Professional Documents
Culture Documents
Jurisprudentie
Jurisprudentie
Jurisprudentie
Rechtsvraag
Kunnen burgers onmiddellijk door de rechter te handhaven rechten ontlenen aan art. 30
VWEU? Is er directe werking?
HvJ:
- Rechtstreekse werking van Unierecht in nationaal recht.
- Autonome rechtsorde. Eigen rechtsorde.
- Een verdragsbepaling heeft directe werking, en kan dus direct voor de nationale
rechter ingeroepen worden, wanneer een bepaling ‘voldoende helder, precies en
onvoorwaardelijk’ is.
Het Hof verklaart bovendien dat er een Europese rechtsorde bestaat, waaraan de EU-
lidstaten ondergeschikt zijn. Dat betekent dus verlies van soevereiniteit. Nederland mag
geen hoger tarief vragen dan wat in 1958 gold bij de ondertekening van het Verdrag van
Rome.
In dit arrest overwoog het Hof dat bepalingen in het Verdrag van Rome rechtstreekse
werking kunnen hebben, wanneer de tekst van een verdragsartikel duidelijk en
onvoorwaardelijk is, en
een lidstaat dus niet nader hoeft in te grijpen om de bepaling te verduidelijken. Als aan deze
voorwaarden is voldaan en de bepaling een rechtstreekse werking heeft, kan deze door de
burgers in een rechtszaak voor de nationale rechter worden ingeroepen en gebruikt. Het Hof
overwoog verder dat de lidstaten een geheel nieuwe, supranationale Europese rechtsorde
hadden geschapen met het verdrag.
“Overwegende dat het oogmerk van het EEG-Verdrag meebrengt dat dit Verdrag meer is
dan een overeenkomst welke slechts wederzijdse verplichtingen tussen de verdragsluitende
mogendheden schept. Het raakt zowel de lidstaten als hun burgers.”
Costa t. E.N.E.L.
Voorrang van gemeenschapsrecht (EU-recht) over het nationale recht
Feiten
Advocaat Costa heeft aandelen in een klein elektriciteitsbedrijfje dat dankzij een Italiaanse
nationalisatiewet wordt ingelijfd bij het grote bedrijf ENEL. Costa verzoekt de toepassing van
art. 177 EEG-Verdrag om zo de Italiaanse rechter te laten toetsen aan het Europese
gemeenschapsrecht. Italiaanse rechter vraag aan het HvJ om te toetsen of het nationale
Italiaanse recht verenigbaar was met het Europese gemeenschapsrecht.
Rechtsvraag:
Heeft het Europese gemeenschapsrecht voorrang op het nationale recht?
HvJ:
Europese recht heeft voorrang boven het nationale recht van de lidstaten.
Het Europese recht vereist dat de regels in alle lidstaten op dezelfde wijze worden
toegepast. Het gemeenschapsrecht is uit een autonome bron ontstaan en op grond van dit
specifieke karakter is het niet mogelijk dat zij zomaar door nationaal recht van een lidstaat
opzij geschoven kan worden. Anders zou het gemeenschapsrecht haar gemeenschappelijke
karakter verliezen
Het Hof stelde dat de nationalisatiewet niet in strijd was met het EEG-verdrag. De invloed
van deze uitspraak zit echter in een ander element. Zeer bepalend was de uitspraak van het
Hof, waar het, tegen de Italiaanse regering in, stelde dat het Europees recht voorrang heeft
boven het nationaal recht van de lidstaten, omdat het Europees recht vereist dat regels in
alle lidstaten op dezelfde wijze moeten worden toegepast. De uitspraak impliceerde dat deze
suprematie niet alleen in landen met een monistische, maar tevens met een dualistische
traditie ten opzichte van internationaal recht geldt. Het Verdrag van Rome heeft dus een
eigen autonome rechtsorde in het leven geroepen. “Overwegende dat deze opneming in het
recht van de lidstaten van uit gemeenschapsrechtelijke bron voortkomende rechtsregels tot
gevolg hebben dat de staten tegen de rechtsorde niet kunnen ingaan met een later, eenzijdig
afgekondigd wettelijk voorschrift. Een dergelijk voorschrift kan niet boven de rechtsorde van
de Gemeenschap worden gesteld.”
