Professional Documents
Culture Documents
International Financial Management 9th Edition Madura 032459349X 9780324593495 Test Bank
International Financial Management 9th Edition Madura 032459349X 9780324593495 Test Bank
ANSWER: D
2. A high home inflation rate relative to other countries would the home country’s current
account balance, other things equal. A high growth in the home income level relative to other
countries would the home country’s current account balance, other things equal.
A) increase; increase
B) increase; decrease
C) decrease; decrease
D) decrease; increase
ANSWER: C
3. If a country’s government imposes a tariff on imported goods, that country’s current account
balance will likely (assuming no retaliation by other governments).
A) decrease
B) increase
C) remain unaffected
D) either decrease or remain unaffected
ANSWER: B
ANSWER: D
390
Chapter
391 2: International Flow of Funds International Financial Management
391
5. An increase in the current account deficit will place pressure on the home currency value,
other things equal.
A) upward
B) downward
C) no
ANSWER: B
6. If the home currency begins to appreciate against other currencies, this should the current
account balance, other things equal (assume that substitutes are readily available in the countries,
and that the prices charged by firms remain the same).
A) increase
B) have no impact on
C) reduce
D) all of these are equally possible
ANSWER: C
ANSWER: D
ANSWER: B
ANSWER: D
C
Chapter
392 2: International Flow of Funds International Financial Management
392
B) enhance economic development through non-subsidized loans (at market interest rates).
C) enhance economic development through low-interest rate loans (below-market rates).
D) enhance economic development of the private sector through investment in stock of
corporations.
ANSWER: D
C
Chapter
393 2: International Flow of Funds International Financial Management
393
10. Which of the following would likely have the least direct influence on a country’s current
account?
A) inflation.
B) national income.
C) exchange rates.
D) tariffs.
E) a tax on income earned from foreign stocks.
ANSWER: E
ANSWER: B
ANSWER: B
13. The U.S. typically has a balance-of-trade surplus in its trade with:
A) China.
B) Japan.
C) China and Japan.
D) none of these.
ANSWER: D
14. The North American Free Trade Agreement (NAFTA) increased restrictions on:
A) trade between Canada and Mexico.
B) trade between Canada and the U.S.
ANSWER: D
C
Another document from Scribd.com that is
random and unrelated content:
T P G B D
( 1 2)
This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most
other parts of the world at no cost and with almost no restrictions
whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the
Project Gutenberg License included with this ebook or online at
www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will
have to check the laws of the country where you are located before using
this eBook.
Language: Dutch
[Inhoud]
DARWIN’S
BIOLOGISCHE MEESTERWERKEN,
VIERDE DEEL.
De Afstamming van den Mensch
en de Seksueele Teeltkeus.
E G .
A -N .
G . E. & M. COHEN.
[Inhoud]
D A
VAN
DEN MENSCH
DE SEKSUEELE TEELTKEUS,
DOOR
CHARLES DARWIN.
Naar de tweede herziene en veel vermeerderde Engelsche
uitgave, (13de duizend), omgewerkt en van
aanteekeningen voorzien,
DOOR
Dr. H. HARTOGH HEYS VAN
ZOUTEVEEN.
EERSTE DEEL.
A -N —G . E. M. COHEN.
[Inhoud]
[Inhoud]
INHOUD.
Darwin’s Biologische Meesterwerken.
EERSTE DEEL.
INLEIDING 7.
EERSTE GEDEELTE.
D A M .
EERSTE HOOFDSTUK.
33. [II]
TWEEDE HOOFDSTUK.
99.
DERDE HOOFDSTUK.
Het verschil in geestvermogens tusschen den hoogsten aap en den minst ontwikkelden
wilde is verbazend groot—Sommige instinkten zijn aan beiden gemeen.—
Gemoedsaandoeningen.—Nieuwsgierigheid.—Zucht tot navolging.—Oplettendheid.
—Geheugen.—Verbeeldingskracht.—Rede.—Trapsgewijze ontwikkeling.—
Werktuigen en wapenen door dieren gebruikt—Vermogen om afgetrokken
denkbeelden te vormen, zelfbewustzijn.—Spraak.—Schoonheidsgevoel.—Geloof in
God, in de werkzaamheid van geesten, bijgeloof blz. 111.
149.
VIERDE HOOFDSTUK.
215.
, door Dr.
H. H. H. van Zouteveen 226.
VIJFDE HOOFDSTUK.
