Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 5

Brief 1

Beste Septicius Clarus,

Je hebt mij veelvuldig aangespoord de (mijn) brieven, als ik er enkele met wat extra zorg geschreven
zou hebben, te verzamelen en te publiceren. Ik heb ze verzameld, niet in chronologische volgorde
(want ik schreef geen geschiedwerk), maar zoals iedere [brief] in mijn handen was gekomen. Blijft
over dat jij geen spijt hebt (hoeft te hebben) van je advies en ik niet van het opvolgen [daarvan]. Het
zal namelijk zo gaan, dat ik die welke nog 5 verwaarloosd liggen, zal opzoeken en als ik er nog enkele
aan zal hebben toegevoegd, die niet zal achterhouden. Gegroet.

Brief 6

Ik meen te hebben gemerkt dat de woorden en daden van mannen en vrouwen deels beroemder zijn
[maar] deels grootser. Mijn mening is bevestigd door een gesprek dat ik gisteren had (van gisteren)
met Fannia. Zij is de kleindochter van die beroemde Arria, die voor haar echtgenoot en een troost en
een voorbeeld in de dood is geweest. Zij vertelde vele dingen over haar grootmoeder [die] niet
minder groot [waren] dan dit [verhaal] maar minder bekend (duisterder); ik meen dat deze voor jou
5 wanneer je ze leest even bewonderenswaardig zullen zijn als ze voor mij waren toen ik ze hoorde.
Caecina Paetus haar echtgenoot was ziek, ook haar zoon was ziek, elk van beide dodelijk, naar het
scheen. De zoon overleed, een buitengewoon mooie jongen en net zo bescheiden (een jongen van
uitzonderlijke schoonheid en gelijke bescheidenheid), en bij zijn ouders evenzeer geliefd om andere
dingen als omdat hij hun zoon was. Voor hem heeft zij de begrafenis zo voorbereid, heeft zij de
uitvaart zo geleid dat haar echtgenoot het niet wist; sterker nog zij deed, 10 telkens wanneer zij zijn
slaapkamer binnenkwam , alsof hun zoon leefde en zelfs vooruitging, en zij antwoordde op zijn zeer
vaak gestelde vraag (aan [hem] die zeer vaak vroeg) hoe de jongen het maakte: ‘Hij heeft goed
geslapen, hij heeft met smaak gegeten.’ Vervolgens, wanneer de lang ingehouden tranen haar te
machtig werden (overwonnen) en tevoorschijn sprongen, ging zij naar buiten; dan gaf zij zich over
aan haar verdriet; uitgehuild, keerde zij met droge ogen, met een kalm gezicht terug, alsof zij het
verlies (van haar kind) buiten had gelaten. 15 Zeker is voortreffelijk die [daad] van dezelfde [vrouw],
een dolk te trekken, haar borst te doorsteken, de dolk eruit te trekken, aan haar echtgenoot aan te
reiken, er de onsterfelijke en bijna goddelijke uitspraak aan toe te voegen: “ Paetus, het doet geen
pijn.” Maar toch toen zij dit deed, toen zij dit zei, stonden haar roem en eeuwige nagedachtenis voor
ogen; des te grootser is het zonder de beloning van eeuwige nagedachtenis, zonder de beloning van
roem, je tranen te verbergen, je rouw verborgen te houden, en hoewel je je zoon hebt verloren nog
de rol van een moeder 20 te spelen. Scribonianus had in Illyrië de wapens tegen Claudius
opgenomen; Paetus had daaraan deelgenomen, en nadat Scribonianus was gedood werd hij als
gevangene naar Rome overgebracht. Hij stond op het punt aan boord te gaan; Arria smeekte de
soldaten dat zij tegelijk [met hem] werd ingescheept. ‘Want natuurlijk’ zei zij ‘zullen jullie aan een
man die consul is geweest enkele slaafjes geven, om hem eten te geven (opdat hij van hen eten
krijgt), 25 aan te kleden (hij door hen gekleed wordt), zijn schoenen aan te doen; [dat] alles zal ik
alleen doen.’ Ze verkreeg geen [toestemming]: ze huurde een vissersbootje, en zij heeft de enorme
boot gevolgd met een heel kleintje. Dezelfde [Arria/vrouw] zei bij Claudius tegen de echtgenote van
Scribonianus, toen die een openlijke bekentenis aflegde, ‘Moet ik luisteren naar jou, in wier schoot
Scribonianus werd gedood, en jij leeft [nog]?’ Daaruit is duidelijk dat voor haar het besluit tot haar
zeer prijzenswaardige dood niet ondoordacht (plotseling) 30 is geweest. Ja zelfs, toen Thrasea, haar
schoonzoon, [haar] smeekte haar sterven niet door te zetten, en hij onder andere had gezegd: ‘Wilt u
dus dat uw dochter, als ik moest omkomen, samen met mij zou sterven?’, heeft zij geantwoord: ‘Als
zij zo lange tijd en in zo’n grote eendracht met jou zal hebben geleefd als ik met Paetus, [dan] wil ik
[dat].’ Zij had met dit antwoord de bezorgdheid van haar naasten doen toenemen; er werd
nauwlettender over haar gewaakt; [dat] merkte zij en ‘Wat jullie doen is zinloos (Jullie handelen
niets)’ zei zij; ‘want jullie kunnen bereiken dat ik op een slechte manier 35 sterf, dat ik niet sterf
kunnen jullie niet [bereiken].’ Terwijl zij dit zei, sprong zij op uit haar stoel en sloeg haar hoofd met
een enorme kracht (aanval) tegen de muur tegenover [haar] en stortte neer. Weer bijgebracht zei ze
‘Ik had jullie gezegd dat ik, hoe hard ook, een weg zou vinden naar de dood, als jullie [mij] een
gemakkelijke weg geweigerd zouden hebben.’ Schijnen deze [voorvallen] jou niet grootser toe dan
dat bekende ‘Paetus, het doet geen pijn’, waar zij via deze is uitgekomen? Terwijl intussen die
uitspraak wijd en zijd bekend is (enorme roem die [uitspraak] verspreidt), 40 zijn deze andere dingen
totaal onbekend (verspreidt geen enkele [roem] deze [andere dingen]). Daaruit wordt
geconcludeerd, wat ik in het begin heb gezegd, dat sommige dingen beroemder zijn [maar] andere
grootser. Gegroet.

