bedrijfsmiddelen 5.1 Veilig werken met bedrijfsmiddelen
Werken met gebruiksmiddelen Werken met gebruiksmiddelen
Bedrijfsmiddelen moeten altijd vakkundig en in overeenstemming met de Bedrijfsmiddelen moeten altijd vakkundig en in overeenstemming met de
aanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt. aanwijzingen van de fabrikant worden gebruikt.

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar Onvakkundige omgang brengt uw gezondheid en leven, en het milieu in gevaar
Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn. Bedrijfsmiddelen kunnen brandbaar zijn.
XBreng bedrijfsmiddelen niet in contact met hete onderdelen of open vuur. XBreng bedrijfsmiddelen niet in contact met hete onderdelen of open vuur.
XSla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften. XSla gebruiksmiddelen uitsluitend op in vaten die voldoen aan de voorschriften.
XVul gebruiksmiddelen uitsluitend in schone vaten. XVul gebruiksmiddelen uitsluitend in schone vaten.
XMeng bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar. U mag XMeng bedrijfsmiddelen van verschillende kwaliteit niet door elkaar. U mag
uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt uitsluitend afwijken van dit voorschrift, wanneer het mengen nadrukkelijk wordt
voorgeschreven in deze handleiding. voorgeschreven in deze handleiding.

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!

Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffen Gevaar op uitglijden en gevaar voor het milieu door gemorste vloeistoffen
Door gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt Door gemorste vloeistof ontstaat het gevaar dat men kan uitglijden. Dit gevaar wordt
in combinatie met water versterkt. in combinatie met water versterkt.
XMors niet met vloeistof. XMors niet met vloeistof.
XVerwijder gemorste vloeistof direct met geschikt bindmiddel. XVerwijder gemorste vloeistof direct met geschikt bindmiddel.
XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende
voorschriften op. voorschriften op.

02.11 NL

02.11 NL
90 90
WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!
Olieën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig. Olieën (kettingspray / hydraulische olie) zijn brandbaar en giftig.
XVerwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aan XVerwijder oude olie volgens voorschriften. Bewaar oude olie veilig tot aan
verwijdering volgens voorschriften verwijdering volgens voorschriften
XMors niet met olie. XMors niet met olie.
XGemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden XGemorste en/of ontsnapte vloeistof moet direct met geschikt bindmiddel worden
verwijderd. verwijderd.
XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende XRuim het mengsel van bindmiddel en bedrijfsmiddel volgens de geldende
voorschriften op. voorschriften op.
XNeem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht. XNeem de wettelijke voorschriften voor het omgaan met olie in acht.
XDraag geschikte veiligheidshandschoenen als u met olie werkt. XDraag geschikte veiligheidshandschoenen als u met olie werkt.
XZorg ervoor dat er geen olie op hete motordelen komt. XZorg ervoor dat er geen olie op hete motordelen komt.
XRook niet als u met olie werkt. XRook niet als u met olie werkt.
XVermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een XVermijd contact en inname. Bij inslikken geen braken veroorzaken, maar direct een
arts raadplegen. arts raadplegen.
XNa idamenen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren. XNa idamenen van olienevel of dampen, frisse lucht toevoeren.
XAls er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen. XAls er olie met de huid in contact is gekomen moet u de huid met water afspoelen.
XAls er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen XAls er olie met de ogen in contact is gekomen moet u de ogen met water uitspoelen
en direct een arts raadplegen. en direct een arts raadplegen.
XVervang doordrenkte kleding en schoenen direct. XVervang doordrenkte kleding en schoenen direct.

Verbruiksmaterialen en oude onderdelen Verbruiksmaterialen en oude onderdelen

VOORZICHTIG! VOORZICHTIG!

Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu Verbruiksmaterialen en oude onderdelen zijn gevaarlijk voor het milieu
Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de Oude onderdelen en gebruiksmiddelen moet u vakkundig afvoeren volgens de
geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor geldende milieuvoorschriften. Voor het wisselen van de olie staat de speciaal voor
deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking. deze taken geschoolde klantenservice van de producent ter beschikking.
XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt. XNeem de veiligheidsvoorschriften in acht al u met deze stoffen werkt.
02.11 NL

02.11 NL

91 91
5.2 Smeerschema 5.2 Smeerschema

E E

G G

0,55 l 0,55 l

Niveau van overbrengingolie voor Niveau van overbrengingolie voor


g Glijvlakken g Glijvlakken
vulhoeveelheid en controlebout vulhoeveelheid en controlebout
b Vulopening transmissieolie a Aftapbout transmissieolie b Vulopening transmissieolie a Aftapbout transmissieolie
c Aftapbout hydraulische olie c Aftapbout hydraulische olie
Vulopening hydraulische olie Vulopening hydraulische olie
02.11 NL

02.11 NL
92 92
5.3 Gebruiksmiddelen 5.3 Gebruiksmiddelen

Code Bestelnumm Inhoud Aanduiding Toepassing Code Bestelnumm Inhoud Aanduiding Toepassing
er er
A 29 200 670 5,0 l H-LP 46, Hydraulische installatie A 29 200 670 5,0 l H-LP 46, Hydraulische installatie
DIN 51524 DIN 51524
51 132 827* 5,0 l Jungheinrich Hydraulische installatie 51 132 827* 5,0 l Jungheinrich Hydraulische installatie
hydraulische olie hydraulische olie
B 50 380 904 5,0 l Fuchs Titan Gear Drijfwerk B 50 380 904 5,0 l Fuchs Titan Gear Drijfwerk
HSY 75W-90 HSY 75W-90
E 29 202 050 1,0 kg Polylub GA 352P Smeerdienst E 29 202 050 1,0 kg Polylub GA 352P Smeerdienst
G 29 201 280 0,4 l Kettingspray Kettingen G 29 201 280 0,4 l Kettingspray Kettingen

Vet-richtwaarden Vet-richtwaarden

Code Verzepingstyp Druppelpunt Walkpenetra NLG1-klasse Gebruikstem Code Verzepingstyp Druppelpunt Walkpenetra NLG1-klasse Gebruikstem
e °C tie bij 25 °C peratuur °C e °C tie bij 25 °C peratuur °C
E Lithium >220 280 - 310 2 -35/+120 E Lithium >220 280 - 310 2 -35/+120

*De interne transportmiddelen worden vanaf de fabriek geleverd met een speciale *De interne transportmiddelen worden vanaf de fabriek geleverd met een speciale
hydraulische olie (de Jungheinrich hydraulische olie, herkenbaar aan de blauwe hydraulische olie (de Jungheinrich hydraulische olie, herkenbaar aan de blauwe
kleur) of de hydraulische olie voor koelhuizen (rode kleur). De hydraulische olie van kleur) of de hydraulische olie voor koelhuizen (rode kleur). De hydraulische olie van
Jungheinrich kan uitsluitend via de serviceorganisatie van Jungheinrich worden Jungheinrich kan uitsluitend via de serviceorganisatie van Jungheinrich worden
verkregen. Het gebruik van een genoemde alternatieve hydraulische olie is verkregen. Het gebruik van een genoemde alternatieve hydraulische olie is
toegestaan, maar kan leiden tot een slechtere werking. Het is toegestaan een toegestaan, maar kan leiden tot een slechtere werking. Het is toegestaan een
mengsel te gebruiken van de hydraulische olie van Jungheinrich met een van de mengsel te gebruiken van de hydraulische olie van Jungheinrich met een van de
genoemde alternatieve hydraulische oliën. genoemde alternatieve hydraulische oliën.
02.11 NL

02.11 NL

93 93
6 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden 6 Beschrijving van de onderhoudswerkzaamheden
6.1 Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de 6.1 Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de
onderhoudwerkzaamheden. onderhoudwerkzaamheden.
Alle vereiste veiligheidsmaatregelen nemen voor het voorkomen van ongevallen bij Alle vereiste veiligheidsmaatregelen nemen voor het voorkomen van ongevallen bij
onderhouds- en revisiewerkzaamheden. De volgende voorwaarden realiseren: onderhouds- en revisiewerkzaamheden. De volgende voorwaarden realiseren:

Werkwijze Werkwijze
• Intern transportmiddel op een vlakke ondergrond neerzetten. • Intern transportmiddel op een vlakke ondergrond neerzetten.
• Hoofdhef en extra hef volledig neerlaten. • Hoofdhef en extra hef volledig neerlaten.
• Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig • Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig
parkeren" op pagina 52). parkeren" op pagina 52).
• Batterijstekker uittrekken en zo voorkomen dat het interne transportmiddel • Batterijstekker uittrekken en zo voorkomen dat het interne transportmiddel
onbedoeld in gebruik wordt genomen. onbedoeld in gebruik wordt genomen.
• Bij werkzaamheden onder een opgetild intern transportmiddel moet u het zodanig • Bij werkzaamheden onder een opgetild intern transportmiddel moet u het zodanig
borgen, dat wegzakken, kantelen of wegglijden is uitgesloten. borgen, dat wegzakken, kantelen of wegglijden is uitgesloten.

