Professional Documents
Culture Documents
Cursus Juridisch Kader Organisatie 2023-2024 - V1
Cursus Juridisch Kader Organisatie 2023-2024 - V1
1e semester
versie v.1 (bijgewerkt tot januari 2023)
Bij de stichting van België (1831) werd door de oorspronkelijke grondwetgever een eenheidsstaat
opgericht.
Het land werd vanuit Brussel door een centrale overheid bestuurd, met name door de Koning en de
regering. De centrale overheid delegeerde wel een aantal bevoegdheden naar de lokale besturen: de
provincies en de gemeenten.
Om aan die behoefte tot autonomie te voldoen werden de bevoegdheden van de Staat in de periode
van 1968 tot 2014 opgesplitst en toegewezen aan 3 verschillende niveau’s.
Daartoe worden naast de Federale overheid ook de Gemeenschappen en Gewesten in het leven
geroepen worden.
Die Gemeenschappen zouden zich vooral met culturele aangelegenheden bezig houden terwijl de
Gewesten eerder economische bevoegdheden krijgen.
Na 6 grondwetswijzigingen heeft België nu haar huidige structuur verkregen maar volgens sommigen
zou de rol van de Federale overheid nog verder gereduceerd kunnen worden waardoor onze staat
evolueert naar een Confederatie waarbij de onafhankelijke Gemeenschappen en Gewesten slechts
voor een beperkt aantal bevoegdheden (bvb. defensie) samen optreden.
Zoals alle democratieën hanteert ook België het principe van de “scheiding der machten”.
Dit betekent dat de 3 machten binnen een staat (wetgevend, uitvoerend, gerechtelijk) uitgeoefend
worden door van elkaar gescheiden instellingen die elkaar controleren en in evenwicht houden.
Dit geeft de burger de beste garantie dat iedereen een stem heeft bij het tot stand komen van wetten,
dat die wetten volgens de wil van een meerderheid van de bevolking ook uitgevoerd worden en dat
een onafhankelijk juridisch apparaat waakt over de correcte toepassing.
Het Gerechtelijk apparaat (Justitie) daarentegen is één en ondeelbaar en garandeert een correcte
toepassing van de wetten en uitvoeringsbesluiten (wetten en decreten) van zowel de Federale staat,
de Gemeenschappen, de Gewesten als de Lokale besturen.
De Gerechtelijke macht, die voor alle niveau’s van de staat dezelfde is, bespreken we daarna.
Tot in 1970 had België een puur tweekamerstelsel waarbij de Kamer en de Senaat op ongeveer
dezelfde manier samengesteld werden en ook praktisch dezelfde bevoegdheden hadden.
Zo moest elke wet in beide kamers bediscussieerd en goedgekeurd worden. Dit gaf aanleiding tot heel
wat vertraging in het wetgevend werk. Daarom werd de opdracht van de Senaat door opeenvolgende
Grondwetwijzigingen herschreven en heeft deze vanaf de verkiezingen van 2014 geen wetgevende
functie meer.
De Senaat vergadert nu slechts één maal per maand en is vooral een overlegplatform waar de
verschillende taalgroepen elkaar ontmoeten en overleggen over de structuur van onze Staat en het
koningshuis.
De Senatoren worden ook niet door de burger gekozen maar aangeduid door de verschillende
Gewest- en Gemeenschapsparlementen (50 senatoren). Deze groep stelt daarnaast nog 10
bijkomende senatoren aan.
De Kamerleden en senatoren hebben een mandaat van vijf jaar voor zover er geen vervroegde
verkiezingen plaatsgrijpen.
Parlementaire onverantwoordelijkheid
Meningen die een parlementslid uit in de uitoefening van zijn functie kunnen geen aanleiding
geven tot een strafrechtelijke vervolging
Parlementaire onschendbaarheid
Een parlementslid kan enkel tijdens de zitting van het parlement worden aangehouden of voor
een rechtbank gebracht, indien het parlement de toestemming geeft.
1.3.1.2 De Koning
Hij ondertekent de door het nationaal parlement goedgekeurde wetten maar heeft zelf geen stem in de
totstandkoming ervan.
De uitvoerende macht berust krachtens de Grondwet bij de Koning en de federale regering, d.w.z. de
Ministers en de Staatssecretarissen.
Tot de bevoegdheden van de Koning behoren:
De Koning kan evenwel nooit alleen optreden en heeft geen persoonlijke macht.
Hij is onverantwoordelijk voor de uitoefening van zijn functie en moet daarom bij elke handeling
bijgestaan worden door een Minister, onder wiens verantwoordelijkheid op dat ogenblik valt.
Telkenmale een rechtsbron spreekt van “de Koning” wordt in de praktijk eigenlijk “de Regering” of “de
Minister” bedoeld.
De Koningen hebben weliswaar steeds een feitelijke macht gehad (bvb. n.a.v. de vorming van een
nieuwe regering) maar de functie evolueert steeds meer naar een ceremoniële rol.
De Koning wordt bepaald door erfopvolging (eerstgeboorterecht) en het kan zowel een man als een
vrouw zijn.
De Ministers zijn verenigd in de Ministerraad of kabinetsraad waar zij beraadslagen over het te voeren
regeringsbeleid. Deze Ministerraad is de werkelijke spil van het politiek gebeuren in het land en is - de
Eerste Minister uitgezonderd - paritair samengesteld. Dit betekent dat er evenveel franstalige als
nederlandse ministers moeten zijn.
De Ministers kunnen aangevuld worden met z.g. Staatssecretarissen. Zij worden toegevoegd aan een
minister maar krijgen wel een aparte bevoegdheid toegewezen. Zij moeten niet paritair aangeduid
worden (er kunnen er bvb. meer Nederlandstalige dan Franstalige zijn) en maken geen deel uit van de
Ministerrraad. In de Regeringsraad daarentegen, d.i. de gezamenlijke vergadering van alle
regeringsleden, zetelen Ministers én Staatssecretarissen samen.
De regeringsleden staan elk aan het hoofd van een door rijksambtenaren bemande Federale
Overheidsdienst (FOD) of ministerie en beschikken over persoonlijke medewerkers die hun kabinet
vormen.
De Ministerraad neemt haar besluiten niet bij stemming maar bij overeenstemming (concensus)..
Wanneer een uitgesproken meerderheid een bepaald besluit onderschrijft rest er de minister(s) die het
hiermee niet eens zijn niets anders dan zich zonder verdere commentaar bij dit besluit neer te leggen
ofwel hun ontslag aan te bieden.
Zij worden toegevoegd aan een Minister en hebben in de materies die hun zijn toegewezen alle
bevoegdheden van een Minister.
Om tot Minister of Staatssecretaris benoemd te worden volstaat het Belg te zijn van geboorte of door
naturalisatie en geen lid van de koninklijke familie te zijn. Ook kan men niet terzelfdertijd lid van de
nationale regering zetelen en lid zijn van een Gemeenschaps- of Gewestregering.
Zij zijn verantwoordelijk voor de z.g. residuaire bevoegdheden van het land. Dat zijn met name deze
bevoegdheden die na de opeenvolgende grondwetswijzigingen niet toegewezen zijn aan de
Gemeenschappen en de Gewesten.
De federale regering beschikt over ongeveer 60 % van de inkomsten van de federale staat.
Elke Gemeenschap heeft een eigen wetgevende macht (Raden) en een uitvoerende macht
(Gemeenschapsregering). De samenstelling van Raden en Gemeenschapsregeringen verschilt
weliswaar van Gemeenschap tot Gemeenschap.
De Gemeenschappen hebben een exclusieve bevoegdheid voor volgende materies van cultuur- en
persoonsgebonden aard (de z.g. zachte materies) :
Onderwijs
Culturele aangelegenheden (bv. beleid inzake bibliotheken, discotheken, toerisme)
Persoonsgebonden aangelegenheden (bv. gezondheidsbeleid, beleid inzake maatschappelijk
welzijn)
Gebruik van talen (in bestuurszaken, onderwijs en sociale betrekkingen tussen werkgever en
werknemer)
De Gemeenschapsparlementen zijn een z.g. “Legislatuurparlement”. Dit betekent dat ze voor een
vaste periode verkozen worden (5 jaar) en dat er i.g.v. een politieke crisis geen vervroegde
verkiezingen mogelijk zijn.
Het Vlaams Gemeenschapsparlement wordt kortweg het “Vlaams Parlement” genoemd. Het is
gevestigd in Brussel, vlakbij de Kamer en Senaat.
de andere 6 leden zijn afkomstig uit het kiesgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. stemmen
over gemeenschapsmateries
Hiervoor worden evenwel geen verkiezingen gehouden. Het wordt samengesteld uit een aantal
Franstalige leden van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en alle leden van het Waals Parlement.
Het Parlement van de Duitstalige gemeenschap zetelt te Eupen en telt 25 verkozen leden.
Alle Gemeenschappen hebben een eigen regering die samengesteld wordt door een aantal partijen
die samen een meerderheid van het gemeenschapsparlement vormen.
Zij zetelt te Brussel (Martelarenplein) en telt één minister-president (Geert Bourgeois) en 8 Ministers
De regering van der Franse Gemeenschap zetelt te Brussel en telt één minister-president (Rudy
Demotte) en 6 Ministers.
De regering van der Duitse Gemeenschap zetelt te Eupen en telt één minister-president (Oliver
Paasch) en 3 Ministers.
De Gewesten hebben een exclusieve bevoegdheid voor volgende materies van economische aard (de
z.g. harde materies):
Economische beleid
Ruimtelijke ordening
Bescherming leefmilieu en het waterbeleid
Landinrichting en natuurbehoud
Huisvestingsbeleid
Energiebeleid
Tewerkstellingsbeleid
Openbare werken en vervoer
In principe zou het Vlaams Gewest een apart parlement moeten (kunnen) hebben maar er werd
beslist om één Vlaams Parlement op te richten dat zowel bevoegd is om decreten te stemmen die
behoren tot zowel de materies van de Vlaamse Gemeenschap en van het Vlaams Gewest..
Het Parlement van het Waalse Gewest zetelt in Namur en telt 75 leden die verkozen worden voor een
duur van 5 jaar.
Het heeft een aantal bevoegdheden overgenomen van het Parlement van de Franse Gemeenschap
maar heeft dan ook weer bevoegdheden overgedragen naar het Parlement van de Duitstalige
Gemeenschap.
Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement (of de Brusselse Hoofdstedelijke Raad). telt 89 leden.
Er is dus slechts 1 Vlaamse Regering die de decreten van het Vlaams Parlement uitvoert. Zowel het
Vlaams Parlement als de Vlaamse Regering oefenen daarmee gelijktijdig de bevoegdheden van uit
van zowel de Vlaamse Gemeenschap als het Vlaams Gewest.
De Vlaamse Regering (zie ook hoger) zetelt te Brussel (Martelarenplein), telt één minister-president
(Geert Bourgeois) en 8 Ministers.
Aan Franstalige kant zijn de regeringen van de gemeenschap en het gewest niet samengevoegd.
Naast de Franse Gemeenschapsregering die zetelt te Brussel [zie pag. 14] heeft het Waals Gewest
een eigen regering die “de Waalse Regering” genoemd wordt.
De Waalse regering zetelt in Namen en is samengesteld uit een Minister-President (Paul Magnette)
en 8 ministers.
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering bestaat uit een minister-president (Rudi Vervoort), vier
ministers (twee Nederlandstalige en twee Franstalige) en drie staatssecretarissen (één
Nederlandstalige en twee Franstalige).
Wetgevende Gerechtelijke
Uitvoerende macht
macht macht
Federale Staat Kamer en Senaat Nationale Regering nationale Justitie
Gemeenschappen Eigen Parlement Gemeenschapsregering nationale Justitie
Gewesten Eigen Parlement Gewestregering nationale Justitie
Lokale besturen Raad Deputatie / college nationale Justitie
1.6.1 De Provincies
België omvat 10 Provincies: West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg, Vlaams
Brabant, Waals Brabant, Henegouwen, Namen, Luik en Luxemburg.
Zij zijn nog een historisch restant van de Provinciale Staten uit Nederland.
Zij staan in voor het bijdragen tot het welzijn van de burgers en tot de duurzame ontwikkeling van het
provinciale gebied.
De provincieraadsleden worden om de 6 jaar verkozen. Specifiek is dat de provincie daartoe niet als
één kieskring beschouwd wordt maar daartoe opgedeeld wordt in Provinciedistricten.
Het aantal te verdelen zetels is afhankelijk van het inwonertal en kan dus elke zes jaar veranderen.
De provincieraad bepaalt het beleid van de provincie door het uitvaardigen van provinciale
reglementen.
Het uitvoerend orgaan van de Provincie is de Deputatie. Zij wordt samengesteld uit leden van de
provincieraad.
Hij wordt niet democratisch verkozen maar op voordracht van politieke partijen door de Koning voor
het leven benoemd.
Er zijn 589 gemeenten in België maar er bestaan plannen om dit aantal door fusies nog verder te
herleiden.
Zij worden bestuurd door een Gemeenteraad, een College van Burgemeester en Schepenen en een
Burgemeester.
De gemeentelijke bevoegdheden zijn ruim omschreven en omvatten alles wat te maken heeft met de
collectieve noden van de inwoners.
openbare werken
huisvesting
onderwijs
huisvuilophaling
Inrichten van de politiemacht
beheer van de burgerlijke stand en bijhouden van de bevolkingsregisters.
Oprichting van een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn
Het bestuur van de gemeente of de uitvoerende macht wordt uitgeoefend door het college van
burgemeester en schepenen (schepencollege).
De schepenen worden aangesteld door de gemeenteraad zelf, volgens een zekere rangorde.
Het aantal schepenen is afhankelijk van het aantal inwoners van de gemeente.
De burgemeester wordt door een meerderheid in het nieuwe bestuur voorgesteld aan de Gouverneur
die na een administratieve controle en het akkoord van de Gewestregering de eed afneemt.
Het college van Burgemeester en Schepen beslist in de regel bij overeenstemming. (consensus).
De burgemeester heeft als hoofd van het uitvoerend college talrijke bevoegdheden (algemene
coördinatie, politie, brandweer, vertegenwoordiger hogere overheden...) en kan bvb. een sluitingsuur
opleggen.
Het onderscheid tussen een stad en een gemeente heeft geen juridische betekenis en is doorgaans
historisch gegroeid. Bij het ontstaan van België werd een lijst van de steden gemaakt en sedertdien
kunnen de overige gemeenten (bvb. n.a.v. een fusie) ook een stadstitel aanvragen.
Elke stad met meer dan 100.000 inwoners mag zijn deelgemeenten “districten” noemen.
1.7.1 Algemeen
Wetgevende Gerechtelijke
Uitvoerende macht
macht macht
Federale Staat Kamer en Senaat Nationale Regering nationale Justitie
Gemeenschappen Eigen Parlement Gemeenschapsregering nationale Justitie
Gewesten Eigen Parlement Gewestregering nationale Justitie
Lokale besturen Raad Deputatie / college nationale Justitie
Al deze beleidsniveau’s hebben een eigen wetgevende macht en een eigen uitvoerende macht.
Het unieke van de rechterlijk macht is dat ze, als derde sluitstuk van de spreiding der machten,
bevoegd is voor alle beleidsniveau’s.
Er bestaat dus maar één stelsel van rechtbanken maar het is wel hiërarchisch opgebouwd.
Voor een aantal bijzondere materies zoals administratieve geschillen en bevoegdheidsconflicten zijn
er een beperkt aantal aparte rechtscolleges in het leven geroepen (Raad van State, Grondwettelijk
hof, Arbitragehof, …).
De Raad van State is een federale instelling met een dubbele rol: die van wetgevingsadviseur en die
van hoogste administratieve rechtbank. Voor elke rol is er een afzonderlijke afdeling: de afdeling
wetgeving en de afdeling bestuursrechtspraak.
De afdeling wetgeving van de Raad van State geeft juridische adviezen aan de federale overheden en
aan de deelstaten over de regels die ze willen aannemen. In die adviezen gaat de Raad van State na
of de voorgenomen besluiten, wetten of decreten in overeenstemming zijn met de Grondwet of
internationale verdragen, of met andere wetten en besluiten. Hij controleert ook of de regels op een
geldige manier tot stand gekomen zijn, en of ze technisch goed in elkaar steken.
De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de hoogste administratieve rechtbank van
België. Ze gaat op vraag van burgers, ondernemingen, verenigingen, … na of de verschillende
uitvoerende overheden, zoals de Vlaamse Regering of de gemeenten, wel gehandeld hebben volgens
de wet. Als dat niet zo is, vernietigt de Raad van State de onwettige beslissing. De Raad van State is
niet bevoegd om decreten te vernietigen: decreten zijn zelf wetten, ze kunnen niet onwettig zijn.
De Grondwet verbiedt uitdrukkelijk het in leven roepen van buitengewone rechtbanken of commissies
onder welke benaming ook.
Monopolie
De rechterlijke macht en alleen de rechterlijke macht is bevoegd om bindende uitspraken te doen die
vervolgens kunnen afgedwongen (uitgevoerd) worden.
Het z.g. “eigenrichting” waarbij een benadeelde partij het heft in eigen handen neemt en zelf als
rechter optreedt om in een strafrechtelijke kwestie de (vermeende) dader te bestraffen of om in een
burgerlijk geschil zelf het discussiepunt te beoordelen en alsdusdanig te handelen is absoluut
verboden.
Ook in discussies tussen twee (contract)partijen of onduidelijkheid aangaande de interpretatie van een
wet kan enkel de rechtbank een bindende beslissing nemen.
Dat betekent dat een partij die zijn recht nastreeft en dat recht ook daadwerkelijk wil afdwingen zich
twee maal tot de overheid (het gerecht) moet richten.
Eerst moet men vanwege de rechtbank de uitspraak verkrijgen (in een vonnis of arrest) waarin
bevestigd wordt dat men daadwerkelijk over een bepaald recht beschikt. Dan krijgt men een z.g.
“uitvoerbare titel”.
Pas nadat men deze titel verkregen heeft kan men deze ook laten uitvoeren. Indien de tegenpartij dit
niet vrijwillig doet kan men zich een tweede keer tot het overheid richten met de vraag om dit
vonnis/arrest met alle middelen, desnoods met behulp van de politie of een dwangsom, te laten
naleven.
voorbeeld: Een garagebedrijf heeft aan een klant een lening over 48 maanden toegestaan om er een
auto te kunnen aankopen. De auto wordt geleverd maar na enkele maanden weigert de klant om de
lening verder af te betalen. Indien de klant blijft weigeren om de lening verder af te lossen mag de
garage de auto niet gaan terughalen. Dit zou eigenrichting zijn en in dit geval zelfs diefstal.
De garage moet eerst de zaak voor de rechtbank brengen en daar aantonen dat de klant de
contractverplichtingen niet naleeft. De rechtbank zal –wellicht- een vonnis uitvaardigen waarin de klant
verplicht wordt om deze lening verder af te lossen en daarnaast zal hij mogelijk ook een
schadevergoeding moeten betalen.
Indien de klant dit vonnis niet vrijwillig wil naleven moet het garagebedrijf zich een tweede keer tot het
gerecht richten zodat het bedrijf op basis van die eerste uitspraak beslag kan leggen op het loon van
zijn klant of zelfs op de goederen van de klant. Deze goederen kunnen vervolgens publiek verkocht
worden en de opbrengst wordt aan het garagebedrijf overgemaakt.
Ook de nationale uitvoerende macht kan slechts in beperkte mate tussen komen in de uitoefening van
de gewone rechterlijke macht. De invloed van de uitvoerende macht op de rechterlijke macht laat zich
enkel voelen bij :
de werking van het Openbaar Ministerie. Het O.M. of Parket is ermee belast om namens de Staat
misdrijven te laten vervolgen.
Alle leden van deze rechtscolleges hebben een grondwettelijk statuut dat hen in staat stelt om buiten
alle mogelijke invloeden om in volle objectiviteit en onafhankelijkheid een oordeel te vormen omtrent
een zaak.
Magistraten kunnen niet afgezet worden en zij kunnen ook niet van een zaak gehaald worden. Indien
een rechter verhinderd wordt om een lopende zaak voort te zetten zal een andere rechter
aangewezen worden waarbij de zaak van meet af aan terug aangevat wordt.
Eenheid rechtspraak
Bij het beslechten van juridische conflicten zijn de rechters onafhankelijk en in principe dus vrij op
welke wijze zij de wetgeving interpreteren.
Niettemin laten rechters zich doorgaans leiden door de z.g. rechtspraak, een verzameling van eerdere
uitspraken in gelijklopende materies waardoor er toch een zekere eenheid ontstaat in de uitspraak van
verschillende rechters en rechtbanken.
Hoewel rechters altijd een autonoom standpunt mogen (kunnen) innemen zijn vooral de uitspraken
van de Hoven van Beroep (arresten) richtinggevend voor de vonnissen van de lagere rechtbanken.
Zeker een uitspraak van het Hof van Cassatie [zie pag. 28] in een specifieke problematiek zal
doorgaans het standpunt bepalen dat alle overige rechtbanken in een gelijkaardige zaak zullen
innemen.
Partijen die een zaak voor de rechtbank gebracht hebben kunnen na het eindvonnis altijd diezelfde
zaak nog een tweede maal voor een andere –hogere- rechtbank te brengen met een andere
samenstelling (meestal 3 rechters).
Die rechtbank –meestal het Hof van Beroep of het Arbeidshof- zal die zaak (of een deeltje ervan) van
meet af aan opnieuw beoordelen en een nieuw oordeel uitspreken (arrest) dat het eerste vonnis
vernietigt en vervangt.
Dit recht om hoger beroep aan te tekenen geeft de partijen de garantie dat de rechtbank geen
vergissing begaan heeft omtrent de beoordeling van de feiten of de toepassing van het recht.
Om rechtszekerheid te bieden aan de andere procespartij beschikt men over een korte periode
(meestal 30 dagen na het vonnis in eerste aanleg) om hoger beroep aan te tekenen.
In de praktijk stelt men vast dat slechts is een beperkt aantal geschillen hoger beroep aangetekend
wordt.
Na een uitspraak door een Hof van Beroep is er geen derde aanleg mogelijk.
Uitzonderlijk kan de zaak wel voor het Hof van Cassatie gebracht worden. Dit is evenwel een
uitzonderingsprocedure waarbij het Hof van Cassatie niet zal oordelen omtrent de feitenkwesties in
het dossier maar enkel zal waken omtrent een correctie toepassing van het recht.
Gespecialiseerde rechtbanken
Het recht bevat een bijzonder ruime variatie aan domeinen en er kan van een rechter niet
verondersteld worden dat hij alle rechtsgebieden perfect beheerst.
Daarom zijn er voor verschillende materies aparte rechtbanken en hoven ingericht die gespecialiseerd
zijn in een bepaalde rechtstak.
Burgerlijk recht
Strafrecht
Jeugdrecht
Familierecht
Handelsrecht
Sociaal recht
Binnen de rechtbanken worden nog verschillende z.g. kamers opgericht waar rechters zetelen die zich
vergaand specialiseren in één of ander deelaspect van de wetgeving.
In 2014 zijn een aantal rechtbanken gefuseerd (van 27 naar 12 arrondissementen) omdat een
schaalvergroting een betere specialisatie mogelijk maakt.
In principe is enkel de rechter (rechtbank) van de woonplaats van de verweerder bevoegd, maar soms
is het ook –naar keuze van de eiser- de plaats:
Zij worden door de Grondwet zelf voorzien en zijn, van hoog tot laag:
het Hof van Cassatie, het Hof van Assisen, de Hoven van Beroep, de Rechtbanken van Eerste
Aanleg, de Arbeidsrechtbanken, de Ondernemingsrechtbanken en de Vredegerechten.
Beslissingen van rechtbanken worden 'vonnissen' genoemd en deze van hoven 'arresten'.
alle burgerlijke – en handelszaken met een waarde van maximaal 5.000 euro.
Welbepaalde geschillen, ongeacht de waarde van het geschil, bvb.:
o huur
o burenhinder
o discussies met leveranciers van elektriciteit, gas, water in telecom
o geschillen m.b.t. gedwongen mede-eigendom (appartements)gebouwen
Indien de betwisting betrekking heeft om een zaak met een waarde van maximaal 2.000 euro is het
vonnis van de vrederechter “gewezen in eerste en laatste aanleg”. Dit betekent dat er –uitzonderlijk-
geen hoger beroep mogelijk is.
Indien de betwisting betrekking heeft om een zaak met een waarde tussen 2.000 euro en 5.000 euro
kan er hoger beroep aangetekend worden bij de Rechtbank eerste aanleg of de
Ondernemingsrechtbank (voor betwistingen tussen handelaars).
In zaken waarvoor enkel de Vrederechtbank bevoegd is (huur, …) is er altijd hoger beroep mogelijk.
De rechtbank neemt in eerste aanleg kennis van onderstaande materies maar behandelt ook het
hoger beroep tegen vonnissen die uitgesproken zijn door het Vredegerecht (in een geschil tussen de
2.000 euro en 5.000 euro of in huurzaken enz. ).
Tegen de vonnissen van de Rechtbank van 1e aanleg kan hoger beroep aangetekend worden bij het
Hof van Beroep.
Er is één Rechtbank van 1e Aanleg per gerechtelijk arrondissement (12), maar het zetelt vaak op
verschillende locaties.
De Burgerlijke rechtbank heeft een z.g. “volheid van bevoegdheid”. Dit betekent dat alle zaken met
een waarde hoger dan 5.000 euro die niet expliciet behoren tot de bevoegdheid van de Vrederechter
of een andere afdeling van de rechtbank van 1e aanleg aan deze rechtbank toegewezen zijn.
1.7.3.2.2 Jeugdrechtbank
Zij in een moeilijke situatie verkeren en er hulp voor de jongere of de ouder(s) noodzakelijk is, de z.g
problematische opvoedingssituatie
de ouders niet voldoen aan hun onderhoudsplicht of indien er sprake is van mishandeling of misbruik.
Neemt kennis van vervolging voor de z.g. wanbedrijven, dat zijn misdrijven die kunnen bestraft
worden met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 5 jaar.
1.7.3.2.5 Familierechtbank
De Familierechtbank bundelt alle bevoegdheden in familiezaken om te vermijden dat een dossier van
een (ex)gezin door verschillende rechtbanken beoordeeld wordt. Iedere familie krijgt één dossier
waardoor de samenhang tussen verschillende uitspraken binnen die familie gewaarborgd wordt.
alle vorderingen over de staat van personen, de vaststelling en betwisting van de afstamming
alle conflicten inzake het huwelijk en de echtscheiding
alle vorderingen over het wettelijk samenwonen en de gevolgen daarvan
alle vorderingen over kinderen en de uitoefening van het ouderlijk gezag en/of de
verblijfsregeling
alle vorderingen over onderhoudsverplichtingen: vaststelling of wijziging van alimentatie
De ondernemingsrechtbank is bevoegd voor alle handelszaken in eerste aanleg met een waarde van
meer dan 5.000 euro en is altijd bevoegd in welbepaalde geschillen, zoals het faillissement.
De rechtbank is samengesteld door 1 beroepsrechter aangevuld met 2 leken-rechters die een ruime
ervaring hebben in handelspraktijken.
De rechtbank neemt in eerste aanleg kennis van geschillen tussen handelaars met een waarde hoger
dan 5.000 euro maar behandelt ook het hoger beroep tegen vonnissen die uitgesproken zijn door het
Vredegerecht (in handelsgeschillen met een waarde tussen de 2.000 euro en 5.000 euro).
Tegen de vonnissen van de Ondernemingsrechtbank kan hoger beroep aangetekend worden bij het
Hof van Beroep, tenzij de rechtbank zelf reeds optreedt als beroepsinstantie tegen vonnissen van de
Vrederechter.
1.7.3.4 Arbeidsrechtbank
De Arbeidsrechtbank neemt in eerste aanleg kennis van alle geschillen tussen werkgevers en
werknemers, de sociale zekerheid voor loontrekkenden en zelfstandigen, sociale uitkeringen,
bepaalde OCMW-materies.
De rechtbank is samengesteld uit 1 beroepsrechter aangevuld met 2 rechters in sociale zaken die een
ruime ervaring hebben in sociaal overleg en materies van sociale zekerheid. Eén van hen wordt
aangeduid door een werkgeversfederatie en één door een vakvereniging voor werknemers.
Als de arbeidsrechtbank zetelt in een zaak van sociale zekerheid of sociale uitkeringen wordt hij
aangevuld met een magistraat van het Openbaar Ministerie die namens de staat aan de rechters een
vrijblijvend advies verleent.
Tegen de vonnissen van de Arbeidsrechtbank kan hoger beroep aangetekend worden bij het
Arbeidshof. Dit is een beroepsinstantie die naast het Hof van Beroep specifiek voor arbeidszaken
opgericht werd.
Daarnaast is de Arbeidsrechtbank ook als enige bevoegd voor het begeleiden van de collectieve
schuldenbemiddeling voor particulieren. Dit gebeurt in een aparte samenstelling en volgens een
afwijkende procedure.
Per rechtsgebied (Antwerpen, Bergen, Brussel, Gent en Luik) is er een Hof van Beroep en een
Arbeidshof.
Het Hof van Beroep neemt kennis van alle zaken waarbij beroep aangetekend wordt tegen vonnissen
van de Rechtbank van 1e Aanleg (burgerlijk, correctioneel, jeugd, fiscaal, familie) en de
Ondernemingsrechtbank in een zaak waarvan de vordering (eis) minstens 2500 euro bedraagt.
Het Arbeidshof neemt enkel kennis van beroepszaken tegen vonnissen van de Arbeidsrechtbanken.
Tegen een arrest van de Beroepshoven is er geen verder beroep of 3e aanleg mogelijk
Het Hof van Cassatie (of Hof van Verbreking) is het hoogste rechtscollege van ons land.
Het rechtscollege bestaat uit drie kamers (burgerlijke- en handelszaken, strafzaken en arbeidszaken)
met telkens een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling. Er zetelen minstens 3 raadsheren met
een uitgebreide ervaring.
In burgerlijke zaken kunnen enkel een twintigtal z.g. advocaten bij het Hof van Cassatie, een zaak
voor het Hof bepleiten. In strafzaken en in fiscale zaken zijn alle advocaten bevoegd om voor het Hof
van Cassatie op te treden.
Het Hof is enkel bevoegd om een vonnis of arrest te verbreken als de rechter in beroep (2e aanleg)
belangrijke vormvereisten niet heeft nageleefd of bepaalde rechtsregels niet correct heeft
geïnterpreteerd of toegepast.
