Professional Documents
Culture Documents
Cursus Retoriek - Blanco - Kopie
Cursus Retoriek - Blanco - Kopie
Cursus Retoriek - Blanco - Kopie
Sint-Jozefcollege Turnhout
Tussen woord en
daad
Cursus retoriek – 6de jaar Latijn
Lukas Meekers
2023-2024
0
Inhoud
Historische inleiding: van de Gracchi tot Pompeius 1
137-133: Een poging tot hervorming (Tiberius Gracchus) 1
132-111: Een succesvolle hervorming (Gaius Gracchus) 1
111-100: De rijzende ster van Gaius Marius 2
100-90: Een eengemaakt Italië 4
88-78: Lucius Cornelius Sulla 4
De eerste burgeroorlog 4
Sulla aan en na de macht 5
78-70: Nieuwe spelers op het toneel 5
Cicero: een leven in een stervende republiek 7
106-91: jeugd 7
91-80: opleiding in Rome 7
80-70: Eerste successen en Grand Tour 8
70-60: Cicero’s hoogtepunt en neergang 9
60-50: ballingschap en terugkeer 10
50-43: persoonlijk drama en de laatste momenten op het podium 11
Belangrijke data 12
De retoriek: een bondige geschiedenis 13
De Griekse retoriek 13
Griekse welsprekendheid tot 500 v.C. 13
Griekse welsprekendheid in de 5de en 4de eeuw v.C. 13
Praktijk en onderwijs na de 4de eeuw v.Chr. 15
De Romeinse Retoriek 16
Begin van het onderwijs in de welsprekendheid in Rome 16
Cicero en de ideale redenaar 17
De welsprekendheid onder de keizers 18
Cicero, voorbeeld voor Quintilianus 19
Het retorisch systeem 21
Het Romeins rechtssysteem van koningstijd tot republiek 25
Inleiding 25
Wat is recht? 25
Het sociale aspect van recht: Ubi societas, ibi ius (Cicero) 25
Recht en rechtvaardigheid 25
Recht en ethiek 25
Indeling van het recht 26
1
Indeling van het Romeins recht 26
Bondige geschiedenis van het Romeins Recht 26
De Koningstijd (753-509 v.C.) 26
De Republiek (509-31 v.C.) 27
Het verloop van een proces 28
De Pro Caelio: inleiding 29
De procedure 29
De achtergrond van het proces 29
De beklaagde: Marcus Caelius Rufus 30
De aanklagers 30
De strategie van de aanklagers 30
De verdediging 31
De strategie van de verdediging 31
De aanpak van Cicero 31
De rol van Clodia 31
De afloop 32
Cicero’s Latijn 32
De Pro Caelio: tekst en uitleg 33
Indeling van de redevoering 33
De tekst 33
Paragraaf 1: tekst 33
Paragraaf 1: uitleg 35
Paragraaf 2: tekst 36
Paragraaf 2: uitleg 37
Paragraaf 3-9: samenvatting 38
Paragraaf 10: tekst 38
Paragraaf 10: uitleg 39
Paragraaf 11: tekst 40
Paragraaf 11: uitleg 41
Paragraaf 12: tekst 42
Paragraaf 12: uitleg 43
Paragraaf 13: tekst 44
Paragraaf 13: uitleg 45
Paragraaf 14: tekst 46
Paragraaf 14: uitleg 47
Paragraaf 15: tekst 48
2
Paragraaf 15: uitleg 49
Paragraaf 16-30: samenvatting 50
Paragraaf 30b: tekst 50
Paragraaf 30b: uitleg 51
Paragraaf 31: tekst 52
Paragraaf 31: uitleg 53
Paragraaf 32: tekst 54
Paragraaf 32: uitleg 55
Paragraaf 33: tekst 56
Paragraaf 33: uitleg 57
Paragraaf 34: tekst 58
Paragraaf 34: uitleg 59
Paragrafen 35-50: samenvatting 61
Paragrafen 51-53: samenvatting (Refutatio 2: de aanklacht van het goud) 61
Paragraaf 54: tekst 62
Paragraaf 54: uitleg 63
Paragraaf 55: tekst 64
Paragraaf 55: uitleg 65
Paragrafen 56-69: samenvatting (Refutatio 3: de aanklacht van het gif) 66
Paragrafen 70-78: samenvatting (Peroratio) 66
Paragrafen 79-80: tekst 67
Paragrafen 79-80: uitleg 69
3
Historische inleiding: van de Gracchi tot Pompeius
137-133: Een poging tot hervorming (Tiberius Gracchus)
In december 134 diende volkstribuun Tiberius Gracchus een wetsvoorstel in voor een grote
landhervorming. Het ager publicus stond van oudsher ter beschikking van privépersonen, zowel
Romeinse burgers als bondgenoten (inwoners van Italië zonder burgerrecht). In ruil voor een
huurprijs konden zij dit land verbouwen.
Tiberius Gracchus wou met zijn wetsvoorstel de vergeten limiet van 500 iugera (zonder 125 hec-
tare) per persoon herinvoeren. Binnen deze limiet zouden alle huidige gebruikers van de grond
hun activiteiten gratis kunnen voortzetten. Alle overige grond zou herverdeeld worden onder het
proletariaat. Zowel de armen als de staat zouden hier baat bij hebben. De rijke senatoren, die de
limiet vaak overschreden, zagen dit natuurlijk niet meteen zitten.
Omdat Tiberius met zijn voorstel op weinig steun in de senaat zou kunnen rekenen, ging hij, te-
gen de gewoonte in, naar het concilium plebis. Sinds de lex Hortensia van 287 was het immers
zo dat een plebisciet, een beslissing van het concilium plebis, de waarde van een lex had voor
de hele populus. Het concilium plebis kon met andere woorden wetten stemmen die ook golden
voor patriciërs.
Na heel wat getouwtrek slaagde Tiberius erin de wet gestemd te krijgen. Hiervoor moest hij ech-
ter zijn collega-volkstribuun Octavius buitenspel zetten én moest hij de erfenis van koning Atta-
lus III van Pergamum gebruiken voor de implementatie, omdat zijn politieke tegenstanders de
financiering hadden geblokkeerd. Het duurde dan ook niet lang voor Tiberius het verwijt kreeg
zich te gedragen als een alleenheerser. Toen hij zich, alweer niet onwettig maar wel ongezien,
opnieuw kandidaat stelde als volkstribuun, kwam het tot gewelddadige schermutselingen waar-
bij hij het leven liet. Het jaar nadien werden ook nog een aantal van zijn politieke medestanders
ter dood veroordeeld.
Omdat niet alle arme stedelingen het zagen zitten plots landbouwers op het platteland te wor-
den, moest ook de graanverdeling in de stad verzekerd worden. Gaius’ oplossing voor dat pro-
bleem (het graan eenmaal per maand onder de marktprijs aanbieden) werd door zijn tegenstan-
ders als een demagogische truc beschouwd.
In 111 werd het ager publicus ten slotte toch herverdeeld, nagenoeg precies zoals Gaius Grac-
chus het voorzien had.
1
111-100: De rijzende ster van Gaius Marius
In diezelfde periode, tussen 118 en 105, voerden de
Romeinen oorlog tegen de Numidische koning Iugur-
tha. Gaius Marius (157-86), een novus homo, maakte
van die oorlog gebruik om zijn naam als militair en la-
ter politiek leider te vestigen. Hij bracht Numidië onder
Romeinse controle en versloeg later ook de Kimbren
en de Teutonen toen die in 102 Italië binnenvielen. Bo-
vendien was hij tussen 107 en 100 zesmaal consul,
wat ongezien was.
Deze en andere populaire maatregelen vielen eerder slecht bij de senatoren van de oude stem-
pel, die zich in tussen boni of optimates gaan noemen waren: ‘degenen die het meest geschikt
zijn om beleid te voeren’. Als populares stonden dan weer die politici bekend die hun beleid eer-
der via de volksvergadering en plebiscieten probeerden te voeren dan via de geijkte weg van de
senaat.
Na het jaar 100 was de populariteit van Marius enigszins tanende. Tijdens zijn laatste consulaat
hadden zich een aantal gewelddadige politieke gebeurtenissen voorgedaan waarmee hij weinig
zieltjes gewonnen had onder de senatoren en onder het volk. Hij verdween dus enige tijd politiek
naar de achtergrond.
2
3
100-90: Een eengemaakt Italië
De landhervorming van de Gracchi zorgde intussen nog steeds voor spanningen tussen de Ro-
meinen enerzijds en de andere inwoners van Italië anderzijds. Hoewel in 111 beslist was het
ager publicus van de bondgenoten ongemoeid te laten en het burgerrecht steeds toegankelijker
werd, werden veel van deze beslissingen in 95 weer teruggedraaid door de consuls van dat jaar.
Rond het jaar 90 vormden een grote groep bondgenoten hun eigen confederatie, Italia, die en-
kele belangrijke overwinningen behaalde tegen de Romeinen. Uiteindelijk moest de confedera-
tie echter toch de duimen leggen tegen de militair veel meer ervaren Romeinen. Nadien kregen
gaandeweg toch alle inwoners van Italië die dat wilden, het burgerrecht aangeboden..
Marius werd voor zijn hulp aan Sulpicius bedankt met de toekenning van het imperium in de Mi-
thridatische oorlog dat eigenlijk aan Sulla beloofd was. De publieke vernedering voor Sulla was
dus compleet. Marius stuurde meteen zijn officieren naar Nola om Sulla’s troepen over te ne-
men; die reageerden echter door Marius’ officieren te stenigen. Daarop trok Sulla, als consul,
aan het hoofd van een Romeins leger naar de hoofdstad; binnen de kortste keren viel Rome in
zijn handen. Marius vluchtte naar Africa, vogelvrij verklaard door Sulla en een aantal andere te-
genstanders.
De eerste burgeroorlog
In de jaren 80 voerden de Romeinen verschillende oorlogen tegen
Mithridates VI van Pontus. Goed wetende dat in die oorlog heel wat
buit te behalen viel, waren enkele vooraanstaande Romeinen erg
happig op het bevelhebberschap in die strijd. Dat werd toegekend
aan Marius, terug van even weggeweest, maar dat was niet naar de
zin van de jongere optimaat Lucius Cornelius Sulla, de consul, die
eerder al militaire successen had geboekt onder Marius tegen de
Kimbren en Iugurtha. Sulla verzamelde als reactie zijn troepen en
belegerde zijn eigen hoofdstad. Marius vluchtte naar Africa.
Sulla selecteerde eigenhandig 300 nieuwe senatoren die het totaal weer op 600 brachten. De
volkstribunen verloren het recht om wetten uit te vaardigen.
In 78 stierf Sulla aan een leveraandoening, daarbij Italië in chaos achterlatend. De senaat be-
stond voor de helft uit oude adel die alle geloofwaardigheid verloren waren en voor de andere
helft uit nieuwlichters die alles aan Sulla te danken hadden, maar niet konden terugvallen op het
traditionele waardensysteem. Italië was overspoeld door 70 000 veteranen die een herverdeeld
stukje grond bewerkten en alleen aan de overleden dictator schatplichtig waren. Een rijke voe-
dingsbodem dus voor jonge, ambitieuze individuen.
5
Cicero: een leven in een stervende republiek
106-91: jeugd
Marcus Tullius Cicero is, zonder enige twijfel, de grootste en meest invloedrijke redenaar van de
Romeinse, of hele, oudheid. Bovendien geldt hij als een van de hoofdpersonages in de laatste
decennia van de Romeinse republiek, een periode van crisis die uiteindelijk tot de stichting van
het keizerrijk zou leiden. Gedurende al die tijd slaagde hij erin zijn positie te bewaren en dikwijls
zelfs te versterken te midden van illustere figuren als Caesar, Pompeius en Crassus, en dit vaak
enkel en alleen op grond van zijn retorische kwaliteiten.
Cicero werd geboren op 3 januari 106 in Arpinum, het huidige Arpino, op zo’n 100 kilometer ten
zuidoosten van Rome. Zijn familie behoorde tot de lokale elite maar had nooit enige politieke rol
van betekenis gespeeld in de hoofdstad. Al snel verhuisde vader Cicero met zijn gezin daarheen,
om voor de jonge Marcus en zijn broer Quintus de beste mogelijke opleiding te verzekeren. De
broers werden in Rome ontvangen in het huis van de beroemde redenaar en staatsman Lucius
Licinius Crassus, die zich actief zou gaan bezighouden met hun opvoeding. Ten huize Crassus
kwamen de Cicero’s ook in contact met andere voorname figuren: de grote redenaar Marcus An-
tonius (grootvader van die andere Marcus Antonius, tegenstander van Caesar en Octavianus) en
Lucius Aelius Stilo, leraar in grammatica en retorica.