Brief 9

Beste Cornelius Priscus,

Ik hoor dat Valerius Martialis is overleden en daar heb ik het moeilijk mee. Hij was een talentvolle,
scherpzinnige en geestige (spitse) man, en iemand die in (bij) het schrijven heel veel humor en
bitterheid, en niet minder directheid bezat. Ik had hem geholpen met reisgeld toen hij zich terugtrok;
dit had ik gegeven aan (onze) vriendschap, ik had het ook gegeven aan de versjes die hij over mij
geschreven heeft. Het was vroeger de gewoonte, 5 hen die lofprijzingen over hetzij individuen hetzij
steden hadden geschreven, of met (ere)ambten of met geld te eren; [maar] in onze tijd(en) is, zoals
andere mooie en voortreffelijke dingen, zo [ook] dit in het bijzonder in onbruik geraakt. Want nadat
we zijn opgehouden prijzenswaardige dingen te doen, beschouwen we ook geprezen worden als
ongepast. Je vraagt, welke versjes het zijn waaraan ik dank betuigd heb. Ik zou je het boek zelf
sturen, als ik er niet enkele 10 uit mijn hoofd kende. Als deze bij je in de smaak vallen (gevallen zullen
zijn), zul je (kun je) de overige in een boek opzoeken. Hij spreekt tot de Muze, draagt haar op dat ze
mijn huis op de Esquilijn zoekt, er respectvol naartoe gaat: Maar pas op dat je niet op een ongelegen
moment dronken op de welsprekende deur klopt: gehele dagen geeft (wijdt) hij aan de ernstige
Minerva, terwijl hij voor de oren van de honderdmannen werkt aan dat wat de eeuwen en het
nageslacht ook kunnen vergelijken met de geschriften uit Arpinum. Veiliger zul je komen bij de
avondlampen: dat is jouw uur, wanneer Lyaeus tekeergaat, wanneer de rozen regeren, wanneer de