Het Hof kan geen oordeel vellen over de grond of de inhoud van de feiten en kan daarom niet als een
3e aanleg beschouwd worden. In dat geval zal het vonnis of arrest verbroken worden en door het Hof
van Cassatie naar een ander Hof van Beroep verwezen worden om daar opnieuw beoordeeld te
worden.
Het Hof heeft juridisch gezien geen precedentenwerking. Dit betekent dat rechtbanken noch hoven
verplicht zijn om de rechtspraak van het Hof van Cassatie te volgen. Het Hof heeft wel een groot
moreel gezag zodat rechtbanken bij het vormen van hun oordeel doorgaans rekening houden met de
visie van het Hof van Cassatie. Het Hof poogt wel zo goed mogelijk de tendensen in de maatschappij
te volgen en kan dus na verloop van tijd wel afwijken van haar eigen eerdere zienswijze.
1.7.3.7 Strafgerechten
Een Strafrechtbank kan dus in dezelfde zaak uitspraak doen omtrent verschillende materies:
Het toekennen van de z.g. strafmaat, dat is de sanctie (boete of gevangenisstraf) die opgelegd wordt
Het eventueel toekennen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij indien de dader bij
plegen van het misdrijf ook schade veroorzaakt heeft.
De ganse procedure voor de strafgerechten wordt geregeld door een apart procesrecht, nl. het
Wetboek van Strafvorderingen.
Daarnaast zijn de misdrijven ingedeeld in drie subcategorieën, naar gelang de ernst van het vergrijp
en dus ook van de strafmaat.
“Misdrijf” is de verzamelnaam voor alle strafbare feiten. Zij worden verder ingedeeld in:
Die boetes moeten overigens vermenigvuldigd worden met de z.g. ‘opdeciemen’. Dat is een factor die
momenteel 8 bedraagt waardoor de uiteindelijke boete veel hoger ligt dan het in het vonnis/arrest
vermelde bedrag.
De beschuldigde wordt beoordeeld door een volksjury (12 gezworenen) die bij veroordeling
onder begeleiding van een beroepsmagistraat de strafmaat bepaalt.
Er is tegen een uitspraak van het Assisenhof geen hoger beroep mogelijk.
1.7.5 Procesverloop
1.7.5.1 Algemeen
De partijen bepalen zelf waarover het geschil gaat en binnen welke grenzen de rechter een uitspraak
mag doen. De rechter kan dus geen uitspraak doen omtrent een feit dat hem niet voorgelegd werd. Hij
mag ook geen argumenten suggereren en kan ook niet meer toekennen dan wat partijen gevraagd
hebben.
De rechter is verplicht om een uitspraak te doen voor elke zaak die bij hem aanhangig is. Indien hij dit
niet doet maakt hij zich schuldig aan “rechtsweigering”.
Een zaak kan wel op verzoek van de partijen geschrapt worden (bvb. omdat zij intussen buiten de
rechtbank om een akkoord bereikt hebben).
Van de openbaarheid kan slechts afgeweken worden bij gemotiveerde rechterlijke beslissing.
1.7.5.2 De actoren
1.7.5.2.1 Rechter
Het Openbaar Ministerie vertegenwoordigt het belang van de Staat (en dus van alle burgers) op een
rechtszitting. De leden van het O.M. worden ook de staande magistratuur genoemd.
In de Rechtbank van 1e Aanleg worden zij Procureur des Konings en substituut genoemd. Samen
vormen zij het Parket.
Bij het Hof van Beroep spreken we respectievelijk van Procureur Generaal en het Parket-Generaal.
De Arbeidsrechtbank heeft een arbeidsauditeur en bij het Arbeidshof is het een auditeur-generaal.
In het strafrecht heeft het Parket een meer uitgebreide opdracht, nl. het (laten) opsporen en vervolgen
van misdrijven en uitvoeren van straffen
Het O.M. is onafhankelijk maar het is één en ondeelbaar. Het treedt steeds op als een korps zodat (in
tegenstelling tot de zittende magistratuur) op elke zitting een andere substituut of procureur kan
optreden zonder dat de zaak moet hernomen worden.
1.7.5.2.3 Griffier
De Griffier of algemeen de Griffie vormt samen met de rechter en het O.M. de magistratuur.
De griffie is het secretariaat van de rechtbank. Het staat in voor het samenstellen van het gerechtelijk
dossier (de z.g. bundel); het notuleren van de verklaringen op de zitting en het voorbereiden van het
vonnis/arrest volgens richtlijnen van de rechter.
1.7.5.2.4 Advocaat
De advocaat heeft een z.g. pleitmonopolie. Dit betekent dat een procespartij (een eiser of
/verweerder) zich enkel kan laten bijstaan door een advocaat die ingeschreven is aan de Balie. Dit is
niet verplicht maar wel raadzaam omdat een procespartij vaak wel vertrouwd is met de inhoud van de
zaak maar niet op de hoogte is van de soms complexe procedureregels.
Hierop bestaan enkele uitzonderingen: elke partij mag optreden in zijn eigen zaak en
vertegenwoordigers van een vakbond of zelfstandigenorganisatie mogen pleiten voor de
arbeidsrechtbank.
De advocaat heeft als opdracht om zijn cliënt op een partijdige wijze bij te staan, te adviseren en te
begeleiden naar een oplossing in een juridisch geschil. Dit kan via een procedure voor de rechtbank
maar ook door informeren, bemiddelen, onderhandelen buiten de rechtbank om.
Daarnaast kan een advocaat door de rechtbank aangesteld worden om een aantal specifieke
mandaten uit voeren zoals : voorlopig bewindvoerder van een onbekwaam persoon, curator van een
faillissement of vereffenaar van een vennootschap.
1.7.5.2.5 Gerechtsdeskundige
De gerechtsdeskundige is een expert in om het even welke materie, die tijdelijk wordt aangesteld om
een toelichtingen en duiding te geven aan de rechter in een gespecialiseerde, niet-juridische materie.
1.7.5.2.6 Gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft een zelfstandig statuut maar werkt onder toezicht van het Parket. Zijn
bevoegdheid is beperkt tot het arrondissement.
In de gerechtelijke procedure staat hij in voor het uitvoerden van gerechtelijk beslissingen
(dagvaarding, betekeningen, beslaglegging,…) en daarbuiten kan hij optreden om vaststellingen te
doen (bvb. m.b.t. de niet-afgifte van een kind voor bezoekrecht) die de waarde hebben van een
proces-verbaal. Dit betekent dat de inhoud van zijn vaststelling niet kan betwist worden.
Elke rechtszitting verloopt volgens een welomschreven stramien en volgens strikte regels die
omschreven zijn in het Gerechtelijk Wetboek of in het Wetboek van Strafvorderingen als het een
strafzaak betreft.
1.7.5.3.1 Dagvaarding
Die akte bevat de eisen van de eisende partij en informatie omtrent wanneer en voor welke rechtbank
de verweerder moet verschijnen.
In bepaalde zaken (bvb. arbeidsrechtbank.) kan de dagvaarding vervangen worden door een z.g.
verzoekschrift dat de eiser zelf opstelt en neerlegt bij de Griffie en tegenpartij.
Daarop verschijnen (de advocaten) van de partijen en bevestigen zij hun intentie om een proces te
voeren. Soms wordt de zaak meteen geschrapt omdat de partijen intussen reeds een akkoord bereikt
hebben.
In principe kan het op de inleidende zitting onmiddellijk tot een vonnis komen maar dat is hoogst
uitzonderlijk. Dit zal enkel het geval zijn in dingende zaken of voor het nemen van een pure
administratieve beslissing (bvb. aanstelling van een gerechtsdeskundige).
Hierbij wordt meestal een z.g. conclusieagenda opgemaakt waarbij de advocaten de data overeen
komen waarop zijn hun standpunten schriftelijk zullen uiteenzetten en deze samen met bewijsstukken
aan de rechtbank en aan elkaar overmaken.
De conclusies (de besluiten of het uitschrijven van de argumenten) worden volgens de agenda
uitgewisseld. Eerst door verweerder, dan door eiser, gevolgd door 1 of 2 tegenconclusies met
antwoorden op de argumenten van de tegenpartij. Doorgaans wordt afgesloten met een z.g.
syntheseconclusie die een samenvatting is van alle argumenten. De verweerder heeft steeds de
laatste repliek.
Conclusies die te laat aangeboden worden moeten uit de debatten geweerd worden.
1.7.5.3.4 Pleidooien
De mondelinge verdediging in openbare zitting van wat reeds eerder in de conclusies neergeschreven
werd. De eiser opent steeds de debatten en de verweerder heeft het laatste woord.
In burgerlijke zaken zijn de pleidooien doorgaans erg kort en wordt verwezen naar de conclusies
waarin alles in detail toegelicht werd.
Soms wordt toch nog een uitstel gevaagd om bvb. nog een bewijsstuk op te vragen.
In zaken waar de belangen van de gemeenschap aan de orde zijn (vb. bescherming van een
minderjarig, sociale zekerheid) geeft het O.M. een niet bindend advies waarna de partijen een korte
termijn krijgen om desgevallend te reageren op dit advies.
1.7.5.3.5 Uitspraak
In het vonnis of arrest doet de rechter (of de rechters) uitspraak over de:
Als een partij een voor hem gunstig vonnis of arrest ontvangt wenst hij het doorgaans ook uit te
voeren. Dit kan vrijwillig of gedwongen.
Bij een vrijwillige uitvoering komen de advocaten onderling overeen om de beslissing van de
rechtbank spontaan uit te voeren. Hierdoor kunnen zij nog dagvaardingskosten vermijden.
Indien de verliezende partij weigert om het vonnis of arrest spontaan uit te voeren moet de
belanghebbende partij het vonnis/arrest laten betekenen door een gerechtsdeurwaarder. Dit betekent
dat het vonnis officieel afgegeven wordt en dat vanaf dat ogenblik de termijn start (meestal 30 dagen)
waarbinnen hoger beroep (door om het even welke partij) kan aangetekend worden.
1.7.5.4 Rechtsmiddelen
Nadat de rechtbank een vonnis uitgesproken heeft bezitten de partijen nog enkele z.g. rechtsmiddelen
waarmee zij een voor hen niet gunstige beslissing desgevallend kunnen remediëren.
Het aanteken van “Hoger Beroep” of “Verzet” noemt men de gewone rechtsmiddelen.
Dit betekent dat een vonnis opnieuw voor een andere –hogere- rechtbank met een uitgebreide
samenstelling zal gebracht en beoordeeld worden. Dit is dus een soort herkansing.
Tegen een vonnis van de Vrederechter indien het geschil minder dan 2.000 euro bedraagt.
Arrest van het Assisenhof
Het hoger beroep moet ingeleid worden binnen 30 dagen na betekening van het vonnis gewezen in 1e
aanleg.
De rechtbanken die bevoegd zijn om een uitspraak in hoger beroep te doen werden hierboven
omschreven.
1.7.5.4.2 Verzet
Soms gebeurt het dat op een rechtszitting één van de partijen niet verschijnt. Dit kan uit vergetelheid,
desinteresse, emigratie naar buitenland, enz. zijn. In voorkomend geval zal de rechter wel een vonnis
maken waarin hij de eisen van de wel aanwezige partij overneemt.
Dit is dus geen tweede aanleg maar een integraal hernemen van de eerste aanleg.
De afwezige partij heeft een termijn van 1 jaar na betekening van het verstekvonnis om verzet aan te
tekenen.
De zaak komt dan opnieuw voor dezelfde rechtbank zodat de partij geen aanleg verliest en naderhand
eventueel nog hoger beroep kan aantekenen. De verliezende partij is nu wel eiser, wat niet altijd een
voordeel inhoudt.
Het verzet kan zowel ingeroepen worden bij afwezigheid voor een rechtbank van eerste (bvb.
arbeidsrechtbank) als tweede aanleg (bvb. arbeidshof).
Indien de partij opnieuw afwezig blijft zal de rechtbank opnieuw een verstekvonnis vellen dat op dat
ogenblik niet meer kan aangevochten worden. In eenzelfde zaak is slechts éénmaal verzet mogelijk.
In uitzonderlijke zaken kan een arrest van een beroepshof wel verbroken worden door het Hof van
Cassatie [zie pag. 28].
Dit is geen derde aanleg maar een verbreking van het arrest wegens schending van de wet of
schending van een ernstige procedureregel.
Cassatieberoep noemt men een buitengewoon rechtsmiddel omdat het alleen kan ingesteld worden
op basis van de door de wet voorziene gronden.
In sommige hoogdringende gevallen kan een partij niet wachten tot de rechtbank tot een uitspraak
komt om tot een actie over te gaan. Dit is bvb. het geval bij een discussie omtrent bezoekrecht of het
betwisten van een sloopvergunning.
In dit geval kan met de zaak voor de Voorzitter van de rechtbank brengen (Voorzitter de Rechtbank
van Eerste Aanleg, de Arbeidsrechtbank en de Ondernemingsrechtbank) om hem te vragen om bij
hoogdringendheid een “voorlopig vonnis” te nemen.
De Voorzitter zal op korte termijn (enkele dagen) kennis nemen van de zaak, onderzoeken of deze
inderdaad spoedeisend is en een vonnis vellen dat voorlopige maatregelen bevat.
Dat vonnis is “uitvoerbaar bij voorraad” wat betekent dat het onmiddellijk kan afgedwongen worden,
zelfs als de andere partij verzet of hoger beroep aantekent.
Een uitspraak in Kort Geding belet niet dat de bevoegde rechtbank later via de gewone procedures en
termijnen een –eventueel andere- beslissing neemt in die zaak..
Als de termijn waarbinnen het vonnis kan bestreden worden (via verzet of beroep) verstreken is krijgt
het vonnis “kracht van gewijsde”. Op dit ogenblik kan de uitspraak door geen enkele partij meer
bestreden worden en wordt het dus definitief.
Soms vraagt één van de partijen aan de rechter in 1e aanleg om het vonnis “uitvoerbaar te verklaren
bij voorraad”. Dit betekent dat de uitspraak die enkel nog maar gezag van gewijsde heeft en
waartegen dus nog kan verzet of beroep aangetekend worden toch reeds kan uitgevoerd worden.
Voorbeeld: Zo kan een benadeelde partij vragen dat de schadevergoeding die een rechter in 1e
aanleg toegekend heeft toch reeds moet uitbetaald worden, zelfs als er tegen het vonnis hoger beroep
aangetekend wordt. Dit kan natuurlijk wel gevaren inhouden als de beroepsrechters later het vonnis
hervormen en de toegekende schadevergoeding weigeren. In voorkomend geval moet men de
inmiddels ontvangen schadevergoeding (vermeerderd met intrest) terugstorten.
De uitvoerbaarheid bij voorraad moet door de eisende partij expliciet gevraagd worden en de rechter
is niet verplicht om dit toe te staan.
Het Burgerlijk Wetboek is de basis van ons privaatrecht en vormt het z.g. gemeenrecht, dit betekent
dat het steeds van toepassing is tenzij een andere bijzondere wet ervan afwijkt.
Tot het einde van de 18e eeuw bestond ons recht vooral uit gewoonterecht, dat nogal van regio tot
regio kon verschillen. Deze gewoonteregels werden weliswaar ook geregistreerd en gebundeld maar
er was nog geen sprake van een éénduidig Burgerlijk Wetboek.
Sedert 1794 viel België onder Frans bewind (voordien Oostenrijks) en als rond 1800 Napoleon aan de
macht komt wenst hij Frankrijk maar ook de door Frankrijk bezette staten zoals België, Nederland en
Luxemburg op een moderne wijze administratief en juridisch te organiseren.
Dat leidde o.a. tot de invoering in 1804 van ons eerste Burgerlijk Wetboek, ook wel Code Napoleon
genoemd. Dit was grotendeels geïnspireerd op de structuur van het Romeins recht.
Toen na de val van Napoleon (1815) België werd samengevoegd met Nederland bleef het Franse
wetboek hier gewoon behouden maar het werd hernoemd naar Code Civil. Na de opsplitsing van
België en Nederland in 1830 en de oprichting van de onafhankelijke Belgische Staat bleef de Code
Civil verder het officieel Belgisch Burgerlijk Wetboek. Ook Nederland hield de Code Civil nog even aan
maar besliste om vanaf 1838 een eigen nieuw burgerlijk wetboek in te voeren.
Het Belgisch (van origine Frans) Burgerlijk Wetboek bevatte volgende grote hoofstukken of boeken:
Boek I - Personen
Dit boek handelt over de burgerlijke rechten, de burgerlijke stand, woonplaats, afwezigheid,
huwelijk, afstamming, adoptie, ouderlijk gezag, minderjarigheid, meerderjarigheid, voogdij,
pleegvoogdij, … .
Dit boek definieert het onderscheid tussen onroerende en roerende goederen en omschrijft de
zogenaamde zakelijke rechten als eigendom, vruchtgebruik en erfdienstbaarheden.
Daarnaast waren er nog enkele afzonderlijk titels in het B.W. aangaande de woninghuur,
landbouwpacht en handelshuur.
Naast het Burgerlijk Wetboek bestonden enkele (iets jongere) aparte wetten tot regeling van:
Vooral het z.g. ‘personen- familierecht’ heeft de voorbije 40 jaar enkele ingrijpende wijzigingen
ondergaan, zoals:
Door de vele honderden grote en kleine aanpassingen van de tekst van het BW is de eenheid en de
structuur in dit meer dan 200 jaar oude wetboek mettertijd zoek geraakt. Dit komt de leesbaarheid
ervan niet ten goede.
Daarom wordt het Nieuw BW opgesplitst in verschillende materies (Boeken) en gebeurt de transitie
van het oude naar het Nieuwe BW gespreid over een langere periode, Boek per Boek.
Momenteel zijn van het Nieuw Burgerlijk Wetboek (NBW) reeds de Boeken 2 (deel
relatievermogensrechten), Boek 3 (Goederen), Boek 4 (Nalatenschappen), Boek 5
(Verbintenissen) en Boek 8 (Bewijs) van toepassing.
De (meeste) overige boeken zijn in het Parlement in voorbereiding en zullen de volgende jaren
stapsgewijs geïntroduceerd worden.
Intussen hanteren we het Oud Burgerlijk Wetboek (BW) verder voor de materies die nog niet herzien
zijn.
In het BW werden de artikelen doorlopend genummerd van art. 1 tot art. 2281.
In het NBW is de nummeringswijze gewijzigd. Een artikel geeft eerst het Boek aan, gevolgd door het
eigenlijk artikelnummer.
2.2.1 Personenrecht
2.2.1.1 De Personen
In ons recht aanziet men als 'persoon' ieder wezen dat drager kan zijn van rechten en plichten.
Slechts wezens die deze hoedanigheid hebben kunnen handelen als personen en zijn daarom
rechtssubjecten.
Een onderscheid wordt in ons recht gemaakt tussen “natuurlijke of fysieke personen” en
“rechtspersonen”.
Natuurlijke of fysieke personen zijn in ons recht alle mensen; maar dan ook alleen zij.
Rechtspersonen of juridische personen zijn groeperingen van fysieke personen waaraan de wetgever
welbepaalde rechten heeft toegekend waardoor zij in het rechtsverkeer optreden als persoon.
Voorbeeld: verenigingen, BV’s, n.v.’s,…
In het belang van het rechtsverkeer heeft men die groeperingen een eigen afzonderlijk bestaan en
verantwoordelijkheid toegekend, los van de rechten en de plichten van diegenen die de groepering
vormen.
Rechtspersonen worden voor hun rechtshandelingen vertegenwoordigd door hun “organen”. Dit zijn
de natuurlijke personen die aangewezen zijn om voor de rechtspersoon handelingen te stellen die aan
de rechtspersoon zullen toegeschreven worden. Soms voor de grote projecten en soms voor de kleine
Voorbeeld: directeur van een vereniging., bestuurder van een n.v., ….
Deze organen handelen dus niet in eigen naam, maar in naam van de groepering die voor deze
handelingen verantwoordelijk zal zijn.
Rechtspersonen kunnen genieten van vermogensrechten inzoverre ze deze nodig hebben om hun
maatschappelijk doel te bereiken maar ze hebben:
geen familierechten
geen politieke rechten
Voorbeeld: rechtspersonen kunnen niet huwen, erven, stemmen,….
In het rechtsverkeer is het van belang dat men de ene persoon van de andere kan onderscheiden.
De belangrijkste middelen tot identificatie van de (natuurlijke) persoon zijn:
naam
woonplaats
nationaliteit
geslacht
De naam is het woord of het geheel van woorden waarmee een persoon kan aangeduid worden.
Men onderscheidt de “familienaam” en de “voornaam”.
De familienaam wordt bepaald door de afstamming en daarbij hebben de ouders een keuze.
Per kind mag men ofwel de familienaam van de vader, ofwel de familienaam van de moeder ofwel de
familienamen van beide ouders in om het even welke volgorde kiezen.
Bij onenigheid over de naamkeuze draagt het kind de naam van de vader/meemoeder en de naam
van de moeder naast elkaar in alfabetische volgorde.
De naamkeuze is onherroepelijk en geldt voor alle kinderen die binnen hetzelfde gezin geboren
worden.
Bijna 90% van de ouders kiest nog steeds voor de familienaam van de vader.
De overigen krijgen doorgaans de naam van hun moeder wat betekent dat de dubbele familienaam in
België (nog) niet ingeburgerd is.
Een persoon kan meerdere verblijfplaatsen hebben doch slechts één woonplaats.
Ieder rechtssubject bepaalt vrij de plaats waar hij zijn woonplaats wil vestigen.
Echtgenoten bepalen in gemeen overleg hun echtelijke woonplaats. Bereiken zij daarover geen
overeenstemming dan bepaalt de familierechtbank in het belang van het gezin de plaats van de
echtelijke woonplaats.
Bepaalde personen hebben een “wettelijke” woonplaats. Dit is een woonplaats die hun door de wet is
aangewezen.
Voorbeeld: niet-ontvoogde minderjarigen hebben van rechtswege hun woonplaats bij de ouders.
De “gekozen” woonplaats is een woonplaats die zuiver fictief is en die n.a.v. één of andere
rechtshandeling wordt gekozen (voorbeeld: bij een notaris, een advocaat, een gerechtsdeurwaarder, een
reisbureau) om aldaar bepaalde akten of geschriften m.b.t. die rechtshandeling te laten betekenen,
afgeven of uitvoeren.
Een vreemdeling die gemachtigd is om zich in het rijk te vestigen en die in het bevolkingsregister is
ingeschreven heeft het genot van alle aan de Belgen verleende burgerlijke rechten zolang hij in België
verblijf houdt.
Het bewijs van de nationaliteit wordt geleverd door aan te tonen op welke wijze men ze bekwam: door
afstamming, adoptie, geboorte in het land, naturalisatie, wilsverklaring.
België aanvaardt de “dubbele nationaliteit”. Dit betekent dat iemand die Belg is daarnaast ook nog een
tweede (of derde) nationaliteit kan hebben (bvb. de Belgische en Franse nationaliteit). Dit brengt in
beide landen rechten met zich mee maar eventueel ook plichten (belastingen).
De meeste Westerse landen aanvaarden het principe van dubbele nationaliteit maar bvb. Spanje,
Nederland en Duitsland doen het niet.
Een meerderjarige (+18 jaar) kan een verklaring afleggen afstand te willen doen van de Belgische
nationaliteit.
Lange tijd maakte onze wetgeving niet alleen een onderscheid tussen mannen en vrouwen maar
koppelde daar soms ook verschillende rechten en plichten aan vast (stemrecht, legerdienst,
pensioenvorming) en kon men enkel in het huwelijk treden met een persoon van een andere sexe.
Voorlopig hanteert België een binair systeem. Men is hetzij man, hetzij vrouw.
De z.g. Transwet (2017) laat wel toe dat een meerderjarige M of V die meent dat het geslacht vermeld
in zijn geboorteakte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit zijn of haar gender
kan laten aanpassen zonder behandelingen of operaties te ondergaan.
Een officiële verklaring van aanpassing van genderregistratie volstaat.
Volgens het Grondwettelijk Hof kan iemand één keer van geslacht veranderen maar voor elke
volgende wijziging moet de familierechtbank goedkeuring verlenen.
De Raad van Europa, een samenwerkingsverband van 47 Europese landen omtrent thema’s van
mensenrechten, heeft in 2015 geadviseerd dat haar leden en dus ook België afstappen van het binair
stelsel en een derde gender, de z.g. “X” of transgender introduceert. Het Belgisch Grondwettelijk Hof
heeft in juni 2019 aan ons Parlement de opdracht gegeven om een regeling uit te werken waarbij
afgestapt wordt van het binair systeem zodat personen die zich niet thuis voelen in het vakje M of V
kunnen kiezen voor een X.
Vermoedelijk is ongeveer 2,2% van de bevolking non-binair en zullen zij wellicht een aanpassing van
hun gender overwegen.
Een andere denkpiste is dat de Wet het onderscheid naar gender helemaal afschaft en o.a. het
Burgerlijk Wetboek helemaal herziet zodat er geen sprake meer is van mannen, vrouwen of om het
even welke andere categorie maar enkel van natuurlijke personen. Door het wegwerken van (bijna)
alle discriminatiegronden is het inderdaad niet langer noodzakelijk om een juridisch onderscheid te
maken tussen mannen en vrouwen.
M.b.t. de naam van een rechtspersoon spreekt men doorgaans van de “sociale of maatschappelijke
benaming”.
De nationaliteit van een rechtspersoon is deze van het land waar de maatschappelijke zetel is
gevestigd.
Tot de “staat van een persoon” behoren alle hoedanigheden die door het recht in aanmerking
genomen worden om zijn rechten en plichten te bepalen zowel op politiek als op familiaal en
individueel vlak.
De staat van persoon raakt de openbare orde wat betekent dat de betrokkene zijn identiteitsgegevens
niet zomaar kan wijzigen en daarvoor –indien mogelijk- een specifieke procedure moet volgen.
Het is zeer belangrijk om precies de staat van een persoon te kunnen kennen.
De voornaamste gebeurtenissen die de staat van een persoon bepalen worden opgenomen in de
akten van de burgerlijke stand.
“Akten van burgerlijke stand” zijn dus akten waaruit de staat van personen kan afgeleid worden. Deze
akten van de burgerlijke stand worden opgenomen in speciale registers die in iedere gemeente
worden bijgehouden door ambtenaren van de burgerlijke stand.
Akten van burgerlijke stand zijn “authentieke akten”. Zij bevatten niet alleen de eigenlijke vaststelling
van de feiten die zij vermelden, maar zij vormen er terzelfder tijd het wettelijk bewijs van omdat zij
opgesteld zijn door een ambtenaar wiens speciale taak het is deze feiten vast te stellen en in de akten
op te nemen. De inhoud van een authentieke akte kan –in principe- niet betwist worden.
Alle menselijke wezens zijn natuurlijke personen die in principe op gelijke wijze in staat zijn om
rechten te verkrijgen en plichten te hebben.
Bepaalde categorieën van natuurlijke personen beschikken in het juridisch verkeer evenwel niet over
de volheid van persoonlijkheid. Deze personen genieten in principe van dezelfde rechten als
iedereen, maar ze worden vermoed ze niet te kunnen uitoefenen.
Deze onvolledige persoonlijkheid komt dus ergens neer op een verminderde handelingsbekwaamheid.
2. personen die het statuut van verlengde minderjarigheid verkrijgen (ernstig mentaal
gehandicapten)
2.2.2 Familierecht
Het familierecht beheerst de rechtsverhoudingen die kunnen ontstaan tussen personen van dezelfde
familie. Wij zullen het hier dus hebben over het huwelijk, de ontbinding van het huwelijk en de
afstamming.
Als twee mensen op een bestendige wijze willen samenwonen en een gezin uitbouwen kunnen ze vrij
kiezen op welke manier ze dat willen doen. Indien zij het wensen kunnen ze dat doen op een door de
Wet georganiseerde en gewaarborgde wijze. Dit recht op huwelijk is zelfs ingeschreven in de
Europese Verklaring voor de Rechten van de Mens (Mannen en vrouwen van huwbare leeftijd hebben het
recht te huwen en een gezin te stichten volgens de nationale wetten die de uitoefening van dit recht beheersen).
Onze wetgever geeft zelf geen bepaling van het huwelijk maar regelt wel uitgebreid de voorwaarden
en de gevolgen van zowel het huwelijk als de ontbinding ervan.
Wij kunnen stellen dat het huwelijk de plechtige overeenkomst is waarbij twee personen hun leven
verenigen.
De wet kent naast het huwelijk ook de begrippen “wettelijk samenwonen” en “samenwonen met een
samenlevingscontract”.
Het huwelijk wordt vaak –maar niet noodzakelijk- vooraf gegaan door een verloving. De verloving is
een gebruik waarbij de toekomstige echtgenoten elkaar wederzijdse voorhuwelijksbeloften doen. Een
huwelijk kan echter nooit afgedwongen worden omdat er een verloving bestaat.
Om te kunnen huwen moeten een aantal voorwaarden vervuld zijn. Men spreekt van positieve en
negatieve grondvereisten.
Positieve grondvereisten:
De leeftijd van 18 jaar bereikt hebben. Een lagere leeftijd is mogelijk mits akkoord (=
dispensatie) van de ouders en de jeugdrechtbank.
Vrije toestemming van beide echtgenoten. Deze toestemming moet vrij van gebreken zijn,
d.w.z. zonder dwang of geweld.
Bedrog daarentegen is evenwel geen reden tot nietigverklaring van een toestemming (“en
marriage trompe qui peut”).
Geen bigamie.
Een huwelijkskandidaat mag niet gehuwd zijn, zelfs als de wetgeving van een ander land
waar het huwelijk plaats had dit toestaat.
Na een echtscheiding is er geen wachttijd vooraleer men een nieuw huwelijk kan aangaan.
Geen bloed- of aanverwantschap in de verboden graad.
Het is voor bloedverwanten in de rechte lijn (grootouder-ouder-kind-kleinkind) en broers en
zusters absoluut verboden om te huwen. Ook een huwelijk tot de derde graad is verboden
maar voor een huwelijk tussen oom en neef of nicht kan een dispensatie toegestaan worden.
Het burgerlijk huwelijk moet steeds het kerkelijk vooraf gaan omdat een religieus huwelijk in onze
wetgeving geen waarde heeft.
Indien één van de huwelijksvoorwaarden (positief of negatief) niet vervuld is kan het huwelijk niet
aangegaan worden.
