Download as doc, pdf, or txt
Download as doc, pdf, or txt
You are on page 1of 9

Tijdvak 3 - Tijd van monniken en ridders (500-1000) Antwoorden

www.thiememeulenhoff.nl/feniks

Feniks
4|5 Havo Tijdvakken en historische contexten

Geschiedenis voor de bovenbouw

Antwoorden Tijdvak 3

3 Tijd van monniken en ridders (500-1000)

Feniks, Tijdvakken en historische contexten, 4|5 Havo 1 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort 2019


Tijdvak 3 - Tijd van monniken en ridders (500-1000) Antwoorden

Opdrachten Oriëntatie

OPDRACHT 1
a In de bron zijn dieren afgebeeld die meer op dromedarissen dan op olifanten lijken.
De afbeelding komt uit een boek waarin wonderlijke wezens uit het Oosten voorkomen.
Blijkbaar had de auteur geen directe kennis van het Oosten en gebruikte hij vooral zijn
fantasie en voorbeelden van anderen. De bron past daarom bij het beeld van de naïeve,
kritiekloze middeleeuwer.
b Dicuil deed zelf waarnemingen en constateerde daardoor dat de bewering van een
auteur uit de Oudheid niet klopte. Hij was dus geen kritiekloze navolger.

OPDRACHT 2
a Nee, in de Middeleeuwen probeerden kunstenaars meer ideeën of gevoelens uit te
drukken.
b Nee, het bewijst niet dat ze dom waren en niet beter konden. Voor middeleeuwse
kunstenaars was de boodschap belangrijker dan een precieze weergave van de
werkelijkheid.

OPDRACHT 3
a - Het West-Romeinse Rijk is verdwenen.
- De hele zuidkust, Spanje en het Nabije Oosten zijn in Arabische handen
geraakt.
b - Door het verdwijnen van het Romeinse gezag werd het minder veilig om te
reizen.
- De Arabieren hadden een ander geloof, wat de contacten moeilijker maakte.
c Het verhaal laat zien dat er over de Middellandse Zee nog steeds omvangrijke
ladingen werden vervoerd / dat er ondanks de religieuze tegenstellingen nog diplomatieke
contacten bestonden tussen Arabieren en Europeanen.

Feniks, Tijdvakken en historische contexten, 4|5 Havo 2 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort 2019


Tijdvak 3 - Tijd van monniken en ridders (500-1000) Antwoorden

3.1 Leenheren, leenmannen en horigen

OPDRACHT 1
a Zijn weergave van een bijbels onderwerp is beïnvloed door zijn eigen tijd, want hij
heeft de krijgslieden afgebeeld als middeleeuwse ridders.
b Blijkbaar was het een tijd waarin veel geweld voorkwam.

OPDRACHT 2
a - Ze hadden weinig controle over lokale machthebbers.
- Er was een tekort aan goed opgeleide mensen.
b - Theodorik heerst samen met zijn broers over de Franken. Het koningschap
behoort dus tot één familie, maar wordt niet alleen geërfd door de oudste zoon.
- Om zijn mannen over te halen hem niet te verlaten organiseert Theodorik een
andere veldtocht die veel buit zal opleveren. Ook bewijst hij op deze manier dat hij niet uit
lafheid weigert deel te nemen aan de veldtocht van zijn broers.

OPDRACHT 3
a Germaanse vorsten beloonden hun vazallen met een deel van de buit.
b Karel Martel beloonde vazallen ook met grond in leen.
c Karel de Grote beloonde niet alleen krijgsmannen/vazallen, maar ook graven en
hertogen met lenen.

OPDRACHT 4
a Uit de bron blijkt dat beide partijen zich aan dezelfde voorwaarden moeten houden.
Er is dus sprake van wederzijdse rechten en plichten zoals in een contract.
b Een leenman die vond dat zijn leenheer hem onjuist had behandeld kon de trouw
opzeggen. Dit maakt de machtbasis van de leenheer onzeker.

OPDRACHT 5
a Het huidige Nederland werd ingedeeld bij het Middenrijk.
b In het West-Frankische Rijk kun je Frankrijk herkennen, in het Oost-Frankische Rijk
Duitsland.
c Het Oost-Frankische Rijk leed minder onder de invallen van de Noormannen.

