Professional Documents
Culture Documents
FRA - KO - Frans in 2500 Woorden Niveau 1 en 2
FRA - KO - Frans in 2500 Woorden Niveau 1 en 2
8
FRANS IN 2500 WOORDEN | NIVEAU 1.1
9
FRANS IN 2500 WOORDEN | NIVEAU 1.1
10
FRANS IN 2500 WOORDEN | NIVEAU 1.2
1.2 se connaitre
un coup [~s]
elkaar kennen
een slag, een klap
d’un seul coup allemaal tegelijk
A une année [~s] een jaar un coup de main een helpende hand
une année civile een kalenderjaar recevoir un coup een klap krijgen
la même année hetzelfde jaar tout à coup plotseling
la septième année het zevende jaar un coup de fil een telefoontje
l’année passée vorig jaar
Bonne année ! Gelukkig nieuwjaar! D déjà al, reeds
appeler opbellen, roepen connaitre déjà 1000 mots al duizend woorden
appeler la police de politie opbellen kennen
s’appeler heten demander vragen
s’appeler Bernard Bernard heten demander de l’aide hulp vragen
arrêter stoppen, uitzetten demander de l’argent geld vragen
arrêter le moteur de motor uitzetten demander le chemin de weg vragen
arrêter de parler stoppen met spreken se demander zich iets afvragen
s’arrêter stoppen se demander zich afvragen of zij zal
s’arrêter à temps op tijd stoppen si elle viendra komen
arriver aankomen dernier [-ère | ~s, -ères] laatste
arriver à l’heure à l’école op tijd op school le dernier jour de laatste dag van de
aankomen des vacances vakantie
attendre wachten la dernière fois de laatste keer
attendre encore nog vijf minuten wachten devenir worden
cinq minutes devenir grand groot worden
s’attendre à verwachten
s’attendre à une surprise een verrassing E un/une enfant [~s] een kind
verwachten un petit enfant een klein kind
un jeune enfant een jong kind
B beau mooi entendre horen
[~/bel, belle | ~x, belles] entendre un bruit een geluid horen
un beau cadeau een mooi geschenk entendre qqn chanter iemand horen zingen
Il fait beau. Het is mooi weer. s’entendre avec opschieten met
un bel avenir een mooie toekomst bien s’entendre goed op kunnen
une belle maison een mooi huis avec ses amis schieten met zijn vrienden
11
FRANS IN 2500 WOORDEN | NIVEAU 1.2
la pauvre fille het arme meisje un nouveau professeur een nieuwe leraar
la nouvelle année het nieuwe jaar
H une heure [~s] een uur une nuit [~s] een nacht
à l’heure actuelle op dit moment la nuit tombe de nacht valt
une heure avant een uur van tevoren une longue nuit een lange nacht
une demi-heure een halfuur une courte nuit een korte nacht
une petite heure een uurtje
Quelle heure est-il ? Hoe laat is het? O un œil [yeux] een oog
l’œil gauche het linkeroog
L laisser laten l’œil droit het rechteroog
lui laisser faire qqch. hem iets laten doen Garde les yeux fermés ! Hou je ogen gesloten!
12
FRANS IN 2500 WOORDEN | NIVEAU 1.2
13
FRANS IN 2500 WOORDEN | NIVEAU 1.3
14
FRANS IN 2500 WOORDEN | NIVEAU 1.3
15
FRANS IN 2500 WOORDEN | NIVEAU 1.3
16
FRANS IN 2500 WOORDEN | NIVEAU 1.4
17
FRANS IN 2500 WOORDEN | NIVEAU 1.4
18
FRANS IN 2500 WOORDEN | NIVEAU 1.4
T tard laat
LES NOMS ET ADJECTIFS : PLURIEL
Il est tard. Het is laat.
pluriel = singulier + s (les choses)
Il se fait tard. Het wordt laat.
Trop tard ! Te laat!
cas irréguliers
la terre [~s] de aarde, de grond
la terre ferme het vasteland singulier pluriel
vivre sur terre op aarde leven les mots en -eau ~x
tirer (sur) trekken, trekken aan un beau bureau de beaux bureaux
tirer sur une corde aan een koord trekken un nouveau vélo de nouveaux vélos
tirer une conclusion een besluit trekken les mots en -x / -s ~
tomber vallen un prix des prix
tomber dans l’eau in het water vallen un cours des cours
tomber amoureux verliefd worden
un fils des fils
une tour [~s] een toren
la tour de Pise de toren van Pisa la plupart des mots en -eu ~x
un tour [~s] een ronde un feu des feux
faire le tour du parc in het park wandelen un jeu des jeux
le premier tour de eerste ronde un lieu des lieux
un rapide tour d’horizon een snelle round-up la plupart des mots en -al -aux
travailler werken un problème social des problèmes sociaux
travailler dur hard werken un parc national des parcs nationaux
travailler dans une usine in een fabriek werken
certains mots en -ail -aux
travailler sa condition aan zijn fysieke conditie
physique werken le travail les travaux
Faites attention !
V vite snel un œil des yeux
rouler vite snel rijden
une voiture [~s] een wagen, een auto Voir les autres noms et adjectifs :
une petite voiture een kleine auto https://ilt.kuleuven.be/2500/morpho
une grosse voiture een grote auto
la voix [~] de stem
une voix forte een sterke stem
une voix douce een zachte stem
une jolie voix een mooie stem
être sans voix sprakeloos zijn
parler à haute voix luid spreken
19
FRANS IN 2500 WOORDEN | NIVEAU 1.5
20