Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 15

Warmteleer

Maak kennis met soortelijke warmte


1• Bereken hoeveel energie het kost om 1,3 kg water van 10 °C tot 50 °C te verwarmen.
2• Bereken hoeveel energie het kost om 85 ml water van 12 °C tot 28 °C te verwarmen.
3• Bereken hoeveel energie er vrijkomt wanneer 400 g water van 68 °C tot 42 °C afkoelt.
4• Bereken hoeveel gram aceton je van 20 °C tot 35 °C je kunt verwarmen met 1,2 kJ.
5• Bereken hoeveel liter water je van 68 °C je aan de kook kunt brengen met 20 kJ.
6• Bereken hoe warm je 50 g alcohol van 15 °C kunt maken met 1200 J.
7• Bereken de soortelijke warmte van een stof als het 2,85 kJ kost om 400 g 80 °C op te warmen.
8• Bereken hoeveel energie er verloren gaat als je 450 kJ gebruikt om 1 liter water van 20 °C te koken.
9• Bereken hoe warm je 500 g melk van 5 °C kunt maken met 0,800 kJ.
10 • Bereken hoeveel gram tetra je van -113 °C tot -68 °C kunt verwarmen met 1,0 kJ.

Elektrisch verwarmen
Er wordt 1,2 liter water in een waterkoker van 15 °C aan de kook gebracht. Het verwarmen duurt 2,1
minuten.
11 • Bereken het vermogen van deze waterkoker.

Een dompelaar met een vermogen van 350 W wordt gebruikt om 450 g aceton van 10 °C tot 50 °C te
verwarmen.
12 • Bereken hoe lang dit verwarmen duurt.

Je verwarmt een onbekende hoeveelheid alcohol van 50 °C tot het kookpunt met behulp van een
dompelaar. De dompelaar heeft een vermogen van 0,800 kW. Het duurt 1,8 minuten voordat de
alcohol kookt.

13 • Bereken hoeveel gram alcohol je aan de kook bracht.

Een onbekende vloeistof wordt in een waterkoker met een vermogen van 1,5 kW verwarmt van -40 °C
tot 10 °C. Het verwarmen duurt 5,3 minuten. De massa van de vloeistof in de waterkoker is 1,2 kg.
14 • Bereken de soortelijke warmte van deze onbekende stof. Denk aan de juiste eenheid achter je
antwoord.

Er wordt 34,0 kg kwik met een temperatuur van -30 °C verwarmd met een dompelaar. Er wordt 3,2
minuten verwarmd met een vermogen van 0,600 kW.
15 • Bereken de eindtemperatuur van het kwik.

Een waterkoker heeft een vermogen van 1700 W. Er wordt water 800 ml water verwarmd van 20 °C
tot 70 °C.
16 • Hoe veel tijd heeft de waterkoker hier voor nodig?

Het kost 3 minuten om 1 L water te verwarmen van 25 °C tot 80 °C.


17 • Wat is het vermogen van de waterkoker?
In onderstaande grafiek is weergegeven hoe 1,4 kg van twee stoffen verwarmd worden door hetzelfde
type verwarmingselement. Het verwarmingselement heeft een vermogen van 1,0 kW. Stof A heeft een
begintemperatuur van 20 °C, stof B van 50 °C.

Verwarmen
100
90
f(x) = 14.2857142857143 x + 20
80
70 f(x) = 5.35714285714286 x + 50
60
T (°C)

50
40
30
20
10
0
0 1 2 3 4 5 6
t (min)

18 • Leg uit welke stof (A of B) de grootste soortelijke warmte heeft.


19 • Bereken de soortelijke warmte van stof A.
In werkelijkheid gaat er tijdens het verwarmen ook energie verloren aan de omgeving. Bij vraag 19
heb je hier geen rekening mee gehouden.
20 • Is de soortelijke warmte die je bij vraag 19 berekend hebt te hoog of te laag in vergelijking met de
werkelijke soortelijke warmte?