Indien men na het voltrekken van het huwelijk vaststelt dat het destijds onwettig aangegaan werd kan
het huwelijk, zelfs na vele jaren, nietig verklaard worden. Dit is bvb. het geval als blijkt dat één van de
partners op het ogenblik van het huwelijk reeds getrouwd was of dat het een z.g. schijnhuwelijk betreft
dat niet tot doel heeft om een hecht gezin te vormen maar wel om de Belgische nationaliteit te kunnen
verwerven.
In voorkomend geval wordt het huwelijk nietig verklaard, niet alleen voor de toekomst maar ook voor
het verleden. De schuldige echtgenoot of echtgenoten worden dan verondersteld nooit gehuwd
geweest te zijn en zij verliezen dan ook alle rechten (bvb. nationaliteit) die het huwelijk met zich
meebracht. Dit is een bijzonder ernstige sanctie en daarom kan een eventuele huwelijkspartner die ter
goeder trouw was vragen om tegenover hem of haar het huwelijk niet onbestaand te verklaren. Men
blijft dan het voordeel van het z.g. putatief huwelijk genieten. Ook de kinderen die intussen in het
huwelijk geboren zijn blijven de voordelen van het huwelijk behouden.
Bij het huwelijk mogen tot 4 getuigen aanwezig zijn (maar dit is niet noodzakelijk) die de akte van
huwelijk mede ondertekenen.
Het huwelijk is een institutionele overeenkomst waarbij door de wet een aantal rechten en plichten
toegekend worden die van openbare orde zijn. Dit betekent dat je er niet kunt van afwijken.
Als de gezinswoning eigendom is van één van de echtgenoten kan deze de gezinswoning niet
verkopen of met een hypotheek bezwaren zonder het akkoord van de partner, die geen
(mede)eigenaar is. Bij (ongegronde) weigering kan de rechtbank eventueel een vervangende
machtiging verlening.
Indien de gezinswoning gehuurd wordt gaat men er van uit dat de verhuurder een
huurovereenkomst aangegaan heeft met beide echtgenoten, zelfs indien de woning reeds door
één van hen gehuurd werd voor het aangaan van het huwelijk. Indien de verhuurder de
gezinswoning wenst op te zeggen moet hij aan beide partners een aangetekende opzegbrief
verzenden. Anderzijds moeten ook beide echtgenoten een vooropzeg geven als ze de huur van
de gezinswoning willen stopzetten.
Indien een partner tekort schiet in deze verplichtingen kan dit moeilijk gesanctioneerd worden of voor
de rechtbank afgedwongen worden.
Men kan de Familierechtbank wel vragen om voorlopige of dringende maatregelen te nemen maar
meestal zal dit aanleiding geven tot echtscheiding o.b.v. een duurzame ontwrichting van het huwelijk.
Het huwelijksvermogensrecht bevat de rechtsregels die tijdens het huwelijk en bij de ontbinding ervan
de vermogensrechtelijke belangen tussen de echtgenoten en tegenover derden regelen.
Hierbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen het “primaire huwelijksstelsel” dat voor alle
gehuwden geldt en het “secundair huwelijksstelsel” waarin de echtgenoten naar eigen inzicht andere
regelingen kunnen treffen dan wat de wet bepaalt.
Het primair stelsel is verplicht van toepassing op alle huwelijken. Enerzijds bestaat het uit een aantal
regels die aan de partners een minimum aantal vrijheden geeft en anderzijds regels die een minimale
verbondenheid opleggen. Het is van toepassing op alle echtgenoten ongeacht het
huwelijksvermogensstelsel waarvoor ze geopteerd hebben.
Elke partner mag vrij een beroep uitoefenen zonder instemming van de andere echtgenoot.
Indien een echtgenoot van oordeel is dat het beroep van zijn partner de belangen van het
gezin in gevaar brengt kan hij de rechtbank vragen om hieromtrent een beslissing te nemen.
voorbeeld: voor bepaalde beroepen kan het delicaat zijn als de echtgenoot een café uitbaat.
Een partner mag, enkel om beroepsredenen, toestemming vragen om de naam van zijn
echtgenoot te mogen gebruiken. Indien hij deze goedkeuring verkrijgt mag deze enkel om
ernstige redenen herroepen worden.
Iedere echtgenoot ontvangt zijn inkomsten alleen en mag deze vrij besteden om investeringen
te doen voor de uitoefening van zijn beroep.
Elke partner mag een eigen bankrekening en/of kluis openen.
Voor de bank geldt er een weerlegbaar vermoeden dat diegene die de rekening in eigen
naam geopend heeft ook eigenaar is van de gelden die er op geplaatst worden. Tussen de
echtgenoten zelf geldt dit vermoeden niet.
Indien een huwelijkspartner een rekening in eigen naam opent moet de bank zijn echtgenoot
daarvan inlichten. In de praktijk wordt dit wel eens vergeten.
Echtgenoten mogen vrij hun woonplaats kiezen. Minstens één van hen moet opteren voor de
gezinswoning (= echtelijke verblijfplaats).
Plicht tot hulp en bijdrage in de lasten van het huwelijk naar evenredigheid van hun vermogen.
Indien een echtgenoot nalaat om bij te dragen kan aan de rechter gevraagd worden om een
onderhoudsgeld toe te kennen.
Als de woning waarin het gezin woont eigendom is van één van de partners kan deze er niet
vrij over beschikken (bvb. verkopen) of er een ander zakelijk recht op vestigen zonder het
uitdrukkelijk akkoord van zijn echtgenoot. [zie hoger: bescherming van de gezinswoning]
Alle schulden die één echtgenoot aangaat voor het gezin en/of de kinderen verbinden ook
hoofdelijk de andere partner. Dat betekent dat deze ook kan aangesproken worden voor het
volledig bedrag van deze schulden.
Hierop geldt een uitzondering indien de schulden die slechts door één echtgenoot voor het
gezin aangegaan zijn dermate hoog oplopen dat de bestaanszekerheid van het gezin
Om daarbij te helpen zijn er in het Burgerlijk Wetboek een aantal stelsel uitgewerkt waarnaar de
huwelijkspartners eenvoudig kunnen verwijzen. De belangrijkste van deze huwelijksvermogensstelsels
zijn:
De keuze van een stelsel gebeurt bij huwelijkscontract. Als de echtgenoten geen stelsel kiezen geldt
automatisch het wettelijk stelsel, wat ook het stelsel van "scheiding van goederen met gemeenschap
van aanwinsten" genoemd wordt.
Elk van die vermogens bestaat uit een actief (inkomsten) en een passief (schulden)
De echtgenoten hebben ook de mogelijkheid om af te wijken van het wettelijk stelsel en zelf hun
huwelijksvermogensstelsel te bepalen in een huwelijkscontract.
Dit huwelijkscontract moet voor het huwelijk afgesloten worden door een notaris maar het heeft
slechts uitwerking vanaf het huwelijk. Indien één van de partners een handelaar is moet een uittreksel
van het huwelijkscontract bewaard worden op de griffie van de ondernemingsrechtbank.
De echtgenoten kunnen in het huwelijkscontract ook opteren voor een mengvorm van deze stelsels,
bvb. een gedeeltelijke gemeenschap van goederen
De echtgenoten moeten daartoe een notariële inventaris laten opmaken van hun baten en lasten en
hun nieuwe overeenkomst notarieel laten vastleggen. De wijziging moet vervolgens bekrachtigd
worden door de rechtbank en de bekomen wijziging moet gepubliceerd worden in het Staatsblad.
Deze veranderlijkheid is zeer nuttig als één der echtgenoten tijdens het huwelijk een handelsactiviteit
begint uit te oefenen.
De notaris die het huwelijkscontract opmaakt of later tijdens het huwelijk er een wijziging aan
doorvoert neemt dit op in het “Centraal Register van Huwelijksovereenkomsten”. Dit register vermeldt
enkel het bestaan en het type van het huwelijkscontract, maar niet de precieze inhoud.
De dood van één der echtgenoten en de echtscheiding hebben enkel uitwerking naar de toekomst toe.
Indien de rechtbank het huwelijk vernietigt als aan één der huwelijksvereisten niet voldaan werd of als
één der huwelijksbeletsels werd overtreden (bvb. één van partners bleek reeds gehuwd te zijn) geldt
de vernietiging ook voor het verleden waardoor de echtgenoten nooit gehuwd geweest zijn. De
echtgenoot te goeder trouw wordt wel geacht gehuwd geweest te zijn en de kinderen blijven hun
afstamming bewaren.
Voor de E.O.T.-procedure kan aangevat worden moeten de echtgenoten een overeenkomst opstellen
waarin zij alle praktische regelingen van de echtscheiding opnemen.
Voor het bepalen van de kinderalimentatie bestaan er geen richtlijnen. Bij co-ouderschap (ong. 1 op 3
echtscheidingen) staat elke ouder in voor de helft van de opvoedingskosten en is er in principe geen
kinderalimentatie verschuldigd. In de overige gevallen betaalt één van de ouders maandelijks een
alimentatie aan de ex-partner tot het ogenblik dat de opvoeding van het kind beëindigd is het
zelfstandig kan leven. De gemiddelde alimentatie bedraagt 300 euro per maand per kind maar
verschilt sterk van situatie tot situatie.
Voor het bepalen van de partneralimentatie voorziet de wet wel enkele krijtlijnen. De -principiële-
maximumduur van het onderhoudsgeld na echtscheiding is de duur van het huwelijk en de uitkering
mag niet hoger liggen dan een derde van het inkomen van de uitkeringsplichtige echtgenoot
Bij het opstellen van deze regeling kunnen de scheidende partijen zich laten bijstaan door advocaten
of echtscheidingsbemiddelaars. Enkel indien er een overdracht van onroerende goederen plaats heeft
is de tussenkomst van een notaris noodzakelijk.
De regelingsakte wordt via een verzoekschrift tot echtscheiding neergelegd bij de Familierechtbank.
De partijen moeten niet voor de rechtbank verschijnen maar het Openbaar Ministerie kan –hoewel
uitzonderlijk- schriftelijke vragen stellen indien er onduidelijkheid is over de belangen van de kinderen
(onduidelijke verblijfsregelingen, onvolledige kostenregelingen, ...) of als ze vermoeden dat het
huwelijk enkel tot doel had om één van de partijen een verblijfsvergunning of de Belgische nationaliteit
te verstrekken.
Na het verstrijken van deze termijn stuurt de griffie de scheidingsmelding naar de gemeente waar men
gehuwd is. Die gemeente heeft vervolgens één maand tijd om de echtscheiding in te schrijven in
registers van de Burgerlijke Stand en de betrokkenen in te lichten.
Er is sprake van een onherstelbaar ontwricht huwelijk indien het verder samenleven tussen de
echtgenoten of het hervatten ervan onmogelijk geworden is. Dit zal bvb. het geval zijn bij verlating,
overspel, geweld, ernstige beledigingen, dagelijks ruziën, enz..
Dit kan met alle middelen (brieven, e-mails, foto's, getuigen,…) aangetoond worden maar een feitelijke
scheiding gedurende een bepaalde periode wordt door de wet ook als een afdoende bewijs
beschouwd.
Indien de partners er niet uitkomen en het niet lukt -zoals bij E.O.T.- om samen afspraken omtrent de
echtscheiding op te stellen kan een Echtscheiding op grond van Onherstelbare Ontwrichting (EOO)
worden aangevraagd.
Als de feitelijke scheiding reeds 6 maanden duurt kan de echtscheidingsprocedure opgestart worden
op gemeenschappelijk initiatief van beide partijen.
Indien slechts één partij de echtscheiding vraagt moet er op dat ogenblik minstens 1 jaar feitelijke
scheiding zijn.
Als de rechtbank vaststelt dat de voorwaarden vervuld zijn spreekt zij de echtscheiding uit en stelt zij
in het vonnis de praktische regelingen vast m.b.t. onderhoudsgeld, verdeling van het vermogen en
bestuur van de kinderen. Daarna wordt ongeveer dezelfde administratieve procedure als bij E.O.T.
gevolgd waardoor de echtscheiding ingeschreven wordt in de registers van de Burgerlijke Stand.
De echtscheiding beëindigt de huwelijksband. De partners zijn daardoor bevrijd van hun wederzijdse
huwelijksplichten. Deze gevolgen hebben slechts uitwerking voor de toekomst.
In geval van een scheiding in onderlinge toestemming (E.O.T.) hebben de partners zelf vooraf de
nodige afspraken gemaakt omtrent verdeling van het vermogen en het bestuur van de kinderen.
Bij een echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting (E.O.O.) wordt het gemeenschappelijk
huwelijksvermogen zoals het bestond op de dag van de opstart van de procedure ontbonden en in
twee gelijke delen verdeeld.
Indien de partners zelf geen akkoord gemaakt hebben omtrent een eventueel onderhoudsgeld zal de
rechtbank dat toekennen. Daarbij wordt rekening gehouden met welke ex-partner behoeftig is. Er is
wel een correctie mogelijk indien de behoeftigde aan de grondslag lag van de duurzame ontwrichting.
Daarnaast wordt de duur van de uitkering beperkt tot de duur van het huwelijk en mag de alimentatie
niet meer bedragen dan 1/3e van het inkomen van de uitkeringsplichtige ex-partner.
De gescheiden ouders behouden in principe samen het gezag over de kinderen en beheren samen
hun goederen. Dit z.g. co-ouderschap is de regel maar als de partijen er niet in slagen om hiervoor
een praktische regeling uit te werken kan de rechtbank het gezag over de kinderen en het beheer van
hun goederen toekennen aan één ouder.
Het gewoon samenwonen is niet wettelijk geregeld. De samenwonenden hebben geen plicht tot
getrouwheid, bijstand of onderhoud. Er is ook geen bescherming van de gezinswoning en er is een
(vermoeden van) scheiding van goederen.
Aangezien zij volledig vrij zijn is er ook geen procedure om de samenwoning te beëindigen maar als
er kinderen zijn kan de jeugdrechtbank indien nodig gevraagd worden om maatregelen te nemen om
hen te beschermen.
Twee (of meer) handelingsbekwame personen die samenleven en niet gebonden zijn door een
huwelijk kunnen kiezen om wettelijk samen te wonen. Daartoe moeten ze een verklaring afleggen
voor de ambtenaar van de burgerlijke stand.
Een aantal regels van het primair huwelijksstelsel worden daarbij automatisch van toepassing, nl.:
Het wettelijk samenwonen kan beëindigd worden door een eenvoudige éénzijdige schriftelijke
verklaring.
2.2.2.5.3 Samenlevingscontract
Samenwonenden (zowel feitelijk als wettelijk) kunnen een samenlevingscontract afsluiten waarin zij de
vermogensrechtelijke aspecten van hun huishouden regelen. Afspraken van persoonlijke aard (bvb.
m.b.t. getrouwheid) kunnen in dit contract niet opgenomen worden.
Een gemeenschappelijke vermogen en het toekennen van het inkomen aan dat vermogen
Een voorafgaand akkoord van beide partners vooraleer een belangrijke rechtshandeling (bvb.
een aankoop of lening) te stellen
Een financiële regeling voor het geval de samenwoning zou beëindigen.
Afstamming is de band die bestaat tussen voor- en nazaten (ascendenten en descendenten), in het
bijzonder tussen ouders en kinderen. Er wordt een onderscheid wordt gemaakt tussen de band die het
kind verbindt met zijn vader (vaderlijke afstamming) en de band die het kind verbindt met zijn moeder
(moederlijke afstamming). Deze afstammingsband kan ontstaan :
De afstammingswet (1987) maakt geen onderscheid tussen kinderen die binnen of buiten een huwelijk
geboren zijn. Alle kinderen hebben dezelfde juridische bescherming.
Alle partijen (moeder, kind, vader) kunnen de afstammingsband uit de geboorteakte betwisten met alle
bewijsmiddelen (bvb. DNA-onderzoek).
Dit is evenwel niet meer mogelijk indien het kind “een bezit van staat” heeft. Dit betekent dat de ouder
en het kind sedert een redelijke periode een hechte gezinsband hebben.
Dit kan van belang zijn als bij een draagmoederschap niet de natuurlijke maar wel de wensmoeder in
de geboorte-akte vermeld staat.
De echtgenoot van de moeder die vermeld staat in de geboorte-akte wordt wettelijk verondersteld ook
de vader te zijn indien het kind geboren wordt tijdens het huwelijk (of binnen de 300 dagen na de
ontbinding van het huwelijk tenzij de vrouw tijdens deze periode hertrouwd is).
Indien de biologische moeder gehuwd is met een vrouw dan wordt deze z.g. “meemoeder”
automatisch de tweede ouder van het kind dat haar partner ter wereld brengt. Er is dus ook een
wettelijk vermoeden van meemoederschap, analoog aan het vermoeden van vaderschap.
Het vermoeden van vaderschap kan door heel wat belanghebbenden (de echtgenoot zelf, de
ascendenten en descendenten van de echtgenoot, de moeder, het kind zelf, de vorige echtgenoot)
betwist worden.
Dit bewijs hiertoe kan geleverd worden door alle wettelijke bewijsmiddelen maar de vader kan zijn
afstamming niet ontkennen indien hij ingestemd heeft met een vorm van kunstmatige inseminatie door
zijn echtgenote.
Een man die niet gehuwd is (bvb. de wettelijk samenwonende vader) kan op vrijwillige basis de
juridische afstammingsband met zijn kind bevestigen door het te erkennen.
Ook een z.g. meemoeder in een lesbische relatie kan een kind erkennen van de biologische moeder
waarmee zij samen leeft maar niet gehuwd is.
De erkenning kan door een verklaring in de geboorteakte of door een verklaring voor de notaris.
Voor die erkenning moet de moeder haar goedkeuring verlenen en indien het kind op dat ogenblik
ouder is dan 12 jaar moet het eveneens instemmen.
Net zoals het wettelijke vermoeden van vaderschap kan ook de erkenning betwist worden, maar dat is
niet meer mogelijk als de erkennende vader en het kind een tijdlang een hecht gezin gevormd
hebben, het z.g. bezit van staat.
Als de afstamming aan vaderszijde of het meemoederschap niet vaststaat door het wettelijk
vermoeden of erkenning (omdat de vader zich niet bekend maakt) kan het kind zelf of één van de
ouders de erkenning afdwingen door een vordering tot het onderzoek van ouderschap voor de
familierechtbank.
Adoptie is een plechtige procedure met tussenkomst van de rechtbank die tussen twee personen een
band creëert die bijna identiek is aan de afstamming. Adoptie is dus een contractuele, louter juridische
afstamming.
Bij de gewone adoptie worden familiebanden met de oorspronkelijke familie niet volledig verbroken.
De adoptant verleent in principe zijn familienaam aan de geadopteerde en hij verwerft ook het
ouderlijk gezag. Er ontstaat een wederzijdse steunplicht en een erfrecht (beperkt tot de 1e graad). De
geadopteerde behoudt evenwel ook zijn erfrecht binnen zijn oorspronkelijke familie.
Bij een volle adoptie verliest de geadopteerde elke band, dus ook erfrechtelijk, met zijn
oorspronkelijke familie. Volle adoptie is enkel mogelijk indien de geadopteerde minderjarig is.
De adoptie moet op wettige redenen gesteund zijn en de geadopteerde tot voordeel strekken.
De adoptant moet vooraf een uitgebreid sociaal-psychologisch onderzoek doorlopen,
minstens 25 jaar oud zijn en minstens 15 jaar ouder dan de geadopteerde.
De geadopteerde moet zelf instemmen vanaf de leeftijd van 12 jaar.
Indien de ouders van de geadopteerde in leven zijn moeten zij ook hun goedkeuring verlenen.
De geadopteerde moet minderjarig zijn (enkel i.g.v. een volle adoptie)
Adoptie is mogelijk door één persoon (maar de goedkeuring van de evt. echtgenoot of
samenwonende partner is vereist), twee echtgenoten of twee wettelijk samenwonenden.
De ontwikkeling van biotechnische wetenschap heeft tot gevolg dat kinderen op verscheidene wijzen
(semi) artificieel kunnen verwerkt worden. Een gecoördineerde wetgeving over die
afstammingsvormen bestaat in België nog niet.
Er is enkel bepaald dat de echtgenoot die binnen het huwelijk zijn goedkeuring verleend heeft aan de
kunstmatige inseminatie naderhand zijn afstamming niet kan ontkennen.
De donor die zaad- of eicellen ter beschikking gesteld heeft geniet een bescherming van identiteit.
Elke afstamming geeft o.m. ontstaan aan ouderlijke plichten en ouderlijk gezag..
Het ouderlijk gezag houdt in dat ouders o.a. beslissen over de huisvesting, de materiële
verzorging, keuze van de school en de opleiding. Zij beheren ook de goederen van hun kinderen
en treden desgevallend op als hun wettelijke vertegenwoordigers.
Deze plicht/recht neemt een einde bij de meerderjarigheid.
Indien de ouders nalaten om hun plichten na te komen kan de rechtbank in het belang van de
kinderen bepaalde sancties opleggen zoals het exclusief toewijzen van het gezag aan één ouder, het
ontnemen van kinderbijslag of zelfs ontzetting uit het ouderlijk gezag van één of beide ouders.
Indien een natuurlijke persoon overlijdt en op dat ogenblik een vermogen (patrimonium) nalaat moet
deze nalatenschap een bestemming krijgen.
Indien de overledene, ook wel de “erflater” of “decujus” genoemd, tijdens zijn leven geen enkele
bestemming geeft aan zijn nalatenschap zal deze op de door de wet voorziene wijze overgaan op zijn
“erfgenamen” of “erfopvolgers”. We noemen dit de “wettelijke erfopvolging”.
De overledene kan tijdens zijn leven wel bepalen dat zijn vermogen na zijn overlijden zal overgaan op
één of meer personen die hij aanduidt. Dit noemen we de “testamentaire opvolging”.
Bovendien kan men beslissen dat een deel van het vermogen, op het ogenblik dat men nog leeft,
reeds overgedragen wordt aan één of meer personen. Dit noemen we schenkingen [zie pag. 61].
Er zijn weliswaar beperkingen –de z.g. reserve- op het bedrag dat men via schenkingen en
testamenten kan toewijzen aan derden om het wettelijk erfdeel van de afstammelingen en in het
bijzonder van de langstlevende echtgenoot te beschermen.
Een Orde is een groep erfgenamen waarbij de erfgenamen, behorend tot een lagere orde, deze van
een hogere orde uitsluit van de erfenis (of omgekeerd zal iemand van een hogere orde niet erven als
er ook erfgenamen zijn van een lagere orde).
Wij kennen in ons recht, eenvoudig gesteld, vier orden, waarbij een lagere orde de hogere orde uitsluit
van de erfenis.
De graad geeft dus eigenlijk een afstand in bloedverwantschap tussen twee personen weer.
In rechte lijn telt men zoveel graden als er generaties zijn tussen die twee personen.
In de zijlijn bepaalt men de afstand in verwantschap tussen twee personen door het aantal
generaties te rekenen via de gemeenschappelijke stamvader tussen die twee personen.
Voorbeeld graden:
De rechte lijn is “neerdalend” van (over)grootvader naar kind - en “opgaand” van kind naar
(over)grootvader.
De zijlijn wordt gevormd door de broers en zusters met hun kinderen (neven en nichten) en
de ooms en tantes met hun kinderen (kozijns en nichten).
In de rechte lijn spreken we ook nog van “plaatsvervulling”. Dit betekent dat een erfgenaam opschuift
in rang als binnen dezelfde orde een rechtsvoorganger met een lagere graad vooroverleden is.
Zo zal een kind de positie van een vooroverleden ouder innemen zodat het kan erven i.p.v. de ouder. .
De plaatsvervulling geldt zonder beperking van graad: een kleinkind kan de plaats innemen van zijn
vooroverleden vader en een achterkleinkind de plaatsen van zowel zijn vooroverleden vader als
vooroverleden grootvader.
In de eerste graad kan plaatsvervulling ook gebruikt worden om een erfenis rechtstreeks over te
maken van de grootouders naar de kleinkinderen [zie verder “erfenissprong” ]. Dit is niet mogelijk in de
tweede of een volgende graad.
Plaatsvervulling is moet altijd toegepast worden in de wettelijke erfverdeling maar is niet automatisch
van toepassing als men via een testament tot de erfenis geroepen wordt [zie verder “testament” pag.
62].
1. Om te erven moet men nog in leven zijn of reeds verwekt zijn op het ogenblik van overlijden.
2. Buiten het huwelijk geboren kinderen hebben dezelfde rechten als binnen het huwelijk geboren
kinderen.
3. De erfgenamen van een bepaalde orde sluiten deze van een hogere orde uit.
voorbeeld: indien een ongehuwde erflater drie kinderen heeft (1e orde) zullen deze kinderen elk 1/3e van de
erfenis verwerven. Indien hij daarnaast ook broers en ouders heeft zullen zijn niets erven omdat zij tot een
hogere orde behoren.
4. Binnen elke orde sluit de dichtste in graad de erfgenamen van een verdere graad uit.
Is evenwel één van die kinderen reeds vooroverleden, dan komen diens kinderen (de
kleinkinderen van de erflater) door plaatsvervulling in de plaats van hun overleden ascendent.
voorbeeld: indien een ongehuwde erflater drie kinderen heeft (A, B,C) die op hun beurt ook elk twee kinderen
hebben (A1 en A2; B1 en B2, C1 en C2) maar het derde kind C is reeds overleden dan wordt de erfenis in
drie gelijke delen verdeeld over de drie kinderen maar aangezien kind C reeds vooroverleden is wordt zijn
deel door plaatsvervulling verder opgedeeld aan zijn (klein)kinderen C1 en C2. De kinderen A en B krijgen
elk 1/3e, de kleinkinderen C1 en C2 krijgen elk 1/6e).
Indien het derde kind C geen (klein)kinderen zou hebben wordt de erfenis verdeeld tussen de twee nog
levende kinderen A en B
5. In de opgaande lijn zal de erfenis gesplitst worden in twee gelijke delen tussen de vaderlijke en de
moederlijke lijn. Dit is de “kloving”. Hetzelfde gebeurt in de zijlijn. Elke kant van de familie krijgt de
helft van de erfenis om deze verder onderling te verdelen. Binnen elke lijn krijgt de ascendent die
dichtst in graad is alles.
voorbeeld: indien een ongehuwde erflater geen kinderen heeft, en ook zijn ouders zijn overleden, maar zijn
grootvader en grootmoeder aan vaderszijde leven nog en aan moederszijde zijn de grootouders overleden
maar leeft er nog een oom en een neef, dan wordt de erfenis door kloving in twee gelijke delen gesplitst over
beide lijnen.
In de vaderlijke lijn zullen de grootvader en de grootmoeder (beide 2e graad) elk 1/4e erven (elk de helft van
de vaderlijke lijn). In de moederlijke lijn zijn er twee erfgenamen maar de oom is dichter in graad (3e graad)
dan de neef (4e graad) en sluit daardoor deze neef uit. De oom krijgt alles van de moederlijke lijn of 1/2e van
de totale erfenis.
Indien er in de ene lijn erfgenamen zijn en in de andere lijn geen enkele (t.e.m. de 4e graad) kan
er geen kloving doorgevoerd worden en dan wordt de erfenis volledig toegewezen aan de lijn
waar er wel gerechtigde erfgenamen zijn.
6. In de zijlijn wordt het erfrecht beperkt tot de 4° graad.
Indien er ook geen erfgenamen zijn in de 4e graad (en er is geen testament) wordt de erfenis
toegewezen aan de Staat.
7. De langstlevende echtgenoot erft altijd van de overleden echtgenoot: Hij kan nooit uitgesloten
worden door bloedverwanten van de erflater en komt samen met hen tot de erfenis.
komt de langstlevende echtgenoot samen op met erfgenamen van 1e orde (kinderen en hun
afstammelingen) dan verkrijgt hij het “vruchtgebruik” op de gehele nalatenschap. De kinderen
krijgen op dit deel de “naakte eigendom”.
komt de langstlevende echtgenoot samen op met erfgenamen van 2e , 3e en 4e orde, dan
verkrijgt hij de “volle eigendom” van het deel van de eerst stervende in het gemeenschappelijk
vermogen en het vruchtgebruik over het eigen vermogen van de erflater.
als de overleden echtgenoot geen erfgerechtigden achterlaat, verkrijgt de langstlevende de
volle eigendom op de ganse nalatenschap.
De begrippen “vruchtgebruik”, “naakte eigendom” en “volle eigendom” worden verder in het luik
zakelijke hoofdrechten [zie “2.3.2.2 Het vruchtgebruik” pag. 77Het vruchtgebruik] toegelicht. Kort
2.2.3.2 Erfenisplanning
2.2.3.2.1 Algemeen
In een klassieke gezinssituatie (vader en moeder zijn gehuwd, 2 kinderen) waarbij de erflater een
ruime erfenis nalaat zijn de wettelijke opvolgingsregels wellicht toereikend maar het erfenisrecht kan
onmogelijk tegemoetkomen aan de vele andere mogelijke vormen waaruit gezinnen samengesteld zijn
(alleenstaande ouder, feitelijk samenwonend, wettelijk samenwonend, hertrouwd, kinderen uit 1e
huwelijk, pluskinderen, stiefkinderen,…).
Wie op een dergelijke manier samenwoont heeft er baat bij om -ruim- voorafgaand aan zijn overlijden
de nodige maatregelen te nemen waarbij hij, binnen bepaalde grenzen, zelf vooraf bepaalt wie welk
deel van de erfenis zal kunnen ontvangen.
De wet voorziet daartoe een aantal mogelijkheden maar legt ook grenzen op zodat de kinderen en de
langstlevende partner steeds een minimum aan erfdeel zullen ontvangen.
- schenkingen
- testament
- erfovereenkomst
- huwelijkscontract
- levensverzekeringscontract
2.2.3.2.2 De schenking.
De schenking is een plechtige overeenkomst waardoor de ene partij (schenker) zich bij leven dadelijk
en onherroepelijk van de geschonken zaak ontdoet ten voordele van de begiftigde die ze aanvaardt.
Het is dus een contract, waarbij de ene partij zich verbindt om iets te geven en de partij andere om die
gift te aanvaarden.
Meerzijdige rechtshandeling:
de schenker doet een aanbod maar de begiftigde moet ook aanvaarden.
Onmiddellijke uitwerking:
een schenking is altijd mogelijk (mits de schenker handelingsbekwaam is) en wordt dus niet
uitgesteld tot het ogenblik van overlijden.
Onherroepelijk:
eens een schenking aangeboden en aanvaard is gaat het geschonken goed (of bedrag) over
van het ene naar het ander vermogen en kan de schenker deze niet herroepen.
In een beperkt aantal gevallen kan een schenking toch herroepen worden:
De schenking is een plechtige overeenkomst. Daarom moet ze aan een aantal vormvoorwaarden
voldoen.
