Ecli NL HR 2015 268

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 6

ECLI:NL:HR:2015:268

Instantie Hoge Raad


Datum uitspraak 10-02-2015
Datum publicatie 10-02-2015
Zaaknummer 12/05917
Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2841
In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2012:3538, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf
afgedaan
Rechtsgebieden Strafrecht
Bijzondere kenmerken Cassatie
Inhoudsindicatie
Geklaagd wordt dat de bewezenverklaring van beroeps- of bedrijfsmatig handelen
a.b.i. art. 11.3 Ow i.c. ten onrechte is gekwalificeerd als “meermalen gepleegd”. Bij
deze klacht over het ten onrechte toepassing geven aan art. 57 Sr mist vd een
voldoende rechtens te respecteren belang. Gelet op de strafmaxima bij de door het
hof toegepaste strafbepalingen - zes jaar - , het toepasselijke strafmaximum als art.
57.2 Sr van toepassing zou zijn - acht jaar - en de door het hof opgelegde
gevangenisstraf - 12 maanden - is het belang van vd bij de klacht niet evident. Van
de verdediging mag in een dergelijk geval, gelet op art. 80a RO, in redelijkheid
worden verlangd dat zij in de cassatieschriftuur een toelichting geeft m.b.t. het
belang bij de klacht en daartoe is de enkele stelling in de cassatieschriftuur dat een
ongebreidelde cumulatie van strafoplegging dreigt niet genoegzaam. Overschrijding
redelijke termijn.

Vindplaatsen Rechtspraak.nl
RvdW 2015/326
NJB 2015/421
NJ 2015/137 met annotatie van P.H.P.H.M.C. van Kempen
SR-Updates.nl 2015-0068

Uitspraak
10 februari 2015
Strafkamer
nr. S 12/05917
DAZ/ARA

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 december 2012,
nummer 23/002046-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te
Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en
maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat
betreft de kwalificatie van feit 3 en tot verbetering daarvan, alsmede wat betreft de duur van de
opgelegde straf en tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2. De bestreden uitspraak

2.1. Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:


- onder 3:
"hij in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 24 maart 2009 in de gemeente Heerhugowaard,
in een bedrijfspand gelegen aan de [a-straat], meermalen tezamen en in vereniging met anderen,
in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld grote hoeveelheden van een
materiaal bevattende hennep."

- onder 5:
"hij in periode van 1 januari 2007 tot en met 24 maart 2009 in Nederland heeft deelgenomen aan
een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een duurzaam samenwerkingsverband van
meerdere personen, te weten hij, verdachte, en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en
[medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] en andere personen en welke
organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk de misdrijven als omschreven in
artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het meerdere malen in de uitoefening van
beroep of bedrijf tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk telen en/of bewerken van
(grote) hoeveelheden van een materiaal bevattende hennep."

