Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 10

LEIDRAAD LECTUUR LAKOFF (1987)

DE CATEGORISERING VAN DE OBJECTEN IN HET DYIRBAL (AUSTRALISCHE TAAL) (DIXON


LAKOFF)

Vooreerst was er een ethnocentrische visie op taal, maar die werd gebroken
toen de exotische talen beschreven werden.

(talen delen een specifieke manier van de werkelijkheid in)

 de categorisaties van de werkelijkheid weerspiegelen telkens een bepaald


wereldbeeld.

Werk: Otras Inquisiciones: Borges citeert een oud Chinese encyclopedie waarin
wordt vermeld dat de dieren worden ingedeeld volgens een rare classificatie

 deze fictieve categorisatie komt id buurt van hoe dat sommige exotische
talen (dyirbal) dat doen!

VOORBEELD: de nominale klassen in het Dyribal

Talen die classifier hebben = classificeerder

Classificieerder = dat is het grammaticaal morfeem dat verplicht


aanwezig moet zijn bij bepaalde naamwoorden  vier lidwoorden
(indicator voor het bestaan van vier morfosyntactische nominale
klassen)

Klassieke Dyirbal = de taal die nog door de oudere generatie


gesproken wordt. Je kan een soort schets maken van de semantische
motivering van de vier klassen.

 Categorie 1 = mannen en dieren


 Categorie 2 = vrouwen en sommige dieren
 Categorie 1 = aaibare dieren
 Categorie 2 = schadelijke dieren
 Categorie 1 = sommige vogels
 Categorie 2 = alle vogels (volgens mythologie van die stam:
reïncarnatie van overleden vrouwen)
 Categorie 1 = de maan
 Categorie 2 = de zon

(mythologie: maan en zon vormde een koppel waarbij man maan is


en zon vrouw)

 Categorie 1 = speren en boomerangs (w gebruikt bij jacht) via


associatie dan ook de dieren waarbij deze instrumenten
gebruikt worden
 Categorie 2 = vuur en dan sterren en licht horen daarbij via
associatie
 Havikken zitten in categorie 1?

Normaal gezien in categorie 2 (gevaarlijke dieren en vogels) maar


ze worden bij de aaibare dieren gestoken, om te wijzen op het feit
dat er ook gevaarlijke vogels bestaan. (contrast)

= Principe van de basiseigenschap  een bepaalde subklasse heeft


een kenmerk dat zodanig sailiant is dat het de algemene regel zal
overrulen.

De default categorie wordt overruled door een saliant kenmerk


houdende element
EXTENTIES VIA ADDITIONELE PRINCIPES:

Principe van het ervaringsdomein:


Fisch (1)  fishing gear (1)
Fire (II)  light, stars (II)

Principe van mythe en geloof:


Vogels (spirits of dead human females)  II
Man en vrouw (maan en zon)  I en II
Principe van basiseigenschap:
Het heeft een eigenschap dat meer en belangrijker aanwezig is bij
dit element dan bij andere elementen van een categorie, het wordt
dan in de andere categorie gestoken om dat kenmerk te markeren
Fisch  1 maar stonefish  2

Onverklaarbare uitzonderingen: “dog”

VOORNAAMSTE COGNITIEVE PRINCIPES BIJ CATEGORISERING DIE EEN ROL SPELEN:

Centrality = prototypiciteit categorieën bestaan uit centrale en


minder centrale leden (men and women = centraal)

Chaining = complexe categorieën worden gevormd door


“kettingreacties” women  sun  sunburn  hairy mary grub
= op basis van associatie binnen hetzelfde ervaringsdomein worden
die categorieën gevormd. (op basis van familiegelijkenis)

Experiential domains = fundamentele ervaringsdomeinen die


cultuurspecifiek zijn en grote rol speln bij vormen van ketens
(vissen,vuur,…)
BELANG VAN MYTHOLOGIE
Specifieke kennis van bepaalde dieren en hun schadelijkheid

Idealized models = geïdealiseerde modellen van de wereld (mythes


en geloof) die kunnen bepaalde verbanden tussen ketens uitleggen

Specific knowledg = specifieke kennis (van bepaalde mythes, de


schaadelijkheid van bepaalde vissen) kan de categorisering
overrulen
De categorieën zijn niet puur arbitrair, ze zijn gedeeltelijk
gemotiveerd.

We kunnen op voorhand geen voorspellingen maken, maar achteraf


wel kijken wat de logica is dmv cognitieve analyse (posteriority)

Is er per categorie dan 1 gemeenschappelijke noemer?

NEEN

De baiselementen beschikken over enkele gemeenschappelijke


kenmerken (human male, human female, …)

Maar in het algemeen: geen semantisch kenmerk als


gemeenschappelijke noemer. Het is een lange ketting waarbij er
telkens een link is tussen bepaalde elementen dmv famgelijkenis.

1. Lakoff komt tot een (speculatieve) herinterpretatie van het werk


van Dixon, in het kader van de prototype theorie. Zijn conclusies
vat hij samen in een model dat gebaseerd is op verschillende –
abstractere – principes . Hoe ziet dat model eruit?