De jonge Cicero bracht al snel heel wat uren door op het Forum Romanum, het centrum van het
Romeinse politieke en sociale leven. Hier kon hij genieten van de retoriek van Crassus, Antonius
en andere redenaars in de rechtszaken en op politieke en publieke evenementen.
7
Al in zijn tienerjaren had Cicero dus een hele reeks belangrijke en invloedrijke retorici, filosofen
en leraars ontmoet. Bovendien was hij geoefend in het spreken en schrijven van zowel Grieks als
Latijn en had hij een reeks poëtische werken gemaakt en vertaald. Er zijn fragmenten bewaard
van zijn vertaling van de Phaenomena van de Griekse dichter Aratos (315-245), een leerdicht
over hemellichamen en -verschijnselen. Hij had ook reeds een eerste eigen retorisch werk op
zijn naam staan, De Inventione, over het ‘ontdekken van materiaal’ door de redenaar. Al op deze
leeftijd was Cicero dus bezig met het doorlopen van de drie ‘trappen van de redenaar’: hij ont-
wikkelde zijn natuurlijke talent (ingenium) via oefening (ars) en ijver (exercitatio).
De jaren 80, het decennium waarin Cicero zijn eerste stappen in het Romeinse publieke leven
moest zetten, werden gekenmerkt door chaos, burgeroorlog en bloedvergieten. De start van Ci-
cero’s carrière als redenaar liep bijgevolg wat vertraging op, zeker in vergelijking met bijvoor-
beeld zijn grote rivaal en latere vriend Hortenius, die al op negentienjarige leeftijd de senaat had
toegesproken in naam van de inwoners van de provincie Africa. Bovendien lijkt het erop dat Ci-
cero ook zelf de boot wou afhouden zolang hij er niet zeker van was volledig voorbereid te zijn op
een succesvolle start als redenaar. In zijn dialoog Brutus zegt hij daar later over: ‘Op dat mo-
ment (= op vijfentwintigjarige leeftijd) begon ik burgerlijke en strafrechtelijke zaken aan te ne-
men, aangezien het niet mijn bedoeling was om op het Forum te leren – zoals velen doen – maar
om het Forum zo volleerd mogelijk te betreden.’ (Brutus 311)
Ondanks zijn successen in de rechtbank besloot Cicero hierop zijn carrière te onderbreken voor
een studiereis. De Griekse historicus Plutarchus meent dat hij dit deed om eventuele repercus-
sies vanwege Sulla te ontlopen, maar Cicero zelf stelt dat hij aan zijn stemgebruik en fysieke
houding wou werken. Hoe dan ook trok de jonge redenaar zes maanden naar Athene om daar
filosofie en retorica te studeren, gevolgd door een periode in Klein-Azië waar hij oefende met de
belangrijkste redenaars van die streek. Op Rhodos kwam hij ten slotte terecht onder de vleugels
van Apollonius Molon, die hem heel wat bijbracht over het belang van eenvoud in zijn redevoe-
ringen.
Na een reis van twee jaar keerde Cicero terug naar Rome en trouwde, in 77, met Terentia. Het
jaar nadien kwam Cicero in aanmerking voor het ambt van quaestor, de eerste stap in de cursus
honorum. In 75 diende hij als quaestor in Sicilië.
Op hetzelfde eiland diende twee jaar later Gaius Cornelius Verres als gouverneur. Hij was verko-
zen voor het jaar 73 maar bleef twee jaar langer in functie vanwege de moeilijke politieke situatie
die het gevolg was van de slaven- en gladiatorenopstand van Spartacus. Verres gebruikte zijn
periode als gouverneur om de provincie quasi volledig uit te persen. Na zijn vertrek trok een de-
legatie Sicilianen dus naar Rome om hem aan te klagen vanwege zijn misdaden (een proces de
pecuniis repetundis). Als advocaat kozen ze hun oude bekende Cicero, die enkele jaren eerder
zo’n goeie beurt had gemaakt als quaestor. Verres behoorde tot de Romeinse elite en kreeg
steun vanuit de senaat; bovendien werd ook hij verdedigd door Hortensius, op dat moment de
meest vooraanstaande redenaar in Rome én kandidaat voor het consulaat van het volgende
jaar. Cicero zelf was op zijn beurt kandidaat-aedilis, de volgende stap in de cursus honorum. De
8
zaak werd een enorm succes voor Cicero: hij wierp zich op als verdediger van de zwakkeren in
de samenleving en toonde zich als een energieke en moedige advocaat die uitblonk in strate-
gisch inzicht. Het feit dat hij als kandidaat-aedilis de kandidaat-consul overwon, leidde ertoe dat
zijn naam nu echt gevestigd was als een van Romes meest vooraanstaande sprekers.
Cicero kon als beginnend redenaar niet terugvallen op een rijk familieverleden en de generaties
lange sociale banden die dat met zich meebracht. Als novus homo moest hij meer dan eender
wie een beroep doen op labor, virtus en industria (hard werk, deugdzaamheid en ijver) om het tot
een succesvol redenaar en, later, staatsman te schoppen. Het levensverhaal van Cicero is dus
eerst en vooral dat van een getalenteerde en hardwerkende buitenstaander die er alles aan doet
om een positie binnen de gevestigde elite te veroveren om op die manier zijn kinderdroom te
verwezenlijken: ‘altijd de beste zijn en boven alle anderen uitmunten’ (αἰὲν ἀριστεύειν καὶ
ὑπείροχον ἔμμεναι ἄλλων, Ilias 11,784, geciteerd door Cicero in een brief aan zijn broer Quin-
tus). De overwinning op Verres en Hortensius was een belangrijke mijlpaal op die levenslange
reis.
Het jaar 63 zou een kantelpunt in Cicero’s carrière én in de Romeinse geschiedenis blijken. De
consul ontdekte het bestaan van een samenzwering, geleid door de verpauperde adellijke sena-
tor Lucius Sergius Catilina, die ook kandidaat was geweest voor het consulaat. Tussen oktober
en december slaagde Cicero erin de samenzwering geheel in de kiem te smoren: hij vroeg en
kreeg van de senaat een aantal buitengewone rechten om als consul de staat te beschermen,
liet een reeks samenzweerders arresteren en veroordeelde hen, zonder proces maar met de
steun van de senaat, ter dood. Er werd een publieke bedanking georganiseerd en Cicero werd
uitgeroepen tot pater patriae, een speciaal voor de gelegenheid gecreëerde titel. Cicero had
voor zichzelf op drieënveertigjarige leeftijd een plaats in de Romeinse geschiedenisboeken ver-
overd. Voor een aantal populares was Cicero echter te ver gegaan: zij meenden dat het weder-
rechtelijk was Romeinse burgers zonder proces ter dood te brengen, in welke context dan ook.
Het hele verhaal zou hoe dan ook nog een staart krijgen.
In het jaar 60 vormden de drie machtigste mannen van het moment, Caesar, Pompeius en Cras-
sus, het zogenoemde (eerste) triumviraat. Caesar vroeg Cicero ook toe te treden, maar die wei-
gerde: hij kon zich niet neerleggen bij Caesars nogal losse omgang met de Romeinse wetten en
gewoonten. In diezelfde periode zette ook Publius Clodius Pulcher, een van de voornaamste po-
pulares, alles in het werk om Cicero alsnog te straffen voor zijn terechtstelling van de catilinari-
sche samenzweerders. Enkele jaren eerder had Cicero al in een private rechtszaak tegen Clo-
dius getuigd. De avonturier was namelijk betrapt terwijl hij, in travestie, probeerde deel te ne-
men aan een festival ter ere van de Bona Dea waartoe alleen vrouwen toegelaten waren. Clo-
dius beweerde achteraf op dat moment ver van Rome te zijn geweest, maar Cicero had hem en-
kele uren voordien nog in Rome gezien.
9
60-50: ballingschap en terugkeer
Clodius, van adellijke afkomst, had zich met een ongezien manoeuvre laten adopteren door een
plebejer, om op die manier met succes verkozen te worden tot volkstribuun (een ambt dat al-
leen plebejers konden vervullen). Vanuit die positie diende hij in 58 een wet in die het verbood
‘water en vuur’ aan te bieden aan iedereen die ooit zonder proces Romeinse burgers ter dood
had veroordeeld. Cicero had geen andere optie dan zich enige tijd uit de voeten te maken rich-
ting Noord-Griekenland. Zijn huis op de Palatijn werd met de grond gelijkgemaakt en zijn vrouw
en kinderen moesten onderduiken bij familie.
Na een psychologisch zware periode in ballingschap mocht Cicero in 57 terugkeren naar Rome.
Hoewel de terugkeer natuurlijk goed nieuws was, had de ballingschap toch een flinke klap voor
zijn carrière betekend. De auctoritas die hij door de jaren heen zo zorgvuldig had opgebouwd,
had een flinke knauw gekregen. Toch slaagde Cicero erin opnieuw een plaats voor zichzelf op
het publieke podium te veroveren. Hij presenteerde zich in zijn redes nog steeds als redder des
vaderlands en kende zowel professioneel als privé succes. Zo slaagde hij er bijvoorbeeld in de
grond van zijn verwoeste huis terug te krijgen en bekwam een schadevergoeding voor de geleden
verliezen bij zijn ballingschap. Toch was er een duidelijke verandering merkbaar in de sterkte van
Cicero’s positie. De drie triumviri, Caesar, Pompeius en Crassus, hadden duidelijk alle macht in
handen en Cicero zag zich genoodzaakt aan de zijlijn te blijven staan en in stilte toe te kijken.
Cicero richtte zich dan maar op de literatuur. Op enkele jaren tijd publiceerde hij drie belangrijke
dialogen naar platonisch model: De oratore, De republica en De legibus. Cicero gebruikte de di-
alogen om zijn beeld te schetsen van de ideale redenaar in de ideale staat. In 53 viel hem een
nieuwe grote eer te beurt: zijn vroegere concurrent Hortensius nomineerde hem om toe te tre-
den tot het College van Auguren, een belangrijke priesterorde.
Rome was op dat moment, zowel op het forum als in de straten, getekend door chaos, geweld
en corruptie. In januari van het jaar 52 vond op de Via Appia een confrontatie plaats tussen twee
rivaliserende bendes, de ene geleid door de beruchte Clodius, Cicero’s oude vijand, de andere
door een zekere Milo. Clodius bekocht de confrontatie met zijn leven. Om de situatie onder con-
trole te krijgen, werd Pompeius benoemd tot consul zonder de gebruikelijke collega. Cicero
werd aangesteld om Milo te verdedigen, maar had door de bijzondere omstandigheden zo’n last
van de zenuwen dat hij zijn rede met moeite tot een goed einde kon brengen. Milo werd veroor-
deeld en ging in ballingschap. De rede zelf, Pro Milone, werd door Cicero achteraf in opge-
smukte versie schriftelijk gepubliceerd. Hij staat bekend als een van de hoogtepunten uit Ci-
cero’s oeuvre en als een van de schoolvoorbeelden van de retorische compositie.
10
50-43: persoonlijk drama en de laatste momenten op het podium
Na zijn terugkeer hield Cicero zich in de regel ver van het politieke leven, enkele uitzonderingen
daargelaten. In zijn persoonlijke leven vielen hem een aantal tegenslagen te beurt: na een huwe-
lijk van dertig jaar scheidde hij van zijn vrouw Terentia, het gevolg van een jarenlang proces van
vervreemding, en trouwde kort nadien met de veel jongere Publilia. Niet veel later stierf echter
zijn dochter Tullia in het kraambed. Cicero was nagenoeg ontroostbaar en de weinig medele-
vende houding van zijn kersverse echtgenote leidde al snel opnieuw tot een scheiding. Opnieuw
zocht hij zijn toevlucht in de literatuur: hij werkte dag en nacht en publiceerde een lange reeks
belangrijke filosofische en retorische werken.