OPDRACHT 6
a - Het contractuele karakter van de band tussen leenheer en leenman.
- De deling van het Frankische Rijk.
- Het erfelijk worden van hertogdommen en graafschappen.
b Door de invallen kwamen er nieuwe dynastieën, die minder macht hadden omdat de
edelen zichzelf als hun gelijken zagen. De invallen zijn daarom de indirecte oorzaak, en het
ontstaan van nieuwe dynastieën is de directe oorzaak.

OPDRACHT 7
a Agrarisch-urbane samenleving.
b - Pachtboeren: om te voorkomen dat pachtboeren hun akkers in de steek
lieten, kondigden keizers wetten af waarin dat werd verboden.
- Slaven: grootgrondbezitters verpachtten stukken grond aan hen.
- Vrije boeren: in ruil voor bescherming stonden ze hun grond en vrijheid af.

OPDRACHT 8
Uit de bron blijkt dat al in de late Oudheid pachters geacht werden bij de grond te horen.
Hierdoor zijn zij voorlopers van de middeleeuwse horigen, die gebonden waren aan de
grond van hun heer.

Feniks, Tijdvakken en historische contexten, 4|5 Havo 3 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort 2019


Tijdvak 3 - Tijd van monniken en ridders (500-1000) Antwoorden

OPDRACHT 9
a Op de bron zijn het kasteel en de voorraadschuren van de heer zichtbaar. Op het
kasteel konden de horigen zich terugtrekken in tijden van gevaar. De voorraadschuren
leverden voedsel bij hongersnood.
b Op de bron zijn akkers, weiden, bossen, een vijver, boomgaard en moestuin
zichtbaar. Alle soorten van landbouw, jacht en visserij zijn dus mogelijk. Ook zijn er een
brouwerij, watermolen en smidse, zodat er ook eenvoudige vormen van nijverheid worden
bedreven.

OPDRACHT 10
Bewering 1 kun je met de bron ondersteunen. Veel munten zijn in stukken geknipt om als
kleingeld te gebruiken. Dit wijst op bijna dagelijks gebruik van geld.
Bewering 2 kun je ondersteunen, want de schat bevat Arabische munten. Dit hoeft echter
niet per se op handel te wijzen. Degene die de schat begroef kan bijvoorbeeld ook door roof
aan de munten zijn gekomen.
Bewering 3 kun je ondersteunen. Het is niet waarschijnlijk dat een Noorman in Nederland
een schat zou begraven, als hij daar niet woonde.

OPDRACHT 11
Eigen uitwerking.

OPDRACHT 12
a

b Voorbeeld van een woordweb waarin alle woorden en begrippen zijn verwerkt:

Feniks, Tijdvakken en historische contexten, 4|5 Havo 4 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort 2019


Tijdvak 3 - Tijd van monniken en ridders (500-1000) Antwoorden

Feniks, Tijdvakken en historische contexten, 4|5 Havo 5 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort 2019


Tijdvak 3 - Tijd van monniken en ridders (500-1000) Antwoorden

3.2 Het christendom in Europa

OPDRACHT 1
a 38,5 %. De berekening is: 23,6 (rooms-katholiek) + 6,4 (Nederlands-hervormd) + 2,9
(gereformeerd) + 5,6 (Protestantse Kerk in Nederland).
NB: Tot ‘Ander gezindte’ behoren ook andere christelijke stromingen als Jehova’s getuigen,
oosters-orthodoxen en kopten. Het werkelijke aantal christenen ligt daarom iets hoger.
b Nee, het overgrote deel van de Nederlandse bevolking (77,8 %) zegt zelden of nooit
een kerk te bezoeken. Dat geldt dus ook voor een behoorlijk deel van de mensen die zich
christen noemen.
c De Rooms-Katholieke Kerk is de afgelopen jaren regelmatig negatief in het nieuws
geweest vanwege schandalen rond kindermisbruik.

OPDRACHT 2
a Door zijn doop kreeg Clovis de steun van de bisschoppen, waardoor hij zijn vijanden
kon verslaan/heel Gallië kon onderwerpen. Hij liet zich dopen om meer macht te krijgen.
b - Als een koning christen werd, volgde zijn volk ook. Zo kwamen er steeds
meer christenen.
- Een koning die christen was, zou de Kerk eerder steunen en geestelijken
beschermen.

