Tentamen Zwemmen

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 7

1.

De inademing bij de borstcrawl, als men rechts ademhaalt, begint op het moment dat

a)de linkerarm in het water wordt gestoken


b) de linkerarm uit het water wordt gehaald (begin overhaal)
c) de rechterarm in het water wordt gestoken
d) de rechterarm uit het water wordt gehaald (begin overhaal)

2. De belangrijkste stuwvlakken van de enkelvoudige rugslag zijn:

a) de bovenbenen en onderbenen
b) de onderbenen en de voeten
c) scheenbenen, mediale kant kuiten en de binnenkant van de voeten
d) de bovenbenen, scheenbenen en buitenkant van de kuiten

3. Om de samengestelde rugslag goed te kunnen zwemmen moet de combinatie van arm-en


beenbewegingen als volgt worden uitgevoerd:

a) tijdens het buigen van de benen worden de armen doorgehaald.


b) tijdens het buigen van de benen woden de armen overgehaald
c) tijdens de uitdrijffase met de armen boven, worden de benen gebogen
d) tijdens de uitdrijffase met de armen langs het lichaam, worden de benen gebogen.

4. Bij een goede rugcrawlarmslag

a) bewegen de armen niet recht tegenover elkaar.


b) komt de rugzijde van de hand als eerste uit het water na de doorhaal.
c) eindigt de doorhaal in een 'buggy whip'.
d) raakt de duim het eerst het water bij de inzet van de doorhaal.

5. Een onderwaterzwemslag is het minst effectief als hij gezwommen wordt met:

a) een trek-en duwfase van de armslag tot aan de heupen


b) een uitdrijffase na de armdoorhaal
c) een constant rustig tempo in de contrabeweging van de armslag.
d) de contrabeweging van de beenslag halverwege de contrabeweging van de armslag.

6. Het gaat ten koste van de zwemsnelheid bij schoolslagzwemmen:

a) als men in het water uitademt


b) als men tussen de slagen 3 tellen uitdrijft.
c) wanneer de armslag vooruitloopt op de beenslag
d) als bij de stuwfase van de armen de handen voorbij de schouders komen.
7. Bij het zwemmen van een goede vlinderslag is het van belang dat:

a) het hoofd zoveel mogelijk stil in het water blijft liggen.


b) het hoofd de golfbeweging van het lichaam volgt.
c) de hoofdactie de golfbeweging van het lichaam inzet.
d) de hoofdactie alleen nodig is voor het ademen.

8. Bij het plankspringen moet in de aanloop voor de 2-benige afzet een hoge opsprong gemaakt
worden om:

a) veel rotatie te kunnen krijgen uit de laatste afzet


b) een achterwaartse sprong te kunnen maken
c) een hoge smalle parabool in de zweeffase te kunnen krijgen.
d) ver van de plank te kunnen landen.

9. Het nadelige slingeren bij borstcrawlzwemmen kan niet worden veroorzaakt door:

a) de armen gestrekt en laag over te halen.


b) bij de insteekfase de longitudinale as te overkuisen.
c) rollen met de schouders
d) te veel zijwaarts doorhalen van de armen.

10. Er is sprake van een zwakke beenslag van de schoolslag als

a) de benen een roterende slag beweging maken.


b) de benen een spreid-en sluitbeweging maken.
c) de binnenkant van onderbenen en voeten als stuwvlakken worden gebruikt.
d) de voeten aan het eind van de stuwbeweging naklappen.

11. De snelle armoverhaal bij de samengestelde rugslag is niet verstandig.


Deze stelling is:
a) juist; een contrabeweging moet altijd rustig worden uitgevoerd.
b) juist; door de impuls die er ontstaat schiet je hoofd onder water.
c) onjuist; de armoverhaal moet juist wel snel gemaakt worden.
d) onjuist; je kunt dan op elk moment de beenslag inzetten

12. In verband met de zwemsnelheid bij het zwemmen van de borstcrawl:

a) zijn de armbewegingen het meest belangrijk voor de voortstuwing.


b) hebben arm en beenbewegingen een even groot aandeel aan de voortstuwing.
c) is het noodzakelijk een cross-over kick te maken.
d) moet elke stuwbeweging van de armen eindigen in een buggywhip.

13. Een veel voorkomende fout bij het zwemmen van de borst-en rugcrawl beenslag is het ''fietsen''
Dit is:

a) Een slingerende verplaatsing die extra weerstand oproept


b) Het stilliggen van de bovenbenen waarbij de op-en neerslag van de onderbenen even snel zijn.
c) Het op en neer bewegen van de benen gebeurt met aangespannen voeten.
d) Trappende beweging van de benen waarbij stuwing wordt gezocht met de voetzool.
14.Over rugcrawl kunnen we de volgende dingen zeggen;

A Bij de rugcrawl verloopt de beenslag in vergelijking met die van de borstcrawl uitsluitend in een
verticaal vlak.
B De voornaamste stuwing bij de rugcrawl beenslag wordt verkregen door de neerslag.

a) A is juist, B is onjuist
b) A is onjuist, B is juist
c) A en B zijn juist
d) A en B zijn onjuist

15. Een versnelling tijdens de stuwfase van de schoolslag als beenslag is:

a) ongunstig voor de verplaatsing omdat je meer weerstand opwekt.


b) gunstig voor de verplaatsing omdat je meer weerstand opwekt.
c) ongunstig voor de verplaatsing omdat je minder weerstand opwekt
d) gunstig voor de verplaatsing omdat je minder weerstand opwekt.

