Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 149

Brieven van mijn ziel

Chantal van den Brink


Brieven van mijn ziel

Over wakker worden en op reis gaan


in een wondere wereld,
die mijn leven op zijn kop zet

1993 - 1999

Uitgeverij Bierman van den Brink


Eerste druk september 2012
Tweede druk april 2017

Tekst: Chantal van den Brink


Omslagontwerp en opmaak: Hemels van der Hart b.v.
Omslagfoto: Archief van de auteur
Foto auteur: Charline van Ommen
Druk: Wilco b.v.
Verspreiding Nederland en België: Scriptum b.v.

ISBN fysieke boek 978-90-818172-0-2


ISBN e-book 978-90-818172-7-1
NUR 402

© Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar


gemaakt worden door middel van druk, fotokopie,
digitale reproductie of op welke wijze dan ook,
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van:
Uitgeverij Bierman van den Brink b.v.,
Postbus 52, 3940 AB Doorn, 0343 - 444 629
www.chantalvandenbrink.nl
Het uiterlijke is slechts uitdrukking
van het beeld, dat innerlijk aanwezig is.

De Meesters van het Verre Oosten, Baird T. Spalding

De werkelijkheid staat niet los van ons.


We creëren onze werkelijkheid ieder moment van de dag.
Voor mij is die waarheid de ultieme vrijheid
en de ultieme verantwoordelijkheid.

Shirley McLaine, Dancing in the Light

Het vermogen van een mens om te helen


en een vervuld leven te leiden,
ligt in de verbinding met diens ziel.

Chantal van den Brink


Voor Wim,
mijn levenspartner en reisgezel.
1.
Klop op de deur
Wat doe ik hier in godsnaam? Vanachter mijn bureau in mijn Amerikaanse ‘cubicle’, een hok
van twee bij drie met halfhoge wandjes, staar ik naar de zee van geparkeerde auto’s. Links op de
achtergrond de gele neonletters van Ikea en McDonald’s; rechts de fantasieloze, glimmende
kantoortorens van Amsterdam Zuidoost. Het leven moet toch meer te bieden hebben dan dit?
Ik werk hier alweer vijf jaar. Niemand had verwacht dat ik de informatie- en
communicatietechnologie (ICT) in zou gaan, ikzelf al helemaal niet. Als kind droomde ik van
tutu’s en spitzen, ik had niets met techniek. Na de middelbare school wilde ik naar de
dansacademie, maar dat was thuis onbespreekbaar. Toen ging ik maar bedrijfskunde studeren, op
Nyenrode. Daarna bood een oud-studiegenote die voor NCR op een banenmarkt de werving deed,
me een traineeship aan. Ik had geen flauw idee wat ik wilde met mijn leven, dus ik nam het
aanbod aan. Als ik toch moest gaan werken, waarom dan niet hier? Het leek een verstandige
keuze: een degelijke functie in een dito bedrijf. Na diverse marketingfuncties ben ik overgestapt
naar de verkoop. Sinds kort ben ik accountmanager binnen een team voor de financiële markt,
een goedbetaalde baan met uitstekende vooruitzichten.
Zucht. Ik ben 29 en in managementtermen een ‘high potential’. Maar zo voel ik me niet. Ik
ben al maanden rusteloos, mijn omgeving staat me tegen. Waarheen ik ook kijk, alles is grijs.
Mijn bureau, het tapijt en de wanden van mijn hok. Zelfs de lucht buiten is grijs van de regen.
Geeuwend kijk ik op mijn horloge. Bijna half twee, voor mij een gevaarlijk tijdstip op de dag. Zo
kort na de lunch stort ik in. Het liefst zou ik even slapen, maar dat kan natuurlijk niet. Ik moet
knokken tegen de vermoeidheid. Met een beetje geluk knap ik straks wel weer op, anders komt
er de rest van de middag weinig uit mijn handen.
De telefoon onderbreekt mijn gedachten. Het is een relatie van een consultancybedrijf
waarmee ik vorig jaar heb samengewerkt in een groot veranderingstraject. Na kort te hebben
geïnformeerd naar elkaars welzijn, komt hij ter zake. ‘Er is een positie vrij in mijn
managementteam, ik moest aan jou denken. Ik zoek iemand zoals jij: jong, dynamisch en
ambitieus. Bovendien wil ik graag een vrouw op die positie. Ben je geïnteresseerd?’ Een
telefoontje als dit is niet ongebruikelijk, ik krijg er gemiddeld drie per maand. Met mijn
opleiding, leeftijd en functie zit ik in een gewilde doelgroep. Meestal ga ik er niet op in, het gaat
bijna altijd om hetzelfde werk als ik nu doe. Maar dit keer stem ik wel in met een lunchafspraak,
wie weet zal een verandering van werkomgeving me goed doen.
De rest van de middag zit ik in vergadering over de resultaten van het eerste kwartaal. Ik hoef
me geen zorgen te maken, de cijfers zijn rooskleurig. Het leeuwendeel van onze omzet komt van
de verkoop van geldautomaten, die gaan als warme broodjes over de toonbank. Onlangs hebben
we met onze belangrijkste klant nog een raamcontract voor veertig miljoen gulden gesloten. Het
staat nu al vast dat we aan het eind van het jaar een bonus krijgen, geen misselijke bedragen. Ook
mogen we op reis. NCR organiseert ieder jaar een internationale bijeenkomst voor succesvolle
verkopers op een exotische locatie. De verhalen binnen het bedrijf over deze trips zijn
legendarisch en het idee om straks een week op de witte stranden van Cancun te liggen, geeft me
iets om naar uit te kijken. Geduldig luister ik naar mijn baas, die de ene slide na de andere op de
projector legt. Kwartaalcijfers zijn nou eenmaal van groot belang in dit Amerikaanse concern.
Aan het eind van de dag rij ik moe tot op het bot naar Bikbergen, een chique wijk in Huizen,
waar ik met mijn man Stefan en onze hond Mora sinds twee jaar een rietgedekte twee-onder-een-
kapvilla bewoon. Op zich heb ik niet zo veel met het Gooi, het heeft mij een iets te hoog ‘kijk-
mij-nou-gehalte’. Maar toen we buiten de stad gingen zoeken, kwamen we als vanzelf hier
terecht. Dichtbij Stefans ouders, op redelijke afstand van Amsterdam en midden in de natuur. Ik
ben dol op ons huis. Het staat in zo’n pittoresk buurtje waar de geur van de bossen zich mengt
met die van brandend haardhout en het gras langs de kant van de weg nog niet is vervangen door
stoeptegels. Als ik een beetje rekening hou met de files, ben ik na mijn werk in drie kwartier
thuis. Zo ook vandaag. Zodra ik er ben, hol ik naar boven, naar de slaapkamer, waar ik mijn Jill
Sander-pak en pumps verwissel voor een spijkerbroek en sneakers. Daarna loop ik naar zolder en
tref Stefan achter zijn pc.
‘Ha, ben je er al?’ Een afwezige kus landt op mijn wang.
‘Het is half zeven, hoor.’ Hij is duidelijk de tijd vergeten. ‘Wat doen we met eten?’ Ik barst
van de honger, maar heb weinig puf om achter het fornuis te staan.
‘Ik heb er nog niet over nagedacht.’ Hij kijkt op van zijn computer en haalt zijn hand door zijn
blonde haar. Zijn gezicht staat zorgelijk. ‘Zullen we iets halen? Ik wil dit nog even afmaken.’
Dat lijkt me prima, dan kan ik eerst een rondje lopen met Mora, onze jonge, zwarte bouvier. Ik
kreeg haar afgelopen zomer van mijn moeder, die haar had gekocht als maatje voor Diva, ook
een bouvier. Maar het jonge hondje bezorgde de normaal zo rustige, oudere hond een tweede
jeugd, de drukte van twee spelende honden werd mijn moeder al snel te veel. Nu woont Mora bij
ons. Weer beneden pak ik de riem. ‘Kom Moortje, we gaan uit.’ Dat hoef ik geen twee keer te
zeggen, binnen een mum van tijd staat ze kwispelend naast me.
Met mijn kraag opgetrokken in mijn nek en mijn handen in mijn zakken wandel ik rustig over
de weg naar de hei, pal om de hoek van ons huis. Mora draaft voor me uit. Wat hou ik toch van
deze buurt, heerlijk om zo na mijn werk uit te kunnen waaien.
Ik heb Stefan ontmoet op Nyenrode. Hij was derdejaars, toen ik binnenkwam als nieuweling.
Op het eerste feest viel ik voor zijn geweldige ‘jive’. Mijn vriendinnen waarschuwden me, ik
kende de reputatie van de heren toch? Maar hij bleek gewoon een aardige, betrouwbare vent. We
zijn nu tien jaar samen en vijf jaar getrouwd. Ons leven lijkt op dat van veel stellen in onze
omgeving: carrières voorop en (nog) geen kinderen. De ultieme vrijheid zou je denken: skiën,
reizen naar verre landen, lid van een golfclub, filmmarathons, champagnebrunches en
dansfeesten. Maar de laatste tijd gaat het niet goed met Stefan. Samen met een partner heeft hij
sinds een paar jaar een softwarebedrijf. Het leek indertijd een innovatief plan,maar nu dreigen ze
te worden ingehaald door grote jongens als Microsoft. Er gaat meer geld uit dan erin komt.
Gelukkig verdien ik goed, we kunnen van mijn inkomen rondkomen. Maar ik vind het niet
prettig om kostwinner te zijn, het voelt toch kwetsbaar. Ik hoop van harte dat het tij snel keert.
Thuis bestel ik pasta bij de lokale Italiaan. Even eten, in bad en dan direct naar bed. Ik moet
wel, wil ik morgen in staat zijn om te functioneren. Tien tot twaalf uur per nacht is voor mij meer
regel dan uitzondering. In de weekenden slaap ik iedere middag zeker drie uur. Het is iets waar
ik niet meer bij stil sta, ik ben al sinds mijn achttiende moe.
Onder het eten vertel ik Stefan van het telefoontje.
‘Wat is het voor baan?’ Zijn blauwe ogen nemen me geïnteresseerd op.
Ik slik mijn eten door en veeg mijn servet langs mijn mond. ‘Precies weet ik het niet, in ieder
geval ligt het buiten de ICT. Ze specialiseren zich in consultancy bij veranderingstrajecten.’ Ik
noem de namen van een aantal grote organisaties waarbinnen het bureau actief is.
‘Klinkt interessant, die ICT is toch niet jouw ding.’
Nee, dat weet ik ook wel. Maar wat ik dan wel wil, is me een raadsel. Iets anders, ja, maar of
dit het dan is?
Binnen NCR ben ik altijd fluitend van de ene positie in de andere gerold en ik verwacht ook dit
keer zonder te veel gedoe te worden aangenomen. Maar het gaat anders. Wanneer ik een paar
dagen later met de betrokken relatie spreek, trekt deze tot mijn schrik de conclusie dat hij me
toch te jong vindt. Ik? Te jong? Met alles wat ik tot nu toe heb gepresteerd? Had hij dat niet
eerder kunnen bedenken, hij heeft mij toch benaderd? Gelukkig gooit hij de deur niet helemaal
dicht: wil ik niet eens met Henry Koek praten? Ja, natuurlijk wil ik wel eens met Henry praten.
Hij is in mijn wereld een bekend organisatieadviseur, ik ben nieuwsgierig naar de man achter de
verhalen. Bovendien wil ik bewijzen dat ik wél geschikt ben voor de job.

De ochtend van het gesprek ga ik vroeg van huis. Het is begin april 1993. Het weer is stil en
vochtig, er hangt een grijze lucht boven Nederland. Het laatste deel van de lange rit naar Schoorl
gaat door dichte bossen. Op het opgegeven adres draai ik mijn BMW-stationwagon het grindpad
van een vrijstaande villa op. Wat een charmante plek, ik heb een zwak voor oude huizen. Een
weelderige klimplant siert de bakstenen gevel onder het rietgedekte dak, op de achtergrond klinkt
het ruisen van de zee. Een vriendelijke, blonde vrouw doet open en brengt me naar een tot
spreekkamer verbouwde garage.
‘Welkom, jij moet Chantal zijn.’ Een slanke man, in spijkerbroek en met een staartje in zijn
nek, steekt zijn hand uit. ‘Ik ben Henry Koek. Kijk maar even rond, dan maak ik thee voor ons.’
Hij verdwijnt in de pantry. Zenuwachtig drentel ik heen en weer. Een immense wandkast vol
boeken, cd’s en kunstobjecten domineert de ruimte. Voor twee openslaande tuindeuren staat een
rondevergadertafel met een paar stoelen en een flip-over, op de achtergrond klinkt zachte
jazzmuziek. Vreemd, het geheel komt op mij meer huiselijk dan zakelijk over. Om mezelf een
houding te geven, doe ik alsof ik de titels van de boeken lees.
‘Heb je zin om een wandeling te maken?’ Hij zet een gevuld,houten dienblad op tafel.
Een wandeling? Ik kom toch voor een sollicitatiegesprek? Maar mijn gevoel voor fatsoen wint
het van mijn twijfel. ‘Ja, waarom niet? Dat lijkt me heerlijk.’ Ik drink snel mijn thee en pak mijn
omslagdoek weer van de kapstok.
Henry loopt soepel voor me, door het hek de achtertuin uit. Het zanderige pad loopt steil
omhoog naar het bos op de duinrand. Al bij de eerste stappen heb ik spijt van mijn kledingkeuze.
Zoals gewoonlijk zit ik strak in het pak; prima voor een sollicitatie in een kantooromgeving,
maar hopeloos voor de situatie waar ik me nu in bevind. Als ik dit had geweten, had ik iets
anders aangetrokken. Gelukkig heb ik platte schoenen aan. Met jaloezie kijk ik naar de man
naast me in zijn lichte jack en bergschoenen.
‘Uit wat voor nest kom je?’
Deze insteek had ik niet had verwacht, maar ik geef bijna automatisch antwoord. ‘Mijn vader
is verdronken toen ik zeven was.’ Het is het eerste wat me te binnen schiet. ‘Mijn broertje en ik
zijn opgevoed door mijn moeder. Later kwam daar nog een pleegbroer bij. Voor mijn vader
stierf, was mijn moeder huisvrouw. Na zijn dood moest ze gaan werken om voor ons te zorgen.’
In stilte lopen we door, boven ons zweven meeuwen in de grijze lucht. Ze roepen naar elkaar
met een scherp, hakkelend geluid.
‘Hoe was dat voor jou?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Ik weet het niet, ik wist denk ik niet beter. Mijn moeder deed haar
best, ze zorgde goed voor ons. Maar ze was er nooit. Toen wij klein waren, werden we na
schooltijd opgevangen door een oppas. Op de middelbare school kregen we een sleutel.’ Het
donkere huis staat op mijn netvlies gebrand. Mijn moeder kwam iedere avond om zes uur thuis:
dan maakte ze eten, dook in de studieboeken of deed de televisie aan. Meestal was ze te moe om
ons nog aandacht te geven.
Aan het eind van de duinkam steken we over naar het totaal verlaten strand. Het mulle zand
maakt het lopen zwaar. ‘Bij wie kon jij dan terecht als je ergens mee zat?’
Ondanks de koude lucht op mijn gezicht krijg ik het warm. Dit zijn wel heel intieme vragen,
waarom wil hij dat weten? ‘Ik had een vriendje dat een paar jaar ouder was, na school was ik
iedere middag bij hem of ik ging naar mijn vriendinnen. Mijn broertje ging naar zijn eigen
vriendjes. We gingen pas naar huis als het echt moest.’ Ik trek mijn omslagdoek wat strakker om
me heen.
Gelukkig gaat Henry over op een veiliger onderwerp. ‘Hoe ben je na de middelbare school dan
op de keuze voor Nyenrode gekomen?’
Ik lach verontschuldigend. ‘Zelf wilde ik graag naar de dans-academie, maar dat mocht niet
van mijn moeder. Op een dag zette ze me voor de spiegel: dacht ik nou echt dat ik met deze
benen ooit succes zou hebben in dat vak? Dat was het einde van mijn droom.’
‘Dat lijkt me een beetje cru.’
‘Ja, zo is ze. Duidelijk. Ik denk dat ze me wilde behoeden voor een leven in armoede. Ze heeft
er zelf hard voor moeten knokken om na de dood van mijn vader iets op te bouwen.’
‘En toen? Wat deed je toen je droom wegviel?’
In gedachten staar ik naar de donkere zee, voor een moment gevangen in flarden van
herinneringen aan die verwarrende tijd. De grip van mijn moeders handen op mijn schouders, de
aanblik van mijn blijkbaar te zware lijf in de antieke spiegel en de leegte waar ik mee
achterbleef. Ik haal mijn schouders op. ‘Ik wist wel dat het verstandig was om te gaan studeren,
ik had het gymnasium zonder al te veel inspanning afgerond. Maar wat? Ik had geen idee. Ik heb
me georiënteerd op bestuurskunde, maar Twente was te grijs en te ver weg. Nederlands, rechten
en economie, mijn moeders favorieten, leken me saai en te eenzijdig. Een klasgenoot kwam
uiteindelijk met een brochure van Nyenrode: campus, internationaal, sport, talen, van alles wat.
Daarna zou ik nog alle kanten op kunnen.’
Lichtelijk taxerend kijkt Henry me aan. ‘Was het wat je ervan verwachtte of had je geen
verwachtingen?’
Nadenkend volg ik de beweging van het zand onder mijn schoenen. ‘Het was een complete
shock. Ik begon vol enthousiasme, de uitnodiging voor de introductieweek zag er veelbelovend
uit. Neem je gitaar mee, zeiden ze. Nou, dat deed ik, en ik had ook een koffer vol leuke kleren bij
me. Wist ik veel. Ik heb geen oudere broers of zussen, van een ontgroening had ik nog nooit
gehoord.’ Ik lach schamper, na al die jaren doet de herinnering nog steeds pijn. ‘Helemaal geen
leuke kennismakingsweek met gitaar en cabaret, maar een survival die zogenaamd goed voor je
was. Wij, nieuwelingen, waren de ‘nullen’. We moesten een joggingpak aan en werden rond
gecommandeerd door ouderejaars in strakke pakken met zwarte zonnebrillen. Weinig slaap,
weinig privacy en in het gareel. Wat een poppenkast.’
‘En de studie, hoe was die?’
‘Wat ik al zei, van alles wat: economie, wiskunde, statistiek, boekhouden, filosofie,
sociologie, Engels, Spaans en iedere dag sport. Drie keer per dag eten in de mensa en tussendoor
studeren: opdrachten maken, papers schrijven en tentamens voorbereiden. In de weekenden
mocht je naar huis of je bleef op de campus. De bar was iedere avond open, de meeste kamers
hadden wel een televisie, je haalde een krantje bij de conciërge of regelde een lift naar het dorp.
Het leek me best leuk. Maar op de donderdag van de eerste week werd ik ziek. Dus ging ik naar
huis, naar mijn moeder in Amsterdam. Die legde me in bed en voerde me verse sinaasappelsap,
het was vast een griepje. Gewoon een paar dagen uitzieken. Maar het was geen griepje, ik knapte
niet op. Na een week kwam onze huisarts. Die liet bloedonderzoek doen, waaruit bleek dat ik
Pfeiffer had.’
Ik vertel hoe ik drie maanden in bed lag en het hele eerste trimester miste. De ouderejaars
verzekerden me dat ik, met zo’n achterstand, zou blijven zitten. Dat was voor mij de reden om
terug te gaan, hoewel ik niet helemaal was hersteld. Met hard blokken en een beetje mazzel lukte
het toch om mijn jaar te halen.
Maar Henry neemt geen genoegen met de grote lijn en vraagt door. Hoe was het om thuis te
zijn, terwijl de anderen aan een nieuw leven als student begonnen? Hoe was het om daarna terug
te keren in de groep?
Help, deze man laat zich niet afschepen. Ik zuig de koude lucht in mijn longen en geef weer
een stukje prijs over een onderwerp waar ik zelden over spreek. ‘In het begin kon het me niets
schelen, ik had de energie niet om me er druk over te maken. Als een slappe vaatdoek lag ik in
bed. Ik transpireerde zo erg, dat je het laken uit kon wringen. Ik kon helemaal niets. Tv-kijken,
lezen, een spelletje doen, de geringste inspanning was me al te veel. Ik had zelfs niet de kracht
om de hoorn van de telefoon vast te houden. Maar toen ik na drie maanden terugging naar de
campus, werd het lastig. Niet iedereen geloofde dat ik ziek was, ik zag er goed uit. Maar ik ben
nooit meer de oude geworden, ik ben nog steeds moe.’
We staan stil, dicht bij de branding. Kleine schuimkoppen op de golven rollen ritmisch voor
mijn voeten uit. Mijn hart klopt als een stevig tikkende metronoom in mijn keel.
‘Dat moet moeilijk voor je zijn.’
Ik knik. ‘Het is niet leuk om van alles te moeten missen.’
Troostend legt Henry een hand op mijn arm, de aanraking is geruststellend en verontrustend
tegelijkertijd. Onwillekeurig draai ik mijn hoofd af. Met zijn vragen is hij dichterbij gekomen
dan me lief is, ik kan niet meer helder denken.
‘Hoe wist je wat je wilde worden?’ Hè, hè, eindelijk komt het gesprek op mijn loopbaan.
Dankbaar voor deze wending vertel ik het verhaal van de banenmarkt, mijn werk voor NCR en
mijn onrust. Over de aanleiding van onze ontmoeting zegt Henry: ‘om te bepalen of die
consultancyclub een geschikte plek voor je is, zul je toch moeten weten wat je wilt met je
carrière. Kun je me vertellen waar je naar verlangt?’ Een ogenblik kijk ik hem verwonderd aan.
Die vraag is me nog nooit gesteld, ik heb werkelijk geen idee wat ik moet antwoorden. ‘Dat is
toch een simpele vraag?’ Henry herhaalt het nog eens. ‘Wat wil je voor jezelf in dit leven
creëren?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Ik weet het niet, ik ben gewoon op zoek naar een leuke baan.’
Even later zijn we terug in het kantoor in de garage. Henry heeft verse thee ingeschonken en
zit ontspannen achterover in zijn stoel, het ene been nonchalant over het andere geslagen. De
zon, die eindelijk door de wolken is gebroken, straalt door de tuindeuren op de tafel. Minuscule
stofjes dansen in de baan van het witte licht.
‘Jij weet niet wie je bent, hè?’ De woorden klinken meer als een vaststelling dan als een vraag;
twee heldere, blauwe ogen kijken me onderzoekend aan.
Even denk ik dat ik hem niet goed versta, wat zegt hij nou? Sprakeloos staar ik hem aan.
‘Je bent net een kameleon, je neemt de kleur aan van je omgeving. Ik was er overigens bijna
ingetrapt, je bent er heel goed in.’
Het bloed schiet naar mijn wangen. In mijn hoofd zoek ik naar woorden om mezelf mee te
verdedigen, maar er komt niets. Ik heb geen tekst. De boodschap staat zo ver af van mijn
zelfbeeld, dat het even duurt voor de betekenis helemaal tot me doordringt. Als dat gebeurt,
wordt het een moment zwart voor mijn ogen, ik verdwijn in het niets. In de stilte die volgt, klinkt
het gezang van een vogel.
‘Ik zie een verpakking, een presentatie. Maar de vorm die je aanneemt, klopt niet. Wie ben jij?
Waar is je authenticiteit?’ Henry spreekt zacht, maar indringend; ik krimp ineen bij ieder woord.
Hoe ik ook vecht tegen mijn tranen, ik kan niet voorkomen dat ze over mijn wangen rollen. Ik
hoef niets te zeggen. We weten allebei dat hij de spijker op zijn kop heeft geslagen.
Het liefst was ik nu naar huis gereden, maar mijn agenda dicteert iets anders. Plichtsgetrouw
rij ik naar kantoor en sla mezelf door twee vergaderingen, terwijl mijn lichaam schreeuwt dat het
niet meer gaat. Zodra het kan, pak ik aan het eind van de middag mijn spullen bij elkaar, ik moet
slapen.
Thuis vraagt Stefan: ‘En, hoe was het gesprek?’
Ik ga naast hem op de bank zitten en leg mijn hoofd tegen zijn schouder. ‘Ik denk niet dat ik
de baan krijg. Maar het heeft niks met mijn competenties te maken, daar heeft hij amper
naargevraagd. Zo’n vreemd sollicitatiegesprek heb ik nog nooit gehad.’
‘Wat vroeg hij dan wel?’ Stefan schenkt een glas wijn voor me in.
‘Hij vroeg naar mijn jeugd, naar hoe het thuis was enzovoort. Ook vroeg hij naar mijn
verlangen, naar wat ik wil in dit leven. Ik had er geen antwoord op. Hij trok de conclusie dat ik
niet weet wie ik ben.’ Na wat kleine slokjes voel ik de wijn mijn lichaam verwarmen.
‘Klinkt vaag. Trek het je niet aan, je bent een kanjer.’ Hij kust me op mijn haar en verdwijnt
naar zolder. ‘Ik heb nog een hoop te doen, zie je later.’
Ik loop achter hem aan naar boven en verdwijn in bed. God, wat ben ik moe. Eerst slapen, dan
bedenk ik wel wat we gaan eten. Maar het eten haal ik niet, pas tegen een uur of elf ’s avonds
word ik wakker van de douche. Wanneer Stefan naast me in bed kruipt en zachtjes een hand op
mijn arm legt, doe ik alsof ik slaap. Seks is niet mijn favoriete hobby en vanavond ben ik zeker
niet in de stemming.

Pas jaren later zal ik ontdekken dat het gesprek met Henry mijn ‘klop op de deur’ was.
Waarschijnlijk niet de eerste, maar wel de eerste die ik kon horen. Ieder mens ontvangt op
verschillende momenten in zijn leven een oproep om het pad waarop hij zich bevindt te verlaten.
Het is de roep van de ziel om vervulling en de impuls van de psyche tot de volgende fase in haar
ontwikkeling. Geeft de persoon in kwestie gehoor aan de oproep, dan begint hij aan de reis van
‘de held’: de universele monomythe of de rode draad in het leven van alle mensen, die Joseph
Campbell prachtig beschreef in zijn boek De held met de duizend gezichten1:

‘Of hij nu onbeduidend of verheven is en in welke fase dan ook, de oproep is altijd het
teken om het doek op te halen voor een transfiguratiemysterie: een ritueel of
geestelijke over-gang die, als deze voltooid is, neerkomt op een sterven en een
geboorte. Men is de vertrouwde levenshorizon ontgroeid; de oude begrippen, idealen
en emotionele patronen passen niet meer, het ogenblik voor het overschrijden van een
drempel is aangebroken… Dat wat getrotseerd moet worden en op de een of andere
manier het onbewuste zeer vertrouwd is (hoewel het onbekend, verrassend en zelfs
beangstigend is voorde bewuste persoonlijkheid), maakt zich bekend. En de dingen die
vol betekenis waren, boeten op een vreemde manier ineens aan waarde in. Hoewel de
held zich daarna nog enige tijd wijdt aan zijn dagelijkse bezigheden, merkt hij dat die
zinloos zijn.’

Maar dat verhaal heeft mij nog niet bereikt.


