Cursus Retoriek - Blanco - Kopie

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 73

Naam: Klas: Nr:

Sint-Jozefcollege Turnhout

Tussen woord en
daad
Cursus retoriek – 6de jaar Latijn

Lukas Meekers
2023-2024

0
Inhoud
Historische inleiding: van de Gracchi tot Pompeius 1
137-133: Een poging tot hervorming (Tiberius Gracchus) 1
132-111: Een succesvolle hervorming (Gaius Gracchus) 1
111-100: De rijzende ster van Gaius Marius 2
100-90: Een eengemaakt Italië 4
88-78: Lucius Cornelius Sulla 4
De eerste burgeroorlog 4
Sulla aan en na de macht 5
78-70: Nieuwe spelers op het toneel 5
Cicero: een leven in een stervende republiek 7
106-91: jeugd 7
91-80: opleiding in Rome 7
80-70: Eerste successen en Grand Tour 8
70-60: Cicero’s hoogtepunt en neergang 9
60-50: ballingschap en terugkeer 10
50-43: persoonlijk drama en de laatste momenten op het podium 11
Belangrijke data 12
De retoriek: een bondige geschiedenis 13
De Griekse retoriek 13
Griekse welsprekendheid tot 500 v.C. 13
Griekse welsprekendheid in de 5de en 4de eeuw v.C. 13
Praktijk en onderwijs na de 4de eeuw v.Chr. 15
De Romeinse Retoriek 16
Begin van het onderwijs in de welsprekendheid in Rome 16
Cicero en de ideale redenaar 17
De welsprekendheid onder de keizers 18
Cicero, voorbeeld voor Quintilianus 19
Het retorisch systeem 21
Het Romeins rechtssysteem van koningstijd tot republiek 25
Inleiding 25
Wat is recht? 25
Het sociale aspect van recht: Ubi societas, ibi ius (Cicero) 25
Recht en rechtvaardigheid 25
Recht en ethiek 25
Indeling van het recht 26
1
Indeling van het Romeins recht 26
Bondige geschiedenis van het Romeins Recht 26
De Koningstijd (753-509 v.C.) 26
De Republiek (509-31 v.C.) 27
Het verloop van een proces 28
De Pro Caelio: inleiding 29
De procedure 29
De achtergrond van het proces 29
De beklaagde: Marcus Caelius Rufus 30
De aanklagers 30
De strategie van de aanklagers 30
De verdediging 31
De strategie van de verdediging 31
De aanpak van Cicero 31
De rol van Clodia 31
De afloop 32
Cicero’s Latijn 32
De Pro Caelio: tekst en uitleg 33
Indeling van de redevoering 33
De tekst 33
Paragraaf 1: tekst 33
Paragraaf 1: uitleg 35
Paragraaf 2: tekst 36
Paragraaf 2: uitleg 37
Paragraaf 3-9: samenvatting 38
Paragraaf 10: tekst 38
Paragraaf 10: uitleg 39
Paragraaf 11: tekst 40
Paragraaf 11: uitleg 41
Paragraaf 12: tekst 42
Paragraaf 12: uitleg 43
Paragraaf 13: tekst 44
Paragraaf 13: uitleg 45
Paragraaf 14: tekst 46
Paragraaf 14: uitleg 47
Paragraaf 15: tekst 48

2
Paragraaf 15: uitleg 49
Paragraaf 16-30: samenvatting 50
Paragraaf 30b: tekst 50
Paragraaf 30b: uitleg 51
Paragraaf 31: tekst 52
Paragraaf 31: uitleg 53
Paragraaf 32: tekst 54
Paragraaf 32: uitleg 55
Paragraaf 33: tekst 56
Paragraaf 33: uitleg 57
Paragraaf 34: tekst 58
Paragraaf 34: uitleg 59
Paragrafen 35-50: samenvatting 61
Paragrafen 51-53: samenvatting (Refutatio 2: de aanklacht van het goud) 61
Paragraaf 54: tekst 62
Paragraaf 54: uitleg 63
Paragraaf 55: tekst 64
Paragraaf 55: uitleg 65
Paragrafen 56-69: samenvatting (Refutatio 3: de aanklacht van het gif) 66
Paragrafen 70-78: samenvatting (Peroratio) 66
Paragrafen 79-80: tekst 67
Paragrafen 79-80: uitleg 69

3
Historische inleiding: van de Gracchi tot Pompeius
137-133: Een poging tot hervorming (Tiberius Gracchus)
In december 134 diende volkstribuun Tiberius Gracchus een wetsvoorstel in voor een grote
landhervorming. Het ager publicus stond van oudsher ter beschikking van privépersonen, zowel
Romeinse burgers als bondgenoten (inwoners van Italië zonder burgerrecht). In ruil voor een
huurprijs konden zij dit land verbouwen.

Tiberius Gracchus wou met zijn wetsvoorstel de vergeten limiet van 500 iugera (zonder 125 hec-
tare) per persoon herinvoeren. Binnen deze limiet zouden alle huidige gebruikers van de grond
hun activiteiten gratis kunnen voortzetten. Alle overige grond zou herverdeeld worden onder het
proletariaat. Zowel de armen als de staat zouden hier baat bij hebben. De rijke senatoren, die de
limiet vaak overschreden, zagen dit natuurlijk niet meteen zitten.

Omdat Tiberius met zijn voorstel op weinig steun in de senaat zou kunnen rekenen, ging hij, te-
gen de gewoonte in, naar het concilium plebis. Sinds de lex Hortensia van 287 was het immers
zo dat een plebisciet, een beslissing van het concilium plebis, de waarde van een lex had voor
de hele populus. Het concilium plebis kon met andere woorden wetten stemmen die ook golden
voor patriciërs.

Na heel wat getouwtrek slaagde Tiberius erin de wet gestemd te krijgen. Hiervoor moest hij ech-
ter zijn collega-volkstribuun Octavius buitenspel zetten én moest hij de erfenis van koning Atta-
lus III van Pergamum gebruiken voor de implementatie, omdat zijn politieke tegenstanders de
financiering hadden geblokkeerd. Het duurde dan ook niet lang voor Tiberius het verwijt kreeg
zich te gedragen als een alleenheerser. Toen hij zich, alweer niet onwettig maar wel ongezien,
opnieuw kandidaat stelde als volkstribuun, kwam het tot gewelddadige schermutselingen waar-
bij hij het leven liet. Het jaar nadien werden ook nog een aantal van zijn politieke medestanders
ter dood veroordeeld.

132-111: Een succesvolle hervorming (Gaius Gracchus)


Tiberius’ wet zorgde voor spanning tussen de Romeinen en hun bondgenoten in Italië, omdat ze
geen aanspraak maakten op het herverdeelde land. De spanning hield aan tot het jaar 123, toen
Gaius Gracchus, de broer van, verkozen werd als volkstribuun. Gaius stelde het land van de
bondgenoten vrij van herverdeling, wou toch een huurprijs heffen op het ager publicus en intro-
duceerde het idee van kolonies buiten Italië, onder andere op de site van het verwoeste Cart-
hago.

Omdat niet alle arme stedelingen het zagen zitten plots landbouwers op het platteland te wor-
den, moest ook de graanverdeling in de stad verzekerd worden. Gaius’ oplossing voor dat pro-
bleem (het graan eenmaal per maand onder de marktprijs aanbieden) werd door zijn tegenstan-
ders als een demagogische truc beschouwd.

Gracchus’ langdurige afwezigheden schiepen de mogelijkheid voor zijn tegenstanders om het


verzet te organiseren. Bij gewelddadige opstootjes tussen pro- en anti-Gracchische bendes
werd een medewerker van consul Opimius gedood. Het kwam tot een bloedige confrontatie tus-
sen de consulaire troepen enerzijds en de medestanders van Gracchus anderzijds. Om erger te
voorkomen, sneed een trouwe slaaf Gracchus’ keel over. Zo’n 3000 medestanders lieten bij die
confrontatie of in de nasleep ervan het leven.

In 111 werd het ager publicus ten slotte toch herverdeeld, nagenoeg precies zoals Gaius Grac-
chus het voorzien had.

1
111-100: De rijzende ster van Gaius Marius
In diezelfde periode, tussen 118 en 105, voerden de
Romeinen oorlog tegen de Numidische koning Iugur-
tha. Gaius Marius (157-86), een novus homo, maakte
van die oorlog gebruik om zijn naam als militair en la-
ter politiek leider te vestigen. Hij bracht Numidië onder
Romeinse controle en versloeg later ook de Kimbren
en de Teutonen toen die in 102 Italië binnenvielen. Bo-
vendien was hij tussen 107 en 100 zesmaal consul,
wat ongezien was.

Marius voerde een belangrijke legerhervorming door:


voor het eerst werden ook proletariërs toegelaten tot
de rangen. Voor hen betekende dit een kans op een
nieuw leven. Na een lange carrière in het leger maak-
ten ze kans op een eigen stuk grond. Grote groepen
veteranen zouden zich van dan af verbonden voelen
aan hun oude legerleider aan wie ze hun nieuwe leven
te danken hadden.

Deze en andere populaire maatregelen vielen eerder slecht bij de senatoren van de oude stem-
pel, die zich in tussen boni of optimates gaan noemen waren: ‘degenen die het meest geschikt
zijn om beleid te voeren’. Als populares stonden dan weer die politici bekend die hun beleid eer-
der via de volksvergadering en plebiscieten probeerden te voeren dan via de geijkte weg van de
senaat.

Na het jaar 100 was de populariteit van Marius enigszins tanende. Tijdens zijn laatste consulaat
hadden zich een aantal gewelddadige politieke gebeurtenissen voorgedaan waarmee hij weinig
zieltjes gewonnen had onder de senatoren en onder het volk. Hij verdween dus enige tijd politiek
naar de achtergrond.

2
3
100-90: Een eengemaakt Italië
De landhervorming van de Gracchi zorgde intussen nog steeds voor spanningen tussen de Ro-
meinen enerzijds en de andere inwoners van Italië anderzijds. Hoewel in 111 beslist was het
ager publicus van de bondgenoten ongemoeid te laten en het burgerrecht steeds toegankelijker
werd, werden veel van deze beslissingen in 95 weer teruggedraaid door de consuls van dat jaar.

Rond het jaar 90 vormden een grote groep bondgenoten hun eigen confederatie, Italia, die en-
kele belangrijke overwinningen behaalde tegen de Romeinen. Uiteindelijk moest de confedera-
tie echter toch de duimen leggen tegen de militair veel meer ervaren Romeinen. Nadien kregen
gaandeweg toch alle inwoners van Italië die dat wilden, het burgerrecht aangeboden..

88-78: Lucius Cornelius Sulla


In 88 ontstond een oorlog tussen Rome en het koninkrijk Pontus on-
der leiding van Mithridates VI (120-63). De senaat gaf het bevel over
de Romeinse troepen aan Lucius Cornelius Sulla, de consul van dat
jaar. Hij was een patriciër uit een verarmde familie die onder andere
in de oorlogen tegen Iugurtha en later tegen de Kimbren hoge ogen
had gegooid. Politiek behoorde hij tot de optimaten.

In datzelfde jaar ontstond echter opnieuw tumult over de precieze


uitwerking van het stemrecht van de bondgenoten. Sulpicius, eigen-
lijk een vriend van Sulla, had hierover een wetsvoorstel ingediend dat
niet naar de zin was van de beide consuls. Tijdens een opstoot hier-
over kon Sulla niet anders dan zijn toevlucht zoeken in het huis van
zijn politieke vijand Marius. Die overtuigde Sulla om het wetsvoorstel toch te laten passeren om
zo zijn eigen vel te redden. Sulla kon de stad veilig verlaten maar de beschadiging van zijn digni-
tas was onoverzienbaar. Hij trok naar Nola in Campania, de stad die als laatste brandhaard van
de bondgenotenoorlog door zijn eigen leger belegerd werd.

Marius werd voor zijn hulp aan Sulpicius bedankt met de toekenning van het imperium in de Mi-
thridatische oorlog dat eigenlijk aan Sulla beloofd was. De publieke vernedering voor Sulla was
dus compleet. Marius stuurde meteen zijn officieren naar Nola om Sulla’s troepen over te ne-
men; die reageerden echter door Marius’ officieren te stenigen. Daarop trok Sulla, als consul,
aan het hoofd van een Romeins leger naar de hoofdstad; binnen de kortste keren viel Rome in
zijn handen. Marius vluchtte naar Africa, vogelvrij verklaard door Sulla en een aantal andere te-
genstanders.

De eerste burgeroorlog
In de jaren 80 voerden de Romeinen verschillende oorlogen tegen
Mithridates VI van Pontus. Goed wetende dat in die oorlog heel wat
buit te behalen viel, waren enkele vooraanstaande Romeinen erg
happig op het bevelhebberschap in die strijd. Dat werd toegekend
aan Marius, terug van even weggeweest, maar dat was niet naar de
zin van de jongere optimaat Lucius Cornelius Sulla, de consul, die
eerder al militaire successen had geboekt onder Marius tegen de
Kimbren en Iugurtha. Sulla verzamelde als reactie zijn troepen en
belegerde zijn eigen hoofdstad. Marius vluchtte naar Africa.

Toen Sulla in 88 naar Griekenland trok om af te rekenen met Mithri-


dates, maakte Marius van de gelegenheid gebruik om terug te keren
en de macht opnieuw te grijpen. Uiteindelijk stierf hij in 86, het jaar waarin hij zichzelf zijn
4
zevende consulaat geschonken had. Enkele jaren later later keerde Sulla terug, na een vredes-
verdrag met Mithridates, aan het hoofd van zijn troepen. Zonder veel moeite heroverde hij de
macht in Rome, daarin bijgestaan door de jonge Gnaeus Pompeius.

Sulla aan en na de macht


Sulla verklaarde al zijn tegenstanders vogelvrij met proscriptielijsten: de namen werden geaffi-
cheerd in heel Italië. De bezittingen van wie gedood werd, werden verkocht en hun zonen en
kleinzonen werd verboden ooit een openbaar ambt te bekleden. De lijst bevatte 2000 namen,
waaronder 100 senatoren. In streken die Marius gunstig gezind waren geweest, werd het land
herverdeeld onder Sulla’s veteranen.

Sulla selecteerde eigenhandig 300 nieuwe senatoren die het totaal weer op 600 brachten. De
volkstribunen verloren het recht om wetten uit te vaardigen.

In 78 stierf Sulla aan een leveraandoening, daarbij Italië in chaos achterlatend. De senaat be-
stond voor de helft uit oude adel die alle geloofwaardigheid verloren waren en voor de andere
helft uit nieuwlichters die alles aan Sulla te danken hadden, maar niet konden terugvallen op het
traditionele waardensysteem. Italië was overspoeld door 70 000 veteranen die een herverdeeld
stukje grond bewerkten en alleen aan de overleden dictator schatplichtig waren. Een rijke voe-
dingsbodem dus voor jonge, ambitieuze individuen.

78-70: Nieuwe spelers op het toneel


De situatie bleef ook in de jaren 70 chaotisch. De jonge Pompeius
bleef de militaire successen opstapelen, zonder zich ooit tot een
gangbare politieke carrière te wenden. In 70 besloot hij dan toch, op
zesendertigjarige leeftijd, consul te worden. De minimumleeftijd was
eigenlijk tweeënveertig en Pompeius had nooit de cursus honorum
doorlopen, maar de senaat besloot, gezien zijn ongekende staat van
dienst, een uitzondering toe te kennen. Samen met Marius (de bevel-
hebber die in 73 de opstand van Spartacus had neergeslagen) werd hij
verkozen. Tijdens hun consulaat gaven ze de volkstribunen het recht
terug om plebiscieten met kracht van wet uit te vaardigen.

5
Cicero: een leven in een stervende republiek
106-91: jeugd
Marcus Tullius Cicero is, zonder enige twijfel, de grootste en meest invloedrijke redenaar van de
Romeinse, of hele, oudheid. Bovendien geldt hij als een van de hoofdpersonages in de laatste
decennia van de Romeinse republiek, een periode van crisis die uiteindelijk tot de stichting van
het keizerrijk zou leiden. Gedurende al die tijd slaagde hij erin zijn positie te bewaren en dikwijls
zelfs te versterken te midden van illustere figuren als Caesar, Pompeius en Crassus, en dit vaak
enkel en alleen op grond van zijn retorische kwaliteiten.

Cicero werd geboren op 3 januari 106 in Arpinum, het huidige Arpino, op zo’n 100 kilometer ten
zuidoosten van Rome. Zijn familie behoorde tot de lokale elite maar had nooit enige politieke rol
van betekenis gespeeld in de hoofdstad. Al snel verhuisde vader Cicero met zijn gezin daarheen,
om voor de jonge Marcus en zijn broer Quintus de beste mogelijke opleiding te verzekeren. De
broers werden in Rome ontvangen in het huis van de beroemde redenaar en staatsman Lucius
Licinius Crassus, die zich actief zou gaan bezighouden met hun opvoeding. Ten huize Crassus
kwamen de Cicero’s ook in contact met andere voorname figuren: de grote redenaar Marcus An-
tonius (grootvader van die andere Marcus Antonius, tegenstander van Caesar en Octavianus) en
Lucius Aelius Stilo, leraar in grammatica en retorica.

