Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 5

Jezus’Abba, de God die niet teleurstelt

Voorwoord
1. Ons probleem

In mijn leven en denken speelt God een centrale rol. Als jongen merkte ik dat mijn overtuiging goed
paste in wat men in het algemeen geloofde. Ik was het niet eens met alles wat ik mensen hoorde
zeggen over God maar het probleem met het praten over God was niet echt anders dan bij andere
zaken waar je verschillend over kon denken.
Tegenwoordig is dat wel anders. God is nog steeds van centrale betekenis voor mij. Maar ik merk dat
dit geloof niet meer gemakkelijk aansluiting vindt bij mijn culturele context. Integendeel, veel mensen
zijn heel sceptisch over de vraag of het woord God ergens op slaat en zo ja, wat het dan te betekenen
zou hebben. Voor veel nadenkende en sensitieve personen heeft het woord zelfs een sterk negatieve
connotatie. En ook zelf ben vaak niet gelukkig met hoe het gebruikt wordt.
Als het alleen maar een linguïstisch probleem was, zouden we het gemakkelijk op kunnen lossen door
een ander woord te gebruiken: Schepper, Godin, Grote Geest, Almachtige, Jahwe. Soms helpt het om
iets een andere naam te geven maar heir gaat het probleem dieper. Wat is er gebeurd?
Eén van de problemen is intellectueel van aard. Vanaf het begin van de moderne tijd is het geloof in de
God van de Bijbel problematisch geweest. De God van de Bijbel is werkzaam zowel in de natuur als
in de geschiedenis maar de moderne wetenschap heeft vanaf het begin ontkend dat God een factor van
betekenis is in hetgeen er in de natuurlijke wereld gebeurt. Anders gezegd: bij het verklaren van een
natuurlijk gebeuren is het niet toegestaan om ook maar enige rol aan God toe te schrijven.
Aanvankelijk was er één uitzondering. De wereld leek zo mooi geordend te zijn dat het ondenkbaar
was dat ze uit zichzelf of toevallig was ontstaan. De meeste mensen namen aan dat ze was geschapen
door een intelligent en machtig wezen en ze aarzelden niet om dat wezen ‘God’ te noemen.
Wetenschappers ontdekten dat de wereld bestuurd werd door wetten , zodat de Schepper ook de
Wetgever was. Sommige religieuze mensen dachten dat de God die de wetten geschapen had van tijd
tot tijd tussenbeide kwam en iets veroorzaakte wat niet gehoorzaamde aan die wetten. Dat waren de
supernaturalisten maar de gangbare mening was het Deïsme, dat wil zeggen dat de relatie van God tot
de natuur beperkt bleef tot de schepping en het opleggen van de natuurwetten.
Tegelijkertijd nam iedereen aan dat mensen geen deel uitmaakten van de natuur waaruit God was
buitengesloten. Over de manier waarop God en mens tegenover elkaar stonden, werd verschillend
gedacht. Voor de vrome mens was die relatie heel intiem maar voor de dominante cultuur was God
degene die de mens geschapen had en hem levensregels gegeven had om naar te leven. Anders dan
planten en dieren konden mensen ervoor kiezen om niet aan die regels te gehoorzamen. En na de dood
zouden degenen die de wetten hadden overtreden, gestraft worden terwijl er een beloning wachtte voor
degenen die aan de regels gehoorzaam waren geweest.
Het deïstische denken bestaat nog steeds maar het heeft lang niet meer zoveel aanhangers als in de
beginperiode. Het werd stevig onderuit gehaald door Charles Darwin die aantoonde dat de wereld
zoals we die nu kennen via evolutie zich uit een veel eenvoudiger oorsprong ontwikkeld heeft. God
was niet meer nodig als verklaring voor de complexe en wonderschone wereld zoals die zich aan ons
voordoet; natuurlijke oorzaken konden die voldoende verklaren.
Van evenveel belang was het dat de mens helemaal hoort bij deze evoluerende natuur. Zoals God
uitgeschakeld wordt bij het veroorzaken van natuurlijke gebeurtenissen wordt God ook uitgeschakeld
bij menselijke gebeurtenissen. De gangbare opvatting is nu atheïsme.