260.
ZESDE HOOFDSTUK.
289.
-
, door Dr. P. Harting, in
leven Hoogleeraar te Utrecht blz. 323. [IV]
ZEVENDE HOOFDSTUK.
OVER DE MENSCHENRASSEN.
De aard en waarde van soortkenmerken.—Toepassing op de menschenrassen.—
Bewijsgronden voor en tegen het rangschikken der zoogenaamde menschenrassen als
afzonderlijke soorten.—Onder-soorten (Sub-species).—Monogenisten en polygenisten.
—Convergentie van kenmerken.—Talrijke punten van overeenkomst in lichaam en
geest tusschen de meest verschillende menschenrassen.—De toestand van den mensch
toen hij zich het eerst over de aarde verspreidde.—Elk ras stamt niet af van een enkel
paar.—Het uit sterven van rassen.—Het ontstaan van rassen.—De uitwerkselen van
kruising.—Geringe invloed van de directe werking der levensvoorwaarden.—Ook de
natuurlijke teeltkeus heeft daarop weinig of geen invloed.—De seksueele teeltkeus
blz. 329.
370.
399.
, door Dr. H. H. H.
van Zouteveen 400.
430.
TWEEDE GEDEELTE.
D S T .
ACHTSTE HOOFDSTUK.
501.
NEGENDE HOOFDSTUK.
528.
TIENDE HOOFDSTUK.
570.
ELFDE HOOFDSTUK.
614. [1]
[Inhoud]
DARWINS BIOLOGISCHE MEESTERWERKEN.
III. DE AFSTAMMING VAN DEN MENSCH EN DE
SEKSUEELE TEELTKEUS.
VOORWOORD
BIJ DEN VIERDEN NEDERLANDSCHEN DRUK
DOOR
In het tweede deel van de „Life and Letters of Charles Darwin”, waarin één
hoofdstuk geheel en twee hoofdstukken gedeeltelijk aan de „Descent of Man”
zijn gewijd, deelt Francis Darwin o.a. nog mede, dat in Februari 1867, toen het
handschrift van het boek over „The Variation of Animals and Plants under
Domestication” (Het Varieeren der Huisdieren en Cultuurplanten) naar den
drukker was gezonden, zijn vader een „Hoofdstuk over den Mensch” begon te
schrijven, maar spoedig bevond, dat het onder zijn handen zoo aangroeide, dat hij
besloot het afzonderlijk uit te geven als een „zeer klein boekje.” Die [3]arbeid
werd echter afgebroken door de noodzakelijkheid om de proeven van de
„Variation of Animals and Plants” te verbeteren en door eenige botanische
onderzoekingen, en niet vóór het volgende jaar kon hij hem weder opvatten en
zich geheel daaraan wijden.
Uit het bovenstaande volgt de nauwe samenhang van de „Afstamming van den
Mensch” met het „Varieeren der Huisdieren en Cultuurplanten”, waarvan het
oorspronkelijk slechts een hoofdstuk zou zijn. Evenzoo hangt het „Varieeren der
Huisdieren enz.” weder ten nauwste zamen met het „Ontstaan der Soorten”,
welke het uitbreidt en met nadere bewijzen versterkt. Zoo vormen deze drie
werken een ondeelbaar geheel. De seksueele teeltkeus, in de beide
eerstverschenen werken slechts ter loops vermeld, wordt in dit derde uitvoerig
behandeld.
Ook Wallace’s, van die van Darwin afwijkende, in het zelfde werk uiteengezette
meening omtrent de seksueele teeltkeus, en in verband daarmede omtrent de
beteekenis der kleur in de organische wereld in het algemeen, vereischten een
nadere uiteenzetting.
Verder scheen het ons wenschelijk, een overzicht in dit werk in te lasschen van
Julius Lippert’s beschouwingen over den oorsprong der spraak en taal.
Een paar kleine geschriften van Darwin, die totdusver nog niet in het
Nederlandsch waren verschenen, zijn ter behoorlijker plaatse ingelascht.