De jonge Cicero bracht al snel heel wat uren door op het Forum Romanum, het centrum van het
Romeinse politieke en sociale leven. Hier kon hij genieten van de retoriek van Crassus, Antonius
en andere redenaars in de rechtszaken en op politieke en publieke evenementen.

91-80: opleiding in Rome


In 91 stierf Crassus en nam Cicero de toga virilis, ‘de toga van (mannelijke) volwassenheid’, aan.
Hij diende kort in het leger tijdens de Bondgenotenoorlog (91-88) en maakte kennis met Quintus
Mucius Scaevola, de schoonvader van Crassus, die zijn nieuwe mentor zou worden, vooral in-
zake de studie van het burgerlijk recht. Bovendien ontmoette Cicero ook Philo van Larissa,
hoofd van Plato’s Academie in Athene, die gevlucht was vanwege de oorlog met Mithridates. Vol
enthousiasme verbond Cicero zich aan deze leraar, wiens gedachtegoed gebaseerd was op een
sceptische kijk: niets kan met volledige zekerheid gekend worden, elke these moet vanuit elk
perspectief beargumenteerd worden. Philo’s ideeën zouden Cicero een leven lang beïnvloeden.

7
Al in zijn tienerjaren had Cicero dus een hele reeks belangrijke en invloedrijke retorici, filosofen
en leraars ontmoet. Bovendien was hij geoefend in het spreken en schrijven van zowel Grieks als
Latijn en had hij een reeks poëtische werken gemaakt en vertaald. Er zijn fragmenten bewaard
van zijn vertaling van de Phaenomena van de Griekse dichter Aratos (315-245), een leerdicht
over hemellichamen en -verschijnselen. Hij had ook reeds een eerste eigen retorisch werk op
zijn naam staan, De Inventione, over het ‘ontdekken van materiaal’ door de redenaar. Al op deze
leeftijd was Cicero dus bezig met het doorlopen van de drie ‘trappen van de redenaar’: hij ont-
wikkelde zijn natuurlijke talent (ingenium) via oefening (ars) en ijver (exercitatio).

De jaren 80, het decennium waarin Cicero zijn eerste stappen in het Romeinse publieke leven
moest zetten, werden gekenmerkt door chaos, burgeroorlog en bloedvergieten. De start van Ci-
cero’s carrière als redenaar liep bijgevolg wat vertraging op, zeker in vergelijking met bijvoor-
beeld zijn grote rivaal en latere vriend Hortenius, die al op negentienjarige leeftijd de senaat had
toegesproken in naam van de inwoners van de provincie Africa. Bovendien lijkt het erop dat Ci-
cero ook zelf de boot wou afhouden zolang hij er niet zeker van was volledig voorbereid te zijn op
een succesvolle start als redenaar. In zijn dialoog Brutus zegt hij daar later over: ‘Op dat mo-
ment (= op vijfentwintigjarige leeftijd) begon ik burgerlijke en strafrechtelijke zaken aan te ne-
men, aangezien het niet mijn bedoeling was om op het Forum te leren – zoals velen doen – maar
om het Forum zo volleerd mogelijk te betreden.’ (Brutus 311)

80-70: Eerste successen en Grand Tour


Cicero’s vroegste redevoeringen dateren van rond het jaar 80. Hij verdedigde, met succes, een
zekere Quinctius terwijl de tegenpartij werd bijgestaan door de voornaamste redenaar van die
periode, de al genoemde Hortensius. Het jaar nadien verdedigde Cicero, opnieuw met succes,
Roscius uit Ameria, die vals beschuldigd werd van de moord op zijn eigen vader. Cicero slaagde
erin de jury te overtuigen van de betrokkenheid van ene Chrysogonus, een vrijgelatene en dus
beschermeling van Sulla.

Ondanks zijn successen in de rechtbank besloot Cicero hierop zijn carrière te onderbreken voor
een studiereis. De Griekse historicus Plutarchus meent dat hij dit deed om eventuele repercus-
sies vanwege Sulla te ontlopen, maar Cicero zelf stelt dat hij aan zijn stemgebruik en fysieke
houding wou werken. Hoe dan ook trok de jonge redenaar zes maanden naar Athene om daar
filosofie en retorica te studeren, gevolgd door een periode in Klein-Azië waar hij oefende met de
belangrijkste redenaars van die streek. Op Rhodos kwam hij ten slotte terecht onder de vleugels
van Apollonius Molon, die hem heel wat bijbracht over het belang van eenvoud in zijn redevoe-
ringen.

Na een reis van twee jaar keerde Cicero terug naar Rome en trouwde, in 77, met Terentia. Het
jaar nadien kwam Cicero in aanmerking voor het ambt van quaestor, de eerste stap in de cursus
honorum. In 75 diende hij als quaestor in Sicilië.

Op hetzelfde eiland diende twee jaar later Gaius Cornelius Verres als gouverneur. Hij was verko-
zen voor het jaar 73 maar bleef twee jaar langer in functie vanwege de moeilijke politieke situatie
die het gevolg was van de slaven- en gladiatorenopstand van Spartacus. Verres gebruikte zijn
periode als gouverneur om de provincie quasi volledig uit te persen. Na zijn vertrek trok een de-
legatie Sicilianen dus naar Rome om hem aan te klagen vanwege zijn misdaden (een proces de
pecuniis repetundis). Als advocaat kozen ze hun oude bekende Cicero, die enkele jaren eerder
zo’n goeie beurt had gemaakt als quaestor. Verres behoorde tot de Romeinse elite en kreeg
steun vanuit de senaat; bovendien werd ook hij verdedigd door Hortensius, op dat moment de
meest vooraanstaande redenaar in Rome én kandidaat voor het consulaat van het volgende
jaar. Cicero zelf was op zijn beurt kandidaat-aedilis, de volgende stap in de cursus honorum. De
8
zaak werd een enorm succes voor Cicero: hij wierp zich op als verdediger van de zwakkeren in
de samenleving en toonde zich als een energieke en moedige advocaat die uitblonk in strate-
gisch inzicht. Het feit dat hij als kandidaat-aedilis de kandidaat-consul overwon, leidde ertoe dat
zijn naam nu echt gevestigd was als een van Romes meest vooraanstaande sprekers.

Cicero kon als beginnend redenaar niet terugvallen op een rijk familieverleden en de generaties
lange sociale banden die dat met zich meebracht. Als novus homo moest hij meer dan eender
wie een beroep doen op labor, virtus en industria (hard werk, deugdzaamheid en ijver) om het tot
een succesvol redenaar en, later, staatsman te schoppen. Het levensverhaal van Cicero is dus
eerst en vooral dat van een getalenteerde en hardwerkende buitenstaander die er alles aan doet
om een positie binnen de gevestigde elite te veroveren om op die manier zijn kinderdroom te
verwezenlijken: ‘altijd de beste zijn en boven alle anderen uitmunten’ (αἰὲν ἀριστεύειν καὶ
ὑπείροχον ἔμμεναι ἄλλων, Ilias 11,784, geciteerd door Cicero in een brief aan zijn broer Quin-
tus). De overwinning op Verres en Hortensius was een belangrijke mijlpaal op die levenslange
reis.

70-60: Cicero’s hoogtepunt en neergang


De jaren 60 waren een zeer bewogen periode voor Cicero. In 69 diende hij als aedilis, om in het
jaar 66, opnieuw op de jongst mogelijke leeftijd (suo anno), praetor te worden. Als praetor
steunde hij de wet, voorgesteld door de volkstribuun Manilius, die Pompeius het commando gaf
over de strijdkrachten in de oorlog tegen Mithridates. Rond dezelfde periode stierf Cicero’s va-
der en werd hij ook zelf vader van zijn zoon Marcus. Al die tijd bleef hij ook aan het werk als advo-
caat en deed hij er alles aan om ook het consulaat suo anno te bereiken. Dat lukte ook: Cicero
werd consul voor het jaar 63, en verwezenlijkte op die manier iets ongekends. Als zoon van een
eques en als novus homo had hij elke trap van de cursus op de jongst mogelijke leeftijd bereikt.

Het jaar 63 zou een kantelpunt in Cicero’s carrière én in de Romeinse geschiedenis blijken. De
consul ontdekte het bestaan van een samenzwering, geleid door de verpauperde adellijke sena-
tor Lucius Sergius Catilina, die ook kandidaat was geweest voor het consulaat. Tussen oktober
en december slaagde Cicero erin de samenzwering geheel in de kiem te smoren: hij vroeg en
kreeg van de senaat een aantal buitengewone rechten om als consul de staat te beschermen,
liet een reeks samenzweerders arresteren en veroordeelde hen, zonder proces maar met de
steun van de senaat, ter dood. Er werd een publieke bedanking georganiseerd en Cicero werd
uitgeroepen tot pater patriae, een speciaal voor de gelegenheid gecreëerde titel. Cicero had
voor zichzelf op drieënveertigjarige leeftijd een plaats in de Romeinse geschiedenisboeken ver-
overd. Voor een aantal populares was Cicero echter te ver gegaan: zij meenden dat het weder-
rechtelijk was Romeinse burgers zonder proces ter dood te brengen, in welke context dan ook.
Het hele verhaal zou hoe dan ook nog een staart krijgen.

In het jaar 60 vormden de drie machtigste mannen van het moment, Caesar, Pompeius en Cras-
sus, het zogenoemde (eerste) triumviraat. Caesar vroeg Cicero ook toe te treden, maar die wei-
gerde: hij kon zich niet neerleggen bij Caesars nogal losse omgang met de Romeinse wetten en
gewoonten. In diezelfde periode zette ook Publius Clodius Pulcher, een van de voornaamste po-
pulares, alles in het werk om Cicero alsnog te straffen voor zijn terechtstelling van de catilinari-
sche samenzweerders. Enkele jaren eerder had Cicero al in een private rechtszaak tegen Clo-
dius getuigd. De avonturier was namelijk betrapt terwijl hij, in travestie, probeerde deel te ne-
men aan een festival ter ere van de Bona Dea waartoe alleen vrouwen toegelaten waren. Clo-
dius beweerde achteraf op dat moment ver van Rome te zijn geweest, maar Cicero had hem en-
kele uren voordien nog in Rome gezien.

9
60-50: ballingschap en terugkeer
Clodius, van adellijke afkomst, had zich met een ongezien manoeuvre laten adopteren door een
plebejer, om op die manier met succes verkozen te worden tot volkstribuun (een ambt dat al-
leen plebejers konden vervullen). Vanuit die positie diende hij in 58 een wet in die het verbood
‘water en vuur’ aan te bieden aan iedereen die ooit zonder proces Romeinse burgers ter dood
had veroordeeld. Cicero had geen andere optie dan zich enige tijd uit de voeten te maken rich-
ting Noord-Griekenland. Zijn huis op de Palatijn werd met de grond gelijkgemaakt en zijn vrouw
en kinderen moesten onderduiken bij familie.

Na een psychologisch zware periode in ballingschap mocht Cicero in 57 terugkeren naar Rome.
Hoewel de terugkeer natuurlijk goed nieuws was, had de ballingschap toch een flinke klap voor
zijn carrière betekend. De auctoritas die hij door de jaren heen zo zorgvuldig had opgebouwd,
had een flinke knauw gekregen. Toch slaagde Cicero erin opnieuw een plaats voor zichzelf op
het publieke podium te veroveren. Hij presenteerde zich in zijn redes nog steeds als redder des
vaderlands en kende zowel professioneel als privé succes. Zo slaagde hij er bijvoorbeeld in de
grond van zijn verwoeste huis terug te krijgen en bekwam een schadevergoeding voor de geleden
verliezen bij zijn ballingschap. Toch was er een duidelijke verandering merkbaar in de sterkte van
Cicero’s positie. De drie triumviri, Caesar, Pompeius en Crassus, hadden duidelijk alle macht in
handen en Cicero zag zich genoodzaakt aan de zijlijn te blijven staan en in stilte toe te kijken.

Cicero richtte zich dan maar op de literatuur. Op enkele jaren tijd publiceerde hij drie belangrijke
dialogen naar platonisch model: De oratore, De republica en De legibus. Cicero gebruikte de di-
alogen om zijn beeld te schetsen van de ideale redenaar in de ideale staat. In 53 viel hem een
nieuwe grote eer te beurt: zijn vroegere concurrent Hortensius nomineerde hem om toe te tre-
den tot het College van Auguren, een belangrijke priesterorde.

Rome was op dat moment, zowel op het forum als in de straten, getekend door chaos, geweld
en corruptie. In januari van het jaar 52 vond op de Via Appia een confrontatie plaats tussen twee
rivaliserende bendes, de ene geleid door de beruchte Clodius, Cicero’s oude vijand, de andere
door een zekere Milo. Clodius bekocht de confrontatie met zijn leven. Om de situatie onder con-
trole te krijgen, werd Pompeius benoemd tot consul zonder de gebruikelijke collega. Cicero
werd aangesteld om Milo te verdedigen, maar had door de bijzondere omstandigheden zo’n last
van de zenuwen dat hij zijn rede met moeite tot een goed einde kon brengen. Milo werd veroor-
deeld en ging in ballingschap. De rede zelf, Pro Milone, werd door Cicero achteraf in opge-
smukte versie schriftelijk gepubliceerd. Hij staat bekend als een van de hoogtepunten uit Ci-
cero’s oeuvre en als een van de schoolvoorbeelden van de retorische compositie.

In het jaar 51 vervulde Cicero, tegen zijn zin,


zijn rol als proconsulair gouverneur in de pro-
vincie Cilicië in Klein-Azië. Hij kweet zich met
verve van zijn taak, maakte komaf met de
woekerende corruptie in de provincie en
leidde zelfs een kleine expeditie tegen de
bergvolkeren in de buurt, om een invasie van
de Perzen te ontmoedigen. De senaat be-
dankte hem met een supplicatio, maar een
echte triomftocht viel hem niet te beurt, hoe-
wel hij daar wel op gehoopt had.

10
50-43: persoonlijk drama en de laatste momenten op het podium
Na zijn terugkeer hield Cicero zich in de regel ver van het politieke leven, enkele uitzonderingen
daargelaten. In zijn persoonlijke leven vielen hem een aantal tegenslagen te beurt: na een huwe-
lijk van dertig jaar scheidde hij van zijn vrouw Terentia, het gevolg van een jarenlang proces van
vervreemding, en trouwde kort nadien met de veel jongere Publilia. Niet veel later stierf echter
zijn dochter Tullia in het kraambed. Cicero was nagenoeg ontroostbaar en de weinig medele-
vende houding van zijn kersverse echtgenote leidde al snel opnieuw tot een scheiding. Opnieuw
zocht hij zijn toevlucht in de literatuur: hij werkte dag en nacht en publiceerde een lange reeks
belangrijke filosofische en retorische werken.

Na de moord op Caesar (15 maart 44), die door de republikeinen op dat


moment gezien werd als een nieuwe start voor de republiek, mengde Ci-
cero zich even opnieuw in het politieke strijdgewoel. Al snel werd het po-
dium echter weer gevuld door nieuwe sterke mannen: Caesars adoptief-
zoon Gaius Octavianus en Caesars consulaire collega Marcus Antonius.
Opnieuw verliet Cicero gedesillusioneerd het strijdtoneel en richtte zich
op de publicatie van een reeks filosofische werken.

Intussen begon Marcus Antonius zich in Rome meer en meer te profile-


ren als opvolger van Caesar en dus als vijand van Cicero, die nog steeds
gold als een van de boegbeelden van de republikeinen. Dit leidde Cicero
ertoe een reis aan te vatten die zijn laatste zou blijken: in september 44
bracht hij zijn Eerste Philippische, waarin hij bijzonder kritisch was over
Antonius, genoemd naar de beroemde redevoeringen van de Griekse re-
denaar Demosthenes tegen de Macedonische koning Philippos II, driehonderd jaar eerder. Dit
leidde tot een retorisch heen-en-weer tussen Antonius en Cicero, die uiteindelijk veertien philip-
picae zou schrijven waarin hij Antonius afschilderde als on-Romeins, onmenselijk, despotisch,
krankzinnig en door en door slecht. Zichzelf zette hij daarentegen voor het voetlicht als school-
voorbeeld van onfeilbaar patriottisme en zelfopoffering voor de republiek.

Dit alles was echter buiten Octavianus gerekend. Die richtte


samen met Lepidus en Antonius een nieuw, tweede triumvi-
raat op met als doel een grote staatshervorming. De eerste
stap zou bestaan in het verwijderen van de oude vijanden,
waarbij Antonius Cicero’s naam bovenaan de proscriptielijs-
ten zette (hoewel Octavianus het daar, naar men zegt, grondig
mee oneens was). Op 7 december 43 werd Cicero, na een
halfslachtige poging om te vluchten, door Antonius’ handlan-
gers overmeesterd en bood hij hun de hals aan. Zijn hoofd en
handen werden, tot verschrikking van vele toeschouwers, ten-
toongesteld op de rostra, het spreekgestoelte op het forum
vanwaar hij zo vaak het publiek had toegesproken en de ge-
schiedenis in de plooi had gelegd. Cicero’s levenseinde viel zo
ongeveer samen met het einde van de republiek, waarvan hij
het voortbestaan tijdens zijn leven met zoveel ijver geprobeerd
had te verzekeren.

