Totalitaire staat = Een manier van regeren waarbij de staat het leven van de mensen van een land volledig beheerst. Politiestaat = Een staat waar de sociale, economische en politieke macht door de leiders gehandhaafd wordt met behulp van (geheime) politie Rechtsstaat = een staat waarin burgers met grondrechten worden beschermd tegen machtsmisbruik en willekeur van de overheid Democratische rechtsstaat = een staat waarin de macht door of namens het volk wordt uitgeoefend binnen de grenzen van de grondwet, zodat individuele grondrechten worden beschermd Sociale rechtsstaat = er zijn allerlei wetten en voorzieningen om de welvaart en het welzijn van de burgers te bevorderen Vertrouwen en wederkerigheid = burgers houden zich aan de wet in de hoop dat de rest van de bevolking dat ook doet, dus 'voor wat hoort wat' Rechtszekerheid = Je kunt erop rekenen dat iedereen zich aan de wet houdt en dat je rechten gerespecteerd zullen worden. Verlichting = Periode waarin geloof en traditie plaatsmaken voor logische en verstandelijke redeneringen. Verlichte burgers waren kritisch over kerk, bestuur en samenleving en wilden deze verbeteren. Willekeur = vrije, toevallige keuze iemand naar willekeur behandelen (iemand zo behandelen zoals je dat op het moment toevallig uitkomt, ook als dat niet eerlijk is) Rede = 'denkvermogen, oordeel', 'redelijkheid, billijkheid', 'het of iemands spreken', 'manier van spreken' of 'toespraak, redevoering'. Sociaal contract = tot afspraken komen om in natuurlijke vrijheid en gelijkheid te kunnen leven. Geweldsmonopolie = Een situatie waarin slechts de staat geweld mag gebruiken en mensen mag arresteren, opsluiten en eventueel fysiek straffen. Beginsel van grondrechten = alle mensen zijn in vrijheid en gelijkheid geboren en moeten zo ook kunnen samenleven Soevereiniteits- en democratiebeginsel = de mensen sluiten gezamenlijk een vredesakkoord, het sociaal contract Legaliteitsbeginsel = iemands vrijheid kan alleen ingeperkt worden als de rechtmatigheid van die beperking is vastgelegd in wetten en regels die door het parlement zijn aangenomen Beginsel van de trias politica = De macht van de staat wordt beperkt door driedeling staatsmacht Onafhankelijkheidsverklaring = Een document waarin de soevereiniteit van een gebiedsdeel van een land opgeëist wordt door een politieke organisatie of groepering in dat gebiedsdeel, oftewel zich 'onafhankelijk verklaart'. Bill of Rights = De naam van de eerste tien amendementen van de grondwet van de Verenigde Staten. Amerikaanse constitutie = De Onafhankelijkheidsverklaring, de grondwet en de Bill of Rights vormen samen de Amerikaanse constitutie. (1776) Verklaring van de Rechten van de Mens en Burger = de nieuwe samenleving, waarbij mensen recht van alles hadden. (1791) Verlichte dictatuur = dictatuur waarin de machthebber in zekere mate rekening houdt met de bevolking H2 Grondwet en grondrechten Preambule = Een inleidende tekst in het contract waarin de achtergrond, context en doel wordt geschetst waarin de partijen de overeenkomst willen bereiken. Staatsregeling van de Bataafse Republiek = De voorloper van de grondwet. Hierin werd bepaald dat iedere burger gelijk is voor de wet en onschendbare rechten heeft. Constitutionele monarchie = koninkrijk waarin de koning is gebonden aan een grondwet Censuskiesrecht = systeem waarbij alleen mensen die een bepaald bedrag aan belastingen betalen, mogen stemmen Nachtwakersstaat = een staat die zich voornamelijk inzet voor bewaking van de veiligheid van de burgers en de noodzakelijke voorwaarden realiseert voor economische groei Klassenstrijd = Strijd tussen verschillende klassen in een maatschappij die tegenstelde belangen hebben