Ik kan wel door de grond zakken. Het gevoel van schaamte is zo groot, dat ik in bed onder de
dekens wil kruipen om er nooit meer onder vandaan te komen. Mijn zelfbeeld is in één klap aan
diggelen. De innerlijke onrust die ik al tijden voel, is alleen maar groter geworden. De avond na
het gesprek zit ik op de rand van mijn bed en staar naar de huid van mijn armen. Als ik Henry
goed heb begrepen, moet er onder dat vel van alles in mij zijn opgeslagen. Maar ik heb werkelijk
geen idee waar het over gaat en weet al helemaal niet hoe ik daar bij kan komen. Tijdens het
afscheid drukte hij me op het hart dat ik moet leren om naar binnen te gaan, om te ontdekken wie
ik nu eigenlijk ben. Gelukkig gaf hij me ook de naam en het telefoonnummer van iemand die me
daarin kan begeleiden.
2.
De eerste stappen op het pad
Een week later zit ik op een vrijdagmiddag in een klein huisje in Hilversum bij Karo van de
Burgt. Alles wat Henry over haar heeft gezegd, is dat ze zal begrijpen wat me bezighoudt. Ik heb
geen idee waar ik aan begin, maar mijn gevoel zegt me dat ik zijn advies moet volgen.
Het contrast tussen Karo en mijzelf had niet groter kunnen zijn. Ik heb mijn strakke zakenpak
aan, zij draagt een zelfgebreide slobbertrui en spijkerbroek. Het huisje, dat wordt verwarmd door
een enkele gaskachel, is ingericht met een collectie wonderlijke meubels. In de hoek van de
kamer ligt een klein, bruin hondje met zijn kop tussen zijn poten op een groot, bontgekleurd
kussen te slapen.
‘Heb je wel eens eerder een aurareading1 (zie verklarende woordenlijst) gehad? Weet je wat
het is?’ Karo buigt zich voorover om kruidenthee in te schenken, haar lichtblonde haar valt langs
haar gezicht.
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, ik weet het niet.’
‘We hebben allemaal een onzichtbaar energieveld om ons heen, dat noemen we een aura2. Het
lijkt een beetje op het schijnsel van een vlam rond een kaars. Je aura bevat informatie over je
huidige leven en je vorige levens. Ik stem me hierop af en vertel je wat ik zie. Op die manier
krijg je dus inzicht in jezelf.’ Ze neemt plaats in een stoel recht tegenover mij.
Mijn hersens kraken, Karo beschrijft een fenomeen dat mij geheel vreemd is. Ondertussen zet
zij haar bril af en doet haar ogen dicht. Verbaasd kijk ik toe. Hoe kun je nou iemand
analyserenmet je ogen dicht? Maar ze klinkt heel zeker van zichzelf, en de aanbeveling van
Henry geeft me voldoende vertrouwen om te blijven zitten en te luisteren.
‘Zeg je naam eens?’
‘Chantal van den Brink.’
‘Nog maar eens.’
‘Chantal van den Brink.’
‘Hallo, hallo… nog maar eens.’
‘Chantal van den Brink.’
Dan begint ze, nog steeds met haar ogen dicht, te praten. ‘De bovenkant van je aura is scherp,
als de boeg van een schip.’ Ze maakt een gebaar met haar handen. ‘Je hebt je mentale vermogen
goed ontwikkeld. Het vertelt me dat je de wereld met een duidelijk doel benadert. Je hebt een
gezonde ambitie, maar het beperkt ook je zicht.’ Even pauzeert ze. ‘Klopt het dat je vader niet
meer leeft?’
‘Hij is verdronken toen ik zeven was.’ Ik vertel haar kort wat er in 1972 is gebeurd.
‘Je moeder heeft het zwaar gehad toen hij wegviel. Ik zie dat ze erg heeft moeten knokken
voor haar bestaan, steeds weer was er de vraag of ze het wel zou redden. Jij hebt haar gesteund,
maar zelf ben je emotioneel tekortgekomen; ze heeft je vooral aangesproken op je rationele
vermogen.’
Hoe weet Karo dit allemaal? Pikt ze dit op uit mijn aura? Maar hoe dan? Ik herken wel dat ik
mentaal goed ben ontwikkeld, mijn hele leven heb ik geleerd om mijn hersens te gebruiken.
Doelgerichtheid is vanzelfsprekend. Zeker nu ik bij een Amerikaans bedrijf werk is het behalen
van targets de norm, dus dat klopt. Maar is mijn moeder daar de oorzaak van? Het is zeker waar
dat zij zich vooral richtte op het dagelijks functioneren, mijn jeugd was niet warm of gezellig.
Blijkbaar ziet Karo daar een verband.
‘Door die scherpe bovenkant in je aura kom jij op anderen stevig en zelfverzekerd over. Dat is
een presentatie waar de meeste mensen niet gemakkelijk doorheen zullen kijken, maar daarachter
zit een ander verhaal.’
Dat klinkt bekend. ‘Ja, Henry heeft iets vergelijkbaars gezegd. Zelf heb ik geen idee, daarom
ben ik hier. Ik hoop dat jij me kunt helpen om dieper in mezelf te kijken.’
Karo draait haar hoofd een tikje schuin, haar ogen nog steeds gesloten. ‘De energie op je rug is
dun, daar zie ik verdriet en eenzaamheid. Je wilt getroost worden om het gemis van je vader en
om de kou van je moeder, maar dat heeft niemand je kunnen geven.’ Even pauzeert ze om een
slok thee te nemen. Ik strijk gespannen met mijn handen over mijn benen, de stof van mijn broek
prikt tegen mijn huid. Wil ik dit eigenlijk wel horen?
‘Ik zie dat je over een enorme rijkdom aan emotionele intelli-gentie beschikt, niet uit dit leven,
maar uit vorige levens. Het is zaak dat je die kennis in je lichaam gaat brengen. In dit leven heb
je de vrouwelijke energie buiten je geplaatst, zodat je je niet kwetsbaar hoeft te voelen. Eigenlijk
zie je jezelf als mens, neutraal, zoals een kind dat doet.’
Ik laat haar woorden tot me doordringen. Het onderscheid tussen man of vrouw is niet iets
waar ik vaak bij stil sta. Karo noemt me neutraal, maar ik vind mezelf eerder te vrouwelijk; in de
ICT-wereld is het niet altijd prettig om lang, blond haar en blauwe ogen te hebben. Ik schuifel op
mijn stoel en zoek naar een gemakkelijke houding.
‘De sleutel tot je ontwikkeling zit in het kind in jou, dat is niet op haar gemak. Als je dat kind
wilt vinden, moet je door een donker gat. Zoek je eigen veiligheid. Die zit bij een mens vooral in
het bekken, maar de onderste helft van jouw aura is een dikke mist. Je bent niet gegrond, omdat
je bang bent voor de fysieke wereld. In vorige levens heb je veel geleden. De herinnering aan die
ervaring en het bewustzijn van die pijn zitten nog in je systeem.’
Jaren later, tijdens het schrijven van dit boek, zal ik me realiseren hoezeer Karo het hier bij het
juiste eind had. Diep in mijn psyche ligt de angst begraven die de oorsprong is van alles wat me
in mijn leven parten speelt: de chronische vermoeidheid, mijn masker, mijn niet-weten wie ik
ben. Maar op dit moment heb ik daar geen benul van, haar woorden lijken over een vreemde te
gaan. Angst, meent ze dat nou? Ik zie mezelf niet als een angstig mens, integendeel, eerder als
moedig en volhardend. Waar ben ik dan bang voor? In mijn jeugd heb ik, voor zover ik kan
nagaan, niet veel meegemaakt om bang van te zijn. Dat een mens vorige levens heeft, hoorde ik
toen ik klein was al van mijn tantes, maar dat heb ik nooit op mezelf betrokken. Op mijn netvlies
verschijnt even het beeld van een naakt mens op de pijnbank, zoals je wel ziet in die films over
de Spaanse Inquisitie; onwillekeurig krimp ik ineen. En wat betekent een gebrek aan gronding3?
Ik vraag Karo of ze het me wil uitleggen.
‘Gronding staat voor contact met de aarde. Niet letterlijk, natuurlijk sta je fysiek met je voeten
op de grond. Maar energetisch ben je nauwelijks in je lichaam, je hangt erboven. Hierdoor kan
de aarde jou niet voeden, waarschijnlijk heb je weinig fysieke energie.’
Verbluft staar ik haar aan. Een gebrek aan energie is het verhaal van mijn volwassen leven.
Zou dat van die angst dan waar zijn? Nog steeds met haar ogen dicht legt Karo me uit dat ik me
veilig voel in mijn mentale vermogen, maar dat ik mijn gevoel en seksualiteit op slot heb gedaan.
In mijn lijf bewoon ik wel mijn hoofd, maar niet mijn hart of mijn buik. Ik kan daarom goed uit
de voeten met mijn mannelijke kant, maar heb me afgesneden van mijn vrouwelijkheid.
Mijn toch al niet ontspannen lichaam verstijft acuut, ze benoemt een gebied waar ik amper
kom. Seksualiteit, vrouwelijkheid. Door mijn ongemak besef ik dat ze iets essentieels aanraakt,
maar echt begrijpen doe ik het niet. Hoe mijn hersens ook hun best doen, ze krijgen de stukjes
van de puzzel niet bij elkaar. Met een zucht schuif ik mijn te warme shawl van mijn schouders,
had ik maar iets gemakkelijks aangetrokken.
‘Is het goed als ik een oefening met je doe? Dan help ik je om dieper in je lijf te komen.’
‘Ja, prima.’ Ik heb geen idee waar ik ja tegen zeg, maar het zal wel goed zijn.
Karo staat op van haar stoel en komt dicht achter me staan. Onwillekeurig deins ik even terug.
‘Doe je ogen maar dicht.’ Voorzichtig legt ze haar handen op mijn schouders. ‘Concentreer je op
je ademhaling. Adem rustig en stel je voor dat je een lijntje trekt vanuit je buik naar de aarde.’ Zo
goed en kwaad als het gaat, probeer ik te doen wat ze zegt. De zachte druk van haar handen is
warm op mijn schouders. Dat ontspannen is niet eenvoudig, ik ben niet gewend dat iemand zo
dicht bij me komt. Een tijd lang werkt ze in stilte. Langzaam verspreidt zich een warmte door
mijn bovenlijf, mijn lichaam zakt dieper op de zitting van mijn stoel. Zonder dat ik er iets aan
kan doen, begin ik te huilen. Ik voel me kwetsbaar.
Aan het eind van de middag duik ik thuis direct in bed. Ik kan niet meer, ik ben helemaal op.
Pak uit, gordijnen dicht. Zodra mijn hoofd het kussen raakt, slaap ik.
Wanneer ik wakker word, is het donker. Verward kijk ik om me heen, hoe laat zou het zijn? Ik
schat een uur of acht, mijn maag rommelt. Op mijn sloffen loop ik naar beneden, waar Stefan
met een bord op schoot voor de tv zit. Mora ligt aan zijn voeten.
‘Ha, ben je weer bij de mensen? Ik heb je maar laten slapen. Wil je ook iets?’
‘Blijf maar zitten, ik pak het zelf wel.’ In de keuken schep ik mijn bord vol hutspot met spek
en worst. Heerlijk, ik ben dol op Hollandse kost. Even later zit ik naast mijn man op de bank en
kijk naar het journaal.
‘Hoe was het vandaag bij die mevrouw waar je naar toe ging?’
‘Bijzonder. Eigenlijk was ik nogal verbaasd, ze wist veel over me te vertellen.’ Ik loop naar
mijn tas. ‘Hier, ze heeft de sessie opgenomen, misschien vind je het leuk om naar te luisteren.’
‘Ja, goed, ik ben wel benieuwd naar zo’n aurareading.’ Hij pakt de cassette van me aan en legt
die op de schouw. ‘Wat zijn jouw plannen dit weekend?’
Ik zucht. ‘Ik wil alleen maar slapen, ik ben zo moe.’ Verontschuldigend kijk ik hem aan. ‘Dat
is niet leuk voor jou, hè?’
‘Ach schat, ik ken je niet anders dan moe. Ga maar slapen als je dat nodig hebt, ik amuseer me
wel. Ik wil zondagochtend 18 holes lopen. Morgenavond is dat diner, waarschijnlijk gaan we
daarna nog de stad in om te swingen.’
‘Dat diner trek ik wel, als ik ’s middags een paar uur slaap. Maar ik ga niet mee de stad in, ik
wil zondag nog even naar mijn oma.’
Zo gaat het ieder weekend, ik woeker met de tijd. Ik heb slechts energie voor een dagdeel,
daarna komt de man met de hamer. Dan lijkt mijn hoofd zich te vullen met natte watten en
worden mijn oogleden zwaar, alsof er loodjes aan hangen. Na een paar uur slaap gaat het meestal
wel weer, maar door de week kan dat natuurlijk niet. Vaak sleep ik me dan voort op wilskracht.
Die schade moet ik in het weekend inhalen, anders kom ik de volgende week niet door.
‘Ik ga weer slapen, die sessie heeft erin gehakt. Sorry schat, ik ben niet gezellig.’ Ik geef hem
een kus, zet mijn bord in de gootsteen en verdwijn weer naar boven.
Mijn oma, een krasse dame van 81, woont sinds een paar jaar in een keurig bejaardentehuis in
Amsterdam-Zuid. Zolang als ik me kan herinneren, ga ik eens in de maand naar haar toe. Dan
vertel ik haar over mijn leven en dan moppert zij over alles wat er, volgens haar, niet deugt in de
wereld. Soms luister ik zonder al te veel terug te zeggen, anders gooi ik alleen maar olie op het
vuur. Andere keren heb ik het geduld niet. Dan zet ik haar in haar rolstoel en neem haar mee uit
voor een wandeling of om een ijsje te eten. Maar vandaag is het een gure voorjaarsdag en dat
betekent binnen blijven.
‘Zo, ben je er weer.’ Haar norse toon is voor tweeërlei uitleg vatbaar. Ik hoor de warmte, ze is
duidelijk blij om me te zien. Maar daar doorheen klinkt het onuitgesproken verwijt, dat ik toch
best wat vaker zou kunnen komen.
‘Dag Popoe.’ Ik buig me voorover en kus haar glimmende wangen; ze heeft zich zoals altijd
stevig ingesmeerd met Nivea.
In het kleine keukentje maak ik iets te drinken en plof vervolgens in de pluche stoel naast de
hare. De kamer is, net zoals oma zelf, tot in de puntjes verzorgd. Olieverfschilderijen aan de
muur, tinnen borden tegen de achtergrond van een oude worteldoek, van boenwas glimmende
antieke kastjes en overal waar je kijkt opgepoetste koperen kandelaars en zo. Mijn oma zelf ziet
eruit alsof ze tot de Engelse landadel behoort. Haar lange, grijze haar zit in een klassieke wrong
in haar nek; haar met bloeduitstortingen bezaaide benen zijn verstopt onder een van haar lange
rokken, gemaakt door haar vaste naaister. Daarop een keurige zijden blouse, een klassiek wollen
vest en zeker vijf lange gouden kettingen die, met een grote variëteit aan hangers, over haar
boezem zijn gedrapeerd. Als klein meisje vond ik het heerlijk als ze met die hangers over mijn
gezicht streek wanneer ze me in bed stopte.
‘Die moeder van jou geeft ook niks om me.’ Oh help, daar gaan we weer. Geen aardige
inleiding van: hoe is het met je kind, wat leuk dat het goed gaat op je werk en hoe is het met je
man? Nee, we gaan gelijk in de aanval.
‘Mmmm.’ Een neutrale reactie is het beste, dan is er een kans dat de bui overwaait. Maar
helaas, vandaag werkt mijn tactiek niet. De oude dame is er duidelijk op uit om haar gram te
halen.
‘Ik heb haar al weken niet gezien. Ze belt me niet, ze vraagt niet of ik iets nodig heb. Ze weet
toch dat ik zelf niet meer naar buiten kan. Dan kan ze me toch af en toe helpen?’ Haar
priemende, blauwe ogen eisen mijn instemming, maar die wil ik niet geven. Ik zit al zo lang
tussen twee vuren. Toch hou ik van mijn oma, ondanks haar gemopper.
‘Wat heb je nodig dan, Popoe, kan ik wat voor je doen?’
Even later loop ik op het plein om bij de bakker gebakjes te halen voor het bezoek dat ze
morgen verwacht. Een omahand is gauw gevuld. Ik doe er iets bij voor ons samen, dan is ze even
zoet met kauwen.
Voor ik naar huis ga, waai ik ook nog even aan bij mijn moeder, die op tien minuten afstand in
een dubbel benedenhuis woont. Ze heeft haar kantoor op de begane grond en daarboven haar
appartement. Als puber vond ik de combinatie afgrijselijk, klanten wisten haar altijd te vinden.
Zelfs op zondagochtend ging de telefoon. Maar als alleenstaande moeder was het natuurlijk een
ideale oplossing. Ook nu mijn broer, pleegbroer en ik al lang uit huis zijn, woont en werkt ze
daar nog. Eerlijk gezegd is mijn bezoek een verplicht nummer, ik vind dat ik even mijn neus
moet laten zien; ze is tenslotte mijn moeder. Maar het is niet gezellig om bij haar te zijn, ik moet
altijd zoeken naar woorden. Alleen als we over zaken praten, loopt het gesprek soepel.
‘Ik ben net bij oma geweest.’ Ik loop de woonkamer in, waar mijn moeder in haar roze
kamerjas zit te lezen, en gooi mijn tas op de bank.
Ze legt de krant in haar schoot en kijkt me over de rand van haar hoornen leesbril vorsend aan.
‘Ze zat zeker weer op me te vitten.’
‘Ja.’ Ik loop naar de keuken en pak een mok, op het tafeltje naast mijn moeder staat een pot
thee. ‘Ze zegt dat ze al weken niets van je heeft gehoord.’ Ik schenk mezelf in en ga op de andere
bank zitten.
Mijn moeder slaakt een zucht. ‘Ik heb er geen zin in, Chantal, ze is zo onaardig. Wat ik ook
doe, ik doe het toch nooit goed.’
‘Maar mam, ze is je moeder en ze zit daar helemaal alleen.’
‘Ja, dat weet ik wel, maar ik hoef me toch niet af te laten maken?’ Daarmee is wat haar betreft
de kous af. Onderwerp gesloten. ‘Hoe is het op je werk?’
Ik geef me gewonnen. Nadat ik verslag heb uitgebracht over de op handen zijnde reorganisatie
en het mogelijke vooruitzicht van een promotie, stap ik weer op. Ik kus haar op haar wang. ‘Ik
moet naar huis, we gaan bij Stefans ouders eten. Ik bel je, mam, tot gauw.’
‘Dag kind, rij voorzichtig.’ Ze duikt weer in haar krant. Op de drempel kijk ik nog even naar
haar, daar in het hoekje van de bank. Met haar imposante gestalte, haar halflange zwarte haar en
haar groene ogen lijkt ze in niets op oma. Ze heeft de bouw van mijn grootvader, die ik nooit heb
gekend. Maar qua karakter lijkt ze wel op haar moeder, al mag ik dat niet zeggen. Ze deelt ook
oma’s gevoel voor esthetiek, al is de smaak van mijn moeder eigentijdser. In dit huis staan antiek
en moderne kunst probleemloos naast elkaar. Ze is al meer dan twintig jaar alleen, mijn mooie,
trotse moeder; volgens mij is dat voor niemand goed. Natuurlijk, ze heeft een druk sociaal leven.
Ze gaat met vriendinnen naar de opera en is een graag geziene gast op societyfeesten. Maar ik
realiseer me altijd weer hoe eenzaam ze is. Je zou zeggen dat je dan juist een warme band met je
kinderen zoekt, maar mijn moeder niet. Tenminste, niet met mij. De band met mijn broers is,
geloof ik, wel beter. Met hen kan ze eindeloos over zaken praten. Toch blijf ik, tegen beter weten
in, steeds weer proberen om haar te bereiken.
Thuis ligt het bandje van de reading onaangeroerd op de schouw. Blijkbaar heeft Stefan geen
tijd gehad om ernaar te luisteren. Jammer. ’s Avonds, aan tafel bij mijn schoonouders, hoef ik
met het verhaal niet aan te komen. Ze zijn actief lid van de gereformeerde kerk, van dat vage
gedoe moeten ze niets hebben. Maar dat neem ik voor lief. Deze hartverwarmende mensen
hebben mij vanaf het eerste ogenblik met open armen ontvangen en me een thuis geboden.
Stefan is gezegend met zulke geïnteresseerde ouders, die klaar staan voor hun kinderen en ze
steunen in het leven. Ze hebben een luisterend oor, wijze adviezen en als het nodig is, komen ze
behangen of helpen verhuizen. Ik kom er nu sinds mijn achttiende, al ruim tien jaar, en ik zal
altijd van ze houden. Ze hebben me geleerd wat liefde is.

Het voorjaar lijkt zo over te gaan in het najaar en al die tijd ga ik iedere drie weken naar het
kleine huisje in Hilversum voor een reading. Karo pakt me voorzichtig aan. Vaak draaien we aan
het begin van een sessie twee of drie rondjes aan de oppervlakte voor ik in staat ben om dieper te
gaan. Dan wordt mijn lichaam warm en bouwt zich innerlijk een spanning op. Wanneer Karo
vervolgens met haar handen over mijn rug strijkt en een goedgekozen vraag stelt, dan, floep,
komen er emoties naar boven waarvan ik niet wist dat ik ze had: verdriet, boosheid,
vertwijfeling. Ik blijk last te hebben van een overmatig verantwoordelijkheidsgevoel, presteren is
mijn legitimatie om te mogen bestaan. Bovendien heb ik alle jeu uit mijn leven gesneden, omdat
ik altijd moe ben. Mijn huisarts heeft nog een keer laboratoriumonderzoek laten doen, maar het
Pfeiffervirus was niet meer in mijn bloed te vinden. Dat dit virus kan overgaan in het Chronisch
Vermoeidheids Syndroom (CVS4 ), krijgt pas later algemene bekendheid. Ik kreeg te horen dat ik
niet ziek was: als ik goed at, veel sliep en regelmatig sportte, zou ik vanzelf sterker worden. Niet
dus, mijn energie wordt steeds minder. Mijn omgeving is eraan gewend. Chantal? Nee, die gaat
niet mee, die is moe. Zelf weet ik na tien jaar ook niet beter.
Ogenschijnlijk gaat ons leven zijn normale gangetje. Stefan is druk met zijn bedrijf en bemoeit
zich niet met mijn proces. Ik heb wel geprobeerd hem te interesseren voor mijn ontdekkingen,
maar hij heeft duidelijk andere dingen aan zijn hoofd. Op de schouw ligt intussen een grote
stapel cassettebandjes, maar hij heeft er nog niet één beluisterd. ‘Lieverd, dat is leuk voor jou,
maar dat heeft toch niets met ons te maken?’ En dat is dan dat. Ik laat het maar zo, misschien
draait hij later wel bij.
Bij NCR gaat het me voor de wind. Die reorganisatie is inderdaad doorgegaan en ik heb, zoals
ik al hoopte, die promotie gekregen. Overigens wel pas na een pittig assessment. Ik moest de
hele dag van die geënsceneerde opdrachten doen: een denkbeeldige postbak doorwerken, een
vergadering bijwonen en een gesprek voeren met een zogenaamd moeilijke medewerker. Ha, met
die laatste opdracht had ik ze mooi tuk. Ik kreeg de man zonder al te veel moeite om. Gewoon
een kwestie van doorvragen en iets over mijn eigen zoektocht vertellen. Een natuurlijke aanleg
voor coachend leidinggeven kwam eruit. Enfin, ik stuur nu een deel van de bankendivisie aan.
Costumer Focus Team Leader is de interne titel en op mijn kaartje staat Commercieel Directeur.
Klinkt wel. Het salaris is vorstelijk, maar het betekent ook meer verantwoordelijkheden en
langere dagen. Ik hoop dat ik het aan kan.
Door de sessies met Karo begin ik wel te beseffen dat het niet normaal is om altijd zo moe te
zijn of om alles opzij te zetten voor je werk. Ik begin te dromen van een ander, rijker leven, met
ruimte voor leuke dingen. Ook al weet ik niet wat ik precies moet doen om van die moeheid te
herstellen, het besef groeit dat de sleutel in mezelf ligt. Mijn definitie van wie ik ben, is te smal.
Dan attendeert mijn moeder me op een avondopleiding Jungiaanse psychologie waar ze zelf in
het najaar mee begint. ‘Ga met me mee,’ zegt ze spontaan. ‘Jung was een verlicht mens en deze
docent is heel bekwaam, het zal je beslist interesseren.’ Ik besluit me in te schrijven. Ik vertrouw
mijn moeders oordeel, ze is literair beter onderlegd dan ik. Bovendien is het een kans om iets
samen te doen. Eigenlijk kan het niet, ik zit vaak te knikkebollen in de les. Maar ik zet door, het
is een begin van verbreding. Verder laat ik de televisie vaker uit en begin ik af en toe te
schilderen of te boetseren. Niet lang, daar heb ik de energie niet voor, maar dat kleine uurtje met
mijn handen werken geeft me veel voldoening. Mijn nieuwe interesses leiden thuis helaas tot
spanningen. Stefan staat het liefst iedere zondag op de golfbaan. Maar ik wil dat niet meer, het is
zo leeg. Dus gaat hij met anderen. Niet gezellig, maar het moet maar.
Soms heb ik het gevoel dat ik op twee ski’s sta die ieder een andere kant op glijden: de ene
(nog) richting werk en carrière en de andere honderdtachtig graden de andere kant op. En dat is
weinig comfortabel.
3.
Op zoek naar mijn verlangen
Eind 1993 maakt Karo duidelijk dat ons werk erop zit. Als ik verder wil met mijn proces, zo
raadt ze me aan, moet ik dat in een groep doen. Ze verwijst me naar Visions, een opleiding die ze
zelf ook heeft gevolgd. Het programma bestaat uit vier weekenden in even zoveel maanden
waarin een visie5 op het leven wordt gecreëerd en belemmerende6 overtuigingen worden
opgeruimd. Het geheel staat onder leiding van een echtpaar, Hans Kramer en Ellen Alma, een
organisatieadviseur en een psychologe. Na een uitgebreide intake meld ik me aan. Hans en Ellen
lijken me deskundige, ervaren mensen en als Karo zegt dat het goed is, dan ga ik daar op af.
Bovendien blijkt Hans een oud-collega van Henry Koek te zijn en ook dat geeft vertrouwen. Ik
vind NCR bereid om de kosten voor haar rekening te nemen. Direct het eerste weekend na de
jaarwisseling begint het.
Maar eerst ga ik tijdens de kerstdagen met Stefan en zijn ouders een paar dagen op vakantie,
naar zo’n vakantiepark met een subtropisch zwembad. Eigenlijk is dat niets voor mij, veel te
massaal. Gelukkig heb ik op aanraden van mijn psychologiedocente de autobiografie van Jung,
Herinneringen, Dromen, Gedachtenvi, in mijn tas gestoken. Als ik niet slaap, zit ik vooral te
lezen. De anderen spelen Monopoly en voeren eindeloze gesprekken aan tafel. Maar ik doe niet
mee, ik zit met mijn gedachten heel ergens anders. Ik droom van gezondheid en misschien wel
van een ander leven, maar dat durf ik niet hardop uit te spreken. Is dit nou alles? Is dit waar ik
het allemaal voor doe? Af en toe kijk ik naar de mensen aan tafel, die lachen en plezier hebben.
Ik zou net zo goed mijlenver weg kunnen zijn.
Mijn schoonvader ziet wel dat ik me terugtrek. Tijdens eens boswandeling haakt hij zijn arm
door de mijne. ‘Lieverd, gaat het wel goed met jullie? Je bent zo stil en jullie doen nauwelijks
iets samen.’
Ik knijp even in zijn arm. ‘Ik weet het niet Pap, we groeien een beetje uit elkaar. Ik kan dit
niet, wat jullie doen. Al die spelletjes, het boeit me niet. Ik wil lezen, studeren. Er moet toch
meer zijn dan dit?’
Hij kijkt me met zijn blauwe ogen bedachtzaam aan en strijkt met zijn vrije hand over zijn
blonde snor. ‘Het is belangrijk om te blijven praten, Chantal, in iedere relatie is wel eens wat.
Kijk naar ons, we zijn meer dan dertig jaar samen. Alles is op te lossen, als je maar blijft praten.’
Ik kus hem op zijn wang. ‘Dankjewel, je bent een lieverd.’ Van een afstandje kijkt mijn
schoonmoeder glimlachend toe, ze kent haar man langer dan vandaag. Aan de uitdrukking op
haar gezicht te zien weet ze heel goed waar dit gesprek over ging.
Ik neem me voor om beter mijn best te doen, om te proberen om Stefan meer bij mijn
zoektocht te betrekken. Maar ’s avonds, naast hem aan tafel, merk ik dat ik niet bij de
conversatie kan aansluiten. Terneergeslagen luister ik naar alle grootste plannen, ik word er niet
meer warm of koud van; ik geloof er niet meer in, ik heb te veel van deze verhalen gehoord.