haren vochtig zijn: laten dan zelfs strenge Cato’s mij lezen. Is het niet terecht dat ik hem die deze
dingen over mij geschreven heeft en tóen op zeer vriendschappelijke wijze heb laten weggaan en nú
treur dat hij als zeer goede vriend is gestorven? Hij heeft mij namelijk gegeven zoveel als hij kon en
zou meer gegeven hebben als hij dat gekund had. Trouwens, wat voor 25 groters kan aan een mens
gegeven worden dan roem en lof en eeuwigheid (eeuwig voortleven)? Maar de dingen die hij
geschreven heeft zullen niet eeuwig zijn: dat zullen ze misschien niet zijn, toch heeft hij ze
geschreven alsof ze dat zouden zijn.

Brief 17

Beste Tacitus,

Je vraagt mij om het einde van mijn oom te beschrijven, waardoor je het (opdat je het daardoor)
meer naar waarheid aan het nageslacht kunt overleveren. Ik ben je dankbaar (betuig je dank); want
ik zie dat aan zijn dood, wanneer die door jou beschreven wordt, onsterfelijke roem in het
vooruitzicht is gesteld. Want hoewel hij bij de ondergang van de mooiste gebieden, evenals volkeren,
evenals steden, 5 door een gedenkwaardige gebeurtenis, alsof hij eeuwig zal leven is omgekomen,
hoewel hij zelf zeer vele en blijvende werken heeft voortgebracht, zal toch de eeuwigheid van jouw
geschriften veel aan zijn voortbestaan bijdragen (toevoegen). Ik voor mij beschouw diegenen als
gelukkig aan wie het door een geschenk van de goden gegeven is of dingen te doen die opgeschreven
moeten worden (die het opschrijven waard zijn) of dingen te schrijven die het lezen waard zijn, het
gelukkigst echter acht ik [diegenen] aan wie beide dingen [gegeven zijn]. Onder hen (In het getal van
hen) zal mijn oom zijn door zijn eigen boeken en door de jouwe. 10 Des te liever neem ik op mij, eis
ik zelfs op wat jij mij opdraagt. Hij was in Misenum en voerde persoonlijk het commando over de
vloot. Op 24 augustus tussen een en twee uur ’s middags wees mijn moeder hem erop dat er een
wolk verscheen van zowel ongewone grootte als [ongewone] aanblik. Nadat hij een zonnebad had
genomen, vervolgens een koud bad, had hij liggend [op zijn bed] iets gegeten en was aan het
studeren; hij vroeg om zijn sandalen, klom naar een plek waarvandaan dit wonderbaarlijk
schouwspel het best 15 kon worden bekeken. Een wolk – het was onzeker voor degenen die uit de
verte toekeken uit welke berg [hij opsteeg] (dat het de Vesuvius was werd later bekend) – steeg op,
de gelijkenis en de vorm waarvan geen andere boom beter (meer) zou kunnen weergeven dan een

pijnboom. Want zich verheffend met een soort (als het ware) zeer lange stam breidde hij zich uit met
een soort takken, ik denk omdat hij door een nog nieuwe/krachtige luchtstroom naar buiten
gedreven, vervolgens, omdat die [luchtstroom] zwakker werd, niet meer ondersteund of zelfs onder
(door) zijn eigen gewicht bezweken (overwonnen), in 20 de breedte ijler werd, soms wit, soms vuil en