Chemisch verwarmen
Er wordt 1,4 liter melk van 5 °C tot 32 °C verwarmd op een fornuis dat aardgas gebruikt.
21 • Bereken hoeveel liter aardgas er verbruikt wordt.

Er wordt een onbekende hoeveelheid aceton van -10 °C tot 35 °C verwarmt op een houtvuurtje. Er
wordt 250 g hout verbrand om dit voor elkaar te krijgen.
22 • Bereken hoeveel kg aceton er verwarmd is.

Een halve kg tetra wordt vanaf een temperatuur van -150 °C verwarmd op een kolenvuurtje. Er wordt
hiervoor 380 g steenkool verbrand.
23 • Bereken de eindtemperatuur van het tetra.

Er wordt 450 g van een nieuwe, onbekende stof verwarmd van 50 tot 600 °C. Dit gebeurt door het te
verwarmen op een gasbrander op propaangas. Er wordt hiervoor 2,64 liter gas verbrand.
24 • Bereken de soortelijke warmte van deze onbekende stof. Denk aan de juiste eenheid bij je antwoord.
Warmtecapaciteit en rendement
Een bekerglas met een warmtecapaciteit van 350 J/K wordt gevuld met een halve liter water en
vervolgens met behulp van een dompelaar aan de kook gebracht. De begintemperatuur van het water
was 15 °C. De gebruikte dompelaar heeft een vermogen van 1,25 kW.
21 • Bereken hoe lang het duurt voordat het water kookt.

Er wordt 450 g aceton verwarmd in een erlenmeyer met een warmtecapaciteit van 0,800 kJ/K. De
begintemperatuur van het aceton is 0 °C en er wordt verwarmd tot het kookt. Het verwarmen duurt 4,2
minuten.
22 • Bereken het vermogen van de gebruikte warmtebron.

Een waterkoker wordt gebruikt om een onbekende hoeveelheid water met een begintemperatuur van
4,2 °C aan de kook te brengen. De waterkoker heeft een vermogen van 1,88 kW en is 3/60 uur bezig
met verwarmen. De waterkoker heeft een warmtecapaciteit van 388 J/K en heeft voor het verwarmen
begint dezelfde begintemperatuur als het water.
23 • Bereken hoeveel ml water je aan de kook hebt gebracht.

Een onbekende stof wordt met een dompelaar verwarmd van -34 °C tot 16 °C. Het verwarmen
gebeurt met een vermogen van 0,850 kW en duurt 3,5 minuten. Er werd 1,47 kg verwarmd.
24 • Zoek met behulp van een berekening uit welke stof er verwarmd werd.

Er wordt 3,80 kg vloeibaar zwavelzuur verwarmd op een kookplaat met een vermogen van
3,6 kW. Het zwavelzuur bevindt zich precies op het smeltpunt wanneer het verwarmen begint.
25 • Bereken de temperatuur van het zwavelzuur op tijdstip t = 6,1 minuten in °C.

Een erlenmeyer met een warmtecapaciteit van 500 J/K wordt gevuld met 0,40 kg benzine. Na enige
tijd is er thermisch evenwicht bereikt en is de temperatuur 18 °C. Vervolgens wordt er een brander met
een opgenomen vermogen van 0,800 kW gebruikt om de benzine tot 78 °C te verwarmen. Het
verwarmen duurt 3,0 minuten.
26 • Bereken het rendement van het verwarmen.

Een badkuip wordt gevuld met 300 liter water. Het water komt uit de kraan met een temperatuur van
12 °C en nadat het enige tijd in de badkuip zit heeft het een temperatuur van 15 °C. Vervolgens wordt
het water en de badkuip verwarmd tot een temperatuur van 32 °C. Dit verwarmen duurt 20 minuten en
heeft een rendement van 65%. De badkuip heeft een warmtecapaciteit van 2,5 kJ/°C.
27 • Bereken het vermogen van de gebruikte warmtebron.