Op 6 januari 1994 reis ik af naar het Woodbrookershuis, een oud conferentieoord verscholen in
de Achterhoek. Ik moet – navigatiesystemen zijn er nog niet – een paar keer de weg vragen voor
ik het heb gevonden. Bij de receptie komt Hans Kramer op me af lopen. Met zijn witte baard en
kleine gestalte doet hij me denken aan een kabouter, alsof hij zo uit een sprookjeswereld is
gestapt. ‘Ha, daar ben je, welkom, Chantal, welkom.’ Hij geeft me drie dikke zoenen. ‘Kom,
Ellen en de anderen zijn in de bar.’ Ik zet mijn weekendtas in de garderobe en loop met hem
mee. Rondom de houten bar treffen we een divers gezelschap van begeleiders en deelnemers,
Hans stelt me aan hen voor. Ik schud de handen van mensen van wie ik de namen pas later zal
onthouden, en verbaas me over de uiteenlopende achtergronden. Sommigen werken net als ik in
het bedrijfsleven, anderen komen uit de zorg, de horeca, het politiewezen of het onderwijs. Ook
de leeftijden variëren. Ik schat dat ik tot de jongste deelnemers behoor, de oudste zal halverwege
de vijftig zijn.
Na een drankje en een kort diner nemen Hans en Ellen ons mee naar de groepsruimte, een
ruime zaal onder de kap van het pand. Tot mijn verrassing staan de stoelen opgesteld in een grote
kring, de tafels zijn langs de kant geschoven. Naast een leuke vrouw van mijn leeftijd zie ik een
lege plek. ‘Is deze stoel nog vrij?’
Ze lacht me uitnodigend toe. ‘Ja, kom maar, ik ken hier verder ook niemand.’
Ik zet mijn tas neer en stel me voor. Zij heet Ilse. Haar koperrode haar hangt tot op haar
schouders en omlijst een uitdagende blik. Alsof ze tegen alles en iedereen zegt: kom maar op!
Politiek blijkt ze zo links als ik liberaal ben, maar het klikt direct en we zitten al gauw honderduit
te praten.
Dan opent Hans de training met een uitgebreide kennis-makingsronde. Eén voor één vertellen
de aanwezigen waarom ze hier zijn. Wanneer het mijn beurt is, gieren de zenuwen door mijn
keel. ‘Ik ben hier op advies van iemand die me de afgelopen maanden heeft begeleid. Ik wil
ontdekken waarom ik altijd zo moe ben. Op de een of andere manier vermijd ik het om echt te
leven. Ik werk alleen maar, verder kom ik nergens aan toe.’ Om me heen klinken geluiden van
herkenning en Hans knikt me bemoedigend toe.
Na het rondje staat hij op uit zijn stoel en begint zijn inleiding. ‘Werken vanuit visie is een
omslag op energetisch niveau. Zoals jullie weten, hebben we allemaal een energieveld om ons
heen. Alles wat zich voordoet in ons leven bestaat eerst energetisch, in dat veld, daarna
manifesteert het zich in de materiële wereld.’ Zijn blik glijdt langs de deelnemers, alsof hij zich
ervan wil vergewissen dat zijn woorden worden ontvangen. ‘Wat je loslaat, is de controle: het
proberen om een situatie te beheersen. In plaats daarvan ontwikkel je de vaardigheid om creatief
te zijn. Dat werkt alleen wanneer je je richt op een visie: een beeld van de toekomst waar je ten
diepste naar verlangt. Verlangen alleen is ongedifferentieerde energie.’ Hij loopt naar een flip-
over en tekent met een groene stift een wolk van kleine puntjes. ‘Zie je, deze energie heeft geen
richting. Pas als je je verlangen omzet in een concreet beeld van de toekomst, krijgt de energie
focus.’ Nu tekent hij met een blauwe stift door de wolk van groene puntjes een aantal lijnen die
allemaal uitkomen op hetzelfde punt.
Oké, dit is een andere taal dan ik gewend ben, begrijp ik dit? Ik pak mijn notitieboekje en
begin aantekeningen te maken. Driftig vliegt mijn pen over het papier op mijn schoot, een tafel
mis ik al niet meer.
‘Het spanningsveld tussen wie je nu bent en wie je zou willen zijn lijkt vaak groot, soms zelfs
onoverbrugbaar. Om van hier naar daar te komen, is een proces. Tot bewuste manifestatie kom je
alleen als je je eigen verantwoordelijkheid neemt: vraag je steeds weer opnieuw af wat je te doen
hebt. Wat is je ‘growing edge’? Wat is op een gegeven moment die stap in het onbekende die
buitengewoon eng is en tegelijkertijd noodzakelijk om je verlangen te realiseren?’
Mijn ‘growing edge7’? Ik heb geen idee. En weer dat verlangen, daar had Henry het ook al
over.
‘Je kunt niet niet creëren.’ Dat vertelde de brochure ook. ‘Je beïnvloedt het energetisch veld
op ieder moment van de dag: je creëert wat je ziet, je creëert wat je denkt. In trainerstermen
noemen we dat een visualisatie8 en een affirmatie9. Maar vaak zijn je innerlijke beelden en je
innerlijke gedachten volkomen onbewust. Als ze belemmerend zijn, dan houden ze je van je visie
af. Zijn ze bevestigend, dan helpen ze je juist om je visie te manifesteren. Dat betekent dat visie
maken op zichzelf niet genoeg is: om het spanningsveld tussen wie je nu bent en wie je zou
willen zijn creatief te maken, moet je ook je tuintje wieden en regelmatig onderhoud plegen. En
dat ga je hier leren.’
Geboeid luister ik naar de man voor de groep. Ik voel me net Alice in Wonderland, op zoek
naar de uitgang. Deze vreemde en opwindende woorden lijken me de sleutel tot een nieuw leven
aan te reiken. Ik begrijp lang niet alles wat Hans zegt, maar ben vastbesloten om me de materie
zo snel mogelijk eigen te maken.
‘Ga maar eens goed zitten op je stoel en doe je ogen dicht.’ Hans’ melodieuze stem neemt de
groep mee in de eerste visualisatieoefening. Ik leg pen en papier op de grond en sluit net als de
anderen mijn ogen. ‘Breng om te beginnen je aandacht naar je ademhaling. Adem vanuit je buik,
langzaam in, langzaam uit.’ Gehoorzaam doe ik wat hij zegt, adem in, adem uit. ‘Zet jezelf dan
in gedachten onder de douche. Stel je maar voor dat je je helemaal schoonwast. Het water neemt
alles mee, dat je nu niet kunt gebruiken.’ Terwijl ik zijn stem volg, zak ik langzaam wat dieper
op mijn stoel. Mijn spieren ontspannen zich en mijn lichaam wordt aangenaam warm, alsof ik
een beetje rozig ben.
‘Mooi, dat voelt goed. Laat dan als eerste eens een symbool in je opkomen dat weergeeft hoe
je jezelf nu ziet.’
Dat voelt goed? Wil Hans werkelijk beweren dat hij kan voelen wat de groep doet? Ik heb
geen tijd om mijn hersens erover te pijnigen, de oefening gaat door. Het duurt even voor ik beeld
krijg en wanneer het komt, is het aanvankelijk nog wazig. Dan zie ik een donker rotsblok, dat
van boven in tweeën is gespleten. Het ligt nog net niet helemaal uit elkaar, maar dat scheelt niet
veel. Is dat mijn zelfbeeld? Niet bepaald florissant.
‘Laat dan in je opkomen hoe je graag zou willen zijn.’
Weer duurt het even voor ik iets zie. Na een minuut zie ik een grote, gezonde boom met haar
wortels stevig in de aarde en haar volle, groene kruin reikend naar de hemel. Wat een contrast!
Op de een of andere manier houdt de boom een belofte aan levenskracht in, en dat is iets wat ik
graag zou verwerven.
Hans gaat weer verder met de oefening. ‘Vraag dan eens aan je onbewuste wat je weerhoudt
om die visie te realiseren?’
‘Ik word geleefd door mijn werk.’ Die gedachte komt onmiddellijk naar boven en gaat niet
meer weg.
‘Welke affirmatie heb je nodig om dit te doorbreken? Denk eraan, een affirmatie is een
omschrijving van een situatie in de toekomst die is geformuleerd alsof het reeds werkelijkheid
is.’ Ik zoek, nog steeds met mijn ogen dicht, inwendig naar de juiste woorden.
‘Ik bepaal mijn eigen leven en heb er lol in.’ Ik grijns, dat klinkt nogal opstandig.
‘Voel eens wat deze energie kan creëren in je leven, als deze manifest zou worden?’
Ik zie mezelf dansen, energiek en vol levenskracht. Moeheid is geen enkel probleem. Zucht,
als dat toch ooit eens waarheid mocht worden! Tijdens een korte pauze maak ik weer
aantekeningen.
Daarna wordt de oefening vervolgd. ‘Laat dan in je opkomen wat je diepste verlangen is.’ De
stilte in de ruimte is tastbaar. Zestiendeelnemers zoeken met hun ogen dicht naar het verlangen
dat bij de meesten diep is weggestopt. Even voel ik mijn spieren zich spannen, zou het antwoord
komen? Maar die vrees is ongegrond, het is alsof de diepte van de visualisatie het luik van mijn
onbewuste heeft geopend. ‘Ik wil in contact komen met mijn innerlijke bron, ik wil weten wie ik
ben en mijn gespletenheid helen.’ De woorden lijken me te roepen, naar een leven ver weg van
het huidige. Even proef ik een wereld, zo mooi, zo vol belofte.
Maar dan zet Hans’ stem me terug in het hier en nu. ‘Laat dan tot slot in je opkomen hoe jij
zou zijn als je dat gerealiseerd zou hebben.’
O ja, alleen verlangen is niet genoeg. Het moet specifieker, in de vorm van een visie. Weer is
het even stil en weer komen als vanzelf de woorden naar boven. Ik leef in harmonie met de
natuur, mijn geliefden en mijzelf en leid een compleet leven. Op mijn netvlies verschijnt een
vrijstaand huis in het bos, ik loop in vrijetijdskleding en neem deel aan een of andere workshop.
Mensen lachen, ik voel me bij hen op mijn gemak.

Met dikke, gekleurde stiften tekenen we vervolgens onze beelden en gedachten op grote vellen
papier, die we daarna aan de houten balken in de zaal hangen. De rest van de avond delen we
onze verhalen. Hans introduceert ‘de wet van de twee voeten’: laat je voeten gaan waar je
interesse je naar leidt. Geïnteresseerd, wat onwennig, zoekend naar een houding, loop ik rond.
Hoe verschillend we ook zijn, iedereen heeft een verlangen dat vaak zo onbereikbaar lijkt, en
hindernissen die het in de weg staan. Dat maakt me minder eenzaam, ik ben niet de enige die op
zoek is.
Eén verhaal raakt me meer dan alle andere. Het is het verhaal van Wim, een prachtige, lange,
slanke man met zwarte krullen en helderblauwe ogen. Hij is even oud als ik en blijkt ook bij
AT&T te werken (het moederbedrijf van NCR), maar daar hebben we elkaar nooit ontmoet. ‘Ik wil
een gezin,’ zegt hij met een verlegen glimlach, ‘ik ben vaak eenzaam.’ Enigszins
verontschuldigend en wat verlegen staat hij naast zijn tekening. ‘Ik woon al een paar jaar alleen
en heb niet veel vrienden, meestal breng ik mijn tijd door met mijn kat en een goed boek. Ik
verlang ernaar om me te verbinden met andere mensen, ik weet alleen niet goed hoe dat moet.’
Ik begrijp er niets van. Jij? Eenzaam? Hoe kan dat nou, je bent zo mooi. Natuurlijk spreek ik
die gedachte niet uit, dat durf ik niet, maar ik blijf lang met hem napraten.
De volgende twee dagen diepen we de afzonderlijke onderdelen van de oefening verder uit. In
kleine groepjes bespreken we onze levensloop en we helpen elkaar te zien hoe onze
overtuigingen tot stand zijn gekomen. Die gesprekken gaan dieper dan ik ooit heb meegemaakt,
met een openheid en een vertrouwelijkheid die voor mij volkomen nieuw zijn. Tegen het eind
van het eerste weekend is het ijs in de groep dan ook geheel gebroken.
Bij het afscheid vlinder ik van de een naar de ander voor een knuffel of een dikke omhelzing.
We spreken af om tussen de weekenden door contact te houden. Ik zit in een intervisiegroep met
Wim en Ilse, met wie ik het hele weekend ben opgetrokken. Voor we uit elkaar gaan, drukt Hans
ons het belang van openheid nog eens op het hart. ‘Wees bereid om te spreken over wat waar is,
durf zonder gêne de essentie van een situatie te benoemen. Alleen dan kom je voorbij je masker,
bij je authenticiteit. Voorwaarde is natuurlijk dat je je veilig voelt, dat je voldoende vertrouwen
hebt in de ander én in jezelf. Die veiligheid gaan we in de loop van deze weekenden met elkaar
opbouwen.’

Na dat eerste Visionsweekend groeien Stefan en ik verder uit elkaar. Zijn leven speelt zich
voornamelijk af in de buitenwereld, in zijn bedrijf, met zijn vrienden en hun feesten. Mijn vragen
over ons wimpelt hij af, volgens hem valt er niets te bespreken. Wat hem betreft zijn we
getrouwd voor het leven, niets kan daar ooit verandering in brengen. Gelukkig heb ik mijn
maatjes van Visions: uren hang ik afwisselend met Ilse of Wim aan de telefoon om de
opdrachten en het leven door te nemen. En dat leven is drukker dan ooit. Met de lessen
Jungiaanse psychologie, het huiswerk van Visions en mijn nieuwe baan neem ik eigenlijk te veel
hooi op mijn vork. Maar ik dwing mezelf om het vol te houden en push mijn lichaam tot het
uiterste. In mijn vrije tijd verdwijn ik met mijn neus in de boeken, zoals De weg van de minste
weerstand van Robert Fritzvii en Empowerment van David Gershon en Gail Straubviii. Ik ben
verliefd, compleet gepakt door deze materie. Het idee dat ik mijn werkelijkheid kan vormgeven
en de regie over mijn leven in handen kan nemen, geeft me de hoop dat ik mijn chronische
vermoeidheid ga genezen.

Voor ik er erg in heb, is de maand om en staat de tweede workshop voor de deur. Stefan gaat het
weekend naar een beurs in Duitsland, Mora logeert bij zijn ouders en ik reis af naar
Barchem.Zodra ik, nog maar net door de voordeur, Ilse zie, laat ik mijn bagage vallen en vlieg
haar om de hals. ‘Ha, ik heb je gemist.’ Met mijn armen om haar heen kijk ik haar aan.
Ze lacht uitbundig. ‘Ook hallo, ja, ik jou ook. Lekker om hier weer te zijn.’
Even later krijgt ook Wim een omhelzing, al ben ik toch niet zo vrij met hem als met Ilse. Ik
begin hem leuk te vinden, erg leuk zelfs.
Na het inchecken, het diner en wat huishoudelijke mededelingen, gaat Hans weer met ons aan
het werk. Zijn standaard openingszin luidt, als altijd: ‘Ga maar lekker zitten op je stoel en doe je
ogen dicht’. Ik leg snel mijn map naast me op de grond en sluit verwachtingsvol mijn ogen. Wat
heb ik hier zin in!
‘Stel je voor dat je een trap afloopt,’ begint zijn diepe, liefdevolle stem. ‘Eén voor één neem je
met je voeten de treden, het wordt langzaam donkerder om je heen.’ Ik slaak een diepe zucht en
laat me gewillig meevoeren naar mijn binnenwereld. ‘De trap komt uit op een schemerlichte hal,
waar je een deur ziet. Daarachter bevindt zich jouw innerlijke kind. Voel eens hoe het voor je is
om hem of haar te gaan ontmoeten?’ Verzonken in innerlijke stilte probeer ik me voor te stellen
hoe het zal zijn om mezelf als kind te zien. Mijn hart klopt zacht in mijn keel, en ik slik even iets
weg. Wat zou ze me te vertellen hebben? ‘Open dan de deur en zoek in de ruimte naar het kind.’
In gedachten duw ik de zware deur open en kom in een grote, kille, donkere ruimte. In een
hoekje zit een kind in elkaar gekropen tegen de muur, met haar hoofd op haar knieën. Ik loop
voorzichtig, om haar niet te laten schrikken, naar haar toe en ga naast haar op de grond zitten.
‘Hallo, wie ben jij?’ zeg ik tegen haar.
Ze kijkt me met grote, treurige ogen aan. ‘Ik ben jou, maar je bent me vergeten.’
Ik bijt op mijn lip. Ze heeft gelijk, ik ben haar vergeten. Wanneerik haar dat vertel, kijkt ze
van me weg en verbergt ze haar gezicht achter haar lange blonde haar. In een poging om
contact te maken, leg ik zachtjes een hand op haar rug.
‘Kunnen we opnieuw beginnen? Ik wil je graag leren kennen.’
Ze kijkt weer naar me op, de twijfel zichtbaar in haar ogen. ‘Meen je dat?’
Ik knik en sluit het meisje in gedachten in mijn armen.
De tijd lijkt stil te staan. Alles wat ertoe doet, is hier, nu. Ik heb een deel van mezelf
teruggevonden dat ik nooit kwijt had willen raken. Maar natuurlijk komt dan Hans’ stem die ons
terugroept naar het hier en nu.
Met grote tegenzin laat ik het beeld van de omhelzing met het kleine meisje los. Met
halfgesloten ogen, om het contact zo lang mogelijk vast te houden, pak ik pen en papier om mijn
inzichten op te schrijven:

‘Ik sta op de drempel tussen licht en donker. Ik heb altijd in het lichte deel willen leven
en heb gedaan alsof er verder niets in mij was. Nu aarzel ik om het donker in te gaan.
Het stoot af en trekt me tegelijkertijd ook aan. In dat donker zijn aspecten van mijn
vader en mijn moeder. Mijn aarzeling gaat over de angst om overweldigd te worden
door de duisternis, alsof ik erin zal verdwijnen. Ik geef mezelf de opdracht om dit
weekend een stap te zetten, ik ben dat aan het kind in mij verschuldigd.’

Op het moment dat ik deze woorden schrijf, besef ik niet hoe dicht ik bij de essentie van mijn
proces ben. Ik schrijf ze intuïtief, zonder precies te weten welke gebeurtenissen in mijn leven
eraan ten grondslag liggen. Ik zal, ongelooflijk maar waar, deze aantekeningen in mijn dagboek
vergeten, tot de dagen dat ik aan dit hoofdstuk werk. Dan zal ik me realiseren dat mijn
onbewuste alle ingrediënten voor mijn helingsproces vanaf het prille begin van mijn zoektocht
aanreikt. Maar pas in 2005, het jaar dat mijn moeder sterft, durf ik dit donker werkelijk in te
gaan.

Die nacht slaap ik diep, zo diep dat ik door de wekker heen slaap. Het gebonk van Ilse op de deur
van mijn kamer doet me wakker schrikken. ‘Chantal, opstaan, we gaan over twintig minuten
beginnen.’ Snel schiet ik onder de douche en laat koud water over mijn gezicht stromen.
Spijkerbroek, shirt, trui, kam door mijn haar, zo moet het maar. Met mijn map onder mijn arm,
een broodje in mijn ene hand en een kop koffie in de andere, plof ik naast Ilse.
‘Goedemorgen, slaapkop.’ Ze neemt me grijnzend op.
‘Sorry, ik lag in coma.’ Een beetje beschaamd kijk ik haar aan.
‘Het was ook een heftige oefening gisteren.’ Ze strijkt even troostend over mijn arm. ‘Ik wou
dat ik zo kon slapen als jij, ik was al om zes uur wakker.’
‘Dat meen je niet! Heb je dan genoeg energie om de dag door te komen?’
Ze lacht, wijst op het pakje sigaretten naast haar stoel en neemt nog een slok zwarte koffie.
‘Met een beetje hulp, ja.’
Kauwend op mijn broodje kijk ik om me heen. Ik lijk niet de enige die moeite had om op te
staan, hier en daar zie ik meer door slaap getekende gezichten. Ook de zon buiten is nog half
bedekt onder de ochtendnevel, haar magere stralen verlichten de ijsbloemen op het kleine
dakraam.
Dan opent Hans, die wel een kwartier geduldig heeft zitten wachten tot iedereen op zijn plek
zit, de ochtend. ‘We doen eerst een rondje. Op een schaal van 1 tot 10, hoe zit je erbij?’ Vragend
kijkt hij de kring rond. ‘Wie wil beginnen?’
Ik duik weg met mijn hoofd in mijn trui. Beginnen? Ik? Nee, dank u. Het liefst zou ik niets
zeggen, maar dat kan ik ook niet maken. Dus vertel ik wanneer het mijn beurt is: ‘Ik ben een
beetje duf, maar wel benieuwd naar vandaag.’
Hans knikt begrijpend, zijn handen gevouwen in zijn schoot. ‘Geef jezelf toestemming om
moe te zijn, deze oefeningen werken diep door.’ Zijn vrouw Ellen, die als de rust zelve naast
hem zit, voegt hieraan toe: ‘Kijk maar wat je vandaag nodig hebt om hier te zijn. Desnoods ga je
even liggen, je onbewuste pikt toch wel op wat we bespreken.’ De zachte gloed op haar wijze
gezicht vertelt me dat ze het meent.
Ik antwoord beleefd: ‘Ja, dat zal ik doen. Dankjewel voor de suggestie.’ Maar ik denk:
Liggen? In deze groep? Ik pieker er niet over. Misschien tijdens de lunch even, op mijn kamer.
We zien wel.
Dan, als iedereen heeft ingecheckt, begint Hans met de eerste oefening. ‘Stel je eens voor dat
je op een schip bent, jouw schip. Iedere ruimte vertegenwoordigt een deel van je leven.’ Ik wacht
tot het zwart voor mijn ogen in een beeld verandert en zie de contouren van een prachtig houten
zeilschip. ‘Loop maar eens over het schip. Op de deuren hangen bordjes met aanduidingen zoals
‘werk’, ‘familie’ of ‘relatie’. Hoeveel deuren zie je, en welke bordjes hangen daarop?’
In de gangen van ‘mijn schip’ ontdek ik inderdaad een rij deuren, allemaal naast elkaar met
ieder een andere kleur. Ik open de dichtstbijzijnde deur, op het bordje staat ‘werk’.
‘Kijk eens goed rond in de ruimte, is het er rommelig of is er orde? Staan er veel spullen of is
het leeg? Wat zie je dat je wilt houden en wat wil je overboord zetten? Het criterium is of je er
blij van wordt. Oordeel niet en kijk gewoon wat er in je opkomt.’
De kamer ziet eruit alsof er lange tijd niet is opgeruimd. De kasten tegen de muren puilen uit
van de ordners, op een bureau staat een computer en een kledingrek hangt vol mantelpakjes. Ja,
vertrouwd is het wel, maar of ik hier blij van word? Ik begin op te ruimen. Eerst trek ik de
mantelpakjes van het rek, daarna haal ik de computer van het bureau. De ordners gooi ik in een
grote doos. Als ik daarmee klaar ben, sjouw ik het allemaal naar een klein sloepje, dat ik de zee
opstuur. Wat ik overhou, is een lege ruimte, waarvan ik niet weet wat ik ermee moet. Maar ik
voel me er wel goed bij.
‘Wanneer je klaar bent, ga je door naar de volgende ruimte.’ De stem van Hans brengt me
weer de gang op waar ik de deur met het bordje ‘opleiding’ open. Deze kamer is leger. Er staan
kasten met boeken, er liggen verhuisdozen met oud studiemateriaal en aan de muur hangt in een
lijstje mijn Nyenrode-diploma. Even aarzel ik. Wat moet ik hier nou mee? Nuttig om dat diploma
op zak te hebben, maar word ik hier nou blij van? Nee, integendeel. Dus haal ik ook hier alles
van zijn plek en zet het overboord. Weer een lege ruimte. Vervolgens ga ik door naar de deur met
het bordje ‘relatie’. Ik haal diep adem en leg mijn hand op de ijzeren klink. Deze ruimte lijkt qua
inrichting verdacht veel op de vorige, alleen staan er wat meer privéspullen. Vertrouwd, ja, dat
wel, maar ook hier word ik niet blij. Met langzame, automatische bewegingen begin ik op te
ruimen. Ik kom bij een kast waar mijn trouwjurk hangt, opgeborgen in zo’n lange, witte, plastic
hoes. Ik open de rits, neem de jurk in mijn handen en kijk er eens goed naar. Wil ik dit nog? Nee,
als ik eerlijk ben niet. Eigenlijk is het al een tijdje voorbij. Snel doe ik de jurk in een doos,
gevolgd door de trouwschoenen en de trouwfoto’s.
Tegen het eind van de oefening heb ik mijn werk, mijn opleidingen mijn huwelijk zo’n beetje
integraal over boord gezet. Verder heb ik afscheid genomen van wat vervelende herinneringen,
van de katholieke kerk waar ik me nooit heb thuis gevoeld (ik had altijd het gevoel dat ik naar
een poppenkast keek) en van de piano die me door een tante was geschonken, omdat mijn
moeder dat zo leuk vond. Alleen mijn huis voelt als iets, dat ik graag wil houden.
Beduusd zit ik op mijn stoel en laat de waarheid tot me doordringen: geen enkele beslissing in
mijn volwassen leven heb ik van binnenuit genomen, ik heb me volledig laten leiden door wat ik
dacht dat de wereld van mij verwachtte. Daarmee heb ik een leven gecreëerd dat niet bij me past,
een gouden kooi waarin ik dacht veilig te zijn. Als ik wil leven, dan moet ik daar uit!
Het is alsof ik jaren blind ben geweest en ineens kan zien.