Een schenking moet voor een notaris opgemaakt worden en zowel het aanbod als de
aanvaarding moeten in één of twee afzonderlijke authentieke aktes opgenomen worden.
Indien de schenking roerende goederen bevat moet er een begrotende staat bij de akte
gevoegd worden.
Het testament is een eenzijdige, plechtige en herroepbare akte waarbij iemand over een deel of het
geheel van zijn goederen beschikt voor de tijd dat hij niet meer in leven zal zijn.
De wettelijke erfopvolging [zie Basisregels van de wettelijke erfopvolging pag. 60] zal slechts van
toepassing zijn inzoverre de erflater bij leven niet zelf beslist heeft op welke wijze zijn nalatenschap na
overlijden zal moeten verdeeld worden.
De erflater kan weliswaar niet zelf over zijn volledige nalatenschap beslissen. Een deel, de z.g.
reserve [zie “De Reserve” pag. 64] zal altijd ter beschikking moeten blijven van bepaalde wettelijke
erfgenamen.
Éénzijdig:
De erflater is de enige partij. De begunstigden moeten niet aanvaarden en zijn doorgaans
zelfs niet op de hoogte.
Herroepelijk:
Enkel het meest recente (geldig) testament is van toepassing. Zolang de erflater in leven is
o Het eigenhandig testament wordt door de erflater zelf met de hand geschreven,
gedateerd en ondertekend.
Om te vermijden dat dergelijk testament zou verloren gaan of door niet-begunstigden
vernietigd wordt kan de erflater uit voorzorg dit testament in bewaring geven bij een
notaris, die daarvan een akte van bewaargeving zal opmaken. Het kan ook nuttig zijn om
het testament door de notaris inhoudelijk te laten toetsen op fouten of op onduidelijke
verwoordingen die na het overlijden tot betwisting kunnen leiden.
Naderhand kan het testament nog steeds gewijzigd worden door een bijvoegsel of
volledig vervangen worden door een nieuw testament van recentere datum.
o Het authentiek testament wordt door de erflater gedicteerd aan een notaris die het
neerschrijft in een authentieke akte. De notaris bewaart het testament. Ook deze vorm
van testament kan naderhand gewijzigd of vervangen worden.
o Wie in het buitenland verblijft of goederen toewijst die in het buitenland gelegen zijn kan
best een internationaal testament opstellen. Dit is een schriftelijk testament dat
afgegeven wordt aan een notaris. Er is een verdrag dat de formaliteiten daartoe vastlegt.
Indien een persoon die in een testament genoemd wordt zelf overleden is komt zijn erfenis te
vervallen en gaat het niet automatisch over op zijn kinderen. De z.g. plaatsvervulling is immers alleen
van toepassing voor de wettelijke erfverdeling. De erflater kan dit desgevallend oplossen door in het
testament specifiek te vermelden dat i.g.v. overlijden van de begunstigde het erfdeel overgaat op zijn
kinderen. De erflater kan natuurlijk ook zijn testament wijzigen of vernieuwen zodra één door hem
aangeduide erfgenamen overlijdt.
Een globale erfovereenkomst is een contract dat samen door ouders en kinderen opgesteld wordt
en heeft betrekking op goederen die al geschonken zijn, voordelen die al genoten zijn, of die bij deze
globale erfovereenkomst zelf nog worden toegekend.
De bedoeling ervan is om na te gaan of ieder kind op evenwichtige wijze behandeld wordt. Een
dergelijk contract is dan ook slechts geldig indien alle gezinsleden zich akkoord verklaren. Het
voordeel van de erfovereenkomst is dat alle betrokkenen, en in het bijzonder de (toekomstige) erflater,
gemoedsrust hebben dat de nalatenschap na overlijden zal uitgevoerd en verrekend worden op een
manier die vooraf vastgelegd is, zonder discussies omtrent wie wat moet ontvangen of wat de
precieze waarde is die men aan schenkingen geeft.
Voor het opstellen van erfovereenkomsten gelden strenge regels waarbij o.a. elke partij nog een
zekere bedenktijd krijgt om op een toezegging terug te komen vooraleer het contract ondertekend
wordt. Die overeenkomst krijgt overigens de vorm van een authentieke akte en wordt dus opgemaakt
door een notaris.
2.2.3.2.5 De Reserve
De erflater kan bij testament en/of schenkingen over zijn nalatenschap beslissen maar de wetgever wil
vermijden dat bepaalde familie- of gezinsleden daardoor in de kou blijven staan.
Daarom is er een reserve, een deel van de nalatenschap dat altijd ter beschikking moet blijven van de
z.g. reservataire erfgenamen.
Indien er een testament of schenking(en) bestaan zal de nalatenschap moeten opgedeeld worden in:
De erflater kan, ongeacht het aantal kinderen dat hij heeft, zelf beslissen aan wie hij maximum de helft
van zijn nalatenschap via giften of testament zal toekennen. Deze beschikkingsvrijheid laat de erflater
toe om rekening te houden met de eigenheid van zijn gezinssituatie (bvb. ongehuwde partner,
stiefkinderen, een kind dat bijzondere zorgen nodig heeft, enz.).
Alle erfgerechtigde kinderen samen ontvangen dus steeds ten minste de helft van de nalatenschap, of
meer indien de erflater geen of slechts een beperkte schenking of legaat heeft toegekend.
De langstlevende echtgenoot is de partner waarmee de erflater gehuwd was op het ogenblik van het
huwelijk.
Deze langstlevende echtgenoot heeft altijd het vruchtgebruik van de helft van de goederen van de
nalatenschap (en de volle eigendom op de andere helft). Bovendien moet dit vruchtgebruik minstens
de voornaamste gezinswoning en huisraad omvatten, zelfs indien dit meer bedraagt dan de helft van
de nalatenschap.
Dit betekent dat de erfgerechtigde kinderen hun erfdeel slechts in naakte eigendom ontvangen en
dienen te wachten tot de langstlevende echtgenoot overlijdt vooraleer het vruchtgebruik vervalt en zij
hun erfenis effectief in handen krijgen.
Daarom kunnen personen die hertrouwen hun kinderen uit een vorig huwelijk beschermen door in het
huwelijkscontract op te nemen dat i.g.v. overlijden de plusouder geen of slechts een beperkt
vruchtgebruik ontvangt.
Opmerking:
Personen die “feitelijk samenwonen” genieten geen enkele bescherming en erven niets van elkaar.
Bij overlijden van de partner gaat alles naar de wettelijke erfgenamen (kinderen, ouders, broers,…).
Personen die “wettelijk samenwonen” genieten een beperkte vorm van bescherming.
De langstlevende partner erft steeds het vruchtgebruik op de gezinswoning en de inboedel.
Samenwonenden kunnen zich wel indekken door bvb. beide een testament te maken waarbij zij hun
volledige nalatenschap (of de helft ervan indien er kinderen zijn) aan elkaar overlaten.
De ascendenten hebben geen recht op een voorbehouden erfdeel, zelfs indien er geen descendenten
of een langstlevende echtgenoot zijn.
Zij genieten evenwel van het algemeen recht op onderhoudsplicht over de generaties heen en kunnen
dus een onderhoudsvordering lastens de nalatenschap claimen indien zij behoeftigd zijn en bvb.
zelf onvoldoende inkomsten hebben om een verzorgingstehuis te betalen.
zuiver aanvaarden
verwerpen
aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving.
Bij een zuivere aanvaarding van de nalatenschap erft men niet enkel het vermogen (activa) maar
ook de –eventuele- schulden van de erflater (passiva). Indien de schulden na de aanvaarding groter
blijken te zijn dan de baten zal de erfgenaam met zijn persoonlijk vermogen moeten instaan voor het
betalen van de geërfde schulden.
Indien iemand de nalatenschap verwerpt wordt hij geen erfgenaam. Dit betekent dat hij niets van het
patrimonium van de erflater verwerft maar anderzijds kan hij ook niet aangesproken worden door
eventuele schuldeisers van de erflater.
De erfenis wordt verdeeld onder de overige erfgenamen die wel aanvaard hebben.
Als iemand een nalatenschap aanvaardt onder voorrecht van boedelbeschrijving, dan moet
hij slechts instaan voor de schulden van de erflater tot een bedrag dat gelijk is aan de waarde van zijn
erfenis.
Een minderjarige mag enkel een nalatenschap aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving.
Kleinkinderen erven niet van hun grootouders maar soms zou degene die de nalatenschap verwerft
graag alles of een deel ervan meteen doorschuiven naar zijn kinderen.
De volledige erfenis kan men gemakkelijk doorschuiven naar de volgende generatie door de z.g.
“erfenissprong” (of generation skipping). Hierbij beslist een erfgenaam doelbewust om de
nalatenschap van zijn ouder(s) te verwerpen zodat de erfenisrechten overgaan op zijn kinderen
waardoor deze rechtstreeks erven van hun grootouders. Hierdoor moeten er slechts één keer
successierechten betaald worden. Het is dus een methode om bij overdracht van vermogen in de
rechte lijn één generatie over te slaan.
Een voorwaarde is wel dat de erfgenaam verzaakt aan zijn volledige erfenis. Het is dus niet mogelijk
om een deel van de nalatenschap wel te aanvaarden en het saldo d.m.v. de erfenissprong door te
schuiven naar de volgende generatie.
Als alternatief kan de ouder het deel dat hij zelf geërfd heeft belastingvrij doorgeven aan de volgende
generatie, op voorwaarde dat hij dit doet binnen het jaar na het openvallen van de nalatenschap en er
moet een verband zijn tussen wat je als ouder gekregen hebt en doorgeeft
Om na te gaan wat de rechten zijn van elke erfgenaam, wordt een zogenaamde fictieve massa
samengesteld bij het overlijden.
Dat is een wiskundige oefening die het begin vormt van de erfenisverdeling. Het zal er ook van
afhangen welk huwelijkscontract de overledene heeft.
Wie een gift gedaan heeft aan een wettelijke afstammeling (kinderen,…) wordt vermoed dat hij dit
gedaan heeft met de plicht tot inbreng zodat alle erfgenamen uiteindelijk gelijk zouden behandeld
worden.
De erflater kan wel een schenking, legaat of een vrijstelling van schulden toestaan met vrijstelling van
inbreng. In voorkomend geval moet de erfgenaam deze niet terug plaatsen in de nalatenschap
vooraleer de verdeling kan plaats hebben. Een voorwaarde hiertoe is dat de erflater dit duidelijk (door
een geschrift of handelingen) heeft laten blijken en dat het voorbehouden erfdeel [zie “De Reserve”
pag. 64] niet aangetast is.
Wie een gift doet aan andere erfgenamen (ascendent of een zijverwant) wordt vermoed dit gedaan
te hebben met een vrijstelling van inbreng.
Indien er een inbreng van giften noodzakelijk is gebeurt deze op basis van de waarde van de
geschonken goederen op de dag van de schenking, maar geïndexeerd tot de dag van het overlijden.
Als een erfgenaam de erfenis verwerpt is hij weliswaar niet verplicht om in te brengen. Dit kan voor de
erfgenaam soms voordeling zijn, bijvoorbeeld als zijn schuld t.g.o. de nalatenschap of de schenking
die hij reeds verworven heeft groter is dan het deel dan hij via de wettelijke erfopvolging zou
verkrijgen.
Het huwelijkscontract staat aan gehuwde partners een veel grotere vrijheid toe om elkaar te
begunstigen dan de mogelijkheden waarover niet-gehuwde samenwonende partners beschikken.
Indien er meerdere erfgenamen zijn moet de nalatenschap vereffend en onder hen verdeeld worden.
Door het overlijden worden de verschillende erfgenamen allemaal onverdeelde mede-eigenaars van
de volledige erfenis. Eén erfgenaam kan dus geen aanspraak maken op een specifiek deel van de
erfenis. Daarom laat de wet toe dat elke erfgenaam kan vragen om de onverdeelde nalatenschap op
te delen. Dit gebeurt in principe door verdeling in natura en alle erfgenamen moeten daaromtrent een
minnelijk akkoord bereiken. Indien dit niet lukt kan de verdeling voorgelegd worden aan de rechtbank
die daartoe doorgaans een notaris zal aanstellen die bvb. een openbare verkoop kan organiseren.
Bij overlijden laat men niet enkel de materiële activa en passiva na maar ook
het geheel aan activiteiten die men op internet en sociale media ontplooid
heeft zoals deelname aan discussiefora, blogs, diverse accounts, e-mail
account, … en alle persoonlijke informatie die men op het net opgeslagen
heeft.
Het is momenteel nog onduidelijk hoe deze z.g. “digitale nalatenschap” moet
geregeld worden en dit zowel naar de erfgenamen toe als naar de beheerders
van de diverse sites.
Ook voor de organisatoren van diverse sites en media is het niet duidelijk of
zij het account na overlijden moeten of mogen afsluiten, of zij de inlog- en
paswoorden kunnen/moeten overdragen aan de erfgenamen en inzoverre zij
digitale gegevens van de overledene mogen/moeten vernietigen of nog een
poos archiveren enz. . Indien de overledene zijn persoonlijke bestanden
(foto’s, brieven, boekhouding, belastingaangiften, …) in the cloud bewaarde
dreigen met de afsluiting van zijn account immers ook het persoonlijk archief
van de overledene teloor te gaan.
Voor de meeste beheerders van sites is het overigens niet evident om te
vernemen of één van hun klanten overleden is en doorgaans zijn zij
aangewezen op een bericht van de erfgenamen dienaangaande.
Sommige sites laten de data van overledene staan maar met de toevoeging
“in memory of”, anderen verwijderen ze gewoon.
Bij bepaalde sites (o.a. Meta/Facebook) kan een gebruiker via instellingen zelf
bepalen wat er met zijn data na overlijden moet gebeuren (volledig
verwijderen of behouden met een herdenkingsstatus).
Aard.
Een goed is onroerend door zijn aard als het niet of moeilijk vatbaar is voor verplaatsing.
Het betreft hier de grond (en de volumes erboven en eronder) en alles wat er op blijvende
wijze aan gehecht is, zoals gebouwen en bomen.
Het eigendomsrecht op de grond strekt zich enkel uit tot een hoogte boven of diepte onder de
grond die voor de eigenaar nuttig kan zijn, hij kan zich niet verzetten tegen een gebruik door
een derde op een hoogte of een diepte waar hij er redelijkerwijze geen gebruik zou van
maken. (voorbeeld: metro, pijpleidingen,…).
Incorporatie.
Voorwerpen die gewoonlijk en duurzaam verbonden zijn of vastzitten aan een onroerend
goed.
voorbeeld: zonnepanelen.
voorbeelden: planten en vruchten die nog verbonden zijn met de grond of boom.
Bestemming.
Een z.g. accessoria van een onroerend goed. Dat is een goed dat op zich eigenlijk roerend is
maar door de eigenaar ervan bestemd wordt om deel uit te maken van een onroerend goed
waarvan hij eveneens eigenaar is. De voorwaarde hiertoe is dat er een economische- of een
materiële band bestaat met het onroerend goed waarop het geplaatst wordt. Vanaf het
ogenblik dat de eigenaar de bestemming geeft wordt het roerend goed verondersteld
onroerend te zijn (en is het vatbaar voor hypotheek)
voorbeelden economische band: het tafelgerief, keukentoestellen, de meubelen enz. nodig voor de
uitbating van een hotel; machines in een fabriek; toonbank in een winkel; landbouwgereedschappen op
een boerderij; meubels in een studentkot maar NIET de voorraden in een winkel (dat is handelswaar
bestemd voor verkoop).
voorbeelden materiële band: vast tapijt of een op maat gemaakte kast die door de eigenaar (niet door
een huurder!) geplaatst wordt.
Voorwerp.
De rechten en vorderingen die betrekking hebben op een onroerend goed.
voorbeelden: hypotheek, vruchtgebruik [zie pag.77], eis tot afpaling.
Om verwarring te vermijden heeft de wetgever ook een aantal goederen specifiek als roerend
beschreven:
Aandelen van een vennootschap zijn altijd roerend, zelfs als die vennootschap onroerend
goed bezit.
Intellectuele rechten: merken, octrooien, modellen, auteursrechten,…
Vruchten aan de bomen en gewassen op het veld die verkocht worden vooraleer ze geoogst
worden. Zij worden door de verkoper vervroegd roerend gemaakt (anticipatie) zodat deze
vruchten en gewassen kunnen verkocht worden zonder opmaak van een authentieke akte.
“Gebruiksgoederen” zijn goederen die je meer dan één maal kunt gebruiken, die eventueel teniet gaan
door slijtage en i.g.v. uitlening wordt hetzelfde goed terugbezorgd.
voorbeeld: boek, grasmachine, balpen,…
“Verbruiksgoederen” zijn goederen die bij het eerste gebruik teniet gaan.
I.g.v. uitlening wordt men verondersteld een gelijkaardig goed terug te bezorgen.
voorbeeld: voedingswaren, cosmetica, geld,…
Dit onderscheid is o.a. belangrijk bij vruchtgebruik [zie verder], omdat de vruchtgebruiker in principe
enkel het genot heeft over de gebruiksgoederen.
“Onlichamelijke of onstoffelijk” goederen zijn niet-tastbare rechten zoals auteursrechten op een boek
of muziekstuk, patent of een octrooi, enz.
De rechten die men op deze onlichamelijke goederen kan hebben is het “intellectueel recht.
“Zakelijke rechten” zijn rechten die aan een persoon de rechtstreekse zeggenschap op een stoffelijke
zaak verlenen.
“Vorderingsrechten” of persoonlijke rechten zijn rechten die aan een persoon de bevoegdheid
verlenen om van een andere persoon een prestatie te vorderen. Vorderingsrechten scheppen een
rechtsband tussen twee partijen, nl. de schuldeiser en de schuldenaar. Dit bespreken we verder in het
hoofdstuk verbintenissen.
Daarom hebben de zakelijke rechten een aantal kenmerken die de vorderingsrechten niet hebben.
Absoluut karakter:
Een zakelijk recht is –in principe- tegenwerkelijk aan iedereen. Je kan het recht ook
uitoefenen t.g.o. diegenen waarmee je geen verbintenis aangegaan hebt.
Volgrecht:
Het zakelijk recht volgt het goed, waar het zich ook bevindt.
voorbeeld: de eigenaar van een auto blijft steeds eigenaar, waar of door wie deze auto ook gebruikt
wordt tot het ogenblik dat hij de auto verkoopt.
voorbeeld: een bank die een hypotheek neemt op een huis behoudt die hypotheek tot de hypotheek
beëindigd wordt, zelfs als het huis intussen verkocht wordt aan een derde.
Voorrang op het goed:
Bij faillissement of onvermogen behoudt de houder van het zakelijk recht zijn vruchtgebruik,
retentierecht of hypotheek op het goed.
Door wet beperkt aantal (numerus clausus-beginsel):
Aangezien zakelijke rechten een bijzondere bescherming verlenen aan de houder ervan zijn
ze op een limitatieve wijze door de wet omschreven. Enkel de wetgever kan (nieuwe) zakelijk
rechten creëren.
Vorderingsrechten daarentegen kunnen door de contractpartijen vrij overeen gekomen
worden.
“Zakelijke hoofdrechten” kunnen op zichzelf bestaan, los van andere rechten of overeenkomsten. Zij
vormen een band tussen degene die het recht uitoefent en de zaak waarop het recht van toepassing
is.
1. Eigendomsrecht
2. Vruchtgebruik
3. Recht van opstal
4. Erfpacht
5. Erfdienstbaarheid
“Zakelijke zekerheidsrechten” kunnen slechts bestaan als een bijkomend recht aan een
vorderingsrecht. Zij worden afgesloten tot zekerheid dat een verbintenis zal nageleefd zijn.
De wet voorziet 4 zakelijke zekerheidsrechten, nl.:
1. Hypotheek
2. Voorrechten
3. Retentie
4. Pand
Deze “zakelijke zekerheidsrechten” bespreken we na de “zakelijke hoofdrechten”, samen met de
“persoonlijke zekerheden”.
Genot:
De eigenaar kan de (evt.) opbrengsten van de zaak innen
voorbeeld: de vruchten van een land, de huurgelden van een woning, de intresten van een
spaarrekening.
Beheer:
De eigenaar mag het goed gebruiken naar zijn eigen inzicht en doelstellingen.
Hij kan het zelf gebruiken maar hij mag het ook verhuren of uitlenen.
Beschikken:
De eigenaar mag om het even welke bestemming verlenen aan zijn zaak (tenzij het bij wet
verboden is). Hij mag zijn zaak dus verkopen, schenken, verbruiken of zelfs vernietigen.
In principe kan de eigenaar van een goed er alles mee doen, of niet doen, wat hij wenst.
Eigendom is het ultieme recht dat aan de houder van een zaak bijna eindeloos veel mogelijkheden
verleent om van zijn goed te genieten.
Moest iedereen steeds maximaal gebruik maken van zijn eigendomsrechten zouden er onvermijdelijk
twisten ontstaan met andere eigenaren die eveneens het genot van hun eigendom maximaliseren.
Het eigendomsgenot kan immers de grenzen van deze eigendom overschrijden (vb: geur-, licht-, stof-
of lawaaihinder) en daardoor overlast veroorzaken voor een andere (rechts)persoon.
Bovendien moet de overheid de garantie hebben dat ze -enkel in het belang van de maatschappij en
indien strikt noodzakelijk- de eigendomsrechten van bepaalde personen kan beperken of zelfs
verwerven (mits betaling van een redelijke prijs).
Om te voorkomen dat de uitoefening van het eigendomsrecht de rechten van overige burgers en
eventueel de overheid in het gedrang brengt zijn er noodgedwongen beperkingen opgelegd aan de
uitoefening van het eigendomsrecht, waardoor het soms iets minder vol wordt.
Rechtsmisbruik:
Een eigenaar die zijn recht uitoefent op een kennelijk onredelijke manier en daardoor disproportioneel
veel schade toebrengt aan een andere eigenaar begaat een fout. Daardoor kan zijn recht op
eigendom herleid worden tot wat redelijk geacht wordt of kan hij zelfs gedwongen worden om een
schadevergoeding te betalen.
voorbeeld: als een eigenaar bij aanvang van bouwwerken vaststelt dat de buurman zijn woning over een zeer
klein oppervlakte op zijn grond gebouwd heeft kan hij de afbraak van die woning niet eisen.
voorbeeld: als een handelaar zijn publiciteitsbord dermate ophangt dat de zaak van zijn buurman niet meer
zichtbaar is kan hij verplicht worden om zijn bord naar een niet-hinderlijke plaats te verplaatsen.
Feitelijk gedogen:
Het NBW bevat een aantal bepalingen die discussies tussen buren moeten voorkomen.
Het betreft regels aangaande de gemene afsluiting (mandeligheid); het ladderrecht; het recht om -mits
goedkeuring- de tuin van de buur te betreden om er een voorwerp of dier op te halen dat er
onopzettelijk terecht kwam en het recht om een niet-afgesloten onbebouwd of onbewerkt onroerend
goed te betreden.
Dit is het geval bij “onteigening” waarbij een persoon gedwongen wordt om onroerend goed te
verkopen voor aanleg van wegen enz.. Om misbruiken te voorkomen is de onteigeningsprocedure
vastgelegd in de Grondwet en moet de benadeelde een billijke vergoeding ontvangen.
In (dreigende) oorlogstijd heeft de overheid ook het recht om (on)roerende goederen “op te eisen”.
Naderhand kan de eigenaar een vergoeding vorderen.
De overheden kunnen ook voorwaarden opleggen aan de manier waarop eigenaars hun eigendom
moeten beheren. Hierbij wordt het eigendomsrecht zelf niet aangetast maar wordt een eigenaar wel
min of meer beperkt in het beheer en/of genot.
Het betreft de z.g. “vergunningsplichten”, die afhankelijk van plaats en activiteit talrijk kunnen zijn.
Zo zijn er dwingende voorschriften of vergunningen m.b.t.:
2.3.2.1.2 Eigendomsverwerving
Er zijn evenwel ook wijzen van eigendomsoverdracht zonder rechtsvoorganger. We denken hier
vooral aan:
“natrekking”. Dit doet zich voor wanneer een zaak die als een bijzaak beschouwd wordt één
geheel gaat vormen van een andere zaak die als een hoofdzaak beschouwd wordt. De
eigendom komt tot aan de eigenaar van de hoofdzaak. Dit is zowel mogelijk tussen roerende
en onroerende goederen.
voorbeeld: indien iemand een radio plaatst in een auto wordt de eigenaar van de auto ook eigenaar van
de radio.
voorbeeld: als op een stuk grond een woning gebouwd wordt of een bestaande woning uitgebreid wordt
wordt de eigenaar van de grond ook eigenaar van de woning of uitbreiding.
“toe-eigening” van een zaak die aan niemand toebehoort. In de praktijk komt dit nauwelijks
voor want men kan zich enkel zaken toe-eigenen wanneer duidelijk blijkt dat de vorige
eigenaar er afstand van gedaan heeft (bvb. buiten plaatsen bij grof huisvuil) en zelfs dan moet
men nagaan of de toe-eigening niet in strijd is met een (gemeente)reglement.
Ook de z.g. strandvondsten behoren niet toe aan de vinder maar moeten gemeld worden aan
de ontvanger der domeinen die ze één jaar bijhoudt. Indien ze intussen niet door de eigenaar
geclaimed worden kunnen ze door de vinder mits betaling van de bewaarkosten opgehaald
worden.
verkrijgende verjaring [zie pag. 76]
“Mede-eigendom” bestaat erin dat het eigendomsrecht op éénzelfde zaak door twee of meer personen
gezamenlijk uitgeoefend wordt. De zaak blijft onverdeeld, maar het recht op de zaak is verdeeld.
In het NBW. worden de rechten en plichten van de mede-eigenaars geregeld.
Hierbij maakt men een onderscheid tussen “toevallige mede-eigendom”, “vrijwillige mede-eigendom”
en “gedwongen mede-eigendom”.
De “gedwongen mede-eigendom” komt voor als het goed noodgedwongen en blijvend moet gebruikt
worden door verschillende eigenaars.
Dit is het geval met een gemene omheining (mandeligheid) en -vooral- bij de collectieve delen van
een (appartements)gebouw. De lift, de gangen enz. behoren niet toe aan de eigenaar van de dichts
aangrenzende flat maar wel in onverdeeldheid aan alle eigenaren van het gebouw. Dit aandeel wordt
uitgedrukt in een breuk of percentage naar verhouding van de oppervlakte of het volume van de
individuele eigendom (flat) t.g.o. het volledig gebouw. Hiervoor wordt door de notaris een z.g.
basisakte en reglement van eigendom opgemaakt.
Ook de eigenaars van aangrenzende gebouwen kunnen, eventueel mits een vergoeding, onverdeeld
mede-eigenaar worden van de gemene muur.
Bij “multi-eigendom” is er ook een verdeling van het eigendomsrecht, maar met dien verstande dat de
mede-eigenaars overeenkomen dat ieder van hen gedurende een bepaalde (opeenvolgende) periode
het volle genot op het goed kan hebben. Deze formule wordt vaak toegepast voor vakantieverblijven,
de z.g. time-sharing.
2.3.2.1.4 Bezit.
Eigendom is dus het onbetwistbaar eigendomsrecht op een zaak, terwijl bezit de feitelijke toestand is
waarbij iemand zich voordoet als eigenaar.
In de praktijk is het –zeker m.b.t. roerende goederen- niet altijd eenvoudig om het onderscheid vast te
stellen tussen eigendom en bezit..
Daarom heeft de wetgever het vermoeden ingesteld dat de bezitter te goeder trouw van een roerend
goed ook de eigenaar is van die zaak, behoudens tegenbewijs (art. 3.24 NBW).
Dit vermoeden dat ook wel eens afgekort wordt als “bezit geldt als titel” is meteen ook een wijze van
eigendomsverkrijging want wie het bezit heeft van een roerend goed wordt dus meteen verondersteld
er ook de eigenaar van te zijn. Hierop geldt geen verjaringstermijn, zodra iemand het roerend goed in
bezit neemt geldt het bezit als eigendomsbewijs.
voorbeeld: wie een chocoladereep krijgt is er eigenaar van zodra hij ze in de hand neemt en kan er vanaf dat
ogenblik vrij over beschikken (bewaren, opeten, doorgeven,…).
Dit principe geldt natuurlijk niet als het roerend goed reeds -of nog steeds- een (andere) eigenaar
heeft die dit kan bewijzen.
In voorkomend geval heeft men de zaak niet in bezit maar enkel in detentie.
Het vermoeden van eigendom geldt ook slechts inzoverre de bezitter van het roerend goed ter goeder
trouw is. Wie een roerende zaak in handen neemt die aan een ander toebehoort (bvb. door diefstal of
verlies) zal er slechts eigenaar van worden na een termijn van 3 jaar volgend op het verlies of de
diefstal. [de z.g. verkrijgende verjaring, zie pag. 76]
In die tussenperiode kan de eigenaar zijn goed terugvorderen, zelfs als de zaak intussen overgegaan
is (door verkoop, ruil, schenking,…) aan een derde-bezitter ter goeder trouw. Indien die derde-bezitter
ter goeder trouw die zaak gekocht heeft bij een handelaar, veiling of openbare markt kan deze wel
eisen dat de (echte) eigenaar hem de prijs van het gestolen of verloren goed betaalt.
Ook het bezit van een onroerend goed kan mits het naleven van een aantal voorwaarden en een
wachttijd van 30 jaar door verkrijgende verjaring tot eigendom leiden.
Volgens art. 2219 BW. is verjaring een middel om na verloop van een zekere tijd en onder de
voorwaarden die de wet bepaalt, iets te verkrijgen of van een verbintenis bevrijd te worden.
De “verkrijgende verjaring” is een middel om door het bezit gedurende een zekere tijdspanne de
eigendom te verwerven van een onroerend goed of een onroerend recht.
Voorbeeld: wie gedurende 30 jaar het voortdurend, onafgebroken, ongestoord, openbaar en ondubbelzinnig bezit
van een onroerend goed of recht heeft gehad, wordt geacht er de eigenaar van te zijn. Hij moet na die 30 jaar
bezit geen eigendomstitel voorleggen en mag zelfs bezitter ter kwader trouw geweest zijn.
“ Stuiting” van verjaring doet zich voor als een rechtsfeit of een rechtshandeling de begonnen
verjaringstermijn vernietigt zodat een nieuwe verjaringstermijn van begin af aan moet beginnen lopen.
“Schorsing” van verjaring is de tijdspanne gedurende dewelke de verjaring tijdelijk ophoudt te lopen.