11
Belangrijke data
106 Geboorte van Cicero en Pompeius
100 Geboorte van Caesar
91-87 Bondgenotenoorlog – Cicero neemt toga virilis aan (88) en dient onder anderen onder
Sulla
88 Cicero gaat in de leer bij Philo van Larissa in Rome
88-85 Eerste oorlog met Mithridates
83-81 Tweede oorlog met Mithridates
82 Burgeroorlog in Rome – Sulla wordt dictator; proscripties
81-80 Eerste juridische redevoeringen van Cicero (Pro Quinctio, Pro Roscio Amerino)
79 Sulla dictator af
79-77 Cicero reist naar Athene, Klein-Azië en Rhodos
78 Dood van Sulla
75 Cicero wordt quaestor in Sicilië
74-63 Derde oorlog met Mithridates
73-71 Verres wordt gouverneur van Sicilië – slavenopstand van Spartacus
70 Proces tegen Verres (In Verrem)
69 Cicero wordt aedilis
66 Cicero wordt praetor
63 Cicero wordt consul – samenzwering van Catilina – redevoeringen In Catilinam
62 Clodius wordt betrapt tijdens festival voor Bona Dea
61 Clodius wordt vrijgesproken na omkopen jury, hoewel Cicero tegen hem getuigd
heeft
60 Eerste triumviraat: Caesar, Pompeius en Crassus
59 Caesar wordt consul – Clodius laat zich adopteren als plebejer
58 Cicero gaat in ballingschap na wetten van Clodius als volkstribuun
57 Cicero keert terug uit ballingschap
53 Cicero treedt toe tot College van Augurs – gevecht tussen bendes van Clodius en
Milo
52 Moord op Clodius door Milo – proces tegen Milo – redevoering Pro Milone
51-50 Cicero wordt gouverneur in Cilicië
49 Caesar steekt de Rubicon over – burgeroorlog Caesar versus Pompeius – Cicero
kiest de kant van Pompeius
48 Caesar overwint bij Pharsalus – Pompeius vlucht naar Egypte en sterft daar
47 Caesar keert terug naar Italië en verleent Cicero gratie
44 Caesar wordt dictator perpetuus in februari en sterft in maart – conflict tussen Ci-
cero en Antonius
43 Tweede triumviraat (Octavianus, Antonius en Lepidus) – proscripties – dood van Ci-
cero op 7 december op 63-jarige leeftijd
12
De retoriek: een bondige geschiedenis
De Griekse retoriek
Griekse welsprekendheid tot 500 v.C.
Bij Griekse welsprekendheid wordt meteen gedacht aan Athene in de vijfde en vierde eeuw.
Toch bestond welsprekendheid al veel eerder. Al in de aristocratische maatschappij die in de
Ilias en de Odyssee (zevende eeuw v.C.) wordt beschreven, speelt verbale overredingskracht
een belangrijke rol. De aristocratische leiders overleggen in onderling beraad over belangrijke
beslissingen. Er zijn volksvergaderingen en soldatenvergaderingen die zij voor hun besluiten
moeten winnen. Afkomst en macht zijn niet genoeg, een leider moet ook goed kunnen spreken.
Daarom moest, bijvoorbeeld, de jonge Achilles twee dingen leren: het verrichten van daden en
het spreken van woorden. En ook in de volgende eeuwen is de welsprekendheid een instrument
waarmee de aristocratische families hun macht uitoefenen in de stadstaten.
Ook de rechtspraak vindt in het openbaar plaats. Aanklagers en verdedigers moeten jury’s van
hun gelijk overtuigen. Dat zijn vaak grote lichamen; in Athene tussen de 201 en 501 burgers. De
welsprekendheid krijgt een veel belangrijker functie dan vroeger. Veel meer mensen willen deze
kunst leren om actief aan het politieke leven deel te kunnen nemen en om zich in het nieuwe be-
stel staande te kunnen houden.
Tot dusver was de welsprekendheid een kwestie geweest van aanleg en routine, die men al
doende in de praktijk ontwikkelde. Ook keek men de kunst van sprekers met meer ervaring af.
De sofisten ontdekten dat het mogelijk is regels aan de praktijk te ontlenen en met behulp daar-
van iemand de techniek van het spreken bij te brengen. Zij stelden handleidingen samen waarin
de regels in systematische vorm werden gepresenteerd. Zij hebben dus het systeem van de
schoolretorica, dat in deel II aan de orde zal komen, uitgevonden. Naast deze handleidingen ge-
bruikten zij bij het onderwijs ook door henzelf geschreven redevoeringen. Daarmee demon-
streerden zij aan hun leerlingen hoe de regels moesten worden toegepast.
De beroemde Gorgias (± 480-380) had zijn programma afgestemd op de burger die beide doelen
voor ogen had. Hij leerde hoe men in de rechtbank en de volksvergadering moest argumenteren
en de argumenten op een pakkende manier kon overbrengen. Hij besteedde ook aandacht aan
13
de zaken waarmee de politicus-redenaar geconfronteerd kon worden. Hij pretendeerde dat hij
zijn leerlingen over elk onderwerp met kennis van zaken en overtuigend kon leren spreken.
Figuren als Gorgias plaatsten vraagtekens bij het wereldbeeld en de normen waaraan de Grie-
ken eeuwenlang hadden geloofd. Het waren relativisten. Zij geloofden niet in het bestaan van de
waarheid; alleen waarschijnlijkheid bestond voor hen. Wat het menselijk gedrag betrof, ontken-
den zij het bestaan van altijd geldende normen als integriteit en rechtvaardigheid. Daarom stel-
den zij geen morele eisen aan de redenaar, en onderwezen zij de welsprekendheid als een mo-
reel neutrale techniek.
Het gevaar van deze opvatting bleef niet uit. Heel wat van hun leerlingen beoefenden de wel-
sprekendheid zonder morele scrupules. Zij hadden alleen oog voor wat nuttig voor henzelf was
op een bepaald moment, niet voor het nut van hun toehoorders en de gemeenschap. Zij lieten
zich niet leiden door overwegingen van integriteit, rechtvaardigheid en eerlijkheid. Met alle mo-
gelijke argumenten, ware en onware, probeerden zij hun doel te bereiken. Daardoor kreeg de
welsprekendheid die door de sofisten werd onderwezen de reputatie van boerenbedrog en ver-
baal machtsmisbruik.
15
tweede functie verklaart waarom de retorenschool niet meer uit de antieke opvoeding is ver-
dwenen.
In de derde plaats stonden redevoeringen van grote redenaars op het programma. Als voorbeel-
den ter navolging (imitatio) en een voorproefje van de praktijk. Dit programma heeft zich de eeu-
wen door gehandhaafd. Ook Cicero heeft er in zijn jeugd kennis mee gemaakt.
Wanneer zij zelf in hun onderwijsprogramma onderwerpen uit de filosofie gaan behandelen,
leidt dit tot een competentiestrijd. De filosofen vinden dat de retoren zich moeten beperken tot
de techniek van het spreken. Voor filosofische onderwerpen zijn alleen zij competent.
Vooral in de tweede eeuw v. Chr. woedt een felle concurrentiestrijd. Inzet is de jonge burger en
de voorbereiding op zijn latere functioneren in de maatschappij. Welk vak moet zijn opvoeding
bekronen, de retorica of de filosofie? Is zijn opvoeding afgerond door zijn verblijf in de retoren-
school? Of moet hij - desnoods na een korte retorische studie - grondig worden ingewijd in de
filosofie gedurende enige jaren in de school van een filosoof? Het is een herneming van het con-
flict van Plato en de sofisten. Het wordt met dezelfde felheid uitgevochten.
De Romeinse Retoriek
Begin van het onderwijs in de welsprekendheid in Rome
Halverwege de tweede eeuw v. Chr., dus drie eeuwen later dan in Griekenland, kwam in Rome
het onderwijs in de welsprekendheid van de grond. Toch bestond de welsprekendheid al lang in
Rome. Driehonderd senatoren namen de belangrijkste beleidsbeslissingen en moesten van de
16
voor- en nadelen van een voorstel worden overtuigd. De volksvergadering besliste over voorstel-
len van magistraten. Deze moesten worden toegelicht en overtuigend worden gepresenteerd. In
het openbare leven speelde de lijkrede een belangrijke rol. Hij werd uitgesproken bij de uitvaart
van een lid van een vooraanstaande familie voor een gehoor dat veel groter was dan de familie-
leden en de genodigden. Cicero zou achteraf nogal smalend doen over de literaire en retorische
kwaliteiten van deze redevoeringen, maar feit is dat ze de grondslag zijn van de latere Romeinse
retorische geschiedenis. Verder werden er sinds de tweede eeuw belangrijke strafprocessen,
vaak met politieke achtergronden, voor juryrechtbanken gevoerd. Onderwijs in de welsprekend-
heid, zoals zich dat bij de Grieken had ontwikkeld, bestond niet. De spreekvaardigheid van een
Romein berustte op aanleg en routine, opgedaan in de praktijk. Ook keek men de kunst af van
oudere redenaars met meer ervaring (imitatio). Dat veranderde toen de Romeinen kennis maak-
ten met de Griekse welsprekendheid en met de Griekse onderwijsmethodiek. De leden van de
ambtsadel zagen de voordelen ervan in. Zij namen Griekse leraren in dienst om hun zoons de
techniek van het spreken in het openbaar te leren, ter voorbereiding op hun politieke loopbaan.
De lessen werden in het Grieks gegeven. Dat was geen bezwaar, want de Romeinse elite was
toen al praktisch tweetalig.
Omstreeks 100 v. Chr. werden er ook scholen geopend door Romeinse leraren. Zij gaven hun
lessen in het Latijn, maar de inhoud was het studieprogramma dat in het Griekse onderwijs zijn
nut had bewezen. Na zijn schooltijd werd de toekomstige politicus niet onmiddellijk op de prak-
tijk losgelaten. Eerst volgde een stageperiode waarin een aankomend politicus door iemand met
ervaring werd ingewerkt in het politieke bedrijf. In die periode luisterde hij naar redenaars in de
senaat en op het forum. Hij koos zich een voorbeeld om na te volgen (imitatio) en te minstens te
evenaren (aemulatio).
Het onderwerp wordt gepresenteerd in de vorm van een discussie die in 91 plaats gevonden zou
hebben tussen enige vooraanstaande Romeinse redenaars. Cicero laat Romeinse redenaars
discussiëren over een onderwerp waarover Griekse retoren en filosofen al veel hadden geschre-
ven. Daardoor kan hij Griekse theorie combineren met Romeins gevoel voor de praktijk. Het is
ook een manier om zijn onderwerp voor het Romeinse publiek acceptabel te maken. Zelfs toen
dachten nog vele Romeinen bij een dergelijk ‘Grieks’ onderwerp aan oeverloos getheoretiseer,
17
dat geen enkel praktisch nut had. Volgens De oratore is de ideale redenaar de redenaar die met
een grondige kennis van zaken op een moreel verantwoorde manier over elk onderwerp kan
spreken.
Het terrein van de welsprekendheid is dus veel groter dan dat waarvan de schoolretorica uitging.
Zij beperkte het arbeidsterrein van de redenaar tot processen, vergaderingen en plechtigheden.
Voor haar was de welsprekendheid niet meer dan een overredingstechniek die bij dit soort gele-
genheden werd toegepast. In De oratore omvat zij alle vormen van mondelinge en schriftelijke
communicatie. Succes op dit enorme terrein hangt af van vijf factoren. In de eerste plaats na-
tuurlijke aanleg (ingenium), een absolute voorwaarde. Dan kennis van de techniek van het spre-
ken (ars). Cicero vindt technische kennis nuttig maar niet onmisbaar. Hij is lang niet zo belang-
rijk als de factoren drie, oefening (exercitatio) en vier, ervaring met de praktijk (usus).
In verband met het universele arbeidsterrein van de redenaar ligt een zwaar accent op de laatste
factor: een all-round culturele vorming, vooral op het gebied van filosofie, psychologie, recht,
staatkunde en geschiedenis.
Het ideaal van Cicero berust op een synthese van retorica en filosofie. Hij betreurt het feit dat
zij, terwijl ze vroeger één wetenschap vormden (hierbij denkt hij aan sofisten als Gorgias), door
toedoen van Plato en Socrates zijn gescheiden. Ook betreurt hij de strijd tussen retoren en filo-
sofen. De oratore is een poging de partijen met elkaar te verzoenen.
In De oratore betekent vorming van een redenaar niets minder dan de algehele vorming van het
individu en de ontplooiing van al zijn morele, intellectuele en artistieke kwaliteiten. Dat was voor
de retorenscholen te hoog gegrepen en hun programma werd niet door Cicero’s ideeën beïn-
vloed. Pas eeuwen later krijgt De oratore een blijvende invloed, als in de tijd van de Renaissance
en de Humanisten opnieuw het ideaal van de universeel gevormde mens gaat leven. Onze hu-
maniore, met zijn brede, algemene vorming en de ‘retorica’ als kroon op het werk, is nog steeds
een erfenis van Cicero’s ideeën.
De spectaculaire processen die een van de kenmerken van de politieke strijd waren geweest,
kwamen niet meer voor. Wel openden de hoogverraadprocessen, aangespannen tegen hen die
de maiestas van de keizer geschaad zouden hebben, nieuwe perspectieven voor de gerechte-
lijke welsprekendheid. De vereiste lofredes op de keizer, zijn familieleden en zijn naaste mede-
werkers gaven nieuwe impulsen aan de ceremoniële welsprekendheid.