op politiek of economisch gebied. Klassieke grondrechten = vrijheidsrechten die burgers beschermen tegen de overheid Recht op gelijke behandeling = (artikel 1 van de grondwet / GW) Niemand die zich in Nederland bevindt mag gediscrimineerd worden Persoonlijke vrijheid = Het recht om je eigen keuzes te maken en te beslissen over je eigen leven Onaantastbaarheid van het lichaam = het recht om niet ongewenst lichamelijk aangeraakt te worden. Iedereen mag zelf bepalen wat er met zijn of haar lichaam gebeurt, of medische handelen worden verricht en of voorgeschreven medicijnen worden ingenomen . Politieke vrijheid = algemene kiesrecht, vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van drukpers en het recht om verenigingen op te richten, vergaderingen te organiseren en betogingen te houden Vrijheid van godsdienst = Recht om een godsdienst vrij te kiezen en te belijden Vrijheid van drukpers = De vrijheid te mogen delen wat je wilt zonder dat daar toestemming van de overheid voor nodig is. Sociale grondrechten = Grondrechten waarbij de overheid een zorgplicht heeft op het gebied van onderwijs, bestaanszekerheid, huisvesting en volksgezondheid. Absolute gelding = grondrechten hebben geen absolute gelding, in elk geval kan er anders naar de situatie gekeken worden. Verticale werking = grondrechten kunnen door burgers worden uitgeoefend tegenover de staat. Horizontale werking = Burgers kunnen zich tegenover elkaar op hun grondrechten beroepen H3 Legaliteitsbeginsel Heerschappij van de wet = Niet de willekeur van de staat, maar de wet bepaalt hoe burgers behandeld worden. Rechtsorde = het geheel van rechtsregels en rechtsbeginselen en de manier waarop het recht is georganiseerd Delegeren = het overdragen van bevoegdheden, inclusief de verantwoordelijkheid. Kaderwetten = Wetten die alleen hoofdlijnen aangeven en door bijvoorbeeld de gemeente zelf verder kunnen worden ingevuld. Algemene Wet Bestuursrecht = In deze wet staat dat wetgeving aan beginselen van behoorlijk bestuur moet voldoen. Privatisering = proces waarbij steeds meer overheidsdiensten in private (particuliere) handen overgaan Deregulering = De overheid bemoeit zich zo min mogelijk met de economie en maakt de regels en procedures zo simpel mogelijk. Marktwerking = aanbieders van producten concurreren met elkaar om de gunst van de consumenten Privaatrecht = regelt de betrekkingen tussen burgers onderling Publiekrecht = regelt de inrichting van de staat en de relatie tussen burgers en overheid Horizontale relaties = Verhoudingen tussen burgers onderling. Verticale relaties = Verhoudingen tussen burgers en overheid. H4 Trias politica: scheiding en evenwicht van machten Trias politica = Politiek systeem, bedacht door de filosoof Montesquieu, waarin drie machten worden onderscheiden: de wetgevende, de uitvoerende en de rechtsprekende macht. De drie machten moeten gescheiden blijven. Checks and balances = een ingesleten manier om aan te duiden dat rond de macht en de besluitvormingsprocedures van een systeem of organisatie een voldoende mate van functieverdeling en controle moet bestaan. Wetgevende macht = een grootheid uit het staatsrecht. Deze staatsmacht bepaalt de inhoud van de wetten in een land. De wetgevende macht in een land maakt de wet. De wet bestaat uit regels waar iedereen zich in dit land aan dient te houden. Parlement = De volksvertegenwoordiging in een democratie noemt men een 'parlement'. In Nederland heet het parlement de Staten-Generaal. De Staten-Generaal bestaat uit twee kamers: de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. Uitvoerende macht = De uitvoerende macht bestaat uit de regering. De regering geeft namelijk leiding aan de