Download as odt, pdf, or txt
Download as odt, pdf, or txt
You are on page 1of 4

SAMENVATTING PATHOLOGIE DEEL 1

ONTSTAAN EN VERLOOP VAN ZIEKTEN


Hoofdstuk 1. Inleiding
De Zwarte dood
De pest, ook wel Zwarte Dood genoemd was pandemie die Europa intrede in oktober 1347 uit Genua.
Lichaam van besmette mensen was bedekt met zwarte builen waaruit bloed en pus kwam. De pest
wordt veroorzaakt door de bacterie ‘Yersinia pestis’, dat de overdracht van dier op mens plaatsvindt
door de beet van een besmette vlo. De pest kan behandeld worden met antibiotica.

1.1. Ziekte: concepten en begrippen


Wat is gezondheid en ziekte?
Gezondheid: WHO: gezondheid is een toestand van volledig fysiek, geestelijk en sociaal
welbevinden en niet louter het ontbreken van ziekte of gebrek. Gezondheid hangt samen met de
handhaving van de homeostase door het lichaam, het constant blijven van de interne omstandigheden
in veranderende externe omstandigheden.
Ziekte: Een afwijking van de normale lichaamsstructuren en lichaamsfuncties met als resultaat een
verstoring van de vitale functies. Glucosegehalte in het bloed is zeer precies – strak gereguleerd voor
de energievoorziening van de organen. Insuline is een chemische boodschapper die een belangrijke rol
speelt bij de regulatie van het glucosegehalte – Wanneer pancreas geen insuline meer aanmaakt zal het
glucosegehalte stijgen en gezondheidsproblemen veroorzaken.
Kennis van de normale bouw (anatomie) en het normale functioneren (fysiologie) van het lichaam is
essentieel voor het bestuderen van ziekten.
De pathologie: De leer van ziekten in het algemeen en de pathofysiologie die van de fysiologische
processen die tot ziekte leiden.
Een patholoog: en arts die de veranderingen in het lichaam als gevolg van ziekte bestudeert.

1.2. Verschijnselen van ziekte


Ziekten zijn vaak te herkennen aan bepaalde, typische symptomen.
 Subjectieve klachten: van de patiënt, zoals pijn, duizeligheid of jeuk.
 Objectieve klachten: meetbaar, zoals koorts, hartritme enz.
Sommige ziekten zijn asymptomatisch – deze ziekten verlopen zonder ziekte verschijnselen.
 Bv. Chlamydia infectie.
Syndroom: Een ziekte waarbij altijd sprake is van eenzelfde combinatie van symptomen.
 Bv. Syndroom van Down