11
Belangrijke data
106 Geboorte van Cicero en Pompeius
100 Geboorte van Caesar
91-87 Bondgenotenoorlog – Cicero neemt toga virilis aan (88) en dient onder anderen onder
Sulla
88 Cicero gaat in de leer bij Philo van Larissa in Rome
88-85 Eerste oorlog met Mithridates
83-81 Tweede oorlog met Mithridates
82 Burgeroorlog in Rome – Sulla wordt dictator; proscripties
81-80 Eerste juridische redevoeringen van Cicero (Pro Quinctio, Pro Roscio Amerino)
79 Sulla dictator af
79-77 Cicero reist naar Athene, Klein-Azië en Rhodos
78 Dood van Sulla
75 Cicero wordt quaestor in Sicilië
74-63 Derde oorlog met Mithridates
73-71 Verres wordt gouverneur van Sicilië – slavenopstand van Spartacus
70 Proces tegen Verres (In Verrem)
69 Cicero wordt aedilis
66 Cicero wordt praetor
63 Cicero wordt consul – samenzwering van Catilina – redevoeringen In Catilinam
62 Clodius wordt betrapt tijdens festival voor Bona Dea
61 Clodius wordt vrijgesproken na omkopen jury, hoewel Cicero tegen hem getuigd
heeft
60 Eerste triumviraat: Caesar, Pompeius en Crassus
59 Caesar wordt consul – Clodius laat zich adopteren als plebejer
58 Cicero gaat in ballingschap na wetten van Clodius als volkstribuun
57 Cicero keert terug uit ballingschap
53 Cicero treedt toe tot College van Augurs – gevecht tussen bendes van Clodius en
Milo
52 Moord op Clodius door Milo – proces tegen Milo – redevoering Pro Milone
51-50 Cicero wordt gouverneur in Cilicië
49 Caesar steekt de Rubicon over – burgeroorlog Caesar versus Pompeius – Cicero
kiest de kant van Pompeius
48 Caesar overwint bij Pharsalus – Pompeius vlucht naar Egypte en sterft daar
47 Caesar keert terug naar Italië en verleent Cicero gratie
44 Caesar wordt dictator perpetuus in februari en sterft in maart – conflict tussen Ci-
cero en Antonius
43 Tweede triumviraat (Octavianus, Antonius en Lepidus) – proscripties – dood van Ci-
cero op 7 december op 63-jarige leeftijd

12
De retoriek: een bondige geschiedenis
De Griekse retoriek
Griekse welsprekendheid tot 500 v.C.
Bij Griekse welsprekendheid wordt meteen gedacht aan Athene in de vijfde en vierde eeuw.
Toch bestond welsprekendheid al veel eerder. Al in de aristocratische maatschappij die in de
Ilias en de Odyssee (zevende eeuw v.C.) wordt beschreven, speelt verbale overredingskracht
een belangrijke rol. De aristocratische leiders overleggen in onderling beraad over belangrijke
beslissingen. Er zijn volksvergaderingen en soldatenvergaderingen die zij voor hun besluiten
moeten winnen. Afkomst en macht zijn niet genoeg, een leider moet ook goed kunnen spreken.
Daarom moest, bijvoorbeeld, de jonge Achilles twee dingen leren: het verrichten van daden en
het spreken van woorden. En ook in de volgende eeuwen is de welsprekendheid een instrument
waarmee de aristocratische families hun macht uitoefenen in de stadstaten.

Griekse welsprekendheid in de 5de en 4de eeuw v.C.


De stimulans van de democratie
Tegen het eind van de zesde eeuw maakt in Athene aristocratie plaats voor democratie. Daar-
door raakt de welsprekendheid in een stroomversnelling. De nieuwe staatsvorm betekent dat de
belangrijke politieke beslissingen in de volksvergadering worden genomen. Daar hebben alle
mannelijke, volwassen burgers ongeacht afkomst en bezit recht van spreken. Dit geldt ook voor
alle andere overlegorganen, waarvoor elke burger gekozen kan worden.

Ook de rechtspraak vindt in het openbaar plaats. Aanklagers en verdedigers moeten jury’s van
hun gelijk overtuigen. Dat zijn vaak grote lichamen; in Athene tussen de 201 en 501 burgers. De
welsprekendheid krijgt een veel belangrijker functie dan vroeger. Veel meer mensen willen deze
kunst leren om actief aan het politieke leven deel te kunnen nemen en om zich in het nieuwe be-
stel staande te kunnen houden.

De sofisten en hun leerlingen


De sofisten ontdekten het gat in de markt. Zij waren specialisten die de hele Griekse wereld af-
reisden en hun kennis aanboden aan iedereen, als hij maar betaalde. Latere sofisten waren
vooral in Athene gevestigd.

Tot dusver was de welsprekendheid een kwestie geweest van aanleg en routine, die men al
doende in de praktijk ontwikkelde. Ook keek men de kunst van sprekers met meer ervaring af.
De sofisten ontdekten dat het mogelijk is regels aan de praktijk te ontlenen en met behulp daar-
van iemand de techniek van het spreken bij te brengen. Zij stelden handleidingen samen waarin
de regels in systematische vorm werden gepresenteerd. Zij hebben dus het systeem van de
schoolretorica, dat in deel II aan de orde zal komen, uitgevonden. Naast deze handleidingen ge-
bruikten zij bij het onderwijs ook door henzelf geschreven redevoeringen. Daarmee demon-
streerden zij aan hun leerlingen hoe de regels moesten worden toegepast.

De inhoud van de onderwijsprogramma’s varieerde. Sommige sofisten beperkten zich tot de


techniek die een burger nodig had om zijn zaak voor een juryrechtbank te bepleiten. Andere
speelden in op de behoeften van de burger die de ambitie had een leidende rol in het openbare
leven te spelen.

De beroemde Gorgias (± 480-380) had zijn programma afgestemd op de burger die beide doelen
voor ogen had. Hij leerde hoe men in de rechtbank en de volksvergadering moest argumenteren
en de argumenten op een pakkende manier kon overbrengen. Hij besteedde ook aandacht aan

13
de zaken waarmee de politicus-redenaar geconfronteerd kon worden. Hij pretendeerde dat hij
zijn leerlingen over elk onderwerp met kennis van zaken en overtuigend kon leren spreken.

Figuren als Gorgias plaatsten vraagtekens bij het wereldbeeld en de normen waaraan de Grie-
ken eeuwenlang hadden geloofd. Het waren relativisten. Zij geloofden niet in het bestaan van de
waarheid; alleen waarschijnlijkheid bestond voor hen. Wat het menselijk gedrag betrof, ontken-
den zij het bestaan van altijd geldende normen als integriteit en rechtvaardigheid. Daarom stel-
den zij geen morele eisen aan de redenaar, en onderwezen zij de welsprekendheid als een mo-
reel neutrale techniek.

Het gevaar van deze opvatting bleef niet uit. Heel wat van hun leerlingen beoefenden de wel-
sprekendheid zonder morele scrupules. Zij hadden alleen oog voor wat nuttig voor henzelf was
op een bepaald moment, niet voor het nut van hun toehoorders en de gemeenschap. Zij lieten
zich niet leiden door overwegingen van integriteit, rechtvaardigheid en eerlijkheid. Met alle mo-
gelijke argumenten, ware en onware, probeerden zij hun doel te bereiken. Daardoor kreeg de
welsprekendheid die door de sofisten werd onderwezen de reputatie van boerenbedrog en ver-
baal machtsmisbruik.

De reactie van twee filosofen


Plato (427-347) geloofde wél in het bestaan van een objectieve
waarheid en absolute normen voor het gedrag van de mens. Hij was
geschokt door de manier waarop de welsprekendheid werd mis-
bruikt door politici die door sofisten waren opgeleid. Daarom wees
hij aanvankelijk de welsprekendheid zonder meer af. Later draaide
hij wat bij, omdat hij inzag dat de wereld niet alleen door filosofen
wordt bewoond en dat er toch iets als welsprekendheid nodig is om
de doorsnee mens te overtuigen. Hij bleef echter een idealist. Zijn
redenaar is een rechtvaardig en integer man. Volkomen onbaat-
zuchtig laat hij zijn toehoorders de waarheid zien om hen tot moreel
verantwoorde beslissingen te brengen. Hij redeneert strikt logisch.
Alleen op het gebied van presentatie doet hij enige concessies aan
de gewone burgers die zijn publiek vormen.

Aristoteles (384-322) stond in tegenstelling tot zijn leer-


meester Plato zonder meer positief tegenover de welspre-
kendheid. Dat zij door redenaars werd misbruikt mocht vol-
gens hem geen reden zijn haar af te wijzen. Anders dan
Plato maakte hij dus onderscheid tussen de welsprekend-
heid, die een moreel neutrale vaardigheid is, en de rede-
naar, die verantwoordelijk is voor een moreel verantwoorde
toepassing.

Daarom nam hij de theorie van de welsprekendheid op in


het filosofisch systeem dat hij in zijn school onderwees. De
neerslag van deze colleges is bewaard in zijn Retorica. In dit
werk is een realist aan het woord, die zijn onderwerp bena-
dert als een deel van de werkelijkheid om ons heen. In prin-
cipe, redeneert Aristoteles, moet de redenaar zijn toehoor-
ders met zakelijke en eerlijke argumenten proberen te over-
tuigen. Maar de meeste mensen oordelen niet op zuiver rationele gronden. Zij zijn niet voor een
strikt logische argumentatie toegankelijk. De voor Plato aanvaardbare welsprekendheid is een
14
mooi ideaal, maar zou nooit in de praktijk werken. De redenaar zal ook met schijnbaar steekhou-
dende argumenten moeten werken. Psychologische beïnvloeding en boeiend taalgebruik zijn
eveneens onmisbaar. Veel van dit alles was al in de handboeken van de sofisten te vinden, maar
het is door Aristoteles veel beter geanalyseerd en gesystematiseerd.

Hoogtepunt in de vierde eeuw


De belangrijke rol in het maatschappelijk leven, het aanbod van onderwijs en het nadenken over
het wezen en functioneren van de welsprekendheid brachten haar in de vijfde eeuw op een
steeds hoger peil. De welsprekendheid was toen ook al aanwezig in de geschiedschrijving.
Vooral in het werk van Thucydides (ca. 460-ca. 400) nemen redevoeringen een belangrijke plaats
in binnen het relaas van de gebeurtenissen. Deze redevoeringen zijn geen woordelijke weergave
van wat op een bepaald moment door een bepaalde figuur is gezegd. Zij zijn door Thucydides
zelf geschreven, maar geven - zoals hij beweert - de strekking weer van wat indertijd gezegd zou
kunnen zijn.

De bloeiperiode van de Griekse welsprekendheid speelde zich


voornamelijk af in Athene. Daar bereikte zij haar hoogtepunt in de
vierde eeuw. Van tien redenaars die daar in die tijd actief waren
zijn redevoeringen bewaard gebleven. Al in de Oudheid werd De-
mosthenes (384-322, een exacte tijdgenoot van Aristoteles) als de
grootste van de tien beschouwd. Zijn lange politieke loopbaan
kende slechts één doel: voorkomen dat Athene en de andere
Griekse stadstaten slachtoffers zouden worden van de machtsuit-
breiding van Macedonië, eerst onder Philippus, daarna onder
diens zoon Alexander de Grote. Dit gevaar inspireerde hem tot zijn
grootste redevoeringen, waarin waardigheid, emotie en overtui-
gingskracht verbonden zijn met een meesterlijke vormgeving. Tot
zijn latere bewonderaars en navolgers behoorde Cicero. 1 Philippos II van Macedonië

Praktijk en onderwijs na de 4de eeuw v.Chr.


De invloed van de welsprekendheid neemt af ...
Korte tijd na dat hoogtepunt veranderde het beeld snel, juist ten gevolge van de politieke ontwik-
kelingen die Demosthenes tevergeefs had bestreden. De alleenheerschappij van Alexander de
Grote en de vorming van de grote koninkrijken door zijn opvolgers slokten Athene en de andere
stadstaten op. Democratie, de voedingsbodem bij uitstek van de retorica, werd door autocratie
vervangen. Dit betekent dat de burgers niet langer betrokken werden bij beslissingen op hoog
niveau en dat er nog maar weinig armslag was voor de politieke welsprekendheid. En ook al
bleef de rechtspraktijk om procesredevoeringen vragen en ook al nam de vraag toe naar lofredes
op koningen en hoge gezagsdragers, toch biedt de Griekse welsprekendheid voortaan een min-
der spectaculair beeld dan in de voorafgaande periode.

... maar de invloed van de retorenschool neemt toe


Toch bloeide het onderwijs in de welsprekendheid als nooit tevoren. De retorenscholen trokken
steeds meer leerlingen. Het was niet meer uitsluitend de bedoeling dat zij later het geleerde in
praktijk zouden brengen voor de rechtbank of in dienst van de overheid of als lokaal politicus.
Men zag ook in dat het onderwijs in de welsprekendheid bijdroeg tot de mondelinge en schrifte-
lijke taalbeheersing die van een beschaafd en ontwikkeld man werd verwacht. De retor heeft
dus twee functies gekregen: hij leidde specialisten in het overtuigend spreken op en hij droeg
zorg voor de afronding van de algemene vorming van de jeugd uit de hogere standen. Juist de

15
tweede functie verklaart waarom de retorenschool niet meer uit de antieke opvoeding is ver-
dwenen.

Het programma omvatte in de eerste plaats de theorie van de welsprekendheid, gepresenteerd


in de vorm van een systeem van regels. Meer tijd werd besteed aan oefeningen. Er werd met
eenvoudige oefeningen begonnen. De leerling moest bijvoorbeeld een klein opstel schrijven
over een fabel of een anekdote. Dat moest hij uit zijn hoofd leren en voordragen. De vergevor-
derde leerling moest naar aanleiding van een opgegeven onderwerp een complete redevoering
uitwerken, memoriseren en uitspreken.

De onderwerpen werden ontleend aan bekende verhalen uit de mythologie of de geschiedenis:


Agamemnon hoort dat de Griekse vloot pas naar Troje kan uitvaren als hij zijn dochter aan Arte-
mis offert. Houd een redevoering waarin je hem adviseert dit te doen, of raad het af. Dit is dus
een oefening in politieke welsprekendheid.

Om in gerechtelijke welsprekendheid te trainen moest de leerling als aanklager of verdediger


optreden in een gefingeerde rechtszaak, vaak naar aanleiding van een romantisch verhaal: een
jonge man is door zeerovers gevangengenomen; zijn vader weigert een losgeld te betalen. De
dochter van de kapitein van de piraten wordt op hem verliefd. Als hij belooft met haar te vluch-
ten, zal zij hem helpen te ontsnappen. De jongen vlucht inderdaad met het meisje naar zijn va-
derstad en trouwt met haar. Na een tijdje arrangeert de vader een huwelijk voor zijn zoon met
een goede partij; hij wil dat zijn zoon van zijn vrouw scheidt. De zoon weigert, waarop de vader
hem onterft. Hierop spant de zoon een proces aan tegen zijn vader. De leerling moest de rol van
de zoon spelen en dus als eiser in het proces optreden, of, in de rol van de vader, zich tegen de
eis verweren.

In de derde plaats stonden redevoeringen van grote redenaars op het programma. Als voorbeel-
den ter navolging (imitatio) en een voorproefje van de praktijk. Dit programma heeft zich de eeu-
wen door gehandhaafd. Ook Cicero heeft er in zijn jeugd kennis mee gemaakt.

Filosofen contra retoren


Ook na Aristoteles bemoeien filosofen zich met de welsprekendheid. Zij proberen de weten-
schappelijke basis van de theorie te verbreden, vooral wat argumentatie en stijl betreft. Van hun
kant profiteren sommige retoren van de kennis van de filosofen om hun inzicht in de techniek
van het overtuigen te vergroten.

Wanneer zij zelf in hun onderwijsprogramma onderwerpen uit de filosofie gaan behandelen,
leidt dit tot een competentiestrijd. De filosofen vinden dat de retoren zich moeten beperken tot
de techniek van het spreken. Voor filosofische onderwerpen zijn alleen zij competent.

Vooral in de tweede eeuw v. Chr. woedt een felle concurrentiestrijd. Inzet is de jonge burger en
de voorbereiding op zijn latere functioneren in de maatschappij. Welk vak moet zijn opvoeding
bekronen, de retorica of de filosofie? Is zijn opvoeding afgerond door zijn verblijf in de retoren-
school? Of moet hij - desnoods na een korte retorische studie - grondig worden ingewijd in de
filosofie gedurende enige jaren in de school van een filosoof? Het is een herneming van het con-
flict van Plato en de sofisten. Het wordt met dezelfde felheid uitgevochten.

