Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 24

1

Naam: ……………………………………………………. Klas ………

TEKENVAARDIGHEDEN
EN
BEGRIPPEN

Je krijgt meerdere cijfers voor het werk dit boekje en de opdrachten die hierin staan, bewaar dit dus
goed. Je hebt het ook nodig bij het leren voor de toetsen, net als je boek Basis Beeldende Begrippen.
2

BEELDENDE KUNST

Bij Beeldende Vorming gaan we aan de slag met beeldende kunst, blz.10.
Beeldende kunst gaan om het maken van een tastbare afbeelding. Er zijn verschillende
soorten beeldende kunst, onder andere:

- schets, p.16: een opzetje voor een definitieve tekening/schilderij. Losse en snelle manier
van tekenen. Niet helemaal uitgewerkt.
- tekening, p.16: alles wat is getekend.
- schilderij, p.16: alles wat op een vlak (doek, plaat, papier etc.) is geschilderd.
- sculptuur p.26: beeldhouwwerk, dus een ruimtelijk beeld (van bijvoorbeeld klei)

Schets tekening schilderij sculptuur

Bij beeldende vorming leer je o.a.:

▪ Je leert omgaan met verschillende materialen en technieken.

▪ Je ontwikkelt ruimtelijk inzicht (inschatten hoe hoog, diep of lang iets is).

▪ Je leert goed kijken naar de wereld om je heen en hoe die in elkaar zit.

▪ Je leert creatief te zijn.

▪ Je leert dingen uit te proberen en dingen te doen die niet voor de hand liggen
(waardoor je beter problemen kan oplossen).

▪ Je leert te verwoorden waaróm je iets doet of maakt (reflecteren).


3

2D OF 3D?
Tweedimensionaal, p.14 en 53
2d: een hoogte en een breedte; is vlak/plat; saaie achterkant. Bijvoorbeeld een schilderij.

Driedimensionaal, p.14 en 53
3d: een hoogte, breedte, diepte/lengte. Is ruimtelijk en van alle kanten interessant om te zien.
Bijvoorbeeld een kleiwerkstuk of een bronzen beeld.

Ruimte/dieptesuggestie, p.54
Een plat kunstwerk (bijv. tekening, schilderij) lijkt ruimtelijk, maar is dat natuurlijk niet. Het
kunstwerk lijkt ruimtelijk door bijv. het gebruik van schaduw en doordat de vormen ‘3d’
getekend zijn. (Deze zijn dus plat maar lijken 3d.)

Hoe maak je een vorm ruimtelijk (p.49 en 54) in een tekening?


Zie onderstaand voorbeeld van een vierkant.
- Teken een vierkant.
- Teken nog een vierkant, schuin erachter.
- Maak tussen de 2 vierkanten lijnen, van de linkerbovenhoek van de ene naar de
linkerbovenhoek van de andere, enz. Zorg dat deze lijnen precies evenwijdig aan elkaar zijn,
dus allemaal even schuin lopen.
4
5

Op die manier kun je allerlei vormen 3d maken:

OPDRACHT: Maak de onderstaande vormen nu zelf in 3d.

Vierkant Driehoek

Rechthoek Cilinder
6
7

LICHT EN SCHADUW
Licht zorgt voor het maken van schaduwen; waar het licht niet bijkomt, ontstaat een
schaduw, p.46.

Plasticiteit/ schaduwwerking, p.45 en 54:


Door licht en schaduw te tekenen/schilderen, lijkt een voorwerp niet plat maar ruimtelijk, alsof
het uit de tekening of het schilderij komt.

Er zijn twee soorten schaduw:


- eigenschaduw, p.46 = schaduw op voorwerp zelf (de niet direct belichte kant van het voorwerp)
- slagschaduw, p.46 = schaduw van voorwerp op bijv. de tafel, de vloer, de muur, enz.
8
9

OPDRACHT schaduwen tekenen


Schaduw kan een vorm extra ruimtelijk en ‘echt’ laten uitzien. Maar hoe maak je nu
schaduw? Schaduw is eigenlijk een heel simpel trucje en werkt volgens dit stappenplan:
1. Bepaal waar het licht vandaan komt. Zet even een zonnetje of kruisje aan die kant.
2. Alles aan de kant van de lichtbron is licht, dus dit laat je wit of heel lichtgrijs.
3. Alles aan de kant waar geen zonnetje staat, is donker, want hier valt schaduw. Dus kleur
je dit met je potlood donker. Dit is eigenschaduw.
4. Teken aan de donkere kant van het voorwerp op de grond (achter het voorwerp) nog een
schaduwvlek in de zelfde vorm als je voorwerp. Dit is slagschaduw.

Zie het voorbeeld:

Maak nu schaduw op en naast deze kubus. Doe dit volgens het stappenplan. Er moet dus
zowel eigenschaduw als slagschaduw in zitten.
10
11

Teken eigenschaduw en slagschaduw op en naast de onderstaande vormen:


12

Appels worden in de kunst vaak gebruikt bij het leren tekenen van schaduw:

OPDRACHT
Teken nu een appel (of een ander stuk fruit). Teken hierop zowel de eigenschaduw als de
slagschaduw. Dit doe je op de zelfde manier als de vorige opdracht.
13

KLEURENCIRKEL
Kleurencirkel, p.39:
Een kleurencirkel is een logische en makkelijke manier om kleuren te ordenen.