ministeries en hun ambtenaren, die zich bezighouden met de uitvoering van wetten. De uitvoerende macht moet rekening houden met de wetgevende macht. De uitvoerende macht mag alleen zaken uitvoeren die in de wet staan. Ministers = Een minister is een persoon die deelneemt aan de regering van een land en tevens politiek verantwoordelijk is voor een beleidsterrein van dat land. ... In de loop van de eeuwen verwierven de ministers langzamerhand meer uitvoerende macht, en zo verkreeg het begrip zijn huidige betekenis. De vierde macht = De vierde macht is een term die gebruikt wordt om machten aan te duiden die buiten de traditionele trias politica vallen, met name de pers (media). Parlementaire enquêtecommissie = Een parlementaire enquête is in Nederland een middel dat de Eerste en Tweede Kamer kunnen gebruiken om informatie over een bepaald onderwerp te verkrijgen. cretionaire bevoegdheid = de bevoegdheid om in sommige gevallen zelfstandig beslissingen te nemen over hoe een wet wordt toegepast. Rechterlijke macht = De rechterlijke macht in Nederland bestaat uit de rechters en het Openbaar Ministerie, beoordeelt of wetten goed worden nageleefd en doet uitspraak in conflicten. Rassen- of klassenjustitie = Wanneer het gebeurt dat een rechter zich laat leiden door vooroordelen over ras of over sociale afkomst. Van klassenjustitie is sprake wanneer meer vermogenden of beter opgeleiden door wetgeving, behandeling of rechterlijke uitspraken bevoorrecht worden ten opzichte van anderen. Interne controle = de rechterlijke macht voert zijn controlerende tegenmacht uit door rechtsbescherming te bieden aan burgers die in conflict komen met elkaar of de overheid. Rechtsbescherming = Burgers worden beschermd tegen een te grote overheidsmacht en tegen willekeur door de overheid Hoge Raad = hoogste rechter in civiele zaken, strafzaken en belastingzaken. Dat betekent dat de Hoge Raad beoordeelt of een lagere rechter (rechtbank/gerechtshof) bij een uitspraak het recht juist heeft toegepast en of de procedure op de juiste wijze is gevolgd. Jurisprudentie = een rechtsbron die niet in de wet is terug te vinden en behoort tot de ongeschreven rechtsbronnen. Een rechter gaat na wat rechters eerder in eenzelfde soort zaak besloten hebben. Een eerdere rechterlijke uitspraak kan op die manier als voorbeeld dienen. H6 Strafrecht: opsporing en vervolging Onschuldvermoeden = De verdachten is onschuldig totdat het tegendeel bewezen is. Strafprocesrecht = Rechtsgebied dat de regels voor politie en justitie tijdens de strafvervolging bevat. Strafbaarheidsbeginsel = je kunt niet veroordeeld worden voor iets wat volgens de wet niet strafbaar is. Ne bis in idem- regel = Na een uitspraak van de rechter kan iemand in principe nooit een tweede keer voor hetzelfde feit worden vervolgd. Maximumstraf = er is wettelijk vastgesteld wat de maximumstraf is die de rechter mag opleggen Verjaring = Iemand kan na een bepaald aantal jaar niet meer vervolgd worden voor een misdrijf. Voor ernstige misdrijven geldt dit niet. Misdrijven = Misdrijven zijn ernstige vergrijpen. In de wet staat omschreven welk strafbaar feit een overtreding is en welk strafbaar feit een misdrijf oplevert. Overtredingen = Overtredingen zijn kleinere vergrijpen, lichte strafbare feiten. Daarover beslist vaak de kantonrechter of de politierechter. Openbaar Ministerie = Het Openbaar Ministerie is de enige instantie in Nederland die verdachten voor de strafrechter kan brengen. Wanneer iemand wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit, krijgt hij of zij met het Openbaar Ministerie te maken. Het OM zorgt ervoor dat strafbare feiten worden opgespoord en vervolgd. Proces-verbaal = verslag van