Het onderwijs in de welsprekendheid kon zich handhaven om dezelfde reden als in de Griekse
koninkrijken drie eeuwen tevoren. Het behoorde tot de opvoeding van elke beschaafde Romein.
Het programma veranderde niet: theorie, toegesneden op het gerechtelijk pleidooi, en oefenin-
gen.
18
Zij demonstreren hun vindingrijkheid in het uitwerken van de gebruikelijke thema’s. Deze
thema’s werden vroeger al vaak aan een fantasiewereld ontleend. Nu wordt de werkelijkheid
van gerechtshof en politieke vergadering helemaal uit het oog verloren: hoe onwaarschijnlijker,
des te beter.
Stijl wordt belangrijker dan inhoud. De declamatores proberen elkaar te overtreffen in geraffi-
neerde zinswendingen en overweldigend pathos. De welsprekendheid van de praktijk krijgt er
een tik van mee en ook de literatuur wordt door de moderne stijl geïnfecteerd. Al in het begin van
de eerste eeuw na Chr. wordt er geklaagd over het verval van de welsprekendheid, literatuur en
cultuur in het algemeen. Voor het verval van de welsprekendheid worden o.a. de retoren en de
declamationes verantwoordelijk gesteld.
Goed onderwijs was, volgens hem, de sleutel tot een gezonde welsprekendheid. Zijn ideeën
daarover heeft hij vastgelegd in De Institutione Oratoria (de vorming van de redenaar). Het werk
bestrijkt de hele vorming van een redenaar: opvoeding en onderwijs voordat hij aan de zorgen
van een goede retor wordt toevertrouwd; de leerstof en methodiek van de retorenschool; hoe
daarna door voortdurende oefening en beoefening de spreekvaardigheid op een steeds hoger
plan wordt gebracht; de vakken die verder bestudeerd moeten worden. Telkens blijkt dat Quinti-
lianus door Cicero is geïnspireerd. Maar hij is ook een realist, die beseft dat de klok niet terugge-
draaid kan worden. We moeten Cicero imiteren zonder de positieve kanten van de welsprekend-
heid na Cicero - die waren er ook! - te verwaarlozen.
Hij onderschrijft de mening van Cicero dat het programma van de gemiddelde retorenschool
veel te beperkt is. Maar hij eist niet de bijna bovenmenselijke all-round kennis uit De oratore.
Voldoende is een gedegen algemene ontwikkeling, die voor de gemiddelde leerling haalbaar is.
De gezonde stijl heeft het niet lang volgehouden. Hij wordt al snel in de tweede eeuw verdrongen
door een nieuw soort maniërisme. De pedagogische ideeën van Quintilianus werkten in de on-
derwijspraktijk niet door. Ook hij vindt pas in de Renaissance zijn erkenning.
De Institutione begint met een voorwoord over de bedoeling en de opzet van het werk. Het hier-
uit vertaalde fragment gaat over Quintilianus’ ideaal: de volmaakte redenaar die een leidende
rol in de samenleving speelt. Hij schrijft dit tegen het eind van de absolute heerschappij van Do-
mitianus en gaat niet in op de beperkingen waaraan de redenaar juist toen was onderworpen.
Ook moet de redenaar een integere persoonlijkheid zijn. En dit brengt hem op de relatie filoso-
fie-retorica. De vroegere eenheid zou hersteld moeten worden. Daarin had Cicero gelijk. De mo-
rele vorming van de redenaar en het onderwijs in de filosofie behoren aan de retor overgelaten te
worden. Hieruit blijkt iets wat bij Cicero ontbreekt: de animositeit van de professionele leraar in
de welsprekendheid jegens de filosofen.
Ons opleidingsdoel is de volmaakte redenaar die per se een hoogstaand mens moet zijn.
Daarom stellen wij niet alleen de hoogste eisen aan zijn sprekerstalent, maar ook aan zijn ka-
rakter. Want ik deel niet de opvatting van sommigen dat de ethiek aan de filosofen moet worden
afgestaan, wanneer de enige echte staatsman, bij wie de gemeenschappelijke en particuliere
19
belangen in veilig handen zijn, die steden als raadsman kan besturen, als wetgever kan vormen
en als rechter in het goede spoor kan houden, de redenaar is. Daarom, al geef ik toe dat ik soms
put uit filosofische werken, toch durf ik met recht en reden te stellen dat de ethiek bij ons thuis
hoort en deel uitmaakt van de redenaarskunst. Het is toch immers zo dat de redenaar vaak moet
spreken over rechtvaardigheid, moed, zelfbeheersing en dergelijke dingen, zelfs zo vaak dat je
nauwelijks een zaak kunt vinden, waar het niet om één van deze dingen draait. En er wordt daar-
bij toch niet alleen een beroep gedaan op inventiviteit in het vinden van de juiste argumenten,
maar ook op het vermogen die onder woorden te brengen? Wie twijfelt er dan nog aan dat, waar
een dergelijke denk- en spreekvaardigheid worden vereist, de redenaar de hoofdrol te vervullen
heeft?
Zoals Cicero heel duidelijk concludeert, werden retorica en ethiek, als natuurlijke partners, vroe-
ger ook daadwerkelijk als één geheel beoefend, zodat men geen onderscheid maakte tussen
wijzen en redenaars. Later echter werd dit ene studie-object uit gemakzucht opgesplitst in
aparte disciplines. Zodra immers spreekvaardigheid lucratief werd en misbruik ervan een ge-
woonte, lieten degenen die voor welbespraakt doorgingen, de ethiek voor wat zij was, zodat die
een gemakkelijke prooi werd van zwakkere geesten. (Quintilianus, De Institutione Oratoria,
Prooemium 9-13)
20
Het retorisch systeem
Retorica = ‘de studie van de retorische middelen om aandacht, begrip en aanvaarding te verkrijgen van een publiek dat overtuigd moet worden’
INVENTIO (inhoud)
21
Andere onderdelen van de redevoering:
narratio schijnbaar objectief verhaal, waarin selectief aandacht wordt besteed aan elementen die voordelig zijn in het betoog
exordium aandacht opvallende openingszin
begrip onderwerp duidelijk inleiden
aanvaarding captatio benevolentiae
peroratio recapitulatie van voornaamste argumenten; emotioneel appel op de rechters (verontwaardiging, medelijden, …)
accusator defensor
1. Inleiding (exordium) 1. Inleiding: exordium
2. Narratio 2. Narratio (kan wegvallen, maar zeer prominent in Pro Caelio)
3. Propositio (tenlastelegging) 3. Stellingname (propositio)
4. Aankondigende indeling: partitio 4. Aankondigende indeling: partitio
5. Argumentatio 5. Argumentatio
a. Bewijsvoering a. Weerlegging (refutatio)
i. Van de feiten
ii. Van de delictomschrijving
b. Refutatio b. Bewijsvoering (confirmatio): niet noodzakelijk
i. Anticiperend: weerleggen van verwachte tegenar-
gumentatie
6. Uitweiding: digressio 6. Uitweiding: digressio
7. Slot: peroratio 7. Slot: peroratio
a. Recapitulatie 3-5 a. Recapitulatie 3-5
b. Emotionering: verontwaardiging bij jury b. Emotionering: medelijden bij jury
22
ELOCUTIO (VERWOORDING)
Stijldeugden Stijldoelen
correctheid (Latinitas) basisvoorwaarde!
beschaafde uitspraak, correcte spelling/inter-
punctie
aantrekkelijkheid (ornatus) aandacht (en mogelijk ook aanvaarding gebruik van stijlfiguren
duidelijkheid (perspicuitas) begrip woordkeuze: geen moeilijke, ouderwetse woor-
den
zinsbouw: helderheid in de constructie
passendheid (decorum/aptum) aanvaarding geen stijlbreuken (bv. onderscheid schrijf- en
spreektaal)
stijl moet passen bij spreker, onderwerp, pu-
bliek, gelegenheid
Stijlniveaus:
Stijlniveaus Overtuigingsmiddelen
lage stijl (genus humile): informeren / argumenteren logos
weinig stijlfiguren (narratio, argumentatio)
middenstijl (genus medium): ge- vermaken (exordium) ethos
matigde stijlfiguren
hoge stijl (genus grave): veel en emotioneren (peroratio) pathos
meeslepende stijlfiguren
23
Het Romeins rechtssysteem van koningstijd tot republiek
Inleiding
Wat is recht?
Een mogelijke definitie:
- Bemerk het verschil tussen gewoonterecht en wettenrecht. Ook in het Romeins rechts-
systeem bestond aanvankelijk dit onderscheid.
- Recht concentreert zich op de uiterlijke aspecten van het maatschappelijk leven. Over
innerlijke motivaties, emoties en onuitgesproken gedachten wordt er niet geoordeeld.
- Dit is een moderne, niet-sluitende definitie. In de Romeinse rechtsbronnen vinden we
geen eigen definitie van wat als ‘recht’ wordt beschouwd en wat niet.
Het sociale aspect van recht: Ubi societas, ibi ius (Cicero)
Waar mensen zijn, is recht. Menselijk samenzijn vergt altijd dat er impliciet of expliciet regels en
afspraken zijn. Mensen die samen zijn, vormen een gemeenschap, waardoor dus rechten en
plichten geschapen zijn. We onderscheiden drie soorten relaties:
Enkele belangrijke gevolgen van dit sociale aspect van het recht:
- Recht hangt samen met de maatschappij waarin het gesproken wordt. Het is dus histo-
risch beperkt;
- De ideeën over wat recht precies inhoudt, evolueren dan ook doorheen ruimte en tijd.
Recht en rechtvaardigheid
Recht moet, uiteraard, rechtvaardig zijn, of tenminste zo rechtvaardig mogelijk. Een beknopte
omschrijving van rechtvaardigheid vinden we alweer bij Cicero: ‘Iustitia est suum cuique tribu-
ere’. Deze uitspraak is verbonden met twee andere adagia: ‘Honeste vivere’ en ‘Neminem lae-
dere’. Dit alles ligt voor de hand, maar roept natuurlijk ook weer heel wat, wellicht onoplosbare,
vragen op: wat is suum, wat is honeste? Dit alles zal door ieder individu in iedere samenleving
misschien weer anders worden ingevuld.
Recht en ethiek
Recht en ethiek vallen enerzijds niet samen: ethiek omvat namelijk zowel de externe als de in-
terne handelingen van de mens. Wat juridisch juist is, kan ethisch helemaal verkeerd zijn of ge-
vonden worden. Anderzijds moet juridische regelgeving steeds wel gekoppeld worden aan ethi-
sche normen: de ethiek houdt het best een oogje in het zeil.
25
Indeling van het recht
De Romeinen kenden, net als wij, een onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht.
- Het onderscheid tussen privaat- en publiekrecht is niet absoluut. Het vervaagt naarmate
de overheid meer optreedt als actor in de maatschappij.
- Vandaag de dag wordt privaatrecht verder onderverdeeld in onder andere burgerlijk
recht, handelsrecht en arbeidsrecht. Publiekrecht verdelen wij verder in o.a. grondwet-
telijk recht, fiscaal recht, administratief recht enzovoort.
- De Romeinen kenden verder nog het ius civile en het ius gentium. Daarover hieronder
meer.
Hierboven werd ook al gewezen op het onderscheid tussen gewoonterecht en wettenrecht. On-
der wettenrecht (leges scriptae) verstaan we elke rechtsregel die door de overheid is uitgevaar-
digd. Doorheen de tijd wordt deze verzameling steeds minder overzichtelijk, waardoor men zal
overgaan tot de creatie van geordende verzamelingen: de codices (enk. codex).
Het gewoonterecht (consuetudo, mos maiorum) omvat het geheel van regels die ontstaan zijn
uit langdurig, constant en uniform gebruik door de gemeenschap: ‘zo hoort het’. Gewoonterecht
wordt zelden of nooit gecodificeerd.
Rechtsbronnen
Aanvankelijk wat het gewoonterecht nog van grote invloed, waarbij de pater familias een grote
rol speelde. Dit gewoonterecht was niet opgetekend, waardoor er te veel macht ontstond bij de
magistraten die een monopolie hadden op de kennis van de mores.
In 450 v.C. kwam de oplossing: de decemviri legibus scribundis consulari potestate werden be-
last met de codificatie van het Romeins recht. Dit leidde tot de Leges Duodecim Tabularum,
naar de twaalf ivoren of bronzen platen waarop ze opgetekend waren. De Romeinen beschouw-
den deze verzameling als de fons omnis publici privatique iuris (Livius).