Uitleg:
In het midden staat een driehoek met de kleuren: blauw, geel, rood. Dit zijn primaire
kleuren, p.38 en 39. Primaire kleuren kun je niet mengen uit andere kleuren, die kun je
alleen uit een tube verf halen.
14

Om de driehoek heen staan de kleuren: groen, oranje, paars. Deze noemen we secundaire
kleuren, p.38 en 39. Deze kleuren kun je maken door de primaire kleuren te mengen,
namelijk:
Blauw + geel = groen.
Geel + rood = oranje.
Blauw + rood = paars.
Je ziet in de kleurencirkel dat het groene vak tegen het blauwe en het gele vak aanligt. Zo
zie je dat blauw en geel samen groen wordt. Dit kun je ook zien bij het oranje en paarse vlak.

De punten van de vakken in de driehoeken binnenin wijzen naar de buitenste ring van de
kleurencirkel: dit zijn dezelfde kleuren.

In de buitenste ring zie je het verloop van de kleuren: van primair geel naar secundair oranje,
van secundair oranje naar primair rood, enzovoort.
OPDRACHT
Je krijgt van je docent een lege kleurencirkel om zelf met verf in te gaan
kleuren. Let op: deze kleurencirkel ziet er een beetje anders uit dan het
voorbeeld op deze bladzijde: zie jij het verschil?
15

PORTRET
Portret, p.31 = afbeelding van een mens, vaak van het gezicht.

Vormen van portretten:

OPDRACHT
Teken een zelfportret = portret van jezelf, volgens dit stappenplan:

Stap 1 en 2

Begin met een rondje. Verander daarna het rondje in een


eivorm, met de punt van het ei omlaag. Maak daarna een
kruis precies in het midden van het hoofd.

Stap 3

Ogen komen op het kruis te liggen. Tip: tussen de ogen zou nog precies een
even groot oog moeten passen. Dan klopt het.

Stap 4

Verdeel het gedeelte onder de middenlijn in 5 stukken. Op de twee


middelste lijnentjes hiervan komen de neus en de mond. Mondhoeken
komen tot de pupil.
Oren zitten op hoogte van de mond en de ogen.
16

Stap 5
Tover het gezicht nu om naar jouw gezicht. Kijk hiervoor
goed naar jezelf in een spiegeltje.
Iedereen heeft een andere neus, mond, vorm van de ogen,
enz. Ook de vorm van je kin is belangrijk. Vergeet niet je
haren, die kunnen ook echt jóú ervan maken. Kijk in een
spiegeltje en probeer jouw ogen, neus, mond, haren, enz. in
het portret te tekenen.
17

KLEURCONTRASTEN
Kleurcontrast, p.41: een (grote) tegenstelling in kleuren die naast elkaar worden gebruikt in
een kunstwerk.

Soorten kleurcontrasten:

- Complementair kleurcontrast, p.41: de kleuren die tegenover elkaar in de kleurencirkel


liggen worden in het kunstwerk gebruikt: geel - paars, rood – groen, blauw – oranje. Als je
een complementair kleurcontrast gebruikt, krijg je een heel fel kunstwerk. De twee kleuren
versterken elkaar.

- Warm-Koud contrast, p.41: Warme kleuren staan tegenover warme kleuren. Warme
kleuren zijn rood, geel en oranje. Koude kleuren zijn blauw, paars en groen.
18

- Licht-donker contrast, p.41: groot verschil tussen licht en donker in het kunstwerk.
19

OPDRACHT
Schrijf onder de onderstaande kunstwerken welk kleurcontrast te zien is:
Complementair contrast, warm-koud contrast of licht-donker contrast

…………………………………………………………………………………

……………………………….. ……………………………………………

………………………………….... …………………………………………
20

OVERIGE BEGRIPPEN
Hieronder vind je nog een aantal extra begrippen. Van deze begrippen ga je proberen zelf de
definities te vinden en op te schrijven. Het paginanummer achter elk begrip verwijst naar je
boek Basis Beeldende Begrippen: hier vind je telkens een uitgebreide beschrijving.

Bij elk begrip staan twee blokjes met stippellijntjes: jouw zelf gevonden definitie schrijf je
telkens op de bovenste blokje met stippellijntjes.

Beeldende middelen, p.11

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

Voorstellingsaspecten, p.11

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

Beeldaspecten, p.11

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………
OPDRACHT beeldaspecten
Schrijf onder deze afbeelding de namen van de 5 beeldaspecten en schrijf bij elk
beeldaspect op hoe en waar je ze terugziet in de afbeelding.
21

Beeldaspect 1: …………………………………………………………
Uitleg aan de hand van de afbeelding: ……………………………………………………………...
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………

Beeldaspect 2: …………………………………………………………
Uitleg aan de hand van de afbeelding: ……………………………………………………………...
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………

Beeldaspect 3: …………………………………………………………
Uitleg aan de hand van de afbeelding: ……………………………………………………………...
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………

Beeldaspect 4: …………………………………………………………
Uitleg aan de hand van de afbeelding: ……………………………………………………………...
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………

Beeldaspect 5: …………………………………………………………
Uitleg aan de hand van de afbeelding: ……………………………………………………………...
……………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
22

Materiaal, gereedschap, p.11

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

Geometrisch, p.51

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

Organisch, p.51

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………
23

Beeld, p.10

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

Collage, p.26

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………
24

Aantekeningenblaadje

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

……………………………………………………………………………………………………………

You might also like