Les Verts
Nietigverklaring, art. 263 VWEU
Feiten
De Franse vereniging en kandidaat voor het Europees Parlement, Les Verts, heeft een
verzoek tot nietigverklaring ingediend bij het HvJ op grond van art. 263 VWEU t.a.v. de
begroting van de EU. Les Verts vond dat een deel van de begroting niet correct besteed
was.
Rechtsvraag
Is het besluit van het Europees Parlement t.a.v. de begroting in strijd met EU-recht?
HvJ:
Europese Unie is een constitutionele unie. De EEG is een gemeenschap in de zin dat noch
haar lidstaten, noch haar instellingen ontkomen aan het toezicht op de verenigbaarheid van
hun handelingen met het constitutionele handvest waarop de Gemeenschap is gegrond,
namelijk het Verdrag. Om die verenigbaarheid van de handelingen met het verdrag te
controleren, ‘heeft het Verdrag een volledig stelsel van rechtsmiddelen en procedures in het
leven geroepen, waarbij het Hof het toezicht op de wettigheid van de handelingen van de
instellingen is opgedragen.
Handelingen van instellingen zijn vatbaar voor beroep.
Voor een beroep op art. 263 VWEU moet een particulier rechtstreeks partij zijn bij het
bestreden besluit en individueel geraakt. Hof oordeelt dat Les Verts direct is geraakt en
individueel is geraakt.
Het Hof concludeert dat het besluit t.a.v. de verdeling van het geld nietig is omdat het niet
overeenkomstig EU-recht genomen is.
Feiten: Les Verts, een vereniging naar Frans recht en kandidaat voor het Europees
Parlement, heeft een verzoek tot nietigverklaring ingediend bij het HvJ op grond van artikel
263 VWEU t.a.v. de begroting van de EU. Les Verts stelde zich op het standpunt dat een
deel van de begroting niet correct besteed was.
Rechtsvraag: Is het besluit van het Europees Parlement t.a.v. de begroting in strijd met EU-
recht?
Overweging: De eerste vraag die het Hof moet beantwoorden is of het wel kan oordelen
over dit verzoek aangezien het Europees Parlement niet een instelling is waarvan een besluit
nietig verklaard kan worden onder de oude tekst van artikel 263 VWEU (oud artikel 173
EEG).
Het Hof begint met de overweging dat de Unie (destijds gemeenschap) een constitutionele
unie is: “allereerst te worden beklemtoond dat de Europese Economische Gemeenschap een
rechtsgemeenschap is in die zin, dat noch haar Lid-Staten noch haar instellingen ontkomen
aan het toezicht op de verenigbaarheid van hun handelingen met het constitutionele
handvest waarop de Gemeenschap is gegrond, namelijk het Verdrag” (r.o. 23).
Om die verenigbaarheid van de handelingen met het verdrag te controleren, “heeft het
Verdrag een volledig stelsel van rechtsmiddelen en procedures in het leven geroepen,
waarbij het Hof het toezicht op de wettigheid van de handelingen van de instellingen is
opgedragen” (r.o. 23). Het Hof vergelijkt artikel 263 met artikel 267 VWEU en stelt dat in die
laatste de handelingen van alle instellingen vatbaar zijn voor beroep. Mede gelet hierop
oordeelt het Hof dat “een uitlegging van artikel 263 VWEU, die de handelingen van het
Europees Parlement uitsluit van de voor beroep vatbare handelingen, zou leiden tot een
resultaat dat zowel in strijd is met de geest van het Verdrag...als met het stelsel ervan.” (r.o.
25). Het Hof zal de zaak dan ook inhoudelijk behandelen.
Voor een beroep op artikel 263 VWEU door een particulier is het nodig dat het besteden
besluit deze partij rechtstreeks en individueel raakt. Het Hof oordeelt makkelijk dat het
bestreden besluit Les Verts direct raakt, de vraag is dan nog of het besluit Les Verts ook
individueel raakt. Door de omstandigheden waaronder het besluit is vastgesteld oordeelt het
Hof dat het besluit Les Verts ook individueel raakt.
Het Hof concludeert dat het besluit t.a.v. de verdeling van het geld nietig is omdat het niet
overeenkomstig het EU-recht genomen is.