1.3. Diagnostisch onderzoek


Diagnostiek: Een proces waarmee wordt vastgesteld wat de oorzaak van de klachten of afwijkingen
is.
Diagnose: Vaststelling van de aandoening / van de ziekte. Hiervoor wordt verschillende soorten
informatie gebruikt:
1. Anamnese: Het verhaal van de patiënt, bevraging aan de patiënt.
 Autoanamnese
 Heteroanamnese
2. Lichamelijk onderzoek: Bij het lichamelijk onderzoek worden verschillende technieken
gebruikt:
 Inspectie: ‘Kijken’ - het bekijken van de buitenkant van het lichaam, houding en
beweging van de patiënt.
 Palpatie: ‘Voelen’ - het lichaam wordt met de handen of vingers afgetast, om de
structuur, de grootte, de plaats enz. van organen de bepalen.
 Auscultatie: ‘Luisteren’ – het luisteren van de longen, het hart en de darmen,
om de frequentie, de intensiteit en de duur te bepalen.
 Percussie: ‘Kloppen’ – lichaamsdelen bekloppen met de vingers, handen of
specifieke instrumenten, om de ligging van organen en de consistentie van de
onderliggende structuren de beoordelen.
Een belangrijk aandachtspunt bij het lichamelijk onderzoek zijn de vitale functies.
3. Aanvullend onderzoek: Aanvullend onderzoek omvat laboratoriumonderzoek, beeldvormend
onderzoek, functieonderzoek en pathologisch-anatomisch onderzoek.
Laboratoriumonderzoek: het onderzoek naar de samenstelling van urine, bloed, sputum enz.
Functieonderzoek: onderzoek waarbij de werking van delen van het lichaam wordt getest zoals
hart en hersenen.
Bv. Elektrocardiografie (ECG) waarmee de elektrische hartactiviteit wordt getest.
Bv. Elektro-encefalografie (EEG) waarmee de hersenactiviteit inzichtelijk wordt gemaakt. Om de
afwijkingen in hersenen vinden.
Beeldvormend onderzoek bestaat uit verschillende methodes:
 Röntgenonderzoek: Een onderzoek via röntgenstralen, om inwendige
structuren van botten en kraakbeen te bekijken. Contraststof wordt gebruikt om meer te
kunnen zien.
 Computed tomography (CT): Met behulp van röntgenstralen en een
computer een driedimensionaal beeld van inwendige structuren wordt verkregen.
 Magnetic resonance imaging (MRI): Onderzoeksmethode waarbij de
trillingen van het lichaam in reactie op een sterk magnetisch veld worden gebruikt om
de binnenkant van het lichaam te bekijken. Elke weefsel heeft eigen trilling. Er wordt
geen contraststof ingespoten.
 Echografie: Onderzoeksmethode waarbij beelden van inwendige organen
worden gemaakt met behulp van ultrasone golven. Wordt bv. Gebruikt bij zwangere
vrouwen.
 Nucleaire geneeskunde: Onderzoeksmethode waarbij met behulp van radioactieve
stoffen beelden worden gemaakt van de structuur en de werking van organen. Bv. kan
gezien worden waar tumor zit en hoe groot die is.
Pathologisch-anatomisch onderzoek: Afwijkingen op cel of weefselniveau kunnen worden
aangetoond.
Bv. Biopsie: Onderzoek waarbij een weefsel wordt weggenomen. Bv. om te bepalen of een tumor
kwaadaardig of goedaardig is. Een stukje weefsel die genomen wordt heet Biopt.
1.4. Ziekteverloop:
Prognose: Uitspraak door de arts, verwacht verloop en uitkomst van de ziekte. Prognose kan volgende
zaken inhouden:
 Volledig herstel
 Blijvend functieverlies
 Lagere levensverwachting
Een acute ziekte – ziekte die plotseling ontstaat, kort duurt en heftig is.
Een chronische ziekte – ziekte die langzaam en minder heftig begint en maanden of jaren duurt.
Terminaal – een ongeneeslijke ziekte waaraan de patiënt binnen enkele maanden zal overlijden.
Remissie – Een periode waarin de symptomen van een chronische ziekte verminderen. Geen
genezing.
Exacerbatie – Als de symptomen van een ziekte in alle hevigheid terugkeren.
Recidief – Wanneer een ziekte weken of maanden na een schijnbare remissie weer terugkeert.
Complicatie – Een ongewenste gebeurtenis of toestand bij iemand die een ziekte heeft of daarvoor in
behandeling is. Complicaties kunnen invloed hebben op prognose en het verloop van de ziekte.
Restverschijnselen – Patiënt herstelt niet volledig en blijft last houden van iets. Er is nog iets in de
lichaam gebleven na de operatie. Kan invloed hebben op de kwaliteit van leven.
Levensverwachting is de resterende levensduur die iemand nog leeft. De gemiddelde levensduur
hangt af van iemands leeftijd en geslacht.
Bij ernstige of kwaadaardige aandoeningen speelt de overlevingskans een belangrijke rol. Het wordt
uitgedrukt als de eenjaarsoverlevingskans, vijfjaarsoverlevingskans of tienjaarsoverlevingskans.
Mortaliteit –Een mate voor de sterfte. Belangrijkste doodsoorzaak in verschillende landen zijn
hartziekten, COPD, CVA eb infectieziekten.
Morbiditeit – Een mate van voorkomen van een bepaalde pathologie of beperkingen in een populatie.
 Comorbiditeit: twee stoornissen bij een bepaalde persoon.
 Multimorbiditeit: meer dan twee stoornissen bij een bepaalde persoon.
Incidentie – Het aantal nieuwe gevallen van een bepaalde ziekte in een bepaalde periode.
De prevalentie – Het aantal ziektegevallen op een bepaald tijdstip in een bepaalde populatie.
Epidemiologie – De studie van het voorkomen van ziekten in relatie tot het voorkomen van andere
verschijnselen.

You might also like