De Romeinse Retoriek
Begin van het onderwijs in de welsprekendheid in Rome
Halverwege de tweede eeuw v. Chr., dus drie eeuwen later dan in Griekenland, kwam in Rome
het onderwijs in de welsprekendheid van de grond. Toch bestond de welsprekendheid al lang in
Rome. Driehonderd senatoren namen de belangrijkste beleidsbeslissingen en moesten van de
16
voor- en nadelen van een voorstel worden overtuigd. De volksvergadering besliste over voorstel-
len van magistraten. Deze moesten worden toegelicht en overtuigend worden gepresenteerd. In
het openbare leven speelde de lijkrede een belangrijke rol. Hij werd uitgesproken bij de uitvaart
van een lid van een vooraanstaande familie voor een gehoor dat veel groter was dan de familie-
leden en de genodigden. Cicero zou achteraf nogal smalend doen over de literaire en retorische
kwaliteiten van deze redevoeringen, maar feit is dat ze de grondslag zijn van de latere Romeinse
retorische geschiedenis. Verder werden er sinds de tweede eeuw belangrijke strafprocessen,
vaak met politieke achtergronden, voor juryrechtbanken gevoerd. Onderwijs in de welsprekend-
heid, zoals zich dat bij de Grieken had ontwikkeld, bestond niet. De spreekvaardigheid van een
Romein berustte op aanleg en routine, opgedaan in de praktijk. Ook keek men de kunst af van
oudere redenaars met meer ervaring (imitatio). Dat veranderde toen de Romeinen kennis maak-
ten met de Griekse welsprekendheid en met de Griekse onderwijsmethodiek. De leden van de
ambtsadel zagen de voordelen ervan in. Zij namen Griekse leraren in dienst om hun zoons de
techniek van het spreken in het openbaar te leren, ter voorbereiding op hun politieke loopbaan.
De lessen werden in het Grieks gegeven. Dat was geen bezwaar, want de Romeinse elite was
toen al praktisch tweetalig.

Omstreeks 100 v. Chr. werden er ook scholen geopend door Romeinse leraren. Zij gaven hun
lessen in het Latijn, maar de inhoud was het studieprogramma dat in het Griekse onderwijs zijn
nut had bewezen. Na zijn schooltijd werd de toekomstige politicus niet onmiddellijk op de prak-
tijk losgelaten. Eerst volgde een stageperiode waarin een aankomend politicus door iemand met
ervaring werd ingewerkt in het politieke bedrijf. In die periode luisterde hij naar redenaars in de
senaat en op het forum. Hij koos zich een voorbeeld om na te volgen (imitatio) en te minstens te
evenaren (aemulatio).

Cicero en de ideale redenaar


In de eerste eeuw v. Chr. heeft de Romeinse welsprekendheid
haar top bereikt. Zij werd gestimuleerd door de sociale en poli-
tieke crisis die al in de tweede eeuw was begonnen. Om een
plaats in het politieke leven te veroveren en te overleven was
welsprekendheid bijna een absolute voorwaarde. Ook voor Ci-
cero.

Aanleg, opvoeding en ambitie maakten hem tot een van de


grootste redenaars uit de bloeitijd van de Romeinse welspre-
kendheid. Hij werd door zijn bewonderaars beschouwd als de
Romeinse Demosthenes. Van de vele redevoeringen die hij ge-
durende zijn veelbewogen loopbaan heeft gehouden, zijn er on-
geveer vijftig bewaard. Hij heeft ook enige theoretische werken
over de welsprekendheid geschreven. Het belangrijkste daar-
van is De oratore (de ideale redenaar), gepubliceerd in 55 v.
Chr. De titel geeft al aan dat het niet gaat om de techniek van de welsprekendheid zoals in de
retorische handboeken. Centraal staan de eisen waaraan de redenaar in theorie moet voldoen.

Het onderwerp wordt gepresenteerd in de vorm van een discussie die in 91 plaats gevonden zou
hebben tussen enige vooraanstaande Romeinse redenaars. Cicero laat Romeinse redenaars
discussiëren over een onderwerp waarover Griekse retoren en filosofen al veel hadden geschre-
ven. Daardoor kan hij Griekse theorie combineren met Romeins gevoel voor de praktijk. Het is
ook een manier om zijn onderwerp voor het Romeinse publiek acceptabel te maken. Zelfs toen
dachten nog vele Romeinen bij een dergelijk ‘Grieks’ onderwerp aan oeverloos getheoretiseer,

17
dat geen enkel praktisch nut had. Volgens De oratore is de ideale redenaar de redenaar die met
een grondige kennis van zaken op een moreel verantwoorde manier over elk onderwerp kan
spreken.

Het terrein van de welsprekendheid is dus veel groter dan dat waarvan de schoolretorica uitging.
Zij beperkte het arbeidsterrein van de redenaar tot processen, vergaderingen en plechtigheden.
Voor haar was de welsprekendheid niet meer dan een overredingstechniek die bij dit soort gele-
genheden werd toegepast. In De oratore omvat zij alle vormen van mondelinge en schriftelijke
communicatie. Succes op dit enorme terrein hangt af van vijf factoren. In de eerste plaats na-
tuurlijke aanleg (ingenium), een absolute voorwaarde. Dan kennis van de techniek van het spre-
ken (ars). Cicero vindt technische kennis nuttig maar niet onmisbaar. Hij is lang niet zo belang-
rijk als de factoren drie, oefening (exercitatio) en vier, ervaring met de praktijk (usus).

In verband met het universele arbeidsterrein van de redenaar ligt een zwaar accent op de laatste
factor: een all-round culturele vorming, vooral op het gebied van filosofie, psychologie, recht,
staatkunde en geschiedenis.

Het ideaal van Cicero berust op een synthese van retorica en filosofie. Hij betreurt het feit dat
zij, terwijl ze vroeger één wetenschap vormden (hierbij denkt hij aan sofisten als Gorgias), door
toedoen van Plato en Socrates zijn gescheiden. Ook betreurt hij de strijd tussen retoren en filo-
sofen. De oratore is een poging de partijen met elkaar te verzoenen.

In De oratore betekent vorming van een redenaar niets minder dan de algehele vorming van het
individu en de ontplooiing van al zijn morele, intellectuele en artistieke kwaliteiten. Dat was voor
de retorenscholen te hoog gegrepen en hun programma werd niet door Cicero’s ideeën beïn-
vloed. Pas eeuwen later krijgt De oratore een blijvende invloed, als in de tijd van de Renaissance
en de Humanisten opnieuw het ideaal van de universeel gevormde mens gaat leven. Onze hu-
maniore, met zijn brede, algemene vorming en de ‘retorica’ als kroon op het werk, is nog steeds
een erfenis van Cicero’s ideeën.

De welsprekendheid onder de keizers


Ongeveer 30 v. Chr. begint het principaat van Augustus en zijn erfgenamen; Rome is weer een
monarchie geworden. Vooral de politieke welsprekendheid werd het slachtoffer van deze veran-
dering. Hoe meer de keizer als een autocraat optrad, des te kleiner was de vrijheid van spreken
die aan de senatoren werd gegund.

De spectaculaire processen die een van de kenmerken van de politieke strijd waren geweest,
kwamen niet meer voor. Wel openden de hoogverraadprocessen, aangespannen tegen hen die
de maiestas van de keizer geschaad zouden hebben, nieuwe perspectieven voor de gerechte-
lijke welsprekendheid. De vereiste lofredes op de keizer, zijn familieleden en zijn naaste mede-
werkers gaven nieuwe impulsen aan de ceremoniële welsprekendheid.

Het onderwijs in de welsprekendheid kon zich handhaven om dezelfde reden als in de Griekse
koninkrijken drie eeuwen tevoren. Het behoorde tot de opvoeding van elke beschaafde Romein.
Het programma veranderde niet: theorie, toegesneden op het gerechtelijk pleidooi, en oefenin-
gen.

Een nieuwe ontwikkeling vertonen de declamationes. Zo worden in de Romeinse retorenschool


de oefeningen voor de vergevorderden genoemd. Vόόr de keizertijd fungeerden zij alleen als oe-
feningen in school of studeerkamer. Nu worden zij ook door de leraren en volleerde redenaars
gebruikt om voor volle zalen met hun virtuositeit te paraderen.

18
Zij demonstreren hun vindingrijkheid in het uitwerken van de gebruikelijke thema’s. Deze
thema’s werden vroeger al vaak aan een fantasiewereld ontleend. Nu wordt de werkelijkheid
van gerechtshof en politieke vergadering helemaal uit het oog verloren: hoe onwaarschijnlijker,
des te beter.

Stijl wordt belangrijker dan inhoud. De declamatores proberen elkaar te overtreffen in geraffi-
neerde zinswendingen en overweldigend pathos. De welsprekendheid van de praktijk krijgt er
een tik van mee en ook de literatuur wordt door de moderne stijl geïnfecteerd. Al in het begin van
de eerste eeuw na Chr. wordt er geklaagd over het verval van de welsprekendheid, literatuur en
cultuur in het algemeen. Voor het verval van de welsprekendheid worden o.a. de retoren en de
declamationes verantwoordelijk gesteld.

Cicero, voorbeeld voor Quintilianus


In de jaren zeventig verandert de smaak. Welsprekendheid en literatuur zoeken niet langer de
overdrijving en het maniërisme van de voorafgaande periode. Het doel wordt een harmonische,
zuivere en natuurlijke stijl. Men ziet die belichaamd in de grote redenaars van de eerste eeuw
v.C., vooral in Cicero. Een belangrijk aandeel in deze classicistische reactie had Quintilianus, de
belangrijkste leraar in de welsprekendheid tussen 70 en 90. Zijn school werd uit de keizerlijke
kas gesubsidieerd.

Goed onderwijs was, volgens hem, de sleutel tot een gezonde welsprekendheid. Zijn ideeën
daarover heeft hij vastgelegd in De Institutione Oratoria (de vorming van de redenaar). Het werk
bestrijkt de hele vorming van een redenaar: opvoeding en onderwijs voordat hij aan de zorgen
van een goede retor wordt toevertrouwd; de leerstof en methodiek van de retorenschool; hoe
daarna door voortdurende oefening en beoefening de spreekvaardigheid op een steeds hoger
plan wordt gebracht; de vakken die verder bestudeerd moeten worden. Telkens blijkt dat Quinti-
lianus door Cicero is geïnspireerd. Maar hij is ook een realist, die beseft dat de klok niet terugge-
draaid kan worden. We moeten Cicero imiteren zonder de positieve kanten van de welsprekend-
heid na Cicero - die waren er ook! - te verwaarlozen.

Hij onderschrijft de mening van Cicero dat het programma van de gemiddelde retorenschool
veel te beperkt is. Maar hij eist niet de bijna bovenmenselijke all-round kennis uit De oratore.
Voldoende is een gedegen algemene ontwikkeling, die voor de gemiddelde leerling haalbaar is.
De gezonde stijl heeft het niet lang volgehouden. Hij wordt al snel in de tweede eeuw verdrongen
door een nieuw soort maniërisme. De pedagogische ideeën van Quintilianus werkten in de on-
derwijspraktijk niet door. Ook hij vindt pas in de Renaissance zijn erkenning.

De Institutione begint met een voorwoord over de bedoeling en de opzet van het werk. Het hier-
uit vertaalde fragment gaat over Quintilianus’ ideaal: de volmaakte redenaar die een leidende
rol in de samenleving speelt. Hij schrijft dit tegen het eind van de absolute heerschappij van Do-
mitianus en gaat niet in op de beperkingen waaraan de redenaar juist toen was onderworpen.
Ook moet de redenaar een integere persoonlijkheid zijn. En dit brengt hem op de relatie filoso-
fie-retorica. De vroegere eenheid zou hersteld moeten worden. Daarin had Cicero gelijk. De mo-
rele vorming van de redenaar en het onderwijs in de filosofie behoren aan de retor overgelaten te
worden. Hieruit blijkt iets wat bij Cicero ontbreekt: de animositeit van de professionele leraar in
de welsprekendheid jegens de filosofen.

Ons opleidingsdoel is de volmaakte redenaar die per se een hoogstaand mens moet zijn.
Daarom stellen wij niet alleen de hoogste eisen aan zijn sprekerstalent, maar ook aan zijn ka-
rakter. Want ik deel niet de opvatting van sommigen dat de ethiek aan de filosofen moet worden
afgestaan, wanneer de enige echte staatsman, bij wie de gemeenschappelijke en particuliere
19
belangen in veilig handen zijn, die steden als raadsman kan besturen, als wetgever kan vormen
en als rechter in het goede spoor kan houden, de redenaar is. Daarom, al geef ik toe dat ik soms
put uit filosofische werken, toch durf ik met recht en reden te stellen dat de ethiek bij ons thuis
hoort en deel uitmaakt van de redenaarskunst. Het is toch immers zo dat de redenaar vaak moet
spreken over rechtvaardigheid, moed, zelfbeheersing en dergelijke dingen, zelfs zo vaak dat je
nauwelijks een zaak kunt vinden, waar het niet om één van deze dingen draait. En er wordt daar-
bij toch niet alleen een beroep gedaan op inventiviteit in het vinden van de juiste argumenten,
maar ook op het vermogen die onder woorden te brengen? Wie twijfelt er dan nog aan dat, waar
een dergelijke denk- en spreekvaardigheid worden vereist, de redenaar de hoofdrol te vervullen
heeft?

Zoals Cicero heel duidelijk concludeert, werden retorica en ethiek, als natuurlijke partners, vroe-
ger ook daadwerkelijk als één geheel beoefend, zodat men geen onderscheid maakte tussen
wijzen en redenaars. Later echter werd dit ene studie-object uit gemakzucht opgesplitst in
aparte disciplines. Zodra immers spreekvaardigheid lucratief werd en misbruik ervan een ge-
woonte, lieten degenen die voor welbespraakt doorgingen, de ethiek voor wat zij was, zodat die
een gemakkelijke prooi werd van zwakkere geesten. (Quintilianus, De Institutione Oratoria,
Prooemium 9-13)

20
Het retorisch systeem
Retorica = ‘de studie van de retorische middelen om aandacht, begrip en aanvaarding te verkrijgen van een publiek dat overtuigd moet worden’

overtuigingsmiddel te vinden bij kwaliteit doel weegt door in


ethos spreker boeiend aandacht exordium
logos onderwerp duidelijk begrip narratio, propositio, argumentatio
pathos publiek aannemelijk aanvaarding peroratio

INVENTIO (inhoud)

Statusleer: 4 mogelijke in de propositio in de argumentatio


statussen, standpun-
ten die de redenaar
kan kiezen
status coniecturalis de daad ontkennen waarschijnlijkheidsargumenten op basis van aanwijzingen, bv. alibi
waarschijnlijkheidsargumenten op basis van causalitiet, bv. motief
status finitionis: de daad toegeven, maar anders omschrijven
status qualitatis: de daad toegeven, maar rechtvaardigen of veront- negatieve/positieve eigenschappen van de daad
schuldigen comparatio: de daad is minder erg dan het alternatief
relatio criminis: de tegenpartij heeft de daad uitgelokt met een
zwaardere misdaad
remotio criminis: iemand anders is verantwoordelijk
deprecatio: een smeekbede om vergiffenis
status translationis: de bevoegdheid van de beoordelaar (jury, recht-
bank, …) aanvechten
bij elke status: argumenten op basis van analogie, ihb. a fortiori
argumenten op basis van voorbeelden (veralgemening)
gezagsargumenten, ihb. ooggetuigenverklaring

21
Andere onderdelen van de redevoering:

narratio schijnbaar objectief verhaal, waarin selectief aandacht wordt besteed aan elementen die voordelig zijn in het betoog
exordium aandacht opvallende openingszin
begrip onderwerp duidelijk inleiden
aanvaarding captatio benevolentiae
peroratio recapitulatie van voornaamste argumenten; emotioneel appel op de rechters (verontwaardiging, medelijden, …)

TRADITIONELE DISPOSITIO (ordening)

accusator defensor
1. Inleiding (exordium) 1. Inleiding: exordium
2. Narratio 2. Narratio (kan wegvallen, maar zeer prominent in Pro Caelio)
3. Propositio (tenlastelegging) 3. Stellingname (propositio)
4. Aankondigende indeling: partitio 4. Aankondigende indeling: partitio
5. Argumentatio 5. Argumentatio
a. Bewijsvoering a. Weerlegging (refutatio)
i. Van de feiten
ii. Van de delictomschrijving
b. Refutatio b. Bewijsvoering (confirmatio): niet noodzakelijk
i. Anticiperend: weerleggen van verwachte tegenar-
gumentatie
6. Uitweiding: digressio 6. Uitweiding: digressio
7. Slot: peroratio 7. Slot: peroratio
a. Recapitulatie 3-5 a. Recapitulatie 3-5
b. Emotionering: verontwaardiging bij jury b. Emotionering: medelijden bij jury

22
ELOCUTIO (VERWOORDING)

Stijldeugden Stijldoelen
correctheid (Latinitas) basisvoorwaarde!
beschaafde uitspraak, correcte spelling/inter-
punctie
aantrekkelijkheid (ornatus) aandacht (en mogelijk ook aanvaarding gebruik van stijlfiguren
duidelijkheid (perspicuitas) begrip woordkeuze: geen moeilijke, ouderwetse woor-
den
zinsbouw: helderheid in de constructie
passendheid (decorum/aptum) aanvaarding geen stijlbreuken (bv. onderscheid schrijf- en
spreektaal)
stijl moet passen bij spreker, onderwerp, pu-
bliek, gelegenheid

Stijlniveaus:

Stijlniveaus Overtuigingsmiddelen
lage stijl (genus humile): informeren / argumenteren logos
weinig stijlfiguren (narratio, argumentatio)
middenstijl (genus medium): ge- vermaken (exordium) ethos
matigde stijlfiguren
hoge stijl (genus grave): veel en emotioneren (peroratio) pathos
meeslepende stijlfiguren

23
Het Romeins rechtssysteem van koningstijd tot republiek
Inleiding
Wat is recht?
Een mogelijke definitie:

Recht is een geheel van verplichtende sociale leefregels en instellingen, uitgevaardigd


en opgelegd, hetzij door de gemeenschap (gewoonte- en ongeschreven recht), hetzij
door haar bevoegde organen (wetten- en geschreven recht), waarvan de naleving door-
gaans afdwingbaar is, met als doel de ordening van de uiterlijke aspecten van het maat-
schappelijk leven en de verzekering van het algemeen welzijn.