27
Deze Twaalftafelenwet werd in de loop der eeuwen aangevuld door afzonderlijke wetten van ver-
schillende aard, namelijk:
De aanklager daagde dus de tegenpartij voor de magistraat, hetzij de consul, hetzij de praetor.
Daarvoor kent het Latijn twee uitdrukkingen: in ius vocare of diem dicere (‘een dag afspreken
voor de zaak’). Wanneer de beklaagde weigerde te verschijnen, werd hem, in aanwezigheid van
getuigen, letterlijk de hand opgelegd (manum inicere). Als hij daarna nog weigerde, kon hij gear-
resteerd worden en opgesloten worden in voorarrest. De gevangenis diende trouwens uitslui-
tend daarvoor; effectieve straffen bestonden uit de dood, foltering, verbanning, dwangarbeid of
boetes. Enkel gevaarlijke geesteszieken werden langdurig opgesloten.
Uiteindelijk benoemde de magistraat na een kort onderzoek een bevoegde rechter of rechtbank
voor het eigenlijke proces.
De rechter of de jury zaten daarbij op een houten platform, het tribunal. De beschuldigde liet
zich gewoonlijk vergezellen door advocati. Let op: deze advocati stonden de beschuldigde bij
maar pleitten niet; dat was de taak van de defensores.
Het proces begon met de pleidooien van de accusatores. Nadien kwamen de defensores aan
het woord, eventueel met daarbij een getuigenverslag inbegrepen. Nadien deed de rechter zijn
uitspraak (sententiam ferre).
28
De Pro Caelio: inleiding
De procedure
Een rechtszaak over geweldpleging jegens de republiek (de vi) werd gevoerd voor een quaestio
perpetua, een permanente jury. In tegenstelling tot andere hoven zat deze quaestio dagelijks,
zelfs op feestdagen. Zo kwam het dat de rechtszaak tegen Marcus Caelius plaatsvond op 3 en 4
april 56, tijdens de Megalensia, het festival van Magna Mater.
Het Romeins rechtsbestel kende geen openbaar aanklager. Een privépersoon (de nominis dela-
tor) moest dus het nodige bewijs verzamelen en eventueel een aanklacht indienen. Deze werd
dan behandeld door een jury bestaande uit drie gelijke decuriae: vijventwintig senatoren, vijven-
twintig equites en vijventwintig tribuni aerarii (personen die wel de vermogensgrens van de
equites bereikten maar politiek en sociaal niet tot die stand behoorden).
Een proces de vi werd in het openbaar en op het forum gehouden. Het publiek had geen stem-
recht, maar de publieke opinie (leesbaar aan non-verbale reacties) kon wel van invloed zijn op
het verloop en het verdict van het proces. Het was dus aan de advocaten om hier rekening mee
te houden en indien mogelijk handig op in te spelen.
Deze brutale geweldplegingen waren niet ongewoon in Alexandrië, maar voor de Romeinen was
het toch een brug te ver. Er ontstonden protesten tegen Ptolemaeus en zijn Romeinse mede-
standers, waaronder Pompeius. Het proces tegen Caelius was onderdeel van een reeks proces-
sen die trachtten de schuldigen van de hele zaak te bestraffen. De aanklagers meenden dat
Caelius betrokken was bij geweldplegingen tegen de Egyptische gezanten bij hun aankomst in
Puteoli en bij de eerste aanslag op Dio’s leven (ten huize Lucceius), waarvoor Caelius geld ge-
leend zou hebben bij de beruchte Clodia. Om die operatie te verdoezelen, zou hij vervolgens ook
gepoogd hebben Clodia te vergiftigen.
29
De beklaagde: Marcus Caelius Rufus
Marcus Caelius Rufus werd geboren in 88 of 87. Hij werd al vroeg opgeleid in het huishouden
van Marcus Crassus, de latere triumvir. Aan het begin van zijn carrière werd hij onder de vleugels
genomen door Cicero, een situatie die bleef duren tot 64, toen hij Cicero bijstond in zijn kandi-
datuur voor het consulaat. In 63 lijkt het tot een kleine breuk te zijn gekomen, toen hij de kant
van Catilina koos bij diens kandidatuur. Cicero’s ontkent in zijn redevoering in alle talen dat
Caelius Catilina’s minnaar zou zijn geweest, maar Caelius werd in 50 wel vervolgd onder de lex
Scantinia die homoseksuele activiteiten verbood. In elk geval was Caelius ten tijde van Cati-
lina’s samenzwering een jongeman met veel schulden, en behoorde hij dus tot een groep die
veel te winnen hadden bij Catilina’s programma, waarvan het kwijtschelden van schulden een
belangrijk speerpunt was. Nog in 48 diende Caelius een wetsvoorstel in ter schuldverlichting,
wat er toe leidde dat hij dat jaar uit het ambt van praetor peregrinus (rechter voor vreemdelingen
in Rome) ontzet werd.
Caelius maakte zijn debuut aan de balie in 59, toen hij Cicero’s consulaire collega Gaius Anto-
nius Hibryda aanklaagde en liet veroordelen, terwijl die verdedigd werd door Cicero zelf.
Ten tijde van het proces tegen hem, in 56, was Caelius zo’n tweeëndertig jaar oud. Cicero be-
schreef hem als groot van gestalte en erg knap, een jonge beloftevolle redenaar en politicus zo-
als Cicero ze graag had: gepassioneerd en competitief.
We leren Caelius nog beter kennen in zijn correspondentie met Cicero toen die in 51-50 gouver-
neur was van Cilicië. Hij blijkt een scherp oog voor karakter en motivatie te hebben gehad, zoals
blijkt uit zijn observaties van Pompeius in die periode. Dit roept wel vragen op over Cicero’s ka-
raktertekening in de Pro Caelio: als Caelius in 50 zo’n intelligentie en mensenkennis aan de dag
legde, hoe kan hij dan in 58 zo makkelijk misleid zijn als Cicero in zijn redevoering doet uitschij-
nen?
De aanklagers
De drie aanklagers waren Lucius Sempronius Atratinus, Lucius Herennius Balbus en Publius
Clodius Pulcher, Clodia’s broer. Atratinus was slechts 17 en de zoon van Lucius Calpurnius
Bestia, die in dezelfde periode door Caelius werd aangeklaagd wegens corruptie. In een eerste
rechtszaak had Cicero Bestia verdedigd en was hij vrijgesproken, waarop Caelius hem opnieuw
aanklaagde. Atratinus’ aanklacht tegen Caelius diende wellicht enkel om dat tweede proces van
Caelius tegen zijn vader Bestia te vertragen. Daarom werd strategisch geopteerd voor een aan-
klacht de vi, ‘politieke geweldpleging’. Die aanklacht werd prioritair behandeld en de rechtszaak
ging dus door op een feestdag, de Megalensia ter ere van de Magna Mater.
30
De verdediging
Caelius verdedigde, als beloftevol redenaar, om te beginnen zichzelf. Cicero schreef later dat hij
Caelius’ verdedigingsrede ietwat beneden zijn niveau vond. De rede werd achteraf wel geciteerd
vanwege zijn wat gedurfde humor: Clodia werd een quadrantaria Clytaemestra genoemd, een
‘Clytaemnestra van den Aldi’, en daarnaast in triclinio coam, in cubiculo nolam (‘aan tafel veel
wil, in bed heel stil’).
Daarnaast werd Caelius verdedigd door Marcus Crassus, triumvir samen met Caesar en
Pompeius sinds 60, en uiteraard door Cicero, hoewel die zelf banden had met Bestia en eerder
door Caelius verslagen was in de zaak tegen Antonius. Cicero was de jongeman klaarblijkelijk
genegen gebleven, ondanks diens vermeende banden met figuren als Catilina en de Claudii.
Voor Cicero zal de zaak ook een kans geweest zijn om zijn banden te versterken met een veelbe-
lovend lid van de volgende generatie, op een moment dat hij zelf zijn politieke positie moest her-
overen na zijn ballingschap het jaar voordien.
Over het algemeen volgde Cicero de strategie van de meiosis. Hij minimaliseerde de aanklach-
ten en probeerde de jury ervan te overtuigen dat een proces de vi, zeker op een feestdag, niet
gerechtvaardigd was. De juryleden konden door het proces niet deelnemen aan de Megalensia
en geen theaterstukken gaan bekijken – een feit dat Cicero extra benadrukte door zijn tekst te
doorspekken met allusies op bekende toneelstukken. Daarnaast probeerde Cicero het gezag
van de ooggetuigen van de aanklagers, in het bijzonder Clodia, te ondermijnen en in plaats daar-
van zijn eigen ooggetuige, Lucius Lucceius, in een goed daglicht te stellen.
Cicero schilderde in zijn rede Clodia af als de eigenlijke bron van de aanklachten tegen Caelius.
Zij was betrokken bij de twee aanklachten die door Cicero behandeld werden (die in verband
met het goud en die in verband met het gif). Ze werd door Cicero in zijn rede dan ook het
31
slachtoffer van een welgemikte, regelrechte karaktermoord. Haar nauwe banden met Caelius
worden door Cicero, in een prosopopoeia van haar achtbare voorvader Appius Claudius
Caecus, neergezet als volkomen ongepast voor een dame van stand en quasi gelijkgesteld met
prostitutie. Prostituees konden volgens de wet niet getuigen in zaken de vi, wat Clodia’s verkla-
ring bij de juryleden dus ook in een heel ander licht plaatste. Cicero probeert, in het kort, de jury
ervan te overtuigen dat Clodia’s onbeantwoorde liefde (lust?) de echte oorzaak van het proces
tegen Caelius is.
Deze aanval op Clodia had meerdere doelen: ze werd minder geloofwaardig als ooggetuige van
de aanklagers, terwijl Caelius’ eventuele misdaden ineens werden toegeschreven aan zijn af-
faire met haar, waarvoor zij als eigenlijke verantwoordelijke werd neergezet. Bovendien was Clo-
dia’s broer een gezworen vijand van Cicero nadat Publius in 58 voor Cicero’s ballingschap ge-
zorgd had en in zijn afwezigheid Cicero’s huis op de Palatijn had laten afbreken en plunderen.
We kunnen uiteraard niet zeker zijn over wat de Pro Caelio ons vertelt over de historische Clo-
dia. Cicero’s tekst geeft in elk geval een beeld van de weduwe dat Caelius’ verdediging onder-
bouwt. Clodia was een rijke weduwe die best wel kan hebben deelgenomen aan het feestelijke
leven in Baiae, zonder dat er sprake moet zijn geweest van immorele uitspattingen.
De afloop
Caelius werd vrijgesproken en kon na de rechtszaak zijn vervolging van Bestia hervatten. Hij
werd volkstribuun in 52, aedilis in 50 en praetor in 48. Clodius stierf in 52 na straatgevechten te-
gen een rivaliserende bende onder leiding van Milo, waarna Caelius optrad als succesvol verde-
diger van een van de beklaagden voor die moord. Cicero trad in die periode ook op als verdedi-
ger van Milo, maar slaagde er niet in Milo vrij te pleiten. Tijdens Milo’s daaropvolgende balling-
schap was Caelius zijn zaakwaarnemer in Rome.
Cicero’s Latijn
Cicero is wellicht de invloedrijkste auteur in de geschiedenis van het Latijnse proza. Hij werd al
in de oudheid geroemd vanwege zijn doeltreffend gestructureerde periodes, het klankgebruik in
proza en zijn impliciete definitie van goede praktijk door zijn grammaticale keuzes.