Eindelijk heeft mijne verhandeling over het oorspronkelijk vaderland van den
mensch en de oudste volksverhuizingen eenige uitbreiding en wijziging
ondergaan, waardoor tevens gelegenheid ontstond over eenige in nauw verband
daarmede staande vraagstukken eenigszins uitvoeriger te bespreken. [5]
[Inhoud]
Ik veroorloof mij bij deze gelegenheid op te merken, dat mijn critici dikwijls
verzekeren, dat ik alle veranderingen in het lichamelijk maaksel en de
geestvermogens uitsluitend daaraan toeschrijf, dat de natuur bepaalde
zoogenaamd spontane verscheidenheden voor de voortplanting uitkiest; terwijl ik
toch, zelfs in de eerste uitgaaf van het „Ontstaan der Soorten”, duidelijk uitsprak,
dat men groot gewicht moet hechten aan de overgeërfde gevolgen van gebruik en
onbruik, zoowel ten opzichte [6]van het lichaam als van den geest. Ik schreef ook
een zekere hoeveelheid wijzigingen toe aan de rechtstreeksche en voortdurende
werking van gewijzigde levensvoorwaarden. Ook moeten wij eenigen invloed
toeschrijven aan nu en dan voorkomende atavismen, en moeten ook datgene niet
vergeten, wat ik correlatie van groei heb genoemd, waarmede ik bedoelde, dat
verschillende deelen van het organisme op de eene of andere onbekende wijze
zoodanig met elkander in verband staan, dat als één daarvan verandert, ook de
anderen het doen; en indien veranderingen in het eene door natuurlijke teeltkeus
worden opgehoopt (en dus grooter gemaakt), ook andere deelen wijzigingen
zullen ondergaan. Ook is door verscheidene critici gezegd, dat ik, bevonden
hebbende dat vele bijzonderheden in het maaksel van den mensch niet door
natuurlijke teeltkeus konden worden verklaard, de seksueele teeltkeus had
uitgevonden; ik gaf echter een vrij duidelijke schets van dit beginsel in de eerste
uitgaaf van het „Ontstaan der Soorten”, en verklaarde toen reeds, dat het op den
mensch kon worden toegepast. Dit onderwerp (de seksueele teeltkeus) wordt in
het onderhavige werk uitvoerig behandeld, eenvoudig omdat mij daarin voor het
eerst gelegenheid daartoe werd gegeven. Ik ben getroffen geweest door de
gelijkenis van velen der halfgunstige critieken omtrent de seksueele teeltkeus met
die, welke in het eerst omtrent de natuurlijke teeltkeus verschenen; zooals, dat zij
wellicht eenige weinige bijzonderheden kon verklaren, maar zeker niet in zoo
uitgebreiden zin toepasselijk was, als ik meende. Mijn overtuiging omtrent het
vermogen der seksueele teeltkeus blijft ongeschokt, doch het is waarschijnlijk, of
nagenoeg zeker, dat onderscheidenen mijner besluiten later onjuist zullen worden
bevonden; dit kan moeilijk anders, wanneer men een onderwerp voor de eerste
maal behandelt. Als de natuuronderzoekers gemeenzaam zijn geworden met het
denkbeeld van seksueele teeltkeus, zal deze, naar ik vermeen, veel meer
algemeen worden aangenomen; en zij heeft reeds een volkomen gunstig onthaal
gevonden bij verscheidene bevoegde beoordeelaars.
D ,B ,K ,
September 1874. [7]
Zie „Darwin’s Biologische Meesterwerken”, Deel I, „Het Ontstaan der Soorten”, vertaald door Dr. T. G.
1
Winkler, 3de Ned. Uitgaaf, Arnhem, Gebr. E. & M. Cohen, blz. 679. ↑
Zie „Darwin’s Biologische Meesterwerken”, Deel II, en III, „Het Varieeren der Huisdieren en
2 Cultuurplanten”, vertaald en van aanteekeningen voorzien door Dr. H. Hartogh Heys van Zouteveen,
Arnhem, Gebrs. E. & M. Cohen. ↑
De autobiographie loopt tot 1 Mei 1881. Zijn boek over de Vorming van Humus door de werkzaamheid
3
der Aardwormen, was toen nog niet verschenen, maar juist ter perse gezonden. ↑
[Inhoud]
DE AFSTAMMING VAN DEN MENSCH;
EN OVER
TEELTKEUS MET BETREKKING TOT DE SEKSE.
INLEIDING.