Een bekerglas met een warmtecapaciteit van 0,300 kJ/°C wordt gevuld met een onbekende
hoeveelheid aceton. Vervolgens wordt de boel verwarmd door een warmtebron met een vermogen van
500 W en een rendement van 80%. De aceton en het bekerglas worden hierbij verwarmd van -10 °C
tot 40 °C. Het verwarmen duurt 2,2 minuten.
28 • Bereken de massa van het verwarmde aceton in kg.

Je verwarmt 800 g van een doorzichtige, onbekende vloeistof in een bekerglas op een brander met een
vermogen van 1,2 kW. De vloeistof wordt van 2,0 tot 88 °C verwarmd. Het verwarmen gebeurt met
een rendement van 34% en duurt 12,4 minuten. Uit een eerdere meting heb je bepaald dat de
warmtecapaciteit van je bekerglas gelijk is aan 185 J/K.
29 • Bepaal met behulp van een berekening welke stof je verwarmd hebt.

In een bekerglas zit 200 g tetrachloormethaan (kortweg ‘tetra’) met een temperatuur van 5 °C. Het
geheel is in thermisch evenwicht. Wanneer vervolgens de vloeistof verwarmd wordt met een
warmtebron met een vermogen van 0,8 kW en een rendement van 77%, stijgt de temperatuur in 2
minuten naar 35 °C.
30 • Bereken de warmtecapaciteit van het bekerglas.

Stoffen mengen (Qop=(-)Qaf)


Een bekerglas met 450 g alcohol met een temperatuur van 30 °C wordt aangevuld met 143 g zwavelzuur met een
temperatuur van 72 °C. Verwaarloos warmteafgifte aan de omgeving en het bekerglas.
31 • Bereken de eindtemperatuur van het mengsel wanneer het in thermisch evenwicht is.

Een erlenmeyer is gevuld met 70 g benzine met een temperatuur van 0 °C. Je doet er een
onbekende hoeveelheid kwik met een temperatuur van 110 °C bij waardoor de temperatuur stijgt naar
52 °C. Verwaarloos warmteafgifte aan de omgeving en het bekerglas.
32 • Bereken hoeveel kwik je bij de benzine gedaan hebt.

Je hebt een mok met 400 g tetra met een temperatuur van 40 °C. Je doet hierbij 50 g van een
onbekende stof met een temperatuur van 86 °C. Hierdoor stijgt de temperatuur van het tetra naar
48 °C. Verwaarloos warmteafgifte aan de omgeving en de mok.
33 • Bereken de soortelijke warmte van de onbekende stof in J/kg°C.

Om je thee af te koelen zou je er suiker in kunnen doen. Nadeel hiervan is dat je thee nogal
zoet wordt. Stel je hebt een flinke mok met 0,600 L (thee)water met een temperatuur van
80 °C die je wil afkoelen tot 42 °C. Je bent voornemens om hier suiker met een temperatuur van 18 °C
in te kieperen om het af te koelen. Je weet dat als je 1 gram suiker 1 °C warmer maakt dit 1,2 J kost.
34 • Bereken hoeveel gram suiker je in je thee moet doen om het af te koelen.

Een onbekende hoeveelheid tetra zit in een bakje met verwaarloosbare warmtecapaciteit. Wanneer er
1,2 kg benzine met een temperatuur van -25 °C bij gedaan wordt, stijgt de temperatuur van de tetra
van -139 °C naar -69 °C.
35 • Bereken hoeveel tetra er in het bakje zit.

Je hebt 450 ml water met een temperatuur van 100 °C vanuit een waterkoker in een glas gedaan. Het
glas was voordat het water er ingegoten werd op kamertemperatuur (20 °C) Omdat het glas ook
warmte opneemt daalt de temperatuur vrij snel naar 86 °C. Verwaarloos warmteafgifte aan de
omgeving.
36 • Bereken de warmtecapaciteit van het glas.