De Pro Caelio stamt uit Cicero’s volwassen periode en is grotendeels vrij van de minder ge-
slaagde kenmerken van zijn vroegere werken. We ontdekken wel nog enkele archaïserende taal-
elementen: de alliteratie (een typisch element uit een primitiever stadium van de Latijnse litera-
tuur), woorden als huiusce en cuicuimodi en de imperatief futurum. Andere typische kenmerken
van Cicero’s taalstijl zijn:
De tekst
Paragraaf 1: tekst
Si quis, iudices, forte nunc adsit ignarus legum, iudiciorum, consuetudinis nostrae, miretur pro-
fecto, quae sit tanta atrocitas huiusce causae, quod diebus festis ludisque publicis, omnibus
forensibus negotiis intermissis unum hoc iudicium exerceatur, nec dubitet, quin tanti facinoris
reus arguatur, ut eo neglecto civitas stare non possit; idem cum audiat esse legem, quae de
5 seditiosis consceleratisque civibus, qui armati senatum obsederint, magistratibus vim attu-
lerint, rem publicam oppugnarint, cotidie quaeri iubeat: legem non improbet, crimen quod ver-
setur in iudicio, requirat; cum audiat nullum facinus, nullam audaciam, nullam vim in iudicium
vocari, sed adulescentem illustri ingenio, industria, gratia accusari ab eius filio, quem ipse in
iudicium et vocet et vocarit, oppugnari autem opibus meretriciis: illius pietatem non reprehen-
10 dat, muliebrem libidinem comprimendam putet, vos laboriosos existimet, quibus otiosis ne in
33
Paragraaf 1: uitleg
2 profecto ongetwijfeld
atrocitas, atis, v. wreedheid
huiusce arch. vorm van huius
festus, a, um feest-
ludi publici officiële spelen (nl. de Ludi Megalenses of kortweg Mega-
lensia, ter ere van Magna Mater, van 4 tot 10 april)
3 forensia negotia rechtsaangelegenheden, rechtszaken
exercere, eo plaatsvinden, doorgaan
4 arguere, o beschuldigen van +gen.
neglegere, o verwaarlozen, (hier) onbestraft laten
5 seditiosus, a, um opstandig
consceleratus, a, um zwaar crimineel
armatus, a, um gewapend
obsidere, eo bezetten
vim afferre geweld gebruiken tegen +dat.
6 oppugnare, o aanvallen
cotidie dagelijks
quaeri/quaerere de +abl. een gerechtelijk onderzoek instellen naar
improbare, o afkeuren
7 versari, or voorkomen, behandeld worden
audacia, ae overmoed, brutale actie
in iudicium vocare voor het gerecht brengen
8 adulescens, ntis, m. jongeman
illustris, is, e, is voortreffelijk, uitstekend
industria, ae ijver, toewijding
accusare, o beschuldigen, aanklagen
9 opes, ium invloed, macht
meretricius, a, um van een prostituee
pietas, atis, v. deugdzaamheid, plichtsbesef
10 reprehendere, o afkeuren, bekritiseren
muliebris, is, e, is vrouwelijk, van de vrouw
libido, inis, v. wellustigheid
comprimere, o beteugelen
comprimendam [esse]
laboriosus, a, um zwaar belast
11 otiosus, a, um vrij (van werk)
communis, is, e, is algemeen
otium, i (hier) vrije dag
35
Paragraaf 2: tekst
Etenim si attendere diligenter, existimare vere de omni hac causa volueritis, sic constituetis,
iudices, nec descensurum quemquam ad hanc accusationem fuisse, cui, utrum vellet, liceret,
nec, cum descendisset, quicquam habiturum spei fuisse, nisi alicuius intolerabili libidine et ni-
mis acerbo odio niteretur. Sed ego Atratino, humanissimo atque optimo adulescenti, meo ne-
5 cessario, ignosco, qui habet excusationem vel pietatis vel necessitatis vel aetatis. Si voluit ac-
cusare, pietati tribuo, si iussus est, necessitati, si speravit aliquid, pueritiae. Ceteris non modo
36
Paragraaf 2: uitleg
1 etenim en zeker, immers ook
attendere, o opletten
diligenter aandachtig
existimare vere de +abl. zich een juist oordeel vormen over
sic constituere tot deze conclusie komen
2 descendere ad +acc overgaan tot
part. fut. met fuisse drukt irrealis uit in inf-zin
accusatio, onis, v. beschuldiging
utrum wat (van beide)
3 quicquam spei enige hoop
intolerabilis, is, e, is onverdraaglijk
4 nimis al te ...
acerbus, a, um grimmig
niti, or +abl. steunen op
necessarius, i goede vriend
5 ignoscere, o vergeven
excusatio, onis, v. excuus
necessitas, atis, v. noodzaak
6 tribuere, o +dat. wijten aan
pueritia, ae jeugdigheid
7 acriter scherp
37
Paragraaf 3-9: samenvatting
Na het exordium volt gewoonlijk de narratio. In deze rede doet Cicero het echter anders: hij
houdt een lang betoog om enkele verdachtmakingen van de aanklagers te weerleggen. Hiermee
bouwt Cicero zijn verdediging op (vandaar praemunitio). De belangrijkste verdachtmakingen wa-
ren:
- Caelius had zijn vader met weinig respect behandeld door uit huis te gaan;
- Caelius had zich in zijn jeugd onfatsoenlijk gedragen;
- Caelius was betrokken geweest bij de samenzwering met Catilina.
Cicero weerlegt deze verdachtmakingen als volgt: Caelius heeft zijn vader en zijn stadsgenoten
altijd met respect behandeld. Een afvaardiging uit zijn thuisstad is zelfs op het proces aanwezig.
Bovendien verliet Caelius alleen het ouderlijk huis omdat hij door zijn vader aan Cicero’s zorgen
was toevertrouwd.
Hoc enim adulescente scitis consulatum mecum petisse Catilinam. Ad quem si accessit aut si
a me discessit umquam (quamquam multi boni adulescentes illi homini nequam atque improbo
studuerunt), tum existimetur Caelius Catilinae nimium familiaris fuisse. At enim postea scimus
5 et vidimus esse hunc in illius amicis. Quis negat? Sed ego illud tempus aetatis, quod ipsum sua
sponte infirmum aliorum libidine infestum est, id hoc loco defendo. Fuit adsiduus mecum prae-
tore me; non noverat Catilinam; Africam tum praetor ille obtinebat. Secutus est tum annus, cau-
sam de pecuniis repetundis Catilina dixit. Mecum erat hic; illi ne advocatus quidem venit um-
quam. Deinceps fuit annus, quo ego consulatum petivi; petebat Catilina mecum. Numquam ad
38
Paragraaf 10: uitleg
1 quod wat betreft het feit dat
familiaritas, atis, v. vriendschap
suspicio, onis, v. verdachtmaking, beschuldiging
abhorrere, eo terugschrikken
2 adulescens, ntis, m. jongeman
consulatus, us consulaat
3 discedere, o zich verwijderen
nequam (onverbuigbaar woord) liederlijk
improbus, a, um slecht, verdorven
4 studere, eo +dat. benaderen, steunen, omgaan met
nimium (te) zeer
familiaris, is, e; is bevriend
enim toch
5 sua sponte uit zichzelf
6 infirmus, a, um zwak
libido, inis, v. wellust
infestus, a, um +abl. weerloos tegenover
id = illud tempus aetatis
adsiduus, a, um voortdurend
7 praetore me nl. in 66
annus nl. 65
causam dicere de +abl. zich in een proces verantwoorden wegens
repetere, o terugvorderen
Catilina was in 65 aangeklaagd wegens afpersing.
8 advocatus, i helper, ondersteuner
9 deinceps meteen daarna
recedere, o wijken, weggaan
39
Paragraaf 11: tekst
Tot igitur annos versatus in foro sine suspicione, sine infamia studuit Catilinae iterum petenti.
Quem ergo ad finem putas custodiendam illam aetatem fuisse? Nobis quidem olim annus erat
uteremur, eademque erat, si statim mereri stipendia coeperamus, castrensis ratio ac militaris.
5 Qua in aetate nisi qui se ipse sua gravitate et castimonia et cum disciplina domestica, tum
etiam naturali quodam bono defenderet, quoquo modo a suis custoditus esset, tamen infa-
miam gravem effugere non poterat. Sed qui prima illa initia aetatis integra atque inviolata
praestitisset, de eius fama ac pudicitia, cum is iam se corroboravisset ac vir inter viros esset,
nemo loquebatur.
40
Paragraaf 11: uitleg
1 versari, or doorbrengen
suspicio, onis, v. verdenking, verdachtmaking
infamia, ae schande, (aanleiding tot) slechte reputatie
2 studere, eo +dat. partij kiezen voor, zich aansluiten bij
petenti nl. het consulaat (in 63)
quem ad finem hoe lang
custodiendam fuisse denk erbij [mihi]
3 bracchium toga cohibere de toga om de arm houden, dwz. in opleiding zijn: redenaars
in opleiding mochten geen wilde gebaren maken tijdens hun
betogen
exercitatione uti aan sport doen
campester, tris, tre; tris op het Marsveld
tunicatus, a, um in tunica (onderkleed), dus niet in toga
4 stipendia merere in het leger gaan (lett. soldij verdienen)
castrensis, is, e; is in het legerkamp
militaris, is, e; is in het leger
5 gravitas, atis, v. (aangeboren) ernst
castimonia, ae keurigheid, fatsoen
cum ... tum etiam ... zowel ... als ...
domesticus, a, um van huis uit
6 bonum, i goedheid, karakter
quoquo modo op welke manier dan ook
infamia, ae smet op het blazoen, reputatieschade
7 poterat hier tvv. potuisset
inviolatus, a, um ongeschonden, zonder kleerscheuren
8 praestare, o vervullen
pudicitia, ae goed gedrag
se corrobare volwassen worden
41
Paragraaf 12: tekst
At studuit Catilinae, cum iam aliquot annos esset in foro, Caelius; et multi hoc idem ex omni or-
dine atque ex omni aetate fecerunt. Habuit enim ille, sicuti meminisse vos arbitror, permulta
maximarum non expressa signa, sed adumbrata virtutum. Utebatur hominibus improbis multis;
et quidem optimis se viris deditum esse simulabat. Erant apud illum illecebrae libidinum mul-
5 tae; erant etiam industriae quidam stimuli ac laboris. Flagrabant vitia libidinis apud illum; vige-
bant etiam studia rei militaris. Neque ego umquam fuisse tale monstrum in terris ullum puto,
tum.
42
Paragraaf 12: uitleg
1 studere, eo +dat. partij kiezen voor, zich aansluiten bij
aliquot enige, enkele
2 sicuti = sicut
arbitrari, or menen
permulti, ae, a zeer veel
3 expressus, a, um duidelijk, zichtbaar
adumbratus, a, um verdoken
improbus, a, um verdorven
4 deditus, a, um +dat. genegen, toegewijd aan
simulare, o doen alsof, veinzen
illecebra, ae verleiding
libido, inis, v. bandeloosheid, uitspatting
5 industria, ae werklust, ijver
stimulus, i aansporing, prikkel
flagrare, o branden, gloeien
vigere, eo sterk zijn, krachtig zijn
6 res militaris krijgsdienst
umquam ooit
monstrum, i monster, gedrocht
7 contrarius, a, um tegengesteld
diversus, a, um verschillend
naturae studium natuurlijk talent
cupiditas, atis, v. verlangen
conflatus, a, um samengesteld
43
Paragraaf 13: tekst
Quis clarioribus viris quodam tempore iucundior, quis turpioribus coniunctior? Quis civis melio-
rum partium aliquando, quis taetrior hostis huic civitati? Quis in voluptatibus inquinatior, quis in
laboribus patientior? Quis in rapacitate avarior, quis in largitione effusior? Illa vero, iudices, in
illo homine mirabilia fuerunt, comprehendere multos amicitia, tueri obsequio, cum omnibus
5 communicare, quod habebat, servire temporibus suorum omnium pecunia, gratia, labore cor-
poris, scelere etiam, si opus esset, et audacia, versare suam naturam et regere ad tempus at-
que huc et illuc torquere ac flectere, cum tristibus severe, cum remissis iucunde, cum senibus
graviter, cum iuventute comiter, cum facinerosis audaciter, cum libidinosis luxuriose vivere.