In de laatste helft van de negentiende eeuw gingen sommige christenen zich verzetten tegen de
moderne seculiere opvattingen door het aannemen van een christendom dat helemaal
supernaturalisisch is. God speelt dan een hele grote rol. Dit dogmatisch theïsme ging de strijd aan met
het dogmatisch atheïsme van de waardenvrije onderzoek universiteiten. Voor het gemak noem ik dat
de biblicistische opvatting omdat het centraal stellen van de Bijbel als bovennatuurlijke norm een
centraal kenmerk daarvan is.
Beide posities verhardden zich en verdedigden zich tegen de verdachtmakingen van de andere partij.
Wij die opgroeiden toen de situatie nog opener was, merkten dat we vervreemd raakten van beide
posities. We vertegenwoordigen nu wat eens de voornaamste kerken waren. Gemakshalve zal ik ze
‘liberaal’ noemen omdat ze proberen een open houding aan te nemen ten opzichte van wat de
dominante cultuur aan het worden is. Natuurlijk zijn er ook nogal wat leden in veel opzichten
behoorlijk conservatief, ook al kunnen zich er maar weinigen vinden in wat ik de biblicistische positie
heb genoemd.
De grootste filosoof van de achttiende eeuw, Immanuel Kant, kwam met een oplossing voor liberale
Protestanten. Hij stond helemaal achter het werk van wetenschappers maar hij wilde ook ruimte voor
moraliteit en godsdienst. Hij maakte onderscheid tussen twee manieren van denken: theoretisch en
praktisch. De theoretische rede werkt op de manier die door de wetenschap is aangenomen en die alles
reductionistisch verklaart. Maar intussen wordt ons leven gestuurd door de praktische rede die uitgaat
van persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid en een God die onze aanbidding waardig is. Dit
dualisme bood liberale Protestanten de gelegenheid de evolutietheorie te accepteren zonder dat het hun
geloof aantast. Het is het meest voorkomende alternatief voor atheïsme enerzijds en
supernaturalistisch biblicisme anderzijds. Feiten behoren tot de wetenschap; waarden tot geloof.
Helaas leidt dit dualisme zoals andere tot ernstige problemen omdat in het leven van alledag waarden
niet zo gemakkelijk losgemaakt kunnen worden van feiten. Het aanbidden van God verliest veel van
zijn kracht als de gelovigen er niet vanuit gaan dat hetgeen ze aanbidden niet werkelijk bestaat. Ik ben
één van de velen die zich nooit aangetrokken hebben gevoeld tot deze oplossing.
En geloofwaardigheid is niet het enige probleem voor ons als theïst. Voor velen heeft ‘God’ een nare
bijsmaak gekregen omdat er zulke vreselijke dingen zijn gedaan door volgelingen van hem. Toen ik
opgroeide geloofde ik dat God altijd goed en liefdevol was. Ik wist wel dat er mensen waren, zelfs
onder degenen die God aanbaden, die hele slechte dingen hadden gedaan maar ik ging ervan uit dat dit
een uitzondering was en dat we als christenen daar berouw over hadden getoond en overal op zoek
waren naar vrede en gerechtigheid.
Helaas ging ik echter, samen met veel anderen de geschiedenis anders zien. In de naam van God
hadden christenen Joden vervolgd gedurende het grootste gedeelte van de christelijke geschiedenis.
Deze vervolging had een hoogtepunt bereikt in Duitsland, wat we beschouwden als een christelijk
land. De nazi’s zelf waren dan wel geen christen maar ze konden met behulp van christelijke citaten
aantonen dat hun anti-Joodse leuzen en daden verantwoord waren. En het verzet tegen antisemitisme
van de kant van christenen was zwak.
Ik ontdekte dat in de eeuwenlange diefstal van de Nieuwe Wereld van haar inwoners veel christelijke
zendelingen een bedenkelijke rol hadden gespeeld. En dat zelfs de meer recente zending in Afrika en
Azië had bijgedragen aan de koloniale exploitatie van mensen. Zelfs de betere zendingsorganisaties
waren besmet met het gevoel van westerse superioriteit en met een neerbuigendheid ten opzichte van
hen aan wie ze het goede nieuws brachten.
Meer in het algemeen ontdekte ik dat de kerken de eeuwen door de kant van de rijken en machtigen
had gekozen. Ik leerde dat de slavenhandel van niet-blanke rassen goedgekeurd werd met een beroep
op Gods wil. Ik ontdekte dat vroegere leden van mijn eigen familie vrome christelijke boeken hadden
geschreven met een verdediging van de slavernij. Zelfs veel leiders die we vol bewondering hadden
beschouwd, zoals Abraham Lincoln waren racist. De Bijbel die toch duidelijk tegen racisme was
gekant had men op grote schaal en met succes gebruikt om het te verdedigen.