16. De borstcrawl is sneller dande rugcrawl, dit komt vooral doordat:

a) de borstcrawl beenslag meer stuwing oplevert dan een rugcrawl beenslag.


b) de stuwing van armen en benen bij de borstcrawl elkaar overlappen en bij de rugcrawl niet.
c) de borstcrawl armslag meer stuwing kan opleveren omdat de stuwfases elkaar overlappen; dit is
bij de rugcrawl armslag niet het geval.

17. De borstcrawl armbeweging wordt goed uitgevoerd wanneer.

a) de doorhaalbaan van de hand een rechte lijn is.


b) de overhaal met een gestrekte arm wordt uitgevoerd.
c) tijdens de doorhaal de elleboog op de stuwvlakken vooruit loopt.
d) tijdens de doorhaal de elleboog zoveel mogelijk boven de stuwvlakken blijft

18. Een veel voorkomende fout bij het zwemmen van de samengestelde rugslag is:

a) De armen worden overgehaald tijdens de stuwfase van de beenslag.


b) De armen worden overgehaald tijdens het buigen van de benen.
c) De armoverhaal gebeurt in hoog tempo.
d) De slag wordt gezwommen met 2 uitdrijfmomenten.

19. De inademing van de schoolslag vindt plaats:

a) aan het eind van de stuwbeweging van de armen


b) tijdens de stuwbeweging van de benen.
c) tijdens de contrabeweging van de armen.
d) als de armen en benen gestrekt worden.
20. De W-stand van de benen en voeten bij de schoolslag beenslag is van belang voor:

a) het verminderen van de weerstand bij de contrabeweging


b) het kunnen oproepen van veel waterweerstand bij de sluitbeweging
c) het goed kunnen maken van de wedge action van de benen.
d) het goed kunnen maken van de spreid-en sluitbeweging

21. De armbeweging van de rugcrawl verloopt in een aantal stadia. Die zijn als volgt te verdelen:

a) glijfase, duwfase, trekfase contrafase en insteek.


b) insteek, glijfase, trekfase, duwfase, uithaal overhaal
c) glijfase, contrafase, insteek, duwfase, trekfase
d) insteek, contrafase, duwfase, trekfase, overhaal.

22. Het gaat ten koste van de zwemsnelheid bij schoolslagzwemmen:


a) als men in het water uitademt.
b) als men tussen de slagen 3 tellen uitdrijft.
c) wanneer de armslag vooruitloopt op de beenslag.
d) als bij de stuwfase van de armen de handen voorbij de schouders komen.

23. De vlinderslag is een voorbeeld van een zwemslag waarbij de armslag:

a) voortdurend stuwing oplevert.


b) a-symmetrisch is.
c) een lange doorhaal tot vlak bij de heupen heeft.
d) weinig energie kost.

24. De schaarslag is:

a) Een zwakke beenslag van de schoolslag.


b) Is de beenslag van de schoolslag waarbij de knieën onder de buik worden getrokken.
c) Een asymmetrische beenslag zwakke beenslag.
d) Een asymmetrisch beenslag die ook een krachtige stuwing kan hebben.

25. Een fout bij de schoolslag is een 'wreefslag'. Dit is het beste te omschrijvven als een uitvoering
waarbij:
a) de wreef als stuwvlak wordt gebruikt.
b) Een te sterke draai om de lengteas wordt gemaakt.
c) Een te sterkte draai om de breedteas wordt gemaakt.
d) De handpalmen te diep worden ingezet bij de stuwfase.

26. Als je vanuit een achterwaartse afzet op de duikplank een sprong om de breedte-as voorover
springt dan noemen we dat:
a) Een schroefsprong.
b) Een contra sprong.
c) Een binnenwaartse sprong.
d) Een achterwaartse sprong.
27. Stellingen
A. Bij het snorkelduiken kan de snorkel leeg geblazen worden door een krachtige lucht uitstoot als de
snorkel boven water is.
B. Bij het snorkelduiken kan de snorkel leeg geblazen worden door langzaam onderwater uit te
blazen en hiermee doorgaan tot de snorkel boven water is.

a) Stelling A is juist.
b) Stelling B is juist.
c) Beide stellingen zijn juist.
d) Beide stellingen zijn onjuist.

28.Voor het springen van eeen goede hoekduik vanaf de 1 meter plank heb je niet nodig:

a) De verplaatsing van je zwaartepunt langs een smalle parabool.


b) Een snelle aanloop.
c) Het maken van een hoge opsprong voor je afzet uit de plank.
d) Het meenemen van rotatie uit je afzet.