Een erlenmeyer met een warmtecapaciteit van 340 J/K wordt gevuld met 0,759 kg zwavelzuur. Na
enige tijd gewacht te hebben is de temperatuur van het zwavelzuur en de erlenmeyer 278 K. Er wordt
vervolgens 0,256 kg koolstofdisulfide met een temperatuur van 201 K bij gedaan. Deze stof heeft een
soortelijke warmte van 1000 J/kgK.
37 • Bereken de eindtemperatuur van het mengsel in °C wanneer thermisch evenwicht bereikt is.

Een badkuip wordt gevuld met 180 liter water. Het water komt uit de kraan met een maximale
temperatuur van 66 °C maar dat is wat warm om in te liggen. Water met een temperatuur van 34 °C is
prettig om in te liggen. Je weet dat de badkuip een warmtecapaciteit heeft van 15,0 kJ/K en dat de
begintemperatuur van dit gevaarte 18 °C is.
38 • Bereken met welke temperatuur je het water uit de kraan moet laten stromen om uiteindelijk in water
van 34 °C te kunnen liggen.

Een bekerglas met een warmtecapaciteit van 1,35 kJ/K bevat 346 g zeewater met een temperatuur van
-1,0 °C. Hier wordt 766 g zwavelzuur bijgegooid. Na enige tijd is thermisch evenwicht bereikt in het
mengsel en is de temperatuur 28 °C geworden.
39 • Bereken de begintemperatuur van het zwavelzuur.
Een groot bekerglas met een warmtecapaciteit van 800 J/K bevat 500 g kwik met een temperatuur van
-25 °C. Hierin wordt een klein bekerglas met zwavelzuur geplaatst. Het kleine bekerglas heeft een
warmtecapaciteit van 250 J/K en bevat 120 g zwavelzuur met een temperatuur van -80 °C.
40 • Bereken de eindtemperatuur van de vloeistoffen wanneer ze in thermisch evenwicht zijn.
Faseovergangen
Een glas met daarin een halve kg cola wordt op tafel gezet terwijl de temperatuur van glas en cola
21°C is. Dit is uiteraard veel te warm dus gooi je er ijsblokjes in met een temperatuur van -15 °C.
Wanneer thermisch evenwicht bereikt is (al het ijs is gesmolten en het smeltwater heeft dezelfde
temperatuur als de cola) is de temperatuur 8,0 °C geworden. De warmtecapaciteit van het glas is
300_J/K en cola heeft een soortelijke warmte van 4300 J/kg°C.
41 • Bereken hoeveel gram ijs je in de cola hebt gedaan.

Je hebt 560 g van een een nieuw soort frisdrank in een glas met een warmtecapaciteit van 500_J/K
gedaan. De temperatuur van de frisdrank en het glas is 24 °C. Wanneer je 100 g ijs met een
temperatuur van -20 °C in het glas doet, daalt de temperatuur van de frisdrank en het glas langzaam tot
6,0 °C. Bij die temperatuur is er thermisch evenwicht bereikt.
42 • Bereken de soortelijke warmte van de frisdrank. Denk aan de juiste eenheid.

Wanneer je 208 g ijs met een temperatuur van -19 °C in een glas met 750 g aceton doet, koelt het
aceton af. Het glas met aceton had voordat er ijs in kwam een temperatuur van 72 °C. Wanneer er
thermisch evenwicht is, is de temperatuur van het mengsel in het glas 32 °C.
43 • Bereken de warmtecapaciteit van het glas.

Je hebt 180 g ijs in de vriezer bij een temperatuur van -18 °C en je bent vastberaden hier ijskoffie mee
te maken. Wanneer je koffie gezet hebt en het in een mok doet, is de temperatuur van de koffie en de
mok gelijk aan 74 °C. De mok heeft een warmtecapaciteit van 600 J/°C en jouw koffie heeft een
soortelijke warmte van 3450 J/kg°C. IJskoffie heeft idealiter een temperatuur van 4,0 °C.
44 • Bereken hoeveel gram ijskoffie je maximaal kan maken.