’s Avonds is er feest in de kantine. Voor de gelegenheid zijn de tafels aan de kant geschoven, een
paar gekleurde spots zorgen voor gedempt licht en harde discomuziek uit de jaren tachtig knalt
uit de boxen. Als tieners op ons eerste schoolfeest dansen we de spanning van de dag weg: we
lachen, we bumpen, we zingen. Pas na middernacht vertrekt de een na de ander om te gaan
slapen. Maar ik wil niet naar bed. Zo moe als ik de dag begon, zo wakker ben ik nu. In mijn
eentje sta ik op de dansvloer en wieg zachtjes op een schuifelplaat van George Michael. Door
mijn oogharen kijk ik naar Wim, die bij de bar staat. ‘Kom eens?’ wenk ik hem. Langzaam loopt
hij naar me toe, zijn ogen strak gevestigd op die van mij en zijn blik vragend. Wanneer hij voor
me staat, sla ik zonder iets te zeggen mijn armen om zijn nek en til mijn gezicht naar hem op.
Even gebeurt er niks, hij kijkt alleen maar. Dan streelt hij met een vinger mijn wang en mijn
lippen, neemt me met trage bewegingen in zijn armen en kust me teder op mijn mond. Ik gloei
van top tot teen.
Zo staan we, tot de realiteit zich aan ons opdringt. Als we iets aan het programma van de
volgende dag willen hebben, moeten we gaan slapen. Bovendien klinkt er de hele tijd een stem in
mijn achterhoofd: dit mag niet, je bent nog getrouwd. Tien minuten later levert hij me keurig af
bij de deur van mijn slaapkamer, waar een smal eenpersoonsbed op me wacht. Nog een kus, een
innige omhelzing en dan laat ik hem los. ‘Slaap lekker, ik zie je morgen.’
De volgende ochtend lopen we voor de workshop met de armen om elkaar heen door het bos.
Onwerkelijk, hoe moet dit verder? Ik broed op een oplossing. ‘Zullen we hier maar een hele
mooie vriendschap van maken?’ Ik hoor zelf wat een zwaktebod het is, maar ik weet het anders
ook niet.
Wim stopt en draait zich verbijsterd naar me toe. ‘Wat zeg je nou? Dit is toch geen
vriendschap, dat weet je best!’
Ik staar over de weilanden, de ochtendmist hangt laag over de velden. Natuurlijk heeft hij
gelijk, maar ik kan toch geen relatie met hem beginnen? Ik ben getrouwd.
De week na dat tweede Visionsweekend komt Ilse een paar dagen logeren. Het toeval wil dat
Stefan met zijn vrienden is vertrokken naar de wintersport, dus we hebben het rijk alleen. We
zitten uren samen in bad, wandelen over de hei, liggen voor de open haard en analyseren ons
leven. Wat nu? De visualisatie was duidelijk, ik wil niet verder met dit huwelijk. Maar we zijn
pas een paar jaar getrouwd, mag ik daar zomaar uitstappen? Het is geen eenvoudige beslissing.
Hou ik het vol in deze relatie? Stefan heeft geen enkele interesse voor het pad dat ik nu
bewandel, een pad dat in korte tijd voor mij de essentie van het leven is geworden. De passie is
al lang geleden verdwenen, anders was ik ook niet gevallen voor Wim. Na drie dagen praten hak
ik de knoop door, ik wil scheiden.
Later, bij het schrijven van dit boek, zal ik inzien hoe radicaal ik te werk ga. Ik neem de
beslissing in mijn eentje, zonder Stefan een kans te geven om mee te praten, zonder open te staan
voor zijn kant van het verhaal, zonder het proces te delen. Pats. Boem. Zo ga ik het doen.
Wanneer Ilse terug naar huis is, schrijf ik Stefan een lange brief, bang dat ik tijdens een
gesprek de woorden niet zal vinden. De rest van de week kruipt zenuwslopend langzaam voorbij.
Eén keer belt hij, we praten over koetjes en kalfjes. Hemel, ik heb nog nooit ergens zo tegenop
gezien!
Zaterdagnacht om een uur of drie is hij thuis. Ik hoor de auto op de oprit en de sleutel in het
slot. Het geluid van een koffer en ski’s die in de gang belanden, Mora die enthousiast haar baasje
begroet. Dan gestommel op de trap, het geklater van de douche en hij kruipt naast me in bed. Ik
doe alsof ik slaap en mompel alleen: ‘Fijn dat je veilig thuis bent.’
De volgende ochtend, hij zit op de bank de krant te lezen, begin ik. ‘Kunnen we even praten?’
Hij legt de krant opzij. ‘Ja, natuurlijk.’
‘Ik wil je iets vertellen, maar ik durf het niet goed. Daarom heb ik het voor je opgeschreven.’
Ik geef hem de brief, in een open envelop.
Verbaasd pakt hij hem aan. ‘Wat is er?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Lees maar eerst, dan praten we.’ Terwijl hij leest, zit ik naast hem op de
bank met mijn handen in mijn schoot. De sfeer in de kamer is geladen. Na een paar minuten kijkt
hij me gefrustreerd en verwijtend aan, met tranen in zijn ogen. ‘Dit kun je niet menen! Ik herken
je niet meer, je lijkt wel gehersenspoeld!’
Het bloed schiet naar mijn wangen, even ben ik geneigd om toe te geven. Oh, wat is dit
moeilijk, maar ik moet nu doorzetten! Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, ik ben niet gehersenspoeld, ik
ben dichter bij mezelf dan ik ooit ben geweest. Dit leven past me niet meer: jij en ik, het golfen,
de feesten, die enorme nadruk op een carrière. Ik wil het niet langer.’
Hij legt zijn hand met kracht op mijn arm. ‘Dus deze beslissing is definitief? Er is niets wat je
nog van gedachten kan doen veranderen?’ De ramen trillen in hun sponningen wanneer hij de
voordeur achter zich dicht smijt. Met gierende banden rijdt hij weg om familie en vrienden
deelgenoot te maken van mijn waanzin.
4.
Het visioen
Vanaf dat moment komt mijn leven in een stroomversnelling. Stefan huurt een appartement in
Amsterdam, we vinden een mediator en maken een aanvang met de boedelverdeling. ‘Cd van
jou, cd van mij….’ Letterlijk. Gelukkig doen we geen van beiden moeilijk, het is al lastig
genoeg. Mora blijft bij mij. Ik zoek een kennel waar zij overdag naar toe kan. Verder maak ik
een rondje langs vrienden en familie om mijn kant van het verhaal te vertellen. Mijn oma kan er
niet mee zitten, ze verzekert me dat er met alle mannen iets mis is. Ook mijn moeder heeft geen
moeite met mijn stap. ‘Als dit is wat je wilt, kind, mijn zegen heb je.’ Volgens mij is ze nooit blij
geweest met Stefan, ze heeft het niet zo met de kerk. Alle anderen reageren geschokt. We hadden
het toch goed voor elkaar, Stefan en ik? Het pijnlijkst is de reactie van mijn schoonouders. De
deur die altijd openstond, zwaait in één klap dicht. Ze zijn intens boos, een huwelijk is voor het
leven. Ik kan het ze niet kwalijk nemen, hij is tenslotte hun zoon. Maar wat mis ik ze! Ze zijn het
enige gezin dat ik ooit heb gekend, en nu ben ik ze kwijt. Alsof de duvel ermee speelt, loopt ook
de druk op mijn werk op: we hebben nieuwe doelstellingen gekregen vanuit de Amerikaanse
moederorganisatie. Door de week is mijn agenda overvol. Ik draai op wilskracht en adrenaline en
lig iedere avond uitgeteld in bed. Soms weet ik niet waar ik het vandaan moet halen.
Nu het stiekeme eraf is, bloeit de liefde tussen Wim en mij op. We zien elkaar in de
weekenden. Bij hem in Den Haag fietst hij met mij achterop naar concerten, ontbijten we in zijn
favoriete kroeg en lopen we met Mora door de duinen. Bij mij in Huizen liggen we voor de open
haard, zitten we in mijn tweepersoonsbad en lezen we elkaar voor. Ik moet wel wennen aan zijn
smaak: hij leest Dostojewski, Sartre en Rumi. Ik ben nooit verder gekomen dan Ludlum, hij lacht
me er liefdevol om uit. Door de week telefoneren we urenlang, hij met zijn kat op zijn buik en ik
met mijn hoofd naast de kop van mijn hond. Heerlijk, deze man kan eindeloos luisteren en heeft
altijd iets zinnigs te melden. Zijn tederheid is balsem voor mijn ziel. Als ik het koud heb, wast hij
mijn lijf van top tot teen; als ik moe ben, masseert hij mijn rug en als ik honger heb, kookt hij
heerlijke maaltijden. Alleen jammer dat zijn kat en mijn hond elkaar niet verdragen, Mora jaagt
Ravioli letterlijk in de gordijnen. Zolang we allebei een eigen huis hebben, is dat geen probleem.
Maar zo gelukkig als ik ben met Wim, zo verdrietig ben ik over de scheiding van Stefan. Ook
al heb ik er zelf voor gekozen, ik voel toch pijn: een fysieke pijn die zich op de meest
onverwachte momenten laat voelen. Zoals op een prachtige voorjaarsdag, wanneer de blauwe
regen naast de voordeur in volle bloei staat en de beukenhagen groen zien van het jonge blad.
‘Hé Chantal, wat goed om jou te zien!’ Een jaarclubgenote duwt een grote bos roze tulpen in
mijn armen en knuffelt me tegelijkertijd. De rok van haar jurkje zwiert tegen mijn benen.
Lachend beantwoord ik haar omhelzing en doe tegelijkertijd een stap achteruit om de bloemen
te redden van haar enthousiasme. ‘Wat lief van je, kom erin.’ Ik loop voor haar uit naar de
keuken, Mora hobbelt achter ons aan.
Nieuwsgierig kijkt mijn vriendin om zich heen. ‘Wat is het hier kaal.’
Ik haal mijn schouders op. ‘Stefan heeft de helft van het meubilair meegenomen, ik heb nog
geen puf gehad om iets nieuws te kopen.’
Ze leunt tegen het aanrecht en schudt haar hoofd. ‘Ik had het nooit verwacht.’
‘Wat niet? Dat wij zouden scheiden?’
‘Jullie leken zo perfect samen. Als jullie het al niet redden, wie dan wel?’
Ik schik de tulpen in een glazen vaas. ‘Maar is dat zo? Waren we echt zo perfect samen?’ In
één adem erachteraan informeer ik wat ze wil drinken.
Even later zitten we met een fles witte wijn in de koeler op het terras achter mijn huis. Mora
nestelt zich tevreden onder de tafel. ‘Nou, jullie hadden alles. Kijk naar dit geweldige huis,
allebei een goede baan, nooit ruzie. Dat geef je toch niet zomaar op?’ Haar blik is bijna
verwijtend.
Ik voel me licht verstarren. Het blijft wennen, al die emoties die mijn scheiding oproept in
mijn omgeving. Wat ga ik hierop zeggen? ‘Maar is dat de essentie van een huwelijk? De
uiterlijke kant? Weet je, we hadden nooit een goed gesprek. Met Wim kan ik eindeloos praten.’
Ze speelt met de voet van haar glas, dat al half leeg is. ‘Dat is die man die je hebt ontmoet? Is
hij de oorzaak van je scheiding?’
Even val ik stil, de vraag heeft mij ook eindeloos beziggehouden. ‘Nee,’ zeg ik dan aarzelend.
‘Nee, hij is niet de oorzaak.’ Ik vertel haar over de visualisatie van de gouden kooi. ‘Maar dat ik
verliefd werd op Wim, maakte het wel duidelijker.’
Het gezicht van mijn vriendin is nu één groot vraag- en uitroepteken tegelijk. Ze giechelt. ‘Ik
ben wel benieuwd naar hem.’
‘Dat komt wel, na de zomer of zo. Alles gaat al zo snel. Ik kan je wel een foto laten zien.’ Ik
haal een ingelijste foto van een lachende Wim, met een forse helm op zijn hoofd, klaar om te
vliegen met zijn parapant.
‘Stoer.’
Ik leun tegen de achterkant van haar stoel en kijk mee over haar schouder. ‘Ja, maar vooral
heel lief.’
‘Ik heb wel te doen met Stefan.’ Ze vertelt dat ze hem afgelopen weekend zag op de
verjaardag van wederzijdse vrienden. ‘Hij heeft zichtbaar verdriet.’
Ik staar langs haar heen, mijn ogen nietsziend gefixeerd op de struiken achter in de tuin. God,
wat voel ik me schuldig. Kon ik zijn pijn maar helen, kon ik mijn pijn maar helen. Ik breng de
foto terug naar binnen, alsof ik Wim even weg wil zetten. Pas wanneer ik weer in mijn eigen
stoel tegenover haar aan de tuintafel zit, zeg ik schor: ‘Ik hoop dit nooit meer mee te maken,
scheiden doet fysiek pijn. Het is alsof je twee vergroeide planten uit elkaar trekt om ze ieder in
een eigen pot te zetten. Het is maar goed dat we geen kinderen hebben, anders had ik de stap
nooit durven maken.’
De rest van de middag praten we over mannen, de liefde en het leven. Het is gezellig, we
lachen veel. Maar als ze aan het eind van de middag weer naar huis is, begraaf ik mijn gezicht in
een kussen en rouw om mijn huwelijk dat het niet heeft gered. Het gezicht van een verdrietige
Stefan, een gezicht dat ik zo goed ken, laat me niet meer los.
Zo gaan twee maanden voorbij.

Dan, ineens, is het einde van de Visions-opleiding daar. In het laatste weekend, eind april 1994,
kijken we terug op het proces dat we hebben doorgemaakt, inventariseren wat er in ons leven is
veranderd en formuleren onze intentie voor de toekomst. Tot slot laat Hans ons, als symbool
voor een tweede geboorte, één voor één onder begeleiding van zelfgekozen muziek door een
tunnel van deelnemers kruipen. Vervolgens reikt hij het certificaat uit. ‘Dit is geen einde, je reis
is niet klaar. Neem mee wat je hebt geleerd en gebruik het als basis voor de toekomst.’ Ellen
kijkt glimlachend toe.
Een beetje raar vind ik het wel, maar het heeft ook iets plechtigs, iets gewijds. ‘Ik ga me vrij
maken van de normen van anderen,’ zeg ik, wanneer het mijn beurt is. ‘Ik wil die van mezelf
ontdekken. Ik wil plezier krijgen in het leven en boven alles wil ik gezond worden, en niet de rest
van mijn leven beheerst worden door een overmatige behoefte aan slaap.’ Daarna wurm ik me,
wat giechelig, op handen en knieën langs de warme lijven van mijn medecursisten.
Na het ritueel barsten we uit in een luid gejuich, iedereen omhelst iedereen. Met diepe
tegenzin én grote dankbaarheid neem ik afscheid. Ik kus Hans, omhels Ellen, en knuffel mijn
maatjes. ‘Dankjewel, voor alles.’ Even vloeien er tranen. Wat voel ik me thuis bij deze mensen,
van mij had de opleiding nog lang mogen doorgaan.
Tijdens de rit naar het westen zetten Wim en ik eerst Ilse af in Zutphen. ‘We bellen snel, hè?’
Daarna rijden we door naar het Gooi. Onderweg realiseer ik me dat er een jaar is verstreken sinds
mijn ontmoeting met Henry, de man moest eens weten wat hij heeft losgemaakt! Ik heb mezelf
leren kennen op een niveau waarvan ik niet wist dat het bestond, en met de scheiding heb ik de
eerste stap gezet naar een nieuw leven. Bovendien heb ik een nieuwe vriendin gevonden en een
nieuwe liefde in mijn leven. Ik kijk even opzij naar de lange, slanke man links van me. Het is dan
wel mijn auto, maar hij rijdt; met mijn hand warm op zijn dij, als om mij ervan te verzekeren dat
hij er echt is. Ja, privé heb ik een belangrijke stap gemaakt. Maar professioneel moet er ook nog
iets veranderen. Hoe dat eruitziet, weet ik op dit moment niet. Ik heb niet meer dan wat beelden
die in de laatste visualisatie van dit weekend naar boven kwamen: een tovenaarsleerling, een kast
vol boeken, een schrijverslessenaar met inktpot en ganzenveer en een sculptuur van een naakt
mens. Zie daar eens iets van te maken. Maar dat er nog meer in mijn leven op zijn kop gaat, dat
staat vast.

De volgende ochtend doet mijn lijf overal pijn; wanneer ik probeer op te staan, draait de wereld
voor mijn ogen. In een poging mijn evenwicht te bewaren, grijp ik me vast aan de muur. Ik moet
de badkamer zien te bereiken, maar dat gaat niet, het koude zweet breekt me aan alle kanten uit.
Van ellende kruip ik terug onder de dekens en val weer in slaap. Pas laat in de middag ben ik in
staat om mijn secretaresse te bellen. Met trillende vingers draai ik het nummer en vraag haar om
mijn afspraken voor de komende week af te zeggen.
‘Wat zeg ik tegen personeelszaken?’ vraagt ze, nadat we de lopende zaken hebben
doorgenomen.
‘Zeg maar dat ik griep heb. Als het meezit, ben ik er volgende week weer.’ Maar dat blijkt een
te optimistische inschatting. De hele week lig ik in bed, te beroerd om wat dan ook te doen.
Naast me, onaangeroerd, een stapel tijdschriften die Ilse me bracht. Wim komt iedere dag na zijn
werk even kijken en zorgt dat ik te eten heb. Zelf kan ik pas na een dag of tien weer een beetje in
en om het huis scharrelen. Na veertien dagen meld ik beter, ook al ben ik nog niet helemaal fit.
Dat hoop ik op te lossen met nog een week vakantie. Na twee weken alleen thuis heb ik behoefte
aan gezelschap, ik ga logeren bij mijn tante Paula.

Tante Paula is beeldhouwster. Ze is een zus van mijn vader en woont op een boerderij in de
Betuwe, waar ze een groot atelier heeft. Het huis staat vol bronzen sculpturen, klaar om in een of
andere galerie geëxposeerd te worden. Overdag werkt ze uren achter elkaar: was smelten en
boetseren, net zolang tot er een mooie vorm staat, met Bach, Mozart of Händel op de
achtergrond. ’s Avonds zit ze met wie er toevallig is in de leefkuil voor de open haard, altijd met
een open fles wijn onder handbereik. Als kind kwam ik graag bij haar, tot mijn moeder me het op
een dag verbood. Ze vond het geen geschikte omgeving voor een jong meisje. Ik was te braaf om
me tegen dat besluit te verzetten. Gelukkig is het contact sinds ik uit huis ben, hersteld.
‘Ha, lieverd, wat gezellig om je te zien.’ In een besmeurde overall loopt mijn tante me
tegemoet op het erf. Haar lange, zwarte haar zit gemakshalve in een strakke paardenstaart. Met
haar hoge jukbeenderen, haar groene ogen en haar slanke lijf is ze een klassieke schoonheid. Het
schijnt dat mijn vader ook zo mooi was. Ik beantwoord mijn tantes omhelzing en volg haar naar
binnen.
‘Heerlijk om hier te zijn, Paula, ik werd thuis gek van verveling.’ Ik laat mezelf op een kruk
aan de eetbar zakken en kijk hoe ze koffie met warme melk zet. De geur herinnert me aan
vroeger.
‘Hoe kom je dan ineens zo ziek?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Ik weet het niet, misschien was het allemaal een beetje te veel. De
scheiding, de boel verdelen, mijn werk.’
‘Nou, dan zullen we straks je horoscoop maken, eens kijken wat er allemaal aan de hand is.
Maar laat me eerst zien wat je hebt meegebracht.’ Ik haal een groot wasmodel uit de
boodschappentas.
Vroeger heeft mijn tante me leren boetseren en door de sessies met Karo heb ik deze hobby weer
opgepakt.
‘Maar kind,’ roept tante Paula ontsteld uit, ‘die vrouw is toch veel te mager? Waar zijn haar
heupen? Haar borsten? Kom, we gaan naar het atelier.’ Ze steekt het beeld onder haar arm, ik
volg haar. In de lichte werkruimte, pal naast de keuken, zet ze een pan was op het vuur van zo’n
camping-gasstel en laat de sissende inhoud even later in een emmer koud water lopen. Daarna
neemt ze een klomp hete was in haar hand en laat me zien hoe ik het beeld, dat inmiddels op
zo’n grote, door het vele gebruik besmeurde beeldhouwbok staat, beter vorm kan geven. Terwijl
ze bezig is, ben ik me bewust van mijn ongemak: ik zou het liefst een potje janken.
Die nacht, in bed, krijg ik nauwelijks lucht, piepend gaat mijn ademhaling in en uit. Zelf denk
ik aan bronchitis, maar de dokter die ik de volgende ochtend met mijn tante bezoek, helpt me uit
de droom: het is hyperventilatie, een uiting van zenuwen. Er zou een kwartje moeten vallen,
maar dat doet het niet. Ook de horoscoop die mijn tante voor me trekt, schudt me niet wakker.
‘In 1994 en 1995 activeert Saturnus je 8e huis. Saturnus gaat over orde, structuur en grenzen. Het
8e huis is het huis van de transformatie. Deze beweging brengt je bij donkere kanten en
therapeutische zaken van het leven. Als je gerijpt bent door het 8e huis, heb je in het 9e iets te
vertellen. Je bent bezig om iets los te laten, dat sterft. Je gaat tot de bodem.’
Later, wanneer ik mijn dagboek uit deze periode herlees, besef ik hoe kloppend die horoscoop-
lezing van mijn tante was. Maar op het moment zelf horen mijn oren weliswaar haar woorden,
maar kan ik door mijn gebrek aan levenservaring de werkelijke betekenis niet bevatten. Na nog
een paar fijne dagen ga ik terug naar huis, het is hoog tijd om weer aan het werk te gaan. Deze
beslissing neem ik met mijn hoofd; dat mijn lijf iets anders vertelt, voel ik niet.

Tijdens mijn afwezigheid heeft het werk zich op kantoor flink opgestapeld, ik buffel de eerste
dag tot ’s avonds elf uur door. Maar de stapel slinkt niet hard genoeg, dus ga ik de volgende dag
weer zo laat door. Stom. Op de derde dag is het wéér mis.
‘Gaat het wel met je?’ vraagt een collega die me ziet wankelen naast mijn bureau.
‘Nee.’ Ik schud mijn hoofd. ‘Maar ik moet naar die klant, de afspraak staat al weken gepland.’
De vrouw kijkt me aan met een blik van ‘zou je dat nou wel doen’, maar ik doe alsof ik het niet
zie. ‘Ik red het wel, daarna ga ik naar huis.’ Tegen beter weten in sleep ik mezelf naar onze
belangrijkste opdrachtgever in Utrecht. Maar als ik merk dat ik geen woord registreer van wat de
man tegen me zegt, kan ik nog maar aan één ding denken: ‘ik moet hier weg!’ Hoe ik dat gesprek
heb afgerond, weet ik niet meer. Ik heb een waas voor mijn ogen en kan amper helder denken.
Eenmaal in de auto begin ik onbedaarlijk, met gierende halen, te huilen. Ik besef dat ik zo ver
heen ben dat ik niet voor mezelf kan zorgen. Snikkend rij ik naar mijn moeder in Amsterdam, die
me eerst in bad en dan in bed stopt.
Mijn oude huisarts is de volgende dag heel nuchter. ‘Blijf jij maar eens een tijdje thuis, je bent
overspannen.’
Ik bel Karo, en na een heerlijke sessie zegt zij min of meer hetzelfde. ‘Chantal, zou je er niet
gewoon een paar maanden uitgaan?’ Ik ben geshockeerd. Ik? Eruit gaan? Dat kan niet! Ik kan
mijn team toch niet in de steek laten? Alles in me protesteert tegen het idee, maar ik heb weinig
keus. Mijn lichaam weigert dienst. Er zit niets anders op dan me weer ziek te melden en thuis te
blijven. Het is eind mei 1994.

Dan volgen eenzame dagen, die ik maar moeizaam vul. Het huis is leeg. De helft van het
meubilair is met Stefan meegegaan, ik slaap op een matras op de grond. Gewend als ik ben aan
een volle agenda met afspraken en verplichtingen, heb ik nu ineens een zee van tijd voor mij
alleen. En ik weet niet wat ik ermee moet. Wim is een grote steun, maar hij heeft zijn eigen leven
met een fulltime baan en een appartement in Den Haag. Ilse belt me bijna iedere dag, maar zij
woont helemaal te ver weg om vaak deze kant op te kunnen komen. Verder werkt iedereen die ik
ken. Bovendien voel ik me hondsberoerd. Ik ben er wel aan gewend om moe te zijn, maar zo
uitgeput als nu ben ik niet vaak geweest. Tot overmaat van ramp melden mijn buren dat ze hun
helft van onze twee-onder-een-kapwoning gaan verbouwen. Wanneer ik de maandag daarna
word gewekt door het gedreun van een sloophamer, weet ik dat ik weg moet. Een zomer vol
herrie en stof draagt niet bij aan mijn herstel. Maar waar kan ik naar toe? Ik wil niet naar mijn
moeder en een zomer bij Wim op zijn flat in Den Haag lijkt me een te grote druk leggen op onze
prille relatie.
Op een zondagochtend lig ik in bed te sudderen. Het licht van de voorjaarszon speelt op de
slaapkamermuur, ik neem de beweging met mijn ogen in me op. Dan hoor ik plotseling een
donkere, luide stem. ‘Ga naar Findhorn!’ Verschrikt kijk ik om me heen om te zien wie er tegen
me spreekt, maar er is niemand. Dat kan ook helemaal niet, ik ben alleen thuis. Even denk ik dat
ik het me heb verbeeld, maar dan klinkt de stem weer. ‘Ga naar Findhorn!’
Nog voor ik tijd heb om me af te vragen hoe ik iemand kan horen praten terwijl er niemand in
huis is, verandert de kamer om me heen. Als door de ogen van een vogel kijk ik van grote hoogte
neer op imposante krijtrotsen langs een woelige, donkere zee: de lucht is grijs en de wolken
bewegen voort op de adem van een scherpe wind; de meeuwen cirkelen luid schreeuwend boven
de branding. Ik zie de groene grasvelden boven op de rotsen en het natte zand van het strand
eronder. Ik kan het zoute water ruiken. In de golven word ik een dolfijn gewaar, die zich naar de
kust spoedt; even later komt er een tweede dolfijn bij. Zij aan zij schieten ze door het water en
landen op het strand aan de voet van de rotsen, waar ze veranderen in twee mensen die naakt,
nat en verstrengeld op het zand blijven liggen.
Het visioen10 verdwijnt even abrupt als het kwam en de ruimte om me heen wordt weer
gewoon mijn slaapkamer. Ik ben onthutst. Verbijsterd. De beelden waren zo helder als in een
film. Een tijdlang lig ik roerloos in bed, in de hoop dat er nog meer komt. Maar dat gebeurt niet.
Findhorn, ik heb er bij Visions van gehoord; het is een spirituele leefgemeenschap in het
noorden van Schotland. Ik schiet uit bed en bel Hans Kramer.
‘Wat wil je weten?’
Ik vertel hem van mijn visioen. ‘Is het een plek voor mij?’
‘Je moet je afvragen of je in jouw conditie zin hebt om midden in die gemeenschap te zitten.
Maar aan de overkant is een goed pension, het heet Minton House. Waarom probeer je dat niet?’