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Gevaar voor ongevallen bij werkzaamheden onder het lastopnamemiddel, Gevaar voor ongevallen bij werkzaamheden onder het lastopnamemiddel,
bestuurderscabine en intern transportmiddel bestuurderscabine en intern transportmiddel
XBij werkzaamheden onder het opgetilde lastopnamemiddel, bestuurderscabine of XBij werkzaamheden onder het opgetilde lastopnamemiddel, bestuurderscabine of
intern transportmiddel, moet u deze zodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of intern transportmiddel, moet u deze zodanig beveiligen, dat dalen, kantelen of
wegglijden van het interne transportmiddel is uitgesloten. wegglijden van het interne transportmiddel is uitgesloten.
XBij het heffen van het interne transportmiddel moeten de vermelde aanwijzingen XBij het heffen van het interne transportmiddel moeten de vermelde aanwijzingen
worden nageleefd, (zie "Transport en eerste inbedrijfstelling" op pagina 27). Intern worden nageleefd, (zie "Transport en eerste inbedrijfstelling" op pagina 27). Intern
transportmiddel beveiligen tegen onbedoeld wegrollen (bijv. door wiggen), transportmiddel beveiligen tegen onbedoeld wegrollen (bijv. door wiggen),
wanneer u aan de parkeerrem werkt. wanneer u aan de parkeerrem werkt.

02.11 NL

02.11 NL
94 94
6.2 Voorkap verwijderen 6.2 Voorkap verwijderen
Kap demonteren Kap demonteren
Werkwijze Werkwijze
• 2 Bouten (73) uitdraaien. • 2 Bouten (73) uitdraaien.
• Neem de frontkap (13) voorzichtig af. • Neem de frontkap (13) voorzichtig af.
De frontkap is gedemonteerd. De frontkap is gedemonteerd.

6.3 Aandrijfkap afnemen 6.3 Aandrijfkap afnemen


De aandrijfkap bestaat uit twee helften (54 en 75). De aandrijfkap bestaat uit twee helften (54 en 75).

Kap demonteren Kap demonteren

Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal


– M6- SchlüsselSleutel (volgens DIN 911) – M6- SchlüsselSleutel (volgens DIN 911)

Werkwijze Werkwijze
• Draai de dissel tegen de rechter eindaanslag. • Draai de dissel tegen de rechter eindaanslag.
• Draai de twee bouten (74) eruit. • Draai de twee bouten (74) eruit.
• Neem de eerste kaphelft (54) er voorzichtig af. • Neem de eerste kaphelft (54) er voorzichtig af.
• Draai de dissel tegen de linker eindaanslag. • Draai de dissel tegen de linker eindaanslag.
• Schroef de tweede kaphelft (75) los en neem hem er voorzichtig af. • Schroef de tweede kaphelft (75) los en neem hem er voorzichtig af.
De aandrijfkap is gedemonteerd. De aandrijfkap is gedemonteerd.

73 73

74 74

75 54 13 6 75 54 13 6
02.11 NL

02.11 NL

95 95
6.4 Peil hydraulische olie controleren 6.4 Peil hydraulische olie controleren
Controleer oliepeil Controleer oliepeil
Voorwaarden Voorwaarden
– Lastopnamemiddel neerlaten. – Lastopnamemiddel neerlaten.
– Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden, – Intern transportmiddel voorbereiden op onderhouds- en revisiewerkzaamheden,
(zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de
onderhoudwerkzaamheden." op pagina 94). onderhoudwerkzaamheden." op pagina 94).
– Frontkap verwijderen, (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 95). – Frontkap verwijderen, (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 95).

Werkwijze Werkwijze
• Frontkap verwijderen. (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 95) • Frontkap verwijderen. (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 95)
• Controleer het peil van de hydraulische olie in de hydraulische tank. • Controleer het peil van de hydraulische olie in de hydraulische tank.
Z Op de hydraulische-olietank bevinden zich markeringen. Lees het oliepeil af bij Z Op de hydraulische-olietank bevinden zich markeringen. Lees het oliepeil af bij
gedaalde vork. gedaalde vork.
• Vul eventueel hydraulische olie met de juiste specificaties, (zie "Gebruiksmiddelen" • Vul eventueel hydraulische olie met de juiste specificaties, (zie "Gebruiksmiddelen"
op pagina 93), bijvullen (zie ook tabel). op pagina 93), bijvullen (zie ook tabel).
Oliepeil is gecontroleerd. Oliepeil is gecontroleerd.

Z De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats. Z De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats.

Tank markering Tank markering


Markering 1 2 Markering 1 2
110 ZT tot 320 110 ZT tot 320
112 ZT tot 360 112 ZT tot 360
112 ZZ tot 360 112 ZZ tot 360

02.11 NL

02.11 NL
96 96
6.5 Controleer het transmissieoliepeil 6.5 Controleer het transmissieoliepeil
Controleer het transmissieoliepeil Controleer het transmissieoliepeil
Voorwaarden Voorwaarden
– Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig – Intern transportmiddel veilig neerzetten, (zie "Intern transportmiddel veilig
parkeren" op pagina 52). parkeren" op pagina 52).

Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal Benodigd werktuig (gereedschap) en materiaal


– Olieopvangbak – Olieopvangbak

Werkwijze Werkwijze
• Olieopvangbak onder het drijfwerk plaatsen • Olieopvangbak onder het drijfwerk plaatsen
• Frontkap (13) verwijderen, (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 95). • Frontkap (13) verwijderen, (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 95).
• Draai de dissel tegen de rechter eindaanslag. • Draai de dissel tegen de rechter eindaanslag.
• Peil transmissieolie controleren, indien nodig transmissieolie volgens de • Peil transmissieolie controleren, indien nodig transmissieolie volgens de
specificaties in de vulopening bijvullen. specificaties in de vulopening bijvullen.
Z De vulhoogte moet tot de onderkant van de oliecontrolebout reiken. Z De vulhoogte moet tot de onderkant van de oliecontrolebout reiken.
Peil transmissieolie is gecontroleerd. Peil transmissieolie is gecontroleerd.

6.6 De grove zeef vervangen, de grove zeef doorspoelen 6.6 De grove zeef vervangen, de grove zeef doorspoelen
De grove zeef vervangen, de grove zeef doorspoelen De grove zeef vervangen, de grove zeef doorspoelen

Voorwaarden Voorwaarden
– Voertuig voorbereiden tmet het oog op de onderhoudswerkzaamheden. (zie – Voertuig voorbereiden tmet het oog op de onderhoudswerkzaamheden. (zie
"Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de
onderhoudwerkzaamheden." op pagina 94). onderhoudwerkzaamheden." op pagina 94).

Werkwijze Werkwijze
• Frontkap (13) verwijderen. (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 95). • Frontkap (13) verwijderen. (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 95).
• Draai de bouten (77) los. • Draai de bouten (77) los.
• Neem de aansluiting eraf en neem de grove zeef eruit. • Neem de aansluiting eraf en neem de grove zeef eruit.
• Plaats een gereinigde of nieuwe zeef. • Plaats een gereinigde of nieuwe zeef.
Een gereinigde of nieuwe zeef is geplaatst. Een gereinigde of nieuwe zeef is geplaatst.

Z De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats. Z De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats.
02.11 NL

02.11 NL

97 97
6.7 Filterpatroon vervangen 6.7 Filterpatroon vervangen
Filterpatronen vervangen Filterpatronen vervangen
Voorwaarden Voorwaarden
– Voertuig voorbereiden tmet het oog op de onderhoudswerkzaamheden. (zie – Voertuig voorbereiden tmet het oog op de onderhoudswerkzaamheden. (zie
"Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de
onderhoudwerkzaamheden." op pagina 94). onderhoudwerkzaamheden." op pagina 94).

Werkwijze Werkwijze
• Frontkap (13) verwijderen. (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 95). • Frontkap (13) verwijderen. (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 95).
• Schroef de tankdeksel (76) eraf en trek hem met filterpatronen uit de filterklok. • Schroef de tankdeksel (76) eraf en trek hem met filterpatronen uit de filterklok.
• Nieuw filterpatroon in die filterbehuizing plaatsen. • Nieuw filterpatroon in die filterbehuizing plaatsen.
Een niuw filterpatroon is ingezet. Een niuw filterpatroon is ingezet.

Z De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats. Z De montage vindt in omgekeerde volgorde plaats.

76 76
77 77

02.11 NL

02.11 NL
98 98
6.8 Controleer elektrische zekeringen 6.8 Controleer elektrische zekeringen
Zekeringen controleren Zekeringen controleren
Voorwaarden Voorwaarden
– Intern transportmiddel is voorbereid op onderhouds- en revisiewerkzaamheden, – Intern transportmiddel is voorbereid op onderhouds- en revisiewerkzaamheden,
(zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de (zie "Bereid het interne transportmiddel voor ten behoeve van de
onderhoudwerkzaamheden." op pagina 94). onderhoudwerkzaamheden." op pagina 94).
– Voorkap verwijderd, (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 95). – Voorkap verwijderd, (zie "Voorkap verwijderen" op pagina 95).

Werkwijze Werkwijze
• Zekeringen controleren op de juiste waarde volgens de tabel en indien nodig • Zekeringen controleren op de juiste waarde volgens de tabel en indien nodig
vervangen. vervangen.
Zekeringen zijn gecontroleerd. Zekeringen zijn gecontroleerd.

