Professional Documents
Culture Documents
Globalisering Thema 2
Globalisering Thema 2
Ontstaan wereldsysteem
Een wereldsysteem:
Het wereldsysteem is in te delen in drie groepen landen. Centrumlanden, de semiperiferie en de
periferie.
Kolonialisme:
Bij de ontdekkingsreizen kregen we contact buiten de eigen regio, zo ontstaan kolonialisme.
(1500-1850) heb je handelskolonialisme, grondstoffen gebruikt voor handel. Er ontstaan kleine delen
van het centrum, periferie model.
Het model krijgt pas echt vorm in de tweede fase. De Industriële Revolutie in Europa zorgde voor een
groeiende vraag naar grondstoffen ontstaan exploitatiekolonialisme (de kolonies werden
uitgebuit).
(1850-1950) exploitatiekolonialisme, op grote schaal uitvoeren van grondstoffen voor het industriële
proces in het moederland.
Er ontstonden ook vestigingskolonialisme: Geen export van grondstoffen, maar migratiegebieden.
Europeanen verhuizen daarheen (heel veel land, vrijheid etc.)
Periferielanden zijn nooit vestigingskoloniën, altijd exploitatie koloniën.
Dekolonisatie:
Er is door veel landen drang naar onafhankelijkheid, er vindt dekolonisatie plaats. De voormalige
koloniën blijven afhankelijk van de centrumlanden, dat wordt neokolonialisme genoemd.
Multinationale ondernemingen (MNO’s) hebben de rol van de koloniale moederlanden
overgenomen. De periferie levert nog steeds de grondstoffen, maar nu voor MNO’s.
Internationale arbeidsverdeling:
In de koloniale periode is de basis gelegd voor de internationale arbeidsverdeling. Rijke gebieden
(centrum) halen steeds grondstoffen uit de periferie. Arme gebieden (periferie) moeten nog steeds
geavanceerde producten uit het rijke westen importeren. Er is ook vaak sprake van
ruilvoetverslechtering: importen stijgen sneller in prijs dan exporten.
Verschuivingen in het wereldsysteem
Triade:
Na WO II zijn er drie grote (economische machtscentra op de wereld ontstaan. De triade bestaande
uit West-Europa de VS en Japan. Binnen Europa is er een grote handel dat komt door de Europese
Unie, er is binnen Europa vrijhandel van goederen.
Protectiemaatregelen:
De EU (maar ook andere economische blokken) is blij met de vrijhandel binnen de eigen regio.
Vrijhandel over de hele wereld zou de EU minder plezierig vinden. In andere landen werden de
producten namelijk goedkoper gemaakt en op die manier valt niet te concurreren (want men koopt
liever iets goedkopers). Daarnaast wil de EU-werkgelegenheid in eigen regio behouden. Om dit tegen
te gaan gaan ze hun eigen markt beschermen door protectiemaatregelen en zorgen dat Europese
producten wel goedkoop op andere marken verkocht kunnen worden.
Importheffingen: Een belasting op ingevoerde producten. Product dat je importeert wordt
‘duurder’.
Importquota: Er mag maar een bepaalde hoeveelheid van een product ingevoerd worden.
Exportsubsidies: Bedrijven krijgen geld om zo het product goedkoper in het buitenland te
kunnen verkopen. Product dat je exporteert wordt ‘goedkoper.
Politieke beslissingen:
Met name opkomende economieën (maar ook MNO’s) zijn niet blij met de economische blokken
zoals de EU: hun potentiële afzetmarkten worden geblokkeerd.
De WTO (world trade organization = wereldhandelsorganisatie) speelt een belangrijke rol. Zij wil
namelijk de wereldeconomie liberaliseren door:
Protectiemaatregelen af te schaffen
Stimuleren van vrij kapitaalverkeer
Stimuleren van vrij personenverkeer
Opkomende grootmachten:
Sommige landen in de semiperiferie groeien enorm snel (BRICS-landen). Dat komt door de lage
lonen, en doordat er heel veel mensen wonen.
Global shift:
Het economisch centrum veranderd richting het oosten. Dat noem je de global shift.
Begon in China West-Europa Japan terug naar het oosten
Kapitaalstromen:
De nieuwe internationale arbeidsverdeling heeft ook geleid tot veranderende kapitaalstromen. De
meeste buitenlandse investeringen vinden nog steeds plaats tussen landen uit de triade, maar er zijn
ook toenemende Zuid-Zuidinversteringen. Kapitaalstromen tussen (semi)perifere landen. Met name
China is zeer actief aan het investeren. Landen hebben baat bij veel BDI (buitenlandse directe
investeringen) dit is immers geld dat uit het buitenland binnenkomt.