Zodra de schorsing ten einde is moet verjaring niet opnieuw aanvatten maar zal zij verder lopen vanaf
het punt waar zij door de schorsing werd onderbroken.
Een verjaring wordt bvb. geschorst indien (of zolang) ze loopt tegen een minderjarige.
Het z.g. “volle eigendomsrecht” van een goed bestaat dus uit de blote (naakte) eigendom en het
vruchtgebruik.
De andere componenten van het eigendomsrecht, nl. het recht van genot en gebruik van de zaak, zijn
losgekoppeld van deze naakte eigendom en worden uitgeoefend tot de vruchtgebruiker.
Het vruchtgebruik komt vooral tot stand door het wettelijk erfrecht dat aan de langstlevende
echtgenoot vruchtgebruik toekent op de nalatenschap van de eerstoverleden partner.
De samenwonende partner geniet eveneens een beperkter vruchtgebruik.
Bij onroerende goederen moet de vruchtgebruiker het goed gebruiken als een voorzichtig en
redelijk persoon, er de kleine herstellingen aan doen, de verzekeringspremies en de
onroerende voorheffing betalen. De blote eigenaar staat in voor de grote herstellingen (de z.g.
'eigenaarsherstellingen'),
Bij roerende goederen geldt een gelijkaardige regeling maar als het een kapitaal betreft strijkt
de vruchtgebruiker wel de intresten van het kapitaal op maar mag hij niet raken aan het
startkapitaal.
De blote eigenaar en vruchtgebruiker kunnen contractueel afwijkende afspraken maken.
De vruchtgebruiker heeft dus niet het recht de goederen, waarover hij vruchtgebruik heeft, te verkopen
of de bestemming ervan te wijzigen zonder het akkoord van de blote eigenaars.
De vruchtgebruiker kan aan de blote eigenaar wel vragen om het vruchtgebruik af te kopen (of om te
zetten in een rente). Indien de blote eigenaar dit weigert kan de omzetting gevraagd worden via
gerechtelijke procedure.
Blote eigenaars kunnen ook de omzetting van vruchtgebruik eisen, maar enkel over goederen uit een
nalatenschap die niet tot gezinswoning en huisraad dienen.
Vruchtgebruik kan aangegaan worden voor zowel een bepaalde als een onbepaalde duur maar
eindigt in elk geval door de dood van de vruchtgebruiker.
Bij einde van het vruchtgebruik verwerft de blote eigenaar de volle eigendom.
Het z.g. “Recht van bewoning” is een bijzonder maar beperkt recht van vruchtgebruik dat gebruik en
genot verleent over een woning die aan iemand anders toebehoort.
Het is beperkt omdat de gebruiker maar recht heeft op de zaak inzoverre hij deze nodig heeft voor de
behoeften van zijn gezin. Hij kan het gebruikrecht niet doorgeven aan een derde of de zaak verhuren.
Het recht van bewoning kan toegekend worden via een overeenkomst of een testament. Dit
vruchtgebruik wordt soms gebruikt als alternatief voor een huurovereenkomst tussen familieleden.
2.3.2.3 Opstal
Opstal is een zakelijk recht om op, onder of boven andermans grond gebouwen of beplantingen in
eigendom te bezitten. Het is dus een uitzonderlijke horizontale splitsing van het eigendomsrecht
waarbij de ene partij het recht verkrijgt om gebouwen te verwerven of op te richten op de grond of
gebouwen van een andere eigenaar.
voorbeeld: opstal om gedurende 50 jaar een parkeergarage uit te richten in de ondergrond van een
winkelcentrum.
voorbeeld: opstal om gedurende de vermoedelijke afschrijvingsperiode een windmolen op te richten op een
terrein waarvan men geen eigenaar is.
Het is in feite een contractuele uitzondering op het recht van natrekking. Bij opstal wordt de eigenaar
van de grond immers niet de eigenaar van de gebouwen die er op ongericht worden.
Het recht van opstal wordt toegekend voor een duur van maximum 99 jaar maar kan daarna
uitdrukkelijk of stilzwijgend voor dezelfde duur verlengd worden.
2.3.2.4 Erfpacht
Erfpacht is een zakelijk gebruiksrecht waardoor de erfpachter een vol gebruik en genot verkrijgt van
andermans onroerend goed.
Het wordt afgesloten via een overeenkomst en geldt doorgaans voor een lange periode (minimum 15
en maximum 99 jaar). Het wordt vooral toegepast als een grond gebruikt wordt voor een aanzienlijke
investering of een langdurige exploitatie (vb: bouw van een ziekenhuis).
De erfpachter betaalt een periodieke vergoeding en mag in ruil het goed gebruiken alsof hij er zelf de
eigenaar van is op voorwaarde dat hij de waarde ervan niet vermindert.
(gebouwen oprichten, hypotheken nemen, vruchtgebruik toestaan, bestemming wijzigen,…)
Na afloop van de overeenkomst wordt de eigenaar van de grond ook eigenaar van de gebouwen die
de erfpachter er opgericht heeft, tenzij anders overeengekomen werd.
Erfpacht kan min of meer vergeleken worden met een huur op lange termijn maar toch zijn er
verschillen. De erfpachter kan zijn recht doorverkopen en hij kan ook een hypotheek nemen op de
grond (en zijn gebouwen).
2.3.2.5 Erfdienstbaarheden
De erfdienstbaarheid is een zakelijk hoofdrecht dat een last legt op een lijdend erf tot gebruik en tot
nut van een heersend erf dat aan een andere eigenaar toebehoort.
Een erfdienstbaarheid veronderstelt dus het bestaan van twee verschillende onroerende goederen,
“erven” genoemd, die aan verschillende eigenaars toebehoren en waarbij het ene erf (het heersende
erf) een voordeel verwerft dat door het lijdend erf moet toegestaan worden (bvb. een recht van
doorgang of dakdrop).
Een erfdienstbaarheid moet niet enkel gerespecteerd worden door de eigenaars van het goed maar
door alle gebruikers (huurders, pachter, vruchtgebruikers, …).
Een erfdienstbaarheid is een beperking op het eigendomsrecht van het lijdend erf. Daarom kan het
slechts op een beperkt aantal manieren ontstaan, nl.:
2.3.3 Zekerheden
Naast de Zakelijke hoofdrechten zijn er eveneens “Zakelijke zekerheidsrechten”
Deze rechten bestaan niet op zichzelf maar dienen tot zekerheid dat een andere verbintenis zal
nageleefd worden. Het betreft:
de hypotheek
het pand
de voorrechten
de retentie
Typerend voor deze zakelijke zekerheden is dat één of meer goederen uit het vermogen van de
schuldenaar bestemd worden om de schuld te betalen zodat de schuldeiser bij samenloop met andere
schuldeisers, bvb. n.a.v. een faillissement, bij voorrang zal betaald worden met de opbrengst uit
verkoop van deze goederen.
2.3.3.1 De Hypotheek
De hypotheek is een zakelijk (zekerheids)recht op het onroerend goed van de schuldenaar ter
beveiliging van de uitvoering van diens verbintenis en waarbij de verkoopprijs van dit onroerend goed
desnoods zal aangewend worden tot voldoening van de schuldvordering wanneer de schuldenaar dit
niet doet.
Ook de hypotheek is dus een bijkomstig recht dat het bestaan veronderstelt van een andere
overeenkomst (meestal een lening).
Hypotheken kunnen tot stand komen door een overeenkomst (contractuele hypotheken), bij testament
of ze worden bij wet bepaald.
Elke hypotheek moet ingeschreven worden in het register van het kantoor Rechtszekerheid.
Tegenover derden geldt de hypotheek vanaf de datum van inschrijving.
Een hypothecaire schuldeiser die een lening toestaat op een woning waarop reeds een oudere
hypotheek gevestigd is (een z.g. hypotheek in 2e rang) neemt dus een zeker risico.
De eigenaar van het onroerend goed waarop een hypotheek gevestigd is behoudt het genots- en
beschikkingsrecht zodat hij deze woning zelfs kan verkopen. Aangezien de hypotheek een zakelijk
recht is volgt de hypotheek de zaak (woning) waarop ze gevestigd is en kan de schuldeiser zijn
hypotheek uitoefenen jegens de nieuwe eigenaar.
In de praktijk wordt een hypotheeklening op het ogenblik van de verkoop door de verkoper vervroegd
afbetaald en wordt de hypotheek via een notaris ‘doorgehaald’ (= handlichting).
2.3.3.2 De Voorrechten
Een “voorrecht” is een zakelijke zekerheid die wegens de aard van de hoofdschuld door de wet zelf
aan een schuldeiser verleend wordt en waardoor die schuldeiser, in strijd met het principe van de
gelijkheid onder de schuldeisers, bij voorrang op andere schuldvorderingen zal betaald worden.
Een voorrecht kan enkel door een wet toegekend worden en bepaalt meteen op welke goederen van
de schuldenaar dit voorrecht zal gelden. Dit kunnen zowel roerende als onroerende goederen zijn.
Een schuldeiser en schuldenaar kunnen onderling dus geen voorrecht afsluiten. Als de wet geen
voorrecht voorziet moeten zij beroep doen op een andere vorm van zekerheid die wel contractueel
kan bepaald worden zoals een hypotheek, pand, persoonlijke zekerheid of –indien het een werknemer
betreft- loonsoverdracht.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de “algemene voorrechten” die op alle roerende en
onroerende goederen of enkel op de roerende goederen van de schuldenaar slaan, en de” bijzondere
voorrechten” die op welomschreven roerende of onroerende goederen slaan.
Zo komen we tot vier soorten van voorrechten:
Wanneer het actief van de schuldenaar ontoereikend is om al zijn schuldeisers te betalen, kunnen er
verschillende bevoorrechte schuldeisers met elkaar in competitie komen.
Aangezien er verschillende soorten zekerheiden bestaan kan het voorkomen dat op een bepaald goed
te gelijker tijd verschillende zekerheden gevestigd zijn.
Op het ogenblik dat het vermogen van de schuldenaar ten gelde gemaakt en verdeeld wordt over de
verschillende schuldeisers moet er daarom een zekere rangorde in acht genomen worden.
Diegene die belast is met de verdeling aan de schuldeisers moet deze opsplitsen in vier groepen:
Een schuldenaar heeft in totaal €250.000 euro schulden, verdeeld over verschillende categorieën
schuldeisers:
- Schuldeiser met voorrecht: €10.000
- Schuldeiser met hypotheek in rang 1: €100.000
- Schuldeiser met hypotheek in rang 2: €80.000
- Gewone schuldeiser nr. 1: €10.000
- Gewone schuldeiser nr. 2: €20.000
- Gewone schuldeiser nr. 3: €30.000
Bij de openbare verkoop van de bezittingen van de schuldenaar is er slechts €202.000 beschikbaar.
Er rest nu nog €12.000 beschikbaar voor de drie gewone schuldeisers die samen recht hebben op €60.000.
Dit wordt pondsgewijze verdeeld.
- SE1: schuld van 10.000 wordt prorata herleid tot: 12.000 x 10.000/60.000 = €2.000
- SE2: schuld van 20.000 wordt prorata herleid tot: 12.000 x 20.000/60.000 = €4.000
- SE3: schuld van 30.000 wordt prorata herleid tot: 12.000 x 30.000/60.000 = €6.000
De in pandgeving is een contract waarbij een schuldenaar een roerende zaak afgeeft aan zijn
schuldeiser tot zekerheid voor de betaling van zijn schuld. Het pand kan dus beschouwd worden als
een contractueel vastgelegd bijzonder voorrecht.
Van de inpandgeving moet een overeenkomst opgemaakt worden die electronisch geregistreerd wordt
in het z.g. Pandregister. Hierdoor wordt het pandcontract tegenstelbaar aan overige schuldeisers.
De pandhouder moet de zaak zonder verlies of beschadiging bewaren maar mag deze niet zelf
gebruiken.
Hij heeft wel recht op de terugbetaling van de nodige en nuttige uitgaven tot behoud van de zaak.
Uitzonderlijk kan ook een onroerend goed in pand gegeven worden, dan is er sprake van een
“genotspand”.
Daarbij heeft de schuldeiser enkel het recht om de vruchten van het onroerend goed te innen.
Die opbrengsten moet hij verrekenen met de door de schuldenaar verschuldigde intresten en indien
deze voldaan zijn met het kapitaal van zijn schuldvordering.
2.3.3.4 De retentie
Het recht op retentie komt tot stand als een schuldeiser de plicht heeft tot afgifte van een goed aan
een schuldenaar maar tegelijkertijd zelf ook recht heeft op de betaling door deze schuldenaar van een
bedrag dat betrekking heeft op datzelfde goed.
(voorbeeld: een garagebedrijf heeft een dure herstelling uitgevoerd aan de vrachtwagen van een klant en weigert
deze na herstelling terug te geven in afwachting dat de herstelfactuur door de klant betaald is).
De z.g. retentor kan het recht enkel uitoefen indien hij de feitelijke macht over het goed heeft en
inzoverre zijn schuldvordering betrekking heeft op dat goed. (voorbeeld: het is voor een garagebedrijf
verboden om een pas herstelde vrachtwagen niet vrij te geven omdat de klant een onderhoud aan zijn
personenwagen van twee maanden voorheen nog niet betaald heeft.)
I.g.v. samenloop met andere schuldeisers zal de retentor bij voorrang uitbetaald worden met de
opbrengst van het goed waarop hij zijn retentierecht uitoefent.
De borg(tocht) is een zekerheid maar het is, in tegenstelling tot voorrechten, hypotheken, het pand en
retentierecht geen zakelijk zekerheidsrecht. Het wordt daarom een “persoonlijke zekerheid” genoemd.
De borgtocht is een contract waarbij een derde, de borg, zich jegens de schuldeiser verbindt om de
schuld van diens schuldenaar te betalen in het geval deze laatste ze niet betaalt.
Borgtocht is aldus een bijkomstig of aanvullend contract; het hoort bij een hoofdovereenkomst en
strekt tot beveiliging ervan.
De borg zal de schuldeiser moeten betalen wanneer de hoofdschuldenaar niet betaalt. Deze
verplichting van de borg gaat ook over op zijn erfgenamen.
De borg die in betaling wordt aangesproken kan “het voordeel van uitwinning” inroepen.
Dit betekent dat hij kan eisen dat eerst de goederen van de hoofdschuldenaar in beslag zullen
genomen en verkocht worden en dat hij pas dan zelf moet betalen voor het saldo.
Deze mogelijkheid bestaat niet indien de borg zich “solidair” of “hoofdelijk” verantwoordelijk gesteld
heeft met de hoofdschuldenaar. In dit geval heeft de schuldeiser het recht om hetzij de borg, hetzij de
hoofdschuldenaar aan te spreken voor het totaal bedrag van de schuld. Hoofdelijkheid wordt nooit
vermoed en moet altijd contractueel vastgelegd worden.
Indien de borg voor rekening van de schuldenaar betaald heeft kan hij naderhand alles terugeisen wat
hij aan de schuldeiser betaald heeft. Hiervoor verkrijgt hij dezelfde rechten die de schuldeiser t.g.o. de
schuldenaar kon inroepen (met uitzondering van de borgstelling die inmiddels uitgeoefend is). Dit
noemt men het “subrogatierecht” of “indeplaatsstelling”.
In de praktijk zal het voor een borg weliswaar bijzonder moeilijk zijn om de schulden die hij voor
rekening van de schuldenaar betaald heeft te recupereren omdat deze laatste wellicht onvermogend
geworden is.
Bij opmaak van het BW werd de borgtocht eerder als een vorm van vriendendienst gezien maar deze
figuur wordt steeds meer aangewend in het commercieel verkeer en dit voor grotere bedragen.
Bankiers die een lening toekennen en daarbij geen hypotheek of voorrecht als onderpand hebben
zullen een investeringskrediet pas toestaan als de ontleners één of meer personen (vaak de ouders)
als borg laten tekenen.
Dit is voor de borgen altijd bijzonder nadelig omdat zij zelf geen enkel voordeel puren uit de
borgstelling maar wel het risico lopen om (een deel van) hun vermogen te verliezen.
Borgstelling is dan ook maar een contractuele mogelijkheid, waarbij niemand kan verplicht worden om
als borg te tekenen.
Eens een borg ondertekend is kan ze uiteraard niet meer éénzijdig opgezegd worden.
Indien de persoon die de borg verleent geen enkel persoonlijk voordeel van economische aard uit de
borgstelling haalt spreken we van een “kosteloze borgstelling”.
De kosteloze borgverlener heeft wettelijk een aantal beschermingen:
De kosteloze borgstelling moet in een afzonderlijk geschrift worden opgemaakt, met een
handgeschreven akkoord van de borg
De duur van de gewaarborgde hoofdverbintenis moet in de borgtochtovereenkomst worden
vermeld en indien deze werd aangegaan voor een onbepaalde tijd mag de borgstelling niet
meer dan vijf jaar bedragen;
Het bedrag van de kosteloze borgstelling wordt beperkt tot de som die vermeld is in de
hoofdovereenkomst, verhoogd met de intresten maar met een maximum van 50% van de
hoofdsom.
De kosteloze borgtocht mag niet afgesloten worden voor een bedrag dat kennelijk niet in
verhouding staat tot de terugbetalingsmogelijkheden van de borg
Indien de borgverlener wel een economisch voordeel uit de borgstelling haalt, bvb. als een
zaakvoerder zich met zijn persoonlijke vermogen borg stelt voor een kredietverlening aan zijn
vennootschap, gelden deze beschermingen niet.
Bovendien kan dan zelfs een “alle sommen borgstelling” aangegaan worden. Deze borg geldt niet
enkel voor een bepaald krediet maar voor het huidige en alle toekomstige kredieten.
Samen met de erfenissen [zie pag. 57] vormen de verbintenissen één van de wijzen waarop men een
eigendom kan verkrijgen.
De “verbintenis” is een rechtsband krachtens dewelke men verplicht is tegenover een of meer
personen iets te geven, iets te doen of iets niet te doen.
1) de overeenkomsten (contracten)
2) de quasi-contracten
3) de onrechtmatige daden
2.4.1.1 Algemeen.
De eerste en meest voorkomende manier waarop verbintenissen tot stand komen is door een
overeenkomst, doorgaans ook contract genoemd.
Een overeenkomst/contract is een akkoord waarbij één of meer personen zich jegens één of meer
andere verbinden iets te geven, te doen of niet te doen.
Een contract is wederkerig wanneer alle partijen zich wederkerig tegenover elkaar verbinden. Elke
partij verbindt zich om een prestatie te leveren. (vb. koop, huur)
Een contract is eenzijdig wanneer een of meer personen tegenover één of meer andere personen
verbinden, zonder dat die andere personen een prestatie moet leveren. De beide partijen moeten wel
akkoord zijn, maar slechts één partij zal een prestatie leveren (vb. borgtocht, bewaargeving).
Een contract is onder bezwarende titel als alle partijen de verplichting hebben iets te geven of te
doen. (vb. koop)
Een contract is om niet of kosteloos als een partij vanwege de andere partij(en) een voordeel
ontvangt doch zelf niet tot iets verplicht is.(vb. schenking)
Een contract is plechtig als de wet voor de geldigheid van dit contract naast het akkoord van de
partijen ook vereist dat het contract afgesloten wordt in een plechtige wettelijk voorgeschreven vorm.
(vb. huwelijk, huwelijkscontract, schenking, aankoop van onroerend goed)
Een overeenkomst is slechts geldig indien er bij het aangaan 4 voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn:
Niemand kan tegen zijn wil in verplicht worden om een overeenkomst aan te gaan.
Iedere overeenkomst veronderstelt dus een wilsverklaring waardoor men zijn akkoord laat blijken.
Slechts bij plechtige overeenkomsten vergt de wet dat deze toestemming onder een bepaalde vorm
wordt gegeven.
Iedere toestemming wordt uitdrukkelijk of stilzwijgend gegeven. Een uitdrukkelijke toestemming wordt
gegeven door een geschrift, mondeling of door een gebaar.
Bij stilzwijgende toestemming wordt precies het stilzwijgen van een partij aanzien als toestemming.
Deze stilzwijgende toestemming speelt een belangrijke rol in het handelsrecht .
Soms is het niet volledig duidelijk of een partij zijn toestemming verleend heeft uit volle vrije wil en of
hij op de hoogte was van de juiste omvang van zijn beslissing.
De gegeven toestemming kan immers aangetast zijn door een z.g. “wilsgebrek” omdat zij verleend
werd ingevolge dwaling, bedrog of dwang (geweld).
Indien een partij kan bewijzen dat zijn toestemming bij het aangaan van de overeenkomst aangetast
was door dwaling, bedrog of dwang (geweld), en wel in die mate dat hij anders zijn akkoord niet zou
verleend hebben (of slechts aan andere voorwaarden), kan eisen dat deze overeenkomst nietig
verklaard wordt.
Bij betwisting zal de rechtbank uitmaken of de overeenkomst al of niet nietig verklaard moet worden.
Dwaling is de onvrijwillige onjuiste opvatting over een persoon of een zaak waardoor men tot een
besluit komt dat men anders niet zou genomen hebben.
Niet elke dwaling is evenwel zomaar oorzaak van nietigheid van de overeenkomst.
De dwaling kan maar de nietigheid van de overeenkomst tot gevolg hebben wanneer zij de
zelfstandigheid betreft van de zaak die het voorwerp van de overeenkomst uitmaakt.
Dwaling over de persoon met wie men wou contracteren is geen oorzaak van nietigheid.
Bedrog is er wanneer een contractpartij in dwaling gebracht wordt door listen of kunstgrepen van een
medecontractant. Bedrog leidt tot nietigheid van de overeenkomst als de kunstgrepen van dien aard
zijn dat de medecontractant zonder die kunstgrepen klaarblijkelijk het contract niet zou hebben
aangegaan.
voorbeeld. iemand wenst een tweedehandse personenwagen met een benzinemotor te kopen en bij navraag
voorafgaand aan de verkoop bevestigt de verkoper uitdrukkelijk dat dit een benzine-wagen is. Na afronding van
de koop blijkt dit niet te kloppen.
Bedrog is altijd oorzaak van vernietigbaarheid van de overeenkomst maar het bedrog wordt niet
vermoed; het moet door de benadeelde partij kunnen bewezen worden.
Dwang of geweld is het bewust creëren van een angst bij de contractpartij waardoor deze zijn
toestemming verleent. Het geweld moet van aard zijn om op een redelijk mens indruk te maken en
hem te doen vrezen dat hijzelf of zijn vermogen aan een aanzienlijk en dadelijk kwaad is blootgesteld.
voorbeeld: iemand biedt via internet een wagen te koop aan en de geïnteresseerde koper biedt zich ’s avond laat
aan vergezeld van 4 mannen. Zij komen binnen, oefenen druk uit en willen de woning niet verlaten tot de
verkoper de wagen verkoopt voor een fractie van de vraagprijs. De verkoper voelt zich bedreigd en tekent voor
akkoord.
Een overeenkomst die aangetast is door dwaling, bedrog of geweld, is “relatief” nietig.
Dit betekent dat deze overeenkomst door de rechter enkel nietig zal verklaard worden als het
slachtoffer hierom uitdrukkelijk vraagt. De rechter mag die nietigheid dus niet ambtshalve uitspreken.
Een meerderjarige (≥ 18 jaar) is bekwaam tot het stellen van rechtshandelingen (en dus het aangaan
van overeenkomsten), behalve als de wet hem onbekwaam heeft verklaard (geesteszieken,
zwakzinnigen, bepaalde gehandicapten, verkwisters,…).
Contracten afgesloten door minderjarigen of wettelijk onbekwaam verklaarden zijn aangetast door een
relatieve nietigheid.
Als de onbekwame of zijn wettelijke vertegenwoordiger de geldigheid van het contract niet aanvecht,
blijft het voortbestaan.
Het voorwerp van de overeenkomst is datgene wat een partij zich verbindt te geven, te doen of niet te
doen: m.a.w. wat hij verschuldigd is.
Het voorwerp van een overeenkomst moet aan bepaalde vereisten voldoen.
Leidt een overeenkomst tot een verbintenis om iets te doen, dan moet het voorwerp:
mogelijk zijn
Ook toekomstige zaken kunnen dus voorwerp van een overeenkomst zijn.
De oorzaak van een overeenkomst is de doorslaggevende reden die de contractant ertoe brengt zijn
toestemming tot de overeenkomst te verlenen. De oorzaak is dus de reden waarom men zich verbindt.
Een verbintenis zonder oorzaak of uit een valse of ongeoorloofde oorzaak kan geen gevolg hebben.
De oorzaak is ongeoorloofd als ze strijdig is met de openbare orde of goede zeden.
Tussen de contractpartijen strekken de overeenkomsten die geldig zijn aangegaan diegenen die ze
hebben aangegaan tot wet.
Dat zij als wet gelden betekent dat overeenkomsten door de partijen moeten nageleefd worden en dat,
indien een partij dit weigert, de overeenkomst aan de rechter kan voorgelegd worden die de onwillige
partij kan dwingen om zijn verplichtingen na te komen.
Geldige overeenkomsten zijn voor de contractspartijen dus even bindend als een wet.
Dit belangrijk principe (art. 5.69 NBW) noemt men ook ‘de wil der partijen strekt tot wet’ of met de
Latijnse uitdrukking ‘pacta sunt servanda’ (contracten moeten nageleefd worden).
Een geldige overeenkomst moet door de partijen te goeder trouw worden uitgevoerd.
Een partij kan een overeenkomst niet éénzijdig wijzigen of ontbinden.
Dit is in principe enkel mogelijk met de wederzijdse toestemming van beide partijen.
De plicht om een geldig aangegane overeenkomst uit te voeren noemt men ook de “contractuele
aansprakelijkheid”.
Er zijn slechts een paar gevallen waarin een contractpartij -tegen de wil van de andere partij in-
volledig of gedeeltelijk aan zijn verplichtingen (verbintenissen) kan ontkomen.
- Overmacht is een situatie onafhankelijk van de wil van de partijen waardoor de uitvoering van de
overeenkomst (blijvend of tijdelijk) volledig onmogelijk wordt. Als één van de partijen een
dergelijke onvoorziene onmogelijkheid tot uitvoering kan bewijzen vervalt zijn contractplicht.
voorbeeld: Een verkoper kan de bestelde machine niet leveren omdat de fabrikant de productie
ervan stopgezet heeft of failliet gaat.
- Indien de schuldeiser niet bereid is tot dergelijke heronderhandeling (of indien een akkoord niet
mogelijk blijkt) kan de schuldenaar aan de rechtbank in kortgeding vragen om het contract naar
redelijkheid aan te passen.
Deze z.g. “imprevisieleer” bestaat reeds lang in de meeste van onze buurlanden maar is pas
sedert 2023 ook opgenomen in ons NBW (art. 5.74).
Partijen kunnen uiteraard ook steeds een opschortende- of ontbindende voorwaarde [zie verder] aan
hun overeenkomst toevoegen waardoor de uitvoering ervan in functie van een toekomstig onbekend
feit zal uitgesteld, heronderhandeld of zelfs ontbonden worden.
Derden kunnen dus geen nadeel oplopen door een geldige overeenkomst tussen andere partijen
maar uitzonderlijk kunnen zij wel een voordeel genieten. Dat is het geval bij het z.g. “beding ten
gunste van een derde”
voorbeeld: levensverzekering waarbij een derde aangeduid wordt als begunstigde op een uitkering bij overlijden
van de contractpartij.
Het louter bestaan van een overeenkomst kan voor een derde natuurlijk wel bepaalde gevolgen met
zich mee brengen (voorbeeld: een overeenkomst tussen een aannemer en een bouwheer tot het verbouwen
van een huis kan voor de buurman hinder meebrengen) maar indien een overeenkomst geldig tot stand
gekomen is moet ze door iedereen aanvaard worden. Men noemt dit de “tegenstelbaarheid aan
derden”.
Derden moeten dus ook overeenkomsten waarbij zij geen partij waren eerbiedigen en mogen niet
deelnemen aan de schending van de overeenkomst door een contractpartij.
Schuldeisers bekleden als derde-partij steeds een bijzondere positie omdat volgens de Hypotheekwet
de goederen van hun schuldenaars als hun gemeenschappelijke waarborg gelden. Zij genieten
daarom enkele bijzondere vorderingen.
uitvoering of betaling
schuldvernieuwing
kwijtschelding van schuld
schuldvergelijking
schuldvermenging
tenietgaan van de verschuldigde zaak
bevrijdende verjaring.
Volgens het Burgerlijk Wetboek kan een verbintenis uitgevoerd - d.w.z. kan er betaald worden:
door ieder die er belang bij heeft, zelfs een medeschuldenaar of een borg.
zelfs door een derde die er geen belang bij heeft.
In algemene regel moet betaling gedaan worden aan de schuldeiser die bekwaam is ze te ontvangen.
Betaling door de schuldenaar aan de schuldeiser gedaan in weerwil van beslag of verzet is niet geldig
t.a.v. de schuldeisers die beslag legden of verzet deden. Zij kunnen de schuldenaar opnieuw laten
betalen.
Met betrekking tot de betaling wordt vaak het begrip “subrogatie” of in de plaats stelling gehanteerd.
Met dergelijke subrogatie wordt dan de persoonlijke subrogatie bedoeld, nl. het in de plaats stellen
van een persoon als schuldeiser voor een ander. Dergelijke persoonlijke subrogatie gebeurt krachtens
een overeenkomst of krachtens de wet na betaling van een schuld door een ander dan de
schuldenaar.
Als de betaling betrekking heeft op de levering van een welbepaalde zaak moet betaling gebeuren op
de plaats waar die zaak zich bevond bij het aangaan van de verbintenis.
De partijen kunnen in de overeenkomst altijd een andere plaats van betaling vastleggen.
Als een partij bij een schuldeiser verschillende schulden heeft (bvb. diverse aankopen,
nalatigheidsintresten, kosten van ingebrekestelling, gerechtskosten,…) en hij betaalt deze niet in één
keer maar in schijfjes is het voor de schuldenaar belangrijk om aan te duiden wat hij precies betaalt.
Deze toewijzing van betaling kan schriftelijk of via de bankopdracht.
Wanneer een schuldenaar zijn verbintenis niet vrijwillig uitvoert kan de schuldeiser een aantal sancties
opleggen, waarvan de gedwongen uitvoering de belangrijkste is.
Hiertoe moeten voorafgaand twee voorwaarden vervuld zijn: de afwezigheid van overmacht en de
aanmaning.
Aanmaning of ingebrekestelling
De schuldeiser moet tot zijn schuldenaar een ingebrekestelling richten waarin hij deze laatste
aanmaant om zijn verbintenis uit te voeren.