78 78

79 79

80 80

Pos. Aanduiding Zekering van EJC 110/112 Pos. Aanduiding Zekering van EJC 110/112
78 F1 hoofdregelzekering 10 A 78 F1 hoofdregelzekering 10 A
79 6F2 Regelzekering werkurenteller 2A 79 6F2 Regelzekering werkurenteller 2A
80 F 15 Zekering rijden / heffen 300 A 80 F 15 Zekering rijden / heffen 300 A
02.11 NL

02.11 NL

99 99
6.9 Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na 6.9 Inbedrijfstelling van het interne transportmiddel na
onderhoudswerkzaamheden onderhoudswerkzaamheden
Werkwijze Werkwijze
• Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel grondig reinigen.
• Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren, (zie "Smeerschema" op • Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren, (zie "Smeerschema" op
pagina 92). pagina 92).
• Batterij reinigen, de poolbouten insmeren met poolvet en batterij vastklemmen. • Batterij reinigen, de poolbouten insmeren met poolvet en batterij vastklemmen.
• Batterij laden, (zie "Batterij laden" op pagina 35). • Batterij laden, (zie "Batterij laden" op pagina 35).
• Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolie • Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolie
verversen. verversen.
• Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie • Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie
verversen. verversen.
Z De fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice. Z De fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen door defecte remmen Gevaar op ongevallen door defecte remmen
Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de
werking van de remmen te controleren. werking van de remmen te controleren.
XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende.
XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf.
XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de
storing is gevonden en verholpen. storing is gevonden en verholpen.

• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik • Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik
nemen" op pagina 49). nemen" op pagina 49).
Z Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten Z Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten
inspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de inspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de
bedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen. bedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen.

02.11 NL

02.11 NL
100 100
7 Het interne transportmiddel stilleggen 7 Het interne transportmiddel stilleggen
Z Wanneer het interne transportmiddel langer dan 1 maand wordt stilgelegd Z Wanneer het interne transportmiddel langer dan 1 maand wordt stilgelegd
(bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een (bijvoorbeeld uit bedrijfskundige overwegingen), mag u het uitsluitend in een
vorstvrije en droge ruimte parkeren. Voer de maatregelen voor, tijdens en na vorstvrije en droge ruimte parkeren. Voer de maatregelen voor, tijdens en na
stillegging uit, zoals hierna beschreven. stillegging uit, zoals hierna beschreven.

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!

Veilig heffen en opbokken van het interne transportmiddel Veilig heffen en opbokken van het interne transportmiddel
Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen Bevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen
uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen. uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen.
U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine U mag uitsluitend werkzaamheden onder een geheven lastopnamemiddel / cabine
uitvoeren, wanneer deze zijn gebord met een voldoende sterke ketting of door de uitvoeren, wanneer deze zijn gebord met een voldoende sterke ketting of door de
borgbouten. borgbouten.
Ga als volgt te werk om het interne transportmiddel veilig te heffen en op te bokken: Ga als volgt te werk om het interne transportmiddel veilig te heffen en op te bokken:
XBok het interne transportmiddel alleen op een vlakke vloer op en borg hem tegen XBok het interne transportmiddel alleen op een vlakke vloer op en borg hem tegen
ongewenste bewegingen. ongewenste bewegingen.
XGebruik uitsluitend een dommekracht met voldoende hefcapaciteit. Sluit bij het XGebruik uitsluitend een dommekracht met voldoende hefcapaciteit. Sluit bij het
opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen, opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte middelen (wiggen,
houten klossen) te gebruiken. houten klossen) te gebruiken.
XBevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen XBevestig bij het heffen van het interne transportmiddel de bevestigingsmiddelen
uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen, (zie "Kentekenplaatsen en uitsluitend aan de daarvoor bestemde plaatsen, (zie "Kentekenplaatsen en
typeplaatjes" op pagina 23). typeplaatjes" op pagina 23).
XSluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte XSluit bij het opbokken uit dat het voertuig wegglijdt of kantelt, door geschikte
middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken. middelen (wiggen, houten klossen) te gebruiken.

Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat de wielen geen Bok het interne transportmiddel tijdens de stillegging zodanig op dat de wielen geen
contact maken met de vloer. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen contact maken met de vloer. Uitsluitend op deze manier is gewaarborgd dat wielen
en wiellagers niet worden beschadigd. en wiellagers niet worden beschadigd.

Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u Wanneer u het interne transportmiddel langer dan zes maanden stillegt, moet u
verdergaande maatregelen afspreken met de klantenservice van de producent. verdergaande maatregelen afspreken met de klantenservice van de producent.
02.11 NL

02.11 NL

101 101
7.1 Maatregelen vóór de stillegging 7.1 Maatregelen vóór de stillegging
Werkwijze Werkwijze
• Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel grondig reinigen.

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen door defecte remmen Gevaar op ongevallen door defecte remmen
Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de
werking van de remmen te controleren. werking van de remmen te controleren.
XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende.
XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf.
XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de
storing is gevonden en verholpen. storing is gevonden en verholpen.

• Werking van de rem controleren. • Werking van de rem controleren.


• Peil hydraulische olie controleren en indien nodig hydraulische olie bijvullen, (zie • Peil hydraulische olie controleren en indien nodig hydraulische olie bijvullen, (zie
"Peil hydraulische olie controleren" op pagina 96). "Peil hydraulische olie controleren" op pagina 96).
• Een dunne olie- of vetfilm aanbrengen op alle mechanische componenten van de • Een dunne olie- of vetfilm aanbrengen op alle mechanische componenten van de
machine, die niet zijn voorzien van een verflaag. machine, die niet zijn voorzien van een verflaag.
• Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op • Intern transportmiddel smeren volgens het smeerschema, (zie "Smeerschema" op
pagina 92). pagina 92).
• Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 35). • Batterij opladen, (zie "Batterij laden" op pagina 35).
• Batterijklemmen loskoppelen, batterij reinigen en poolbouten invetten met poolvet. • Batterijklemmen loskoppelen, batterij reinigen en poolbouten invetten met poolvet.
Z Bovendien de aanwijzingen van de producent van de batterij in acht nemen. Z Bovendien de aanwijzingen van de producent van de batterij in acht nemen.
• Alle vrijliggende elektrische contacten inspuiten met een geschikte contactspray. • Alle vrijliggende elektrische contacten inspuiten met een geschikte contactspray.

7.2 Noodzakelijke maatregelen tijdens de stillegging 7.2 Noodzakelijke maatregelen tijdens de stillegging

AANWIJZING AANWIJZING

Beschadiging van de batterij door diepontlading Beschadiging van de batterij door diepontlading
Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door Door zelfontlading van de batterij kan er diepontlading voorkomen. Door
diepontlading gaat de batterij minder lang mee. diepontlading gaat de batterij minder lang mee.
XBatterij minimaal om de 2 maanden opladen. XBatterij minimaal om de 2 maanden opladen.

Z Batterij opladen (zie "Batterij laden" op pagina 35). Z Batterij opladen (zie "Batterij laden" op pagina 35).
02.11 NL

02.11 NL
102 102
7.3 Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na 7.3 Opnieuw in gebruik nemen van het interne transportmiddel na
stillegging stillegging
Werkwijze Werkwijze
• Intern transportmiddel grondig reinigen. • Intern transportmiddel grondig reinigen.
• Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren, (zie "Smeerschema" op • Intern transportmiddel volgens het smeerschema smeren, (zie "Smeerschema" op
pagina 92). pagina 92).
• Batterij reinigen, de poolbouten insmeren met poolvet en batterij vastklemmen. • Batterij reinigen, de poolbouten insmeren met poolvet en batterij vastklemmen.
• Batterij laden, (zie "Batterij laden" op pagina 35). • Batterij laden, (zie "Batterij laden" op pagina 35).
• Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolie • Transmissieolie controleren op condenswater, indien nodig transmissieolie
verversen. verversen.
• Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie • Hydraulische olie controleren op condenswater, indien nodig hydraulische olie
verversen. verversen.
Z De fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice. Z De fabrikant beschikt over een speciaal voor deze taak geschoolde klantenservice.

WAARSCHUWING! WAARSCHUWING!
Gevaar op ongevallen door defecte remmen Gevaar op ongevallen door defecte remmen
Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de Onmiddellijk na de ingebruikname probeert u de rem verscheidene malen om de
werking van de remmen te controleren. werking van de remmen te controleren.
XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende. XMeld eventueel vastgestelde gebreken direct bij uw leidinggevende.
XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf. XMarkeer defecte interne transportmiddelen en stel ze buiten bedrijf.
XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de XHet interne transportmiddel mag pas weer in gebruik worden genomen nadat de
storing is gevonden en verholpen. storing is gevonden en verholpen.

• Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik • Intern transportmiddel in gebruik nemen, (zie "Intern transportmiddel in gebruik
nemen" op pagina 49). nemen" op pagina 49).
Z Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten Z Bij schakelproblemen in het elektrische gedeelte moet u de vrijliggende contacten
inspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de inspuiten met contactspray en een mogelijke oxidelaag op de contacten van de
bedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen. bedieningselementen verwijderen door deze meerdere keren te bedienen.

8 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren 8 Definitief buiten bedrijf stellen; afvoeren
Z Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig Z Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet u het interne transportmiddel vakkundig
buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften buiten bedrijf stellen en afvoeren volgens de betreffende geldende voorschriften
van uw land. Met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de van uw land. Met name de voorschriften voor het afvoeren van de batterij, de
verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven. verbruiksmaterialen, de elektronica en de elektrische installatie naleven.
De demontage van het interne transportmiddel mag enkel door geschoold en De demontage van het interne transportmiddel mag enkel door geschoold en
gekwalificeerd vakkundig personeel volgens de door de fabrikant voorgeschreven gekwalificeerd vakkundig personeel volgens de door de fabrikant voorgeschreven
werkwijze plaatsvinden. De in het servicedocumentatie voorgeschreven werkwijze plaatsvinden. De in het servicedocumentatie voorgeschreven
veiligheidsaanwijzingen in acht nemen. veiligheidsaanwijzingen in acht nemen.
02.11 NL

02.11 NL

103 103
9 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone 9 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone
gebeurtenissen gebeurtenissen
Z Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden Z Er moet een veiligheidscontrole volgens de nationale voorschriften worden
uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004. uitgevoerd. Jungheinrich adviseert een controle volgens FEM-richtlijn 4.004.
Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met Jungheinrich biedt voor deze controles een speciale garantieservice met
overeenkomstig opgeleide medewerkers. overeenkomstig opgeleide medewerkers.

Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na Een persoon die hier speciaal voor is opgeleid, moet het interne transportmiddel na
bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in bijzondere gebeurtenissen of minstens een maal per jaar (nationale voorschriften in
acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven acht nemen) controleren. Deze persoon moet zijn beoordeling uitsluitend geven
vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of vanuit veiligheidsoogpunt en moet niet zijn beïnvloed door bedrijfskundige of
economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en economische omstandigheden. Deze persoon moet bewijzen voldoende kennis en
ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit ervaring te hebben om de toestand van een intern transportmiddel en de effectiviteit
van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes van de beschermende inrichting volgens de regels van de techniek en de principes
voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen. voor de controle van interne transportmiddelen te kunnen beoordelen.

Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien Daarbij moet hij de technische toestand van het interne transportmiddel ten aanzien
van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel van veiligheid volledig controleren. Daarnaast moet hij het interne transportmiddel
ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door ook grondig onderzoeken op beschadigingen, die kunnen zijn veroorzaakt door
eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de eventueel ondeskundig gebruik. Hij moet een controleprotocol opstellen. Bewaar de
resultaten van de controle minstens twee volgende controles. resultaten van de controle minstens twee volgende controles.

De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen. De exploitant moet ervoor zorgen dat gebreken onmiddellijk worden verholpen.
Z Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle Z Als optisch bewijs wordt het interne transportmiddel na een geslaagde controle
voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand voorzien van een controle-plakplaat. Deze plakplaat geeft weer in welke maand
van welk jaar de volgende controle plaatsvindt. van welk jaar de volgende controle plaatsvindt.

02.11 NL

02.11 NL
104 104
Gebruiksaanwijzing Gebruiksaanwijzing
Jungheinrich Tractiebatterij Jungheinrich Tractiebatterij
Inhoudsopgave Inhoudsopgave
1 Jungheinrich Tractiebatterij 1 Jungheinrich Tractiebatterij
met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6 met buisjesplaat EPzS en EPzB..................................................................2-6

Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7 Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................7

Gebruiksaanwijzing Gebruiksaanwijzing
water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12 water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III ........................................................8-12

2 Jungheinrich Tractiebatterij 2 Jungheinrich Tractiebatterij


Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17 Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS................13-17

Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17 Typeplaatje Jungheinrich Tractiebatterij ............................................17


0506.NL

0506.NL

1 1
1 Jungheinrich Tractiebatterij 1 Jungheinrich Tractiebatterij

met buisjesplaat EPzS en EPzB met buisjesplaat EPzS en EPzB


Nominale waarden Nominale waarden

1. Nominale capaciteit C5: zie type plaat 1. Nominale capaciteit C5: zie type plaat
2. Ontlaad eindspanning: 2,0 V x aantal cellen 2. Ontlaad eindspanning: 2,0 V x aantal cellen
3. Nominale ontlaadstroom: C5/5h 3. Nominale ontlaadstroom: C5/5h
4. Nominale elektrolyt dichtheid* 4. Nominale elektrolyt dichtheid*
Type EPzS: 1,29 kg/l Type EPzS: 1,29 kg/l
Type EPzB: 1,29 kg/l Type EPzB: 1,29 kg/l
Treinverlichting: zie type plaat Treinverlichting: zie type plaat
5. Nominale batterij temperatuur: 30° C 5. Nominale batterij temperatuur: 30° C
6. Nominale Elektrolytniveau: bis Elektrolytstandmarke „max.“ 6. Nominale Elektrolytniveau: bis Elektrolytstandmarke „max.“

* zal binnen 10 cycli worden bereikt. * zal binnen 10 cycli worden bereikt.

•Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophan- •Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophan-
gen! gen!
•Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel! •Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
•Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en bescher- •Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en bescher-
mende kleding! mende kleding!
•De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht neh- •De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272-3, DIN 50110-1 in acht neh-
men! men!
•Roken verboden! •Roken verboden!
•Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorko- •Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorko-
men i.v.m. explosiegevaar! men i.v.m. explosiegevaar!

•Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een •Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een
arts raadplegen. arts raadplegen.
•Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen. •Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.

•Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden! •Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!

•Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur! •Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!

•Batterij nooit omkiepen! •Batterij nooit omkiepen!


•Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting •Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrichting
volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen verbinders
of kabels veroorzaken. of kabels veroorzaken.

•Gevaarlijke elektrische spanning! •Gevaarlijke elektrische spanning!


•Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daa- •Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daa-
rom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij! rom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!
0506.NL

0506.NL
2 2
Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele ver- Bij niet in acht nemen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele ver-
vangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt vangings onderdelen, zelfgemachtigde ingrepen en toevoegingen aan het elektrolyt
(vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen. (vermeend verbeteringsmiddel) zal de garantie komen te vervallen.
Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie Voor batterijen I en II gelden de voorschriften volgens de wettelijke bepaling (zie
bijgevoegde verklaring). bijgevoegde verklaring).

1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een onge- 1. Ingebruikname gevuld en geladen batterijen Ingebruikname van een onge-
vulde batterij zie afzonderlijke voorschriften. vulde batterij zie afzonderlijke voorschriften.
De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste De batterij controleren op mechanische schade, of deze is verbonden met de juiste
verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling. verbinders en volgens de juiste elektrische schakeling.
Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de bat- Batterij stekker en laadkabel correct verbinden (+ aan +, - aan -) anders kan de bat-
terij en de lader beschadigd worden. terij en de lader beschadigd worden.

Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder: Draaimomente voor polschroeven van de eindafleider en verbinder:

Staal Staal
M 10 23 ± 1 Nm M 10 23 ± 1 Nm

Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan Het elektrolyt niveau is te controleren. Is dit onder de separatoren of de keerplaat, dan
bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte. bijvullen met gedemineraliseerd water (DIN 43530 deel 4) tot deze hoogte.
De batterij opladen volgens punt 2.2 De batterij opladen volgens punt 2.2

2. In gebruikname 2. In gebruikname
Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN Voor het ingebruik stellen van tractiebatterijen voor elektrische voertuigen geldt DIN
EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen». EN 50272-3 «Industriebatterijen voor elektrische voertuigen».

2.1 Ontladen 2.1 Ontladen


Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden. Ontluchtingsgaten mogen niet afgesloten of bedekt worden.

Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroom- Openen of sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in stroom-
loze toestand gebeuren. loze toestand gebeuren.

Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van Om een optimale levensduur te bereiken moeten gebruiksmatige ontladingen van
meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading). meer dan 80% van de nominale capaciteit worden vermeden (diepontlading).
Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde Dit correspondeert met een minimale elektrolyt dichtheid van 1,13 Kg/l aan het einde
van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet van de ontlading. Ontladen batterijen moeten direct worden herladen en mogen niet
ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen. ontladen blijven staan. Dit geldt ook voor gedeeltelijk ontladen batterijen.

2.2 Laden 2.2 Laden

Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen Alle laders met karakteristiek, zoals beschreven in DIN 41773 en DIN 41774 mogen
worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpel- worden gebruikt. Afhankelijk van het gebruikte type lader is een wisselende rimpel-
stroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdra- stroom toegestaan in de laadstroom van de batterij. Afwisselende stroom kan bijdra-
gen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen gen aan een verhoogde batterij temperatuur, dit kan de batterijplaten schaden. Alleen
toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebru- toegekende laders geschikt voor de capaciteit en type batterij mogen worden gebru-
ikt. ikt.
0506.NL

0506.NL

3 3
In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden In de gassingsfase mag de stroomgrens volgens DIN EN 50272-3 niet overschreden
worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam worden. Als de lader niet samen met de batterij wordt aangekocht is het raadzaam
deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij dek- deze te laten testen door de batterij leverancier. Open voor het laden de batterij dek-
sel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven. sel, of verwijder deze. De ventilerende doppen op de cellen moeten gesloten blijven.
Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, - Sluit de lader aan op de uitgeschakelde lader met de correcte polariteit (+ aan +, -
aan -). aan -).

Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C Schakel de lader aan als de batterijtemperatuur lager dan 45° C en hoger dan 10° C
is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan al- is. Tijdens de lading zal de temperatuur met 10 K stijgen. Een correcte lading kan al-
leen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt leen met de juiste temperatuur plaatsvinden. De lading is beëindigd als de elektrolyt
dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn. dichtheid en het batterijvoltage gedurende 2 uur constant zijn.

Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen Speciale instructies voor batterijen gebruik in gevaarlijke omgeving. Deze batterijen
worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas worden gebruikt volgens EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I omgeving met mijngas
of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en na- of Ex II explosiegevaarlijke omgeving. De batterijdeksel moet tijdens het laden en na-
gassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ont- gassen zover geopend worden dat de gevaarlijke gassen die tijdens het laden ont-
staan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet wor- staan door voldoende ventilatie zijn brandbaarheid verliest. De deksel mag niet wor-
den gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading. den gesloten tot 30 minuten na het beëindigen van de lading.