een wetsovertreding, opgetekend door een politieambtenaar. Dwangmiddelen = middelen die bij een strafrechtelijk onderzoek kunnen worden gebruikt tegen de wil van de verdachte. Voorbeelden: voorlopige hechtenis, telefoontaps, huiszoeking of het in beslag nemen van spullen. Voorarrest = De periode die iemand in een politiecel of in het huis van bewaring zit voordat de rechter uitspraak in de zaak doet. Transactie = (een schikking), waarbij iemand akkoord gaat met een geldboete/ taakstraf. Strafbeschikking = het Openbaar Ministerie kan voor veel voorkomende strafbare feiten zelf een straf opleggen, dat gebeurt door het opleggen van een strafbeschikking. Hiermee kan het OM verschillende soorten straffen opleggen, zoals een geldboete, een taakstraf of een schadevergoeding. Seponeren = een besluit van het Openbaar Ministerie om een verdachte niet te vervolgen voor een strafbaar feit. Vervolgingsmonopolie = het Openbaar Ministerie heeft als enige de bevoegdheid om een verdachte te vervolgen. Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden = geeft de politie onder bepaalde voorwaarden extra bevoegdheden om de georganiseerde misdaad beter te bestrijden. Wetsvoorstel Computercriminaliteit III = geeft agenten onder bepaalde voorwaarden de bevoegdheid om te hacken, zodat ze verdachten via de eigen webcam en microfoon in de gaten kunnen houden. Wet opsporing terroristische misdrijven = Geeft de politie extra bevoegdheden, omdat Nederland een mogelijk doelwit van terroristische aanslagen is. Wet afgeschermde getuigen = de Algemene inlichtingen en veiligheidsdiensten (AIVD) kunnen anonieme getuigenverklaringen gebruiken in rechtszaken tegen terrorismeverdachten. Nationale terroristenlijst = Lijst van mogelijke terroristen op basis van informatie van opsporingsdiensten. H7 Strafrecht: berechting Dagvaarding = brief waarin staat wanneer en waarvoor iemand voor de rechter moet verschijnen. Tenlastelegging = opsomming van de strafbare feiten waarvan de verdachte wordt beschuldigd, ook wel aanklacht genoemd. Terechtzitting = Gedurende de terechtzitting wordt een strafzaak inhoudelijk behandeld en worden beide partijen in staat gesteld de zaak (mondeling of schriftelijk) te bepleiten. Tijdens deze zitting kan de rechter zich een beeld vormen over de vraag of voldoende bewijs is aangeleverd om in de zaak te beslissen. Requisitoir = Na de ondervragingen op de terechtzitting houdt de officier van justitie zijn requisitoir. Hierin zet hij de feiten op een rij, geeft zijn mening over het bewijs en eist op grond daarvan een bepaalde straf. Pleidooi = een pleidooi is een betoog waarin je probeert anderen ergens van te overtuigen en daardoor iets te bereiken. Gerechtshof = Een gerechtshof is een rechterlijk college in Nederland. Normaliter spreekt een gerechtshof recht in hoger beroep. Cassatie = Beroep op de Hoge Raad om een oordeel of de lagere rechters het recht juist hebben toegepast Herziening ten voordele = iemand die meent dat hij onterecht in de gevangenis zit, een verzoek indienen om de zaak te heropenen dit bij uitzondering. Strafuitsluitingsgronden = Hier spreken we van wanneer iemand wel het feit heeft gepleegd, maar toch niet strafbaar wordt geacht. Noodweer = verdediging met noodzakelijk geweld omdat je in gevaar bent, iemand doet iets strafbaars uit zelfverdediging Overmacht-noodtoestand = Je wordt gedwongen de wet te overtreden omdat dat nodig is om een einde te maken aan een noodsituatie: om iemand te redden trap je een deur in. Ambtelijk bevel = rechtvaardigingsgrond die inhoudt dat iemand niet strafbaar is die een strafbaar feit begaat ter uitvoering van een ambtelijk bevel. Als je door een aanwijzing van een