2.2. Het Hof heeft ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde - door overneming in zoverre van
de overwegingen van de Rechtbank - het volgende overwogen:
"Op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de van dit vonnis deel uitmakende bijlage,
stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
De op 24 maart 2009 in het bedrijfspand aan de [a-straat] in Heerhugowaard aangetroffen
kwekerij was zeer professioneel ingericht. Er zijn 5.152 hennepplanten aangetroffen en 2.405
hennepstekken. In een bestelbus in het pand zijn nog eens 600 hennepstekken aangetroffen.
Uit onderzoek van monsters van de in beslag genomen planten en -stekken is gebleken dat het
materiaal hennep betrof.
Gebleken is voorts dat de elektriciteit voor de hennepkwekerij door middel van het verbreken van
de zegels van de aansluitkast en het aanleggen van een extra aansluiting buiten de
elektriciteitsmeter om werd betrokken.
Het pand is in 2007 bezichtigd met de makelaar door de verdachte en de medeverdachten
[medeverdachte 4] en [medeverdachte 3]. Vervolgens is een huurovereenkomst voor het pand
gesloten tussen beheersmaatschappij [A] en de verdachte ingaande 1 oktober 2007. Bij de
aanvang van het huurcontract was het de bedoeling dat er een hennepkwekerij zou worden
gevestigd. De verdachte kreeg maandelijks contant geld van de medeverdachte [medeverdachte
3] om de huur en andere kosten van het pand te betalen. De medeverdachte [medeverdachte 3]
heeft aan de verdachte voorgesteld om een (vals) onderhuur contract op te maken voor het pand.
[medeverdachte 4] heeft samen met anderen de kwekerij opgebouwd. De kwekerij, althans een
gedeelte daarvan, is vanaf eind 2007 in werking geweest. In de ten laste gelegde periode
hebben, respectievelijk, [medeverdachte 7], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] voor de
planten en het onderhoud van de kwekerij gezorgd. Ook [medeverdachte 1] heeft gedurende één
dag onderhoudswerkzaamheden in de kwekerij verricht. De kweekbakken waren in vier series
verdeeld en de series kwamen steeds na elkaar in bloei. Er was een leverancier van aarde, en
gebruikte grond en afval werden ofwel gestort in een container, die door een derde werd
opgehaald, ofwel door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] in een aanhangwagen naar een
afvalbedrijf in Amsterdam gebracht waar het door hen werd gestort.
De medeverdachte [medeverdachte 3] was verschillende keren aanwezig in de kwekerij. Tot het
begin van 2009 was in de kwekerij een knipploeg actief die werd aangeduid als de "oude
knipploeg", bestaande uit [betrokkene 2], [betrokkene 3], [betrokkene 4], [betrokkene 5],
[betrokkene 6], [betrokkene 7] en [betrokkene 8]. Deze knipploeg werd gecoördineerd door
[betrokkene 3].
Naar aanleiding van een conflict met de "oude knipploeg" heeft [medeverdachte 5] eind
2008/begin januari 2009 een nieuwe knipploeg geworven. Vanaf begin januari 2009 tot 24 maart
2009 zijn [betrokkene 9], [betrokkene 10] en [betrokkene 11] als knipsters aan het werk gegaan
in de kwekerij. In maart 2009 kwam daar [betrokkene 12] bij. Zij werden aangeduid als de
"nieuwe knipploeg".
De medeverdachte [medeverdachte 4] ging over het ontslag van personen. Tevens heeft hij aan
de bij de kwekerij betrokken personen werktelefoons verschaft. [medeverdachte 5] had, in ieder
geval in 2009, de dagelijkse leiding.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte een faciliterende rol heeft gespeeld
ten aanzien van deze hennepkwekerij, te weten het huren van het bedrijfspand van de eigenaar
en het fungeren als dekmantel. Anders dan de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank
van oordeel dat deze rol niet slechts medeplichtigheid oplevert, maar leidt tot het aannemen van
het medeplegen van het telen van hennep. Naar het oordeel van de rechtbank volgt namelijk uit
de bewijsmiddelen dat er tussen de verdachte en zijn medeverdachten sprake is geweest van een
nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de exploitatie van de hennepkwekerij. De rechtbank
is voorts van oordeel dat de verdachte, met zijn hiervoor omschreven rol, daaraan een wezenlijke
bijdrage heeft geleverd."

2.3. Het Hof heeft het onder 3 bewezenverklaarde gekwalificeerd als "medeplegen van in de
uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van
de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd".

2.4. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden. Het heeft
omtrent de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
"De verdachte heeft zich tezamen met anderen gedurende geruime tijd beziggehouden met het op
grote schaal, bedrijfsmatig, telen van hennep in een bedrijfspand te Heerhugowaard, welke locatie
door een mededader zelfs als zeer indrukwekkend wordt omschreven. Daarbij was sprake van een
zeer professionele organisatie die enerzijds bestond uit personen die zich louter bezig hielden met
de bewerking van de hennep, de zogenoemde "knipploegen" en anderzijds personen die zich
bezig hielden met het oprichten, inrichten en het dagelijkse onderhoud van de plantages en het
ronselen, vervoeren en inzetten van de knippers op de verschillende locaties.
De locaties waar de hennepkwekerijen en kniplocaties zich bevonden werd een legaal aanzien
gegeven door deze in bedrijfspanden dan wel in woonhuizen te vestigen en te doen voorkomen
alsof deze locaties ook als zodanig werden gebruikt.
De verdachte heeft de vestiging van een hennepkwekerij in een bedrijfspand te Heerhugowaard
gefaciliteerd en een legaal aanzien gegeven door op zijn naam een huurovereenkomst voor het
pand af te sluiten en zorg te dragen voor de betaling van de huur en de elektriciteit. Gedurende
een langere periode is de verdachte door zijn betrokkenheid een onmisbare schakel geweest bij
het in stand houden van de hennepkwekerij.
De verdachte heeft louter met het oog op financieel gewin gehandeld. Het gebruik van de op lijst
II van de Opiumwet voorkomende middelen - de hennepproducten en hasjiesj - kan schadelijke
gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien leidt de teelt van hennep
veelal tot negatieve maatschappelijke effecten. De verdachte en zijn mededaders hebben zich
voorts schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit door in de kwekerij de stroom die voor deze
kwekerijen nodig was, buiten de meter om aan te leggen. Het op deze wijze betrekken van
elektriciteit is maatschappelijk gezien laakbaar en brengt grote schade mee voor de
energieleverancier."