Wat onze persoonlijke verhouding met God betreft, ik besefte hoe wettisch wij vrome christenen
geworden waren. Ik was bijvoorbeeld opgegroeid met het idee dat kaarten verboden was. Maar in
plaats daarvan speelden we wel een ander kaartspel. Maar op zondag was elk kaartspel verboden. Dan
speelden we een ander spel. Dit soort wetticisme heeft me niet zoveel kwaad gedaan maar het
illustreert wel hoe allerlei ge- en verboden kwaad konden doen. Het is duidelijk in strijd met wat Jezus
en Paulus leerden. De wettische sfeer was ook op een negatieve manier aanwezig in de
verdachtmaking van seksualiteit wat tot gevolg had dat er bij ons thuis nooit over gesproken werd en
dat elke uitdrukking daarvan aan strenge regels was onderworpen.
Nauw verwant aan dit wetticisme was het feit dat het christelijke geloof al vanaf heel vroeg in de
geschiedenis patriarchaal was geweest. Dat wil zeggen dat het systematisch de ondergeschiktheid en
exploitatie van vrouwen had ondersteund. Het feit dat God altijd als mannelijk werd aangesprokenhad
een grote rol gespeeld en feministen wezen erop dat de aanname dat elke hiërarchie in
overeenstemming was met Gods wil, destructief was voor een volledige ontplooiing van iemands
persoonlijke capaciteiten. In de meeste beelden werd de mannelijke God voorgesteld als een kosmisch
heerser die ook over de mens regeerde. Dit leidde ertoe een mannelijke hiërarchie in kerk en staat te
rechtvaardigen.
Daar kwam nog bij dat we gingen zien dat andere culturen religieuze ideeën en praktijken ontwikkeld
hebben die in sommige opzichten superieur zijn aan hetgeen in het christendom tot stand is gebracht.
Terwijl tot voor kort de meeste christenen van mening waren dat het christelijke geloof de enige ware
vooruitstrevende religie is, ontdekten we dat het slechts één van de vele opties is. En dat het superieur
is boven andere staat niet zomaar vast, zoals ik eerder had aangenomen.
Ik kon nog enigszins trots zijn op het feit dat naarmate we ons meer bewust werden van het een en
ander, wij als liberale christenen berouw hadden getoond. We hadden in ieder geval geprobeerd ons te
ontdoen van ideeën en praktijken die zoveel schade hadden aangericht. We trachtten onze
leerstellingen te herformuleren. Maar onze primitieve veronderstelling dat geloof in God automatisch
in mensen het goede opriep was van de baan. We gingen zien dat christenen God vaak meer zagen als
iemand die hun vooroordelen ondersteunt dan hen daarin veroordeelt. Wat bleef er na deze
hersteloperatie nog over?
Voor veel liberale christen was het antwoord: ‘Niet veel’. Degenen die wilden blijven meedoen in een
gemeenschap waarin ‘God’ een centrale plaats innam in de liturgie, gingen op zoek naar een begrip
dat niets te maken had met de negatieve connotaties die ik opgenoemd heb. Paul Tillich kwam met
zijn ‘God boven de God van de Bijbel’, Being Itself. Anderen gaven er de voorkeur aan om alleen
over het Mysterie te spreken. Nog weer anderen leggen de nadruk op het non-presentatieve karakter
van de taal en laten de mens vrij om het woord God te gebruiken zonder daarmee het bestaan of de
actualiteit daarvan weer te geven van iets. Het gemeenschappelijke van al deze pogingen is dat ze
verwijzen naar een God die niets doet. Een beroep doen op zo’n God kan weinig kwaad.
Ik hoor tot die liberale groep. Maar ik ben dankbaar voor die tweede groep van christenen die
vasthouden aan de leer van de Bijbel zoals zij die verstaan, ook al gaat dat in tegen de dominante
cultuur. Ik heb goede hoop dat degenen die met mij moeite hebben met het defensieve, rigide,
dogmatische karakter en het soms botte supernaturalisme een weg vinden naar een authentiek bijbels
verstaan van God. Maar ik ben nog nooit lid geweest van zo’n gemeenschap en daarom is mijn weg
anders gegaan.