Rechtsregel: Oud artikel 173 EEG moet zo worden gelezen dat ook verzoeken tot
nietigverklaring tegen besluiten van het Europees Parlement kunnen worden ingediend
aangezien het Verdrag een gesloten stelsel van rechtsbescherming kent.
Artikel 263 VWEU: Het Hof van Justitie van de Europese Unie gaat de wettigheid na van de
wetgevingshandelingen, van de handelingen van de Raad, van de Commissie en van de
Europese Centrale Bank, voor zover het geen aanbevelingen of adviezen betreft, en van de
handelingen van het Europees Parlement en de Europese Raad die beogen rechtsgevolgen
ten aanzien van derden te hebben. Het gaat ook de wettigheid na van de handelingen van
de organen of instanties van de Unie waarmee rechtsgevolgen ten aanzien van derden
worden beoogd.
Te dien einde is het Hof bevoegd uitspraak te doen inzake elk door een lidstaat, het
Europees Parlement, de Raad of de Commissie ingesteld beroep wegens onbevoegdheid,
schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van de Verdragen of van enige
uitvoeringsregeling daarvan, dan wel wegens misbruik van bevoegdheid.
Het Hof is onder dezelfde voorwaarden bevoegd uitspraak te doen inzake elk door de
Rekenkamer, de Europese Centrale Bank of het Comité van de Regio's ingesteld beroep dat
op vrijwaring van hun prerogatieven is gericht.
De handelingen tot oprichting van organen en instanties van de Unie kunnen voorzien in
bijzondere voorwaarden en bepalingen inzake de beroepen welke door natuurlijke of
rechtspersonen worden ingesteld tegen handelingen van deze organen of instanties
waarmee rechtsgevolgen ten aanzien van hen worden beoogd.
Het in dit artikel bedoelde beroep moet worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen,
al naar gelang van het geval, vanaf de dag van bekendmaking van de handeling, vanaf de
dag van kennisgeving aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, vanaf de dag waarop de
verzoeker van de handeling kennis heeft gekregen.
“De Europese Economische Gemeenschap is een rechtsgemeenschap in die zin, dat noch
haar lidstaten noch haar instellingen ontkomen aan het toezicht op de verenigbaarheid van
hun handelingen met het constitutionele handvest waarop de Gemeenschap is gegrond,
namelijk het Verdrag. In het bijzonder bij de artikelen 173 en 184 enerzijds en artikel 177
anderzijds heeft het Verdrag een volledig stelsel van rechtsmiddelen en procedures in het
leven geroepen, waarbij het Hof toezicht op de wettigheid van de handelingen van de
instellingen is opgedragen”.
Advies 1/91
Het betreft een advies over een ontwerpakkoord tussen de gemeenschap en de landen van
de Europese vrijhandelsassociatie tot instelling van een Europese Economische ruimte. Het
Akkoord gaat over stelsel van rechterlijke controle dat zal worden ingevoerd door het
Akkoord.
Het EEG verdrag vormt het constitutioneel handvest van een rechtsgemeenschap. Door de
gemeenschapsverdragen is een nieuwe rechtsorde tot stand gebracht, ten bate waarvan de
lidstaten hun soevereine rechten hebben begrensd en waarvan niet slechts de staten, maar
ook onderdanen rechtssubjecten zijn (rechtstreekse werking).
1. Een internationaal verdrag moet niet enkel worden uitgelegd aan de hand van de
bewoordingen, maar ook in het licht van de doelstellingen ervan. De Europese
Economische Ruimte moet worden verwezenlijkt op basis van een internationaal
verdrag dat slechts rechten en verplichtingen tussen de partijen in het leven roept en
niet voorziet in enige overdracht van soevereine rechten. Het EEG-Verdrag
daarentegen vormt het constitutionele handvest van een rechtsgemeenschap. Door
de gemeenschapsverdragen is een nieuwe rechtsorde tot stand gebracht, waarin de
lidstaten hun soevereine rechten hebben begrensd en de lidstaten en hun
onderdanen de rechtssubjecten zijn. De wezenlijke kenmerken van die
communautaire rechtsorde bestaan in het primaat ervan ten opzicht van het recht van
de lidstaten en in de rechtstreekse werking van bepalingen.