Een erlenmeyer met een warmtecapaciteit van 540 J/K wordt gevuld met 600 g aceton met een
onbekende begintemperatuur. Er wordt gewacht tot erlenmeyer en aceton in thermisch evenwicht zijn.
Vervolgens wordt er 181 g ijs met een temperatuur van -30 °C in gedaan. Vervolgens vindt
warmteuitwisseling plaats en de eindtemperatuur van het geheel blijkt 15 °C te zijn.
45 • Bereken de begintemperatuur van het aceton en de erlenmeyer.

Een plastic bak met een warmtecapaciteit van 150 J/K wordt gevuld met 400 g tetra. Beide hebben een
temperatuur van 50 °C. Vervolgens wordt er 50,6 gram ijs met een temperatuur van -35 °C in gedaan.
46 • Bereken de temperatuur waarbij alles in thermisch evenwicht is.

Je hebt 480 g zwavelzuur in een erlenmeyer met een warmtecapaciteit van 600 J/K. Beide hebben een
temperatuur van 60 °C. Je doet hier 250 g ijs met een temperatuur van -20 °C in.
47 • Bereken de temperatuur waarbij alles in thermisch evenwicht is. Als niet al het ijs smelt, hoeveel ijs is
er dan over?

Een bekerglas (C=85 J/K) is gevuld met 180 g kwik met een temperatuur van 35 °C. Vervolgens
wordt er 80 g ijs met een temperatuur van -45 °C in gedaan.
48 • Bereken de temperatuur waarbij alles in thermisch evenwicht is. Als niet al het ijs smelt, hoeveel ijs is
er dan over?

Een ijzeren calorimeter met een massa van 0,550 kg is gevuld met 0,660 kg aceton bij een temperatuur
van 220 K. Vervolgens wordt hier 153 g bevroren ethanol met een temperatuur van 140 K in gedaan.
Ethanol heeft in de vaste fase een soortelijke warmte van 970 J/kg°C.
49 • Bereken de temperatuur waarbij alles in thermisch evenwicht is. Als niet alle ethanol smelt, hoeveel
ethanol is er dan over?
Een loden beker met een massa van 0,350 kg is gevuld met 0,200 kg zwavelzuur met een
temperatuur van 300 K. Hier wordt een blok kwik met een temperatuur van 180 K bij gedaan.
Het blok kwik heeft een massa van 1,5 kg. Kwik in de vaste toestand heeft een soortelijke
warmte van 110 J/kg°C.
50 • Bereken de temperatuur waarbij alles in thermisch evenwicht is. Als niet alle kwik smelt, hoeveel
kwik is er dan gesmolten?

Een koperen calorimeter met een massa van 0,446 kg bevat 0,0950 kg ijs. Het systeem is in
thermisch evenwicht bij 0,0 °C. Vervolgens wordt er 0,0350 kg stoom met een temperatuur
van 100 °C toegevoegd.
51 • Bereken de temperatuur waarbij alles in thermisch evenwicht is. Hoeveel gram ijs, water en stoom is
er aanwezig bij dit thermisch evenwicht?
NB: Deze opgave staat volledig uitgewerkt onderaan het document.

Een thermisch geïsoleerde ijzeren bak met een massa van 0,560 kg is gevuld met 300 g ijs.
Beide hebben een temperatuur van 0,0 °C.
52 • Hoeveel stoom met een temperatuur van 200 °C moet ik toevoegen om alles op te warmen tot
28 °C?