Vroeg in mijn leven leerde ik dat de Bijbel de bibliotheek is van de oude Hebreeën en vroege
christenen. Ze dient te worden bestudeerd met al de kritische gereedschappen die we gebruiken als we
andere grote literatuur bestuderen. Als dit op een eerlijke en juiste wijze wordt gedaan zullen we
ontdekken dat de Bijbel het hoogste literaire werk is wat het menselijke ras heeft voortgebracht en dat
het van het grootste belang is om de wijsheid ervan levend te houden. Ik was teleurgesteld toen ik
ontdekte dat sommige liberale wetenschappers zo beïnvloed zijn door reacties tegen
supernaturalistische denkbeelden dat ze zich niet kunnen vinden in de sterke claim die ik zojuist
voorstelde met betrekking tot het unieke en waardevolle van de Bijbel.
Hoezeer ik het liberale christendom ook waardeer en me daarbij thuis voel ben ik wel bezorgd om de
richting die het is ingeslagen. Het doet nog steeds veel goeds en in het streven zich te ontdoen van het
vele kwaad dat onze traditie besmet, is het onschadelijk geworden. Maar in een wereld die
schreeuwend verlegen is om sterke en betrokken leiders en diep toegewijde volgelingen, heeft dit
christendom weinig te bieden. Het daagt zijn leden niet echt uit om zich toe te wijden aan God.
Hèt probleem voor de liberalen is hoe we God dienen te verstaan. Oftewel dat er geen consensus
bestaat daarover. Ik versta onder ‘God’ het object van uiterste loyaliteit. Sommigen gebruiken de term
God in de kerk vanuit een ander uitgangspunt maar het is duidelijk voor degenen die de Bijbelse weg
willen gaan dat als God niet het voorwerp van volkomen toewijding is er geen sprake kan zijn van een
verwijzing naar de God van de Bijbel??????? Vaak zijn mensen meer toegewijd aan hun land dan aan
wat men in de kerk ‘God’ noemt. Nationalisme is de meest voorkomende en de meest destructieve
vorm van afgoderij in de moderne wereld, zowel in als buiten onze kerken.
Volgens mij heeft de Bijbel gelijk. We worden opgeroepen om één God te aanbidden, de God van de
Bijbel. En vandaag de dag hebben we meer dan ooit deze totale loyaliteit nodig om ons leven en ons
denken op te richten. Als we teveel loyaliteiten hebben schieten we te kort in het redden van de
mensheid van een uiterste catastrofe. We dienen ons van harte overgeven om het heil te verwerven.
Dat zal moeilijk gaan als we niet geloven in de Ene die of is, of verbonden is met het geheel en die
onze totale toewijding waard is.
2. Mijn voorstel
Mijn voorstel is om over God te denken zoals Jezus dat deed. Voor beide groepen christenen die ik
noemde heeft dat aantrekkelijke kanten want in beide groepen nemen velen Jezus heel serieus. Toch
hebben beide groepen weinig aandacht besteed aan de vraag hoe Jezus zelf over God dacht. Duidelijk
is dat Jezus volledig toegewijd was aan God en poogde volkomen loyaal te zijn aan hem. Misschien
zouden we ook meer toegewijd zijn als we er achter zouden kunnen komen hoe hij God verstond.
Misschien zou dat ook allerlei bezwaren uit de weg ruimen die nu het zicht op God zo vaak
belemmeren.
Om er achter te komen wat Jezus ervan begreep is het nodig gebruik te maken van kritische methodes.
Want we willen niet zozeer weten hoe anderen, vooral degenen die over hem schreven, hierover
dachten maar hoe Jezus zelf erover dacht. We zullen ons daartoe een oordeel moeten vormen over de
relatieve betrouwbaarheid van de verschillende geschriften . Bijbelwetenschappers hebben een
redelijke consensus bereikt over deze vragen. Mijn plan is om op die consensus voort te bouwen.
Onze vroegste geschreven bronnen zijn de brieven van Paulus. Daaruit krijgen we een behoorlijk
betrouwbaar verslag van Paulus’ eigen ervaringen en van wat er in sommige van de vroeger,
voornamelijk heidense, kerken gebeurde. Maar Paulus geeft ons niet veel directe informatie over wat
Jezus leerde- voor zijn kruisiging kende hij Jezus immers niet.