Enkele opmerkingen bij deze definitie:

- Bemerk het verschil tussen gewoonterecht en wettenrecht. Ook in het Romeins rechts-
systeem bestond aanvankelijk dit onderscheid.
- Recht concentreert zich op de uiterlijke aspecten van het maatschappelijk leven. Over
innerlijke motivaties, emoties en onuitgesproken gedachten wordt er niet geoordeeld.
- Dit is een moderne, niet-sluitende definitie. In de Romeinse rechtsbronnen vinden we
geen eigen definitie van wat als ‘recht’ wordt beschouwd en wat niet.
Het sociale aspect van recht: Ubi societas, ibi ius (Cicero)
Waar mensen zijn, is recht. Menselijk samenzijn vergt altijd dat er impliciet of expliciet regels en
afspraken zijn. Mensen die samen zijn, vormen een gemeenschap, waardoor dus rechten en
plichten geschapen zijn. We onderscheiden drie soorten relaties:

- Tussen mensen onderling;


- Tussen mens en gemeenschap;
- Tussen gemeenschappen onderling.
De rechten en plichten die met die relaties samenhangen, nemen allerlei vormen aan: toeken-
ning van leiding, afbakening van bevoegdheden, vaststelling van verplichte inbreng, toezegging
van bescherming, …

Enkele belangrijke gevolgen van dit sociale aspect van het recht:

- Recht hangt samen met de maatschappij waarin het gesproken wordt. Het is dus histo-
risch beperkt;
- De ideeën over wat recht precies inhoudt, evolueren dan ook doorheen ruimte en tijd.
Recht en rechtvaardigheid
Recht moet, uiteraard, rechtvaardig zijn, of tenminste zo rechtvaardig mogelijk. Een beknopte
omschrijving van rechtvaardigheid vinden we alweer bij Cicero: ‘Iustitia est suum cuique tribu-
ere’. Deze uitspraak is verbonden met twee andere adagia: ‘Honeste vivere’ en ‘Neminem lae-
dere’. Dit alles ligt voor de hand, maar roept natuurlijk ook weer heel wat, wellicht onoplosbare,
vragen op: wat is suum, wat is honeste? Dit alles zal door ieder individu in iedere samenleving
misschien weer anders worden ingevuld.

Recht en ethiek
Recht en ethiek vallen enerzijds niet samen: ethiek omvat namelijk zowel de externe als de in-
terne handelingen van de mens. Wat juridisch juist is, kan ethisch helemaal verkeerd zijn of ge-
vonden worden. Anderzijds moet juridische regelgeving steeds wel gekoppeld worden aan ethi-
sche normen: de ethiek houdt het best een oogje in het zeil.

25
Indeling van het recht
De Romeinen kenden, net als wij, een onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht.

- Privaatrecht (ius privatum) regelt de relaties tussen individuen onderling.


- Publiekrecht (ius publicum) bepaalt de vorm en de werking van de maatschappij: het
houdt zich meer bepaald bezig met de onderlinge relaties van de overheidslichamen.
Het regelt de rechtsrelaties tussen de staat, zijn onderdelen en de particulieren.
Enkele opmerkingen:

- Het onderscheid tussen privaat- en publiekrecht is niet absoluut. Het vervaagt naarmate
de overheid meer optreedt als actor in de maatschappij.
- Vandaag de dag wordt privaatrecht verder onderverdeeld in onder andere burgerlijk
recht, handelsrecht en arbeidsrecht. Publiekrecht verdelen wij verder in o.a. grondwet-
telijk recht, fiscaal recht, administratief recht enzovoort.
- De Romeinen kenden verder nog het ius civile en het ius gentium. Daarover hieronder
meer.
Hierboven werd ook al gewezen op het onderscheid tussen gewoonterecht en wettenrecht. On-
der wettenrecht (leges scriptae) verstaan we elke rechtsregel die door de overheid is uitgevaar-
digd. Doorheen de tijd wordt deze verzameling steeds minder overzichtelijk, waardoor men zal
overgaan tot de creatie van geordende verzamelingen: de codices (enk. codex).

Het gewoonterecht (consuetudo, mos maiorum) omvat het geheel van regels die ontstaan zijn
uit langdurig, constant en uniform gebruik door de gemeenschap: ‘zo hoort het’. Gewoonterecht
wordt zelden of nooit gecodificeerd.

Indeling van het Romeins recht


De Romeinen deelden hun rechtssysteem in als volgt:

- Enerzijds was er de indeling in ius publicum en ius privatum;


- Anderzijds was er de indeling in ius civile (recht dat gold voor de burgers) en ius gentium
(recht dat in het Romeins rijk gold voor relaties tussen burgers en niet-burgers of tussen
niet-burgers onderling).
Door de Constitutio Antoniana (212), waardoor alle vrije mannen in het Rijk het burger-
recht kregen, verdween het onderscheid tussen ius civile en ius gentium.

Bondige geschiedenis van het Romeins Recht


De Koningstijd (753-509 v.C.)
Instellingen
- Aan het hoofd van de maatschappij stonden de koning (rex), de opperste rechter en de
opperpriester.
- De bevolking is onderverdeeld in twee groepen:
o Patriciërs
▪ Afstammelingen van de oorspronkelijke bewoners van Rome
o Plebejers
▪ Afstammelingen van latere ‘immigranten’
Rechtsbronnen
De koning heeft het hoogste gezag en treedt wellicht ook op bij geschillen. Aan Romulus en
Numa worden wetteksten toegeschreven (leges regiae). Naast de koning treden ook de pontifi-
ces op inzake religieus-juridische problemen. Wanneer de patres (senaat) hen raadplegen, krijgt
hun antwoord de kracht van een wet. Men spreekt hier over responsa. Het gewoonterecht speelt
26
nog steeds een grote rol. De priesters, als grote kenners van de mores, zijn hier van grote in-
vloed.

De Republiek (509-31 v.C.)


Instellingen
Na het verdrijven van de Etruskische koning Tarquinius (‘Superbus’) in 509 v.C. nemen de patri-
ciërs de macht over. De plebejers laten zich uiteraard niet doen en streven naar gelijke rechten
(de Standenstrijd).

We kennen de volgende instellingen:

- De senaat (bevolkt door senatores of patres); aanvankelijk voorbehouden voor patrici-


ers, later mogen ook plebejers zetelen. Uiteindelijk wordt het een vergadering van ex-
magistraten. Zij vaardigen senatusconsulta uit.
- De volksvergadering: naargelang het onderwerp stemt men
o Per curia: een oude sociaal-religieuze indeling die tegen het eind van de repu-
bliek veel aan belang had ingeboet
o Per centuria: een economische indeling in verschillende vermogensklassen
o Per tribus: een geografische indeling
o Daarnaast bestond ook het concilium plebis, voorbehouden voor het plebs.
Vanaf 287 (Lex Hortensia) hadden de plebiscita kracht van wet voor de hele sa-
menleving, dus ook de patriciërs.
- De magistraten
o 2 consuls
o Praetor: juridische bevoegdheid
o Censores: zeden
o Aediles: openbare werken
o Quaestor: financiën
o De volkstribuun: heeft vetorecht tegen beslissingen van de patriciërs
De periode van de Republiek is gekenmerkt door enkele belangrijke evoluties:

- Emancipatie van het plebs, met als belangrijke momenten:


o Leges Liciniae Sextiae (367 v.C.): een van de consuls moet een plebejer zijn
o Lex Hortensia (287 v.C.): plebiscita gelden voor de hele bevolking
- De oude macht van de pontifices ruimt meer en meer baan voor de nieuwe macht van
aristocraten/politici.

Rechtsbronnen
Aanvankelijk wat het gewoonterecht nog van grote invloed, waarbij de pater familias een grote
rol speelde. Dit gewoonterecht was niet opgetekend, waardoor er te veel macht ontstond bij de
magistraten die een monopolie hadden op de kennis van de mores.

In 450 v.C. kwam de oplossing: de decemviri legibus scribundis consulari potestate werden be-
last met de codificatie van het Romeins recht. Dit leidde tot de Leges Duodecim Tabularum,
naar de twaalf ivoren of bronzen platen waarop ze opgetekend waren. De Romeinen beschouw-
den deze verzameling als de fons omnis publici privatique iuris (Livius).

27
Deze Twaalftafelenwet werd in de loop der eeuwen aangevuld door afzonderlijke wetten van ver-
schillende aard, namelijk:

- Senatusconsulta (door de senaat)


- Leges (door de comitia)
- Plebiscita (door het concilium plebis).

Het verloop van een proces


Wanneer in onze tijd een misdaad gepleegd wordt, is het de procureur des konings (het open-
baar ministerie) die een aanklacht indient tegen de verdacht. In Rome bestond zo’n openbaar
aanklager enkel in processen wegens hoogverraad. In alle andere gevallen was het aan de bur-
gers zelf (niet noodzakelijk het slachtoffer) om een aanklacht in te dienen. Na verloop van tijd
werd meer en meer een beroep gedaan op accusatores, advocaten die zich specialiseerden als
aanklagers. Advocaten die zich anderzijds specialiseerden in de verdediging, werden defenso-
res genoemd.

De aanklager daagde dus de tegenpartij voor de magistraat, hetzij de consul, hetzij de praetor.
Daarvoor kent het Latijn twee uitdrukkingen: in ius vocare of diem dicere (‘een dag afspreken
voor de zaak’). Wanneer de beklaagde weigerde te verschijnen, werd hem, in aanwezigheid van
getuigen, letterlijk de hand opgelegd (manum inicere). Als hij daarna nog weigerde, kon hij gear-
resteerd worden en opgesloten worden in voorarrest. De gevangenis diende trouwens uitslui-
tend daarvoor; effectieve straffen bestonden uit de dood, foltering, verbanning, dwangarbeid of
boetes. Enkel gevaarlijke geesteszieken werden langdurig opgesloten.

Uiteindelijk benoemde de magistraat na een kort onderzoek een bevoegde rechter of rechtbank
voor het eigenlijke proces.

De rechter of de jury zaten daarbij op een houten platform, het tribunal. De beschuldigde liet
zich gewoonlijk vergezellen door advocati. Let op: deze advocati stonden de beschuldigde bij
maar pleitten niet; dat was de taak van de defensores.

Het proces begon met de pleidooien van de accusatores. Nadien kwamen de defensores aan
het woord, eventueel met daarbij een getuigenverslag inbegrepen. Nadien deed de rechter zijn
uitspraak (sententiam ferre).

28
De Pro Caelio: inleiding
De procedure
Een rechtszaak over geweldpleging jegens de republiek (de vi) werd gevoerd voor een quaestio
perpetua, een permanente jury. In tegenstelling tot andere hoven zat deze quaestio dagelijks,
zelfs op feestdagen. Zo kwam het dat de rechtszaak tegen Marcus Caelius plaatsvond op 3 en 4
april 56, tijdens de Megalensia, het festival van Magna Mater.

Het Romeins rechtsbestel kende geen openbaar aanklager. Een privépersoon (de nominis dela-
tor) moest dus het nodige bewijs verzamelen en eventueel een aanklacht indienen. Deze werd
dan behandeld door een jury bestaande uit drie gelijke decuriae: vijventwintig senatoren, vijven-
twintig equites en vijventwintig tribuni aerarii (personen die wel de vermogensgrens van de
equites bereikten maar politiek en sociaal niet tot die stand behoorden).

Een proces de vi werd in het openbaar en op het forum gehouden. Het publiek had geen stem-
recht, maar de publieke opinie (leesbaar aan non-verbale reacties) kon wel van invloed zijn op
het verloop en het verdict van het proces. Het was dus aan de advocaten om hier rekening mee
te houden en indien mogelijk handig op in te spelen.

De achtergrond van het proces


In 80 zou Alexander II, koning van Ptolemaïsch Egypte, bij testament zijn rijk hebben nagelaten
aan zijn twee zonen, Ptolemaeus XII Auletes en een tweede Ptolemaeus (later ‘van Cyprus’) ge-
noemd. Na veel vijven en zessen slaagde Auletes er in 59 in om, via een enorme omkoopopera-
tie, van de Romeinen het alleenrecht op de troon van Egypte te verkrijgen. Zijn broer had inmid-
dels de macht over Cyprus verkregen, maar verloor die toen de Romeinen in 58 op instigatie van
volkstribuun Clodius het eiland annexeerden. Ptolemaius van Cyprus pleegde daarop zelf-
moord.

Auletes’ omkoopoperatie werd gefinancierd met force belastingverhogingen in zijn hoofdstad


Alexandrië, wat samen met de annexatie van Cyprus leidde tot grootscheepse protestacties te-
gen Auletes en tegen de Romeinen. De koning kon ternauwernood naar Rome ontsnappen. Daar
verbleef hij enige tijd bij Pompeius, terwijl hij de Romeinse overheid probeerde te overtuigen een
operatie op poten te zetten die hem weer aan de Egyptische kroon moest helpen. De Egypte-
naren zonden op hun beurt een delegatie van 100 gezanten naar Rome om tegen Auletes te plei-
ten. Die werden voor een groot deel echter al onderweg onderschept en vermoord door hand-
langers die Auletes vanuit Rome had uitgestuurd, terwijl anderen dan weer gedood of omge-
kocht werden nadat ze in Rome waren aangekomen. Er werden moordplannen gesmeed tegen
de leider van het gezantschap, de filosoof Dio, toen die verbleef bij de geleerde politicus en
schrijver Lucceius en later bij Titus Coponius, waar hij effectief vermoord werd.

Deze brutale geweldplegingen waren niet ongewoon in Alexandrië, maar voor de Romeinen was
het toch een brug te ver. Er ontstonden protesten tegen Ptolemaeus en zijn Romeinse mede-
standers, waaronder Pompeius. Het proces tegen Caelius was onderdeel van een reeks proces-
sen die trachtten de schuldigen van de hele zaak te bestraffen. De aanklagers meenden dat
Caelius betrokken was bij geweldplegingen tegen de Egyptische gezanten bij hun aankomst in
Puteoli en bij de eerste aanslag op Dio’s leven (ten huize Lucceius), waarvoor Caelius geld ge-
leend zou hebben bij de beruchte Clodia. Om die operatie te verdoezelen, zou hij vervolgens ook
gepoogd hebben Clodia te vergiftigen.

29
De beklaagde: Marcus Caelius Rufus
Marcus Caelius Rufus werd geboren in 88 of 87. Hij werd al vroeg opgeleid in het huishouden
van Marcus Crassus, de latere triumvir. Aan het begin van zijn carrière werd hij onder de vleugels
genomen door Cicero, een situatie die bleef duren tot 64, toen hij Cicero bijstond in zijn kandi-
datuur voor het consulaat. In 63 lijkt het tot een kleine breuk te zijn gekomen, toen hij de kant
van Catilina koos bij diens kandidatuur. Cicero’s ontkent in zijn redevoering in alle talen dat
Caelius Catilina’s minnaar zou zijn geweest, maar Caelius werd in 50 wel vervolgd onder de lex
Scantinia die homoseksuele activiteiten verbood. In elk geval was Caelius ten tijde van Cati-
lina’s samenzwering een jongeman met veel schulden, en behoorde hij dus tot een groep die
veel te winnen hadden bij Catilina’s programma, waarvan het kwijtschelden van schulden een
belangrijk speerpunt was. Nog in 48 diende Caelius een wetsvoorstel in ter schuldverlichting,
wat er toe leidde dat hij dat jaar uit het ambt van praetor peregrinus (rechter voor vreemdelingen
in Rome) ontzet werd.

Caelius maakte zijn debuut aan de balie in 59, toen hij Cicero’s consulaire collega Gaius Anto-
nius Hibryda aanklaagde en liet veroordelen, terwijl die verdedigd werd door Cicero zelf.

Ten tijde van het proces tegen hem, in 56, was Caelius zo’n tweeëndertig jaar oud. Cicero be-
schreef hem als groot van gestalte en erg knap, een jonge beloftevolle redenaar en politicus zo-
als Cicero ze graag had: gepassioneerd en competitief.

We leren Caelius nog beter kennen in zijn correspondentie met Cicero toen die in 51-50 gouver-
neur was van Cilicië. Hij blijkt een scherp oog voor karakter en motivatie te hebben gehad, zoals
blijkt uit zijn observaties van Pompeius in die periode. Dit roept wel vragen op over Cicero’s ka-
raktertekening in de Pro Caelio: als Caelius in 50 zo’n intelligentie en mensenkennis aan de dag
legde, hoe kan hij dan in 58 zo makkelijk misleid zijn als Cicero in zijn redevoering doet uitschij-
nen?