De ingebrekestelling kan blijken uit een aangetekende brief, een deurwaardersexploot, een
dagvaarding of op elke andere bewijsbare manier waardoor de schuldenaar kon weten dat hij
aangemaand werd, zoals per fax, e-mail.
Bij laattijdige uitvoering van de overeenkomst kan de schuldenaar een intrest (of rente) verschuldigd
zijn. De verwijlintrest mag niet verward worden met de gerechtelijke rente en de vergoedende rente.
2.4.1.4.2 Schuldvernieuwing.
Bij schuldvernieuwing wordt een oude, nog lopende verbintenis, vervangen door een nieuwe. Hierdoor
gaat de oude verbintenis teniet.
Zo vervangt bijvoorbeeld bij de aankoop van een onroerend goed de authentieke aankoopakte de
voorkoopakte (de z.g. compromis) die een viertal maanden vooraf met dezelfde inhoud (woning en
prijs) opgemaakt werd.
2.4.1.4.3 Kwijtschelding
Kwijtschelding is een overeenkomst waarbij de schuldeiser kosteloos verzaakt aan zijn schuld-
vordering.
Er wordt aangenomen dat een partij die geldt uitleent aan een andere partij het nog verschuldigd
kapitaal (en intresten) kwijtscheldt indien hij zijn origineel exemplaar van de leningsovereenkomst
afgeeft aan de schuldenaar.
2.4.1.4.4 Schuldvergelijking
Bij schuldvergelijking of compensatie is er delging van de wederzijdse schulden die twee personen
tegenover elkaar hebben.
Beide schulden moeten geld of vervangbare zaken van dezelfde soort tot voorwerp hebben.
Ze moeten ook vaststaand en opeisbaar zijn.
2.4.1.4.5 Schuldvermenging
Wanneer een zekere en welbepaalde zaak die het voorwerp van de verbintenis uitmaakte, buiten de
schuld van de schuldenaar teniet of verloren gaat of buiten de handel wordt gesteld, vervalt de
verbintenis.
De verjaring is een middel om na verloop van een zekere tijd en onder de voorwaarden die de wet
bepaalt, iets te verkrijgen of van een verbintenis bevrijd te worden.
In onze rechtsbronnen zijn er honderden uitzonderingen op die duur van dertig jaar opgenomen,
bijvoorbeeld:
“Stuiting van verjaring” is er als een rechtsfeit of een rechtshandeling de begonnen verjaringstermijn
vernietigt zodat een volledig nieuwe verjaringstermijn moet beginnen lopen.
“Schorsing van verjaring” is de tijdsduur gedurende dewelke de verjaring ophoudt te lopen. Zodra de
schorsing ten einde is, zal de verjaring verder lopen vanaf het punt waar zij door de schorsing werd
onderbroken.
Vaak wordt de uitvoering van verbintenissen gekoppeld aan bepaalde modaliteiten, zoals:
De verbintenis is slechts eisbaar of zal beëindigd worden na verloop van een overeengekomen
termijn. Die termijn moet een zekere en toekomstige gebeurtenis zijn.
Bij de “opschortende tijdsbepaling” dient de verbintenis pas uitgevoerd te worden na het verstrijken
van een zekere termijn of bij het voltrekken van een gebeurtenis.
Voorbeeld: een koopcontract met 6 maand uitstel van betaling.
Bij de “ontbindende tijdsbepaling” dooft de verbintenis uit na een zekere tijd of gebeurtenis.
Voorbeeld: een arbeidsovereenkomst voor 1 jaar wordt automatisch beëindigd op de einddatum
Een verbintenis is voorwaardelijk als men haar laat afhangen van een onzekere toekomstige
gebeurtenis.
Opschortende voorwaarde:
Men kan de uitvoering van de verbintenis uitstellen of opschorten tot de gebeurtenis heeft
plaatsgevonden.
Voorbeeld: een bedrijf werft een laatstejaars ingenieur zodra hij zijn masterdiploma behaalt;
voorbeeld: een echtpaar koopt een appartement onder voorwaarde dat de bank hen een lening zal verstrekken
Wanneer de voorwaarde wordt vervuld werkt ze terug tot op de dag dat de verbintenis is aangegaan.
Men kan de uitvoering van een verbintenis annuleren of ontbinden wanneer de toekomstige
gebeurtenis plaatsvindt of niet plaatsvindt.
Voorbeeld: een kinderloos echtpaar schenkt zijn huis aan een neef maar indien zij later toch een kind zouden
krijgen vervalt de schenking,
Voorbeeld: een kleinhandelaar komt met zijn grossier overeen dat deze de niet verkochte waren zal terugnemen
De verbintenis wordt onmiddellijk uitgevoerd maar op het ogenblik dat de toekomstige voorwaarde
vervuld wordt wordt ze met terugwerkende kracht (retroactief) geannuleerd alsof er nooit een
verbintenis bestaan heeft.
Deze retroactiviteit geldt niet indien het een arbeidsovereenkomst betreft.
voorbeeld: een verpleegkundige wordt aangeworven van een vereniging zolang die vereniging daartoe over
overheidssubsidies kan genieten. Als die subsidies wegvallen wordt de arbeidsovereenkomst beëindigd maar ze
wordt niet geannuleerd voor de periode dat de werknemer gepresteerd heeft.
Toevallige voorwaarde:
Men kan de uitvoering van een verbintenis laten afhangen van louter toeval.
Voorbeeld: een vader schenkt zijn kinderen de helft indien hij de lotto wint
Potestatieve voorwaarde
Een potestatieve voorwaarde is een gebeurtenis die de ene of de andere partij al dan niet kan laten
plaatsgrijpen.
Een zuiver potestatieve voorwaarde is deze die uitsluitend afhangt van de wil van de schuldenaar.
Een dergelijke voorwaarde verbinden aan het lot van een contract is nietig. Dit zou de schuldenaar
immers de kans bieden om de overeenkomst éénzijdig te beëindigen.
Voorbeeld: ik zal betalen als ik zin heb.
Een gemengde potestatieve voorwaarde die naast de wil van de schuldenaar ook afhangt van de wil
van een derde of van een gebeurtenis is wel geldig.
Voorbeeld: als ik in die winkel met de Kerstmisactie voldoende getrouwheidsbonnen kan verzamelen om een
kookpottenset te krijgen zal ik je die schenken.
Er zijn meerdere schuldeisers m.b.t. eenzelfde schuld waarbij elke schuldeiser het recht heeft om de
betaling te vorderen van de gehele schuld.
Betaling aan één van de schuldeisers bevrijdt de schuldenaar(s).
Uiteraard ontstaat er een vordering van de andere schuldeisers op de schuldeiser die de betaling
ontving.
Er zijn meerdere schuldenaars m.b.t. eenzelfde schuld waarbij elke schuldenaar kan aangesproken
worden tot betaling van de gehele schuld.
Zo zijn echtgenoten (en wettelijk samenwonenden) van rechtswege hoofdelijk aansprakelijk voor
de schulden die zij aangaan ten bate van het gezin [zie “Primair huwelijkstelsel” pag. 47].
In handelszaken is hoofdelijkheid onder handelaars de regel.
Wanneer door samenlopende fouten van twee of meer personen één schade ontstaat die door
hen moet vergoed worden [zie “De extra-contractuele of foutaansprakelijkheid.” pag. 112] ontstaat
een “verbintenis in solidum”. Hierbij kunnen alle schuldenaars samen of ieder afzonderlijk worden
aangesproken voor de hele schadevergoeding.
Een alternatieve verbintenis laat de schuldenaar een keuze om zich van zijn schuld te bevrijden.
Hij kan een welbepaald goed leveren ofwel een (gelijkwaardig) ander goed of geldsom.
De keuze is hierbij aan de schuldenaar maar partijen kunnen wel overeenkomen in voorkomend geval
de keuze aan de schuldeiser te laten.
Een strafbeding is een clausule waarbij een partij zich verbindt tot betaling van een forfaitaire
schadevergoeding in geval hij zijn (hoofd-) verbintenis niet nakomt.
De schuldeiser heeft dan de keuze: hij kan vragen om de uitvoering van ofwel de hoofdverbintenis
ofwel de overeengekomen 'straf', maar niet van de beide.
Resultaatsverbintenis
Bij een resultaatverbintenis verbindt de schuldenaar zich ertoe een welbepaald en haalbaar resultaat
te bereiken.
Voorbeeld: een aannemer verbindt er zich toe om een woning volgens het plan van de architect te bouwen.
Voorbeeld: Een transporteur verbindt zich om de lading volleidg, op tijd en ongeschonden naar een bepaalde
plaats te brengen.
Inspanningsverbintenis
Bij een inspanningsverbintenis belooft de schuldenaar zich maximaal in te spannen, d.w.z. alle
middelen aan te wenden die hem ter beschikking staan om een bepaald resultaat te bereiken, zonder
dit resultaat evenwel te kunnen garanderen.
Voorbeeld: een chirurg doet vanzelfsprekend zijn best om een gecompliceerde operatie zo goed mogelijk uit te
voeren maar hij kan de goede afloop (het resultaat) niet garanderen.
Het bewijsrecht omvat het geheel van regels die ons leren WIE bewijs moet leveren en HOE het
bewijs moet geleverd worden.
Dit bewijsrecht deels omschreven in het Burgerlijk Wetboek en in het gerechtelijk wetboek.
Met de vraag WIE het bewijs moet leveren, wordt de bewijslast onderzocht.
Met de vraag HOE het bewijs moet geleverd worden, worden de bewijsmiddelen onderzocht.
2.4.1.6.1 Bewijslast:
Hij die de uitvoering van een verbintenis vordert, moet het bestaan ervan bewijzen.
Hij die beweert bevrijd te zijn moet het bewijs leveren van de betaling of van het feit dat het
tenietgaan van zijn verbintenis heeft teweeggebracht.
Het Gerechtelijk Wetboek vat dit alles duidelijk samen: "Iedere partij moet het bewijs leveren van de
feiten die zij aanvoert".
Een rechter kan iedere gedingvoerende partij steeds bevelen om het bewijsmateriaal voor te leggen
dat zij bezit en hij kan ook aan derden bevelen om aan de bewijsvoering mee te werken.
2.4.1.6.2 Bewijsmiddelen:
In alle Burgerlijke zaken vormt bewijs door een geschrift het ultieme bewijs.
Daarom worden volgende regels gehanteerd:
Als de som of de waarde van het geschil 3.500 Euro of meer bedraagt kan in principe slechts
bewijs geleverd worden door een geschrift.
Tegen en boven de inhoud van een akte is geen getuigenbewijs toegelaten, zelfs al gaat het om
een waarde van minder dan 3.500 Euro.
Bij geschillen in Handelszaken gelden er soepelere bewijsregels, hoewel deze door de
ondernemingsrechtbank met de nodige voorzichtigheid gehanteerd worden.
Authentieke akten
Een authentieke akte is een akte die specifiek opgemaakt wordt om als bewijs te dienen en die
daarom in een bepaalde wettelijke vorm opgemaakt wordt door een daartoe bevoegde openbaar
ambtenaar zoals: ambtenaar van de burgerlijke stand, notaris, griffier, gerechtsdeurwaarder.
Authentieke akten hebben een bijzondere bewijskracht. Zij vormen volledig bewijs van datgene wat de
openbare ambtenaar verklaart zelf te hebben vastgesteld. Deze gegevens worden dus gedekt door de
authenticiteit. Wanneer men deze authentieke vaststellingen van de openbare ambtenaar toch wenst
te betwisten, moet men hiervoor een speciale procedure instellen.
Onderhandse akten
Onderhandse akten zijn diegene die niet door een openbaar ambtenaar opgemaakt worden maar die
door de partijen (zelf opgemaakt en) ondertekend worden tot bewijs van hun afspraken.
voorbeeld: arbeidsovereenkomst, huurcontract, leningscontract,…
Wie zich op een onderhandse beroept moet er de echtheid van kunnen bewijzen.
Bijna alle schriftelijke overeenkomsten zijn bij gevolg onderhandse akten die door de contractpartijen
zelf opgemaakt of toch minstens ondertekend worden.
Het Burgerlijk wetboek voorziet een aantal voorwaarden waaraan deze onderhandse overeenkomsten
moeten voldoen om geldig te zijn:
Bij niet-naleving van deze regels wordt de onderhandse akte als bewijsmiddel ongeldig. Ze kan
evenwel nog gelden als een geschrift dat kan aangevuld worden door getuigenbewijs.
De datum van een onderhandse akte staat tussen partijen vast zodra ze ondertekend werd.
Tegenover derden (niet-contractpartijen) heeft een contract geen dagtekening van de dag en staat ze
pas vast (of is ze z.g. tegenstelbaar) van zodra ze een “vaste datum” verkregen heeft. Dit wil zeggen
dat zowel het bestaan van de akte als de datum die de akte draagt vanaf dat ogenblik niet meer door
andere personen kan betwist worden. Die vaste datum kan op 3 manieren vastgesteld worden:
De dag van het overlijden van één van de contractpartijen (de datum van het overlijden wordt
immers vastgesteld in een authentieke overlijdensakte)
De dag dat de hoofdinhoud van de onderhandse akte is opgenomen in een authentieke akte.
voorbeeld: processen-verbaal van verzegeling of van boedelbeschrijving”
De dag van registratie van de onderhandse akte op het kantoor Rechtszekerheid. De meeste
authentieke akten moeten verplicht geregistreerd worden (bvb. aankoopakte van een woning).
Ook de meeste huurovereenkomsten moeten geregistreerd worden maar voor alle overige
onderhandse akten is de registratie vrijblijvend maar wel raadzaam.
Het getuigenbewijs wordt geleverd door de persoon die op de hoogte is van feiten of handelingen
welke de partijen betwisten en die voor de rechtbank onder eed komt bevestigen wat hij daarover
weet. De rechter beoordeelt soeverein de geloofwaardigheid van een getuigenverklaring.
Wanneer men in de materiële onmogelijkheid geweest is om zich een schriftelijk bewijs te verschaffen,
is een getuigenbewijs toegelaten.
Rechters gaan doorgaans heel voorzichtig om met getuigenverklaringen.
Vermoedens zijn gevolgtrekkingen die de wet of de rechter afleidt uit een bekend feit om tot het
bestaan van een onbekend feit te besluiten.
Niet-weerlegbaar. Dit vermoeden wordt toegepast alsof het een bewezen feit is.
Men noemt dit een vermoeden “juris et de jure”
voorbeeld: vermoeden van aansprakelijkheid van een werkgever voor fouten van zijn aangestelden.
Een bekentenis door een persoon is het als waarheid erkennen door die persoon van iets wat tegen
hem ingeroepen wordt maar waarvan geen bewijs bestaat..
De bekentenis geldt als volledig bewijs als ze in de loop van het geding wordt afgelegd en in tegen-
woordigheid van de rechter. Dit is de gerechtelijke bekentenis.
Een buitengerechtelijke bekentenis wordt niet in de loop van het geding en voor de rechter afgelegd.
Zij is slechts als bewijsmiddel toegelaten in de gevallen waarin de wet het getuigenbewijs toelaat.
Een éénzijdge bekentenis heeft in de praktijk weinig nut omdat ze door de betrokkene steeds kan
herroepen worden.
De eed is een plechtige verklaring waardoor de getuige zweert in eer en geweten de waarheid en
niets dan de waarheid te zeggen.
Het verschil met een getuigenbewijs is dat het bewust afleggen van een valse verklaring onder eed
strafrechtelijk kan vervolgd worden als een wanbedrijf (= meineed).
Deze bewijsregels gelden enkel m.b.t. het aantonen van verbintenissen of rechtshandelingen.
Rechtsfeiten kunnen door alle rechtsmiddelen aangetoond worden, ongeacht hun waarde.
Voorbeeld: het tenietgaan van een te leveren zaak door diefstal of brand kan ook door getuigenissen.
Een “rechtshandeling” is een daad die men bewust stelt en juridische gevolgen heeft.
Voorbeeld: Als gevolg van een oplopende burenruzie brengt men met opzet schade toe aan de auto van de
buurman die op straat geparkeerd staat. Je zal deze schade moeten vergoeden (indien bewezen).
Een “rechtsfeit” is een -meestal ongewilde- gebeurtenis die juridische gevolgen heeft.
Voorbeeld: Tijdens een storm waait een zware tak uit een boom en beschadigt de auto van de buurman die
op straat geparkeerd staat. De eigenaar van de boom zal (wellicht) deze schade moeten vergoeden.
Dankzij de absolute contractuele vrijheid die de basisregel vormt van ons Burgerlijk Recht kunnen
partijen als het ware een oneindig aantal soorten overeenkomsten afsluiten, mits ze daarbij geen
afbreuk doen aan de openbare orde of bepaalde rechten van andere partijen.
Niettemin zijn er aan aantal overeenkomsten die veel voorkomen, belangrijk zijn of die een dermate
impact hebben op de persoon van de contractpartijen dat de wetgever het noodzakelijk vond om deze
overeenkomsten verder uit te werken.
Voor deze contracten worden niet alleen een aantal regels uitgewerkt; de wetgever heeft die
contracten ook een naam gegeven. Daarom worden zij benoemde overeenkomsten genoemd.
De regels die daarbij aan bod komen zijn doorgaans aanvullend van aard, maar soms kunnen ze ook
afwijken van en primeren op de algemene regels van overeenkomsten die het B.W. voorziet.
de koop
de ruil
de huur
de lening
de bewaargeving
de lastgeving
dading
2.4.1.7.1 De Koop
De koopovereenkomst of kortweg koop is een contract waarbij de ene partij (de verkoper) een zaak of
recht overdraagt aan een ander persoon (de koper) en hem het eigendomsrecht daarvan waarborgt,
tegen een prijs in geld.
De koop is wellicht het belangrijkste en meest voorkomende contract in zowel in het burgerlijk als het
handelsleven. De geldigheidsvereisten voor het koopcontract zijn dezelfde als voor de contracten in
het algemeen: de toestemming door bekwame partijen m.b.t. een bepaald of bepaalbaar voorwerp en
een geoorloofde oorzaak.
De partijen mogen in hun overeenkomst nochtans van dit principe afwijken en voorzien dat de
eigendomsoverdracht uitgesteld wordt. Hoe dan ook moet er een eigendomsoverdracht zijn, anders is
er geen koop.
Het is wel belangrijk duidelijk te weten wanneer de eigendomsoverdracht gebeurt omdat dan meteen
ook het risico (op verlies, diefstal of beschadiging) overgedragen wordt.
Gaat de verkochte zaak na de eigendomsoverdracht teloor, dan moet de koper de prijs toch betalen,
zelfs al werd hem nog niets geleverd!
Levering is de overdracht van de verkochte zaak in de macht en het bezit van de koper.
De levering moet gebeuren op de plaats waar het verkochte goed zich bevindt ten tijde van de koop,
tenzij anders overeengekomen wordt. De verkochte zaak is dus in principe zoals elke schuld
“haalbaar”.
De verkoper moet de koper ook vrijwaren (beschermen) tegen alles wat zijn rustig genot van de
verkochte zaak in het gedrang kan brengen, met name tegen uitwinning en verborgen gebreken.
uitwinning:
Vrijwaring tegen uitwinning houdt de dubbele verplichting in.
Vooreerst mag de verkoper zelf het rustig en vreedzaam genot van de koper op de verkochte
zaak niet mag verstoren.
Voorbeeld: de verkoper van een handelszaak mag na de verkoop van die zaak geen nieuwe
gelijkaardige zaak oprichten in de buurt.
De verkoper moet de nieuwe eigenaar bijstaan wanneer derden zijn eigendomsrecht zouden
storen.
Voorbeeld: een derde beweert dat de verkochte zaak niet de eigendom was van de verkoper of een
verkochte woning blijkt naderhand met een hypotheek bezwaard te zijn.
Indien een handelaar consumptiegoederen verkoopt aan een particulier genieten deze een
bijzondere bescherming.
De handelaar is immers verantwoordelijk voor elk (ernstig) verborgen gebrek dat zich
manifesteert binnen de 2 jaar na de levering. In voorkomend geval moet hij de zaak
herstellen, vervangen, terugnemen of een prijsvermindering toestaan.
De koper moet de prijs betalen op de plaats en het tijdstip van de levering. In de koopovereenkomst
kan eventueel een andere afspraak gemaakt worden.
De prijs moet bepaald of bepaalbaar zijn met de gegevens in de overeenkomst, zoniet is er geen
geldige koop.
Indien niets anders overeengekomen werd zijn ook de kosten die verband houden met de koop ten
laste van de koper. Zo moet de koper o.a. kosten voor de notariële akte en de registratierechten (igv
aankoop van onroerend goed) en de vervoerkosten voor de levering betalen.
Wanneer de koper niet betaalt, kan de verkoper ofwel een vordering instellen tot uitvoering van het
contract, ofwel een vordering tot ontbinding van het contract.
2.4.1.7.2 De Ruil
Ruil is een contract waarbij partijen aan elkaar een zaak geven in plaats van een prijs te betalen.
De geruilde of in ruil gekregen zaak mag geen geld zijn; dan hebben we immers te maken met een
koop.
2.4.1.7.3 De Huur
Huur van goederen is een contract waarbij de ene partij, de verhuurder, zich ertoe verbindt de
De wetgeving m.b.t. de handelshuur betreft uitsluitend gebouwen of gedeelten van gebouwen die door
de huurder bestemd worden tot kleinhandel of tot nijverheid van een ambachtsman, met rechtstreeks
contact met het publiek. Dus niet elke verhuur aan een handelaar of elk verhuur van een
handelsgebouw valt onder het begrip handelshuur.
De wetgeving m.b.t. landpacht betreft de huur van landeigendommen (grond en evt. gebouwen) met
de bedoeling er een landbouwbedrijf te exploiteren.
Deze bijzondere huurovereenkomsten voorzien doorgaans in lange tot bijzonder lange huurtermijnen
omdat het handelspand en de landbouwgrond voor de huurder de basis voor zijn inkomen vormen en
doorgaans ook de ganse beroepsloopbaan in huur of pacht blijven.
Huur van werk is een contract waarbij de ene partij belooft voor de andere te werken tegen betaling
van een bepaald loon. Deze bepalingen van het BW. hebben weinig belang omdat die materie vooral
geregeld wordt door de Wet op de Arbeidsovereenkomsten.
Huur van diensten of aanneming is een contract waarbij een partij er zich toe verbindt een bepaald
werk uit te voeren voor een andere partij die zich verbindt hiervoor een vergoeding te betalen.
het vervoercontract
aanneming van werken
Vanzelfsprekend worden in de praktijk nog veel meer aannemingscontracten afgesloten dan alleen
maar voor bouwwerken.
Inzake bouwwerken heeft de wetgever een bijzondere aansprakelijkheid voorzien voor aannemers en
architecten. Zij blijven gedurende tien jaar na oplevering van het gebouw aansprakelijkheid voor
schade indien het gebouw geheel of gedeeltelijk teniet gaat wegens een gebrek in de bouw of door de
ongeschiktheid van de grond.
Lening is een contract waarbij een persoon, de lener, aan een ander, de ontlener, het tijdelijk en
kosteloos gebruik van een zaak afstaat.
Deze vorm van lening heeft enkel betrekking op het tijdelijk en gratis ter beschikking stellen van een
zaak.
Men kan ook een geldsom of kapitaal lenen. Dit is een vorm van bruikleen over lange termijn
waarvoor de lener wel degelijk een vergoeding, rente of interest, aan de ontlener dient te betalen.
De lening van kapitaal maakt het voorwerp uit van een aparte wetgeving.
2.4.1.7.5 De bewaargeving
Bewaargeving is een contract waarbij een partij (bewaargever) een roerende zaak toevertrouwt aan
een andere partij (bewaarnemer) onder verplichting die zaak te bewaren en terug te geven.
Bewaargeving is in principe kosteloos maar er mag desgevallend een vergoeding gevraagd worden.
De zaak bewaren
De bewaarnemer moet de zaak bewaren met dezelfde zorg die hij aan zijn eigen zaak zou
besteden. Dit is een wat milder criterium dan het begrip van de goede huisvader.
Indien de bewaarnemer een vergoeding vraagt voor de bewaarneming of indien de
bewaargeving een verplichting is (bvb. in een schouwburg) moet de bewaarnemer wel zorg
besteden volgens het concept van de goede huisvader. Dit betekent dat hij mogelijk wel
verantwoordelijk kan gesteld worden voor schade die zaak oploopt tijdens de bewaargeving.
De bewaarnemer mag de zaak enkel bewaren, hij mag deze niet gebruiken.
De zaak teruggeven
De bewaargever moet precies dezelfde zaak teruggeven die hij ontvangen heeft. Enkel bij de
bewaarneming van bankbiljetten mag hij een gelijkaardige zaak terug bezorgen.
De bewaarnemer kan zich nooit op de verkrijgende verjaring beroepen om zich tot eigenaar
van de in bewaring gegeven zaak te beroepen.
Hij moet de zaak terugbezorgen aan de persoon die de zaak in bewaring gegeven heeft.
Lastgeving –ook mandaat of volmacht genoemd- is een contract waarbij de ene partij (lastgever of
mandant) aan de andere partij (lasthebber of mandataris), die dit aanvaardt, last geeft om uit haar
naam een rechtshandeling te stellen.
De lasthebber moet zijn mandaat uitvoeren op dezelfde wijze als een voorzichtig en redelijk persoon
dat zou doen maar hij zal daarbij wel strenger beoordeeld worden
2.4.1.7.7 De Dading
Dading is een contract waarbij partijen d.m.v. wederzijdse tegemoetkomingen een gerezen geschil
beëindigen, of een toekomstig geschil voorkomen.
Dit contract dat opgemaakt wordt tot slot van alle geschillen en rekeningen moet schriftelijk
opgemaakt worden.
Een dading kan ten allen tijde opgemaakt worden, zelfs om een reeds voor de rechtbank lopend
geschil te beëindigen, waardoor beide partijen verdere procedurekosten (en mogelijke verrassingen)
kunnen vermijden.
de zaakwaarneming
de onverschuldigde betaling
de verrijking zonder oorzaak.
2.4.2.1 Zaakwaarneming
De zaakwaarneming houdt in dat iemand, zonder daartoe contractueel of wettelijk verplicht te zijn,
vrijwillig de belangen van iemand anders waarneemt.
Eenmaal begonnen moet de zaakwaarnemer voortdoen tot de meester in staat is zelf het werk over te
nemen. Hij moet dit doen met de zorg van een voorzichtig en redelijk persoon.
Voorbeeld: terwijl iemand op reis is wordt via een koerierdienst een bestelling geleverd. Een buurman betaalt
puur uit sympathie de levering, tekent af voor ontvangst en houdt het pakket bij tot de reiziger terug thuis is. Hij
levert hem het pakket en krijgt de afleverkosten en eventuele bewaarkosten terugbetaald.
Wie een betaling ontvangt die niet voor hem bestemd is moet deze verplicht terug geven of storten
aan de persoon van wie hij het ontving.
Hij kan zich immers niet beroepen op een contract dat aan de basis ligt van de betaling.
Verrijking zonder oorzaak of onrechtvaardige verrijking is niet door de Wet geregeld maar een
schepping van rechtspraak en rechtsleer.
Het veronderstelt dat een partij zich verrijkt terwijl een andere partij zich verarmt en dat tussen die
verrijking en verarming een verband bestaat. Diegene die zich zonder oorzaak ten koste van een
2.4.3.1 Algemeen
Buiten de overeenkomst (1e bron van verbintenissen) en de quasi-overeenkomst (2e bron van
verbintenissen) kan men ook nog verbintenissen oplopen door (eventueel onbewust) een fout te
begaan waardoor aan een andere partij schade berokkend wordt.
Wanneer iemand door zijn fout schade berokkent aan een ander, is hij hiervoor verantwoordelijk of
aansprakelijk en moet hij deze schade vergoeden. Aangezien deze verbintenis tot schadevergoeding
niet veroorzaakt wordt door een (quasi)contract spreken we van extra-contactuele aansprakelijkheid.
“Verantwoordelijk” is men als de vraag kan gesteld worden: ‘Kunt U daar iets aan doen ?’; m.a.w. als
men ter verantwoording kan geroepen worden.
“Aansprakelijk” betekent dat men kan aangesproken worden tot betaling van een schadevergoeding.
Wie aansprakelijk is zal steeds een fout begaan hebben die een overtreding inhoudt van een norm (of
is verantwoordelijk voor iemand die deze fout begaan heeft).
Die aansprakelijkheid zal dan een andere naam dragen naargelang van de aard van de overtreden
regel:
Als de belangen van de gemeenschap verstoord worden door een inbreuk op een regel van het
strafrecht, dan ontstaat er strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Als de belangen van een persoon verstoord worden spreken we over burgerlijke of
burgerrechtelijke aansprakelijkheid. Deze kunnen we verder opdelen in:
Strafrechtelijk aansprakelijk is hij die persoonlijk en op bewuste wijze een strafwet heeft overtreden.
Bewust wil niet noodzakelijk zeggen dat de dader wist dat zijn handeling strafbaar was, doch wel dat
hij op dat ogenblik uit vrije wil handelde en in het bezit van zijn verstand.
Strafbare handelingen zijn de misdrijven.
Men onderscheidt 3 soorten misdrijven: overtredingen, wanbedrijven en misdaden. [zie pag. 28]
Op de overtreding van de strafwet staan als sancties de straffen die voorzien zijn door de strafwet, nl.:
gevangenisstraf, geldboete, ontzetting uit bepaalde rechten, verbeurdverklaring, publicatie van het
vonnis.
Deze straffen gelden als een soort schadevergoeding tegenover de gemeenschap omdat een regel
van openbaar belang overtreden werd.
voorbeeld: boete wegens te snel rijden in bebouwde kom.
De burgerlijke aansprakelijkheid staat los van het openbaar belang en heeft enkel betrekking op de
schade die spruit uit de schending van een privaat belang.
Waar de sanctie bij de strafrechtelijke aansprakelijkheid bestaat in de straf, bestaat de sanctie bij
extra-contractuele aansprakelijkheid in het herstel van de berokkende schade bij de schadelijder.
Waar strafrechtelijke aansprakelijkheid zonder schade best mogelijk is (wie een snelheidsovertreding
begaat brengt geen schade toe aan een eigendom van de staat of een particulier), is burgerrechtelijke
aansprakelijkheid zonder schade onmogelijk !