3 Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere
motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de
rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4 Beoordeling van het tweede middel

4.1. Het middel klaagt dat het Hof het onder 3 bewezenverklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd
als "meermalen gepleegd".

4.2. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van de Opiumwet van belang:
- art. 3, aanhef en onder, B:
"Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen
krachtens artikel 3a, vijfde lid:
(...)
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of
te vervoeren."

- art. 11, tweede en derde, lid:


"2. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder B (...) gegeven verbod, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.
3. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel
3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of
geldboete van de vijfde categorie."

4.3. Vooropgesteld moet worden dat de rechter bij de vraag of sprake is van "in de uitoefening van
een beroep of bedrijf" in de zin van art. 11, derde lid, Opiumwet - naast andere omstandigheden
die kunnen duiden op grootschalig en professioneel handelen als bijvoorbeeld aan de orde in het
arrest van de Hoge Raad van 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2756, NJ 2014/431 - mede
kan betrekken of het opzettelijk telen en/of verwerken en/of bewerken respectievelijk afleveren
en/of vervoeren van hennepplanten meermalen heeft plaatsgevonden.
Indien de rechter bij voormelde vraag heeft betrokken dat sprake is van - kort gezegd -
meermalen telen, sluit die enkele omstandigheid niet uit dat zich voorts de situatie kan voordoen
dat ook het "in de uitoefening van een beroep of bedrijf" handelen als bedoeld in art. 11, derde
lid, Opiumwet, meermalen is gepleegd en dat op die grond wordt geoordeeld dat sprake is van op
zichzelf staande handelingen die meer dan één misdrijf opleveren.
4.4. Blijkens zijn hiervoor onder 2.2 weergegeven overwegingen heeft het Hof bij de in de
bewezenverklaring - overeenkomstig de tenlastelegging - tot uitdrukking gebrachte omstandigheid
dat sprake is van "in de uitoefening van een beroep of bedrijf" in de zin van art. 11, derde lid,
Opiumwet mede betrokken dat het opzettelijk telen van hennepplanten meermalen heeft
plaatsgevonden.
Nu de bestreden uitspraak niets inhoudt waaruit kan worden afgeleid dat ten aanzien van het
onder 3 bewezenverklaarde sprake is van op zichzelf staande handelingen in de uitoefening van
een beroep of bedrijf die meer dan één misdrijf opleveren, heeft het Hof ten onrechte aan de
kwalificatie "meermalen gepleegd" toegevoegd.

4.5. In art. 80a RO is bepaald dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk kan worden verklaard op de
grond dat de betrokkene klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarom
mag in gevallen waarin dat belang niet evident is, van de verdediging in redelijkheid worden
verlangd dat zij in de cassatieschriftuur een toelichting geeft met betrekking tot het belang bij
haar klacht.
Alle door het Hof toegepaste strafbepalingen bevatten een strafbedreiging met onder meer een
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. Ingevolge art. 57, tweede lid, Sr is te dezen het
wettelijk strafmaximum, voor zover het een gevangenisstraf betreft, acht jaren gevangenisstraf.
Gelet hierop en in aanmerking genomen de door het Hof opgelegde gevangenisstraf van twaalf
maanden en 's Hofs motivering van die straf, is het belang van de verdachte bij zijn
cassatieberoep niet evident. In aanmerking genomen dat de schriftuur niet een toelichting met
betrekking tot dit belang bevat - de stelling dat "een ongebreidelde cumulatie van strafoplegging
dreigt" is daartoe niet genoegzaam - mist de verdachte een voldoende rechtens te respecteren
belang bij zijn klacht in cassatie.

4.6. Het middel kan niet tot cassatie leiden.

5 Beoordeling van het derde middel

5.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase
is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.

5.2. Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn
verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke
termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van
de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden.

6 Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou
behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden
beslist.

7 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde
gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze elf maanden en een week beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van
den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en
uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2015.

You might also like