Productieketens:
Productieketens zijn, net als kapitaalstromen, steeds meer over de wereld verspreid. Het ontwerpen,
de assemblage en verkoop gebeurt niet meer in een land. De verspreiding van de productieketen is
een gevolg van beleid van MNO’s (kostenbesparing), technologische ontwikkelingen en politieke
beslissingen.
Tijd-ruimtecompressie:
Verspreiding van productieketens is mede mogelijk gemaakt door tijd-ruimtecompressie: het proces
waarbij tijd en ruimte in elkaar worden gedrukt. De absolute afstand (afstand in km) blijft gelijkt,
maar de relatieve afstand (afstand in tijd, moeite en geld) wordt kleiner. Dat komt door:
Transporttechnologie
Informatie- en communicatietechnologie
Cultuurgebieden:
Diverse wetenschappers proberen de wereld in te dele in homogene cultuurgebieden, vaak
gebaseerd op de meest voorkomende taal (lingua franca) en/of religie.
Tegenreacties:
Globalisering leidt ook tot (politieke) tegenreacties. Critici pleiten lokalisering. Een economie
veel meer op basis van lokale en regionale hulpbronnen.
Kritiek anders-globalisten:
Verlies regionale identiteiten.
Verlies eigen cultuur.
Slechte vertegenwoordiging periferielanden.
Gevolgen voor het milieu.
Toename ongelijkheid.
Ruimtelijke afwenteling:
Er is ook veel kritiek op de ruimtelijke afwenteling van rijke landen. Dit is het verschijnsel
dat (semi-)perifere landen vaak worden gebruikt voor vervuilende activiteiten van
centrumlanden. Dit komt om dat de milieunormen in deze landen vaak veel minder streng
zijn maar ook vanwege onduidelijk beleid of zelf corruptie.
Sociale ongelijkheid:
Regionale ongelijkheid gaat over gebieden. Sociale ongelijkheid gaat over
(welvaarts)verschillen tussen groepen mensen.
Demografie
Demografische ontwikkeling:
Demografie is de studie van de bevolking. De bevolking van een land kan door twee
oorzaken ontwikkelen.
Demografische druk:
Productieve bevolking = deel bevolking 15 – 65 jaar (werkt meestal)
Niet-productieve bevolking = < 15 jaar en > 65 jaar
Geen van beiden? weinig demografische druk Groot arbeidsleger (en lage lonen)!
Demografisch transitiemodel:
Urbanisatie (verstedelijking): uitbreiding van stedelijke gebieden door een trek naar de stad.
Vaak is er sprake van ruraal-urbane migratie. Verhuizingen van platteland naar stad.
Voedselzekerheid:
Voedselzekerheid: Situatie waarin alle mensen altijd toegang hebben tot voldoende en veilig
voedsel met genoeg voedingswaarden om een actief en gezond leven te kunnen leiden.
Voedselbalans:
Voedselbalans: De verhouding tussen de voedselvoorraden en de consumptie van voedsel in
een gebied.
Meten van voedsel(on)zekerheid
Oplossingen:
Jaren 60/70: Groene Revolutie:
De sterke stijging van de landbouwproductie in ontwikkelingslanden als gevolg van het
gebruik van moderne landbouwtechnieken en de toepassing van nieuwe graanvariëteiten
(HYV).
Voorstanders:
- Joepie! Hogere landbouwopbrengsten.
Tegenstanders:
- Dalende grondwaterspiegel, verdroging natuur;
- Bestrijdingsmiddelen slecht voor mens en milieu; (denk aan stikstofdiscussie in
NL)
- Grotere boeren hebben toegang tot nieuwe productiemiddelen, kleine boeren
failliet;
- Eenzijdige aandacht voor technische kant, weinig aandacht voor duurzaamheid;
- Veel voedsel voor de export, minder voedsel beschikbaar voor eigen inwoners.
Jaren ‘80: Genetische modificatie:
= Knutselen met het DNA van voedselgewassen
Voordeel:
- Gewassen kunnen sterker gemaakt worden:
- Minder kwetsbaar voor schimmels minder bestrijdingsmiddelen minder
aantasting milieu
Nadeel:
- Ontwikkelingslanden worden afhankelijk van technologie ontwikkelde landen.
- Ook: ethische bezwaren.
- Speelt een grote rol in handelsverdragen tussen VS/Can - EU
Noodhulp:
= Vorm van hulp die als doel heeft te voldoen aan de eerste levensbehoeften van een
bevolking die wordt geconfronteerd met niet voorziene rampen. (beperkt in tijd en omvang)
Vb. voedselpakketten in Ethiopië
Let op! Bij zowel noodhulp als structurele hulp zijn er twee ‘doeltreffendheidsproblemen’:
- belangen;
- gebrek aan coördinatie.