De aanklagers
De drie aanklagers waren Lucius Sempronius Atratinus, Lucius Herennius Balbus en Publius
Clodius Pulcher, Clodia’s broer. Atratinus was slechts 17 en de zoon van Lucius Calpurnius
Bestia, die in dezelfde periode door Caelius werd aangeklaagd wegens corruptie. In een eerste
rechtszaak had Cicero Bestia verdedigd en was hij vrijgesproken, waarop Caelius hem opnieuw
aanklaagde. Atratinus’ aanklacht tegen Caelius diende wellicht enkel om dat tweede proces van
Caelius tegen zijn vader Bestia te vertragen. Daarom werd strategisch geopteerd voor een aan-
klacht de vi, ‘politieke geweldpleging’. Die aanklacht werd prioritair behandeld en de rechtszaak
ging dus door op een feestdag, de Megalensia ter ere van de Magna Mater.

De strategie van de aanklagers


De tekst van de aanklagers is niet bewaard, maar één en ander valt af te leiden uit Cicero’s ver-
dedigende rede. De hoofdaanklacht tegen Caelius was een aanklacht de vi, dus de nadruk van
de aanklagers zal gelegen hebben op de moordpoging op Dio en de geweldplegingen tegen de
Alexandriërs in Puteoli. De andere aanklacht ging over de moordpoging op Clodia. Daarnaast
tekenden de aanklagers Caelius als een jongeman met een drang naar luxe: hij huurde een duur
appartement van Clodius op de Palatijn en ging zich uitvoerig te buiten aan feestjes. Ptole-
maeus’ beloning voor de moord op Dio zou dus een welgekomen financiële motivatie zijn ge-
weest. Bovendien hadden de aanklagers er baat bij Caelius ook politiek buiten spel te zetten. Ze
vermeldden dus dat hij in Napels een opstand zou hebben veroorzaakt en in Rome ’s nachts
vrouwen van senatoren had lastiggevallen.

30
De verdediging
Caelius verdedigde, als beloftevol redenaar, om te beginnen zichzelf. Cicero schreef later dat hij
Caelius’ verdedigingsrede ietwat beneden zijn niveau vond. De rede werd achteraf wel geciteerd
vanwege zijn wat gedurfde humor: Clodia werd een quadrantaria Clytaemestra genoemd, een
‘Clytaemnestra van den Aldi’, en daarnaast in triclinio coam, in cubiculo nolam (‘aan tafel veel
wil, in bed heel stil’).

Daarnaast werd Caelius verdedigd door Marcus Crassus, triumvir samen met Caesar en
Pompeius sinds 60, en uiteraard door Cicero, hoewel die zelf banden had met Bestia en eerder
door Caelius verslagen was in de zaak tegen Antonius. Cicero was de jongeman klaarblijkelijk
genegen gebleven, ondanks diens vermeende banden met figuren als Catilina en de Claudii.
Voor Cicero zal de zaak ook een kans geweest zijn om zijn banden te versterken met een veelbe-
lovend lid van de volgende generatie, op een moment dat hij zelf zijn politieke positie moest her-
overen na zijn ballingschap het jaar voordien.

De strategie van de verdediging


Caelius sprak eerst, met het motto ‘de aanval is de beste verdediging’: hij richtte zijn pijlen op
Atratinus en op Clodia. Vervolgens sprak Crassus die de aanklachten weerlegde met betrekking
tot de opstand in Napels en de Alexandriërs in Puteoli. Cicero ten slotte had het over de moord
op Dio, met daarbij het geld dat Caelius van Clodia geleend zou hebben en de poging tot vergifti-
ging van Clodia.

De aanpak van Cicero


Voor de professionalisering van de advocatuur in Rome was het de gewoonte dat een cliens
werd bijgestaan door zijn patronus, die dan zijn auctoritas aanwendde om zijn cliens in betrouw-
baar licht te zetten. Dit fenomeen bleef van invloed in Cicero’s tijd. Cicero probeert in zijn rede,
zoals elders in redevoeringen uit deze periode van zijn leven, om zijn eigen dignitas en auctoritas
op zijn jongere cliënt te laten afstralen.

Over het algemeen volgde Cicero de strategie van de meiosis. Hij minimaliseerde de aanklach-
ten en probeerde de jury ervan te overtuigen dat een proces de vi, zeker op een feestdag, niet
gerechtvaardigd was. De juryleden konden door het proces niet deelnemen aan de Megalensia
en geen theaterstukken gaan bekijken – een feit dat Cicero extra benadrukte door zijn tekst te
doorspekken met allusies op bekende toneelstukken. Daarnaast probeerde Cicero het gezag
van de ooggetuigen van de aanklagers, in het bijzonder Clodia, te ondermijnen en in plaats daar-
van zijn eigen ooggetuige, Lucius Lucceius, in een goed daglicht te stellen.

De rol van Clodia


Clodia was rond 93 geboren als dochter van Appius Clodius Pulcher, de consul van 79. Rond dat
jaar trouwde Clodia ook met Quintus Metellus Celer, die in 60 op zijn beurt consul zou worden.
Haar drie broers waren ook politici (de bekendste en beruchtste is Publius, de volkstribuun van
58) en haar zussen waren eveneens met consuls getrouwd. In 59 werd Clodia plots weduwe; de
beschuldiging van vergiftiging van haar echtgenoot zou haar nog lang blijven achtervolgen. Haar
sterfdatum is onzeker maar er is niks over haar geweten na het jaar 44. Ze had een huis op de
Palatijn, tuinen bij de Tiber en een villa in de mondaine badplaats Baiae, in de golf van Napels;
het Knokke van de Romeinse oudheid.

Cicero schilderde in zijn rede Clodia af als de eigenlijke bron van de aanklachten tegen Caelius.
Zij was betrokken bij de twee aanklachten die door Cicero behandeld werden (die in verband
met het goud en die in verband met het gif). Ze werd door Cicero in zijn rede dan ook het

31
slachtoffer van een welgemikte, regelrechte karaktermoord. Haar nauwe banden met Caelius
worden door Cicero, in een prosopopoeia van haar achtbare voorvader Appius Claudius
Caecus, neergezet als volkomen ongepast voor een dame van stand en quasi gelijkgesteld met
prostitutie. Prostituees konden volgens de wet niet getuigen in zaken de vi, wat Clodia’s verkla-
ring bij de juryleden dus ook in een heel ander licht plaatste. Cicero probeert, in het kort, de jury
ervan te overtuigen dat Clodia’s onbeantwoorde liefde (lust?) de echte oorzaak van het proces
tegen Caelius is.

Deze aanval op Clodia had meerdere doelen: ze werd minder geloofwaardig als ooggetuige van
de aanklagers, terwijl Caelius’ eventuele misdaden ineens werden toegeschreven aan zijn af-
faire met haar, waarvoor zij als eigenlijke verantwoordelijke werd neergezet. Bovendien was Clo-
dia’s broer een gezworen vijand van Cicero nadat Publius in 58 voor Cicero’s ballingschap ge-
zorgd had en in zijn afwezigheid Cicero’s huis op de Palatijn had laten afbreken en plunderen.

We kunnen uiteraard niet zeker zijn over wat de Pro Caelio ons vertelt over de historische Clo-
dia. Cicero’s tekst geeft in elk geval een beeld van de weduwe dat Caelius’ verdediging onder-
bouwt. Clodia was een rijke weduwe die best wel kan hebben deelgenomen aan het feestelijke
leven in Baiae, zonder dat er sprake moet zijn geweest van immorele uitspattingen.

De afloop
Caelius werd vrijgesproken en kon na de rechtszaak zijn vervolging van Bestia hervatten. Hij
werd volkstribuun in 52, aedilis in 50 en praetor in 48. Clodius stierf in 52 na straatgevechten te-
gen een rivaliserende bende onder leiding van Milo, waarna Caelius optrad als succesvol verde-
diger van een van de beklaagden voor die moord. Cicero trad in die periode ook op als verdedi-
ger van Milo, maar slaagde er niet in Milo vrij te pleiten. Tijdens Milo’s daaropvolgende balling-
schap was Caelius zijn zaakwaarnemer in Rome.

Cicero’s Latijn
Cicero is wellicht de invloedrijkste auteur in de geschiedenis van het Latijnse proza. Hij werd al
in de oudheid geroemd vanwege zijn doeltreffend gestructureerde periodes, het klankgebruik in
proza en zijn impliciete definitie van goede praktijk door zijn grammaticale keuzes.

De Pro Caelio stamt uit Cicero’s volwassen periode en is grotendeels vrij van de minder ge-
slaagde kenmerken van zijn vroegere werken. We ontdekken wel nog enkele archaïserende taal-
elementen: de alliteratie (een typisch element uit een primitiever stadium van de Latijnse litera-
tuur), woorden als huiusce en cuicuimodi en de imperatief futurum. Andere typische kenmerken
van Cicero’s taalstijl zijn:

- Doeltreffend en rijk vocabulariumgebruik, bv. van synoniemen om nadruk te leggen


- Gebruik van verschillende taalregisters (spreektalig of eerder plechtig, …)
- Veelvuldig gebruik van het participium; dit is opvallend minder aanwezig in vroegere
stadia van de Latijnse letterkunde, maar bij Cicero maakt het participium, misschien
onder Griekse invloed, duidelijk opgang
- Duidelijke connecties tussen zinnen (verbindend met et, tegenstellend met at of au-
tem, verklarend met enim, …) en daarmee contrasterend gebruik van het asyndeton
- Creatief gebruik van de woordorde:
• Eerste positie voor nadruk of nieuwe info (ihb. werkwoorden aan het begin
van een zin: nieuwe of opvallende actie)
• Laatste positie ook voor nadruk
• Chiasme, hyperbaton, anafoor, …
- Andere klassieke stijlfiguren: assonantie, personificatie, prosopopoeia, metafoor, …
32
De Pro Caelio: tekst en uitleg
Indeling van de redevoering
I. Exordium (1-2)
II. Narratio: Leven en karakter van Marcus Caelius deel 1 (3-22)
III. Refutatio deel 1 + leven en karakter van Marcus Caelius deel 2 (23-50)
IV. Refutatio deel 2: de aanklacht van het goud (51-55)
V. Refutatio deel 3: de aanklacht van het gif (56-69)
VI. Peroratio (70-80)

De tekst
Paragraaf 1: tekst
Si quis, iudices, forte nunc adsit ignarus legum, iudiciorum, consuetudinis nostrae, miretur pro-

fecto, quae sit tanta atrocitas huiusce causae, quod diebus festis ludisque publicis, omnibus

forensibus negotiis intermissis unum hoc iudicium exerceatur, nec dubitet, quin tanti facinoris

reus arguatur, ut eo neglecto civitas stare non possit; idem cum audiat esse legem, quae de

5 seditiosis consceleratisque civibus, qui armati senatum obsederint, magistratibus vim attu-

lerint, rem publicam oppugnarint, cotidie quaeri iubeat: legem non improbet, crimen quod ver-

setur in iudicio, requirat; cum audiat nullum facinus, nullam audaciam, nullam vim in iudicium

vocari, sed adulescentem illustri ingenio, industria, gratia accusari ab eius filio, quem ipse in

iudicium et vocet et vocarit, oppugnari autem opibus meretriciis: illius pietatem non reprehen-

10 dat, muliebrem libidinem comprimendam putet, vos laboriosos existimet, quibus otiosis ne in

communi quidem otio liceat esse.

33
Paragraaf 1: uitleg
2 profecto ongetwijfeld
atrocitas, atis, v. wreedheid
huiusce arch. vorm van huius
festus, a, um feest-
ludi publici officiële spelen (nl. de Ludi Megalenses of kortweg Mega-
lensia, ter ere van Magna Mater, van 4 tot 10 april)
3 forensia negotia rechtsaangelegenheden, rechtszaken
exercere, eo plaatsvinden, doorgaan
4 arguere, o beschuldigen van +gen.
neglegere, o verwaarlozen, (hier) onbestraft laten
5 seditiosus, a, um opstandig
consceleratus, a, um zwaar crimineel
armatus, a, um gewapend
obsidere, eo bezetten
vim afferre geweld gebruiken tegen +dat.
6 oppugnare, o aanvallen
cotidie dagelijks
quaeri/quaerere de +abl. een gerechtelijk onderzoek instellen naar
improbare, o afkeuren
7 versari, or voorkomen, behandeld worden
audacia, ae overmoed, brutale actie
in iudicium vocare voor het gerecht brengen
8 adulescens, ntis, m. jongeman
illustris, is, e, is voortreffelijk, uitstekend
industria, ae ijver, toewijding
accusare, o beschuldigen, aanklagen
9 opes, ium invloed, macht
meretricius, a, um van een prostituee
pietas, atis, v. deugdzaamheid, plichtsbesef
10 reprehendere, o afkeuren, bekritiseren
muliebris, is, e, is vrouwelijk, van de vrouw
libido, inis, v. wellustigheid
comprimere, o beteugelen
comprimendam [esse]
laboriosus, a, um zwaar belast
11 otiosus, a, um vrij (van werk)
communis, is, e, is algemeen
otium, i (hier) vrije dag

35
Paragraaf 2: tekst
Etenim si attendere diligenter, existimare vere de omni hac causa volueritis, sic constituetis,

iudices, nec descensurum quemquam ad hanc accusationem fuisse, cui, utrum vellet, liceret,

nec, cum descendisset, quicquam habiturum spei fuisse, nisi alicuius intolerabili libidine et ni-

mis acerbo odio niteretur. Sed ego Atratino, humanissimo atque optimo adulescenti, meo ne-

5 cessario, ignosco, qui habet excusationem vel pietatis vel necessitatis vel aetatis. Si voluit ac-

cusare, pietati tribuo, si iussus est, necessitati, si speravit aliquid, pueritiae. Ceteris non modo

nihil ignoscendum, sed etiam acriter est resistendum.

36
Paragraaf 2: uitleg
1 etenim en zeker, immers ook
attendere, o opletten
diligenter aandachtig
existimare vere de +abl. zich een juist oordeel vormen over
sic constituere tot deze conclusie komen
2 descendere ad +acc overgaan tot
part. fut. met fuisse drukt irrealis uit in inf-zin
accusatio, onis, v. beschuldiging
utrum wat (van beide)
3 quicquam spei enige hoop
intolerabilis, is, e, is onverdraaglijk
4 nimis al te ...
acerbus, a, um grimmig
niti, or +abl. steunen op
necessarius, i goede vriend
5 ignoscere, o vergeven
excusatio, onis, v. excuus
necessitas, atis, v. noodzaak
6 tribuere, o +dat. wijten aan
pueritia, ae jeugdigheid
7 acriter scherp

37
Paragraaf 3-9: samenvatting
Na het exordium volt gewoonlijk de narratio. In deze rede doet Cicero het echter anders: hij
houdt een lang betoog om enkele verdachtmakingen van de aanklagers te weerleggen. Hiermee
bouwt Cicero zijn verdediging op (vandaar praemunitio). De belangrijkste verdachtmakingen wa-
ren:

- Caelius had zijn vader met weinig respect behandeld door uit huis te gaan;
- Caelius had zich in zijn jeugd onfatsoenlijk gedragen;
- Caelius was betrokken geweest bij de samenzwering met Catilina.

Cicero weerlegt deze verdachtmakingen als volgt: Caelius heeft zijn vader en zijn stadsgenoten
altijd met respect behandeld. Een afvaardiging uit zijn thuisstad is zelfs op het proces aanwezig.
Bovendien verliet Caelius alleen het ouderlijk huis omdat hij door zijn vader aan Cicero’s zorgen
was toevertrouwd.

Paragraaf 10: tekst


Nam quod Catilinae familiaritas obiecta Caelio est, longe ab ista suspicione abhorrere debet.

Hoc enim adulescente scitis consulatum mecum petisse Catilinam. Ad quem si accessit aut si

a me discessit umquam (quamquam multi boni adulescentes illi homini nequam atque improbo

studuerunt), tum existimetur Caelius Catilinae nimium familiaris fuisse. At enim postea scimus

5 et vidimus esse hunc in illius amicis. Quis negat? Sed ego illud tempus aetatis, quod ipsum sua

sponte infirmum aliorum libidine infestum est, id hoc loco defendo. Fuit adsiduus mecum prae-

tore me; non noverat Catilinam; Africam tum praetor ille obtinebat. Secutus est tum annus, cau-

sam de pecuniis repetundis Catilina dixit. Mecum erat hic; illi ne advocatus quidem venit um-

quam. Deinceps fuit annus, quo ego consulatum petivi; petebat Catilina mecum. Numquam ad

10 illum accessit, a me numquam recessit.

38
Paragraaf 10: uitleg
1 quod wat betreft het feit dat
familiaritas, atis, v. vriendschap
suspicio, onis, v. verdachtmaking, beschuldiging
abhorrere, eo terugschrikken
2 adulescens, ntis, m. jongeman
consulatus, us consulaat
3 discedere, o zich verwijderen
nequam (onverbuigbaar woord) liederlijk
improbus, a, um slecht, verdorven
4 studere, eo +dat. benaderen, steunen, omgaan met
nimium (te) zeer
familiaris, is, e; is bevriend
enim toch
5 sua sponte uit zichzelf
6 infirmus, a, um zwak
libido, inis, v. wellust
infestus, a, um +abl. weerloos tegenover
id = illud tempus aetatis
adsiduus, a, um voortdurend
7 praetore me nl. in 66
annus nl. 65
causam dicere de +abl. zich in een proces verantwoorden wegens
repetere, o terugvorderen
Catilina was in 65 aangeklaagd wegens afpersing.
8 advocatus, i helper, ondersteuner
9 deinceps meteen daarna
recedere, o wijken, weggaan

39
Paragraaf 11: tekst
Tot igitur annos versatus in foro sine suspicione, sine infamia studuit Catilinae iterum petenti.

Quem ergo ad finem putas custodiendam illam aetatem fuisse? Nobis quidem olim annus erat

unus ad cohibendum brachium toga constitutus, et ut exercitatione ludoque campestri tunicati

uteremur, eademque erat, si statim mereri stipendia coeperamus, castrensis ratio ac militaris.