R (p. 10-11)

een BASE MODEL met 4 mutually exclusive categories

met CENTRALE leden (= prototypes) (centrality/prototypiciteit)

waartussen BASISopposities bestaan (I/II vs III: people vs andere; I vs


II: male vs female)
Intern zijn 3 van de 4 klassen gestructureerd via CHAINING principes
waarbij vooral de relevante ervaringsdomeinen centraal staan;
hierdoor is er geen gemeenschappelijke noemer voor de categorie in
de visie van Lakoff

Het model laat ook uitzonderingen toe.

opm: mythen / important property --> eigenlijk gewoon een


toepassing van een ruimer principe, nl. “domain of experience”:
mythe en gevaar zijn immers belangrijke domeinen voor deze cultuur
(net als alles wat met jacht en visvangst te maken heeft)

2. Toon aan hoe het fenomeen van “language death” bijkomende


argumenten kan geven voor de stellingen van Lakoff /Dixon in
verband met de categorisatie in het Dyirbal.

 sinds 1963 verengelsing –> jongere generatie spreekt een


eenvoudigere vorm (andere ervaring + minder groot belang van
mythen), cf. studie van A. Schmidt (1985)
 Hun categorisatiesysteem wordt dus vereenvoudigd. De ‘afbraak’
ervan gebeurt evenwel niet op een arbitraire manier: afbraak volgt
de gemotiveerde relaties tussen items (met evenwel verschillen
van individu tot individu). Dit gebeurde in een proces waarvan
Schmidt twee stadia heeft onderkend (volgens leeftijdsgroep). Het
eindpunt is een systeem met 3 klassen.

 Verklaring:

a) invloed van het Engelse pronominale systeem (mannelijk animate,


vrouwelijk, de rest)

b) allicht : de meest prototypische leden worden behouden

3. Hon: de studie van ‘hon’ (een classificeerder) laat een aantal


fundamentele cognitieve principes zien die aan de basis liggen van
de uitbreiding van de categorie vanuit een kern van concrete
objecten die niet plooibaar zijn, lang en dun. Welke zijn die
cognitieve mechanismen? Leg kort uit en geef een voorbeeld.

Centrale leden: objecten die beantwoorden aan ‘rigid + long + thin’


(vb. stokken, kaarsen, bomen, etc.)

Extensies

via
a) image schema transformations (langwerpig object <-> traject)

OPM: Bij ‘slag’ (hit) vergemakkelijkt deze vaak voorkomende


relatie tussen image schema’s de metonymisch extensie vanuit
‘stick’, het centrale functionele object in het spel (cf. b): de slag
gaat immers gepaard met het hon-achtige traject (lang en smal)
dat de bal volgt. Er is dus een dubbele conceptuele motivatie
voor deze extensie: metonymie + het resultaat van de
metonymie past volledig in het plaatje van een bestaande
transformatie van image schema’s waarbij het traject dat
doorlopen wordt gepercipieerd wordt als een langwerpig
object.

b) conceptual metonymies (functional object -> goal (binnen


hetzelfde ervaringsdomein): vb. stick -> ‘slag met stick’, of zelfs,
‘a win’ (het ultieme doel); naald -> injectie)

c) conventional mental images : een object wordt gefixeerd in


een bepaalde positie/stand (vb. ontrolde tape ) die vanuit
functioneel standpunt (met het oog op het gebruik) de
belangrijkste positie is en als dusdanig zal dienen om het
volledige object aan te wijzen; bijgevolg staat een deel (nl.
ontrold, dus dun langwerpig object) voor het geheel, waardoor
er ook metonymie bij te pas komt. Cf. ook telefoneren: hoorn (=
langwerpig voorwerp) vasthouden
d) (conduit) metaphor: telefoongesprek (in combinatie met
conventional images)

+ daarna chaining vanuit de extensies (p. 16)

Conclusie:

“So far we have seen how image-schema transformations,


conventional mental images, and metonymy all enter into
categorization by a classifier. Let us turn to a case that involves
all of these plus metaphor”

4. Lakoff anticipeert ook op een aantal mogelijk kritieken op de


manier waarop hij talige categorieën analyseert als cognitieve,
conceptuele categorieën. Welke? En hoe countert hij die?

R:

Kritiek 1: Puur linguïstisch, niet cognitief

Tegenargumenten van Lakoff:

 hoe dan ook heb je een aantal principes nodig, of je ze nu


linguïstisch of cognitief noemt (central vs peripheral,
conventional mental images, image-schema transformations,
metonymy etc.)
 een aantal ervan zijn zeker conceptueel/mentaal, vb. image
transformations , niet louter taalkundig
 linguistic categories can be used in non linguistic tasks (vb.
kleurwoorden voor kleurcategorieën; het bestaan van
specifieke woorden voor een bepaalde kleur vergroot de
contrasten die men ziet op het kleurenspectrum, cf. Kay en
Kempton)
 linguistic categories are categories, of je ze nu conceptueel
noemt of niet en als je de categorieën bestudeert, moet je ze
allemaal insluiten

Kritiek 2:

historische relicten, geen delen van een levend cognitief systeem

Tegenargumenten Lakoff:

 Dixon: leerders passen productief generalisaties toe die ze


kennen, waar ze bewust van zijn (dus geen historisch relict waar
sprekers niets meer bij voelen)
 de afbouw volgde de cognitieve principes
 op het moment van extensie (vb hon nu), zijn ze wel psychol.
reëel
5. In de eindconclusie werkt Lakoff een abstract cognitief model uit
dat rekenschap moet geven van de manier waarop talige
categorisatie werkt. Talige categorieën zijn zoals ze zijn omdat ze 4
types van cognitieve modellen combineren. Welke zijn die
modellen?

R:

4 modellen: propositional modals (elementen, kenmerken, relaties


tussen elementen), image-schematic models, metaphoric models,
metonymic models

Dit model moet doorgaan voor een algemeen cognitief systeem dat
toepasbaar zou kunnen zijn op categorisatie (met inbegrip van
polysemie) in het algemeen.

Andere interessante punten:

a- motivatie

b- opposities

You might also like