Het kost me een paar weken om de praktische kant van de zaak te regelen. Ik heb toestemming
van de bedrijfsarts nodig om een zomer weg te gaan. Verder moet ik pakken, een ticket kopen
voor de boot en mijn huis afsluiten. Mora mag bij Ilse logeren. Mijn auto laat ik achter, die heb
ik in Findhorn toch niet nodig. Wim reist me aan het eind van de zomer achterna voor twee
weken vakantie. We zijn het erover eens dat ik tijd alleen nodig heb om aan te sterken en mijn
scheiding te verwerken.
In mijn bagage zit ook een pak tarotkaarten dat ik van Ellen Alma heb gekregen. De tarot11,
heb ik inmiddels geleerd, is een hulpmiddel voor reflectie: een manier om inzichten te verkrijgen
waar je uit jezelf misschien zo gauw niet opkomt. De afbeeldingen op de kaarten
vertegenwoordigen ieder een fase in het leven. De set ‘Inner Child’-kaarten van Isha en Mark
Lerner1x heeft aanlokkelijke, kleurrijke afbeeldingen van bekende sprookjes en legenden; de
betekenis staat in het bijbehorende boek.
De avond voor mijn vertrek trek ik voor het eerst een kaart: wat staat me de komende weken te
doen, waarom ga ik naar Findhorn? Het antwoord geeft me een gevoel van hoop en verwachting.

‘Vaak hebben we in onze donkerste uren behoefte aan reflectie en rust om de wonden
uit het verleden te helen. De veranderingen die nu in je leven plaatsvinden, zijn geleid
en beschermd. Wees er zeker van dat creativiteit volgt.’
5.
Verbinding met een oud weten
Een waterig zonnetje schijnt door de witte wolken wanneer de trein aankomt in Forres, een dorp
op vijftien minuten van Findhorn. Het station ligt er verlaten, maar verzorgd bij. De grijze tegels
op het perron zijn netjes aangeveegd; kleurige bloemen in grote, betonnen bakken buigen
zachtjes in een koele zomerbries. Met uitzondering van de stationschef is er geen mens te
bekennen. Ik loop naar de uitgang en zet mijn bagage op de stoep. Hoe kom ik nu bij Minton
House? Er is geen busstation en de taxistandplaats is leeg, het lijkt erop dat ik moet lopen. Net
als ik mijn zware tas met spullen voor vijf weken wil optillen, stopt er een oude, gele Volvo voor
me. Door het opengedraaide raam informeert een vriendelijke man of ik soms een lift nodig heb.
Gelukkig, er wordt voor me gezorgd! Zonder aarzeling stap ik in en begroet een kwispelende
blonde labrador die vanaf de achterbank enthousiast in mijn nek snuffelt.
Een kwartier later zie ik tussen de heuvels de statige contouren van Minton House oprijzen.
Mijn tijdelijke woning blijkt een groot Victoriaans huis, majestueus gelegen aan de baai van
Findhorn. Het heeft duidelijk betere tijden gekend. De verf bladdert van de kozijnen, de ooit
witte muren zijn grijs en het onkruid groeit weelderig op plaatsen waar nog resten van een oude
siertuin zichtbaar zijn. Maar de schittering van de zon op het water zet het huis in een alles
vergevende gloed. Ik bedank mijn chauffeur voor de lift en sjouw mijn bagage naar de voordeur,
die op een kier staat. Zachtjes duw ik de deur verder open en steek mijn hoofd door de opening.
‘Hallo? Is daar iemand?’ Mijn stem weerkaatst in de hoge, marmeren hal. Er komt geen
antwoord. Ik stap over de drempel, zet mijn tassen op de grond en ga op verkenning. Na de lange
tocht per boot en trein verlang ik naar schone kleren en een warm bad. De lange gang leidt naar
een verlaten kantoortje, met een oud houten bureau, bezaaid met paperassen en een rek met
kamersleutels erboven duidelijk het domein van de beheerder. Maar hier is niemand. Naast het
kantoortje ligt een grote, ouderwetse keuken met van die glazen potten vol droogwaren op de
planken en een rieten mand verse groenten op het granieten aanrecht. Maar ook hier is niemand.
Uiteindelijk komt de gang uit op een enorme balzaal met weids uitzicht op de baai. Afgezien van
een zithoek met een versleten, fluwelen bankstel is het één grote, open ruimte. Wow, wat is dit
mooi! Ik loop over de oude, houten parketvloer naar het raam van de erker en staar naar de
glinsterende zee. Dan gaat achter me een deur open en komt een jonge vrouw met donkerbruin,
krullend haar naar me toe. Ze moet van mijn leeftijd zijn.
‘Hallo,’ ze steekt haar hand uit, ‘ik ben Jennifer, kan ik je helpen?’ Ik heb het gevoel dat ze
echt blij is om me te zien.
‘Ja, graag.’ Ik vertel dat ik vijf weken kom logeren.
Ze knikt. ‘We hebben regelmatig gasten voor langere tijd. Sommigen zijn hier om te
herstellen, anderen komen om in de buurt van de Findhorn Foundation te zijn en zich spiritueel
te ontwikkelen. Zelf ben ik hier een jaar. Ik werk in de keuken en de tuin in ruil voor kost en
inwoning. Wat brengt jou hier?’
Ik kijk in haar onderzoekende, bruine ogen. ‘Een burn-out, ik heb nergens energie voor. Ik
hoop hier de rust te vinden om te herstellen.’
‘Dan zul je wel moe zijn van de reis, ik wijs je je kamer.’ Ze gaat me voor en pakt uit het
kantoortje een sleutel. Ik volg haar de krakende houten trap op naar de eerste verdieping.
‘Alsjeblieft, dit is de Groene Kamer. Even verderop vind je de badkamer en het toilet. Op de
gang kun je koffie en thee zetten. Alle openbare ruimtes staan tot je beschikking. Mocht je verder
iets nodig hebben, dan help ik je graag.’
Ik bedank haar en zet mijn tas op het bed. De ‘Groene Kamer’ is een kleine eenpersoonskamer
boven de entree van het huis. Het meubilair bestaat uit een eenvoudig, smal bed met een
gehaakte sprei, een klein bureautje met een keukenstoel en een oude kledingkast die protesterend
piept als je hem opent. Snel pak ik uit en laat mezelf even later op het smalle bed zakken. Wat
ben ik moe. En gedeprimeerd. Ook al heb ik geen tranen, mijn lijf voelt zwaar van verdriet, alsof
ik vooral niet moet vergeten waarom ik hier ben. Eerst maar wat rusten. Ik leg mijn hoofd op het
kussen en verdwijn van de wereld.
Een paar uur later voel ik me wat beter. Ik fris me op en ga verder op verkenning. De bordjes
op de deuren vertellen me dat de meeste kamers naast de mijne ook gastenkamers zijn, op één
uitzondering na: ‘Sanctuary’ staat er met zwierige letters. Heiligdom. Dit moet een
meditatieruimte zijn. Ik gluur naar binnen, de kamer is vrijwel leeg. Op het tapijt staat een ronde
stenen schaal met een dikke witte kaars en ernaast een bolbuikige vaas met verse bloemen uit de
tuin. In een cirkel eromheen liggen enkele donkerrode meditatiekussens, de geur van wierook
hangt nog vaag in de lucht. Deze kamer moet recht boven de balzaal liggen, de ruimte is gevuld
met dezelfde schittering van de zon op het water. Aarzelend stap ik naar binnen en ga op één van
de kussens zitten, mijn benen gekruist. En nu? Wat word ik nu geacht te doen? Ik weet het niet,
ik heb nog nooit gemediteerd en heb geen idee waar deze ruimte precies voor dient. Dat
meditatie iets vergelijkbaars is als de oefeningen bij Visions, snap ik op dit moment nog niet. Ik
heb gewoon geen beeld bij het woord en het is nooit bij me opgekomen om het iemand te vragen.
Naast de kaars ligt een stapel engelenkaartjes uit het Transformatiespel, die we bij Visions ook
hebben gebruikt. Gedachteloos pak ik er één uit: Vrijheid. Het kaartje wordt versierd door een
engel die in haar blote billen met open armen naar de zee staat. Ik moet lachen. Ja, dat klopt wel:
vijf hele weken voor mezelf en helemaal niets hoeft.

Tegenover Minton House ligt de toegang naar de Findhorn Community, een spirituele
leefgemeenschap die is opgericht door Eileen en Peter Caddy en Dorothy Maclean. Eileen Caddy
kreeg contact met een innerlijke stem, die ze zelf herkende als de stem van God. Die stem bracht
hen in de jaren zestig naar het caravanpark in Findhorn. Om in hun levensonderhoud te voorzien,
legde Peter Caddy een groentetuin aan. Dat viel niet mee, want de grond is er zanderig en droog.
Tot Dorothy Maclean ontdekte dat ze intuïtief contact kon leggen met de geest van de planten en
zo informatie kreeg hoe ze deze tot bloei kon brengen. Toen Peter Dorothy’s adviezen ging
opvolgen, groeide de kleine tuin al gauw tot enorme proporties. Het meest bekend werden de
witte kolen, die wel 20 kilogram wogen. Dit trok natuurlijk de aandacht en de tuin werd
beroemd. Mensen met de meest uiteenlopende achtergrond trokken vervolgens naar Findhorn,
sommigen bleven voor korte en anderen voor langere tijd. Zo ontstond een kleine gemeenschap,
die zich wijdt aan spiritualiteit en aan een leven in harmonie met de natuur. In de loop van de tijd
groeide de Findhorn Community naar zo’n driehonderd leden en vergaarde ze wereldwijde roem.
Toen de stem in mijn visioen zei dat ik naar Findhorn moest gaan, bedoelde ze dat ik met deze
Community contact moest zoeken. Maar de eerste dagen na mijn aankomst mis ik gewoon de
energie om de oversteek vanuit Minton House te maken. Ik ben moe tot op het bot, verdrietig en
ik heb weinig zin om wat dan ook te doen. Ik slaap veel, heel veel. ’s Nachts zo’n twaalf uur en
’s middags ook nog een paar uur. Als ik wakker ben, nemen gewonebezigheden als wassen,
aankleden en eten eindeloos veel tijd in beslag. Ik vind het wel best. In de tijd die overblijft, lees
ik wat, wandel over het strand en zit op de rotsen te staren over het water. Het dorp Findhorn ligt
op de punt van de baai. Het heeft een leuke kroeg, een mooi strandje en een haventje. Ook al is
het zomer, het is hier af en toe flink koud. Soms schijnt de zon, maar net zo vaak valt er zo’n
vette motregen of hangt er een ondoordringbare, vochtige mist. Het doet me goed; het geheel
heeft iets ruws, iets ongepolijsts. Ik ben veel alleen.
’s Avonds, aan tafel, ontmoet ik mijn huisgenoten: een Nederlander die in Findhorn
Psychosynthese studeert, een Engelsman die hier al zes maanden herstelt van een burn-out, een
Amerikaanse met vakantie, en natuurlijk Jennifer uit Nieuw Zeeland die op retraite is. Zij
vertellen intrigerende verhalen over wat zich aan de overkant van de weg allemaal afspeelt:
workshops en lezingen, meditaties en dansen, werken in de tuinen en in de keukens.
Op een ochtend wint mijn nieuwsgierigheid het van mijn gebrek aan energie en steek ik de
asfaltweg over naar het ‘Park’, zoals de centrale locatie van de Community wordt genoemd. Het
is een gure dag. De wind jaagt het zand in wolken op en blaast de gele grashalmen langs de weg
plat tegen de grond. De grijze lucht vergroot de ruigheid van de omgeving. Ik trek mijn jack
stevig om me heen, dit kan nooit veel zijn. Maar ik heb ‘t mis. Het ‘Park’ lijkt in niets op wat ik
uit de gewone wereld ken. Eerst passeer ik enkele huizen, dan een paar kleurrijke stacaravans en
daarna een paar grotere gebouwen, allemaal omringd door prachtige, wilde tuinen vol kleurrijke,
bloeiende bloemen. De kleinere gebouwen worden bewoond door leden van de gemeenschap of
door gasten, de grotere hebben publieke functies, zoals de eetzaal en de festiviteitenhal. Alles is
gemaakt van hout in wonderlijke vormen. Later leer ik dat de Community zo veel mogelijk
organisch bouwt en dat de architectuur vooral is gericht op het welzijn van mens en milieu.
Een bordje wijst me de weg naar een koffieshop met de welsprekende naam Helios Café, een
licht, houten lokaal met eenvoudige tafels en stoelen. Achter de brede balie vraagt een mooie
jonge vrouw met warme ogen vriendelijk wat ik wil gebruiken. De gangbare keus is hier geen
cappuccino met een dikke schuimlaag, maar kruidenthee of bamboekoffie. In de vitrine staan
worteltaart, notenkoek en andere zelfgemaakte, zeer verantwoorde heerlijkheden. Ik kies voor de
thee en warm dankbaar mijn handen aan het glas. Worteltaart is eigenlijk best lekker. Even
verderop ontdek ik in een houten barak een prachtige boekenwinkel. Bij het openen van de deur
klinkt het tinkelende geluid van een windharp. Ook hier verwelkomt de dame achter de toonbank
me bijzonder hartelijk, ik lach aarzelend terug. In de winkel hangt die typische, zoete geur van
wierook en etherische oliën. De schappen staan vol spirituele artikelen zoals tarotkaarten,
kaarsen, pendels en edelstenen. En boeken. Rijen boeken. Met mijn vingers streel ik de kaften en
verken de titels. Psychologie, ecologie, spiritualiteit, channeling, persoonlijke ontwikkeling, het
aanbod is overrompelend. Wat een heerlijke plek!
Hierna maak ik iedere dag even de oversteek naar de Community. Ik snuffel tussen de boeken
en schrijf in het Helios Café brieven naar mijn vrienden en familie. Internet is nog niet gangbaar
en een mobiele telefoon heb ik niet, dus de communicatie met thuis is beperkt tot de post. Soms
zit ik ook gewoon buiten op een bankje om me heen te kijken naar de kleurrijke mensen die de
Community aantrekt. Af en toe maak ik een praatje, maar meestal ben ik alleen. Wat staat deze
omgeving ver af van mijn dagelijkse, commerciële ICT-wereld. Hier geen strakke pakken, maar
ontspannen, veelal ecologische kleding; geen gsm’s, maar stilteruimtes om in contact te komen
met je innerlijke wijsheid en geen andere targets dan harmonie met jezelf en de natuur. Het
grootste verschil met mijn leven thuis is de houding van de mensen: vriendelijk, warm, liefdevol,
open, rustig, belangstellend en ontspannen. Ze zijn geïnteresseerd in mij als mens en luisteren
belangstellend naar mijn verhaal over mijn zoektocht naar gezondheid. Maar mijn loopbaan
interesseert niemand, en dat geeft me ruimte. Ik begin me te realiseren hoe beperkt mijn leven is.

Geïnspireerd door alle verhalen over het contact maken met je bron, ga ik af en toe naar de
meditatieruimte in Minton House. Ik ken die foto’s van mensen in lotushouding met hun handen
geopend op hun knieën en hun ogen gesloten. Dat moet ik toch na kunnen doen. Dus neem ik
plaats op zo’n meditatiekussentje, sluit mijn ogen en wacht op wat er komt. Maar dat valt vies
tegen. Bij mij geen allesoverheersend gevoel van rust, geen innerlijke stem die wijsheden spreekt
en geen beelden van engelen of andere hemelse wezens. Het enige wat ik ervaar is onrust: mijn
lijf kriebelt, mijn benen verkrampen en ik wil eigenlijk zo snel mogelijk weer weg.
Na een aantal vruchteloze pogingen ben ik het zat en ik besluit de tarot om raad te vragen.
Waarom heb ik zo’n moeite met mediteren12? Ik trek deze kaart:

‘Het kind op deze kaart is ingesloten door negen zwaarden. Hij is niet in staat om
voorbij zijn mentale constructen (de zwaarden) te kijken, die hij zelf heeft gecreëerd.
Hij wordt ook nog omgeven door een draak, de bondgenoot die hij van zichzelf heeft
vervreemd. Wanneer dit kind eraan toe is, zal hij zich realiseren dat dit beest een
krachtig, maar ongeïntegreerd aspect van zichzelf is. Mettertijd zullen de zwaarden één
voor één omvallen als het kind de draak langzaam binnenlaat. Maar de zwaarden
moeten wel geëerd worden, want ze beschermen het kind tegen de pijn en de wijsheid
die hij nog niet aankan. De draak kan worden gezien als de geest die de weg wijst.
Zoek de draak in jezelf en laat je leiden naar een getransformeerde visie op je
toekomst. Wees je ervan bewust hoe je jezelf afschermt door beperkende gedachten en
rigide ideeën.’

Ik staar naar de afbeelding van een kind met gebogen hoofd, omringd door zwaarden. Wat
betekent dit? Zijn mentale constructen hetzelfde als beperkende kernovertuigingen? En wat is de
betekenis van de draak, die door deze constructen wordt buitengesloten? De kaart noemt hem
een bondgenoot, maar ik vind het toch wel een afschrikwekkend beest. Gefrustreerd en verdrietig
verlaat ik de meditatieruimte. Hoe moet ik nu verder? Iedereen hier heeft het over contact met
jezelf en de stilte ingaan om je innerlijke stem te horen, waarom lukt mij dat niet? Terug op mijn
kamer laat ik me op mijn bed vallen, de kaart met het kind zet ik in het raamkozijn. Moedeloos
kijk ik naar buiten, waar mijn huisgenoten het onkruid tussen de rozen weghalen. En nu? Wat
word ik nu geacht te doen? Is dit waarvoor ik zo nodig naar Findhorn moest? Maar ik onderschat
de kracht van de plek waar ik me bevind, er wordt niet voor niets al jaren gesproken over de
‘magie van Findhorn’.

De volgende ochtend zoek ik in de winkel van de Community naar een boek dat me wat wijzer
kan maken. Ik loop van schap naar schap: psychologie, esoterie, healing. Mooie begrippen, maar
ik weet niet waar ik naar zoek.
‘Kan ik iets voor je doen?’ Een oudere dame die in de volgende gang een stapel boeken in de
schappen zet, neemt me met een schuin hoofd vriendelijk op.
‘Ja, graag.’ Hakkelend vertel ik wat me bezighoudt. ‘Ik ben hier nu al meer dan een week en
probeer, zoals iedereen hier, naar binnen te gaan. Maar het lukt me niet. Mijn tarotkaarten zeggen
dat mijn denken me in de weg zit. Ik zoek iets dat me op weg kan helpen.’
‘Waarom lees je niet iets van Shirley MacLaine?’ stelt ze voor. ‘Zij schrijft over haar eigen
zoektocht, misschien heb je daar iets aan.’ Vlug loopt ze naar een van de schappen en haalt er
een kleine paperback uit. Dancing in the Lightx is de titel. Ik neem het boek van haar aan. Op de
voorkant staat een grote foto van de schrijfster-actrice, die recht in de camera lacht. Ik ken
Shirley MacLaine alleen van haar films, ze lijkt me een leuke vrouw.
‘Nou, laat ik dat dan maar doen.’ Ik reken af en stop het in een papieren zak gestoken boek in
mijn tas.
Terug in Minton House installeer ik me op bed en begin te lezen. Dancing in the Light blijkt het
vervolg op een eerder boek, Out on a Limb, waarin Shirley MacLaine haar ervaringen op het
gebied van spirituele ontwikkeling deelt en dat tegen de verwachting in een bestseller werd.
Maar dat ik dat eerste boek niet heb gelezen, blijkt geen bezwaar. Al bij de inleiding raak ik
geboeid:

‘Door alles heb ik een belangrijke les geleerd, het leven en de werkelijkheid zijn alleen
wat wij waarnemen. Het leven overkomt ons niet, we maken het zelf. De werkelijkheid
staat niet los van ons. We creëren onze werkelijkheid ieder moment van de dag. Voor
mij is die waarheid de ultieme vrijheid en de ultieme verantwoordelijkheid.’

Dat klinkt bekend, dat is ook het uitgangspunt van Visions. Geïnteresseerd sla ik om naar het
eerste hoofdstuk, waar ik word opgenomen in de showwereld in Amerika. Hoewel het leest als
een leuk verhaal, vind ik tussen de regels door het ene spirituele inzicht na het andere. Aan de
hand van haar dagelijkse belevenissen laat MacLaine zien hoe spiritualiteit een onderdeel van
haar leven is en hoe toegewijd ze is aan een dagelijkse routine van mantra’s13, visualisaties en
yoga14. Wat confronterend, dat soort dingen doe ik niet. Ik ben door Visions wel in een dagboek
gaan schrijven, maar verder leef ik eigenlijk op de automatische piloot. Mijn reflectiemomenten
zijn de sessies bij Karo en de weekenden bij Visions, meer niet. Ik neem een slok water, stop
mijn benen onder de dekens en lees verder. In het verhaal ontdekt de schrijfster de samenhang
tussen de mensen en gebeurtenissen in haar leven. Ze gaat zich realiseren dat ieder mens een ziel
heeft en dat alleen de ziel de zin van dit bestaan kent. De ziel15 bestaat in een voor de meeste
mensen onzichtbare, energetische werkelijkheid, die net zo echt is als onze materiële
werkelijkheid.
Het is alsof ik word geraakt door de bliksem, mijn hoofd duizelt. Het bestaan van de ziel,
reïncarnatie16 en gidsen17; ik heb ervan gehoord, maar heb het nooit op mezelf betrokken. Heb ik
eerder geleefd? Volgens Karo wel, maar ik kan me er geen voorstelling van maken. Zo ja, met
wie? Wanneer? Hoe waren die levens dan? En wat is dan de samenhang met dit leven? Heb ik
een ziel? Dat moet wel. De tarotkaart sprak over een draak of een geest, die de weg wijst. Is dat
dan hetzelfde als de ziel? Als dat zo is, dan heb ik mezelf dus afgesneden van mijn ziel. Maar
hoe kan ik dat dan veranderen? Een innerlijk verlangen dat al maanden sluimert, laait in alle
hevigheid op. Ik heb me nooit bezig gehouden met het bestaan aan ‘de andere kant’. Zelfs toen ik
de readingen bij Karo deed en het visioen me naar Findhorn stuurde, koppelde ik dat niet aan het
bestaan van een grotere werkelijkheid. Míjn grotere werkelijkheid. Maar nu kan ik er niet meer
omheen. Het is alsof het boek een deur in me opent, waardoor ik in contact kom met een diep,
innerlijk weten: er is meer dan we met het blote oog kunnen zien, ik ben meer dan dit lichaam, er
bestaat een hogere intelligentie die mij omringt.
Ik kan niet meer stoppen met lezen. Alleen onderbroken door korte pauzes, om te plassen of
vlug iets te eten, lees ik de hele dag en avond. Pas tegen een uur of tien leg ik het boek met
tegenzin weg. Ik heb het bijna uit, maar ik kan mijn ogen gewoon niet meer openhouden.
Woelend lig ik even later in bed, talloze gedachten spoken door mijn hoofd. Nu snap ik het gat
dat ik in mijn leven voel! Ik heb nooit stilgestaan bij de vraag of ik een ziel heb. Laat staan dat ik
heb nagedacht over de zin van mijn bestaan. Geen wonder dat ik de samenhang in mijn leven
mis. Het duizelt me, de vragen tuimelen door mijn hoofd. Wat is dan het thema van mijn leven?
Waarom heb ik ervoor gekozen om geboren te worden? Met welke zielen ben ik door mijn
levens heen verbonden geweest? Met mijn moeder, mijn broers, Stefan, Wim, Ilse? De namen
van de belangrijkste mensen in mijn leven schieten door mijn hoofd. Uiteindelijk val ik in een
onrustige slaap, beheerst door kleurrijke beelden die ik me de volgende morgen niet meer kan
herinneren.
Zodra ik wakker ben, pak ik het boek weer op. Nog ongewassen, haren verward van het slapen
en een kussen in mijn rug gepropt, vliegen mijn ogen over de pagina’s. Hoe kom ik in contact
met mezelf? Is het überhaupt mogelijk om contact te maken met jeeigen ziel? Alsof het speciaal
voor mij is geschreven, vind ik het antwoord op deze vraag aan het einde van het boek. Shirley
MacLaine beschrijft daar een sessie bij een bekende regressietherapeut18 en medium19. Ze ligt op
een behandeltafel met allerlei acupunctuurnaalden in haar lijf om de energie meer te laten
stromen.

‘Ik ademde diep in het centrum van mezelf, alsof ik mijn psychische balans zocht.
Toen kwam er een beeld in me op, eerst nog vaag, maar daarna heel duidelijk. Het was
absoluut verbijsterend. Ik zag de vorm van een zeer lange, zelfverzekerde, bijna
androgyne mens. Een gracieus crèmekleurig gewaad golfde langs een lichaam van
meer dan twee meter lang, met lange armen die rustig langs het lichaam hingen. Het
gezicht had hoge jukbeenderen en een rechte, gebeeldhouwde neus. De ogen waren
diep, diep blauw en hun uitdrukking was exceptioneel vriendelijk en toch sterk.
‘Wie ben je?’ vroeg ik, terwijl ik nauwelijks durfde te horen wat het antwoord zou
zijn. Het wezen lachte naar me en omhelsde me.
‘Ik ben je hogere, onbeperkte zelf’, zei het...
‘Besta je echt?’
‘Ja,’ zei het, ‘ik ben altijd hier geweest. Ik ben bij je geweest sinds het begin der
tijden. Ik ben nooit bij je vandaan. Ik ben jou. Ik ben je onbeperkte ziel. Ik ben de
onbeperkte jou die je begeleidt in iedere incarnatie.’

Gefascineerd staar ik naar de tekst. Dit is de reden dat de stem in mijn hoofd me naar Findhorn
heeft gestuurd. Dit is de symbolische ster van initiatie in de tarotkaart die ik de avond voor mijn
vertrek naar Findhorn trok. Dit is wat ik moet leren!
Ik gooi het boek op mijn bed, schiet in mijn sloffen en hol in pyjama naar de meditatieruimte.
Ik moet de kaarten raadplegen! Wat is er aan de hand?
Je zoekt de diepere betekenis van je bestaan. Wie ben je werkelijk? Onderzoek je verborgen
talenten, je intuïtieve gaven versterken je.
Ja, dat begrijp ik, maar volgens de kaarten ben ik geblokkeerd. Wat blokkeert me dan? Ik trek
opnieuw een kaart uit het dek en draai hem om. Verbijsterd staar ik naar het bekende beeld van
het kind, het hoofd gebogen en omringd door de zwaarden. Wéér die kaart en de boodschap is
nog steeds hetzelfde: je wordt geblokkeerd door mentale constructen. Door het boek ben ik de
betekenis van de draak beter gaan begrijpen. Spirit: ziel die de weg wijst, je innerlijke anker.
Maar wie ben ik dan echt? Ik trek nog een kaart.

‘Symbool van rechtvaardigheid, dienstbaarheid en goede wil. Een samengaan van


liefde voor en inzicht in mensen. Neem het initiatief in je leven. Help hen die je nodig
hebben. Onderwijs anderen over de waarde van rechtvaardigheid, eerlijkheid,
gelijkwaardigheid en eerzaamheid.’

Hier heb ik het moeilijk mee, ik lees de tekst wel drie keer om de betekenis tot me door te
laten dringen. Ik zie mezelf niet als bijzonder menslievend en al helemaal niet toegerust om
anderen over het leven te onderwijzen. Ik besluit weer een kaart te trekken. Help me om dit te
begrijpen!

‘Initiator voor leerlingen op het spirituele pad. Vriendelijke, sensitieve leraar. Er is een
spirituele leraar voor je. Wie inspireert je? Is er nieuw terrein te bestuderen? Bouw een
brug naar je Hoger Zelf31. Deel je nieuwgevonden wijsheid met anderen.’

Hier kan ik iets mee, nu kan ik tenminste iets doen. Volgens de kaarten moet ik op zoek naar
een leraar. Misschien wel weer gaan studeren. Maar wat dan? Het liefst zou ik vragen welke
opleiding ik dan moet gaan doen, maar dat is natuurlijk niet haalbaar. In plaats daarvan vraag ik:
Wat ontbreekt er nu?