2.3 Vereffeningslading 2.3 Vereffeningslading


Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na Een Vereffeningslading is nodig om de levensduur en capaciteit te garanderen, of na
onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale onvolledige lading (IU karakteristiek). Een Vereffeningslading volgt na een normale
lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit. lading. e laadstroom mag niet hoger zijn dan 5A/100Ah an de nominale capaciteit.

et op de temperatuur! et op de temperatuur!

2.4 Temperatuur 2.4 Temperatuur


Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C. Alle technische gegevens zijn gebaseerd op een nominale temperatuur van 30° C.
Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen Hogere temperaturen kunnen de levensduur ernstig bekorten. Lagere temperaturen
reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze reduceren de beschikbare capaciteit. De absolute grenstemperatuur is 55° C en deze
is niet als gebruikstemperatuur toegestaan. is niet als gebruikstemperatuur toegestaan.

2.5 Elektrolyt 2.5 Elektrolyt


De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale tempe- De nominale zuurdichtheid van het elektrolyt is gerelateerd aan de nominale tempe-
ratuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere ratuur van 30° C en het elektrolyt niveau van een volledig geladen batterij. Hogere
temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De tempera- temperaturen verlagen de dichtheid, lagere temperaturen verhogen dit. De tempera-
tuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel). tuur correctiefactor is -0,0007 Kg/l per K. (zie tabel).

Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2. Het elektrolyt volgens zuiverheid voorschriften conform DIN 43530 deel 2.
0506.NL

0506.NL
4 4
3. Onderhoud 3. Onderhoud

3.1 Dagelijks 3.1 Dagelijks

De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand wor- De batterij na iedere lading direct herladen. Na de lading kan de electrolytstand wor-
den gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het den gecontroleerd. Vul indien nodig bij met gedemineraliseerd water (zie 2.2). Het
elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat. elektrolyt niveau mag nooit lager zijn dan de separatoren of keerplaat.

3.2 Wekelijks 3.2 Wekelijks

Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek Controleer de verbinder schroeven of deze vast zitten. Bij laden met IU karakteristiek
regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3). regelmatig een vereffeningslading toepassen (zie 2.3).

3.3 Maandelijks 3.3 Maandelijks

Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingescha- Meet van alle cellen het voltage aan het einde van de lading (met de lader ingescha-
keld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgescha- keld). De elektrolyt dichtheid na lading van alle cellen controleren (de lader uitgescha-
keld). keld).

Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vo- Waarschuw de servicedienst indien u duidelijke verschillen meet ten opzichte van vo-
rige metingen. rige metingen.

3.4 Jaarlijks 3.4 Jaarlijks

De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3 De batterij isolatie weerstand zoals beschreven in DIN VDE 0117, DIN EN 50272-3
en DIN EN 60 254-1. en DIN EN 60 254-1.

De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Volt De gemiddelde isolatie weerstand van de batterij mag niet lager zijn dan 50 Ω ./ Volt
nominale spanning. nominale spanning.

Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω. Bij batterijen tot 20 volt nominale spanning is dit minstens 1000 Ω.

4. Verzorging 4. Verzorging

De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof De batterij altijd schoon en droog houden om lekspanningen te voorkomen. Vloeistof
in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren. in de container wegzuigen en volgens de voorgeschreven voorschriften afvoeren.
Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen Beschadigingen aan de trog isolatie moet na het reinigen van de beschadigde delen
worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en worden hersteld om de isolatie waarde volgens DIN EN 50272-3 veilig te stellen en
trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen. trog corrosie te vermijden. Het beste kunt u hiervoor uw servicedienst bellen.
0506.NL

0506.NL

5 5
5. Buiten gebruik stellen 5. Buiten gebruik stellen

Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig Een batterij die buiten gebruik wordt gezet voor een langere periode moet volledig
volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet volgeladen worden weggezet in een vorstvrije ruimte. Om schade te voorkomen moet
één van de volgende methoden worden gebruikt: één van de volgende methoden worden gebruikt:

1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3 1. Maandelijkse vereffeningslading volgens punt 2.3

2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De le- 2. Onderhoudslading bij een laadspanning van 2,23 Volt x het aantal cellen De le-
vensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode vensduur van de batterij wordt ook als de batterij niet word gebruikt, met deze periode
vermindert. vermindert.

6. Storingen 6. Storingen
Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de Indien storingen aan batterij of lader worden gesignaleerd dan kunt u het beste de
servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren servicedienst inschakelen. Meetgegevens (punt 3.3) vereenvoudigen het traceren
van een storing. van een storing.

Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van Een servicekontrakt met ons afsluiten helpt het tijdig signaleren en voorkomen van
fouten. fouten.
Terug naar leverancier! Terug naar leverancier!

Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled. Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.

Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt
als gevaarlijke stof! als gevaarlijke stof!

Technische wijzigingen voorbehouden. Technische wijzigingen voorbehouden.

0506.NL

0506.NL
6 6
7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij 7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij

2/3 6 2/3 6
1 2 1 2
Typ Baujahr Typ Baujahr
Type Year of manufacture Type Year of manufacture

4 Serien-Nr.
Serial-Nr.
3
Lieferanten Nr.
Supplier No.
4
5 4 Serien-Nr.
Serial-Nr.
3
Lieferanten Nr.
Supplier No.
4
5
10 Nennspannung
Nominal Voltage
5
Kapazität
Capacity
6

5
11 10 Nennspannung
Nominal Voltage
5
Kapazität
Capacity
6

5
11
12
7
Zellenzahl
Number of Cells
Batteriegewicht min/max
Battery mass min/max
8
13 12
7
Zellenzahl
Number of Cells
Batteriegewicht min/max
Battery mass min/max
8
13

7 7
9 9

Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany
Hersteller Hersteller
Manufacturer Manufacturer

1 1
8 8
Pb Pb Pb Pb

9 9
14 14

Pos. Betekenis Pos. Betekenis Pos. Betekenis Pos. Betekenis


1 Logo 8 Recyclingsymbool 1 Logo 8 Recyclingsymbool
2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding 2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding
3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij 3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij
4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij 4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij
5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij 5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij
6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht 6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht
7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssym- 7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssym-
bolen bolen

* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt. * CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
0506.NL

0506.NL

7 7
Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen met Water-bijvulsysteem Aquamatic/BFS III voor Jungheinrich tractiebatterijen met
pantserplaatcellen EPzS en EPzB pantserplaatcellen EPzS en EPzB

Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing Aquamatic-vuldoppenindeling voor de gebruiksaanwijzing


Cellenseries* Aquamatic-vuldoptype (lengte) Cellenseries* Aquamatic-vuldoptype (lengte)
EPzS EPzB Frötek (geel) BFS (zwart) EPzS EPzB Frötek (geel) BFS (zwart)
2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 50,5 mm 51,0 mm 2/120 – 10/ 600 2/ 42 – 12/ 252 50,5 mm 51,0 mm
2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 50,5 mm 51,0 mm 2/160 – 10/ 800 2/ 64 – 12/ 384 50,5 mm 51,0 mm
– 2/ 84 – 12/ 504 50,5 mm 51,0 mm – 2/ 84 – 12/ 504 50,5 mm 51,0 mm
– 2/110 – 12/ 660 50,5 mm 51,0 mm – 2/110 – 12/ 660 50,5 mm 51,0 mm
– 2/130 – 12/ 780 50,5 mm 51,0 mm – 2/130 – 12/ 780 50,5 mm 51,0 mm
– 2/150 – 12/ 900 50,5 mm 51,0 mm – 2/150 – 12/ 900 50,5 mm 51,0 mm
– 2/172 – 12/1032 50,5 mm 51,0 mm – 2/172 – 12/1032 50,5 mm 51,0 mm
– 2/200 – 12/1200 56,0 mm 56,0 mm – 2/200 – 12/1200 56,0 mm 56,0 mm
– 2/216 – 12/1296 56,0 mm 56,0 mm – 2/216 – 12/1296 56,0 mm 56,0 mm
2/180 – 10/900 – 61,0 mm 61,0 mm 2/180 – 10/900 – 61,0 mm 61,0 mm
2/210 – 10/1050 – 61,0 mm 61,0 mm 2/210 – 10/1050 – 61,0 mm 61,0 mm
2/230 – 10/1150 – 61,0 mm 61,0 mm 2/230 – 10/1150 – 61,0 mm 61,0 mm
2/250 – 10/1250 – 61,0 mm 61,0 mm 2/250 – 10/1250 – 61,0 mm 61,0 mm
2/280 – 10/1400 – 72,0 mm 66,0 mm 2/280 – 10/1400 – 72,0 mm 66,0 mm
2/310 – 10/1550 – 72,0 mm 66,0 mm 2/310 – 10/1550 – 72,0 mm 66,0 mm

* De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. ko- * De cellenseries omvatten cellen met twee tot tien (twaalf) positieve platen, bijv. ko-
lom EPzS . 2/120 – 10/600. lom EPzS . 2/120 – 10/600.

Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een Hierbij gaat het om cellen met de positieve plaat 60Ah. De typecodering van een
cel luidt bijv. 2 EPzS 120. cel luidt bijv. 2 EPzS 120.
lengte

lengte
lengte

lengte
slag

slag
slag

slag
Aquamatic-vuldop met Aquamatic-vuldop BFS III Aquamatic-vuldop met Aquamatic-vuldop BFS III
diagnoseopening met diagnoseopening diagnoseopening met diagnoseopening

Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele on- Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele on-
derdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij derdelen, bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen en gebruik van additieven bij
de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garan- de elektrolyten (zogenaamde verbeteringsmiddelen) vervalt de aanspraak op garan-
tie. tie.
Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden Voor batterijen volgens I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden
van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie
bijbehorend attest). bijbehorend attest).
0506.NL

0506.NL
8 8
Schematische weergave Schematische weergave

Installatie voor water-bijvul- Installatie voor water-bijvul-


systeem systeem

1. Voorraadtank 1. Voorraadtank
2. Niveauschakelaar 2. Niveauschakelaar
3. Tappunt met kogelkraan 3. Tappunt met kogelkraan
4. Tappunt met magneetventiel 4. Tappunt met magneetventiel

minstens 3 m

minstens 3 m
5. Laadapparaat 5. Laadapparaat
6. Snelkoppeling 6. Snelkoppeling
7. Sluitnippel 7. Sluitnippel
8. Ionenwisselaarpatroon met 8. Ionenwisselaarpatroon met
geleidingsmeter en mag- geleidingsmeter en mag-
neetventiel neetventiel
9. Leidingwateraansluiting 9. Leidingwateraansluiting
10. Laadleiding 10. Laadleiding

1. Uitvoering 1. Uitvoering

De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de au- De water-bijvulsystemen voor batterijen Aquamatic/BFS worden ingezet voor de au-
tomatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij tomatische instelling van het nominale elektrolytniveau. Voor het afvoeren van de bij
het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vul- het laden ontstane gassen zijn betreffende ontluchtingsopeningen voorzien. De vul-
doppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diag- doppensystemen beschikken naast een visuele niveau-indicator ook over een diag-
noseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt. noseopening voor de meting van de temperatuur en de dichtheid van de elektrolyt.
Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsys- Alle batterijcellen van het type EPzS; EPzB kunnen met het Aquamatic/BFS-vulsys-
teem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/ teem worden uitgerust. Door de slangverbindingen van de afzonderlijke Aquamatic/
BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk. BFS-vuldoppen is het bijvullen van water via een centrale snelkoppeling mogelijk.

2. Toepassing 2. Toepassing

Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatte- Het water-bijvulsysteem voor batterijen Aquamatic/BFS is bedoeld voor tractiebatte-
rijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op rijen van interne transportmiddelen. Voor de watertoevoer wordt het bijvulsysteem op
een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor een centrale leidingwateraansluiting aangesloten. Voor deze aansluiting alsook voor
de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast. de slangen van de afzonderlijke vuldoppen worden zachte pvc-slangen toegepast.
De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken ge- De slanguiteinden worden telkens op de aansluitmoffen van de T- resp. <-stukken ge-
stoken. stoken.

3. Functie 3. Functie

Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen, Het in de vuldop aanwezige ventiel, in combinatie met de vlotter en de vlotterstangen,
stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamatic- stuurt het bijvulproces m.b.t. de noodzakelijke hoeveelheid water. Bij het Aquamatic-
systeem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de water- systeem zorgt de aanwezige waterdruk bij het ventiel voor het afsluiten van de water-
toevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door de toevoer en voor het veilig sluiten van het ventiel. Bij het BFS-systeem wordt door de
vlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maxi- vlotter en de vlotterstangen via een hefboomsysteem bij het bereiken van het maxi-
male niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de water- male niveau, het ventiel met de vijfvoudige hefkracht gesloten en hierdoor de water-
0506.NL

0506.NL

toevoer afgesloten. toevoer afgesloten.

9 9
4. Vullen (handmatig/automatisch) 4. Vullen (handmatig/automatisch)

Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen Het vullen van de batterijen met accuwater dient bij voorkeur vlak voor het beëindigen
van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het van het volladen van de accu's te gebeuren. Hierbij dient zeker gesteld te zijn dat het
bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in prin- bijgevulde water met de elektrolyt wordt vermengd. Bij normaal gebruik is het in prin-
cipe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen. cipe voldoende om eenmaal wekelijks water bij te vullen.

5. Aansluitdruk 5. Aansluitdruk

De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding De bijvulinstallatie dient zo te worden gebruikt dat een waterdruk in de waterleiding
van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbe- van 0,3 bar tot 1,8 bar aanwezig is. Het Aquamatic-systeem heeft een werkdrukbe-
reik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar reik van 0,2 bar tot 0,6 bar. Het BFS-systeem heeft een werkdrukbereik van 0,3 bar
tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren tot 1,8 bar. Afwijkingen van het werkdrukbereik beïnvloedt het correct functioneren
van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk. van de systemen. Dit brede werkdrukbereik maakt drie vulmethoden mogelijk.

5.1 Valwater 5.1 Valwater

Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank Naar gelang welk vulsysteem er wordt gebruikt, dient de hoogte van de voorraadtank
te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFS- te worden gekozen. Aquamatic-systeem plaatsingshoogte 2 m tot 6 m en het BFS-
systeem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak. systeem plaatsingshoogte 3 m tot 18 m boven het batterijoppervlak.

5.2 Drukwater 5.2 Drukwater

Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar. Instelling van het drukverminderingsventiel Aquamatic-systeem 0,2 bar tot 0,6 bar.
BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar. BFS-systeem 0,3 bar tot 1,8 bar.

5.3 Vulwagen (ServiceMobil) 5.3 Vulwagen (ServiceMobil)


De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de De in de voorraadtank van het ServiceMobil aanwezige dompelpomp zorgt voor de
nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de nodige vuldruk. Er mag tussen de positie van het ServiceMobil en de positie van de
batterij geen hoogteverschil bestaan. batterij geen hoogteverschil bestaan.

6. Vulduur 6. Vulduur
De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu, De vulduur van de batterijen is afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de accu,
van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd van de omgevingstemperaturen en van de vulmethode resp. de vuldruk. De vultijd
bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het hand- bedraagt ca. 0,5 tot 4 minuten. De watertoevoer dient na beëindiging van het hand-
matige vullen van de batterij te worden losgekoppeld. matige vullen van de batterij te worden losgekoppeld.

7. Waterkwaliteit 7. Waterkwaliteit
Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat Voor het vullen van de batterijen mag uitsluitend bijvulwater worden gebruikt dat
m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraad- m.b.t. de kwaliteit aan DIN 43530 deel 4 moet voldoen. De bijvulinstallatie (voorraad-
tank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die tank, buisleidingen, ventielen enz.) mogen volstrekt geen vervuilingen bevatten die
het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen het correct functioneren van de Aquamatic-/BFS-vuldop nadelig zouden kunnen
beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoe- beïnvloeden. Uit veiligheidsoverwegingen dient het aanbeveling om in de hoofdtoe-
voerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot voerleiding van de batterij een filterelement (optie) met een max. doorlaat van 100 tot
300 µm in te bouwen. 300 µm in te bouwen.
0506.NL

0506.NL
10 10
8. Slangen op batterij aansluiten 8. Slangen op batterij aansluiten

Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwe- Het aansluiten van de slangen op de afzonderlijke vuldoppen dient langs de aanwe-
zige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden zige elektrische schakeling te worden uitgevoerd. Veranderingen mogen niet worden
uitgevoerd. uitgevoerd.

9. Bedrijfstemperatuur 9. Bedrijfstemperatuur

De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een De grenstemperatuur voor het bedrijf van tractiebatterijen is vastgelegd bij 55° C. Een
overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vul- overschrijding van deze temperatuur kan schade aan de batterij veroorzaken. De vul-
systemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max. systemen voor batterijen mogen binnen een temperatuurbereik van > 0 °C tot max.
55° C worden gebruikt. 55° C worden gebruikt.

ATTENTIE: ATTENTIE:

Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in Batterijen met automatische EXIDE-water-bijvulsystemen mogen uitsluitend in
ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor ruimten met temperaturen van > 0° C worden opgeslagen (anders gevaar voor
bevriezing van het systeem). bevriezing van het systeem).
9.1 Diagnoseopening 9.1 Diagnoseopening

Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken, Om de probleemloze meting van zuurdichtheid en temperatuur mogelijk te maken,
beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm beschikken de bijvulsystemen over een diagnoseopening met een Ø van 6,5 mm
Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop. Aquamatic-vuldop en 7,5 mm BFS-vuldop.

9.2 Vlotter 9.2 Vlotter


Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt. Naar gelang de cellenuitvoering en het type worden verschillende vlotters gebruikt.

9.3 Reiniging 9.3 Reiniging

De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevo- De reiniging van de vuldopsystemen dient uitsluitend met water te worden uitgevo-
erd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aan- erd. Er mogen geen onderdelen van de vuldoppen met oplosmiddelen of zeep in aan-
raking komen. raking komen.

10. Accessoires 10. Accessoires


10.1 Stromingsindicator 10.1 Stromingsindicator

Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een Voor de bewaking van het vulproces kan vanaf de batterij in de watertoevoer een
stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door stromingsindicator worden ingebouwd. Bij het vullen wordt het schoepenwieltje door
het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje het doorstromende water gedraaid. Na beëindiging van het vulproces komt het wieltje
tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr. tot stilstand waardoor het einde van het vulproces wordt aangegeven (artikelnr.
50219542). 50219542).