OPDRACHT 3
a Uit de bron blijkt dat er tegelijkertijd een vermaning van de bisschoppen en een
voorschrift van de koning worden uitgevaardigd die beide het doel hebben om heiligschennis
tegen te gaan.
b Ja, zijn optreden is representatief. Veel middeleeuwse koningen steunden het werk
van de geestelijkheid.

OPDRACHT 4
De bron is niet erg betrouwbaar. Niet alleen is de bron ruim twee eeuwen na de gebeurtenis
gemaakt, maar wat belangrijker is: hij is gemaakt in een klooster dat door Bonifatius werd
gesticht. Het verhaal dat Bonifatius zich met een bijbel zou hebben verweerd maakt zijn
martelaarschap nog dramatischer.

OPDRACHT 5
a Uit bron 15 blijkt dat vorsten wilden dat monniken voor hen zouden pleiten bij God,
dat wil zeggen: voor hen baden. Geschenken als het evangeliarium waren een beloning voor
het verlenen van deze dienst.
b Uit de bron blijkt dat vorsten in staat waren de monniken te vervangen door anderen
als ze naar hun idee niet genoeg voor hen baden. Als stichters en beschermers hadden
vorsten veel macht over kloosters.

OPDRACHT 6
Een van de volgende mogelijkheden:
- Met behulp van de filosofie leerde men logisch redeneren en kon men Bijbelteksten
analyseren of met argumenten het christelijke geloof verdedigen.
- Met hulp van retorica konden de monniken en nonnen in een mooie, toegankelijke
stijl het christelijke geloof uitleggen en verdedigen.
- Met de geschiedschrijving kon men de gebeurtenissen die in de Bijbel worden
beschreven in hun tijd plaatsen en proberen aan te tonen dat God het verloop van
mensenlevens bepaalde.

OPDRACHT 7
Eigen uitwerking waarbij de leerlingen aan de volgende zaken hebben gedacht.

Feniks, Tijdvakken en historische contexten, 4|5 Havo 6 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort 2019


Tijdvak 3 - Tijd van monniken en ridders (500-1000) Antwoorden

Hebben de leerlingen gedacht aan de argumenten van de missionarissen en de reactie van


de koning? Hebben de leerlingen drie tactieken bedacht en wat daarbij nodig is om succes
te hebben? Hebben de leerlingen bij de reacties van de Germanen rekening gehouden met
hun standplaatsgebondenheid?

OPDRACHT 8
a De juiste volgorde is: B, C, A, E, D.
b B Het christendom verspreidde zich verder over het Romeinse Rijk, maar na de
val van het West-Romeinse Rijk trad er verval in.
C Door de steun van Clovis en andere koningen aan de missionarissen
verspreidde het christendom zich geleidelijk over heel Europa.
A Angelsaksische missionarissen bekeerden later het vasteland (waardoor de
paus meer invloed kreeg in West-Europa.
E De Saksen gingen gedwongen over tot het christendom.
D Met de bekering van Noord- en Oost-Europa was de bekering van Europa
vrijwel voltooid.

Feniks, Tijdvakken en historische contexten, 4|5 Havo 7 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort 2019


Tijdvak 3 - Tijd van monniken en ridders (500-1000) Antwoorden

3.3 Een nieuw geloof: de islam

OPDRACHT 1
a De expansie van de islam ten noorden van de Pyreneeën werd een halt toegeroepen
door de overwinning van Karel Martel bij Poitiers.
b De mihrab geeft de richting aan van Mekka, de plaats waar de islam ontstond.

OPDRACHT 2
a De pelgrims kwamen naar Mekka om in de Kaäba een heilige meteoriet en
verschillende goden te vereren. Het geloof dat Mohammed verkondigde, kende slechts één
god en verwierp de verering van meerdere goden.
b Mekka wordt ook nu nog door talloze pelgrims bezocht.
c Er is sprake van continuïteit, omdat Mekka nog altijd een drukbezochte
bedevaartsplek is. Alleen komen de pelgrims nu niet meer om de vroegere goden, maar om
Allah te vereren, zodat er ook sprake is van verandering.