5 Qua in aetate nisi qui se ipse sua gravitate et castimonia et cum disciplina domestica, tum

etiam naturali quodam bono defenderet, quoquo modo a suis custoditus esset, tamen infa-

miam gravem effugere non poterat. Sed qui prima illa initia aetatis integra atque inviolata

praestitisset, de eius fama ac pudicitia, cum is iam se corroboravisset ac vir inter viros esset,

nemo loquebatur.

40
Paragraaf 11: uitleg
1 versari, or doorbrengen
suspicio, onis, v. verdenking, verdachtmaking
infamia, ae schande, (aanleiding tot) slechte reputatie
2 studere, eo +dat. partij kiezen voor, zich aansluiten bij
petenti nl. het consulaat (in 63)
quem ad finem hoe lang
custodiendam fuisse denk erbij [mihi]
3 bracchium toga cohibere de toga om de arm houden, dwz. in opleiding zijn: redenaars
in opleiding mochten geen wilde gebaren maken tijdens hun
betogen
exercitatione uti aan sport doen
campester, tris, tre; tris op het Marsveld
tunicatus, a, um in tunica (onderkleed), dus niet in toga
4 stipendia merere in het leger gaan (lett. soldij verdienen)
castrensis, is, e; is in het legerkamp
militaris, is, e; is in het leger
5 gravitas, atis, v. (aangeboren) ernst
castimonia, ae keurigheid, fatsoen
cum ... tum etiam ... zowel ... als ...
domesticus, a, um van huis uit
6 bonum, i goedheid, karakter
quoquo modo op welke manier dan ook
infamia, ae smet op het blazoen, reputatieschade
7 poterat hier tvv. potuisset
inviolatus, a, um ongeschonden, zonder kleerscheuren
8 praestare, o vervullen
pudicitia, ae goed gedrag
se corrobare volwassen worden

41
Paragraaf 12: tekst
At studuit Catilinae, cum iam aliquot annos esset in foro, Caelius; et multi hoc idem ex omni or-

dine atque ex omni aetate fecerunt. Habuit enim ille, sicuti meminisse vos arbitror, permulta

maximarum non expressa signa, sed adumbrata virtutum. Utebatur hominibus improbis multis;

et quidem optimis se viris deditum esse simulabat. Erant apud illum illecebrae libidinum mul-

5 tae; erant etiam industriae quidam stimuli ac laboris. Flagrabant vitia libidinis apud illum; vige-

bant etiam studia rei militaris. Neque ego umquam fuisse tale monstrum in terris ullum puto,

tam ex contrariis diversisque et inter se pugnantibus naturae studiis cupiditatibusque confla-

tum.

42
Paragraaf 12: uitleg
1 studere, eo +dat. partij kiezen voor, zich aansluiten bij
aliquot enige, enkele
2 sicuti = sicut
arbitrari, or menen
permulti, ae, a zeer veel
3 expressus, a, um duidelijk, zichtbaar
adumbratus, a, um verdoken
improbus, a, um verdorven
4 deditus, a, um +dat. genegen, toegewijd aan
simulare, o doen alsof, veinzen
illecebra, ae verleiding
libido, inis, v. bandeloosheid, uitspatting
5 industria, ae werklust, ijver
stimulus, i aansporing, prikkel
flagrare, o branden, gloeien
vigere, eo sterk zijn, krachtig zijn
6 res militaris krijgsdienst
umquam ooit
monstrum, i monster, gedrocht
7 contrarius, a, um tegengesteld
diversus, a, um verschillend
naturae studium natuurlijk talent
cupiditas, atis, v. verlangen
conflatus, a, um samengesteld

43
Paragraaf 13: tekst
Quis clarioribus viris quodam tempore iucundior, quis turpioribus coniunctior? Quis civis melio-

rum partium aliquando, quis taetrior hostis huic civitati? Quis in voluptatibus inquinatior, quis in

laboribus patientior? Quis in rapacitate avarior, quis in largitione effusior? Illa vero, iudices, in

illo homine mirabilia fuerunt, comprehendere multos amicitia, tueri obsequio, cum omnibus

5 communicare, quod habebat, servire temporibus suorum omnium pecunia, gratia, labore cor-

poris, scelere etiam, si opus esset, et audacia, versare suam naturam et regere ad tempus at-

que huc et illuc torquere ac flectere, cum tristibus severe, cum remissis iucunde, cum senibus

graviter, cum iuventute comiter, cum facinerosis audaciter, cum libidinosis luxuriose vivere.

44
Paragraaf 13: uitleg
1 iucundus, a, um +dat. geliefd bij
coniunctus, a, um +dat. verbonden met
meliores partes (het kamp van) de boni of optimates
2 taeter, taetra, taetrum afschuwelijk, vreselijk
voluptas, atis, v. genotszucht
inquinatus, a, um smerig, schandelijk
3 patiens, -, -; ntis volhardend
rapacitas, atis, v. roofzucht, hebberigheid
avarus, a, um hebzuchtig, begerig, bezitterig
largitio, onis, v. vrijgevigheid
effusus, a, um gul, mateloos
4 mirabilis, -, -; - bewonderenswaardig
comprehendere, o aan zich binden, aantrekken
tueri, eor beschermen, te vriend houden
obsequium, i toewijding
5 communicare, o delen
servire, io bijstaan
6 versare, o aanpassen
regere, o zich richten
7 huc et illuc heen en weer
torquere, eo keren
flectere, o buigen
tristis, -, -; - streng, hard
remissus, a, um vrolijk, ontspannen
8 iuventus, utis, v. jeugd
facinerosus, a, um crimineel
libidinosus, a, um wellustig, losbandig
luxuriosus, a, um buitensporig, verkwistend

45
Paragraaf 14: tekst
Hac ille tam varia multiplicique natura cum omnes omnibus ex terris homines improbos au-

dacesque collegerat, tum etiam multos fortes viros et bonos specie quadam virtutis assimu-

latae tenebat. Neque umquam ex illo delendi huius imperii tam consceleratus impetus exstitis-

set, nisi tot vitiorum tanta immanitas quibusdam facilitatis et patientiae radicibus niteretur. Qua

5 re ista condicio, iudices, respuatur, nec Catilinae familiaritatis crimen haereat; est enim com-

mune cum multis et cum quibusdam etiam bonis. Me ipsum, me, inquam, quondam paene ille

decepit, cum et civis mihi bonus et optimi cuiusque cupidus et firmus amicus ac fidelis vi-

deretur; cuius ego facinora oculis prius quam opinione, manibus ante quam suspicione depre-

hendi. Cuius in magnis catervis amicorum si fuit etiam Caelius, magis est ut ipse moleste ferat

10 errasse se, sicuti non numquam in eodem homine me quoque erroris mei paenitet, quam ut is-

tius amicitiae crimen reformidet.

46
Paragraaf 14: uitleg
1 multiplex, -, -; -icis complex, veelzijdig
improbus, a, um slecht, verdorven
2 colligere, o verzamelen
assimulare, o doen alsof, veinzen
3 tenere, eo aan zich binden
umquam ooit
consceleratus, a, um zwaar misdadig
impetus, us aanzet
exsistere, o ontstaan, (opkomen)
4 immanitas, atis, v. gruwelijke omvang
facilitas, atis, v. vriendelijkheid
patientia, ae volharding, uithoudingsvermogen
radix, icis, v. wortel
niti, -or +abl. steunen op
qua re daarom
5 condicio, onis, v. omstandigheid
respuere, o afwijzen, verwerpen
familiaritas, atis, v. vriendschap
6 inquam 1enk. van inquit
7 decipere, io misleiden, verleiden
optimus quisque / opti- de allerbesten / het allerbeste
mum quidque
cupidus +abl. toegewijd aan
amicus (politieke) bondgenoot
8 opinio, onis, v. mening
suspicio, onis, v. vermoeden
deprehendere, o betrappen
9 catervus, i groep
magis est ut het is redelijker dat
moleste ferre iets vervelend vinden
10 sicuti = sicut
paenitet me +gen. ik heb spijt van
11 reformidare, o bang zijn voor

47
Paragraaf 15: tekst
Itaque a maledictis pudicitiae ad coniurationis invidiam oratio est vestra delapsa. Posuistis

enim, atque id tamen titubanter et strictim, coniurationis hunc propter amicitiam Catilinae par-

ticipem fuisse; in quo non modo crimen non haerebat, sed vix diserti adulescentis cohaerebat

oratio. Qui enim tantus furor in Caelio, quod tantum aut in moribus naturaque volnus aut in re

5 atque fortuna? Ubi denique est in ista suspicione Caeli nomen auditum? Nimium multa de re

minime dubia loquor; hoc tamen dico: Non modo si socius coniurationis, sed nisi inimicissimus

istius sceleris fuisset, numquam coniurationis accusatione adulescentiam suam potissimum

commendare voluisset.

48
Paragraaf 15: uitleg
1 maledictum, i beschimping
pudicitia, ae kuisheid
delabi, or afglijden
2 titubanter onzeker, aarzelend
strictim oppervlakkig, kort
coniuratio, onis, v. samenzwering
particeps, ipis, m. deelnemer
3 in quo op dit punt
haerere, eo vaststaan
disertus, a, um welbespraakt
cohaerere, eo steek houden
4 furor, oris, m. (revolutionaire) waanzin
volnus, eris, o. = vulnus; gebrek, fout
res, rei, v. bezit
fortuna, ae omstandigheden
5 suspicio, onis, v. verdenking
nimium veel te
6 dubius, a, um twijfelachtig, onzeker
socius, i deelnemer
inimicus, i vijand
7 accusatio, onis, v. aanklacht; Caelius had in 59 Antonius Hybrida, medeconsul
van Cicero in 63, onder meer beschuldigd van deelname aan
de samenzwering van Catilina. De aanklachten gingen vooral
om het wanbeheer van zijn consulaire provincie Macedonië.
Cicero had zijn oud-collega verdedigd maar het onderspit
gedolven. Caelius’ naam als jonge redenaar was hiermee ge-
vestigd.
potissimum bij voorkeur, het liefst
8 commendare, o naam maken

49
Paragraaf 16-30: samenvatting
Caelius heeft zich nooit met corruptiepraktijken beziggehouden, evenmin heeft hij schulden of
hoge woonlasten. Hij heeft met instemming van zijn vader het ouderlijk huis verlaten en een huis
op de Palatijn gehuurd. Daar ontmoette hij toevallig de ‘Medea Palatina’, zijn buurvrouw Clodia,
de zus van zijn huisbaas Clodius. Ook op andere punten hebben de aanklagers gelogen: de se-
nator die kwam getuigen over slagen en verwondingen en de getuigen die Caelius ’s nachts vrou-
wen zagen lastigvallen, zijn omgekocht. (Tot zover Leven en karakter van Caelius deel 1)

In de zaak Dio heeft de dader en opdrachtgeven, koning Ptolemaeus al bekend; zijn handlanger
is vrijgesproken. Er valt over die zaak dus niet veel meer te zeggen. (= Refutatio 1)

(Begin van leven en karakter van Caelius deel 2:) Over de jeugdige uitspattingen van Caelius kan
men ook kort zijn; naar feestjes gaan, een bepaald park bezoeken, parfum gebruiken en naar
Baiae gaan: welke vooraanstaande Romein deed dat niet in zijn jeugd? Caelius kan moeilijk het
slachtoffer worden van de gebreken van de jeugd van tegenwoordig.

Paragraaf 30b: tekst


Sunt autem duo crimina, auri et veneni; in quibus una atque eadem persona versatur. Aurum

sumptum a Clodia, venenum quaesitum, quod Clodiae daretur, ut dicitur. Omnia sunt alia non

crimina, sed maledicta, iurgi petulantis magis quam publicae quaestionis. "Adulter, impudicus,

sequester" convicium est, non accusatio; nullum est enim fundamentum horum criminum,

5 nulla sedes; voces sunt contumeliosae temere ab irato accusatore nullo auctore emissae.

50
Paragraaf 30b: uitleg
1 crimen, inis, o. aanklacht
venenum, i gif
versari, or betrokken zijn
2 sumere, o lenen
quaerere, o aanschaffen, zoeken
3 maledictum, i beschimping
iurgum, i scheldpartij
petulans, -, -; ntis ordinair
quaestio, onis, v. gerechtshof
adulter, eris, m. echtbreker
impudicus, i viezerik
4 sequester, tris, m. omkoper
convicium, i scheldwoord
accusatio, onis, v. beschuldiging
fundamentum, i basis, grond
5 sedes, is, v. grondslag
contumeliosus, a, um kwetsend, beledigend
temere op goed geluk, zonder aanleiding
accusator, oris, m. aanklager
auctor, oris, m. bron
emittere, o uiten

51
Paragraaf 31: tekst
Horum duorum criminum video auctorem, video fontem, video certum nomen et caput. Auro

opus fuit; sumpsit a Clodia, sumpsit sine teste, habuit, quamdiu voluit. Maximum video signum

cuiusdam egregiae familiaritatis. Necare eandem voluit; quaesivit venenum, sollicitavit quos

potuit, paravit, horam locum constituit, attulit. Magnum rursus odium video cum crudelissimo

5 discidio exstitisse. Res est omnis in hac causa nobis, iudices, cum Clodia, muliere non solum

nobili, sed etiam nota; de qua ego nihil dicam nisi depellendi criminis causa.

52
Paragraaf 31: uitleg
1 crimen, inis, o. aanklacht
auctor, oris, m. dader
fons, fontis, m. bron
2 opus est +abl. … is nodig, … heeft nodig
testis, is, m. getuige
quamdiu zo lang (als)
3 egregius, a, um buitengewoon, bijzonder
familiaritas, atis, v. intimiteit, band
venenum, i gif
sollicitare, o omkopen
4 consistere, o afspreken, vaststellen
5 discidium, i breuk
exsistere, o ontstaan
est cum +abl. draait om

53
Paragraaf 32: tekst
Sed intellegis pro tua praestanti prudentia, Cn. Domiti, cum hac sola rem esse nobis. Quae si se

aurum Caelio commodasse non dicit, si venenum ab hoc sibi paratum esse non arguit, petulan-

ter facimus, si matrem familias secus, quam matronarum sanctitas postulat, nominamus. Sin

ista muliere remota nec crimen ullum nec opes ad oppugnandum Caelium illis relinquuntur,

5 quid est aliud quod nos patroni facere debeamus, nisi ut eos, qui insectantur, repellamus?

Quod quidem facerem vehementius, nisi intercederent mihi inimicitiae cum istius mulieris

viro—fratre volui dicere; semper hic erro. Nunc agam modice nec longius progrediar quam me

mea fides et causa ipsa coget. Neque enim muliebres umquam inimicitias mihi gerendas

putavi, praesertim cum ea quam omnes semper amicam omnium potius quam cuiusquam ini-

10 micam putaverunt.

54
Paragraaf 32: uitleg
1 pro op grond van
praestans, -,-; -ntis voortreffelijk
prudentia, ae verstand, inzicht
Cn. Domiti Gnaeus Domitius Calvinus, als praetor de voorzitter van de
rechtbank
res est nobis cum +abl. wij hebben te maken met
2 commodare, o uitlenen, verschaffen
venenum, i gif
arguere, o beweren
petulanter oneerbaar
3 secus anders
matrona, ae dame
sanctitas, atis, v. eerbaarheid
postulare, o eisen
nominare, o spreken over
sin maar als
4 removere, eo verwijderen
oppugnare, o aanvallen
5 patronus, i beschermheer
insectari, or vervolgen, aanvallen
repellere, o weerleggen, tot de orde roepen
6 vehementer heftig
intercedere, o tussenbeide komen
inimicitia, ae vijandigheid
7 hic op dit punt
modice agere zich inhouden
fides, ei, v. plicht (als advocaat tegenover zijn cliënt)
8 muliebris, is, e; is vrouwelijk, van de vrouwen, voor vrouwen
gerere, o koesteren, voelen, onderhouden
9 praesertim zeker niet, vooral niet
potius eerder
inimica, ae (vrouwelijke) vijand

55
Paragraaf 33: tekst
Sed tamen ex ipsa quaeram prius utrum me secum severe et graviter et prisce agere malit an

remisse et leniter et urbane. Si illo austero more ac modo, aliquis mihi ab inferis excitandus est

ex barbatis illis non hac barbula, qua ista delectatur, sed illa horrida, quam in statuis antiquis

atque imaginibus videmus, qui obiurget mulierem et pro me loquatur, ne mihi ista forte sus-

5 censeat. Exsistat igitur ex hac ipsa familia aliquis ac potissimum Caecus ille; minimum enim

dolorem capiet, qui istam non videbit. Qui profecto, si exstiterit, sic aget ac sic loquetur: "Mu-

lier, quid tibi cum Caelio, quid cum homine adulescentulo, quid cum alieno? Cur aut tam famili-

aris huic fuisti, ut aurum commodares, aut tam inimica, ut venenum timeres? Non patrem tuum

videras, non patruum, non avum, non proavum, non abavum, non atavum audieras consules

10 fuisse?