2. In het kader van de Gemeenschap betekent Verdragsluitende Partij, de
Gemeenschap, de Gemeenschap en haar lidstaten, of alleen de lidstaten.
3. Wanneer een door de Gemeenschap gesloten internationaal akkoord voorziet in een
eigen stelsel van rechtspraak zijn de beslissingen van die instantie bindend voor de
instellingen van de Gemeenschap. Het Hof van de Europese Economische ruimte is
verplicht bepalingen uit te leggen in het licht van de relevante rechtspraak van het
Hof van Justitie, maar dit geldt niet voor beslissingen van het Hof van Justitie.
4. Het Hof van Justitie heeft de bevoegdheid de bepalingen uit te leggen met het oog op
de toepassing ervan in de lidstaten. Dit een adviserend en dus niet bindend, anders
zou dit in strijd zijn met de aard van de rol van het Hof van Justitie (rechterlijke
instantie waarvan de arresten bindende kracht hebben).
De rechtstreekse werking en de voorrang van het gemeenschapsrecht hebben als gevolg dat
deze rechtsorde op ‘homogene wijze’ wordt uitgelegd en toegepast in de EG.
Wanneer je het advies zorgvuldig leest kom je snel op het spoor van een interne spanning in
de redenering van de RvS. Enerzijds stelt de Raad dat de EU niet te duiden is in termen van
een staat, het is niet meer dan een samenwerkingsverband dat het optreden van nationale
staten in een open wereld beschermt en versterkt. Aan de andere kant concludeert de RvS
‘aan dit hervormingsverdrag vallen, anders dan aan het Verdrag tot vaststelling van een GW
voor Europe, geen argumenten te ontlenen voor een geleidelijke uitbouw van de EU in een
meer uitgesproken statelijke of federale zin.
RvS legt een conceptueel verband tussen GW en staat enerzijds en tussen een
samenwerkingsverband en een herzieningsverdrag anderzijds. Terwijl de Europese
conventie de intentie had om namen één Europees volk een GW in het leven te roepen.
Ook bevestigt de RvS dat de EU een eigen autonome rechtsorde heeft, maar voegt er wel
aan toe dat de rechtsorde van de lidstaten niet vervangt maar aanvult. Echter kan EU recht
soms niet alleen aanvulling zijn maar is er soms ook sprake van vervanging(de autonomie
van de EU houdt onder andere in dat de lidstaten soevereine rechten aan de EU hebben
overgedragen.
RvS verwijst ook naar het Les Verts arrest ,waarin het HvJ bepaalt dat het EEG verdrag :
hoewel gesloten in de vorm van een internationaal akkoord niettemin het constitutionele
handvest vormt van een rechtsgemeenschap. Onomwonden onderschrijft de Raad van State
deze typering, verwijzend naar het ‘constitutionaliseringsproces’ dat zich in de laatste vijftig
jaar heeft voltrokken, en naar de betreffende grondregels en beginselen die in ‘materiele zin
de constitutie van de EU vormen’. Om geen twijfel over de status van deze grondregels en
beginselen te laten bestaan voegt hij eraan toe, dat de voorrang van het EU recht
onverminderd van kracht blijft, ook al wordt die voorrang in de hoofdtekst van
herzieningsverdrag niet expliciet opgenomen.
hiermee lijkt de RvS de stelling te aanvaarden dat de EU behalve een economische en
een rechtsgemeenschap ook een politieke gemeenschap is, weliswaar niet in de vorm van
een staat.
Daarnaast laat de RvS zich uit over een tweede argumentatie over het intern verband tussen
grondwet en staat: niet alleen een staat, maar ook het samenwerkingsverband dat de EU
heet, heeft een Grondwet. Hiermee wordt de vraag die de RvS zich stelde over democratie
en rechtsstatelijkheid urgenter. In het Les Verts arrest stelt het EUHvJ dat het verdrag het
constitutionele handvest van de EU vormt, omdat de legaliteit van alle rechtshandelingen van
de instellingen kan worden getoetst d.m.v. ‘een volledig stelsel van rechtsmiddelen en
procedures’. Maar het HvJ zwijgt in alle talen over het legititmiteitsbeginsel waarzonder men
blijkbaar niet over een democratische grondwet kan spreken. Zelfs niet wanneer het HvJ en
de RvS haar als ‘constitutioneel handvest’ bestempelen: een volk dat zichzelf de GW geeft!!