vol vlekken al naar gelang hij aarde of as mee omhoog had genomen. Het scheen hem, zeer geleerd
man als hij was, belangrijk en iets dat dichterbij onderzocht moest worden. Hij gaf opdracht een
Liburniër toe te rusten (dat toegerust werd); mij gaf hij de gelegenheid als ik met hem mee zou willen
komen; ik antwoordde dat ik liever wilde studeren, en toevallig had hij zelf [iets] gegeven waarover ik
moest schrijven. Hij stond op het punt het huis te verlaten; hij ontving 25 een brief van Rectina,
Tascus’ echtgenote, die erg bang was geworden door het dreigende gevaar (want haar villa lag aan
de voet van de berg, en er was geen mogelijkheid om te vluchten (vlucht) behalve met schepen): zij

smeekte dat hij haar uit zo’n groot gevaar zou redden (ontrukken). Hij wijzigde zijn plan en wat hij
met een leergierige instelling was begonnen, ging hij [nu] tegemoet met een zeer moedige (grote)
instelling. Hij liet vierriemers in zee trekken, hij ging zelf aan boord met de bedoeling niet alleen
Rectina hulp te gaan bieden maar velen 30 (want de aantrekkelijke ligging van de kust was
dichtbevolkt). Hij haastte zich daarheen, waarvandaan anderen vluchtten en hij hield zijn koers recht,
zijn roer recht op het gevaar af, zozeer vrij van angst dat hij alle veranderingen, alle aspecten van die
ramp, zoals hij ze met [eigen] ogen had waargenomen, dicteerde en [liet] optekenen. Er viel al as op
de schepen, naarmate ze er dichter bij kwamen warmer en dichter; ook al puimsteen en zwart
geblakerde (zwarte en verbrande) en 35 door het vuur gebarsten stenen (stukken steen); er ontstond
al plotseling een ondiepte en door het puin dat uit de berg kwam vormden de kusten een blokkade.
Na kort geaarzeld te hebben of hij moest terugkeren, zei hij vervolgens tegen de stuurman die
aanraadde om zo te doen: ‘Het lot helpt de dapperen: ga naar Pomponianus.’ Hij bevond zich in
Stabiae afgesneden door de baai die ertussen lag (want de zee stroomde de kustlijn (kusten) binnen
die licht gebogen was en in een kromming liep); hoewel het gevaar daar nog niet naderbij kwam, 40
echter [wel] duidelijk zichtbaar [was] en wanneer het zou toenemen zeer nabij zou zijn, had hij zijn
bagage bijeengebracht op schepen, vastbesloten te vluchten als de tegenwind zou zijn gaan liggen.
Nadat mijn oom toen met deze [juist voor hem] zeer gunstige wind was binnengevaren, omhelsde hij
[hem/Pomponianus] die trilde van angst, troostte, bemoedigde (spoorde aan) [hem], en opdat hij de
angst van hem door zijn eigen kalmte zou verminderen, gaf hij de opdracht om naar het bad gebracht
te worden; na zijn bad ging hij aanliggen [en] at, of vrolijk of (wat even groots is) hij deed alsof (gelijk
aan een vrolijke). 45 Intussen lichtten uit de berg Vesuvius op meerdere plaatsen zeer grote vlammen
op en hoge vuren, waarvan de gloed en de helderheid (de heldere gloed) door de duisternis van de
nacht versterkt werd(en). Hij zei als middel tegen de angst herhaaldelijk dat de door de paniek van
het landvolk achtergelaten vuren en in de steek gelaten landhuizen verspreid over het land in brand
stonden. Toen gaf hij zich over aan rust en rustte met een zeer echte slaap; want zijn ademhaling, die
bij hem vanwege de omvang 50 van zijn lichaam behoorlijk zwaar en luidruchtig was, werd door
degenen die bij de deur heen en weer liepen gehoord. Maar de binnenplaats van waaruit men in het
woonverblijf kwam was doordat hij gevuld was met as en [erdoorheen] gemengde puimsteentjes al
zo omhoog gekomen, dat als er een langer oponthoud in de slaapkamer zou zijn, de uitgang
onmogelijk gemaakt zou worden. Nadat hij gewekt was kwam hij naar buiten, en voegde zich bij
Pomponianus en de overigen die nog wakker waren gebleven. Ze overlegden met elkaar, of ze
binnenshuis zouden blijven of in de openlucht zouden (gaan) rondlopen. Want 55 door veelvuldige
en zware (grote) schokken schudden de huizen heen en weer, en als het ware van hun plaats los
getrild schenen ze nu hierheen dan daarheen weg te gaan en weer terug te komen. Onder de blote
hemel anderzijds werd gevreesd voor het neervallen van puimsteentjes, ook al [waren die] licht en
poreus, hetgeen toch een vergelijking van de gevaren verkieslijker maakte (bij een vergelijking van de
gevaren verkieslijker werd gevonden); en bij hem overwon het verstand het verstand, bij de anderen
de angst de angst. Kussens die ze op hun hoofd hadden gelegd bonden ze vast met linnen doeken;