Soms wordt bij het begaan van het misdrijf ook schade toegebracht.
voorbeeld: als bij een inbraak ook schade toegebracht wordt aan de woning.
voorbeeld: als een bestuurder door het begaan van een verkeersovertreding ook schade veroorzaakt
In voorkomend geval zal de strafrechter niet alleen de strafsanctie/boete bepalen die de dader
verschuldigd is aan de gemeenschap maar ook de schadevergoeding die de inbreker verschuldigd is
aan de eigenaar voor het herstel van zijn woning.
Er moeten dus geen twee processen gevoerd worden n.a.v. hetzelfde feit maar de strafrechter zal
slechts uitspraak doen over de burgerrechtelijke schadevergoeding nadat hij de openbare strafsanctie
(gevangenis/boete) bepaald heeft.
Aangezien een strafonderzoek soms lang kan aanslepen moet de schadelijder noodgedwongen ook
zo lang wachten.
De extra-contractuele vindt haar oorsprong in het artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek dat letterlijk
stelt: “ELKE DAAD VAN DE MENS WAARDOOR AAN EEN ANDER SCHADE WORDT VEROORZAAKT VERPLICHT DIEGENE DOOR
WIENS SCHULD DE SCHADE IS ONTSTAAN DEZE TE VERGOEDEN”.
Men is slechts verantwoordelijk voor de schade aan een ander als die schade veroorzaakt werd door
eigen schuld of fout. Daarom wordt de extra-contractuele aansprakelijkheid ook
“foutaansprakelijkheid” of ook nog “aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad” genoemd, als
verwijzing naar de fout als oorzaak van de schade. Een ouder synoniem is “Aquilische
aansprakelijkheid”. Deze termen hebben dezelfde betekenis.
De foutaansprakelijkheid is dus veel ruimer dan de contractuele aansprakelijkheid. Deze laatste blijft
immers beperkt tot de contractpartijen terwijl de foutaansprakelijkheid iedereen kan treffen die over
voldoende verstand en vrije wil beschikt om verantwoordelijk te zijn.
Het is natuurlijk wel mogelijk dat er bij de uitvoering van een contract ook een schade veroorzaakt
wordt.
voorbeeld: Je geeft je wagen voor onderhoud af aan een garagehouder en deze voert met uw wagen een testrit
uit waarbij hij door een fout (onaangepaste snelheid in een bocht) uw wagen beschadigt.
In voorkomend geval zou je je als benadeelde partij zowel kunnen beroepen op de contractuele aansprakelijkheid
omdat de garagehouder de wagen moet teruggeven in dezelfde staat als waarin hij deze ontvangen heeft of je
zou je kunnen beroepen op de foutaansprakelijkheid omdat de garagist een fout begaan heeft waardoor je
schade opgelopen hebt.
De rechtspraak is evenwel van oordeel dat de benadeelde zich in dit geval moet beroepen op de
contractuele aansprakelijkheid.
1. de fout
2. de schade
3. het oorzakelijk verband
De schadelijder die iemand aansprakelijk stelt en schadevergoeding wil bekomen, moet het bewijs
leveren van deze drie elementen.
2.4.3.4.1.1 De fout
De regels die door de fout overtreden worden, vindt men terug in de wetten zoals het burgerlijk recht,
het strafrecht enz.. Van zodra men een wet of regelement overtreedt begaat men ook een fout maar
het is onmogelijk om alle regels van voorzichtigheid voor iedere omstandigheid en voor iedereen in
wetteksten te formuleren.
Daarom wordt het begrip fout veel ruimer geïnterpreteerd als een overtreding van een wet of regel.
Om na te gaan of iemand die geen wet of regel overtreedt niettemin toch een fout begaat gebruikte
men tot voor kort het begrip ‘goede huisvader’ of zelfs nog het Romeinse ‘bonus pater familias’.
Let wel: de ernst van de fout heeft geen invloed op de omvang van de (schade)vergoeding.
Ook de geringste fout kan aanleiding geven tot een grootste schadevergoeding.
2.4.3.4.1.2 De schade
Schade bestaat in een vermindering van iemands vermogen of in een aantasting van zijn belangen.
Vermogensschade:
Zij kan bestaan in louter stoffelijke schade (beschadiging van een zaak) en uit lichamelijke schade.
Lichamelijke schade kan zowel betrekking hebben op de verzorgingskosten (hospitalisatie,
kinesitherapie,…) als uit een tijdelijk of blijvende inkomstenverlies als gevolg van een verminderde
arbeidsongeschiktheid.
Morele schade:
Morele schade tast de geestelijke of sentimentele belangen van de schadelijder aan. Dit kan
betrekking hebben op de pijn (lichamelijk leed) tijdens het genezingsproces of blijvende ongemakken
na het herstel en de smart (geestelijk leed) die het slachtoffer ondergaat wegens aantasting van de
lichamelijke of geestelijke integriteit. Dit kan zowel betrekking hebben op de smart wegens het verlies
van naastbestaanden of een esthetische schade.
Om voor vergoeding in aanmerking te komen moet de schade aan twee vereisten voldoen:
de schade moet vaststaan; d.w.z. zeker zijn
het gekrenkte belang moet rechtmatig zijn; d.w.z. mag geen ongeoorloofd karakter hebben
Schadevergoeding is slechts verschuldigd in de mate waarin het zeker is dat tengevolge van de
onrechtmatige daad schade werd geleden en voor zover de omvang van de schade vaststaat.
Zekerheid is er wanneer de schade zo waarschijnlijk is dat men met het tegendeel niet ernstig meer
moet rekening houden.
Louter potentiële schade is dus niet vatbaar voor vergoeding.
Toekomstige schade daarentegen is wel vergoedbaar als zij voldoende zeker is.
Het verlies van een kans waarop men kon rekenen kan oorzaak zijn van schade en kan aanleiding
geven tot vergoeding als het om een ernstige en redelijke kans gaat.
Het gekrenkte belang moet rechtmatig zijn; d.w.z. mag geen ongeoorloofd karakter hebben.
voorbeeld: is het gerechtvaardigd om schadevergoeding wegens smart te eisen n.a.v. het overlijden door ongeval
van een familielid waarmee men weinig contact had?
Er kan geen vergoeding gevorderd worden voor derving van ongeoorloofde winsten of inkomsten
voorbeeld. uit smokkel, uit prostitutie, uit sluikstokerij... .
Het recht op schadevergoeding kan ook overgedragen worden. Denken we hierbij bv. aan de
wettelijke subrogatie van de verzekeraar die de schade vergoed heeft en van de ziekteverzekeraar die
het slachtoffer vergoedde.
Er is geen aansprakelijkheid mogelijk zonder “oorzakelijk verband” tussen fout en schade; m.a.w.
zonder dat de schade het gevolg is van de bedreven fout.
Soms wordt hier ook de term “causaal verband” voor gebruikt.
Meestal is het oorzakelijk verband tussen de fout en schade evident. Wie een blauw oog oploopt
vanwege de vuistslag van een omstaander of wie schade aan zijn wagen oploopt omdat een andere
bestuurder een verkeerslicht genegeerd heeft zal geen problemen ondervinden om het verband
tussen de fout en de schade aan te tonen.
Het volstaat om zich de vraag te stellen of het slachtoffer dezelfde schade zou opgelopen hebben
indien de dader geen fout zou begaan hebben.
Er kunnen echter wel complicaties optreden indien er verschillende partijen zijn die samenlopende
fouten gemaakt hebben die gelijktijdig de schade veroorzaken. Wie bijvoorbeeld als supporter op een
voetbalmatch een blauw oog oploopt door een vuistslag van een dronken hooligan van de andere
ploeg kan wellicht verschillende personen aanduiden die een fout gemaakt hebben. De hooligan zelf
begaat evident een fout door een slag toe te brengen maar mogelijk heeft de organiserende
thuisploeg ook een fout gemaakt door alcoholische dranken te verkopen in het stadium en toe te laten
dat supporters van verschillende ploegen in hetzelfde vak op de tribune kunnen komen. En mogelijk
heeft ook een supporter die naast het slachtoffer stond de hooligan dermate geprovoceerd dat hij
uiteindelijk tot een gewelddaad overging.
Indien al deze fouten en oorzaken vast staan spreken we van een “gedeelde aansprakelijkheid”. Elke
fout op zich is niet voldoende om de schade te veroorzaken maar het zich gelijktijdig voordoen van
alle fouten en oorzaken is dat wel.
Om antwoord te vinden op de vraag wie in voorkomend geval verantwoordelijk is voor welk aandeel
van de schade volgt onze rechtspraak de ”equivalentieleer".
Deze regel stelt dat er een oorzakelijk verband is zodra de foutieve daad een noodzakelijke
voorwaarde is zonder dewelke de schade zoals ze zich heeft voorgedaan niet zou zijn opgetreden.
Zodra één van de meerdere oorzaken te bestempelen is als een fout, dan wordt zij aanzien als
oorzaak van de ganse schade. Wie die fout gepleegd heeft moet instaan voor de vergoeding van de
volledige schade; ook al hebben nog andere personen bijgedragen tot het ontstaan van die schade.
De equivalentieleer is dus zeer gunstig voor het slachtoffer. Als de schade veroorzaakt is door
meerdere fouten van verschillende personen kan het slachtoffer immers om het even welke van deze
Uiteraard kan de partij die aangesproken werd om de volledige schade te vergoeden zich naderhand
verhalen op de anderen die eveneens een fout gemaakt hebben die de schade mede veroorzaakt
heeft, en dit in verhouding tot de bijdrage van hun fout/oorzaak in het totaal van de schade. In
complexe dossiers zal doorgaans een rechter uitspraak moeten doen omtrent het respectievelijk
aandeel van alle partijen in het totaal van de schade.
Er is evenwel een uitzondering op de regel van in solidum aansprakelijkheid, met name wanneer het
slachtoffer zelf door eigen fout, samen met een andere verantwoordelijke, heeft bijgedragen tot het
ontstaan van zijn schade. In dat geval wordt de verantwoordelijkheid voor de schade verdeeld en
moet het slachtoffer zelf bijdragen in de vergoeding.
Normaal is men slechts verantwoordelijk voor de schade die men door eigen daad of eigen nalatigheid
begaan heeft maar men kan ook aansprakelijk gesteld worden voor schades die door derden
veroorzaakt zijn.
Soms wordt men door de wet aansprakelijk gesteld voor de schade die men niet zelf veroorzaakt
heeft, omdat zij aangericht wordt door personen waarvoor men wettelijk moet instaan, of door dieren
of zaken die men onder zijn bewaking heeft, of door gebouwen waarvan men eigenaar is.
De samengestelde aansprakelijkheid steunt op een vermoeden van aansprakelijkheid dat door de wet
zelf gecreëerd is. Hierdoor wordt de schadelijder ontlast van een moeilijke bewijsvoering die normaal
te zijnen laste zou komen indien 1382 BW. zou toegepast worden.
De wet vermoedt immers dat in de door haar opgesomde gevallen ook de persoon die gezag uitoefent
over de primair verantwoordelijke, die de eigenlijke fout begaan heeft, hiervoor aansprakelijk is.
De wet laat de schadelijder toe zijn vergoeding te eisen, naar keuze, van de primair verantwoordelijke
of van de secundair verantwoordelijke of van beiden samen.
Degene die uiteindelijk verantwoordelijk geacht wordt, de secundair verantwoordelijke, is trouwens
niet zelden ook meer vermogend dan de werkelijke dader, de primair verantwoordelijke.
Door de regeling van samengestelde aansprakelijkheid geniet het slachtoffer van de schade twee
voordelen:
- De procedure tot het bepalen van de aansprakelijke wordt vereenvoudigd
- Er is een grotere waarborg op schadevergoeding
De beide ouders zijn aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen, zelfs
wanneer deze tot de jaren des onderscheids zijn gekomen.
De aansprakelijkheid van de ouders houdt dus op met de meerderjarigheid van het kind - en zelfs
voordien, als het ouderlijk gezag voordien ophoudt door bv. ontvoogding of ontzetting uit het ouderlijk
gezag.
De ouders kunnen zich voor deze aansprakelijkheid indekken door een Burgerlijke Aansprakelijkheid-
privé (familiale) verzekeringspolis af te sluiten. Deze polis geeft dekking voor schade die door alle
gezinsleden aan derden toegebracht wordt maar is, hoewel relatief goedkoop, niet wettelijk verplicht.
Onderwijzers en ambachtslieden zijn aansprakelijk voor de schade door hun leerlingen en leerjongens
veroorzaakt gedurende de tijd dat dezen onder hun toezicht staan. Dit is niet begrensd door de
leeftijd. Minderjarigheid of meerderjarigheid speelt hier geen rol.
Onderwijzer is ieder persoon die enige vorm van onderwijs verstrekt. Ook studiebewakers en
bestuurders van schoolbussen worden hierbij gerangschikt.
Grondslag voor de aansprakelijkheid van onderwijzers en ambachtslieden is het vermoeden dat zij
tekort zijn geschoten in hun plicht van bewaking. Opmerkelijk is dat hier van opvoeding, zoals bij de
ouders, geen sprake is.
Dit vermoeden is weerlegbaar (vermoeden juris tantum). Tegenbewijs dat er wel voldoende bewaking
werd gedaan is dus toegelaten .
Dit risico wordt voor het onderwijzend personeel doorgaans ingedekt door de schoolverzekering.
Werkgevers en zij die anderen aanstellen zijn aansprakelijk voor de schade die hun werknemers en
aangestelden veroorzaakt hebben bij de uitoefening van de opdracht die ze gegeven hebben.
Het betreft hier zowel de schade die de werknemers aanbrengen aan de onderneming zelf, aan hun
collegae, aan klanten, leveranciers en derden die geen enkele band hebben met de onderneming.
Voorbeeld: Als een handelsvertegenwoordiger tijdens een beroepsverplaatsing een rood licht regeert en
daardoor schade toebrengt aan een auto en de inzittenden is de werkgever aansprakelijk voor de vergoeding van
alle schades (= burgerrechtelijke aansprakelijkheid).
Indien de rechtbank een straf oplegt (boete) moet deze door de chauffeur persoonlijk betaald worden.
(= strafrechterlijke aansprakelijkheid)
Essentieel is dat hier een onrechtmatige daad gesteld wordt door iemand die in een verhouding van
ondergeschiktheid staat, tijdens de uitoefening van zijn functie of er verband mee houdt, zelfs indien
dit onrechtstreeks of toevallig gebeurt.
voorbeeld: een werkgever is ook verantwoordelijk voor de schade die een werknemer veroorzaakt als hij tijdens
een dienstverplaatsing een overbodige omweg maakt.
Dit vermoeden van aansprakelijkheid van de werkgever is niet weerlegbaar (vermoeden juris et de
jure). De werkgever kan zich dus niet bevrijden door een bewijs van goed toezicht te leveren.
Een werkgever kan zich indekken tegen dit risico door een z.g. verzekering ‘Burgerlijke
Aansprakelijkheid Onderneming’ af te sluiten.
Anderzijds stelt de Wet op de Arbeidsovereenkomsten dat een werkgever niet verantwoordelijk is voor
de schade die het gevolg is van:
De werkgever is weliswaar niet aansprakelijk voor de materiële schade (kledij, auto,…) die een
werknemer oploopt n.a.v. een arbeidsongeval.
De eigenaar van een dier, of diegene die het gebruikt is aansprakelijk voor de schade die het dier
veroorzaakt, zowel als het onder zijn bewaring staat als wanneer het verdwaald of ontsnapt is.
Wanneer een dier schade veroorzaakt zal het dus de bewaker van dit dier zijn (diegene die het
meesterschap over het dier heeft) die aansprakelijk is voor de schade. Er moet geen fout bewezen
worden, de aanduiding van de schade en het oorzakelijk verband volstaat.
Met dieren worden alle dieren bedoeld die in eigendom gehouden worden en voor bewaking vatbaar
zijn.
voorbeeld: een landbouwer is verantwoordelijk voor schade door de ganzen die hij houdt maar niet voor de
schade veroorzaakt door een wilde vos die op zijn landgoed verblijft.
Grondslag voor deze aansprakelijkheid is het vermoeden van fout in hoofde van de bewaker; met
name een tekortkoming in de bewaking of het feit een gevaarlijk dier onder zich gehouden te hebben
met ontoereikende bewaking. Dit vermoeden is weerlegbaar (vermoeden juris tantum).
De bewaker kan aan zijn verantwoordelijkheid ontsnappen door te bewijzen dat het feit veroorzaakt
werd door toeval, overmacht, door de daad van een derde of door de fout van het slachtoffer zelf.
De eigenaar van dieren kan een verzekeringspolis afsluiten die deze aansprakelijkheid dekt. De
schade door gebruikelijke huisdieren zoals kat en hond is opgenomen in de BA-privé verzekering
maar voor andere huisdieren (paarden, duiven,…) of een handelsuitbating (kinderboerderij,
manège,…) is een aparte verzekeringspolis noodzakelijk.
De eigenaar van een gebouw (niet de gebruiker of huurder) is aansprakelijk voor de schade,
veroorzaakt door de instorting van een gebouw, wanneer deze instorting te wijten is aan een verzuim
van onderhoud of aan een gebrek in de bouw.
Gebouw is hier elk onroerend goed uit min of meer vast materiaal, opgericht door de mens om op
duurzame wijze met de grond verbonden te blijven.
De instorting is een gehele of gedeeltelijk afbrokkeling van het gebouw, zonder dat het gebouw
volledig moet instorten. Ook een gedeeltelijke instorting zoals van een schoorsteen (of balustrade,
kroonlijst, balkon) voldoet hieraan.
Het afwaaien van een paar dakpannen wordt niet als een instorting beschouwd. Indien een buur
hierdoor schade lijdt moet hij wel de fout van de eigenaar van de woning kunnen bewijzen..
Grondslag van deze aansprakelijkheid is een vermoeden van schuld in hoofde van de eigenaar. Dit
vermoeden is onweerlegbaar (vermoeden juris et de jure).
Van zodra vaststaat dat het slachtoffer schade lijdt door een instorting van een gebouw, veroorzaakt
door een verzuim van onderhoud of een gebrek in de bouw, staat de verantwoordelijkheid van de
eigenaar vast. Dit risico is doorgaans gedekt door een BA-privé polis en soms ook door de
brandverzekering.
Men is aansprakelijk voor de schade die veroorzaakt wordt door zaken die men onder zijn bewaring
heeft. Hier bedoelt men niet enkel de eigenaar van de zaak maar elke gebruiker (huurder, ontlener,…)
met recht van toezicht op de zaak.
voorbeeld: wie een kettingzaag leent van een buurman is verantwoordelijk voor de schade die deze zaag
veroorzaakt als de ketting breekt omdat hij op dat ogenblik de feitelijke gebruiker is en er toezicht op uitoefent.
voorbeeld: als een werknemer tijdens de uitoefening van zijn functie een kettingzaag gebruikt is hij niet
verantwoordelijk voor schade door gebruik van het toestel, omdat niet hij maar de werkgever het toezicht
uitoefent.
Met zaken worden hier alle levenloze zaken bedoeld met uitsluiting evenwel van gebouwen en dieren.
Overigens moet de schade veroorzaakt zijn door een gebrek aan de zaak zelf en niet door een
verkeerd gebruik van de zaak. Er is dus geen fout vereist, wel een gebrek aan de zaak.
Een zaak is gebrekkig wanneer zij een abnormaal kenmerk vertoont dat van aard is in bepaalde
omstandigheden aan derden schade te berokkenen. Dit gebrek moet niet noodzakelijk intrinsiek zijn
aan de zaak en er is evenmin vereist dat ze de zaak ongeschikt maakt voor gebruik volgens haar
normale bestemming.
voorbeeld: een stad die een markt inricht werd aansprakelijk gesteld voor de schade veroorzaakt door de
ontploffing van een kippenkraam, omdat de bezoekers van de markt een dergelijk risico op schade niet
inschatten.
De bewaker/gebruiker/inrichter wordt verantwoordelijk gesteld omdat hij het gebrek niet heeft voorzien
of gekend of, -indien hij dit gebrek wel kende- onvoldoende voorzorgen genomen heeft.
voorbeeld: de huurder van een handelspand die etalageverlichting laat aanbrengen is aansprakelijk voor de brand
die een kortsluiting in deze verlichting veroorzaakt, ook al was hij niet op de hoogte van het potentieel risico.
In een aantal gevallen wil de wetgever de schadelijder een bijzondere bescherming verlenen door de
bewijslast bij schade weg te nemen of te vereenvoudigen. Het volstaat om vast te stellen dat men
schade opgelopen heeft en dan is een door de wet aangeduid persoon daarvoor aansprakelijk.
Men noemt dit ook “objectieve aansprakelijkheid”.
2.5.1 Doelstelling
Sedert 2018 is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van kracht, beter bekend
onder de Engelse naam General Data Protection Regulation (GDPR).
Deze Europese wetgeving is van toepassing op elke in de Europese Unie gevestigde organisatie die
gegevens verzamelt over EU-burgers. Ze geldt daarenboven ook voor organisaties buiten de E.U. die
persoonsgebonden gegevens verzamelen over personen die in de E.U. gevestigd zijn.
Er gelden wel uitzonderingen voor bepaalde overheids- en veiligheidsdiensten.
Op die manier beschermt Europa niet alleen de privacy van haar burgers maar wil ze hen ook
indekken tegen grote spelers als Google, Amazon, Meta, … die de data die zij over hun leden/klanten
verzamelen commercieel uitbaten (uitbuiten) waardoor die burger niet langer de klant is maar wel het
commercieel product.
2.5.2 Principes
Een organisatie die gegevens van EU-burgers bijhoudt moet daarvoor een data-systeem gebruiken
dat voldoet aan volgende principes:
transparantie: de persoon van wie de gegevens verwerkt worden moet hiervan op de hoogte
zijn, heeft zijn toestemming verleend en kent zijn rechten.
doelbeperking: de persoonsgegevens worden enkel voor een welbepaald gewettigd doel
verzameld, en mogen niet voor andere zaken gebruikt worden
gegevensbeperking: enkel die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoogde doel mogen
verzameld worden
juistheid: de persoonsgegevens moeten correct zijn en dat ook blijven
bewaarbeperking: de persoonsgegevens mogen niet langer bewaard worden dan nodig voor
het beoogde doel
integriteit en vertrouwelijkheid: de persoonsgegevens moeten beschermd worden tegen
toegang door onbevoegden, verlies of vernietiging
verantwoording: de organisatie moet kunnen aantonen dat deze regels voldaan zijn.
2.5.3 Privacyrechten
De organisaties (en/of hun IT-dienstverleners) die een data-bestand opzetten moeten aan de EU-
burgers minstens volgende garanties of privacyrechten verlenen:
Recht op inzage:
Een burger heeft het recht om toegang te krijgen tot zijn persoonlijke gegevens en informatie over de
manier waarop deze persoonsgegevens worden verwerkt.
Recht op vergetelheid:
Een betrokkenen heeft het recht om in een bepaald aantal gevallen (vb. het niet-naleven van de
wettelijke voorwaarden) te vragen om zijn persoonsgegevens te schrappen.
Recht op dataportabiliteit:
Een betrokkene moet door hem verstrekte persoonsgegevens van het ene elektronische
verwerkingssysteem naar het andere kunnen overdragen. De gegevens moeten door de organisatie
worden verstrekt in een algemeen gebruikte elektronische open standaard. Dit is vb. om de
contactpersonen die je bijhoudt in Meta over te dragen naar Outlook.
Om er over te waken dat de GDPR-richtlijnen door de organisaties ook opgevolgd worden is er een
lange lijst aan ernstige sancties voorzien voor overtreders, gaande van een schriftelijke waarschuwing
bij een eerste inbreuk tot het opleggen van mogelijk torenhoge boetes (tot 20 miljoen euro of 4% van
de totale jaaromzet).
Het handelsrecht is het deel van ons Recht dat speciaal toegepast wordt op de verbintenissen van en
met ondernemingen.
Het is een bijzonder recht dat een aanvulling vormt op de overige recht waarvan het bovendien soms
afwijkt of dat het soms aanvult om te beantwoorden aan de vereisten van het handelsverkeer. Dit
handelsverkeer vereist immers een snelheid van handelen en beslissen waarvoor de gewone
rechtsregels soms te traag zijn.
Dit vertaalt zich vooral in een vereenvoudigd bewijsrecht waarin facturen, briefwisseling ... en zelfs het
stilzwijgen een belangrijke rol spelen.
De voornaamste wetten in verband met koophandel werden tot 2018 samengebracht in een Wetboek
van Koophandel. Daarin stonden z.g. verschillende boeken die regels omvatten aangaande
handelaars, handelsboeken, handelsbeurzen, tussenpersonen, pand, transport, vennootschappen,
verzekeringen, zee- en binnenvaart, faillissement enz..
Dit wetboek is nu enkel nog van toepassingen op de zee- en binnenvaart.
De overige afdelingen werden overbracht naar de Verzekeringswet (2014), het wetboek van
Vennootschappen en Verenigingen (WVV – 2019) en het Wetboek van Economisch Recht (WER -
2019).
3.1 De Onderneming
Vroeger was het wetboek van koophandel van toepassing op “handelaren” en personen die “daden
van koophandel” stellen.
Het Wetboek Economisch Recht (WER) heeft dit concept verlaten en is nu van toepassing op:
Ons (Burgerlijk) recht kent als bewijsmiddelen: het schriftelijk bewijs, het getuigenbewijs, de
vermoedens, de bekentenis en de eed [zie pag. 96]. Deze bewijsregels zijn onvoldoende om de
snelheid en de omvang van het handelsverkeer te vatten.
In het Burgerlijk Recht geldt dat voor het bewijs van rechtshandelingen het schriftelijk bewijs boven
alle andere bewijsmiddelen gaat en dat voor rechtshandelingen boven de 3.500 Euro een bewijs door
geschrift vereist is [zie pag. 101].
Wat het bewijsrecht betreft, wijkt het WER dus af van het burgerlijk recht.
Getuigenbewijs kan in het WER altijd toegelaten worden, zelfs in zaken boven de 3.500 Euro
en zelfs tegen een schriftelijk bewijs in.
De vereisten van "goed voor" en " in zoveel originelen als er partijen zijn" gelden niet zoals in
het burgerlijk recht.
Het stilzwijgen heeft in het WER bewijskracht. Wie in het burgerlijk recht zwijgt, zegt niets.
Wie in als onderneming zwijgt, stemt toe.
Het WER verleent een speciale bewijskracht aan:
- boekhouding
- facturen
3.2.1 boekhouding
Tussen ondernemingen kan een “regelmatig gehouden boekhouding” door de rechter als bewijs
betreffende handelsdaden worden aangenomen.
In de relatie tussen een onderneming en een particulier kan de boekhouding wel ingeroepen worden
ten laste van de onderneming maar kan de onderneming er zich niet op beroepen om zich te
verdedigen.
3.2.2 factuur
De factuur is een door de wet beschermd document dat heel wat, vooral financiële, gegevens bevat
m.b.t. een transactie.
Ze bestaat uit een kop met algemene, wettelijk verplichte gegevens betreffende de gehele factuur,
zoals:
De identificatie van het document door vermelding van het woord “factuur”
Op buitenlandse facturen leest men “Invoice” (Eng.), “Facture” (Fr.) of “Rechnung” (Duits);
Naam en adres van de leverancier (vaak met een bedrijfslogo);
Naam en adres van de klant
KBO-nummer van de leverancier
Het btw-nummer van de leverancier;
Het factuurnummer;
De factuurdatum;
Aanvullende informatie omtrent de klant of de bestelling (ordernr, refertenr, …) kunnen facultatief
opgenomen worden.
Hoewel de factuur een weergave is van de betalingsverplichtingen die het gevolg zijn van een door
beide partijen gezamenlijk aangegane overeenkomst wordt dit document dat de correcte samenvatting
moet zijn van deze overeenkomst slechts door één partij, de leverancier, opgemaakt.
Het is dus een éénzijdig door de leverancier opgemaakt document waarbij verondersteld wordt dat de
klant er geheel mee akkoord gaat, in overeenstemming met de afspraken die voorafgaand aan de
transactie gemaakt zijn.
In een meerderheid van de gevallen stemt de factuur inderdaad met deze contractafspraken overeen
en zal de factuur door de klant aanvaard (geaccepteerd) en betaald worden.
Soms kan het zijn dat de klant zich niet kan verzoenen met de factuur omdat deze niet volledig
overeenstemt met de voorafgaande afspraken (voorbeeld: er worden extra leveringskosten
aangerekend, een toegezegde korting wordt niet toegekend, …) of omdat de levering of het
verstrekken van de diensten niet correct doorgevoerd werd (voorbeeld: het leveren van te weinig of
beschadigde producten, het te laat opleveren van software,…).
In voorkomend geval moet de klant onmiddellijk laten weten dat hij de factuur niet of niet volledig
aanvaardt. Dit gebeurt d.m.v. het z.g. ‘protesteren’.
Een klant die de factuur niet tijdig protesteert wordt verondersteld deze integraal aanvaard te hebben
en moet deze dan ook betalen. Het is immers moeilijk om na het verstrijken van een zekere periode
de factuur nog met succes te betwisten.
Deze plicht geldt voor alle ondernemingen, dus ook voor verenigingen, landbouwers en vrije
beroepers.
De wet licht niet toe wat met ‘tijdig’ protesteren bedoeld wordt. Heel wat leveranciers verwachten dat
de klant binnen de termijn van 1 week van de ontvangst reageert maar die termijn is echter niet
absoluut. Deze kan in functie van de feitelijke omstandigheden afwijken (voorbeeld: vakantieperiode of
ziekte van de klant; feitelijke onmogelijkheid om correcte uitvoering van de factuur snel te controleren;
complexiteit van de factuur,…).
Het is in elk geval nuttig om elke factuur onmiddellijk na ontvangst gedetailleerd te controleren.
Een bijkomend gevaar is dat de leverancier zijn algemene voorwaarden waaronder deze aangaande
verkoop doorgaans op de keerzijde van de factuur vermeldt. Vaak betreft het belangrijke afspraken
omtrent protesttermijn, betalingstermijn, aanrekening van intresten en kosten, enz.. Deze
voorwaarden zijn doorgaans éénzijdig ten gunste van de leverancier en tonen weinig respect voor de
noden of wensen van de klant. Deze werkwijze is eigenlijk niet correct omdat de leverancier deze
voorwaarden éénzijdig opdringt, terwijl hij ze vooraf aan de transactie moet bekend maken of
toezenden. Bovendien hanteert de klant ook vaak zijn eigen, andersluidende, algemene
Een factuur protesteren verloopt niet door deze eenvoudigweg terug te sturen, ze te doorstrepen of er
de woorden ‘geprotesteerd’ of ‘protest’ op te schrijven. ..