10.2 Vuldoplichter 10.2 Vuldoplichter

Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende specia- Voor de demontage van de vuldoppensystemen mag alleen het bijbehorende specia-
le gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vul- le gereedschap (vuldoppenlichter) worden gebruikt. Om beschadigingen aan de vul-
doppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de doppensystemen te voorkomen, dient het eruit wrikken van de vuldoppen met de
grootste zorgvuldigheid te gebeuren. grootste zorgvuldigheid te gebeuren.
0506.NL

0506.NL

11 11
10.2.1 Borgring-gereedschap 10.2.1 Borgring-gereedschap

Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slan- Met het borgring-gereedschap kan ter verhoging van de aandrukkracht van de slan-
gen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer gen op de slangolijven van de vuldoppen een borgring worden geschoven resp. weer
worden losgemaakt. worden losgemaakt.

10.3 Filterelement 10.3 Filterelement

In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwe- In de aanvoerleiding van de batterij naar de wateraanvoer kan uit veiligheidsoverwe-
gingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement gingen een filterelement (artikelnr. 50307282) worden ingebouwd. Dit filterelement
heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd. heeft een max. doorlaatdoorsnede van 100 tot 300 µm en is als slangfilter uitgevoerd.

10.4 Snelkoppeling 10.4 Snelkoppeling


De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een De watertoevoer naar de water-bijvulsystemen (Aquamatic/BFS) gebeurt via een
centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wa- centrale aanvoerleiding. Deze wordt via een snelkoppelingssysteem met het wa-
teraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een teraanvoersysteem van het laadstation verbonden. Aan de kant van de batterij is een
sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerlei- sluitnippel (artikelnr. 50219538) gemonteerd. Aan de kant van de wateraanvoerlei-
ding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537) ding dient door de klant een snelkoppeling (verkrijgbaar onder artikelnr. 50219537)
te worden gemonteerd. te worden gemonteerd.

11. Functiegegevens 11. Functiegegevens

PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar PS - Automatische afsluitdruk Aquamatic > 1,2 bar

BFS - systeem geen BFS - systeem geen

D - Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van D - Doorstroomhoeveelheid van het geopende ventiel bij een aanwezige druk van
0,1 bar 350ml/min 0,1 bar 350ml/min

D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige D1 - Max. toelaatbaar lekpercentage van het gesloten ventiel bij een aanwezige
druk van 0,1 bar 2ml/min druk van 0,1 bar 2ml/min

T - Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C T - Toelaatbaar temperatuurbereik 0° C tot max. 65° C
Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem Pa - Werkdrukbereik 0,2 tot 0,6 bar Aquamatic-systeem
Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem Werkdrukbereik 0,3 tot 1,8 bar BFS-systeem

0506.NL

0506.NL
12 12
2 Jungheinrich Tractiebatterijen 2 Jungheinrich Tractiebatterijen

Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS Loodbatterijen met gesloten pantserplaatcellen EPzV en EPzV-BS
Nominale gegevens Nominale gegevens

1. Nominale capaciteit C5: zie typeplaatje 1. Nominale capaciteit C5: zie typeplaatje
2. Nominale spanning: 2,0 volt x aantal cellen 2. Nominale spanning: 2,0 volt x aantal cellen
3. Ontlaadstroom: C5/5h 3. Ontlaadstroom: C5/5h
4. Nominale temperatuur: 30° C 4. Nominale temperatuur: 30° C
EPzV batterijen zijn gesloten batterijen met vaste elektrolyt waarbij tijdens de gehele EPzV batterijen zijn gesloten batterijen met vaste elektrolyt waarbij tijdens de gehele
gebruiksduur geen bijvullen met water toegestaan is. Als afsluitdoppen worden over- gebruiksduur geen bijvullen met water toegestaan is. Als afsluitdoppen worden over-
drukventielen gebruikt die bij het openen vernield worden. Tijdens het gebruik gelden drukventielen gebruikt die bij het openen vernield worden. Tijdens het gebruik gelden
voor gesloten batterijen voor gesloten batterijen

dezelfde veiligheidsvoorwaarden als voor batterijen met vloeibare elektrolyt, namelijk dezelfde veiligheidsvoorwaarden als voor batterijen met vloeibare elektrolyt, namelijk
het voorkomen van een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laad- het voorkomen van een elektrische schok, een explosie van de elektrolytische laad-
gassen alsook, in het geval van een vernieling van de batterijbak, het gevaar van de gassen alsook, in het geval van een vernieling van de batterijbak, het gevaar van de
bijtende elektrolyt. bijtende elektrolyt.

• Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophan- • Gebruiksaanwijzing in acht nemen en in de laadplaats duidelijk zichtbaar ophan-
gen! gen!
• Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel! • Werken aan de batterij alleen na instructie door geschoold personeel!
• Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en bescher- • Draag tijdens het werken aan een batterij altijd een veiligheidsbril en bescher-
mende kleding! mende kleding!
• De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272, DIN 50110-1 in acht neh- • De veiligheidsvoorschriften volgens DIN EN 50272, DIN 50110-1 in acht neh-
men! men!
• Roken verboden! • Roken verboden!
• Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorko- • Open vuur, gloeiende voorwerpen of vonken in de buurt van de batterij voorko-
men i.v.m. explosiegevaar! men i.v.m. explosiegevaar!
• Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een • Zuur in ogen of op de huid direct met kraanwater afspoelen. Daarna direct een
arts raadplegen. arts raadplegen.
• Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen. • Met zuur verontreinigde kleding met water uitwassen.

• Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden! • Explosie- en brandgevaar, kortsluiting vermijden!

• Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur! • Elektrolyt bevat zeer bijtend zuur!
• Bij normaal gebruik is aanraking met de elektrolyt uitgesloten. Bij vernieling van • Bij normaal gebruik is aanraking met de elektrolyt uitgesloten. Bij vernieling van
de behuizing is de vrijkomende vaste elektolyt even sterk bijtend als vloeibare de behuizing is de vrijkomende vaste elektolyt even sterk bijtend als vloeibare
elektrolyt. elektrolyt.
• Batterij nooit omkiepen! • Batterij nooit omkiepen!
• Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrich- • Alleen daarvoor bestemde hef- en transport inrichtingen gebruiken. Hijsinrich-
ting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen ver- ting volgens VDI 3616. Hefhaken mogen geen beschadigingen aan cellen ver-
binders of kabels veroorzaken. binders of kabels veroorzaken.
• Gevaarlijke elektrische spanning! • Gevaarlijke elektrische spanning!
• Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daa- • Let op! Metalen delen van de batterijcellen staan altijd onder spanning, leg daa-
rom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij! rom nooit gereedschappen of voorwerpen op een batterij!
0506.NL

0506.NL

13 13
Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele on- Bij het niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing, bij reparatie met niet originele on-
derdelen en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak op derdelen en bij eigenmachtige ingrepen of veranderingen vervalt de aanspraak op
garantie. garantie.
Voor batterijen conform I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden Voor batterijen conform I en II dienen de aanwijzingen voor het instandhouden
van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie van de betreffende beveiligingsklasse tijdens het gebruik te worden opgevolgd (zie
bijbehorend attest). bijbehorend attest).

1. Ingebruikneming 1. Ingebruikneming

De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd. De batterij dient op mechanisch correcte toestand te worden gecontroleerd.

De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden. De accupolen dienen contactveilig en met de juiste polariteit te worden verbonden.
De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen. De batterij dient conform punt 2.2 te worden bijgeladen.

Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors: Aanhaalmoment voor de poolbouten van de accupolen en connectors:

Staal Staal
M 10 23 ± 1 Nm M 10 23 ± 1 Nm

2. Gebruik 2. Gebruik

Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Trac- Voor het gebruik van tractiebatterijen voor voertuigen geldt DIN EN 50272-3 «Trac-
tiebatterijen voor elektrovoertuigen». tiebatterijen voor elektrovoertuigen».

2.1 Ontladen 2.1 Ontladen

Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn. Ventilatieopeningen mogen niet gesloten of afgedekt zijn.
Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in span- Openen en sluiten van elektrische verbindingen (bijv. stekkers) mag alleen in span-
ningsvrije toestand gebeuren. ningsvrije toestand gebeuren.

Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meer Voor het bereiken van een optimale bruikbaarheidsduur dienen ontladingen van meer
dan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen. dan 60% van de nominale capaciteit te worden voorkomen.
Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen en Ontladingen van meer dan 80% van de nominale capaciteit zijn diepontladingen en
zijn niet toegestaan. zijn niet toegestaan.
Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controleren Ze verkorten de bruikbaarheidsduur van de batterij aanzienlijk. Voor het controleren
van de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane me- van de ontladingstoestand dienen alleen de door de batterijfabrikant toegestane me-
ters voor de ontladingstoestand te worden gebruikt. ters voor de ontladingstoestand te worden gebruikt.
Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontla- Ontladen batterijen moeten onmiddellijk worden opgeladen en mogen niet in ontla-
den toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen. den toestand blijven staan. Dit geldt ook voor diepontladen batterijen.
2.2 Laden 2.2 Laden

Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN Er mag alleen met gelijkstroom worden geladen. De laadprocédés conform DIN
41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificering 41773 en DIN 41774 dienen alleen in de door de fabrikant toegestane modificering
te worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolen te worden toegepast. Daarom moeten uitsluitend de door de fabrikant aanbevolen
laadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor het laadapparaten worden gebruikt. Aansluiting alleen op het toegewezen en voor het
batterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingen batterijtype toegestane laadapparaat, om overbelasting van de elektrische leidingen
en contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijn en contacten alsook ontoelaatbare gasvorming te voorkomen. EPzV-batterijen zijn
gasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij. gasvormingsarm, maar niet gasvormingsvrij.
0506.NL