De aard van het volgende werk zal het beste worden begrepen door een korte
mededeeling der redenen, die mij aanleiding gaven het te schrijven. Gedurende
vele jaren verzamelde ik aanteekeningen over den oorsprong of afstamming van
den mensch, zonder eenig voornemen om iets over dat onderwerp in het licht te
geven, of liever met het stellige voornemen om niets daarover in het licht te
geven, daar ik meende, dat ik daardoor het vooroordeel tegen mijn
beschouwingen slechts zou doen toenemen. Het scheen mij voldoende, in de
eerste uitgaaf van mijn „Ontstaan der Soorten” aan te stippen, dat door dit werk
„licht zou worden geworpen op den oorsprong van den mensch en zijn
geschiedenis”, en hierin ligt opgesloten, dat elk algemeen besluit omtrent de
wijze, waarop de organische wezens op aarde zijn verschenen, ook op den
mensch toepasselijk is. Op dit oogenblik echter verschijnt de zaak in een geheel
ander daglicht. Als een zoo beroemd natuuronderzoeker als Carl Vogt niet
schroomt om in zijn toespraak als President van het Nationale Instituut van
Genève (1869) te zeggen: „personne, en Europe au moins, n’ose plus soutenir la
création indépendante et de toutes pièces des espèces”, dan is het duidelijk, dat
ten minste een groot aantal natuuronderzoekers moeten aannemen, dat de
tegenwoordig levende soorten de gewijzigde afstammelingen van andere soorten
zijn; en dit is vooral het geval met de jonge en opkomende natuuronderzoekers.
Het grootste gedeelte van hen nemen de werking der natuurlijke teeltkeus aan,
schoon sommigen beweren, of het met recht is, moet de toekomst beslissen, dat
ik de belangrijkheid er van veel te hoog heb geschat. Van de oudere en geëerde
hoofden in de [8]natuurwetenschap zijn ongelukkig velen nog tegenstanders van
de ontwikkelingstheorie in welken vorm dan ook.
Het eenige doel van dit werk is om na te gaan, eerstens, of de mensch, evenals
elke andere diersoort, van dezen of genen vroeger bestaan hebbenden vorm
afstamt; ten tweede, de wijze, waarop hij zich heeft ontwikkeld; ten derde de
belangrijkheid van de verschillen tusschen de zoogenaamde menschenrassen.
Daar ik mij tot deze punten wil beperken, zal het niet noodig zijn de
verschilpunten tusschen de onderscheidene rassen uitvoerig te beschrijven—een
hoogst uitgebreid onderwerp, dat in vele uitnemende werken grondig is
besproken. De hooge oudheid van het menschelijk geslacht is sedert korten tijd
bewezen door de onderzoekingen van een menigte uitstekende mannen, te
beginnen met den heer Boucher de Perthes(3); en dit is een onmisbare grondslag
voor het begrijpen van deszelfs oorsprong. Ik zal daarom dit feit voor bewezen
houden, en mijn lezers verwijzen naar de bewonderenswaardige verhandelingen
van Sir Charles Lyell(4), Sir John Lubbock en anderen. Ik zal ook geen
gelegenheid hebben om meer te doen dan te zinspelen op de hoegrootheid van het
verschil [9]tusschen den mensch en de anthropomorphe apen; want Prof. Huxley
heeft volgens de meening van zeer bevoegde rechters overtuigend aangetoond,
dat de mensch in elk afzonderlijk zichtbaar kenmerk minder verschilt van de
hoogere apen, dan deze van de lagere leden der zelfde orde van de Primaten.
Dit werk bevat bijna geen enkel nieuw feit omtrent den mensch; maar daar de
besluiten, waartoe ik na een ruwe optelling kwam, mij belangrijk voorkwamen,
dacht ik, dat ook anderen er wellicht belang in konden stellen. Men heeft dikwijls
met het meeste zelfvertrouwen verzekerd, dat de oorsprong van den mensch
nimmer bekend kan worden; maar onwetendheid leidt dikwijls meer tot
zelfvertrouwen dan grondige kennis; slechts zij die weinig weten, en geenszins
zij die veel weten, verzekeren zoo stellig, dat het eene of andere vraagstuk
nimmer door de wetenschap zal worden opgelost. Het besluit, dat de mensch
gezamenlijk met andere soorten van den eenen of anderen ouden, lageren en
uitgestorven vorm afstamt, is volstrekt niet nieuw. Lamarck kwam reeds lang
geleden tot dit besluit, dat onlangs door verscheidene beroemde natuurkundigen
en wijsgeeren is verdedigd; bij voorbeeld door Wallace, Huxley, Lyell, Vogt,
Lubbock, Büchner, Rolle enz. 1, en vooral door Haeckel. Deze laatste
natuuronderzoeker heeft, behalve zijn groot werk „Generelle Morphologie”
(1866) onlangs (1868, met een tweede uitgaaf in 1870) zijn „Natürliche
Schöpfungsgeschichte” uitgegeven, waarin hij de afstamming van den mensch
uitvoerig bespreekt. (5) Ware dit werk in het licht verschenen, voor mijn geschrift
geheel was geschreven, dan zou ik het waarschijnlijk nooit hebben voltooid.