29. Het borstcrawl zwemmen van iemand is het minst effectief als;

a) Hij een gunstige verhouding heeft tussen zijn armslagfrequentie en zijn zwemsnelheid.
b) Hij de stuwbeweging van de armen uitvoert met een lage elleboog t.o.v de hand.
c) Als hij om de 3 armslagen adem haalt.
d) Als hij de beenslag uitvoert vanuit de heupen met een losse voet.

30. Bij het zwemmen van de vlinderslag is het belangrijk de wisselende bol-hol ligging goed aan te
voelen. Van belang daarbij is dat het lichaam de volgende beweging goed volgt:

a) de inzet van de neerslag van de benen.


b) de symmetrische armoverhaal.
c) de lange s-vormige armdoorhaal.
d) de actieve inzet van het hoofd.

31. Wat is de functie van de 'buggy whip' bij de rugcrawl?

a) het omhoog brengen van de schouder aan de kant van de 'buggy whip'.
b) het omlaag brengen van de schouder aan de kant van de 'buggy whip'.
c) het vergemakkelijken van de doorhaal aan de kant van de 'buggy whip'.
d) het vergemakkelijken van de ademhaling.

32. Een goede schoolslag combinatie wordt gekenmerkt door:

a) Een armslag die vooruit loopt op de beenslag.


b) Een beenslag die vooruit loopt op de armslag.
c) Het gelijktijdig bewegen van armen en benen.
d) Veel stuwing vanuit de armslag.
33. De vlinderslag en de schoolslag hebben het volgende gemeenschappelijk:

a) De vlinderslag is ontstaan uit de schoolslag en dat zie je vooral nog in de uitvoering van de
beenslag.
b) De vlinderslag is ontstaan uit de schoolslag en dat zie je vooral nog in de stuwfase van de
armbeweging.
c) De vlinderslag is ontstaan uit de schoolslag en dat zie je vooral nog in de contrafase van de
armbeweging.
d) De vlinderslag is ontstaan uit de borstcrawl en dat zie je vooral nog in de armdoorhaal.

34. De slagfrequentie bij het borstcrawl zwemmen neemt toe:

a) als de zwemmer om de 4 armslagen inademt, i.p.v om de 2.


b) als de zwemmer zijn doorhaal verkort.
c) als de zwemmer zijn soortelijk gewicht verhoogt door in te ademen.
d) als de zwemmer zijn frontale weerstand verkleint.

35. De armbeweging van de schoolslag wordt als volgt uitgevoerd:

a) rondgaande armtrek- en duwfase tot aan de heupen, gevolg door armstrekking naar voren.
b) rondgaande armtrek- en duwfase naar de borst, gevolg door armstrekking naar voren.
c) een zo breed mogelijke armtrek en duwfase tot onder de kin.
d) een niet te brede rondgaande armtrek en duwfase die voor de schouders blijft.

36. Wat hebben de armslagen van de zwemslagen niet gemeenschappelijk.

a) een versnelling in de doorhaal.


b) een S-vormige doorhaal.
c) een doorhaal met gebogen arm.
d) een lage schouderinzet bij de doorhaal.

37. De ademhaling bij rugcrawl kan het best op de volgende manier gebeuren

a) inademing tijdens de overhaal van een arm, uitademing tijdens de doorhaal van diezelfde arm.
b) inademing tijdens de overhaal van een arm, uitademing tijdens de doorhaal van de andere arm.
c) inademing tijdens de hele armcyclus van een arm en uitademing tijdens de volgende armcyclus van
diezelfde arm.
d) bij rugcrawl is de ademhaling niet belangrijk omdat de ademwegen altijd vrij zijn.

38. Over de afstemming van de beenslag van de vlinderslag kun je zeggen dat:

a) deze voornamelijk een compenserende functie heeft.


b) de benen in zowel op als neerslag gestrekt moeten zijn.
c) de neerslag het meeste effect heeft op het handhaven van een gunstige ligging.
d) hetzelfde is als die van de schoolslag.

39. Het maken van een goed keerpunt is van belang voor:

a) het snel weer in de juiste ligging komen.


b) het meenemen van snelheid uit de afzet van de kant.
c) a en b zijn juist.
d) a en b zijn beide onjuist.

40. Bij een goede onderwater zwemslag zie je geen:

a) Trek en duwfase tijdens de stuwfase van de armen.


b) Constant tempo van de contrabeweging van de armslag.
c) Versnelling in de stuwfase van de beenslag.
d) Uitdrijfmoment.

open vragen:

Niveau II

a) Beschrijf het bewegingsverloop van de borstcrawl. Maak in de beschrijving gebruik van LABCA
(ligging, arm-en beenbewegingen, combinatie en ademhaling)

b) Leg uit waarom dit bewegingsverloop de borstcrawl tot de snelste zwemslag maakt.

Niveau III

a) Beschrijf de overeenkomsten en de verschillen tussen de schoolslag en de onderwater zwemslag.

b) Verklaar deze verschillen

You might also like