56
Paragraaf 33: uitleg

1 ex +abl. aan, van


prius eerst
severus, a, um streng
priscus, a, um ouderwets
agere omgaan
2 remissus, a, um ontspannen, rustig
lenis, is, e; is luchtig, speels
urbanus, a, um modern
austerus, a, um ernstig, streng
inferi, orum onderwereld
excitare, o opwekken
3 barbatus, a, um bebaard
barbula, ae (keurig) baardje
delectari, or +abl. leuk vinden
horridus, a, um ruige, borstelige (baard)
statua, ae standbeeld
4 obiurgare, o berispen
suscensere, eo +dat. boos zijn op
5 exsistere, o opstaan, herrijzen
potissimum het liefst
Caecus Appius Claudius Caecus, censor in 312, consul in 307 en
296, liet de Via Appia en het Aqua Appia (het eerste Ro-
meinse aquaduct) aanleggen. Hij spreekt als beroemde,
strenge voorvader zijn bandeloze nazaat toe in een proso-
popoeia.
6 dolor, oris, m. leed
profecto zeker en vast
7 tibi est cum +abl. je hebt te maken met
familiaris, is, e; is +abl. bekend, bevriend, vertrouwd
8 commodare, o uitlenen, verschaffen
inimica, ae (vrouwelijke) vijand
venenum, i gif
9 patruus, i oom
proavus, i overgrootvader
abavus, i betovergrootvader

57
Paragraaf 34: tekst
Non denique modo te Q. Metelli matrimonium tenuisse sciebas, clarissimi ac fortissimi viri pa-

triaeque amantissimi, qui simul ac pedem limine extulerat, omnes prope cives virtute, gloria,

dignitate superabat? Cum ex amplissimo genere in familiam clarissimam nupsisses, cur tibi

Caelius tam coniunctus fuit? Cognatus, adfinis, viri tui familiaris? Nihil eorum. Quid igitur fuit

5 nisi quaedam temeritas ac libido? Nonne te, si nostrae imagines viriles non commovebant, ne

progenies quidem mea, Q. illa Claudia, aemulam domesticae laudis in gloria muliebri esse ad-

monebat, non virgo illa Vestalis Claudia, quae patrem complexa triumphantem ab inimico tri-

buno plebei de curru detrahi passa non est? Cur te fraterna vitia potius quam bona paterna et

avita et usque a nobis cum in viris tum etiam in feminis repetita moverunt? Ideone ego pacem

10 Pyrrhi diremi, ut tu amorum turpissimorum cotidie foedera ferires, ideo aquam adduxi, ut ea tu

inceste uterere, ideo viam munivi, ut eam tu alienis viris comitata celebrares?

58
Paragraaf 34: uitleg
1 Q. Metelli Quintus Metellus Celer, praetor in 63, consul in 60 en Clo-
dia’s neef en echtgenoot in een slecht huwelijk. Zijn plotse
dood in 59 leidde tot het gerucht dat hij door Clodia vergif-
tigd zou zijn.
tenere, eo binden
2 simul ac zodra als
limen, inis, o. drempel
eferre, fero zetten
prope bijna
3 dignitas, atis, v. waardigheid
amplus, a, um groots
nubere, o huwen
4 coniunctus, a, um nabij, nauw verbonden
cognatus, a, um verwant
adfinis, is, e; is aanverwant (door huwelijk)
familiaris, is, e; is goede bekende, vriend
5 temeritas, atis, v. lichtzinnigheid
imago, inis, v. maskers (verwijst naar de dodenmaskers van illustere voor-
vaderen die adellijke families bewaarden)
virilis, is, e; is van de mannen
commovere, eo beroeren
6 progenies, ei, v. kind, nakomelinge (hier waarschijnlijk kleindochter)
Q. Claudia Quinta Claudia zou in 204 een op de Tiber vastgelopen schip
hebben vlot getrokken, zodat het heilige beeld van Magna
Mater erop in Rome kon arriveren. Hiermee ontkrachtte ze
de valselijke beschuldigingen van onkuisheid.
aemulus, a, um evenzeer … waardig
domesticus, a, um vanwege de familie
laus, laudis, v. lof, eer
admonere, eo uitnodigen, uitdagen
7 virgo Vestalis Claudia Deze Claudia was de dochter of zus van Appius Claudius
Pulcher, de consul van 143.
complecti, or omarmen
triuphare, o een triomftocht vieren
tribunus plebei volkstribuun
8 detrahere, o ergens af sleuren
fraternus, a, um van je broer
potius eerder
avitus, a, um grootvaderlijk, van je grootvader
9 usque a vanaf mijn tijd
cum … tum etiam … zowel … als …
femina, ae vrouw
repetere, o herhalen
10 Pyrrhi Appius Claudius Caecus hield in 280 een beroemde, be-
waard gebleven rede, waarin hij zich verzette tegen Pyrrhus,
koning van Epirus.
dirimere, o verhinderen
turpis, is, e; is schandelijk
foedus, eris, o. verdrag, verbond
ferire, io (hier) sluiten
11 incestus, a, um onkuis
59
munire, io (hier) aanleggen
comitare, o vergezellen
celebrare, o bezoeken

60
Paragrafen 35-50: samenvatting
Clodia wordt aldus voor een dilemma geplaatst: ofwel moet ze toegeven dat ze zelf immoreel
gedrag getoond heeft, ofwel heeft haar getuigenis over Caelius geen waarde. Ze wordt dan nog,
in een tweede prosopopoeia, door haar broer Clodius terechtgewezen voor haar obsessie met
een jongere man die haar eigenlijk niet wilde.

Vervolgens verschuift de aandacht weer naar Caelius. Cicero wijst hem eerst terecht zoals de
strenge vader in de Romeinse komedie dat zou doen: waarom is hij in de buurt van zo’n vrouw
van lichte zeden gaan wonen? Caelius’ antwoord (nog steeds volgens Cicero) zou luiden dat dat
zeker niet uit eigen losbandigheid was, getuige het feit dat hij geen schulden heeft en geen lenin-
gen is aangegaan en dus geen losbandig karakter heeft. Nadien spreekt Cicero hem opnieuw
toe, nu als mildere, modernere vader: we kunnen het Caelius niet kwalijk nemen als hij intiem
met Clodia is omgegaan, ze is namelijk eerder een ‘publieke vrouw’ dan een weduwe. Relaties
met zo’n vrouw werden zelfs door de maiores oogluikend toegestaan aan jongemannen.

Cicero wil, voor alle duidelijkheid, geen reclame maken voor losbandig gedrag bij de jeugd, maar
hij stelt zich realistisch op. Jonge mensen amuseren zich nu eenmaal. Zelfs de meest eerbare
burgers zijn in hun jeugd wel eens ingegaan op allerlei verlokkingen. Zolang hun gedrag maar
binnen redelijke perken blijft en ze op een gegeven moment volwassen worden.

Caelius voldoet zeker aan die voorwaarden; hij heeft geen schulden, heeft zich niet laten leiden
door amoureuze avonturen, en heeft zich al die tijd ook toegelegd op de retoriek, waarvan hij de
jury vandaag nog een sterk staal getoond heeft. Hij was nooit zo’n sterk redenaar geweest als hij
zich in zijn jeugd volledig had overgegeven aan geflirt en gefuif.

Paragrafen 51-53: samenvatting (Refutatio 2: de aanklacht van het goud)


Cicero leidt nu de refutatio in van de crimen auri: Caelius zou van Clodia geld geleend hebben
om de slaven van Lucceius om te kopen, in wiens huis Dio verbleef. De slaven zouden dan een
moordaanslag op Dio moeten plegen. De argumenten in Caelius’ voordeel zijn hier eerder dun:
als dit gebeurd zou zijn, zou Lucceius natuurlijk zelf nooit van iets weten. Cicero probeert dit
echter vakkundig weg te stoppen onder het toch wel zeer eerbare karakter van Lucceius, die zo-
iets nooit zou hebben laten passeren.

61
Paragraaf 54: tekst
Habeo enim, iudices, quem vos socium vestrae religionis iurisque iurandi facile esse pa-

tiamini, L. Lucceium, sanctissimum hominem et gravissimum testem, qui tantum facinus in fa-

mam atque fortunas suas neque non audisset illatum a Caelio neque neglexisset neque tulis-

set. An ille vir illa humanitate praeditus, illis studiis, illis artibus atque doctrina illius ipsius peri-

5 culum, quem propter haec ipsa studia diligebat, neglegere potuisset et, quod facinus in alienum

hominem intentum severe acciperet, id omisisset curare in hospitem? Quod per ignotos actum

cum comperisset, doleret, id a suis temptatum esse neglegeret? Quod in agris locisve publicis

factum reprehenderet, id in urbe ac suae domi coeptum esse leniter ferret? Quod in alicuius

agrestis periculo non praetermitteret, id homo eruditus in insidiis doctissimi hominis dissimu-

10 landum putaret?

62
Paragraaf 54: uitleg
1 habere, eo dwz. ‘ter beschikking’
quem = aliquem, quem
religio, onis, v. plicht (om een rechtvaardig oordeel te vellen)
ius iurandum, o. eed (gezworen als jurylid bij de rechtszaak)
2 sanctus, a, um eerbiedwaardig
testis, is, m. getuige
3 inferre, fero plegen
neglegere, o door de vingers zien
4 humanitas, atis, v. beschavig
praeditus, a, um uitgerust, begiftigd
doctrina, ae geleerdheid, wetenschappelijke kennis of interesse
5 diligere, o graag hebben, waarderen
intinere, eo richten
6 severe accipere, io moeite hebben met
omittere, o verzuimen
curare, o zich ergens iets van aantrekken
ignotus, a, um onbekend
7 comperire, io vernemen
dolere, eo betreuren
8 reprehendere, o afkeuren
coepisse, i ondernemen
leniter ferre makkelijk verdragen
9 agrestis, is, m. landbouwer
praetermittere, o ongestraft laten, door de vingers zien
10 eruditus, a, um geleerd, wetenschappelijk onderlegd
dissimulare, o verborgen houden

63
Paragraaf 55: tekst
(Aan het begin van paragraaf 55 wordt de, niet bewaarde, getuigenis van Lucius Lucceius voor-

gelezen.)

Quid exspectatis amplius? An aliquam vocem putatis ipsam pro se causam et veritatem posse

mittere? Haec est innocentiae defensio, haec ipsius causae oratio, haec una vox veritatis. In cri-

mine ipso nulla suspicio est, in re nihil est argumenti, in negotio, quod actum esse dicitur, nul-

lum vestigium sermonis, loci, temporis; nemo testis, nemo conscius nominatur, totum crimen

5 profertur ex inimica, ex infami, ex crudeli, ex facinerosa, ex libidinosa domo; domus autem illa,

quae temptata esse scelere isto nefario dicitur, plena est integritatis, dignitatis, offici, religionis;

ex qua domo recitatur vobis iure iurando devincta auctoritas, ut res minime dubitanda in con-

tentione ponatur, utrum temeraria, procax, irata mulier finxisse crimen, an gravis, sapiens, mo-

deratusque vir religiose testimonium dixisse videatur.

64
Paragraaf 55: uitleg
1 amplius (nog) meer
causa, ae de feiten
veritas, atis, v. waarheid
vocem mittere zijn stem laten horen
2 innocentia, ae onschuld
defensio, onis, v. (verdedigend) pleidooi
crimen, inis, o. aanklacht
3 suspicio, onis, v. (grond van) verdenking
argumentum, i argument
negotium, i zaak, opsomming van de feiten
4 vestigium, i spoor
sermo, onis, m. afspraak
testis, is, m. getuige
conscius, i medeplichtige
5 proferre, fero opzetten, opbouwen
inimicus, a, um vijandig
infamis, is, e; is eerloos
facinerosus, a, um misdadig
libidinosus, a, um losbandig
6 nefarius, a, um gewetenloos
integritas, atis, v. rechtschapenheid
dignitas, atis, v. waardigheid
religio, onis, v. plichtsbesef
7 recitare, o voorlezen
ius iurandum eed
devincere, o binden
auctoritas, atis, v. gezagvolle verklaring
dubitare, o betwijfelen
8 contentio, onis, v. discussie
temerarius, a, um lichtzinnig, onbezonnen
procax, -, -; cis schaamteloos, brutaal, opdringerig
moderatus, a, um gematigd
9 religiosus, a, um plichtsbewust
testimonium, i getuigenis

65
Paragrafen 56-69: samenvatting (Refutatio 3: de aanklacht van het gif)
Een aanklacht over vergiftiging zou op zichzelf geen spoedprocedure gekregen hebben en dus
niet voor Caelius’ eigen aanklacht tegen Bestia behandeld zijn. Daarom werd de aanklacht door
de aanklagers hier toegevoegd als een secundaire aanklacht, naast die de vi. Caelius zou geld
van Clodia geleend hebben om de moord op Dio te betalen, en nadien geprobeerd hebben Clo-
dia te vergiftigen om zo zijn sporen uit te wissen. Clodia’s handlangers zouden echter de over-
handiging van het gif aan Clodia’s slaven in een badhuis hebben verhinderd.

Cicero voert aan dat er eigenlijk geen motief is voor Caelius om Clodia te vermoorden, en dat de
vergiftigingspoging verzonnen is om de andere, verzonnen aanklachten te onderbouwen. Het is
bovendien onmogelijk voor te stellen dat Caelius een beroep gedaan zou hebben op Clodia’s
slaven, waarvan iedereen weet dat ze op (onfatsoenlijk) goede voet leven met hun meesteres.

Paragrafen 70-78: samenvatting (Peroratio)


De zaak is een zaak de vi, een vorm van rechtspraak die gebruikt werd om gewapende revoltes
zoals de Catilinarische samenzwering te bedwingen. Nu wordt ze gebruikt om een beloftevolle
jongeman ten onder te brengen door de lusten van een weduwe. Caelius heeft niks gedaan dat
een dagvaardig de vi rechtvaardigt: hij heeft zich van jongs af aan, naar ‘moderne’ normen, zeer
behoorlijk gedragen en is uitgegroeid tot een begiftigd redenaar. Zijn nauwe betrekkingen met
Clodia hebben zijn reputatie echter geschaad. Desondanks heeft hij nog steeds een gouden toe-
komst voor zich, zeker als hij Cicero’s voorbeeld blijft volgen.

66
Paragrafen 79-80: tekst
Quod cum huius vobis adulescentiam proposueritis, constituitote ante oculos etiam huius mi-

seri senectutem, qui hoc unico filio nititur, in huius spe requiescit, huius unius casum pertimes-

cit; quem vos supplicem vestrae misericordiae, servum potestatis, abiectum non tam ad pedes

quam ad mores sensusque vestros, vel recordatione parentum vestrorum vel liberorum iucun-

5 ditate sustentate, ut in alterius dolore vel pietati vel indulgentiae vestrae serviatis. Nolite, iudi-

ces, aut hunc iam natura ipsa occidentem velle maturius exstingui vulnere vestro quam suo

fato, aut hunc nunc primum florescentem firmata iam stirpe virtutis tamquam turbine aliquo aut

subita tempestate pervertere. [80] Conservate parenti filium, parentem filio, ne aut senectutem

iam prope desperatam contempsisse aut adulescentiam plenam spei maximae non modo non

10 aluisse vos verum etiam perculisse atque adflixisse videamini. Quem si nobis, si suis, si rei pu-

blicae conservatis, addictum, deditum, obstrictum vobis ac liberis vestris habebitis omniumque

huius nervorum ac laborum vos potissimum, iudices, fructus uberes diuturnosque capietis.

67
Paragrafen 79-80: uitleg
1 adulescentia, ae jeugdige leeftijd
proponere sibi voor ogen houden, rekening houden met
constituitote A imp fut. 2enk. (vertaal met zullen moeten)
2 senectus, utis, v. hoge leeftijd
unicus, a, um enig
niti, or +abl. steunen op
requiescere, o rusten
casus, us lotgevallen, situatie
pertimescere, o doodsbang zijn voor
3 supplex, icis, m. smekeling
misericordia, ae medelijden
potestas, atis, v. macht
abiectus, i verworpene
non tam … quam … niet zozeer … als …
4 sensus, us gevoelen
recordatio, onis, v. herinnering
iucunditas, atis, v. genegenheid
5 sustentare, o ondersteunen
indulgentia, ae mildheid
serviare, o +dat. gedienstig zijn aan
6 mature vroeg
exstingui, or sterven
7 florescere, o tot bloei komen
firmare, o verstevigen
stirps, pis, v. stam (en wortels)
virtutis K = stirpe
turbo, inis, m. wervelwind
8 subitus, a, um plots
pervertere, o omverwerpen
9 desperare, o de hoop opgeven
contemnere, o verachten
10 alere, o voeden
verum maar
percellere, o neerwerpen
adfligere, o beschadigen
11 addicere, o toewijden
dedere, o overleveren
obstringere, o binden
12 nervus, i kracht
potissimum als eerste, eerst en vooral
uber, -, -; eris vruchtbaar
diuturnus, a, um langdurig

69

You might also like