44
Paragraaf 13: uitleg
1 iucundus, a, um +dat. geliefd bij
coniunctus, a, um +dat. verbonden met
meliores partes (het kamp van) de boni of optimates
2 taeter, taetra, taetrum afschuwelijk, vreselijk
voluptas, atis, v. genotszucht
inquinatus, a, um smerig, schandelijk
3 patiens, -, -; ntis volhardend
rapacitas, atis, v. roofzucht, hebberigheid
avarus, a, um hebzuchtig, begerig, bezitterig
largitio, onis, v. vrijgevigheid
effusus, a, um gul, mateloos
4 mirabilis, -, -; - bewonderenswaardig
comprehendere, o aan zich binden, aantrekken
tueri, eor beschermen, te vriend houden
obsequium, i toewijding
5 communicare, o delen
servire, io bijstaan
6 versare, o aanpassen
regere, o zich richten
7 huc et illuc heen en weer
torquere, eo keren
flectere, o buigen
tristis, -, -; - streng, hard
remissus, a, um vrolijk, ontspannen
8 iuventus, utis, v. jeugd
facinerosus, a, um crimineel
libidinosus, a, um wellustig, losbandig
luxuriosus, a, um buitensporig, verkwistend
45
Paragraaf 14: tekst
Hac ille tam varia multiplicique natura cum omnes omnibus ex terris homines improbos au-
dacesque collegerat, tum etiam multos fortes viros et bonos specie quadam virtutis assimu-
latae tenebat. Neque umquam ex illo delendi huius imperii tam consceleratus impetus exstitis-
set, nisi tot vitiorum tanta immanitas quibusdam facilitatis et patientiae radicibus niteretur. Qua
5 re ista condicio, iudices, respuatur, nec Catilinae familiaritatis crimen haereat; est enim com-
mune cum multis et cum quibusdam etiam bonis. Me ipsum, me, inquam, quondam paene ille
decepit, cum et civis mihi bonus et optimi cuiusque cupidus et firmus amicus ac fidelis vi-
deretur; cuius ego facinora oculis prius quam opinione, manibus ante quam suspicione depre-
hendi. Cuius in magnis catervis amicorum si fuit etiam Caelius, magis est ut ipse moleste ferat
10 errasse se, sicuti non numquam in eodem homine me quoque erroris mei paenitet, quam ut is-
46
Paragraaf 14: uitleg
1 multiplex, -, -; -icis complex, veelzijdig
improbus, a, um slecht, verdorven
2 colligere, o verzamelen
assimulare, o doen alsof, veinzen
3 tenere, eo aan zich binden
umquam ooit
consceleratus, a, um zwaar misdadig
impetus, us aanzet
exsistere, o ontstaan, (opkomen)
4 immanitas, atis, v. gruwelijke omvang
facilitas, atis, v. vriendelijkheid
patientia, ae volharding, uithoudingsvermogen
radix, icis, v. wortel
niti, -or +abl. steunen op
qua re daarom
5 condicio, onis, v. omstandigheid
respuere, o afwijzen, verwerpen
familiaritas, atis, v. vriendschap
6 inquam 1enk. van inquit
7 decipere, io misleiden, verleiden
optimus quisque / opti- de allerbesten / het allerbeste
mum quidque
cupidus +abl. toegewijd aan
amicus (politieke) bondgenoot
8 opinio, onis, v. mening
suspicio, onis, v. vermoeden
deprehendere, o betrappen
9 catervus, i groep
magis est ut het is redelijker dat
moleste ferre iets vervelend vinden
10 sicuti = sicut
paenitet me +gen. ik heb spijt van
11 reformidare, o bang zijn voor
47
Paragraaf 15: tekst
Itaque a maledictis pudicitiae ad coniurationis invidiam oratio est vestra delapsa. Posuistis
enim, atque id tamen titubanter et strictim, coniurationis hunc propter amicitiam Catilinae par-
ticipem fuisse; in quo non modo crimen non haerebat, sed vix diserti adulescentis cohaerebat
oratio. Qui enim tantus furor in Caelio, quod tantum aut in moribus naturaque volnus aut in re
5 atque fortuna? Ubi denique est in ista suspicione Caeli nomen auditum? Nimium multa de re
minime dubia loquor; hoc tamen dico: Non modo si socius coniurationis, sed nisi inimicissimus
commendare voluisset.
48
Paragraaf 15: uitleg
1 maledictum, i beschimping
pudicitia, ae kuisheid
delabi, or afglijden
2 titubanter onzeker, aarzelend
strictim oppervlakkig, kort
coniuratio, onis, v. samenzwering
particeps, ipis, m. deelnemer
3 in quo op dit punt
haerere, eo vaststaan
disertus, a, um welbespraakt
cohaerere, eo steek houden
4 furor, oris, m. (revolutionaire) waanzin
volnus, eris, o. = vulnus; gebrek, fout
res, rei, v. bezit
fortuna, ae omstandigheden
5 suspicio, onis, v. verdenking
nimium veel te
6 dubius, a, um twijfelachtig, onzeker
socius, i deelnemer
inimicus, i vijand
7 accusatio, onis, v. aanklacht; Caelius had in 59 Antonius Hybrida, medeconsul
van Cicero in 63, onder meer beschuldigd van deelname aan
de samenzwering van Catilina. De aanklachten gingen vooral
om het wanbeheer van zijn consulaire provincie Macedonië.
Cicero had zijn oud-collega verdedigd maar het onderspit
gedolven. Caelius’ naam als jonge redenaar was hiermee ge-
vestigd.
potissimum bij voorkeur, het liefst
8 commendare, o naam maken
49
Paragraaf 16-30: samenvatting
Caelius heeft zich nooit met corruptiepraktijken beziggehouden, evenmin heeft hij schulden of
hoge woonlasten. Hij heeft met instemming van zijn vader het ouderlijk huis verlaten en een huis
op de Palatijn gehuurd. Daar ontmoette hij toevallig de ‘Medea Palatina’, zijn buurvrouw Clodia,
de zus van zijn huisbaas Clodius. Ook op andere punten hebben de aanklagers gelogen: de se-
nator die kwam getuigen over slagen en verwondingen en de getuigen die Caelius ’s nachts vrou-
wen zagen lastigvallen, zijn omgekocht. (Tot zover Leven en karakter van Caelius deel 1)
In de zaak Dio heeft de dader en opdrachtgeven, koning Ptolemaeus al bekend; zijn handlanger
is vrijgesproken. Er valt over die zaak dus niet veel meer te zeggen. (= Refutatio 1)
(Begin van leven en karakter van Caelius deel 2:) Over de jeugdige uitspattingen van Caelius kan
men ook kort zijn; naar feestjes gaan, een bepaald park bezoeken, parfum gebruiken en naar
Baiae gaan: welke vooraanstaande Romein deed dat niet in zijn jeugd? Caelius kan moeilijk het
slachtoffer worden van de gebreken van de jeugd van tegenwoordig.
sumptum a Clodia, venenum quaesitum, quod Clodiae daretur, ut dicitur. Omnia sunt alia non
crimina, sed maledicta, iurgi petulantis magis quam publicae quaestionis. "Adulter, impudicus,
sequester" convicium est, non accusatio; nullum est enim fundamentum horum criminum,
5 nulla sedes; voces sunt contumeliosae temere ab irato accusatore nullo auctore emissae.
50
Paragraaf 30b: uitleg
1 crimen, inis, o. aanklacht
venenum, i gif
versari, or betrokken zijn
2 sumere, o lenen
quaerere, o aanschaffen, zoeken
3 maledictum, i beschimping
iurgum, i scheldpartij
petulans, -, -; ntis ordinair
quaestio, onis, v. gerechtshof
adulter, eris, m. echtbreker
impudicus, i viezerik
4 sequester, tris, m. omkoper
convicium, i scheldwoord
accusatio, onis, v. beschuldiging
fundamentum, i basis, grond
5 sedes, is, v. grondslag
contumeliosus, a, um kwetsend, beledigend
temere op goed geluk, zonder aanleiding
accusator, oris, m. aanklager
auctor, oris, m. bron
emittere, o uiten
51
Paragraaf 31: tekst
Horum duorum criminum video auctorem, video fontem, video certum nomen et caput. Auro
opus fuit; sumpsit a Clodia, sumpsit sine teste, habuit, quamdiu voluit. Maximum video signum
cuiusdam egregiae familiaritatis. Necare eandem voluit; quaesivit venenum, sollicitavit quos
potuit, paravit, horam locum constituit, attulit. Magnum rursus odium video cum crudelissimo
5 discidio exstitisse. Res est omnis in hac causa nobis, iudices, cum Clodia, muliere non solum
nobili, sed etiam nota; de qua ego nihil dicam nisi depellendi criminis causa.
52
Paragraaf 31: uitleg
1 crimen, inis, o. aanklacht
auctor, oris, m. dader
fons, fontis, m. bron
2 opus est +abl. … is nodig, … heeft nodig
testis, is, m. getuige
quamdiu zo lang (als)
3 egregius, a, um buitengewoon, bijzonder
familiaritas, atis, v. intimiteit, band
venenum, i gif
sollicitare, o omkopen
4 consistere, o afspreken, vaststellen
5 discidium, i breuk
exsistere, o ontstaan
est cum +abl. draait om
53
Paragraaf 32: tekst
Sed intellegis pro tua praestanti prudentia, Cn. Domiti, cum hac sola rem esse nobis. Quae si se
aurum Caelio commodasse non dicit, si venenum ab hoc sibi paratum esse non arguit, petulan-
ter facimus, si matrem familias secus, quam matronarum sanctitas postulat, nominamus. Sin
ista muliere remota nec crimen ullum nec opes ad oppugnandum Caelium illis relinquuntur,
5 quid est aliud quod nos patroni facere debeamus, nisi ut eos, qui insectantur, repellamus?
Quod quidem facerem vehementius, nisi intercederent mihi inimicitiae cum istius mulieris
viro—fratre volui dicere; semper hic erro. Nunc agam modice nec longius progrediar quam me
mea fides et causa ipsa coget. Neque enim muliebres umquam inimicitias mihi gerendas
putavi, praesertim cum ea quam omnes semper amicam omnium potius quam cuiusquam ini-
10 micam putaverunt.
54
Paragraaf 32: uitleg
1 pro op grond van
praestans, -,-; -ntis voortreffelijk
prudentia, ae verstand, inzicht
Cn. Domiti Gnaeus Domitius Calvinus, als praetor de voorzitter van de
rechtbank
res est nobis cum +abl. wij hebben te maken met
2 commodare, o uitlenen, verschaffen
venenum, i gif
arguere, o beweren
petulanter oneerbaar
3 secus anders
matrona, ae dame
sanctitas, atis, v. eerbaarheid
postulare, o eisen
nominare, o spreken over
sin maar als
4 removere, eo verwijderen
oppugnare, o aanvallen
5 patronus, i beschermheer
insectari, or vervolgen, aanvallen
repellere, o weerleggen, tot de orde roepen
6 vehementer heftig
intercedere, o tussenbeide komen
inimicitia, ae vijandigheid
7 hic op dit punt
modice agere zich inhouden
fides, ei, v. plicht (als advocaat tegenover zijn cliënt)
8 muliebris, is, e; is vrouwelijk, van de vrouwen, voor vrouwen
gerere, o koesteren, voelen, onderhouden
9 praesertim zeker niet, vooral niet
potius eerder
inimica, ae (vrouwelijke) vijand
55
Paragraaf 33: tekst
Sed tamen ex ipsa quaeram prius utrum me secum severe et graviter et prisce agere malit an
remisse et leniter et urbane. Si illo austero more ac modo, aliquis mihi ab inferis excitandus est
ex barbatis illis non hac barbula, qua ista delectatur, sed illa horrida, quam in statuis antiquis
atque imaginibus videmus, qui obiurget mulierem et pro me loquatur, ne mihi ista forte sus-
5 censeat. Exsistat igitur ex hac ipsa familia aliquis ac potissimum Caecus ille; minimum enim
dolorem capiet, qui istam non videbit. Qui profecto, si exstiterit, sic aget ac sic loquetur: "Mu-
lier, quid tibi cum Caelio, quid cum homine adulescentulo, quid cum alieno? Cur aut tam famili-
aris huic fuisti, ut aurum commodares, aut tam inimica, ut venenum timeres? Non patrem tuum
videras, non patruum, non avum, non proavum, non abavum, non atavum audieras consules
10 fuisse?
56
Paragraaf 33: uitleg
57
Paragraaf 34: tekst
Non denique modo te Q. Metelli matrimonium tenuisse sciebas, clarissimi ac fortissimi viri pa-
triaeque amantissimi, qui simul ac pedem limine extulerat, omnes prope cives virtute, gloria,
dignitate superabat? Cum ex amplissimo genere in familiam clarissimam nupsisses, cur tibi
Caelius tam coniunctus fuit? Cognatus, adfinis, viri tui familiaris? Nihil eorum. Quid igitur fuit
5 nisi quaedam temeritas ac libido? Nonne te, si nostrae imagines viriles non commovebant, ne
progenies quidem mea, Q. illa Claudia, aemulam domesticae laudis in gloria muliebri esse ad-
monebat, non virgo illa Vestalis Claudia, quae patrem complexa triumphantem ab inimico tri-
buno plebei de curru detrahi passa non est? Cur te fraterna vitia potius quam bona paterna et
avita et usque a nobis cum in viris tum etiam in feminis repetita moverunt? Ideone ego pacem
10 Pyrrhi diremi, ut tu amorum turpissimorum cotidie foedera ferires, ideo aquam adduxi, ut ea tu
inceste uterere, ideo viam munivi, ut eam tu alienis viris comitata celebrares?