Een koperen bak met een massa van 0,100 kg bevat 0,160 kg water en 0,0180 kg ijs in
thermisch evenwicht. Vervolgens wordt er 0,750 kg lood met een temperatuur van 255 °C in
de koperen bak gedaan
53 • Wat is de eindtemperatuur van het geheel?
Bijlage 1 – Stoffen
Stof −1 −1 3 −1 6 −1 Smeltpunt [K] Kookpunt [K]
c [J ∙kg ° C ]rs [10 J ∙ kg ] H v [10 J ∙ kg ]
Water 4180 334 2,26 273 373
IJs 2200 - - - -
Stoom 2000 - - - -
Aceton 2200 92 0,515 178 329
Alcohol (ethanol) 2430 105 0,841 159 351
Benzine 2200 - - 123 394
Kwik 138 12 0,301 234 630
Tetra 840 17 0,193 17 350
Melk 3900
Zeewater 3930 334 2,26 270 -
Zwavelzuur 1380 - 0,511 284 603

Stof −1 −1 3 −1 Smeltpunt [K]


c [J ∙kg ° C ]rs [10 J ∙ kg ]
Aluminium 880 397000 933
Goud 129 66000 1337
IJzer 460 276000 1811
Koper 387 205000 1357
Lood 128 25000 601
Zilver 240 105000 1235

Stof Stookwaarde

Aardgas 6 3
32 ⋅10 J /m
Propaan 6 3
93 , 8 ⋅10 J /m
Waterstof 6 3
10 , 8 ⋅10 J /m
Steenkool 6
29 ⋅10 J /kg
Hout 6
16 ⋅10 J /kg
Benzine 6
33 ⋅10 J /liter
Diesel 6
42 ⋅10 J /liter
Bijlage 2 – Antwoorden
1• Q = 217.360 J
2• Q = 5684,8 J
3• Q = -43.472 J dus er komt 43.472 J vrij
4• m = 36,4 g
5• V = 0,150 liter
6• T = 24,88 °C
7• c = 89 J/kg°C
8• Q = 115.600 J
9• T = 5,4 °C
10 • m = 26,5 g
11 • P = 3,38 kW
12 • t = 113 s
13 • m = 1,27 kg
14 • c = 7950 J ∙ kg−1
15 • T = -5,44 °C
16 • t = 98,4 s
17 • P = 1277 W
18 • Stof B stijgt minder in temperatuur dan stof A met dezelfde energie.
19 • c = 3000 J ∙ kg−1 (als je hier redelijk in de buurt kwam deed je het waarschijnlijk goed)
20 • Te hoog (leg voor jezelf goed uit aan de hand van de bij 19 gebruikte formule)

21 • t = 166 s
22 • P = 398 W
23 • V = 752 ml
24 • Alcohol
25 • T = 535 K = 262 °C
26 • η = 57,5%
27 • P = 27,4 kW
28 • m = 0,344 kg
29 • Water
30 • C = 2296 J/K
31 • Teind = 36,4 °C
32 • m = 1,0 kg
33 • c = 1415 J/kg°C
34 • m = 3309 g, zoete thee dus.
35 • m = 1,98 kg
36 • C = 399 J/°C
37 • Teind = 266 K = -7,0 °C
38 • Twater = 34,3 °C
39 • Tbegin = 102,8 °C
40 • Teind = -42,8 °C
41 • m = 79,5 g
42 • c = 3105 J/kg°C
43 • C = 1,0 kJ/K
44 • m = 117 g (sterk zetten dus want je hebt meer ijswater dan koffie)
45 • Tbegin = 60 °C
46 • Teind = 5,0 °C
47 • Teind = 0 °C, er is 56,1 g ijs over.
48 • Teind = -14,3 °C
49 • Teind = 200 K (of -73 °C)
50 • Teind = 234 K - Er is 1,02 kg kwik gesmolten.
51 • Teind = 86,6 °C
52 • m = 51,6 g
53 • Teind = 21 °C
54 •
55 •
56 •
57 •
58 •
59 •
60 •
Extra opgaven als test jezelf
Opgave 1

Verwaarloos bij onderstaande opgaven de afgifte van warmte aan de omgeving. Werk alleen
met de genoemde stoffen.

Je voegt 200 ml water van 46 ºC toe aan 400 g aceton (c=2,2 J/g°C) van -5 ºC.
1. Bereken de eindtemperatuur van het mengsel.