Is het mogelijk het constitutionele karakter van het EU verdrag te aanvaarden, zonder te
vooronderstellen dat een Europees volk d.m.v. zijn vertegenwoordigers(waaronder HvJ)
zichzelf een GW heeft gegeven.
deze vooronderstelling bombardeert de EU tot een federale staat met een staatsvolk. Om
deze redenen worden er pogingen ondernomen om dit denkkader te vernieuwen door
democratie van volkssoevereiniteit los te koppelen(legitimiteit).
Koopmans n.a.v. Maastricht-arrest stelt dat het geen zin heeft om democratie in termen
van volkssoevereiniteit te begrijpen, zelfs niet uit perspectief van de lidstaten. Hij verwijt de
Duitse rechter dan ook om te spreken van een ‘staatsvolk’, dat er homogeniteit van de
bevolking aanwezig is als wezenskenmerk van de democratie. Een relatief homogeen volk
bestaan niet meer.
Week 2
Maastricht arrest
Feiten
Eisers maakten bezwaar tegen de toetreding van Duitsland tot het Verdrag van Maastricht.
Volgens eisers zou de toetreding een substantiële aantasting van art. 38 Grundgesetz (recht
op democratische vertegenwoordiging in de Duitse Bundestag en recht op deelname aan het
staatsbestuur / soevereiniteit). Door de overdracht van soevereiniteit naar het Europese
niveau zou de soevereiniteit in het overheidshandelen niet meer uitgaan van en gesteund
zijn op democratisch verkozen vertegenwoordigers in de Bundestag + Europees parlement
mist controlebevoegdheden op de uitvoerende functies + tegenschand muntunie.
BVerfG:
- Nr. 171: Het Hof erkent dat er een gevaar bestaat dat art. 38 GG geschonden kan
worden door een overdracht van bevoegdheden aan een supranationale entiteit zoals
de EU.
- Nr. 181 en 188: Maar een actuele schending was er volgens het Hof niet, aangezien
Duitsland niet toetrad tot een Verdrag houdende de oprichting van een Europese
Staat, steunend op een Europees volk. Er bleef soevereiniteit bij de lidstaten en
Duitsland in het bijzonder. Dit was van uitermate groot belang voor het Hof aangezien
het gewaarborgde recht op deelname aan de uitoefening van staatsgezag door
verkiezingen er zich tegen verzet dat de bevoegdheden van de Bundestag dermate
worden uitgehold dat het onaantastbaar verklaarde democratieprincipe aangetast
wordt.
- Nr. 184: Het democratieprincipe was niet geschonden door de toetreding van
Duitsland tot het Verdrag van Maastricht en dus tot de daarmee ingestelde Europese
Unie voor zover het democratische gehalte van dat supranationale bouwwerk ook
gerealiseerd wordt.
- Nr. 185-186: Het Hof stelde dat er een evenwicht moest zijn tussen de
bevoegdheidsverdeling en het democratische gehalte van de instellingen van de
lidstaten en van de EU. Dit betekent dat wanneer de bevoegdheden van de Unie
worden uitgebreid het institutionele apparaat van de Unie gelijkelijk moet worden
gedemocratiseerd. Maar er zijn grenzen aan de bevoegdheidsuitbreiding van een
supranationale organisatie zoals de EU. Immers, een politiek-institutionele entiteit
heeft slechts legimiteit voor zover het berust op een staatsvolk, dat relatief
homogeen, zichzelf politieke juridisch uitdrukt representatie
-
Essentie: De omstreden stelling van het Hof ligt in de verbinding van het volk / natie als
relatief homogene gemeenschap met democratische legitimiteit. Legitimiteit vereist een
relatief homogene bevolkingsgroep die de basis is van een rechtsorde. Dit is de
zogenaamde ‘No Demos Thesis’ in het kader van de Europese integratie: er is geen
Europees volk dat legitimerende drager kan zijn van een Europees institutioneel bouwwerk.