Bijna al de besluiten, waartoe ik ben gekomen, vind ik door dezen
natuuronderzoeker bevestigd, wiens kennis op vele punten veel vollediger is dan
de mijne. Overal [10]waar ik eenig feit of gevoelen uit Prof. Haeckel’s geschriften
hieraan heb toegevoegd, geef ik zulks in den tekst op; andere opgaven laat ik
zooals zij oorspronkelijk in mijn handschrift stonden, nu en dan in de noten naar
zijn werken verwijzende, als een bevestiging van de meer twijfelachtige of
belangrijke punten.
Sinds vele jaren scheen het mij zeer waarschijnlijk, dat de seksueele teeltkeus een
groote rol had gespeeld bij het differentieeren der menschenrassen; maar in mijn
„Ontstaan der Soorten” stelde ik mij tevreden met slechts te zinspelen op dit
geloof. Toen ik er toe kwam, om dit gevoelen op den mensch toe te passen, vond
ik het volstrekt noodig dit geheele onderwerp zeer uitvoerig te behandelen. 2 Ten
gevolge daarvan is het tweede gedeelte van dit werk, dat over de teeltkeus met
betrekking tot de sekse handelt, tot een, in vergelijking van het eerste gedeelte,
zeer onevenredige lengte aangegroeid, maar dit kon niet worden vermeden.
Ik was eerst voornemens bij deze deelen nog een verhandeling te voegen over het
uitdrukken der verschillende gemoedsaandoeningen bij den mensch en de lagere
dieren. Mijn aandacht werd reeds vele jaren geleden op dit onderwerp gevestigd
door het bewonderenswaardige werk van Sir Charles Bell. Deze beroemde
ontleedkundige beweert, dat de mensch sommige spieren alleen bezit, ten einde
daarmede zijn gemoedsaandoeningen uit te drukken. Daar dit gevoelen
klaarblijkelijk in tegenspraak is met het geloof, dat de mensch van dezen of
genen lageren vorm afstamt, was het noodig, dat ik het behandelde. Ik wenschte
eveneens uit te maken, in hoeverre de gemoedsaandoeningen door de
verschillende menschenrassen op de zelfde wijze worden uitgedrukt. Met het oog
op de lengte van het onderhavige werk, heb ik echter gemeend, dat het beter was
mijn verhandeling, die gedeeltelijk is voltooid, voor een afzonderlijke uitgave te
bewaren.
C . DARWIN. [11]
De werken der eerstgenoemde schrijvers zijn zoo bekend, dat het mij onnoodig voorkomt de titels daarvan
op te geven; maar daar die der laatstgenoemden in Engeland minder bekend zijn, zal ik daarvan de titels
1 noemen:—„Sechs Vorlesungen über die Darwin’sche Theorie”: zweite Auflage, 1868, von Dr. L.
Büchner; in het Fransch overgezet onder den titel: „Conférences sur la Théorie Darwinienne”, 1869. „Der
Mensch im Lichte der Darwin’sche Lehre”, 1865 von Dr. F. Rolle. Ik zal niet beproeven hier alle schrijvers
op te sommen, die het vraagstuk van de zelfde zijde hebben beschouwd. Zoo heeft G. Canestrini („Annuario
della Soc. d. Nat.” Modena, 1867, blz. 81) een zeer merkwaardige verhandeling uitgegeven over
rudimentaire kenmerken die wijzen op den oorsprong van den mensch. Een ander werk, in 1869 door Dr.
Barrago Francesco uitgegeven, draagt in het Italiaansch den titel van: „De mensch geschapen naar Gods
beeld, werd ook geschapen naar het beeld van den aap.” ↑
Prof. Haeckel is de eenige schrijver, die, sinds de uitgave van „The Origin of Species”, in zijn
2
verschillende werken op hoogst bekwame wijze over de teeltkeus met betrekking tot de sekse heeft
gesproken, en ten volle de belangrijkheid van dit onderwerp heeft ingezien. ↑