Je voegt 400 g van alcohol van -20 ºC toe aan 1000 g benzine (c = 2,2 J/g°C) van -100 ºC.
2. Bereken de eindtemperatuur van het mengsel.

3. Hoeveel ml water van 20 ºC moet je toevoegen aan 350 ml (thee)water van 90 ºC


om het af te koelen tot een drinktemperatuur van 42 ºC?

4. Bij bovenstaande opgave heb je geen rekening met het glas gehouden. Als je dat wel
doet en uitgaat van een warmtecapaciteit van 400 J/K voor het glas, moet je dan
meer of minder water toevoegen? Bereken hoeveel ml meer/minder.

Opgave 2

Om een groot glas cola van 23 ºC af te koelen, gooi je hier ijsblokjes van -18 ºC in. Het glas
bevat 750 cc cola, waarbij de cola een soortelijke warmte heeft van 4,24 J·g -1·K-1. Het glas
zelf heeft een warmtecapaciteit van 4,3 · 102 J/K.

5. Hoeveel g ijs moet je toevoegen om een eindtemperatuur van 8 ºC te krijgen?


6. Tot welke temperatuur kun je 800 cc water van 25 ºC af koelen als je hier 100 g ijs
van -18 °C in kiepert? Hou geen rekening met het glas in deze opgave.

Opgave 3

Je verwarmt een pan water op een campingkookstel van 20 ºC totdat het kookt. Het
campingkookstel verbrand hiervoor (Gronings) aardgas met een abominabel rendement van
16%. De pan waarin 1,5 liter water zit, heeft een warmtecapaciteit van 1,2 · 10 3 J·K-1.

7. Bereken hoeveel aardgas er verbrand is voor het koken van het water.

Een dompelaar met een rendement van 68% wordt gebruikt om 550 g aceton van -10 ºC tot
het kookpunt te verwarmen. Het verwarmen duurt 3,5 minuut. Het kookpunt van aceton is
56 °C.

8. Bereken het vermogen van de dompelaar. Geef je antwoord in 3 significante cijfers


en druk het uit in kW.

Als je een pan met 1,5 kg uit een gletsjer gehakt ijs van -30 ºC wilt verwarmen totdat het
kookt, dan is een van je opties om dit te doen op een steenkoolvuurtje met een rendement van
30 %.
9 Bereken hoeveel kg steenkool je moet verbranden om onder deze barre
omstandigheden toch koffie te kunnen drinken (en dus water te koken).

Opgave 4

Hoeveel warmte wordt er aan je huid afgegeven wanneer;


10. 25 g stoom van 100 ºC op je huid afkoelt tot huidtemperatuur (34 ºC)?
11. 25 g water van 100 ºC op je huid afkoelt tot huidtemperatuur?
12. Wat zegt dat over de ernst van brandwonden door water en stoom?

Je hebt een koperen calorimeter met een massa van 0,446 kg bevat 0,0950 kg ijs. Het
geheel heeft om te beginnen een temperatuur van 0,00 ºC.
13 Wanneer 0,0350 kg stoom van 100,0 ºC bij 1,00 atm toegevoegd wordt, wat is dan de
eindtemperatuur van de koperen calorimeter en zijn inhoud?
14 Als de eindtemperatuur gehaald is, hoeveel kg ijs, water en stoom heb je dan?

Opgave 5

Je wil in 10 minuten een blok ijs met een massa van 400 g en een temperatuur van
-20 °C smelten door het op een kolenvuurtje te verwarmen. Het verwarmen gebeurt met een
rendement van 33%.
15 Bereken hoeveel gram steenkool je per minuut
moet verbranden om dit voor elkaar te krijgen.
Antwoorden
1. T = 19,9 °C
2. T = -75,7 °C
3. V = 764 ml
4. Meer (glas moet ook afgekoeld worden). Nu 971 ml toevoegen dus 207 ml meer.
5. m = 133 g
6. T = 12,3 °C
7. (Uitgaande van verbrandingswarmte van 32 MJ/m3) 0,117 m3 of 117 liter
8. P = 560 W = 560 J/s
9. (Uitgaande van een verbrandingswarmte van 29 MJ/kg) 0,141 kg
10. Q = 63397 J
11. Q = 6930 J
12. Stoom geeft ruim 9 keer zoveel energie (warmte) af en geeft veel ernstigere
brandwonden.
13. T = 85,7 °C
14. Geen ijs, geen stoom, 130 g water
15. 1,6 g/minuut
Uitwerkingen
48 • 1) Zoek uit of de eindtemperatuur onder het smeltpunt, op het smeltpunt of boven het smeltpunt ligt.