Week 3
-
Week 4
-
Week 5
Maastricht arrest
Zie week 2
Week 6
-
Week 7
Keck
Verkoopmodaliteiten, art. 34 VWEU
Feiten
Keck was in Frankrijk veroordeeld voor het verkopen van producten tegen een lagere prijs
dan de inkoopprijs, iets wat in Frankrijk een strafbaar feit is. Keck stelt dat de Franse
strafrechtelijke bepaling in strijd is met art. 34 VWEU, met de beginselen van vrij verkeer van
personen, diensten, kapitaal en vrije mededinging binnen de EU.
Rechtsvraag:
Is een verbod op wederverkoop met verlies als ‘maatregel van gelijke werking’ te
beschouwen in de zin van art. 34 VWEU
Casus: Keck en Mithouard staan terecht voor het weder verkopen van producten tegen een
lagere prijs dan hun daadwerkelijke inkoopprijs. Keck en Mithouard hebben als verweer
aangevoerd dat een algemeen verbod van wederverkoop met verlies zoals opgenomen in
Franse bepalingen onverenigbaar is met art. 30 EEG(art. 34 VW) verdrag en met beginselen
van vrij verkeer van goederen, personen, diensten, kapitaal binnen gemeenschap. Dus het
verbod op verkoop onder de kostprijs is in strijd met het Europese recht
Hof: Hetgeen onder het vrije verkeer van goederen valt wordt beperkt. Verkoopmodaliteiten
vallen niet binnen het verdrag, daar heeft het EU recht niks mee te maken. Op
verkoopmodaliteiten is het vrije verkeer van goederen niet van toepassing. (voorbeeld:
benzinepomp houders willen graag bier verkopen, maar de overheid vind dat niet
verstandig). Art. 34 VW is niet van toepassing op een nationale wettelijke regeling die
wederverkoop met verlies in het algemeen verbiedt.
Is er een beperking?is Keck van toepassing. Keck van toepassing is, dan is art. 34 VWEU
niet van toepassing.
Dassonville
Toen kwam het beroemde arrest Dassonville waarin het hof in een prejudiciële procedure
voor het eerst op deze vraag in moest gaan. Wat geldt als maatregel van gelijke werking?
Het antwoord van Dassonville was een zeer brede:
iedere handelsregeling der lidstaten die de intracommunautaire handel al dan niet
rechtstreeks daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren, als een maatregel van gelijke
werking als kwantitatieve beperking is te beschouwen.
In andere woorden alles wat de handel tussen lidstaten kan belemmeren is verboden.
Cassis de Dijon
Kwantitatieve beperkingen als maatregel van gelijke werking, art. 34 VWEU
Feiten
Een bedrijf wilde een partij Cassis de Dijon (kersenlikeur) vanuit Frankrijk invoeren in
Duitsland maar de invoervergunning werd geweigerd omdat de likeur een alcoholpercentage
had van 15%. Maar in Duitsland moesten likeuren een alcoholpercentage van 25% hebben,
in ratio van volksgezondheid en bescherming van de consument tegen oneerlijke handel.
Rechtsvraag: Omvat het begrip ‘maatregelen van gelijke werking zoals kwantitatieve
invoerbeperkingen in art. 34 VWEU’ mede de in het Duitse recht geregelde vaststelling van
een minimumgehalte aan alcohol, ten gevolge waarvan traditionele producten van ander
lidstaten, die minder percentage bevatten, niet meer in het verkeer van Duitsland gebracht
kunnen worden?
Rechtsregel
De term ‘maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen’ zoals in art.
34 VWEU, moet worden omschreven als dat bedoelde verbodsbepaling ook betrekking heeft
op de vaststelling, in de wettelijke regeling van een lidstaat, van een alcoholpercentage, ten
minste moet voorkomen, zolang er sprake is van de invoer van gedistilleerd dat in een
andere lidstaat rechtmatig geproduceerd en in de handel gebracht is.