58
Paragraaf 34: uitleg
1 Q. Metelli Quintus Metellus Celer, praetor in 63, consul in 60 en Clo-
dia’s neef en echtgenoot in een slecht huwelijk. Zijn plotse
dood in 59 leidde tot het gerucht dat hij door Clodia vergif-
tigd zou zijn.
tenere, eo binden
2 simul ac zodra als
limen, inis, o. drempel
eferre, fero zetten
prope bijna
3 dignitas, atis, v. waardigheid
amplus, a, um groots
nubere, o huwen
4 coniunctus, a, um nabij, nauw verbonden
cognatus, a, um verwant
adfinis, is, e; is aanverwant (door huwelijk)
familiaris, is, e; is goede bekende, vriend
5 temeritas, atis, v. lichtzinnigheid
imago, inis, v. maskers (verwijst naar de dodenmaskers van illustere voor-
vaderen die adellijke families bewaarden)
virilis, is, e; is van de mannen
commovere, eo beroeren
6 progenies, ei, v. kind, nakomelinge (hier waarschijnlijk kleindochter)
Q. Claudia Quinta Claudia zou in 204 een op de Tiber vastgelopen schip
hebben vlot getrokken, zodat het heilige beeld van Magna
Mater erop in Rome kon arriveren. Hiermee ontkrachtte ze
de valselijke beschuldigingen van onkuisheid.
aemulus, a, um evenzeer … waardig
domesticus, a, um vanwege de familie
laus, laudis, v. lof, eer
admonere, eo uitnodigen, uitdagen
7 virgo Vestalis Claudia Deze Claudia was de dochter of zus van Appius Claudius
Pulcher, de consul van 143.
complecti, or omarmen
triuphare, o een triomftocht vieren
tribunus plebei volkstribuun
8 detrahere, o ergens af sleuren
fraternus, a, um van je broer
potius eerder
avitus, a, um grootvaderlijk, van je grootvader
9 usque a vanaf mijn tijd
cum … tum etiam … zowel … als …
femina, ae vrouw
repetere, o herhalen
10 Pyrrhi Appius Claudius Caecus hield in 280 een beroemde, be-
waard gebleven rede, waarin hij zich verzette tegen Pyrrhus,
koning van Epirus.
dirimere, o verhinderen
turpis, is, e; is schandelijk
foedus, eris, o. verdrag, verbond
ferire, io (hier) sluiten
11 incestus, a, um onkuis
59
munire, io (hier) aanleggen
comitare, o vergezellen
celebrare, o bezoeken
60
Paragrafen 35-50: samenvatting
Clodia wordt aldus voor een dilemma geplaatst: ofwel moet ze toegeven dat ze zelf immoreel
gedrag getoond heeft, ofwel heeft haar getuigenis over Caelius geen waarde. Ze wordt dan nog,
in een tweede prosopopoeia, door haar broer Clodius terechtgewezen voor haar obsessie met
een jongere man die haar eigenlijk niet wilde.
Vervolgens verschuift de aandacht weer naar Caelius. Cicero wijst hem eerst terecht zoals de
strenge vader in de Romeinse komedie dat zou doen: waarom is hij in de buurt van zo’n vrouw
van lichte zeden gaan wonen? Caelius’ antwoord (nog steeds volgens Cicero) zou luiden dat dat
zeker niet uit eigen losbandigheid was, getuige het feit dat hij geen schulden heeft en geen lenin-
gen is aangegaan en dus geen losbandig karakter heeft. Nadien spreekt Cicero hem opnieuw
toe, nu als mildere, modernere vader: we kunnen het Caelius niet kwalijk nemen als hij intiem
met Clodia is omgegaan, ze is namelijk eerder een ‘publieke vrouw’ dan een weduwe. Relaties
met zo’n vrouw werden zelfs door de maiores oogluikend toegestaan aan jongemannen.
Cicero wil, voor alle duidelijkheid, geen reclame maken voor losbandig gedrag bij de jeugd, maar
hij stelt zich realistisch op. Jonge mensen amuseren zich nu eenmaal. Zelfs de meest eerbare
burgers zijn in hun jeugd wel eens ingegaan op allerlei verlokkingen. Zolang hun gedrag maar
binnen redelijke perken blijft en ze op een gegeven moment volwassen worden.
Caelius voldoet zeker aan die voorwaarden; hij heeft geen schulden, heeft zich niet laten leiden
door amoureuze avonturen, en heeft zich al die tijd ook toegelegd op de retoriek, waarvan hij de
jury vandaag nog een sterk staal getoond heeft. Hij was nooit zo’n sterk redenaar geweest als hij
zich in zijn jeugd volledig had overgegeven aan geflirt en gefuif.
61
Paragraaf 54: tekst
Habeo enim, iudices, quem vos socium vestrae religionis iurisque iurandi facile esse pa-
tiamini, L. Lucceium, sanctissimum hominem et gravissimum testem, qui tantum facinus in fa-
mam atque fortunas suas neque non audisset illatum a Caelio neque neglexisset neque tulis-
set. An ille vir illa humanitate praeditus, illis studiis, illis artibus atque doctrina illius ipsius peri-
5 culum, quem propter haec ipsa studia diligebat, neglegere potuisset et, quod facinus in alienum
hominem intentum severe acciperet, id omisisset curare in hospitem? Quod per ignotos actum
cum comperisset, doleret, id a suis temptatum esse neglegeret? Quod in agris locisve publicis
factum reprehenderet, id in urbe ac suae domi coeptum esse leniter ferret? Quod in alicuius
agrestis periculo non praetermitteret, id homo eruditus in insidiis doctissimi hominis dissimu-
10 landum putaret?
62
Paragraaf 54: uitleg
1 habere, eo dwz. ‘ter beschikking’
quem = aliquem, quem
religio, onis, v. plicht (om een rechtvaardig oordeel te vellen)
ius iurandum, o. eed (gezworen als jurylid bij de rechtszaak)
2 sanctus, a, um eerbiedwaardig
testis, is, m. getuige
3 inferre, fero plegen
neglegere, o door de vingers zien
4 humanitas, atis, v. beschavig
praeditus, a, um uitgerust, begiftigd
doctrina, ae geleerdheid, wetenschappelijke kennis of interesse
5 diligere, o graag hebben, waarderen
intinere, eo richten
6 severe accipere, io moeite hebben met
omittere, o verzuimen
curare, o zich ergens iets van aantrekken
ignotus, a, um onbekend
7 comperire, io vernemen
dolere, eo betreuren
8 reprehendere, o afkeuren
coepisse, i ondernemen
leniter ferre makkelijk verdragen
9 agrestis, is, m. landbouwer
praetermittere, o ongestraft laten, door de vingers zien
10 eruditus, a, um geleerd, wetenschappelijk onderlegd
dissimulare, o verborgen houden
63
Paragraaf 55: tekst
(Aan het begin van paragraaf 55 wordt de, niet bewaarde, getuigenis van Lucius Lucceius voor-
gelezen.)
Quid exspectatis amplius? An aliquam vocem putatis ipsam pro se causam et veritatem posse
mittere? Haec est innocentiae defensio, haec ipsius causae oratio, haec una vox veritatis. In cri-
mine ipso nulla suspicio est, in re nihil est argumenti, in negotio, quod actum esse dicitur, nul-
lum vestigium sermonis, loci, temporis; nemo testis, nemo conscius nominatur, totum crimen
5 profertur ex inimica, ex infami, ex crudeli, ex facinerosa, ex libidinosa domo; domus autem illa,
quae temptata esse scelere isto nefario dicitur, plena est integritatis, dignitatis, offici, religionis;
ex qua domo recitatur vobis iure iurando devincta auctoritas, ut res minime dubitanda in con-
tentione ponatur, utrum temeraria, procax, irata mulier finxisse crimen, an gravis, sapiens, mo-
64
Paragraaf 55: uitleg
1 amplius (nog) meer
causa, ae de feiten
veritas, atis, v. waarheid
vocem mittere zijn stem laten horen
2 innocentia, ae onschuld
defensio, onis, v. (verdedigend) pleidooi
crimen, inis, o. aanklacht
3 suspicio, onis, v. (grond van) verdenking
argumentum, i argument
negotium, i zaak, opsomming van de feiten
4 vestigium, i spoor
sermo, onis, m. afspraak
testis, is, m. getuige
conscius, i medeplichtige
5 proferre, fero opzetten, opbouwen
inimicus, a, um vijandig
infamis, is, e; is eerloos
facinerosus, a, um misdadig
libidinosus, a, um losbandig
6 nefarius, a, um gewetenloos
integritas, atis, v. rechtschapenheid
dignitas, atis, v. waardigheid
religio, onis, v. plichtsbesef
7 recitare, o voorlezen
ius iurandum eed
devincere, o binden
auctoritas, atis, v. gezagvolle verklaring
dubitare, o betwijfelen
8 contentio, onis, v. discussie
temerarius, a, um lichtzinnig, onbezonnen
procax, -, -; cis schaamteloos, brutaal, opdringerig
moderatus, a, um gematigd
9 religiosus, a, um plichtsbewust
testimonium, i getuigenis
65
Paragrafen 56-69: samenvatting (Refutatio 3: de aanklacht van het gif)
Een aanklacht over vergiftiging zou op zichzelf geen spoedprocedure gekregen hebben en dus
niet voor Caelius’ eigen aanklacht tegen Bestia behandeld zijn. Daarom werd de aanklacht door
de aanklagers hier toegevoegd als een secundaire aanklacht, naast die de vi. Caelius zou geld
van Clodia geleend hebben om de moord op Dio te betalen, en nadien geprobeerd hebben Clo-
dia te vergiftigen om zo zijn sporen uit te wissen. Clodia’s handlangers zouden echter de over-
handiging van het gif aan Clodia’s slaven in een badhuis hebben verhinderd.
Cicero voert aan dat er eigenlijk geen motief is voor Caelius om Clodia te vermoorden, en dat de
vergiftigingspoging verzonnen is om de andere, verzonnen aanklachten te onderbouwen. Het is
bovendien onmogelijk voor te stellen dat Caelius een beroep gedaan zou hebben op Clodia’s
slaven, waarvan iedereen weet dat ze op (onfatsoenlijk) goede voet leven met hun meesteres.
66
Paragrafen 79-80: tekst
Quod cum huius vobis adulescentiam proposueritis, constituitote ante oculos etiam huius mi-
seri senectutem, qui hoc unico filio nititur, in huius spe requiescit, huius unius casum pertimes-
cit; quem vos supplicem vestrae misericordiae, servum potestatis, abiectum non tam ad pedes
quam ad mores sensusque vestros, vel recordatione parentum vestrorum vel liberorum iucun-
5 ditate sustentate, ut in alterius dolore vel pietati vel indulgentiae vestrae serviatis. Nolite, iudi-
ces, aut hunc iam natura ipsa occidentem velle maturius exstingui vulnere vestro quam suo
fato, aut hunc nunc primum florescentem firmata iam stirpe virtutis tamquam turbine aliquo aut
subita tempestate pervertere. [80] Conservate parenti filium, parentem filio, ne aut senectutem
iam prope desperatam contempsisse aut adulescentiam plenam spei maximae non modo non
10 aluisse vos verum etiam perculisse atque adflixisse videamini. Quem si nobis, si suis, si rei pu-
blicae conservatis, addictum, deditum, obstrictum vobis ac liberis vestris habebitis omniumque
huius nervorum ac laborum vos potissimum, iudices, fructus uberes diuturnosque capietis.
67
Paragrafen 79-80: uitleg
1 adulescentia, ae jeugdige leeftijd
proponere sibi voor ogen houden, rekening houden met
constituitote A imp fut. 2enk. (vertaal met zullen moeten)
2 senectus, utis, v. hoge leeftijd
unicus, a, um enig
niti, or +abl. steunen op
requiescere, o rusten
casus, us lotgevallen, situatie
pertimescere, o doodsbang zijn voor
3 supplex, icis, m. smekeling
misericordia, ae medelijden
potestas, atis, v. macht
abiectus, i verworpene
non tam … quam … niet zozeer … als …
4 sensus, us gevoelen
recordatio, onis, v. herinnering
iucunditas, atis, v. genegenheid
5 sustentare, o ondersteunen
indulgentia, ae mildheid
serviare, o +dat. gedienstig zijn aan
6 mature vroeg
exstingui, or sterven
7 florescere, o tot bloei komen
firmare, o verstevigen
stirps, pis, v. stam (en wortels)
virtutis K = stirpe
turbo, inis, m. wervelwind
8 subitus, a, um plots
pervertere, o omverwerpen
9 desperare, o de hoop opgeven
contemnere, o verachten
10 alere, o voeden
verum maar
percellere, o neerwerpen
adfligere, o beschadigen
11 addicere, o toewijden
dedere, o overleveren
obstringere, o binden
12 nervus, i kracht
potissimum als eerste, eerst en vooral
uber, -, -; eris vruchtbaar
diuturnus, a, um langdurig
69