(Qbekerglas + Qkwik)35->0°C = 3844,4 J


(Qijs)-45->0°C = 7200 J

Omdat het opwarmen van het ijs tot 0 °C meer energie kost dan er vrijkomt bij het afkoelen van
bekerglas en kwik tot 0 °C weet ik nu dat de eindtemperatuur onder 0 °C ligt. De vergelijking wordt
dus:

Qijs = Qbekerglas + Qkwik


(mcΔT)ijs = (CΔT)bekerglas + (mcΔT)kwik
0,080 2200(T e +45) = 85(35-T e ) + 0,180138(35-T )
e
Te = -14,3 °C

51 • Een van de mogelijke oplossingsstrategieën is de volgende:


Er zijn drie mogelijkheden voor de eindtemperatuur en voordat we gaan rekenen wil ik weten welke
van deze mogelijkheden de juiste is. De mogelijkheden zijn:
1. Teind = 0 °C (Niet al het ijs smelt)
2. 0 < Teind < 100 °C (Al het ijs smelt, alle stoom condenseert en er is alleen water over)
3. Teind = 100 °C (Al het ijs smelt, het smeltwater warmt op tot 100 °C en niet alle stoom
condenseert)

Om te weten te komen welke van deze mogelijkheden de juiste is, bereken je eerst hoeveel
energie er vrijkomt bij het condenseren van alle stoom:

Qstoom = m ˑ Hv = 0,0350 ˑ 2,26 ˑ 106 = 79100 J

Hoeveel energie kost het om al het ijs te smelten?

Qijs,smelt = m ˑ rs = 0,0950 ˑ 334000 = 31730 J

Omdat er meer energie vrijkomt van het condenseren van stoom dan het kost om het ijs te
smelten weet je nu dat al het ijs smelt.

Hoeveel energie kost het om het ijs te smelten en vervolgens de koperen calorimeter met het
smeltwater op te warmen tot 100 °C?

Qijs,smelt + Qsmeltwater + Qkoper = 31730 + (mcΔT)water + (mcΔT)koper


= 31730 + 0,095 ˑ 4180 ˑ 100 + 0,446 ˑ 387 ˑ 100
= 88700,2 J

Dit is meer energie dan er vrijkomt van het condenseren van de stoom. Nu weet ik dat
mogelijkheid 2 de juiste is: de temperatuur ligt tussen 0 en 100 °C. De vergelijking wordt nu:

Qijs,smelt + Qsmeltwater + Qkoper = Qstoom + Qcondenswater


31730 + (mcΔT)water + (mcΔT)koper = m ˑ Hv + (mcΔT)condenswater
31730 + 0,095 ˑ 4180 ˑ (Te-0) + 0,446 ˑ 387 ˑ (Te-0) = 79100 + 0,0350 ˑ 4180 ˑ (100-Te)
31730 + 397,1Te + 172,602Te = 79100 + 14630 – 146,3Te
716Te = 62000
Te = 86,6 °C
52 • Qop = Qaf
Qijzer + Qsmelt + Qwater = Qstoom + Qcondenseren + Qwater
mcΔT + rs m + mcT = mcT + H v m + mcT
0,56046028 + 3340000,300 + 0,300418028 = m(cT + H v + cΔT)
6
142524,8=m(2000100+2,2610 +418072)
m = 51,6 g

You might also like