Om meer over Jezus te leren maken wetenschappers gebruik van Q, wat staat voor Quelle, het Duitse
woord voor bron omdat dat de beste bron is voor de woorden van Jezus. Algemeen wordt aangenomen
dat mondelinge verzamelingen van Jezus’ leringen op schrift waren gesteld voordat Mattheus en
Lukas hun Evangelie schreven en dat deze geschreven bronnen verantwoordelijk zijn voor de overlap
in de verslagen van Mattheus en Lukas. Degenen die deze woorden verzamelden dachten
waarschijnlijk dat dit werkelijk de woorden van Jezus waren maar moderne wetenschappers zijn daar
niet zo zeker van. Naarmate de tijd verstreek begonnen de mondelinge overleveringen verschillen te
vertonen, sommige werden aangepast tijdens de overdracht en nieuwe werden toegevoegd. Toch
geloven de meeste wetenschappers dat we enkele authentieke gezegden hebben. In ieder geval zijn de
gezegden die in Q zijn opgeslagen onze beste bron om Jezus’ eigen woorden te reconstrueren.
Van de Evangeliën die we nu hebben is Marcus de oudste. Mattheus en Lukas hadden daarover de
beschikking en ook over Q om hen te helpen bij het schrijven van hun evangelie. Deze drie evangeliën
verschillen in detail maar geven in grote lijnen dezelfde volgorde van gebeurtenissen van Jezus’
bediening. Ze heten de ‘synoptische’ evangeliën.
Het vierde evangelie, dat van Johannes, is heel anders. Johannes is niet geïnteresseerd in feitelijke
verslagen; het gaat hem om de betekenis daarvan. Wat de gemeenschap rond Johannes had begrepen
over de betekenis van Jezus werd in zijn evangelie Jezus op de lippen gelegd. Om te begrijpen wat de
vroege christen ervoeren en geloofden is het evangelie van Johannes heel waardevol. Maar het is geen
goede bron om te komen tot een reconstructie van de woorden van de historische Jezus.
Een andere belangrijke vraag is over de taal die Jezus sprak. Het Nieuwe Testament bestaat uitsluitend
in teksten in het Grieks. Jezus heeft misschien Grieks gekend maar het is hoogstwaarschijnlijk dat hij
in zijn bediening met de gewone mensen hij Aramees sprak. Dat neem ik tenminste aan. Een centrale
stelling van dit boek is dat Jezus over God dacht als ‘Abba’, het Aramese woord voor vader. Ik ben
van mening dat in dat woord tot uitdrukking komt hoe hij over God dacht.
Het is verwonderlijk dat het denken over God zo weinig bepaald is door Bijbelse teksten en met name
door wat Jezus leerde.
Mensen die benadrukken dat de Bijbelse teksten een andere autoriteit bezitten dan latere geschriften
zouden meer dan de Bijbelse teksten moeten luisteren zonder hen te dwingen in overeenstemming te
zijn met wat later als ‘orthodox’ werd beschouwd.
Ik geloof vast dat veel biblicisten bevrijd zouden worden van sommige minder aantrekkelijke leringen
van hen als ze serieus aandacht zouden schenken aan de schriften. Dit wordt bevestigd door de
ervaringen van Clark Pinnock. Hij begon als fundamentalist maar werd geleid door zijn geloof in de
goddelijke autoriteit van geschriften dat hij ….Het resultaat is te vinden in de ‘open theologie’, naar
mijn idee een veelbelovend Evangelisch project.
Voor de meeste conservatieven, daarbij ingesloten velen die ik als ‘liberaal’ heb bestempeld hebben en
of meer van de volgende ontwikkelingen in de kerkgeschiedenis een juiste waardering van wat Jezus
zelf leerde, in de weg gestaan.
De eerste is de Vulgaat, de vertaling van de Bijbel in het Latijn door Jeromeus. Hij was een bekwaam
wetenschapper en ook al houdt vertalen altijd interpreteren in, hij heeft voortreffelijk werk geleverd.
Het probleem wat ik aan wil kaarten gaat over een van zijn beslissingen die veel invloed heeft gehad
op de christelijke theologie. Hij kreeg te maken met een probleem, namelijk met een naam van God,
‘Shaddai’. Voor monotheïsten zijn eigennamen van God heel lastig omdat ze teruggaan op het
vroegere polytheïsme. Er zijn twee eigennamen die vaak voorkomen in de Hebreeuwse geschriften.
De ene is ‘Jahwe’ en Jeromeus vertaalde dat met ‘de Heer’. De andere is ‘Shaddai’. Als nauwgezette
vertaler wilde Jeromeus hiervoor niet weer het woord ‘de Heer’ gebruiken

3. Het boek

You might also like