HvJ:
bescherming volksgezondheid en oneerlijke concurrentie zijn geen gelegitimeerde doelen. In
de praktijk vormen dergelijke voorschriften als een met art. 34 VWEU onverenigbare
belemmering van het handelsverkeer. Er is dus geen geldige reden om te beletten dat, in
een van de lidstaten regulier geproduceerde en verhandelde, alcoholische dranken een
andere lidstaat binnenkomen, zodat hun verkoop niet kan afstuiten op een wettelijk verbod
op de verhandeling van gedistilleerde met een lager alcoholpercentage dan in de nationale
regeling wordt aangehouden.
Casus: De Duitse autoriteiten weigeren een afgifte van een invoervergunning aan de Franse
partij Cassis de Dijon, met de motivering dat de partij een te laag alcoholgehalte heeft in de
vruchtenlikeur. In Duitsland mag vruchtenlikeur namelijk alleen verhandeld worden als daar
ten minste een alcoholpercentage inzit van 25%. In Frankrijk ligt dit percentage tussen 15 en
20 %. Duitsland vindt het minimumpercentage noodzakelijk, ter bescherming van de
volksgezondheid en ter bescherming van de consument tegen oneerlijke handelspraktijken.
Valt het voorschrijven van een minimum alcoholpercentage onder het verbod van
kwantitatieve invoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking zoals bedoeld in art. 34
VWEU?
- geen discriminatie want het gold zonder onderscheid te maken tussen Duitse en
ingevoerde producten. Toch was het een maatregel van gelijke werking: een product
dat in een lidstaat rechtmatig is geproduceerd en in de handel is gebracht moet in
beginsel ook worden toegelaten op andere markten: belemmeringen, ook al zijn ze
niet discriminerend, zijn verboden.
- De rule of reason: redelijke maatregelen die noodzakelijk zijn ter bescherming van
dwingende vereisten zijn aanvaardbaar: belemmeringen van het intracommunautaire
verkeer als gevolg van dispariteiten van de nationale wettelijke regelingen op de
verhandelingen der betrokken producten, moeten worden aanvaard voor zover
dringende behoeften, om verbandhoudend met de doeltreffendheid der fiscale
controles, de bescherming van de volksgezondheid, de eerlijkheid van
handelstransacties en de bescherming van consumenten, ze noodzakelijk maken.
Uitspraak: Bij gebrek aan gemeenschappelijke regeling staat het lidstaten vrij om regelingen
te treffen. Belemmeringen die de nationale regelingen met zich meenemen moeten worden
aanvaard voor zover dit verband houdt met doeltreffendheid van fiscale controles,
bescherming volksgezondheid, eerlijkheid handelstransactie en bescherming van
consumenten noodzakelijk is.
1. betoog bescherming volksgezondheid, producten met laag alcoholpercentage
wennen eerder dus meer verslaafden, dit zegt niet veel volgens het Hof. De
consument kan kiezen tussen een zeer gevarieerd assortiment.
2. bescherming tegen oneerlijke handelspraktijken, ten opzichte van dranken met hoger
percentage krijgen een concurrentievoordeel. Het gaat te ver dat het voorschrijven
van een minimum alcoholpercentage als een wezenlijke garantie voor een eerlijk
handelsverkeer is te beschouwen.
de voorschriften betreffende een minimum percentage zijn niet gericht op verwezenlijking
van een doel van algemeen belang, dat zou moeten voorgaan bij de eisen van het vrije
verkeer van goederen. Door deze voorschriften zijn dranken met hoger percentage in hun
voordeel, dranken van andere lidstaten die er niet aan voldoen worden van de markt
gehaald. De minimum is een onverenigbare belemmering van het handelsverkeer(art. 30
VWEU).
Week 8
Van Gend & Loos
Zie week 1
Week 10
Grogan
EHvJ vs. Irish supreme court
Abortus is verboden in Ierland, valt onder dienst --> in die zin valt onder bescherming
van de vier vrijheden
Deze gevolgtrekking leidt direct over naar het praktische probleem: de mogelijkheid
van constitutionele conflicten tussen de EG en haar Lidstaten. Dergelijke conflicten
zijn namelijk mogelijk omdat de voorrang van het Europees recht over nationale
rechtsordes tot een botsing kan leiden wanneer fun damentele beginselen van een
nationale rechtsorde dreigen aangetast te worden door het toepassen van Europees
recht in de betreffende rechtsorde. Dit is precies de achtergrond van het Maastricht-
arrest.
Week 11
Week 12