0506.NL
14 14
Bij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd. Bij het laden moet voor een correcte afzuiging van de laadgassen worden gezorgd.
Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend of Deksels resp. afdekkingen van de batterijbak die ingebouwd zijn, moeten geopend of
verwijderd worden. verwijderd worden.
De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uit- De batterij dient met de juiste polariteit (plus aan plus resp. min aan min) aan het uit-
geschakelde laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaat geschakelde laadapparaat te worden aangesloten. Daarna kan het laadapparaat
worden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10 worden ingeschakeld. Tijdens het laden stijgt de temperatuur in de batterij met ca. 10
K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur on- K. Daarom dient met het laden pas begonnen te worden wanneer de temperatuur on-
der 35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdat der 35° C ligt. De temperatuur moet voor het laden minstens 15° C bedragen, omdat
anders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan anders geen correcte lading wordt bereikt. Zijn de temperaturen steeds hoger dan
40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsre- 40° C of lager dan 15° C, dan is een temperatuurafhankelijke constant-spanningsre-
geling van het laadapparaat noodzakelijk. geling van het laadapparaat noodzakelijk.
Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z per Hierbij dient de correctiefactor conform DIN EN 50272-1 (ontwerp) met 0,005 V/Z per
K te worden toegepast. K te worden toegepast.
Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones: Bijzondere aanwijzing voor het gebruik van batterijen in gevarenzones:

Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaar- Dit zijn batterijen die conform EN 50014, DIN VDE 0170/0171 Ex I in mijngasgevaar-
lijke, resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschu- lijke, resp. Ex II in explosiegevaarlijke omgevingen worden gebruikt. De waarschu-
wingen op de batterij dienen te worden opgevolgd. wingen op de batterij dienen te worden opgevolgd.

2.3 Vereffeningslading 2.3 Vereffeningslading


Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en het Vereffeningsladingen dienen voor het waarborgen van de bruikbaarheidsduur en het
behoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een norma- behoud van de capaciteit. Vereffeningsladingen dienen in aansluiting aan een norma-
le lading te worden uitgevoerd. le lading te worden uitgevoerd.

Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voor Ze zijn noodzakelijk na diepontladingen en na herhaaldelijk onvoldoende lading. Voor
de vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestane de vereffeningslading dienen eveneens uitsluitend de door de fabrikant toegestane
laadapparaten te worden gebruikt. laadapparaten te worden gebruikt.
Op temperatuur letten! Op temperatuur letten!

2.4 Temperatuur 2.4 Temperatuur

De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hoge- De batterijtemperatuur van 30° C wordt als nominale temperatuur beschouwd. Hoge-
re temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de be- re temperaturen verkorten de levensduur, lagere temperaturen verminderen de be-
schikbare capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet to- schikbare capaciteit. 45° C is de grenstemperatuur en als bedrijfstemperatuur niet to-
elaatbaar. elaatbaar.

2.5 Elektrolyt 2.5 Elektrolyt

De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt is De elektrolyt is zwavelzuur, dat in gel is vastgelegd. De dichtheid van de elektrolyt is
niet meetbaar. niet meetbaar.

3. Onderhoud 3. Onderhoud
Geen water bijvullen! Geen water bijvullen!

3.1 Dagelijks 3.1 Dagelijks

Batterij na elke ontlading opladen. Batterij na elke ontlading opladen.

3.2 Wekelijks 3.2 Wekelijks


Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade. Visuele controle op vervuilingen en mechanische schade.
0506.NL

0506.NL

15 15
3.3 Driemaandelijks 3.3 Driemaandelijks

Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd te Na vollading en een standtijd van minstens 5 uur dient gemeten en geregistreerd te
worden: worden:
• totale spanning • totale spanning

• enkele spanning • enkele spanning

Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellen Indien er wezenlijke verschillen t.o.v. vorige metingen of verschillen tussen de cellen
resp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. de resp. blokbatterijen worden geconstateerd, dient voor de verdere inspectie resp. de
reparatie de klantenservice te worden geraadpleegd. reparatie de klantenservice te worden geraadpleegd.
3.4 Jaarlijks 3.4 Jaarlijks

Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isola- Conform VDE 0117 dient naar behoefte, maar minstens een keer per jaar, de isola-
tieweerstand van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te worden tieweerstand van het voertuig en van de batterij door een elektrospecialist te worden
gecontroleerd. gecontroleerd.

De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1 De controle van de isolatieweerstand van de batterij dient conform DIN 43539 deel 1
te worden uitgevoerd. te worden uitgevoerd.
De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3 De geconstateerde isolatieweerstand van de batterij mag conform DIN EN 50272-3
niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning. niet lager zijn dan 50 Ω per volt nominale spanning.

Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 Ω. Bij batterijen tot 20 V nominale spanning is de minimumwaarde 1000 Ω.

4. Instandhouden 4. Instandhouden

De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reini- De batterij moet steeds schoon en droog zijn om kruipstromen te voorkomen. Reini-
gen conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in de gen conform het ZVEI-toelichtingenblad «Reinigen van batterijen». Vloeistof in de
batterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden. batterijbak dient weggezogen en verwijderd te worden.

Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de bescha- Beschadigingen aan de isolatie van de batterijbak dienen na reiniging van de bescha-
digde plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 te digde plekken te worden hersteld, om de isolatiewaarde conform DIN EN 50272-3 te
waarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen van waarborgen en corrosie van de batterijbak te voorkomen. Indien het uitbouwen van
cellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen. cellen noodzakelijk is, is het zinvol hiervoor de klantenservice te raadplegen.
5. Opslag 5. Opslag

Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volge- Indien batterijen tijdens een langere periode buiten gebruik zijn, dienen deze volge-
laden in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen. laden in een droge, vorstvrije ruimte te worden opgeslagen.
Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehan- Om de inzetbaarheid van de batterij te waarborgen, kan uit de volgende laadbehan-
delingen worden gekozen: delingen worden gekozen:
1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meet- 1. Driemaandelijks vollading volgens punt 2.2. Bij aangesloten verbruiker, bijv. meet-
en controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn. en controleapparatuur, kan het volladen reeds elke twee weken noodzakelijk zijn.

2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen. 2. Druppellading bij een laadspanning van 2,25 Volt x aantal cellen.
Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd. Bij de bruikbaarheidsduur dient rekening gehouden te worden met de opslagtijd.
0506.NL

0506.NL
16 16
6. Storingen 6. Storingen

Indien er storingen aan de batterij of het laadapparaat worden geconstateerd, dient Indien er storingen aan de batterij of het laadapparaat worden geconstateerd, dient
onmiddellijk met de klantenservice contact te worden opgenomen. Meetgegevens onmiddellijk met de klantenservice contact te worden opgenomen. Meetgegevens
volgens 3.3 vereenvoudigen het opsporen van fouten en het verhelpen ervan. volgens 3.3 vereenvoudigen het opsporen van fouten en het verhelpen ervan.

Een servicecontract met ons zorgt voor het vroegtijdig herkennen van fouten. Een servicecontract met ons zorgt voor het vroegtijdig herkennen van fouten.

Terug naar leverancier! Terug naar leverancier!

Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled. Batterijen met dit teken moeten worden gerecycled.

Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt Batterijen die niet worden geretourneerd moeten worden verwerkt
als gevaarlijke stof! als gevaarlijke stof!

Technische wijzigingen voorbehouden. Technische wijzigingen voorbehouden.

7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij 7. Typeplaatje, Jungheinrich Tractiebatterij

2/3 6 2/3 6
1 2 1 2
Typ Baujahr Typ Baujahr
Type Year of manufacture Type Year of manufacture

4 Serien-Nr.
Serial-Nr.
3
Lieferanten Nr.
Supplier No.
4
5 4 Serien-Nr.
Serial-Nr.
3
Lieferanten Nr.
Supplier No.
4
5
10 Nennspannung
Nominal Voltage
5
Kapazität
Capacity
6

5
11 10 Nennspannung
Nominal Voltage
5
Kapazität
Capacity
6

5
11
12
7
Zellenzahl
Number of Cells
Batteriegewicht min/max
Battery mass min/max
8
13 12
7
Zellenzahl
Number of Cells
Batteriegewicht min/max
Battery mass min/max
8
13

7 7
9 9

Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany Jungheinrich AG, D-22047 Hamburg, Germany
Hersteller Hersteller
Manufacturer Manufacturer

1 1
8 8
Pb Pb Pb Pb

9 9
14 14

Pos. Betekenis Pos. Betekenis Pos. Betekenis Pos. Betekenis


1 Logo 8 Recyclingsymbool 1 Logo 8 Recyclingsymbool
2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding 2 Batterijbenaming 9 Afvalcontainer / materiaalaanduiding
3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij 3 Batterijtype 10 Nominale spanning van batterij
4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij 4 Batterijnummer 11 Nominale capaciteit van batterij
5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij 5 Batterijbak-nummer 12 Aantal cellen van batterij
6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht 6 Afleveringsdatum 13 Batterijgewicht
7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssym- 7 Logo batterijfabrikant 14 Veiligheids- en waarschuwingssym-
bolen bolen

* CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt. * CE-keurmerk alleen voor batterijen met een nominale spanning hoger dan 75 Volt.
0506.NL

0506.NL

17 17
18
0506.NL

18

0506.NL

You might also like