dat was hun bescherming 60 tegen alles wat naar beneden kwam. Elders [was] het al dag, daar
[heerste] een nacht zwarter en dichter dan alle nachten; toch doorbraken de vele fakkels en
verschillende lichten deze (duisternis van de nacht). Hij besloot naar buiten te gaan naar de kust, en
van heel dichtbij te bekijken of de zee al iets toeliet; deze bleef nog steeds woest en niet te bevaren.
Daar boven op een op de grond geworpen laken op zijn rug liggend vroeg hij telkens weer 65 koud
water en dronk dat (gulzig). Vervolgens joegen vlammen en als voorbode van de vlammen de geur
van zwavel de anderen op de vlucht, hem zetten ze aan tot actie (wekten ze op). Steunend op twee
slaafjes ging hij staan en zakte meteen weer in elkaar, naar ik vermoed, omdat door de nogal dikke
rook zijn ademhaling was bemoeilijkt en omdat zijn luchtpijp was afgesloten, die voor hem van
nature zwak en nauw en vaak ontstoken was. Toen de dag was teruggekeerd (dit was vanaf die [dag]
die 70 hij het laatst had gezien, de derde), werd zijn lichaam gevonden, onaangetast, ongeschonden
en bedekt zoals hij gekleed was geweest: zijn lichaamshouding leek meer op [die van] een slapende
dan een gestorvene. Intussen in Misenum ik en mijn moeder – maar dat heeft geen belang voor de
geschiedschrijving, en jij wilde niets anders weten dan over zijn einde. Dus ik zal er een einde aan
maken. Eén ding zal ik toevoegen, [namelijk] dat ik alles waarbij ik aanwezig was geweest en wat ik
direct na afloop, als berichten nog het meest naar waarheid zijn, 75 gehoord had, in detail
beschreven heb. Jij zult de belangrijkste dingen eruit halen; het is namelijk iets anders om een brief ,
iets anders om een geschiedwerk, iets anders om aan een vriend, iets anders om aan (voor) allen te
schrijven. Gegroet.

Brief 21

Mijn liefste Calpurnia

Het is ongelooflijk van (door) hoe groot verlangen naar jou ik bezeten ben (vastgehouden word). De
reden [daarvan] is in de eerste plaats de liefde, vervolgens dat wij niet gewend zijn [van elkaar]
afwezig te zijn. Daardoor komt het dat ik een groot deel van de nachten met jouw beeld voor ogen
wakend doorbreng; daardoor dat overdag op de uren waarop ik jou gewoonlijk bezocht mijn voeten
mij (als van)zelf, zoals zeer naar waarheid wordt gezegd, naar jouw kamer voeren; daardoor dat ik
tenslotte 5 ziek en bedroefd en lijkend op iemand die afgewezen is mij terugtrek van een leeg
vertrek. Eén tijdstip is vrij van deze kwellingen, waarop ik mij afmat op het Forum (en) in de
processen van vrienden. Schat jij [maar] in wat voor leven ik leid, ik die rust vind (voor wie rust is) in
werk, troost in ellende en zorgen.
Veel liefs.

You might also like