OPDRACHT 3
a - De hoop op buit.
- De wens om deel te nemen aan de jihad/zich in te spannen voor de
verspreiding van de islam.
b Het Perzische en het Byzantijnse Rijk hadden elkaar door oorlogen verzwakt.
c Een groot deel van het veroverde gebied bestaat uit nauwelijks bewoonde
woestijngrond. Wanneer de Arabieren de weinige steden veroverden, beheersten ze al snel
het hele gebied.

OPDRACHT 4
a 4,9.
b 33.646.788.
c Indonesië.
d Saoedi-Arabië.
e Nederland: arbeidsmigratie; Marokko en Turkije: verovering; Saoedi-Arabië:
ontstaan; Indonesië en Nigeria: handel.

OPDRACHT 5
De slag bij Poitiers (732) en het beleg van Constantinopel (717-718).

OPDRACHT 6
a Ze mochten hun geloof houden, ook al waren ze tweederangs burgers en moesten
ze een speciale belasting betalen.
b Ze mogen hun geloof en bezittingen houden zolang ze zich aan het verdrag houden
en jaarlijks allerlei goederen leveren.
c Ja, zijn optreden is representatief. Theodomir en zijn mensen zijn christenen en
mogen daarom hun kerken houden. Wel moeten ze de speciale belasting betalen: de
jaarlijkse goederen.

OPDRACHT 7
Mogelijke antwoorden zijn:
- De uitvindingen hadden praktisch nut en zorgden voor vermaak en comfort.
- Met de uitgevonden apparaten kon hij indruk maken op gasten.
- Zijn status als beschermheer van wetenschappers droeg bij aan zijn prestige.

OPDRACHT 8
Eigen uitwerking. Wat daarin niet mag ontbreken is dat:

Feniks, Tijdvakken en historische contexten, 4|5 Havo 8 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort 2019


Tijdvak 3 - Tijd van monniken en ridders (500-1000) Antwoorden

- hij veel andere wetenschappen bedreef, maar vooral beroemd is geworden als
wiskundige.
- van zijn naam het woord algoritme is afgeleid.
- dat het woord algebra is afgeleid van de titel van het handboek dat hij over deze tak
van de wiskunde schreef.
- hij het gebruik van ‘Arabische’ cijfers (eigenlijk Indische cijfers) inclusief de nul
populair maakte.

OPDRACHT 9
a In de vroege zevende eeuw op het Arabisch Schiereiland (in Mekka).
b Overeenkomsten zijn:
- Evenals de joden en christenen geloven de moslims in één god (ze zijn dus
monotheïstisch).
- Alle drie de godsdiensten hebben een heilig boek, waarin Gods plannen met
de wereld zoals hij die heeft geopenbaard aan zijn profeten zijn opgetekend.
c Door de Arabische veroveringen verspreidde de islam zich in de zevende en vroege
achtste eeuw over het Midden-Oosten, noorden van Afrika en het Iberisch Schiereiland. In
de veroverde gebieden gingen de meeste mensen op den duur over tot de islam, omdat ze
anders tweederangsburgers waren. Door handelscontacten verspreidde de islam zich over
grote delen van Azië en Afrika.
d - De Arabieren waren gemotiveerd door het vooruitzicht op buit en de wens de
islam te verspreiden/deel te nemen aan de jihad.
- De tegenstanders waren verdeeld (oorlogen tussen Perzen en Byzantijnen;
onderlinge strijd bij de Visigoten).
- Christenen en joden mochten hun geloof behouden en waren daarom bereid
verdragen met de moslims te sluiten.
- Het terrein (woestijngebied) leende zich voor snelle veroveringen.
e - De opmars van de islam werd in Europa gestopt door de militaire macht van
de Byzantijnen en Franken, die blijkt uit hun overwinningen bij Constantinopel en Poitiers.
f - De overname van kennis uit de klassieke Oudheid (van Grieken, Perzen en
Indiërs).
- De bevordering van cultuur en wetenschap door kaliefs en andere
machthebbers.

Feniks, Tijdvakken en historische contexten, 4|5 Havo 9 © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort 2019

You might also like