opsporingsambtenaar de wet overtreedt en je wordt hier later alsnog voor beboet, kun je je hierop beroepen. Psychische overmacht = Er is bepaalde druk van buiten, bijvoorbeeld bedreiging ('Steel die diamant voor mij, anders maak ik je dood') Noodweerexces = Als je door een aanval volledig in de war raakt (paniekaanval) en je als reactie hierop de wet overtreedt, kun je je hierop beroepen. Ontoerekeningsvatbaarheid = als je niet verantwoordelijk gesteld kan worden voor het gepleegde delict omdat je een psychische stoornis hebt. Afwezigheid van schuld = Iemand is een overtreding begaan, omdat hij niet wist dat hij de wet overtrad. (Iemand verkoopt gestolen goederen zonder het te weten.) Geldboete = Als straf moet je een geldbedrag aan de staat betalen. Taakstraf = een door de rechter opgelegde straf waarbij de veroordeelde een vastgesteld aantal uur moet werken, de dader doet verplicht nuttig werk voor de samenleving. Vrijheidsstraf = Straf die de vrijheid van een persoon beperkt, bijvoorbeeld een gevangenisstraf. Bijkomende straf = Een straf naast de hoofdstraf die vaak te maken heeft met het gepleegde delict, zoals afnemen van het rijbewijs. Strafrechtelijke maatregelen = Niet bedoeld om een dader te straffen, maar om de gevolgen van een misdrijf ongedaan te maken (schadevergoeding) of de samenleving te beveiligen (tbs) Pluk-ze-maatregel = Het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel (afpakken van de buit) Voorwaardelijk = Straf die pas uitgevoerd wordt als de veroordeelde zich niet aan bepaalde voorwaarden houdt. Als voorwaarde geldt altijd dat de veroordeelde zich niet binnen de proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit schuldig maakt. Wraak en vergelding = zijn er beide op gericht de dader een vervelende tijd te bezorgen omdat hij iemand anders leed heeft aangedaan. Afschrikking = Het vooruitzicht van straf moet mensen ervan weerhouden een misdaad te plegen. Eigenrichting = Het recht in eigen hand nemen, voor eigen rechter spelen. Er is sprake van eigenrichting als iemand handelingen verricht of maatregelen neemt waarvoor normaliter een rechterlijk vonnis of verlof nodig is. Een ontruiming van een kraakpand door een paar sterke jongens is een vorm van eigenrichting. Ook is er sprake van eigenrichting als burgers zelf overgaan tot het straffen van daders van strafrechtelijke overtredingen. Resocialisatie = Het doel van resocialisatie is dat een patiënt zich voorbereidt op het bestaan dat hij na de periode van terbeschikkingstelling gaat leiden. Idealiter keert de patiënt via zich geleidelijk uitbreidend verlof, veilig en verantwoord terug in de samenleving, om daar volledig zelfstandig te leven. Voorwaardelijke invrijheidstelling = Na het uitzetten van twee derde van de straf komen veroordeelden onder voorwaarden vrij (niet als de straf korter is dan één jaar). Reclassering = organisatie die ex-gevangenen begeleidt bij de terugkeer in de maatschappij. Jeugdstrafrecht = een vorm van strafrecht zoals dat in principe wordt toegepast op minderjarige delinquenten, meestal in de leeftijd van 12 tot 18 jaar. ... Kinderen jonger dan 12 kunnen niet strafrechtelijk worden vervolgd. Adolescentenstrafrecht = biedt jongeren en jongvolwassenen die in aanraking komen met justitie perspectief. Het is een strafrechtelijke aanpak voor jongeren tussen de 16 en 23 jaar, die rekening houdt met de ontwikkelingsfase van een jeugdige verdachte. Spreekrecht = Het spreekrecht is het recht van slachtoffers van zwaardere misdrijven om tijdens de strafzitting een verklaring af te leggen. Wet beperking taakstraffen = Sinds 2012 is het niet meer mogelijk om alleen een taakstraf op te leggen bij geweld- en zedenmisdrijven