‘Mediteer op de universele waarheid en breid je bewustzijn uit voorbij de grenzen van


tijd en ruimte. Visioenen, dromen en contemplatie brengen de kracht van verborgen
bronnen.’

Lekker is dat. Mediteren. Dat is nou net wat me maar steeds niet lukt, ik weet gewoon niet wat
ik ervoor moet doen. In een poging om meer te begrijpen wil ik ten slotte weten: wat is dan mijn
doel in dit leven?

‘Als het mannelijke het contact met het vrouwelijke verliest, wordt hij blind voor het
leven en vervalt hij in dwaas gedrag. Maar als hij zich verbindt, is het mogelijk om
kosmische krachten op aarde te laten werken.’

Echt begrijpen doe ik het niet. Karo heeft me wel gezegd dat ik mijn vrouwelijke kant heb
afgesneden, maar ik snap nog steeds niet goed wat dat dan precies inhoudt. Ik heb duidelijk nog
iets uit te zoeken. Hoe sla ik de brug tussen wie ik ben en wat ik in de kaarten lees? Hoe ik mijn
hoofd er ook over breek, ik kan het niet bedenken. Maar het universum heeft nog meer
aanwijzingen voor me in petto.

Mijn medebewoners van House hebben me met de kaarten in de weer gezien en drie van hen
vragen of ik een sessie voor ze wil doen. Met de boodschap van dienstbaarheid in mijn
achterhoofd denk ik: waarom ook niet? Eerlijk gezegd, verwacht ik er niet veel van. Ik moet de
betekenis van de kaarten uit een boek halen en ik heb er nog weinig ervaring mee.
‘Waar wil je het over hebben?’ Het is een zonnige ochtend en ik zit in de meditatieruimte op
een kussen tegenover mijn Engelse huisgenoot, een vriendelijke man van in de dertig die net als
ik in Minton herstelt van een burn-out. Hij komt op mij wat warrig over; met zijn korte baard en
zijn Jezus-slippers doet hij me aan een hippie denken. Een oudere jongere, zeg maar. Maar hij is
aardig, ik ben graag in zijn gezelschap.
‘Ik wil weten wat de volgende stap is, wat wil mijn ziel dat ik ga doen wanneer ik bij Minton
wegga?’
‘Goed.’ Ik schuif het pak kaarten over de grond naar hem toe. ‘Schud de kaarten en hou je
vraag in je hoofd. Wanneer je voelt dat je klaar bent met schudden, kies er dan één uit.’
Hij draait de kaart om en bekijkt lacherig de afbeelding. Die is van de keizer zonder kleren.
Ik pak het boek en lees de tekst voor. ‘Herken je dit?’ Ik kijk hem nieuwsgierig aan. De blik
op zijn gezicht is verschrikt en hij vertelt aarzelend hoe hij voor zijn gevoel met lege handen
staat.
‘Wil je weten waarom dat zo is?’ Het is even stil, dan knikt hij bedachtzaam. ‘Pak met die
vraag in je hoofd dan nog een kaart.’
Mijn Engelse huisgenoot sluit even zijn ogen om zich te concentreren en legt de tweede kaart
naast de eerste. Weer zoek ik in het boek de tekst erbij en lees hem voor. ‘Eigenlijk wil je dit
helemaal niet weten, hè?’ Ik zie hoe de man vecht tegen zijn emoties.
Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik dacht dat we gewoon leuk een paar kaarten zouden leggen, maar dit
komt wel erg dichtbij.’
Zo gaat het ook met mijn andere twee ‘cliënten’, de Nederlandsestudent en Jennifer. Al gauw
komen we op diepgaande thema’s, zoals hun verlangen, hun twijfel en hun pijn.
Voor wie regelmatig met divinatiemiddelen20 werkt, is wat mij overkomt geen verrassing,
ontdek ik een hele tijd later. Maar de precisie van de informatie overvalt mij volkomen, ik ben
flink in de war. Hoe bestaat het dat die kaarten zo raak zijn? Hoe komt het dat ik net die vragen
weet te stellen waardoor we bij de kern van de situatie komen? Welke kracht is hier aan het
werk?
6.
De magie van Findhorn
Die avond lig ik in bed te woelen, ik kan de slaap niet vatten. Tot nu toe was de energetische
werkelijkheid een abstract begrip voor me. Karo zegt altijd dat ze haar informatie uit mijn
energieveld haalt, maar hoe ze dat doet, heb ik nooit begrepen. Hans heeft het altijd over het
belang van affirmaties en visualisaties om de energie te richten, maar hoe dat precies werkt, weet
ik ook niet. Ik merk wel het effect: tijdens de behandelingen van Karo en de oefeningen bij
Visions krijg ik altijd een weldadig gevoel. Dan komt er een soort vredigheid over me, waardoor
ik dingen helderder ga zien. Toch is energie vooral iets waar anderen over spreken, het speelt
geen rol in mijn dagelijks leven.
Terwijl ik daar zo in het donker lig te piekeren, gebeurt er iets onverwachts. Ineens, vanuit het
niets, verschijnt er een helder, geelwit licht op de muur tegenover mijn bed. Het heeft de vorm
van zo’n rechthoek, die je ziet wanneer de film in zo’n ouderwetse filmprojector is afgelopen en
de lamp nog aan staat. Met een ruk schiet ik overeind. De kamer is verder donker, ik heb het licht
uitgedaan toen ik naar bed ging en de gordijnen zijn dicht. Van buiten kan sowieso geen licht
komen, de nachten in Findhorn zijn zo zwart als inkt. Wat is dit? Waar komt dit licht vandaan?
Als verlamd kijk ik naar het schijnsel op de muur. Dan gebeurt het onvoorstelbare, iets waar ik
nooit van heb gehoord of over heb gelezen. Als een stofje gevangen in de luchtstroom van een
stofzuiger, word ‘ik’ via mijn kruin naar het licht gezogen, weg van mijn lichaam. In paniek
probeer ik me schrap te zetten: ho, stop! Wat gebeurt er? Ik wil dit niet! Maar ik kan het niet
tegenhouden. Het volgende moment ‘hang’ ik tegen het plafond in de hoek van de kamer en kijk
neer op mijn lichaam stil in bed, met mijn ogen dicht, mijn hoofd een beetje schuin en mijn haar
als een waaier op het kussen. Ik wil terug, naar beneden, maar ik weet niet hoe. Een
onweerstaanbare kracht duwt me voort, dwars door de muur heen, de gang op, het gebouw uit.
Het volgende moment ‘vlieg’ ik boven zee. Een volle, witte maan straalt in een donkere
sterrenhemel. Het licht versiert het rimpelende water onder mij met duizenden kleine lichtjes.
Wow, dit is mooi! Voorzichtig, alsof ik bang ben om door een verkeerde beweging te vallen,
draai ik mijn hoofd opzij om beter te kunnen zien. Geluidloos zweef ik door de weidse, donkere
nacht. Uiteindelijk bereik ik de kust van Nederland en kom terecht boven Amsterdam. Daar
‘land’ ik in de woonkamer van mijn moeder, vlak boven de grond naast de poot van de
salontafel. Zo moet een muis zich voelen, het tapijt voelt zacht aan mijn wang. Maar ik heb
helemaal geen wang, want mijn lijf ligt nog in bed, in Findhorn. Vanuit deze merkwaardige
positie kijk ik langs de tafelpoot omhoog, de kamer rond. De inrichting is die van tien jaar terug:
de hoezen van de banken zijn bruin en er hangt een schilderij dat mijn moeder al lang heeft
verkocht. Zo hang ik een tijdje in dit vreemde perspectief tot ik weer opstijg, door het dak heen,
over de stad, terug naar de zee met nog steeds die prachtige maan aan de hemel. Bij Minton
House mindert mijn vaart en zak ik langzaam door het dak, door de andere etages naar mijn
slaapkamer. Vervolgens glijd ik als een hand in een handschoen via mijn hoofd terug in mijn lijf.
Is het voorbij? Door mijn wimpers gluur ik doodsbenauwd de kamer in. Gelukkig is het weer
helemaal donker, het licht is verdwenen. Voorzichtig beweeg ik onder de dekens mijn armen en
benen. Heb ik ze weer? Doen ze het nog? Daarna blijf ik, met mijn ogen stevig dichtgeknepen,
stokstijf liggen. Als ik de moed had, zou ik opstaan om het licht aan te doen. Het liefst zou ik een
huisgenoot wakker maken om de geruststelling van iemands aanwezigheid te voelen. Maar ik
durf geen vin te verroeren. Hoe mooi de ervaring ook was, ik had er geen enkele controle over.
Ik wil niet dat er nog meer gebeurt, waar ik geen vat op heb. Uiteindelijk val ik, voor de tweede
keer sinds ik ‘Dancing in the Light’ heb gelezen, in een onrustige slaap.
Jaren later zal ik het pas begrijpen. Wat ik meemaakte, wordt wel een ‘out-of-body-ervaring’
genoemd, of in gewoon Nederlands een uittreding21. Natuurlijk is de band tussen het lichaam en
het bewustzijn niet verbroken, het bewustzijn houdt het lichaam immers levend en functionerend.
Maar het lijkt wel zo. De hele reis was ik voor mijn gevoel los van mijn lijf.
Ik ben er volledig van ondersteboven. Pas wanneer het eerste daglicht achter de gordijnen
schijnt, durf ik me weer te bewegen. Nu zal de kust wel veilig zijn. Ik sla mijn ochtendjas om,
schiet in mijn sloffen en pak mijn kaarten. Vraag: Wat is er aan de hand? Het antwoord is
simpel: Tederheid. Geboorte. Hoger bewustzijn. Geweldig, blijkbaar ziet het Universum hier de
zin van in. Maar ik snap er niks van.

De rest van de dag weet ik me geen raad. Niets wat ik oppak, kan me boeien. Ik wil iemand mijn
verhaal vertellen, maar durf het niet. Wie begrijpt dit? Ik begrijp het zelf niet eens. Tegen het
eind van de middag loop ik over het strand naar mijn vaste plek op de rotsen op de punt van de
Baai van Findhorn. Ik heb een teken nodig, iets dat bevestigt dat mijn ervaring van die nacht
betekenis heeft. Misschien kan ik er gewoon om vragen. Als er een grotere werkelijkheid bestaat
en als ik daar deel van ben, dan moet ik daar toch mee kunnen communiceren? Ik ga met mijn
gezicht naar het water zitten, met mijn rug tegen de stenen. Boven de zee hangt een stil, grijs
wolkendek. De vochtige lucht voelt koud op mijn gezicht. Zachtjes praat ik met het Universum.
‘Ik ben in de war. Ik heb vannacht iets meegemaakt wat ik niet begrijp. Wil je me alsjeblieft
helpen? Wat heeft dit allemaal te betekenen? Moet ik iets met deze ervaring? Zo ja, laat me dat
dan op de een of andere manier weten, stuur me dan een teken.’ Ik leun met mijn hoofd tegen het
rotsblok en zucht. Waarom ben ik eigenlijk naar Findhorn geleid? Zelf zocht ik vooral naar een
plek om tot rust te komen, weg van de herrie van de verbouwing bij de buren. Mijn belangrijkste
doel is te herstellen, zodat ik na de zomer weer aan het werk kan. Maar nu begin ik te vermoeden
dat de stem die me naar Findhorn leidde, iets heel anders met me van plan was.
Uren zit ik daar; waar ik op wacht, weet ik ook niet precies. Iets buiten het alledaagse, iets
bijzonders dat ik kan herkennen als een boodschap van het Universum. Tegen de tijd dat de
schemering begint in te vallen, leggen in het kleine haventje de vissers hun bootjes aan de wal.
Het wordt tijd om terug te gaan naar Minton, het eten zal zo wel op tafel staan. Waarschijnlijk
bestaan tekens van boven alleen in boekjes. Ik sta op, schud het zand van mijn broek en werp een
laatste blik op het donkere water. En dan, net als ik wil weglopen, zie ik het. Achter in de baai
beweegt iets. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes en tuur gespannen in de verte. Zie ik het goed? Vijf
dolfijnen zwemmen daar zij aan zij, van de ene kant van de baai naar de andere, in een ritmische
cadans. Om de paar seconden komen hun vinnen even boven de golven, het water glimmend op
hun grijze ruggen. Minutenlang volg ik de groep met ingehouden adem en als ze uit zicht zijn
verdwenen, stuur ik een bedankje naar boven. Dit was mijn teken!
Na die middag zit ik nog vaak op die rots, maar ik zie nooit meer een dolfijn, laat staan vijf
tegelijk. Mijn ervaring van die nacht heeft dus iets te betekenen en het is aan mij om uit te vinden
wat. Aangezien de kaarten me niet verder kunnen helpen, moet ik het ergens anders zoeken.
’s Avonds bij de open haard vertel ik Jennifer over het licht in mijn kamer, de reis buiten mijn
lichaam en de dolfijnen op zee. Ze luistert met interesse. ‘Dat is veel. Maar het gebeurt wel vaker
dat mensen in Findhorn ongewone ervaringen hebben. Als ik jou was, zou ik met iemand van de
Community gaan praten. Een healer of een helderziende.’ Ze geeft me een telefoonnummer. Zo
kom ik terecht bij Liliane Lafaille, psychotherapeut, helderziende en healer.

Liliane is een kleine, elegante vrouw. Haar slanke gestalte is gekleed in een simpele, wollen
broek met een kleurrijk mohair vest. Korte, bruine krullen omlijsten een vriendelijk, tenger
gezicht zonder een spoortje make-up. Ze ontvangt me hartelijk in haar praktijkruimte op de
begane grond van een romantisch huisje met grijze, stenen muren en witte rozen in de voortuin.
‘Kom binnen.’ Ze neemt mijn jas aan en wijst me de stoel tegenover haar bureau. Een beetje
zenuwachtig kijk ik om me heen. Het interieur is eenvoudig, maar charmant. Langs de muur staat
een massagetafel waarvan ik me afvraag waar die voor dient. Op een flip-over zijn wonderlijke,
kleurrijke diagrammen getekend. Wanneer ik ernaar vraag, antwoordt ze dat het haar visie op het
menselijk energieveld is. ‘Ik kijk anders dan je misschien gewend bent,’ legt ze uit, ‘naar lagen
buiten de fysieke werkelijkheid. Zo kijk ik ook naar jou.’ Dat maakt me nieuwsgierig en ik vertel
haar over de aanleiding van mijnbezoek. Vanachter haar bureau neemt Liliane me rustig van top
tot teen op. Ze knikt begrijpend. ‘Je ziel vraagt om een koerswijziging, je leeft aan de
oppervlakte. Je laat een façade zien, een masker22. De echte persoon is niet hier.’
Mijn mond valt open, een jaar geleden heeft Henry precies hetzelfde gezegd. Maar hoe zit het
dan met alles wat ik sindsdien heb gedaan? De readingen bij Karo, Visions, heeft dat allemaal
niets opgeleverd? Ben ik nog steeds niet echt? Ik kijk haar vertwijfeld aan: zeg dat het niet waar
is, zeg dat ik je niet goed heb verstaan! Maar ik weet dat ik haar wel goed heb verstaan en luister
terneergeslagen naar wat ze nog meer te vertellen heeft.
Liliane spreekt op rustige toon verder. ‘Je moet leren om van jezelf te houden. Pas dan kun je
leren om te gronden en echt in je lichaam aanwezig te zijn.’
De tranen schieten in mijn ogen. Van mezelf houden? Wat bedoelt ze daar nou mee? Is dat
niet een tekst uit de jaren zestig? Ik ben me er niet van bewust dat ik niet van mezelf hou, wat
moet ik hier in godsnaam mee?
‘Accepteer jezelf zoals je bent en accepteer anderen zoals zij zijn.’
‘Ik snap niet goed waar je naar toe wilt,’ mijn stem klinkt schor, ‘wat bedoel je precies?’
Liliane buigt over haar bureau en kijkt me liefdevol aan. ‘Ik heb het over een transformatie23,
een diepgaande, persoonlijke verandering waar je de komende jaren doorheen zult gaan. Je ziel
verlangt naar een andere kwaliteit van leven en naar een andere kwaliteit van contact. Je masker
is zo sterk, dat wie je werkelijk bent niet naar buiten komt. Wanneer je door je transformatie
heen gaat, zal je uitstraling veranderen. Je lichaam zal veranderen, de blik in je ogen zal
veranderen en ook de trek om je mond zal anders worden. Dan zal je andere mensen gaan
aantrekken en bij je bestemming komen.’
Ik veeg de tranen van mijn wangen en staar naar mijn handen. Zou dat mogelijk zijn? Kan een
mens werkelijk zo veranderen? Liliane, die ziet hoe ik worstel met de strekking van haar
woorden, zwijgt even. In gedachten leg ik mijn leven onder de loep. Mijn manier van doen is niet
anders dan die van de mensen om me heen. Het is me een raadsel wat ik moet doen om het
masker, waarachter ik me volgens Liliane schuilhou, los te laten. Met een zucht hef ik mijn
gezicht op en kijk haar berustend aan. ‘Oké, ik hoor wat je zegt, zeg maar wat ik moet doen.’
‘In je huidige baan zal het moeilijk worden om de shift te maken. Die omgeving zal je in oude
patronen houden. Je bent zó groot,’ ze beweegt haar handen wijd uit elkaar, ‘maar je leeft maar
zo’n klein stukje.’ Ze brengt haar handen vlak tegen elkaar aan.
Ik weet het. Ik weet inmiddels donders goed dat ik in deze baan niet op mijn plek ben, maar ik
heb geen idee wat wel bij me past. Bij Visions ben ik niet verder gekomen dan een vaag beeld.
Ook wil ik het gemak van een riant salaris, een geweldige lease-auto en alle opleidingsfaciliteiten
die ik me maar kan wensen, niet zomaar loslaten. Ik deel mijn gedachten met Liliane, die begint
te lachen.
‘Laat je trots los. Je kunt nu nog niet weten wat bij je past, daarvoor moet je eerst van binnen
wat opruimen. Leer om bescheiden en geduldig te zijn, je hebt te veel haast. Op dit moment voel
je je verloren, je bevindt je in niemandsland. Je hebt de ene oever van de rivier losgelaten en bent
onderweg naar de andere kant, maar je bent er nog niet.’
Ze heeft gelijk, ik wil er onmiddellijk zijn. Het is ongelooflijk frustrerend om te ervaren dat
het niet zo werkt.
‘Wees er ook niet zo zeker van dat je alles juist ziet. Bekijk de dingen ook eens van een andere
kant.’
Mijn wangen kleuren rood, ik voel me aangesproken. Ze heeft gelijk, ik kan stellig zijn. De
kaarten wezen ook al op mijn mentale constructen.
‘Onthou dat het belangrijk voor je is om vrij te zijn. Dat geeft je de ruimte om de impulsen van
je ziel te volgen.’
Maar dat is me veel te vaag. Als mijn ziel wil dat ik iets anders ga doen, zal ik toch moeten
weten waar ik het moet zoeken. ‘Kun je me een idee geven waar de essentie van mijn pad over
gaat? Als dit werk te smal voor me is, wat ga ik dan doen?’
Ze buigt zich over het bureau en lacht me begrijpend toe. ‘Ik snap dat je dat wilt weten, maar
het antwoord op die vraag zul je zelf moeten vinden. Wat ik je kan zeggen, is dat de brok in je
keel geblokkeerde zelfexpressie is. Jij spreekt je eigen waarheid niet, maar zegt wat je denkt dat
de ander zal behagen. Er komt een dag dat je door die blokkade heen gaat breken. Je
uiteindelijke werk vergt dat je je innerlijke waarheid naar buiten brengt en iets met die expressie
gaat doen.’ Onwillekeurig leg ik een hand op mijn keel en slik. Heftig, als iemand zo dwars door
je heenkijkt. Dan komt Liliane met een wonderlijk voorstel. Ik moet een paar ochtenden vroeg
opstaan en bij hoog water naar het strand gaan. De naam van iemand die belangrijk voor me is,
moet ik op een papiertje bij me hebben en daar dan tegen praten alsof diegene er echt is. Daarna
moet ik het papiertje verscheuren en in de golven gooien.
Met die instructie is onze tijd om. Liliane loopt met me mee naar de voordeur en we schudden
elkaar de hand. ‘Ik zie je over een week.’
Met een verward hart loop ik naar buiten, verdriet en hoop strijden om voorrang. Ik voel me
gemangeld. Al die jaren van inspanning, al dat harde werken, is dat allemaal voor niets geweest?
Ben ik echt zo ‘fake’ als zij zegt? Het voelt als zo’n afgang. Toch, ergens van binnen, voel ik dat
het klopt. Maar waar moet ik beginnen? Wat moet ik doen om te veranderen? Ik kan me
nauwelijks voorstellen dat die oefening zin heeft, welke idioot praat er nou tegen water? Maar
laat ik het maar proberen, ik weet het anders ook niet.
Het zal nog jaren duren voor ik de wijsheid van Lilianes adviezen volledig kan bevatten. Ik zal
stukje bij beetje ontdekken hoezeer ik mezelf heb afgesneden van mijn ziel, vanwege mijn
behoefte om veilig te zijn. In dat proces ga ik ook meer en meer zien hoe mijn drang naar
perfectie niets anders is dan een compensatie voor de innerlijke wanhoop die in de diepte van
mijn psyche huist. Maar op dit moment heb ik daar geen idee van. Ik sta helemaal aan het begin,
terwijl ik dacht dat ik al zo veel had gedaan.

‘En, hoe was het bij Liliane?’ vraagt Jennifer, als ik voor de lunch aan tafel schuif.
‘Confronterend.’ Ik vertel haar wat Liliane heeft gezien en gezegd.
‘Ja, dat kan ik me voorstellen, dat is niet gemakkelijk om te horen. Maar ze staat goed
aangeschreven, Chantal, je kunt haar vertrouwen.’
‘Ja, dat doe ik ook. Ze heeft me een oefening gegeven. Ik moet bij hoog tij op het strand tegen
een papiertje praten.’
‘Oh, dat is mooi, dan geef je je emoties mee aan het water.’
Verbaasd kijk ik haar aan. ‘Denk je echt dat dat werkt?’
‘Natuurlijk werkt dat, het water heeft ook bewustzijn. Weet je wat het effect nog sterker
maakt?’
Nee, natuurlijk weet ik dat niet.
‘Je zou kunnen vasten, gewoon gedurende die vijf dagen alleen maar groentesappen drinken.
Dan reinig je je lichaam en je geest.’
Waarom ook niet? Als ik toch zo’n rare oefening ga doen, waarom zou ik dan niet ook vasten?
Na de lunch help ik de tafel afruimen en zoek ik in de krant de tabel met de waterstanden. Ik wil
drie sessies doen: één voor mijn ex-man, één voor mijn ouders en één voor mezelf, steeds met
een dag rust ertussen. Dan ben ik er in totaal vijf dagen mee bezig, een getal dat voor
transformatie staat.
De eerste dag gaat mijn wekker om twee uur ’s morgens. Bijna zie ik van het hele plan af, zo
onaantrekkelijk ziet de wereld er vanuit mijn warme bed uit. De regen slaat striemend tegen het
raam, het is aardedonker. Ik vind het niet alleen erg koud, maar ook eng om er midden in de
nacht in mijn eentje op uit te gaan. Maar het verlangen naar verandering wint. Warm aangekleed,
sluip ik in het holst van de nacht Minton House uit. Gelukkig brandt de straatverlichting, zodat ik
kan zien waar ik loop. Bij mijn vaste plekje op de rotsen trek ik het papiertje uit mijn zak en staar
naar de naam van mijn ex-man. Aarzelend zoek ik naar de juiste woorden.
‘Lieve Stefan. Ik wil je vertellen hoe eenzaam ik ben geweest. Waar ging het nou eigenlijk
over in ons huwelijk?’ Mijn stem klinkt ijl in de donkere nacht. ‘Alles wat we deden, was
werken en naar de vakanties toe leven. Dat nam alle ruimte in. Dit kan toch niet zijn waar het
leven voor bedoeld is? Ik weet dat je me gehersenspoeld vindt, maar deze zoektocht is belangrijk
voor me. Toen je zei dat het niets met ons te maken had, verdween mijn vertrouwen in onze
relatie.’ De tranen druppelen op mijn wangen, terwijl ik het papiertje vertel hoeveel verdriet het
afscheid me doet. ‘Je bent een goed mens, Stefan. Ik hou van je warme hart en je gevoel voor
rechtvaardigheid. Ik moest altijd lachen als je zei dat je voor me zou vechten. Ik was jouw
vrouw, niemand moest wagen me te kwetsen. Maar ik voelde me ook gevangen. Bij jou was
geen ruimte voor nieuwe dingen en je was niet bereid om in de spiegel te kijken.’ Zo praat ik tot
er geen woorden meer zijn. Uiteindelijk komt er vrede, mijn tranen zijn opgedroogd. Ik
verscheur het papiertje. De snippers dansen op de donkere, klotsende golven en ik kijk ze na tot
ze in de donkere nacht zijn verdwenen. Daarna slenter ik op mijn gemak over het strand terug
naar Minton House. Inmiddels is het gestopt met regenen.
De rest van de dag en de dag erna breng ik in stilte door. Ik slaap veel, lees wat en wandel in
de omgeving. De oefening heeft meer impact dan ik had verwacht en het gebrek aan voedsel
maakt me loom.
Nu ik weet wat de oefening inhoudt, valt het me de tweede keer minder zwaar om zo vroeg op
te staan. Het tij komt wat later op, waardoor het al licht begint te worden wanneer ik vertrek. Dit
keer met de namen van mijn ouders op het papiertje in mijn zak. Op mijn plek op de rotsen begin
ik tegen hen te praten. ‘Lieve papa en mama. Ik realiseer me dat ik nog nooit tegen jullie samen
heb gesproken. ‘Jullie’ bestaat in mijn leven niet. Er is alleen ‘mama’. ‘Papa’ is dood, ik weet
niet beter.’ Het duurt even voor de woordenstroom verder op gang komt. ‘Ik heb jullie zo gemist,
ik heb ons gezin gemist. In mijn herinnering heb ik geen thuis. Natuurlijk was er wel een huis,
maar er was geen warmte. Ik herinner me de gezelligheid bij andere kinderen en hoe schril het
contrast was.’ De woorden komen aarzelend, alsof ik schroom om te zeggen wat ik voel. Mijn
gedachten gaan terug naar mijn jeugd. Los van de beelden van zijn sterven, heb ik aan mijn
vader geen enkele herinnering, het is net alsof hij nooit heeft bestaan. Mijn relatie met mijn
moeder is altijd moeizaam geweest. Naast haar, mijn jongere broertje en later mijn pleegbroer
heb ik me altijd een buitenstaander gevoeld. Alsof ik er niet bij hoorde. ‘Ik heb me erg alleen
gevoeld.’ Ook nu maakt de oefening oud verdriet los. Ik voel dat er meer te zeggen is, maar ik
heb de woorden niet. Dus verscheur ik het papiertje en wacht tot mijn tranen opdrogen. Dan loop
ik terug naar Minton House, met de stilte en de herinneringen als een deken om me heen.
De kaarten zeggen: Waarheid. Begrip. Verandering.
De derde en laatste oefening doe ik weer twee dagen later. Dit keer staat de wekker op vier
uur, het tij komt steeds later op en het is al licht wanneer ik de deur uitga. Ik had niet verwacht
op dit tijdstip iemand tegen te komen, maar tot mijn verbazing lopen er nogal wat mensen op het
strand. Het is dan ook een prachtige ochtend. Bij mijn vaste plek koester ik mijn gezicht in de
stralen van de zon. Dan pak ik het laatste papiertje uit mijn zak, ‘masker’ heb ik erop geschreven.
‘Ik heb me nooit gerealiseerd dat jij bestaat,’ begin ik aarzelend. ‘Maar ik krijg van zo veel
mensen te horen dat ik een masker op heb, dat het wel waar moet zijn.’ Ik staar over de zee en
wacht tot er meer woorden komen. ‘Ik wil me niet achter een masker verstoppen. Ik wil echt zijn,
hoe dat er ook uitziet. Ik ben het zat om te horen dat ik niet hier ben. Als ik niet hier ben, waar
ben ik dan wel? Hoe krijg ik mezelf dan terug? Dat is waar ik de komende tijd aan wil werken,
ook al heb ik geen idee wat ik daar voor moet doen. Dankjewel voor je bescherming, het is tijd
om je los te laten.’ Ik verscheur het papiertje en strooi de snippers in de zee.
Dat was het dan. Dat was de oefening van Liliane.
Langzaam slenter ik over het strand. De zon kruipt steeds verder omhoog aan de strakblauwe
hemel. Haar stralen zetten de wereld, nog gehuld in een nachtjapon van witte nevel, in een
gouden gloed. Het enige waarneembare geluid is van de golven die zachtjes tegen de rotsen
klotsen. En van de vogels die met hun gezang de ruimte vullen. Tientallen konijntjes schieten
heen en weer door de duinen. Dauwdruppels plakken als schitterende diamanten tegen het
helmgras. Vlak voor me stijgt een eend op uit het water. Eerbiedig en met ingehouden adem
aanschouw ik de schoonheid van het moment. ‘Er is meer.’ Die gedachte doorbreekt de stilte.
Bewogen sluit ik mijn ogen, leg mijn handen op mijn hart en spreek in mezelf de belofte,
waarvan ik weet dat die onvermijdelijk is. ‘Goed, ik stap uit mijn baan!’ In gedachten zie ik het
witte gebouw in Amsterdam-Zuidoost en mijn werkplek met het uitzicht op Ikea en McDonald’s.
Dat zal ik niet missen. Vervolgens zie ik mijn baas en mijn teamleden: de gezichten van de
mensen met wie ik werk, komen één voor één voorbij. Mijn hart kreunt, dit is wel moeilijk. In
gedachten spreek ik hen toe: ‘ik ga jullie loslaten, ik heb iets anders te doen. Ik kom alleen terug
om een goede overgang voor mijn opvolger mogelijk te maken. Daarna wil ik een andere functie.
Misschien kan ik iets betekenen in het veranderingsproces. Het moet iets zijn, waarbij ik mijn
creativiteit en mijn intuïtie kan toepassen. Ook wil ik ruimte maken voor nieuwe dingen.’ Dat
mijn reis een afscheid van het bedrijf inhoudt, wil ik nog niet onder ogen zien.