Het protest moet bovendien zo nauwkeurig mogelijk en gemotiveerd moet zijn. Het is belangrijk om
duidelijk aan te geven tot welke onderdelen van de factuur het protest gericht is. De afzender van de
factuur moet namelijk op grond van het protest in de mogelijkheid worden gesteld om zijn positie te
bepalen.
Het is ook aangewezen om in een protestbrief meteen ook te vermelden dat men de algemene
voorwaarden van de leverancier niet aanvaardt.
Wie een factuur protesteert moet daar ook een sluitend bewijs kunnen van voorleggen.
Een mondeling protest is hoffelijk maar als de leverancier er geen gevolg aan verleent kan de klant
naderhand niet bewijzen dat hij tijdig geprotesteerd heeft.
Voor een klein bedrag kan het protest via e-mail gebeuren maar de beste optie is om eerst mondeling
contact op te nemen en het protest meteen ook via aangetekende brief te bevestigen.
Indien de klant na het protest toch nog een aanmaning tot betaling van de factuur krijgt kan hij het
best, eveneens aangetekend, reageren op die aanmaning. Daarbij kan het handig zijn om meteen te
vermelden dat dit protest ook geldt voor alle volgende aanmaningen die nog zouden komen voor wat
betreft de factuur in kwestie.
Indien een klant niet de volledige factuur betwist maar slechts een bepaald onderdeel ervan is het
correct om het niet-betwiste gedeelte te betalen. Bovendien kan de leverancier naderhand geen
schadevergoeding vragen wegens rechtsmisbruik.
Indien een handelaar (of onderneming) al zijn middelen opgebruikt heeft en geen nieuwe kredieten
(leningen) kan verkrijgen om zijn schuldeisers te betalen is het voortbestaan van de activiteit
onmogelijk.
In deze uitzonderlijke omstandigheid kan de handelaar failliet verklaard worden. Dit betekent dat de
handelsactiviteit verplicht beëindigd wordt en dat de schuldeisers hun schuldvorderingen niet of
slechts gedeeltelijk betaald krijgen.
Hoewel dit in feite als een gunstmaatregel voor de handelaar kan beschouwd worden is een
faillissement voor de gefailleerde en zeker voor de niet-betaalde schuldeisers een bijzonder negatieve
ervaring.
Daarom is het beter om –indien mogelijk- een faillissement te vermijden.
De Wet tot Continuïteit der Ondernemingen voorziet een aantal mogelijkheden om een nakend
faillissement zo vroeg mogelijk op te sporen en mogelijk ook te vermijden.
Daarbij wordt een bijzondere rol toebedeeld aan de beoefenaars van een cijferberoep.
1. Zodra zij gewichtige feiten vaststellen die de continuïteit van de onderneming in het gedrang
kunnen brengen moeten zij de handelaar of vennootschap daarvan inlichten
2. Indien de vennootschap binnen een termijn van een maand vanaf die kennisgeving geen
corrigerende maatregelen treft kunnen zij de voorzitter van de ondernemingsrechtbank daarvan
schriftelijk inlichten. Dat is evenwel geen verplichting.
3. Zij moeten de rechter in het kader van het handelsonderzoek rechtstreeks inlichtingen verstrekken
omtrent hun vaststellingen, hun aanbevelingen en de maatregelen die de vennootschap (niet)
genomen heeft.
De handelaar kan aan minstens twee schuldeisers een minnelijk akkoord voorstellen.
Dit akkoord is een overeenkomst over hoe de schulden kunnen terugbetaald worden, op welke termijn
en aan welke voorwaarden.
De inhoud van het akkoord hangt af van de voorstellen van de schuldenaar en de reacties van de
schuldeisers. Schuldeiser moeten hiermee evenwel niet akkoord gaan en kunnen het
regelingsvoorstel weigeren. De handelaar kan eventueel beroep doen op een
ondernemingsbemiddelaar (een boekhouder, een advocaat...) om te bemiddelen bij het tot stand
komen van dergelijk akkoord.
Een gerechtelijke reorganisatie kan enkel toegekend worden door een uitspraak van de
Ondernemingsrechtbankl .Het vonnis biedt de onderneming bescherming tegen beslag en tegen een
faillissement, voor een termijn van maximum 18 maanden.
Onder toezicht van de rechter wordt een schuldenplan voorgelegd aan alle schuldeisers.
Dit plan moet voorzien op welke wijze de schulden zullen terugbetaald worden binnen een termijn van
Bij een overdracht onder gerechtelijk gezag reorganiseert een gerechtelijke mandataris de zaak of
onderneming.
De zaakvoerder moet daarbij het beheer uit handen geven maar het voordeel is dat de handelaar (of
het bedrijf) gedurende zes maanden bijkomend beschermd is tegen haar schuldeisers. Zij moeten
tijdens deze periode niet betaald worden en de schuldeisers mogen niet invorderen.
Een (gedeeltelijke) overdracht kan gecombineerd worden met een collectief akkoord. Daarbij zal een
deel van het bedrijf dat kan gered worden actief blijven onder het gerechtelijk gezag en wordt voor het
gedeelte dat zal afgestoten worden een collectief akkoord onderhandeld.
de vrijwillige overdracht
op vraag van de ondernemer zelf, in het begin of tijdens de procedure
de gedwongen overdracht
op vraag van een schuldeiser, het Openbaar Ministerie of elke belanghebbende bij een overdracht.
3.3.3 Faillissement
Het faillissement is een gerechtelijke procedure waarbij een onderneming die niet (meer) in staat is
om aan zijn financiële verplichtingen te voldoen door tussenkomst van de ondernemingsrechtbank
gedwongen wordt om zijn bezittingen te gelde te maken en die opbrengst volgens de regels van
samenloop te verdelen onder de schuldeisers.
Ondernemingen - en sedert het Wetboek van Economisch Recht zijn dat ook zelfstandige
landbouwers, beoefenaars van vrije beroepen, verenigingen en sommige vennootschapsvormen
(zoals een maatschap, VOF en commanditaire vennootschap) - kunnen failliet verklaard worden.
Overheden daarentegen kunnen niet failliet gaan. Voor banken en financiële instellingen gelden
afwijkende procedures.
Particuliere personen met betalingsproblemen kunnen geen gebruik maken van het faillissement.
Voor hen bestaat er wel een z.g. “collectieve schuldenregeling” waarbij zij door tussenkomst van de
Arbeidsrechtbank gedurende een aantal jaren begeleid worden om zo veel mogelijk van hun schulden
te betalen.
De oorzaken kunnen velerlei zijn : slecht management, klanten die niet op tijd betalen, te grote
voorraden, te weinig kapitaal, teveel schulden aan de bank, onvoldoende financiële planning enz..
Wanneer de handelaar of onderneming failliet verklaard wordt stopt onmiddellijk elke activiteit.
de zaakvoerder zelf
1 of meer schuldeisers
de Procureur des Konings
de voorlopige bewindvoerder
3.3.3.1 De curator
De ondernemingsrechtbank zal dan een curator aanstellen die het faillissement moet afhandelen. De
curator is de persoon die de belangen zal verdedigen van de schuldeisers, dat zijn alle personen of
bedrijven die onbetaalde vorderingen hebben.
Een voorzetting van de activiteit komt zelden voor. Enkel indien de curator nog een toekomst ziet voor
het bedrijf zal hij proberen om een overnemer te vinden voor de activiteit.
Hij zal daartoe “bewarende maatregelen” treffen. Dit betekent dat hij in de mate van het mogelijke de
bedrijfsactiviteit gedeeltelijk of volledig tijdelijk voortzet tot alle formaliteiten zijn vervuld waardoor het
bedrijf kan verkocht worden aan een nieuwe eigenaar. Dit kan enkele dagen, maanden en in sommige
gevallen zelfs jaren duren.
3.3.3.3 Vereffening
In het geval dat de tekorten te groot zijn of als er geen enkel vooruitzicht is om het bedrijf rendabel te
krijgen, zal de curator het faillissement afhandelen. Dit wil zeggen dat hij al de overgebleven
bezittingen ten gelde laat maken.
Dit gebeurt meestal door een openbare verkoop of een veiling te organiseren waarbij de goederen die
nog in het bedrijf aanwezig waren aan een zo hoog mogelijke prijs verkocht worden.
Eerst komen de z.g. bevoorrechte schuldeisers aan bod. Zij krijgen bij voorrang een deel of het geheel
van hun schuldvordering vooraleer de overige schuldeiser uitbetaald worden.
Indien er na de betaling van de bevoorrechte schuldeisers nog een beschikbaar saldo overblijft wordt
dit gebruikt om de overige –gewone- schuldeisers te betalen. Deze betaling gebeurt naar
evenredigheid (pondsponds gewijs). Dit wil zeggen dat elke gewone schuldeiser een bedrag ontvangt
dat in verhouding staat tot de gezamenlijke eis van alle schuldeisers samen.
In de praktijk ontbreekt het meestal aan voldoende middelen om alle schuldeisers een redelijk deel
van hun vordering te vergoeden.
Ongeveer de helft van deze faillissementen wordt veroorzaakt door een frauduleus gedrag van de
gefailleerde. Zelfs na de afwikkeling van het faillissement blijven deze gefailleerden gehouden om de
door hen veroorzaakte maar nog niet volledig afgeloste schulden te betalen. De schuldeisers
behouden afzonderlijk hun rechten vanaf de sluiting van het faillissement.
De overige gefailleerden hebben min of meer ter goeder trouw gehandeld maar zijn om andere, vaak
externe redenen zoals de algemene economische crisis, een onvoorzienbare tegenslag, het niet-
betaald worden door failliete schuldeisers enz. in faling gegaan.
Deze gefailleerden -inzoverre het gaat over natuurlijke personen- kunnen een procedure opstarten
waarbij zij de ondernemingsrechtbank verzoeken om een kwijtschelding van de na het faillissement
nog openstaande restschulden.
Indien de rechtbank dit toekent kunnen zij onmiddellijk met een schone lei een nieuwe zaak opstarten.
3.4.1 Algemeen
De menselijke bedrijvigheid vertoont een onnoemelijke diversiteit. Om allerlei redenen kan het individu
ertoe bewogen worden om tot een groepering over te gaan teneinde met twee of meer personen een
gemeenschappelijk doel na te streven op georganiseerde en enigszins duurzame wijze. Deze
redenen kunnen er onder meer in bestaan dat het beoogde doel te complex is om door één persoon
omvat te worden - of - dat de vereiste middelen te omvangrijk zijn om door één persoon ingebracht te
kunnen worden
Kortom kan gesteld worden dat tot groepering wordt overgegaan om tegemoet te komen aan de
beperktheden van het individu.
Ons recht erkent echter ook de hoedanigheid van rechtssubject aan een collectiviteit of een vermogen
die een bepaald doel nastreven dat méér is dan de belangen van één of van enkele bepaalde
personen. In tegenstelling tot de fysieke persoon die rechten en plichten heeft, wordt dergelijke
groepering van goederen en/of personen met een bepaald doel, die als rechtssubject erkend wordt en
dus rechten en plichten kan hebben, rechtspersoon genoemd.
De rechtspersoon heeft aldus een eigen naam, nationaliteit en domicilie. De rechtspersoon heeft een
eigen (afgescheiden) vermogen om zijn doel na te streven en kan door middel van zijn organen, d.w.z.
de fysieke personen die er deel van uitmaken, aan het maatschappelijk verkeer deelnemen.
Het vermogen van de rechtspersoon wordt aldus duidelijk onderscheiden van het vermogen van de
natuurlijke personen die er deel van uitmaken.
Door het verkrijgen van de rechtspersoonlijkheid kan de vereniging of de vennootschap een eigen
zelfstandig bestaan leiden en als zodanig optreden tegenover derden.
Zonder rechtspersoonlijkheid kan er geen sprake zijn van beperkte aansprakelijkheid, maar daarom
sluit rechtspersoonlijkheid niet automatisch steeds de aansprakelijkheid van de vennoten uit.
In de vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid zijn de vennoten niet verder aansprakelijk dan
ten belope van de inbreng die zij hebben toegezegd. De schuldeisers van de vennootschap kunnen
BV’s, NV’s en CV’s worden voor de notaris opgericht bij authentieke akte.
Een copie van de oprichtingsakte moet neergelegd worden bij de griffie van de
ondernemingsrechtbank van het rechtsgebied waarbinnen de vennootschap haar zetel heeft.
Een uittreksel van de oprichtingsakte wordt bekend gemaakt in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad.
Voor een aantal vennootschappen legt de wet een verplicht minimum kapitaal op.
Dit kapitaal geeft de solvabiliteit van de vennootschap aan.
Het kapitaal van een vennootschap moet duidelijk onderscheiden worden van het totaal vermogen van
een vennootschap.
Het kapitaal van een vennootschap wordt samengesteld door de inbrengen die de vennoten en
aandeelhouders doen in geld of in goederen (in natura).
Het kapitaal van een vennootschap kan verhoogd worden. Daartoe is een beslissing van de Algemene
Vergadering vereist.
Bij een kapitaalsverhoging moet rekening gehouden worden met het recht van de oude
aandeelhouders om bij voorkeur in te schrijven naar verhouding met het deel van het kapitaal dat hun
aandelen vertegenwoordigen.
3.4.4.2 De aandelen.
Het maatschappelijk kapitaal is verdeeld in aandelen. Hiermee bedoelt men het recht van de
aandeelhouder op een deel van het maatschappelijk vermogen van de vennootschap.
Dit recht is altijd roerend, zelfs indien de vennootschap onroerende goederen bezit.
Kapitaalsaandelen:
Zij vertegenwoordigen een werkelijke inbreng (in geld of in natura) in het kapitaal van de
vennootschap waardoor de aandeelhouder een stukje mede-eigenaar is van het bedrijf.
Hierdoor heeft hij recht op een -eventuele- uitkering van een deeltje van de vennootschapswinst
(dividend).en kan hij dit aandeel -eventueel- verkopen aan de marktprijs..
Winstaandelen (winstbewijzen)
Zij vertegenwoordigen geen maatschappelijk kapitaal en geven de houder ervan enkel het recht op
een -eventuele- uitkering van een deeltje van de vennootschapswinst (dividend).
De Bvba is (was) een vennootschap, opgericht door één of meer personen die slechts hun inbreng
verbinden en waarin de rechten van de vennoten alleen overgedragen kunnen worden onder
bepaalde voorwaarden.
Kapitaal en aandelen
Het kapitaal wordt verdeeld in gelijke aandelen, al dan niet met stemrecht, met of zonder vermelding
van de waarde. De aandelen zijn ondeelbaar.
In een Bvba zijn de aandelen op naam. Er mogen geen winstbewijzen uitgegeven worden.
De Algemene Vergadering kan steeds beslissen om conform de richtlijnen van de statuten hetzij het
kapitaal te verhogen, hetzij het kapitaal te verminderen.
Tenzij anders overeengekomen in de statuten mogen de aandelen van een vennoot niet worden
verkocht en ook niet overgaan wegens overlijden dan met goedkeuring van ten minste de helft van de
vennoten die ten minste drie vierde van het kapitaal bezitten.
Tenzij de statuten anders bepalen, is die goedkeuring niet vereist wanneer de aandelen overgedragen
worden of overgaan:
Organen
a. De Zaakvoerder(s)
De Bvba wordt bestuurd door een of meer natuurlijke personen, al dan niet bezoldigd, al dan niet
vennoten: de zaakvoerder(s).
Een zware bestuursfout, nl. overtreding van de bepalingen van het vennootschapswetboek of van
de statuten van de vennootschap.
Een kennelijk grove fout die bijgedragen heeft tot het faillissement van de vennootschap.
Die algemene vergadering van vennoten heeft de meest uitgebreide bevoegdheid om de handelingen
die de vennootschap aangaan, te verrichten of te bekrachtigen.
De algemene vergadering:
De N.V. is (was) een vennootschap waarin elke vennoot slechts tot beloop van zijn eigen inbreng
aansprakelijk is en waarvan het maatschappelijk kapitaal is verdeeld in aandelen die vrij
verhandelbaar zijn.
Het maatschappelijk kapitaal wordt verdeeld in aandelen. Door die splitsing wordt niet alleen de
overdracht ervan vergemakkelijkt, maar wordt het eveneens mogelijk per aandeel te stemmen op de
algemene vergadering van de vennoten.
Kapitaal en aandelen
Een oprichtingsstatuten van een N.V. worden ondertekend d.m.v. een authentieke akte.
Het maatschappelijk kapitaal mag niet minder bedragen dan 61.500 euro.
De Algemene Vergadering van de N.V. kan beslissen om het kapitaal te verhogen door nieuwe
aandelen uit te schrijven. Daarbij hebben de bestaande aandeelhouders een voorkeurrecht om als
eerste in die nieuwe aandelen te investeren. Op die manier kunnen zij (eventueel) hun stemmentotaal
in de Algemene Vergadering behouden.
De aandelen in een N.V. zijn op naam of -meestal- aan toonder en zijn steeds gedematerialiseerd. Ze
worden niet afgedrukt op papier maar worden digitaal bijgehouden via een z.g. effectenrekening.
Organen
De Raad van Bestuur is bevoegd om alle handelingen te verrichten die nodig zijn tot verwezenlijking
van het doel van de vennootschap, tenzij deze waarvoor volgens de wet alleen de Algemene
Vergadering bevoegd is.
Ieder jaar moet ten minste één algemene vergadering worden gehouden in de gemeente, op de dag
en het uur bij de statuten bepaald.
De algemene vergadering hoort het jaarverslag en het verslag van de commissarissen en behandelt
de jaarrekening.
De Algemene Vergadering:
Kapitaal en aandelen
Het vast kapitaal is het minimum-bedrag dat noodzakelijk is om de C.V. te laten functioneren. Het mag
niet lager liggen dan 18.500 euro.
Het variabel kapitaal is afhankelijk van het aantal leden (of aandeelhouders) van de C.V.. Telkenmale
een nieuwe aandeelhouder een deelbewijs aankoopt stijgt het variabel vermogen van de C.V.. Als hij
opnieuw uitstapt ontvangt hij vanwege de C.V. de terugbetaling van zijn deelbewijs en zakt het
variabel kapitaal. Het variabel vermogen is dus afhankelijk van het aantal leden of aandeelhouders.
De aandelen of deelbewijzen in een C.V. zijn steeds op naam.
Een C.V. kan zowel kiezen voor een beperkte als een onbeperkte aansprakelijkheid.
Voor de onbeperkte aansprakelijkheid zijn de vennoten persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de
schulden van de vennootschap en draagt zij de naam van coöperatieve vennootschap met onbeperkte
aansprakelijkheid (CVOA).
Organen
b. De Algemene Vergadering
Tenzij anders bepaald door de statuten, zijn alle vennoten stemgerechtigd in de Algemene
Vergadering en geeft elk aandeel recht op één stem.
De algemene vergadering:
Het vennootschapslandschap is ingrijpend veranderd door de Wet van 23 maart 2019 tot invoering
van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen en het uitvoeringsbesluit van 29 april 2019.
Vanaf 1 mei 2019 is de wet onmiddellijk van toepassing op alle nieuwe vennootschappen.
Bestaande vennootschappen kunnen uiterlijk tot einde 2019 hun (oude) statuten vrijwillig
aanpassen aan de bepalingen van het nieuwe wetboek. Dat is de z.g. Opt-in-regeling.
Zij kunnen dit ook doen n.a.v. de eerstvolgende statutenwijziging.
Uiterlijk op 1 januari 2024 gebeurt een automatische omzetting naar de meest conforme nieuwe
vennootschapsvorm.
De leden van het bestuursorgaan zijn persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de schade geleden
door de vennootschap, vereniging, of door derden indien zij de omvormingsplicht niet nakomen.
Het onderscheid tussen handelsvennootschappen, die een commercieel doel hebben (bvb.. een
bouwbedrijf), en burgerlijke vennootschappen, die geen commercieel doel hebben (bvb. de praktijk
van twee artsen), valt weg.
Alle vennootschappen, vzw’s en stichtingen worden in het nieuwe wetboek beschouwd als
‘ondernemingen’.
Het belang daarvan is dat burgerlijke vennootschappen en verenigingen het faillissement kunnen
aanvragen. Een ‘recht’ dat voorheen alleen is voorbehouden voor handelsvennootschappen.
Met een vereniging mag je (moet je) winst maken, zolang je ze investeert aan een belangeloos doel
(en niet uitbetaalt aan de oprichters, bestuurders, leden …).
De maatschap:
Aantrekkelijk vanwege zijn eenvoudige oprichting.
Het is de enige vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid maar ze is risicovoller vanwege de
persoonlijke en onbeperkte aansprakelijkheid.
3.4.6.2.4 De maatschap
Deze vennootschapsvorm was voorheen geregeld door het Burgerlijk Wetboek en werd daarom een
Burgerlijke Vennootschap genoemd. Nu maakt ze deel uit van het Ondernemingsrecht maar wordt
nog vaak gebruikt voor familiale vermogens- en successieplanning of voor professionelen die in een
De maatschap kan aangepast worden tot een "stille" of een "tijdelijke" maatschap.
De maatschap is stil indien ze bestuurd wordt door een zaakvoerder die in eigen naam optreedt en
verder geen melding maakt van de andere (stille) vennoten.
Daarnaast kan een vennootschapsvorm ook tijdelijk zijn en voor de duur van een bepaalde verrichting
(een werf, een project,… ) opgericht worden.
De oprichting van een maatschap kan onderhands gebeuren (zonder authentieke akte van een
notaris) maar moet, zoals elke andere onderneming, o.a. voldoen aan de volgende plichten:
inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO)
een boekhouding voeren
de uiteindelijke begunstigden registreren in het UBO- register
Alle maten van een maatschap zijn hoofdelijk aansprakelijk voor alle schulden van de maatschap.
Statutair kan wel voorzien worden dat de zaakvoerders geen overeenkomsten kunnen sluiten die
leiden tot hoofdelijke aansprakelijkheid van de maten
We spreken van een “vennootschap onder firma (VOF)” indien alle vennoten onbeperkt en
hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verbintenissen van de vennootschap.
De maatschap wordt een “gewone commanditaire vennootschap (CommV)” genoemd indien
er nog eens beperkt aansprakelijke vennoten aan toegevoegd worden.
Dit is de moderne versie van vroegere Bvba, die vooral bedoeld was voor familieondernemingen.
Statuten:
De oprichters/aandeelhouders hebben daarbij een zeer grote vrijheid om de statuten naar eigen
inzicht in te vullen zodat deze perfect aansluiten bij het doel en strategisch plan van de onderneming.
Slechts de krijtlijnen worden door de wet bepaald, maar o.a. de bestuursvorm en de
aandelenoverdracht kunnen (i.t.t. de oude Bvba) vrij ingevuld worden.
Het minimumkapitaal van een BV (en een CV) is geen welomschreven minimumbedrag (vroeger
€18.550 in de Bvba) . Bij de oprichting van de BV wordt het concept kapitaal vervangen door een
“toereikend aanvangsvermogen”.
Dat is een uitdaging voor de oprichters want er moet geval per geval beoordeeld worden of het
aanvangsvermogen bij de oprichting toereikend is (was) om de voorgenomen bedrijvigheid te voeren
over een periode van minstens twee jaar.
De oprichters moeten het bedrag van voormeld aanvangsvermogen verantwoorden in een soort
financieel plan waarvan de vorm en de minimum-inhoud door de Wet bepaald wordt.
Dit financieel plan moet voldoende stevig onderbouwd zijn want de oprichters kunnen persoonlijk en
hoofdelijk verantwoordelijk gesteld worden voor de verbintenissen van de BV indien uit een
faillissement uitgesproken binnen drie jaar na oprichting blijkt dat het vermogen kennelijk ontoereikend
was, rekening houdend met de activiteit van de onderneming, om de eerste twee werkingsjaren te
overbruggen.
Aandelen
Naar analogie met de NV kan de BV een quasi onbeperkt aantal verschillende soorten van aandelen
of andere effecten uit te geven, zoals bijvoorbeeld aandelen met verschillende vermogens- of
stemrechten, aandelen met het recht tot voordracht van bestuurdersmandaten, converteerbare
obligaties, enz.. Desnoods kan, zoals voorheen, de verkoop van aandelen aan de goedkeuring van de
overige aandeelhouders onderworpen worden.
Op die manier kan men in een familiale onderneming afspraken vastleggen over de opdeling tussen
de juridische en economische eigendom van de onderneming.
Bestuurders
De BV wordt bestuurd worden door één of meer rechts- of natuurlijke personen, die men bestuurders
noemt i.p.v. zaakvoerders.
Op de bestuurders van een BV rust een verhoogde verantwoordelijkheid omdat zij de algemene
vergadering via een z.g. alarmbelprocedure op de hoogte moeten brengen indien zij van oordeel zijn
dat het eigen vermogen van de vennootschap dreigt verloren te gaan (balanstest) of indien zij
vermoeden dat de BV niet in staat zal zijn om in het eerstvolgende jaar haar opeisbare schulden te
betalen (liquiditeitstest).
In de oproep naar de algemene vergadering geven de bestuurders aan of zij hetzij de ontbinding dan
wel de voortzetting met een financieel herstelplan voorstellen.
De algemene vergadering beslist vervolgens over de toekomst van de BV.
De statuten van de BV kunnen bepalen dat vennoten mogen uittreden ten laste van het
vennootschapsvermogen. Een overdracht van aandelen aan een andere vennoot of een derde is dan
niet langer noodzakelijk indien een vennoot niet meer wenst te participeren.
Hierdoor wordt de BV een aantrekkelijk instrument om bijvoorbeeld associaties van vrije
beroepsbeoefenaars vorm te geven. Op die manier vervangt de BV de oude CVBA die voortaan voor
het echte coöperatieve gedachtengoed voorbehouden wordt.
Dividend
Bij de beslissing om een dividend uit te betalen aan de aandeelhouders moet de BV vooraf een
“balanstest” en een “liquiditeitstest” uitvoeren.
De nieuwe NV heeft relatief weinig wijzigingen ondergaan maar is nu enkel bedoeld voor grote en/of
beursgenoteerde ondernemingen die bijzonder veel aandeelhouders tellen die elkaar doorgaans niet
kennen. Het aantal NV’s zal hierdoor sterk beperkt worden t.g.o. de situatie voor 2020 waar vrij veel
kleine ondernemingen eveneens de vorm van een naamloze vennootschap aannamen.
Statuten:
De Wet is veel strikter naar NV’s dan naar BV’s toe. Dit betekent dat de statuten van een NV slechts
in een beperkt aantal materies kunnen afwijken van de dwingende richtlijnen van de
vennootschapswet.
Toereikend vermogen:
De voorwaarde voor een minimumstartkapitaal van 61.500 euro blijft behouden.
Aandelen
In een niet-beursgenoteerde NV krijgt elk aandeel in principe één stem tenzij de statuten een afwijking
voorzien (geen stemrecht, aandelen met meervoudig stemrecht, stemrecht onder voorwaarden).
In een op de beurs genoteerde NV kunnen trouwe aandeelhouders een dubbele stem krijgen, indien
de staturen dit voorzien.
Bestuurders
De wet is vernieuwend op het vlak van bestuursvormen voor de NV.
Men voorziet nu een “Monistisch bestuur” en een “Dualistisch bestuur”.
Het Monistisch bestuur bestaat hetzij uit een enige bestuurder hetzij uit een Raad van Bestuur.
De enige bestuurder wordt statutair benoemd (en opgevolgd) en heeft een aantal vetorechten
aangaande statutenwijziging, winstkering en ontslag.
De Raad van Bestuur bestaat uit minstens 3 bestuurders en neemt haar beslissingen
collegiaal.
Het Dualistisch bestuursmodel bestaat uit een Raad van Toezicht met daarnaast een Directieraad.
De leden van de Raad van Toezicht worden benoemd door de Algemene Vergadering, treden
collegiaal op, mogen geen deel uitmaken van de Directieraad en hebben een aantal
exclusieve bevoegdheden (bijeenroepen Algemene Vergadering, opstellen jaarrekening,
toezicht op Directieraad,…).
De leden van de Directieraad worden gekozen door de Raad van Toezicht, treden collegiaal
op, mogen geen deel uitmaken van de Raad van Toezicht en hebben alle overige
bevoegdheden.
Dividend
Bij de beslissing van de Algemene Vergadering om een dividend uit te betalen aan de
aandeelhouders moet de BV een “balanstest” uitvoeren.
Een aantal bepalingen zijn grosso modo gelijk voor de verschillende vennootschapsvormen.
3.4.6.3.1 Alarmbelprocedure
Voor zowel de BV als de NV kent de Wet een z.g. alarmbelprocedure die voorziet dat indien de
vennootschap door opeenvolgende verliezen in haar voortbestaan bedreigd wordt de Algemene
Vergadering samengeroepen wordt zodat ze kan beslissen omtrent het ontbinden van de
vennootschap of het nemen van maatregelen om de continuïteit van de onderneming te waarborgen.
3.4.6.3.2 Bestuurdersaansprakelijkheid
Gewone bestuursfouten:
voorbeeld: een algemene fout zoals het niet bijwonen van de vergaderingen van het
bestuursorgaan, het laattijdig protesteren van een factuur,…
Inbreuken op de wet of de statuten:
Inbreuk op de boekhoudwetgeving of op de statuten van de vennootschap.
voorbeeld. vennootschap laten handelen buiten haar statutair voorwerp, het niet neerleggen van
de goedgekeurde jaarrekening, het niet-naleven van de alarmbelprocedure, ...
Kennelijk grove fouten die hebben bijgedragen tot faillissement:
Voorbeeld: ernstige fiscale fraude, vervalsen van jaarrekeningen,…
Wrongful trading:
Het bewust verderzetten van een verlieslatende activiteit waardoor garanties voor de schuldeisers
verdwijnen.
In voorkomend geval wordt hun aansprakelijkheid beperkt tot een maximumbedrag in functie van de
grootte van de vennootschap. Zo is de maximum bestuurdersaansprakelijkheid €125.000 voor een
kleine onderneming tot max. €12.000.000 voor de grootste ondernemingen.
Op deze aansprakelijkheidsbeperkingen bestaan diverse uitzonderingen (bvb. i.g.v. zware fouten of
RSZ-schulden).
3.4.6.3.3 U.B.O.-Register
Het Ultimate Beneficial Owner register is in 2018 in het leven geroepen in het kader van de strijd
tegen het gebruik van het financiële stelsel voor witwas en financiering van terrorisme en waarin de
uiteindelijke begunstigden van opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten
geregistreerd moeten worden. Er gelden verschillende registratieregels voor vennootschappen en
verenigingen.