Later die ochtend ga ik terug naar Liliane. ‘Wat een verschil!’ Met een brede lach laat ze me
binnen. Grijnzend bevestig ik dat ik me inderdaad een ander mens voel. ‘Dit is het begin van de
transformatie waar ik het over had.’ Ik ga zitten in de stoel tegenover haar bureau. Liliane kijkt
me, haar handen met de vingertoppen tegen elkaar, nadenkend aan. ‘Nu is het zaak dat je, ook als
je straks weer thuis bent, contact houdt met dit gevoel. Schrijf erover in je dagboek, zodat je je
deze ervaring kunt herinneren. Komend jaar komt er een mogelijkheid op je pad, je zult daarvoor
veel moeten reizen. Ik raad je aan om die kans met beide handen aan te pakken.’
Reizen? Dat klinkt interessant, wat zou dat zijn? In gedachten zie ik beelden van een
internationale baan, vliegvelden, hotels en leuke mensen.
‘Je bent hier niet om therapeut te zijn. Je kunt het wel, je hebt de ervaring opgedaan in een
vorig leven. Maar het zal je niet vervullen om naar de verhalen van anderen te luisteren. In dit
leven verlangt je ziel naar creativiteit.’ Verbaasd luister ik naar haar woorden. Ik? Therapeut?
Volgens mij is ze vergeten dat ik in het bedrijfsleven werk. Maar voor ik de kans krijg om haar te
corrigeren, gaat ze verder. ‘Je hebt jezelf nooit toegestaan om vreugde te voelen, dit leven gaat
erover dat je dat leert. Als je iets wilt ondernemen, vraag dan aan je ziel of het oké is. Als het
goed voelt van binnen, vertrouw daar dan op. Als het niet goed voelt, doe het dan niet. Verder is
het belangrijk dat je regelmatig mediteert.’
Ik lach schuchter. ‘Ik vind het wel lastig om te bepalen hoe ik nu verder moet.’
Haar antwoord verbaast me. ‘Wees bereid om te falen, Chantal. Je moet een paar dingen
uitproberen voor je het juiste pad vindt.’
Falen? Meent ze dat nou? Maar ik wil niet falen, dat staat zo haaks op alles wat ik heb geleerd!
Gelukkig zegt ze ook iets dat me hoop geeft. ‘Je zult iets creëren, iets groots.’ Mijn gedachten
racen. Het eerste waar ik aan denk, is een bedrijf: ik zie onmiddellijk een groot gebouw met veel
mensen. Iets anders kan ik van die woorden eigenlijk niet maken. Maar ik durf het idee niet aan
haar voor te leggen. Ze zei de vorige keer immers dat ik nu nog niet kan weten wat ik ga doen.
Het is een kort consult, ons werk samen zit erop. Mijn tijd in Findhorn trouwens ook, ik ben
hier nu op de kop af vier weken. Over een week komt Wim, en dan gaan we samen op vakantie.
Ik verheug me erop, maar ik vind het ook eng. Ik heb hier zo veel meegemaakt, ik ben veranderd.
Passen we nog bij elkaar? Doe ik er niet beter aan om hem los te laten? Mijn moeder vindt dat ik
een man uit mijn eigen milieu moet zoeken, maar is dat zo?
Ik weet niets meer zeker.
7.
Je bent een healer
Na het bezoek aan Liliane loop ik met mijn zomerjack over mijn arm rustig terug naar Minton
House. De warmte van de zon op mijn huid – een verademing na alle regen – versterkt mijn toch
al opgetogen stemming. Ik ben zo blij met de verandering die Liliane in me zag en verwonderd
ook, dat zo’n vreemde oefening blijkbaar werkt. Maar ik moet wel verder. Straks ga ik terug naar
Nederland, en dan? Ik zou niet weten in welke richting ik het moet zoeken en zij kon er niets
over zeggen. Vlak bij het pension steek ik in een opwelling over naar de Findhorn Community,
misschien vind ik inspiratie in een goed boek. Zoals altijd klingelt de windbel als ik de
boekenwinkel binnenstap, ik snuif de geur van wierook en etherische oliën op. Wat is dit toch
een heerlijke plek. Maar tijdens mijn rondje langs de schappen merk ik dat ik dit keer niet kan
kiezen. Misschien komt het door vijf dagen vasten, misschien ben ik nog vol van de schoonheid
van die ochtend of misschien weet ik gewoon niet wat ik zoek, maar geen enkele titel springt
eruit. Na tien minuten dralen geef ik het op. Volgende keer beter, eerst maar wat eten.
Met een zwaai trek ik de deur weer naar me toe en bots op de drempel hard tegen iemand aan.
‘Neem me niet kwalijk, ik zag u niet,’ mompel ik verontschuldigend en ik doe snel een stap naar
achteren. Een grote, wat oudere man met zilvergrijs haar, in een geel T-shirt met korte mouwen,
een kaki korte broek en slippers, torent boven me uit. Hij lacht ontspannen. ‘Hallo vreemdeling,
wie ben je en waarom heb je zo’n haast?’
Gegeneerd over mijn onhandigheid, zeg ik mijn naam. ‘Ik ben in Findhorn om te herstellen
van een burn-out. De laatste dagen heb ik gevast, dus ik ben een beetje licht in mijn hoofd.’
Zijn grote, gebruinde, verweerde hand schudt de mijne. ‘Ik ben Josh McKinley, ik ben
healer24 en woon in Findhorn. Je hebt helende energie om je heen, weet je dat? Daar moet je wat
mee doen!’ Hij kijkt vriendelijk op me neer en wacht op mijn reactie.
De woorden echoën in mijn hoofd. Je-hebt-helende-energie-om-je-heen. Helend? Energie? Ik?
En als dat zo is, wat moet ik daar dan mee? Mijn vingers friemelen nerveus aan de riem van mijn
tas, en ik leg mijn hoofd in mijn nek om hem aan te kunnen kijken. ‘Nee, dat weet ik niet. Nou
ja, ik weet wel dat energie bestaat, maar ik kan het niet waarnemen en ik zou al helemaal niet
weten wat ik ermee kan doen.’
Hij haalt een kaartje uit de zak van zijn broek. ‘Daar kunnen we iets aan doen. Kom morgen
maar langs, dan laat ik het je zien. Als je wilt, mag je iemand meenemen.’
Terug in Minton vertel ik Jennifer over deze wonderlijke ontmoeting. ‘Ik liep letterlijk tegen
hem aan en toen maakte hij die opmerking over die helende energie.’
‘Nou, dat lijkt mij een geweldige uitnodiging. Ga je erop in?’
‘Ja, waarom niet? Ik wil wel weten wat hij bedoelt. Ik mag iemand meenemen, heb je zin om
mee te gaan?’
De volgende middag lopen we verwachtingsvol naar een wat vervallen huisje in het dorp met
grijs gestuukte muren, blauwe kozijnen en een zwart pannendak. In het voortuintje staan, zoals in
zoveel tuinen hier in Findhorn, de rozenstruiken in bloei. Voor we aan kunnen bellen, zwaait de
voordeur open. ‘Ha, daar ben je. Ik was benieuwd of je nog zou komen. Wie is je vriendin?’ Josh
neemt ons mee naar een kleine woonkamer met meubels die hun beste tijd hebben gehad. Het
healersbestaan is duidelijk geen vetpot, maar het geheel is wel verzorgd. Op de salontafel staat
een vaas rozen en de boel is keurig aan kant. Jennifer en ik zitten naast elkaar op een oude bank,
Josh neemt naast ons plaats in een versleten armstoel. Na een kort voorstelrondje vertelt hij over
zijn vak: hoe hij met zieke mensen werkt en hoe hij hun energie weer in balans brengt. ‘In het
auraveld zitten chakra’s25: dit zijn draaikolken die energie uit het grote veld dat al het leven
omhult, in het persoonlijke veld van een individu zuigen, zoals een ventilator de lucht aanzuigt.
Ieder chakra dient een psychologische en een lichamelijke functie. Als een chakra openstaat, dan
stroomt de energie en zijn de bijbehorende functies gezond. Maar als het chakra geblokkeerd is,
stagneert de energie met ziekte als gevolg. In het Oosten noemen ze de universele energie Chi of
Prana. Alles wat leeft, zoals mensen, dieren en planten, krijgt zo zijn levenskracht.’
Vooroverleunend, met mijn kin op één hand, ga ik op in het verhaal. Het sluit aan bij alles wat
ik eerder heb gehoord en gelezen. Ook Jennifers aandacht is volledig gericht op de oudere man.
Af en toe mompelen we wat, we knikken of stellen een vraag.
Onverwacht draait Josh zich naar mij. ‘Maar jij bent niet hier, hè?’ Zijn grijze ogen kijken me
stellig, bijna verwijtend aan.
Inwendig kreun ik, nog steeds niet? En al die oefeningen van de afgelopen week dan? Ik
stamel: ‘Dat heb ik eerder gehoord.’
‘Ga maar eens staan, dan zal ik het je aantonen.’
Oké, best. Ik sta op. Met zijn ene hand pakt Josh mijn linkerarm en laat me die horizontaal
strekken. Zijn andere hand houdt hij voor mijn bekken, voor de plek waar volgens hem het eerste
chakra zit. Moeiteloos duwt hij vervolgens mijn willoze arm naar beneden. ‘Hier, zie je, geen
aanwezigheid. Ik zal je het verschil laten voelen.’ Weer laat hij me mijn arm horizontaal houden
en houdt zijn hand dit keer voor mijn voorhoofd. Nu laat mijn uitgestoken arm zich niet zomaar
weg duwen. ‘Kijk, dat is aanwezigheid. In je hoofd zit wel energie, in je bekken niet. Kom, voel
zelf maar.’ Hij pakt Jennifers hand en laat het haar voelen.
Zij beweegt haar hand een paar keer heen en weer tussen mijn bekken en mijn voorhoofd, een
geconcentreerde frons op haar gezicht. ‘Ja, ik kan het verschil duidelijk voelen: beneden is het
koud, boven warm.’ Dat maakt me nieuwsgierig en op mijn beurt scan ik haar lijf met mijn
handen. Hoe bestaat het, ik voel ook verschil tussen warme en koude gebieden!
Intussen haalt Josh een groot, blauw boek uit de boekenkast. ‘Hier, je moet dit boek lezen. Het
heet Licht op de aura en is geschreven door dr. Barbara Ann Brennanxi. Deze vrouw heeft
uitgebreid onderzoek gedaan naar het menselijk energieveld en de werking van de chakra’s.’ Hij
bladert tot hij een tekening van de chakra’s heeft gevonden en geeft het boek aan mij. Dan
schuift hij de massagetafel naar het midden van de kamer ‘Ga jij eens liggen,’ zegt hij tegen
Jennifer en hij klopt met zijn hand op het matras. Mij geeft hij een kruk om op te zitten. Met het
boek naast me hou ik mijn handen vlak boven Jennifers lichaam en zoek één voor één de
aangegeven plaatsen.
‘Hier voel ik een werveling,’ zeg ik, zonder mijn blik van Jennifershart af te wenden. Josh legt
zijn hand op de mijne. ‘Dit chakra functioneert goed, deze dame weet hoe ze moet liefhebben.’
Jennifer schiet in de lach. ‘Ik ken iemand die het daar niet helemaal mee eens is.’
‘Maar hier voel ik hitte.’ Ik heb mijn hand nu iets onder Jennifers navel.
Weer legt Josh zijn hand op de mijne en hij knikt. ‘Hier zit een blokkade. Tegen Jennifer zegt
hij: ‘Weet je waar dit chakra voor staat?’
Ze doet even haar ogen open. ‘Ja.’
Verwonderd blik ik van de een naar de ander. Mag ik het ook begrijpen?
Josh vult aan: ‘Veel mensen denken dat het tweede chakra vooral over seks gaat, maar het gaat
over veel meer. Het gaat over creativiteit, expressie, scheppingskracht.’ Hij knijpt even in
Jennifers hand.
Zo verkennen we de energie rond haar hele lichaam. Bij haar voeten voel ik kou. ‘Dat is
leegte,’ doceert Josh. Hij strijkt even met zijn handen over Jennifers blote benen. ‘Voel maar, ze
is nog wel aanwezig in haar knieën, maar daaronder wordt het ijl.’
Ik leg mijn hand op Jennifers knieën en vind precies de plek waar de warmte overgaat in kou.
‘Hou haar voeten maar wat langer vast, dan komt ze wel naar beneden.’
In stilte zit ik met mijn handen op haar voeten, Josh staat achter me en legt af en toe zijn hand
op de mijne. Na een klein kwartiertje zegt hij: ‘zo is het goed, voel maar.’ Ik beweeg mijn
handen weer van Jennifers knieën naar beneden, haar benen zijn minder koud dan net.
Een golf van blijdschap gaat door me heen. De energie waar iedereen het over heeft, bestaat
echt! Ik kan haar waarnemen en zelfs een beetje beïnvloeden!
Josh glimlacht. ‘Je bent voor dit werk geboren, dame. Maar je moet wel iets doen aan je
gronding. ’ Hij checkt zijn oude horloge. ‘Ik heb nu geen tijd meer, maar als je morgen
terugkomt, zal ik je een healing26 geven. Misschien kan ik je helpen om wat meer in je bekken te
komen.’

Die avond zit ik aan de keukentafel te lezen in Licht op de aura. Jennifer zit naast me met haar
hoofd in een krant. Het is één van mijn laatste avonden, over een paar dagen komt Wim voor
onze rondreis door Schotland.
‘Weet je waar je ook nog eens naar toe zou moeten gaan voor je weggaat?’ Jennifer legt haar
krant neer en lacht geheimzinnig.
‘Nou?’ Ik heb inmiddels zo veel wonderlijke mensen ontmoet, dat ik direct geïnteresseerd ben.
‘Naar Caroline Love, dat is zo’n bijzondere vrouw. Ze channelt27 en stuurt iedereen die bij
haar langs gaat op een queeste: een pelgrimstocht voor je zielsontwikkeling. Ik ben zelf net bij
haar geweest en ik vond het heel bijzonder.’
Ik klap het boek dicht, hier moet ik meer van weten. ‘Wat sprak je dan zo aan?’
‘De zee van informatie. Ze ziet van alles over je vorige levens, over dit leven en over je plek in
het Universum. Hier, bel maar.’ Ze schuift een kaartje met spirituele symbolen naar me toe. Ik
voeg de daad bij het woord en loop naar de bakelieten telefoon aan de muur. De dag voor mijn
vertrek kan ik nog terecht.

De volgende dag ga ik, alleen, terug naar Josh. Wanneer ik bij het huisje arriveer, staat de
healingtafel al midden in de woonkamer, er branden twee kaarsen en er klinkt zachte spirituele
muziek. ‘Doe je sokken en schoenen maar uit. En als je wilt,’ hij wijst naar de grote, blauwe
handdoeken op de radiator, ‘mag je ook je spijkerbroek en vest uitdoen, dat ligt comfortabeler.’
Even aarzel ik, is dat niet te intiem? Dan spreek ik mezelf vermanend toe. De man is een
professional, hij heeft heus eerder een paar blote benen gezien. Ik kruip in mijn ondergoed op de
tafel, waarna Josh me zorgvuldig inpakt. De warmte van de dikke handdoeken voelt behaaglijk
en ik ben ontroerd door zo veel zorgzaamheid.
‘Is er iets waar je aan wilt werken?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Ik heb nu zo vaak gehoord dat ik niet hier ben, ik denk dat dat wel
een goed thema is.’
‘Goed, dat lijkt mij ook.’ Hij legt zijn grote, verweerde handen op mijn enkels en begint met
gesloten ogen te zingen in een voor mij onverstaanbare taal. ‘Het is een oud indianenlied. Ik
vraag Spirit om ons te ondersteunen.’ Ik knik, ik geloof dat ik inmiddels wel begrijp wat hij
daarmee bedoelt. Dan sluit ik mijn ogen en geef me over aan deze wijze, oude man: ik voel me
zo veilig als een pasgeboren baby. Een tijdlang werken we in stilte. Af en toe verwisselt Josh de
afgekoelde handdoeken voor nieuwe, die hij van de verwarming haalt. Eerst heeft hij zijn handen
op mijn benen, daarna op mijn romp. Ik doezel weg. Ik heb geen idee wat hij doet, maar het is
aangenaam. Het effect is vergelijkbaar met dat van een goede massage. Na een halfuur mag ik
me op mijn buik draaien. ‘Die rug van jou zit vol onuitgesproken woede, weet je dat?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, dat weet ik niet.’
‘En verdriet, er zit een peilloos verdriet. Zal ik de woorden voor je spreken?’
‘Doe maar.’ Ik heb geen idee hoe iemand voor een ander kan spreken, maar het zal wel goed
zijn.
Dan begint hij. ‘Jullie begrijpen me niet, jullie weten niet hoe het echt zit. Ik heb zo’n pijn,
waarom doet niemand wat?’
Ik schrik ervan. Wat een lading, die woorden kunnen toch niet van mij zijn? Maar mijn rug
wordt bloedheet onder zijn handen. Zo gaat het wel twintig minuten door tot hij ineens ophoudt.
‘Zo, dat is genoeg voor vandaag. Dit moet eerst integreren.’
Als ik me weer heb aangekleed, zoek ik naar woorden om hem te bedanken.
‘Het is al goed. Spirit zei me dat ik dit voor je moest doen.’ Hij reikt me mijn jas aan en loopt
met me naar de deur. Op de drempel kijkt hij me indringend aan en kust me ineens vol op mijn
mond. Die beweging komt zo onverwacht, dat ik niet weet wat ik moet doen. Ik sta verstijfd en
laat het gebeuren. Dan pakt hij mijn handen. ‘Weet je, je zou kunnen blijven: hier in Findhorn,
bij mij. Je zou mijn partner kunnen zijn. Ik zou je op kunnen leiden en we zouden samen kunnen
werken.’
Voorzichtig trek ik mijn handen uit de zijne. ‘Josh, je overvalt me. Ik weet niet wat ik moet
zeggen. Dankjewel voor de healing.’
Op het moment dat ik op het tuinpad nog even achterom kijk, steekt hij zichtbaar verdrietig
zijn hand op. Alsof hij al weet dat ik niet op zijn aanbod zal ingaan.
Verward stap ik die avond in mijn bed, mijn rug gloeit als een brandende kachel en mijn
lichaam trilt van top tot teen. Meende hij het serieus? Moet ik op zijn voorstel ingaan? Ik weet
het niet, ik kan niet helder meer denken.
De volgende dag is mijn afspraak met Caroline Love. Even ben ik in de verleiding om af te
bellen, mijn lijf is nog steeds van slag van de healing. Maar gezien Jennifers enthousiasme, laat
ik het toch maar doorgaan.
‘Het was de hoogste tijd voor deze ontmoeting, nietwaar?’ zijn Carolines eerste woorden
wanneer ze me verwelkomt. Ze woont en werkt in een vrijstaand huisje, een eindje buiten het
dorp. Terwijl ze mijn jas aan de kapstok hangt, stoot ze van opwinding een glas water om.
Grijnzend kijkt ze naar de natte vlek op het tapijt en slaakt een gilletje. ‘Dat is prachtig, we
worden gezegend.’ Verwonderd kijk ik haar aan en maan mezelf om kalm te blijven. Caroline
ratelt aan één stuk door en vraagt niet eens waarvoor ik kom. Al zou ik het willen, ik kan er geen
speld tussenkrijgen. Ik loop naar een witte rotan stoel bij het raam en luister. ‘Dit is een periode
van initiatie28 voor je, je hebt net een initiatie meegemaakt. Je gaat loslaten wat je niet meer
dient, dit is het ‘point of no return’. De jaren zullen voorbijgaan, maar deze energie zal altijd bij
je zijn; zelfs nu we spreken, neemt je vibratie29 toe. Ik weet niet of je de wereld in moet gaan om
deze wijsheid te onderwijzen of dat je het gewoon moet ervaren, maar elke dag heeft lessen in
zich. Schrijf je ervaringen op, er wordt ooit een boek geschreven over je leven.’
Deze energie? Initiatie? Ik vertel haar over de uittreding van twee weken geleden en ze knikt,
alsof het niet meer dan logisch is. Ik ben blij dat er een bandje meedraait. De informatie komt zo
snel, het is nauwelijks te volgen. ‘Je bent naar Findhorn gebracht om te ontdekken wie je
werkelijk bent. Je draagt de saffraangele jurk, je bent een volger van licht, je bent licht. En je
hebt veel te geven op aarde. De meditatieve doelstelling van je leven is die van de saffraangele
gewaden, zoals Tibetaanse monniken die dragen. Je hebt ooit een Tibetaans leven gehad: je hebt
daar veel gezien en veel beleefd. Je hebt de grote verantwoordelijkheid van het weten. Laat los
wat je niet meer nodig hebt, anders wordt het een last op je pad.’ Ze kijkt me veelbetekenend
aan, alsof ze verwacht dat ik dit zal bevestigen. Maar ik heb geen tekst. Geen woord, geen zin,
helemaal niets. Mijn geest is volkomen blanco.
Ben ik gek of is zij het? Even heb ik de neiging om weg te lopen. Maar ik heb hier in Findhorn
al zo veel wonderlijke dingen meegemaakt, laat ik dit ook maar een kans geven. Tenslotte heeft
Jennifer deze vrouw aanbevolen.
‘De deuren van het universum gaan voor je open,’ vervolgt ze haar verhaal. ‘Je gaat naar
andere planeten, naar andere levensvormen. De driehoek is je sleutel, gebruik hem in je
meditatie. Dan straalt het licht naar de aarde, naar de mensen die in de schaduw leven. Jij kunt
mensen met je licht aanraken, met de energie van je handen en met je geest. Je bent een healer en
je hebt het wetende oog.’
‘Je bent de tweede die dat zegt.’ Ik vertel haar over de ontmoeting met Josh McKinley.
‘Ah, heb je Josh ontmoet? Hij is een wijs mens, een groot healer. Hij wordt begeleid door de
energie van de Witte Adelaar.’
‘Hij heeft me gevraagd om zijn partner te zijn en hier bij hem in Findhorn te komen wonen.
Hij wil me opleiden en met me samenwerken.’ Vragend kijk ik haar aan.
Ze schudt haar hoofd. ‘Hij zou beter moeten weten. Hij heeft je de juiste richting gewezen, nu
is het aan jou om op weg te gaan. Bovendien zie ik een jongeman in je leven.’
Ik vertel haar over Wim.
‘Hij is een prachtige ziel en hij zal deze reis samen met je maken. Mag ik op jullie bruiloft
komen dansen?’ Ze lacht even van verrukking. Dan zwijgt ze, terwijl ze lijkt te luisteren naar een
aanwezigheid die ik niet kan waarnemen. ‘Aha, maar dat is interessant. Een tijd lang zul je
worstelen met het (energetisch) zien. Er is iets waar je bang voor bent, waardoor je niet kunt
zien. Je moet eerst door die angst heen. Je krijgt de straal van St. Michael aangeboden. Hij draagt
het zwaard van het licht, waar jij in vorige levens al mee hebt gewerkt. Neem het ter hand en
volg de eer van de strijder, die je bent in dit leven. Via dit zwaard heb je een band met de Heilige
Graal.’ Zo spreekt Caroline meer dan een uur aan één stuk door. Ze heeft het over spirituele
figuren, mijn levenstaak, de mensen in mijn leven en ga zo maar door. Zoals Jennifer al had
gezegd, eindigt ze haar verhaal inderdaad met een opdracht, een queeste. Ik moet naar
Glastonbury reizen, naar de plek waar volgens de legende het Hof van Koning Arthur was. Hier
moet ik water uit Chalice Well drinken voor genezing en mediteren onder de Thorn Tree.
Na de reading ga ik terug naar Josh, hij heeft nog een antwoord van me tegoed. Ik druk op de
bel naast de gebladderde voordeur. Zijn gezicht licht op als hij me ziet. ‘Ik hoopte dat je nog
even zou komen, kom binnen.’
Maar ik schud mijn hoofd. ‘Ik kom afscheid nemen. Ik moet terug naar huis en mijn eigen weg
vinden, ik hoor hier niet.’
Hij neemt mijn gezicht tussen zijn grote handen en kust me op mijn wangen. ‘Dat dacht ik
wel, ik ben ook te oud voor jou. Ik zegen je, mooie vrouw, en ik zal je in mijn hart dragen.’

Wim en ik hebben elkaar vijf weken niet gezien. Ons contact heeft zich beperkt tot een paar
brieven over en weer. Vijf weken lijkt niet veel, maar in dit geval voelt het als een eeuwigheid.
Ik heb wel geprobeerd mijn ervaringen zo goed mogelijk met hem te delen, maar voor mijn
gevoel ben ik daar slechts half in geslaagd. Hoe sla je de brug tussen de nuchtere, alledaagse
westerse wereld en de magie van Findhorn? De tarotkaarten, een out-of-body-ervaring,
oefeningen in het holst van de nacht, iedereen die maar roept dat ik niet hier ben, de
kennismaking met healing en de stortvloed aan wonderlijke informatie over mijn spirituele
bagage. Ik ben door dit alles flink door elkaar geschud en weet niet zeker meer wie ik ben of
waar mijn leven over gaat. Doe ik er goed aan om nu deze relatie met Wim aan te gaan?
Met een van vermoeidheid verwrongen gezicht arriveert hij eind juli, in alle vroegte. Na de
boottocht heeft hij de hele nacht aan een stuk door gereden. Zodra hij uit de auto stapt, mijn auto
(die van hem is te gammel om zo’n eind te rijden), neemt hij me in zijn armen. ‘Lieverd, wat heb
ik jou gemist.’
Ik beantwoord zijn omhelzing en hou zijn lange lijf in mijn armen. ‘Fijn dat je er bent.’ Als we
de bagage hebben geïnstalleerd en hij zich heeft opgefrist, neem ik hem mee naar mijn favoriete
plek bij de punt van de baai. ‘Hier heb ik veel gezeten.’
Hij klimt naast me op de rots en samen kijken we uit over dat eindeloze vergezicht, over de
zee. Dan kijkt hij me aan, van opzij. ‘Wat zie je er goed uit, je bent veranderd.’
‘Ja, ik ben veranderd. Ik ben zo veranderd dat ik even niet meer weet wie ik ben.’ Ik haper,
durf ik te zeggen wat ik denk? Hij is net hier, is het niet te cru? Maar ik wil er ook niet mee rond
blijven lopen. Dan ga ik verder. ‘Ik heb hier zo veel meegemaakt, ik weet niet meer wat ik wil en
ik weet niet meer waar ik naar toe ga. Ik weet ook niet of ik wel met jou verder wil.’ Zo, het hoge
woord is eruit.
Wim staat op en loopt met zijn handen in zijn zakken richting de zee. Daar staat hij een tijd en
staart voor zich uit. Dan komt hij terug. ‘Dat gaat me veel te snel. Ik kan nu twee dingen doen: in
de auto stappen en teruggaan naar Nederland of blijven. Ik blijf, wat je ook zegt. Ik moet eerst tot
rust komen.’
De volgende dag maakt hij een tour langs alle plekken die belangrijk voor me zijn: de
koffieshop, de boekenwinkel en de meditatieruimte. Verder praat hij met Jennifer en Caroline
Love. Daarna komt hij met een simpel voorstel. ‘Laten we toch samen twee weken op vakantie
gaan, we zien wel waar we uitkomen.’ Hij slaat zijn armen om me heen en kust me op mijn haar.
‘Onze energie is momenteel zo verschillend. Jij bent uitgerust en krachtig, maar ook
ondersteboven van wat je allemaal hebt ontdekt. Ik ben moe en weg bij mezelf. Dit is niet het
goede moment om beslissingen te nemen. Laten we de komende weken gebruiken om elkaar
opnieuw te leren kennen en te ontdekken wat er tussen ons is.’
Ik strijk over zijn vermoeide gezicht, wat is hij toch een bijzondere man. Hij heeft gelijk, dit is
geen moment om beslissingen te nemen. ‘Dat klinkt als een goed plan.’ Met die afspraak
vertrekken we uit Minton House. Jennifer zwaait ons uit, zij blijft nog een paar maanden.

De volgende weken bezoeken we een aantal heilige plaatsen in Schotland. Op Iona, volgens
sommigen het kruinchakra van Europa, kamperen we (voor 1 pond per nacht) in een minuscuul
tentje tussen de geiten, op een grasveldje aan het strand, met als enige luxe een koudwaterkraan.
We maken eindeloze wandelingen in de ruige natuur, laten ons natregenen en schuilen met
verwaaide haren in een kerk als de buien te heftig zijn. Als blijkt dat de plaatselijke kroeg de
badkamer per uur verhuurt, weken we ons schoon in een dampend bad. In het Tibetaanse
klooster Samye Ling ontdekken we dat de saffraangele gewaden waar Caroline over sprak,
verwijzen naar het Tibetaans boeddhisme en de principes van geweldloosheid, universele liefde
en vreedzaamheid. Haar channeling ga ik hier in een ander licht zien: niet als iets wat ik heb
bereikt, maar als iets om naar te streven. Maar het kloosterleven blijkt te hard voor onze
verwende botten; om bij te komen, verkassen we voor één nacht naar een super-de-luxe
plattelandshotel, waar we voor de open haard genieten van thee uit een zilveren theepot en door
de gastvrouw zelfgebakken cakes. In Glastonbury, waar ik volgens Caroline heen moest, drinken
we uit de Chalice Well, beklimmen we de Tor en mediteren we onder de Thorn Tree. Geen
donder of bliksem, wel een gevoel van diepe rust. Op onze reis worden we vergezeld door een
doos spirituele boeken die we voor ons vertrek uit Findhorn nog hebben gekocht. We lezen veel
en bespreken de betekenis hiervan in ons dagelijks leven. Ik geef Wim healings, zoals ik dat
geleerd heb van Josh, en Wim geeft mij massages. Zo worden we opnieuw verliefd. Verliefd op
de energetische wereld die we ontdekken, maar vooral verliefd op elkaar.
Vol van alle nieuwe ervaringen nemen we aan het eind van de zomer de boot terug naar
Nederland, vastbesloten om alles een plek te geven in ons gewone, dagelijkse leven.
8.
Tussen twee werelden
Weer in Nederland breng ik Wim naar Den Haag. Onder aan de grijze, stenen trap van het
klassieke appartementencomplex waar hij woont, nemen we met tegenzin afscheid. ‘Ik zal je
missen,’ mompelt hij in mijn haar.
Ik grijp hem wat steviger vast, mijn handen onder zijn T-shirt op zijn blote rug. Het antwoord
op de vraag of ik met deze man verder wil, heb ik de afgelopen twee weken in de kwaliteit van
ons samenzijn gevonden. ‘Ik bel je als ik thuis ben.’
‘Ik ben woensdag waarschijnlijk in het Gooi, zullen we dan samen eten?’
Ja, natuurlijk wil ik samen eten; ik wil alles samen, nu en altijd. ‘Wat doen we volgend
weekend?’ We verkennen de mogelijkheden om elkaar te gaan zien en kletsen over
onbenulligheden, als om het moment van afscheid maar zo lang mogelijk uit te stellen.
Uiteindelijk duwt hij me de auto in. ‘Dit schiet niet op. Je moet gaan rijden, er wacht een hond
op je.’ Terwijl ik de straat uitrijd, zie ik zijn zwaaiende arm in de achteruitkijkspiegel. Ik steek
mijn blote arm door het open dak en zwaai terug. Dan ben ik de bocht om.
Genietend rij ik even later op de snelweg richting het Gooi. De schoonheid van Findhorn die
ik in me draag, komt terug in alles wat ik zie: de grazende koeien, de groene weilanden en de
schapenwolken in de lucht. Ik hou van dit land en dat besef ik altijd het meest als ik een tijdje
ben weggeweest. Thuis parkeer ik de auto op de oprit en loop neuriënd naar de voordeur. Kijk,
de heg is gegroeid. De beukenhaag zit vol jonge scheuten en ook de blauwe regen boven de poort
is flink uitgelopen. Overal staat onkruid. Tja, dat krijg je als je zo lang weg bent geweest. Bij de
buren hangen geblokte gordijnen voor het keukenraam, de verbouwing zal wel achter de rug zijn.
Met mijn volle gewicht duw ik de voordeur door de berg post op de mat en wring mezelf naar
binnen. De stapel zoek ik later wel uit, eerst landen. ‘Dag huis, ik ben er weer.’ Ik streel de koele
muren. De gevolgen van mijn lange afwezigheid zijn bijna tastbaar. Het is koud binnen, het ruikt
muf en het voelt een beetje klam. Ik draai de thermostaat hoger, zet de ketel op het vuur en maak
een rondje door het huis. Vale vlekken op de muren verraden waar ooit posters hingen, her en
der hangen kale peertjes en er is te weinig meubilair om het huis sfeer te geven. In de
woonkamer staat de helft van een bankstel, de eetkamer is leeg en in de slaapkamer ligt een kaal
matras op de grond. Tja, Stefan heeft voor de zomer de halve inboedel meegenomen. Het is tijd
om Lilianes advies op te volgen: mijn ziel om me heen zetten en dit huis gezellig maken.
Maar eerst ga ik Mora halen. Nog diezelfde middag stormt een grote bol zwart haar met bruine
kraalogen in de gang van Ilses oude herenhuis in Zutphen op me af. Gelukkig, ze kent me nog!
Net zo enthousiast als zij zak ik door mijn knieën om haar te knuffelen. ‘Hallo lieverd, ja, het is
al goed, rustig maar, ik heb jou ook gemist.’ Ik begraaf mijn neus in haar vacht.
Ilse kijkt lachend toe. ‘Hé, ik ben er ook nog.’
Ik krabbel overeind en omhels mijn vriendin. Ze ruikt naar uien en verse kruiden en heeft een
groot wit schort voor. ‘Ha meiske, goed je te zien, ik heb je gemist.’
‘Ja, zeven weken is wel lang. Kom, ik heb soep gemaakt.’ Ze loopt voor me uit naar de keuken
en zet een grote pan op de ronde, grenen tafel. Als ik ga zitten, legt Mora haar kop op mijn
voeten.
‘Hoe was je zomer?’ vraag ik.
Ilse reikt me een broodje aan. ‘Druk, ik heb hard gewerkt.’
‘Heb je geen vrij gehad?’
‘Nee, niet echt, ik had veel opdrachten. Zoals het nu gaat in mijn relatie, had ik ook helemaal
geen zin om gezellig samen weg te gaan. Deze dame was een welkome afleiding, ik heb
eindeloos met haar gewandeld.’ Ze aait de hond over haar vacht. ‘Hè, Moor, we hebben het goed
gehad samen.’
Geraakt kijk ik toe. Het gaat al een tijdje niet lekker in haar huwelijk. Het verhaal lijkt
enigszins op dat van Stefan en mij, ze lopen verschillende sporen. ‘Wat een nare situatie, hoe
lang ga je dit nog volhouden?’
‘Ik weet het niet. Ik ben er nog niet aan toe om te scheiden, maar als er niets verandert, dan
gaat dat wel een keer gebeuren. Maar laten we het over iets leukers hebben, hoe is het met
jullie?’
Ik leg mijn lepel neer en vertel over de laatste weken, de rest weet ze min of meer uit mijn
brieven.
‘Wat goed dat Wim zich niet weg heeft laten sturen.’
‘Ja, zeg dat wel. Ik was gewoon de kluts kwijt.’
Na het eten lopen we nog een rondje door de stad en dan laden we Mora, haar mand, bak en
alle andere bagage in de achterbak. Bij het afscheid sla ik mijn armen om mijn vriendin. ‘Dank
dat je op mijn kind hebt gepast.’
Ilse rekt zich uit, ze is een kop kleiner dan ik, en kust me op mijn wang. ‘Graag gedaan, het zal
stil zijn zonder haar. Zul je goed oppassen?’
Ik druk haar even dicht tegen me aan. Dat zegt ze altijd, goed op jezelf passen. In de auto terug
naar huis voel ik hoe jammer ik het vind dat ze zo ver weg woont. Ilse is het zusje dat ik altijd
wilde hebben.

Het duurt nog anderhalve week voor ik bij de bedrijfsarts terecht kan en tot die tijd ben ik vrij.
Dat komt me goed van pas. Ik moet boodschappen doen, tassen uitpakken, wassen, strijken.
Kortom, ik moet kwartier maken. En ik moet de wereld laten weten dat ik er weer ben. Als dat
allemaal klaar is, richt ik me op mijn huis. Het eerste wat ik wil creëren, is een plek waar ik – net
als in Findhorn – kan schrijven, mediteren en healings geven. De zolder lijkt me het meest
geschikt, die dient nu toch alleen als opslag. Een paar dagen ben ik er zoet mee. Ik duik in oude
verhuisdozen, gooi weg wat niet meer bruikbaar is en zet de rest in de kelder. Onder het dakraam
komt een oud bureau van mijn moeder en tegen de wand een healingtafel, die ik via een
advertentie in de krant op de kop tik. In een klein kastje komen een stereo, een mand met cd’s en
mijn boeken uit Findhorn. Natuurlijk kan een meditatiekussen niet ontbreken, evenmin als een
schaal met kaarsen en een pak engelenkaarten.
‘Zo, nu ben ik thuis.’ Voorzichtig zet ik een vaas witte rozen op het bureau en kijk
goedkeurend rond. Het heeft niet het mooie uitzicht op de baai van Findhorn, maar verder kan
het er zeker mee door. Moe maar voldaan zak ik op het meditatiekussen en sluit mijn ogen. Oké
Chantal, en nu ontspannen. Ik richt mijn aandacht op mijn ademhaling: in door mijn neus en uit
via mijn mond. In …, uit…, in… , uit… , in… , uit... De geluiden van de wereld om me heen
vervagen en ik verdwijn in de weldadige stilte van mijn binnen-wereld. In die stilte pak ik een
engelenkaartje.
Geduld.
Jakkes. Ik heb geen geduld, ik wil aan de slag. De zomer is bijna voorbij en het gewone leven
hoort weer te beginnen. Wim heeft het druk, zijn agenda zit de komende maanden bomvol. Hij
start binnenkort een trainersopleiding en op zijn werk heeft hij een nieuw project aangenomen.
Bovendien wil hij de flat die hij voor de zomer in Amsterdam heeft gekocht, verbouwen.
Normaal gesproken ben ik ook zo. Druk, bezig mijn leven op de rails te zetten. Maar nu heb ik
geen flauw idee wat mijn volgende stap is. Ik wil iets met energie en healing, maar welke baan
hoort daarbij? Welke werkgever? Ik weet het echt niet.
Komt tijd, komt raad. Laat ik eerst de rest van mijn huis maar eens op orde krijgen. In de
dagen die volgen, pak ik de andere verdiepingen aan. Ik zeem de ramen, dweil de vloeren, zuig
de kleden en zet het parket in de was. Met emmers fris zeepsop doe ik de badkamer en de
keuken. Eén voor één haal ik de kasten leeg. Oude kleren gaan in vuilniszakken voor het goede
doel, de rest vouw ik netjes op. De wasmachine draait overuren. Het is alsof ik mijn oude ik de
deur uit wil werken. De witte muren van de woonkamer spons ik dieprood en okergeel, kleuren
die ik altijd prachtig heb gevonden, en ik zoek er passende gordijnen bij. Een rondje met Wim
langs lokale woninginrichters levert een Franse antieke eettafel, dito stoelen en een nieuw
tweepersoons bed op. Al met al een aanslag op mijn spaargeld, maar het resultaat mag er zijn.
Verder weet ik niet wat ik moet. De kaarten dringen erop aan dat ik rust neem. ‘Blijf thuis en
heb geduld’ is hun boodschap keer op keer. Maar dat gaat er bij mij niet in. Mijn klachten zijn zo
goed als verdwenen, ik voel me best sterk. Ik kan toch niet eeuwig in de ziektewet blijven? Het is
mijn overtuiging dat een mens nuttig hoort te zijn, zo ben ik opgevoed. De tijd van rusten is
voorbij, ik moet weer aan het werk. Voorlopig, tot ik iets anders heb gevonden, zit er maar één
ding op: terug naar mijn oude job. Het vooruitzicht is weinig aanlokkelijk, maar het moet maar.

Een dag of tien na mijn thuiskomst meld ik me bij de bedrijfsarts op de begane grond van het
NCR-gebouw. Het is half augustus 1994. Ik weet dat ik er met mijn gebruinde huid supergezond
uitzie en verwacht zonder pardon weer aan het werk te worden gezet. Maar tot mijn verrassing
komt de dokter met een ander voorstel. ‘Ik ben blij om te zien dat je zo bent opgeknapt, maar ik
wil voorkomen dat je terugvalt. Wat zou je ervan vinden om te beginnen met halve dagen?’
Met moeite hou ik mijn gezicht in de plooi. ‘Ja, prima, dat moet lukken.’ Van binnen jubel ik
van blijdschap. Wat geweldig, dat geeft me nog even ruimte. Met de afspraak om elkaar over een
maand weer te zien neem ik de lift naar boven, naar mijn afdeling.
‘Hé, ze is er weer!’ klinkt het van alle kanten. ‘Nou zeg, jij ziet er ook niet uit alsof je ziek
bent geweest.’ Ik kus wangen, schud handen en zwaai naar de rest. Jee, wat ben ik lang
weggeweest!
‘Ik ben blij dat je terug bent,’ fluistert iemand in mijn oor. ‘Er is veel blijven liggen, wanneer
begin je weer?’
‘Maandag ben ik er,’ beloof ik. Maar ik doe me groter voor dan ik me voel, eigenlijk heb ik
helemaal geen zin.

Vastbesloten om de lessen van Findhorn een plek in mijn levente geven, zet ik het regime dat ik
daar ben begonnen, ook nu voort. Ik start iedere dag met een meditatie. Dan maak ik contact met
de hemel en de aarde, concentreer me op mijn gronding en zit een tijd in volkomen stilte. In die
stilte trek ik een engelen- of tarotkaart, als een soort ‘advies van de dag’. Daarna ga ik naar
kantoor, waar ik mijn medewerkers coach en veel vergader. Het is leuk om mijn collega’s te
zien, maar het werk zelf interesseert me nog weinig. Zo ken ik mezelf niet: het vliegt me
letterlijk naar de keel. Ik moet mijn baas vertellen dat ik heb besloten mijn baan los te laten, maar
ik krijg niet gelijk de kans om hem te spreken.Hij zal er niet blij mee zijn. Ik wil hem voorstellen
om nog een tijdje in mijn huidige functie te blijven, zodat hij rustigkan zoeken naar een
opvolger. Diep in mijn hart wil ik het liefst per direct stoppen, maar dat kan ik me niet
permitteren.Dit lijkt me een goed compromis. Zo kan ik mijn huis blijven betalen en ondertussen
uitkijken naar een andere baan, binnen of buiten NCR. Na zo’n geweldige zomer moet ik toch
sterk genoeg zijn om het op deze manier een tijdje vol te houden.
Maar ik hou mezelf voor de gek. Ik ben helemaal niet zo sterk als ik mezelf voorhou, maar dat
komt me niet uit. Ik kies voor een oplossing die voor alle partijen het beste lijkt en negeer de
signalen die mijn lichaam me vanaf de eerste werkdag geeft: de brok in mijn keel, de
vermoeidheid na een paar uur werken, de pijn in mijn rug en mijn chagrijnige buien. Nee, ik
moet dit kunnen.
Als ik thuiskom van mijn werk, ga ik eerst slapen. De rest van de middag wandel ik op de hei
met Mora of lees ik bij de open haard. Ik verslind boeken als De Celestijnse Belofte van James
Redfieldxiv en Many Lives, Many Masters van Brian Weissxv. Bestsellers die het bestaan van
energie beschrijven en het belang van het spirituele onderstrepen. Ondertussen ben ik op zoek
naar cursussen. Internet staat nog in de kinderschoenen, alles gaat per telefoon en per post.
Stukje bij beetje druppelen folders over healing en aurareading binnen, maar er zit niets bij wat
me trekt. Verder geef ik af en toe een healing. Aanvankelijk alleen aan Wim en Ilse, later ook
aan andere vrienden en bekenden. Maar mijn moeder en mijn broers durf ik niet te vragen. Ik ben
veel te bang dat ze me raar vinden, en zij bieden het ook niet aan.
Ik heb ze wel verteld over Findhorn. Tenminste, ik heb de grote lijn geschetst, zoals Minton
House, de Community aan de overkant en het grote verschil in levenshouding. Maar bij woorden
als spiritualiteit, ziel en reïncarnatie beginnen ze wazig te kijken, en over mijn bijzondere
belevenissen heb ik helemaal mijn mond maar gehouden.
Van mijn moeder kreeg ik gelijk een preek: ‘Je gaat toch niet die prachtige baan opzeggen,
hè?’ Over de rand van haar leesbril keek ze me streng aan.
‘Nee. Tenminste, niet op de korte termijn. Ik heb het geld nodig, ik moet toch leven. Maar ik
ben wel om me heen aan het kijken. In Findhorn is me duidelijk gemaakt dat ik helende energie
om me heen heb en dat ik daar wat mee moet doen.’
‘Die mensen staan niet in de realiteit, Chantal. Heus, geloof me. Doe nou niet iets waar je later
spijt van krijgt.’
Pff. Hoe sla je de brug tussen de wereld van Findhorn en het alledaagse leven? Soms heb ik
het idee dat mensen denken dat ik niet helemaal goed bij mijn hoofd ben. Slechts een enkeling
begrijpt waar ik mee bezig ben.

‘Wat vind je ervan als ik een tijdje bij je kom wonen?’ Wim komt met het idee als we op een
zondagochtend bij mij thuis aan de ontbijttafel de krant zitten te lezen. De lichte stem van
Beverley Craven klinkt zachtjes op de achtergrond. ‘Ik moet mijn apparte-ment binnenkort uit en
mijn nieuwe flat is nog lang niet klaar, die verbouwing gaat zeker een halfjaar duren.’
Daar hoef ik niet over na te denken, ik woon niet graag alleen. ‘Gezellig, dan hebben we meer
tijd voor elkaar.’ Dus geef ik hem een sleutel, maak in mijn kasten plaats voor zijn kleding en
help hem te verhuizen. We stouwen mijn garage tot de nok vol met zijn huisraad, ervan
uitgaande dat hij alles over zes maanden weer meeneemt naar Amsterdam. Ravioli, zijn kat,
logeert zolang bij een vriend. Dat we elkaar tegen die tijd niet meer willen missen, overzien we
niet. Mora is dolgelukkig dat er weer een man in huis is. Ze geniet van alle aandacht en loopt
kwispelend achter hem aan. Meestal krijgt ze haar zin en mag ze mee als hij op pad gaat. Ik vind
het niet minder heerlijk dat Wim er is. Niet meer thuiskomen in een donker huis, samen eten en
’s nachts tegen zijn lange, warme lijf aan kruipen.
Wel gek, om zo van de ene relatie in de andere te rollen. Met uitzondering van die paar weken
in Findhorn ben ik nauwelijks alleen geweest. Maar deze man past zo goed bij me dat ik geen
reden zie om het rustiger aan te doen. Al zijn er momenten dat ik Stefan mis. Dan ben ik
verdrietig om hoe het is gegaan. Gelukkig heeft Wim daar alle begrip voor en hij geeft me de
ruimte om de scheiding te verwerken. Wonderlijk, om tegelijkertijd zo verliefd te zijn op de ene
man en zo in de rouw over de ander.
Begin september bel ik Stefan. ‘Het is zo lang geleden dat we elkaar voor het laatst zagen.
Zullen we eens bijpraten?’
‘Je bent me voor,’ klinkt zijn vertrouwde stem, ‘ik wil jou ook graag zien.’
De volgende zaterdag staat hij, in een lichte zomerbroek en polo-shirt, tegen borreltijd voor de
deur met een bos bloemen. Wim heeft zich uit de voeten gemaakt. Het is zo’n mooie
nazomerdag, de zon is nog warm. De tuindeuren staan open en de gordijnen dansen zachtjes in
de wind.
‘Dag lieverd.’ Stefan kust me zacht op mijn wang en drukt de bloemen in mijn armen. ‘Wat
zie jij er goed uit, zeg.’
‘Hoi.’ Ik kus hem terug en streel even over zijn gezicht. Zijn blonde krullen hebben
plaatsgemaakt voor een kort kapsel en hij is zeker 5 kilo afgevallen. ‘Jij anders ook. Kom, we
gaan in de tuin zitten.’ Ik loop voor hem uit naar de keuken, zet de bloemen snel in een emmer
water en pak een fles rosé uit de ijskast. Met de fles en twee glazen lopen we naar de houten
armstoelen op het terras.
Hij kijkt om zich heen. ‘Raar om hier weer te zijn. Het is zo vertrouwd en toch is het niet meer
van mij.’
Ik geef hem de fles en de kurkentrekker. ‘Ja. Het moest mijn huis worden, dus ik heb het een
en ander aangepakt.’
‘Het is mooi, heel wat beter dan die flat waar ik nu zit.’ Hij schenkt de glazen vol.
Ik negeer het onuitgesproken verwijt. ‘Ja, het is mooi, maar te duur. Ik denk niet dat ik hier
kan blijven.’
Hij kijkt me opmerkzaam aan. ‘Hoe is het met je?’
Ik lach. ‘Heel wat beter dan de laatste keer, er is veel gebeurd.’ Ik vertel het verhaal van mijn
ziekte en mijn reis naar Findhorn, inclusief de opdracht van Liliane, het licht op de muur en de
kennismaking met healing. ‘Het gevolg is dat ik een heel andere kant op wil.’
‘Wat een verhaal. Maar met die studie Jungiaanse psychologie en Visions was al duidelijk dat
je passie bij mensen ligt.’
Ik knik, dat is natuurlijk waar. ‘En jij, hoe is het nu met jou?’
Hij zet zijn glas op tafel en vouwt zijn handen achter in zijn nek. ‘Roerig. Alles in mijn leven
ligt ondersteboven. Mijn bedrijf gaat het niet redden. Mijn compagnon en ik hebben besloten
ermee op te houden. Met een beetje geluk kunnen we het verkopen aan een softwarebouwer en
komen we er zonder kleerscheuren uit. Ik ga weer in loondienst.’
‘Jee, dat is heftig. Maar het verbaast me niet. Jullie hadden het al drie jaar financieel moeilijk,
het houdt een keer op.’
Hij legt zijn hand op de mijne en streelt met een vinger mijn bruine huid. ‘Toch vind ik dat
minder erg dan onze scheiding. Ik ben er veel mee bezig. Had het anders gekund? Jij en ik?
Hadden we het beter kunnen doen? Ik besef dat ik mijn kop in het zand heb gestoken.’
Stil kijk ik hem aan, die hectische periode van voor de zomer staat me nog helder voor de
geest. ‘Ik heb echt geprobeerd om je bij het proces te betrekken, maar je was zo met jezelf en je
bedrijf bezig. We leefden in twee werelden.’
Hij zucht. ‘Ik weet het. Ik ben in therapie bij Ellen Alma van Visions en zij helpt me om dat in
te zien. Mijn moeder heeft me er ook op aangesproken. Ik kan de schuld voor onze scheiding niet
alleen bij jou leggen, ik heb er ook een rol in gehad.’
‘Dat doet me veel, dat je dat nu zegt.’ De tranen springen in mijn ogen. ‘Je was zo
verschrikkelijk boos, alsof het allemaal alleen aan mij lag.’
‘Het kwam voor mij ook als donderslag bij heldere hemel. Je was mijn vrouw, niets kon daar
wat mij betreft tussenkomen.’
Een tijdje zitten we zwijgend naast elkaar, ieder met onze eigen herinneringen. Dan slaat hij
een arm om mijn schouders en kust me hartstochtelijk. ‘Ik hou nog steeds van je.’
Zachtjes duw ik hem weg en kijk hem spijtig aan. ‘Ik hou ook van jou, maar niet op de manier
zoals jij bedoelt. Ik ben verdergegaan.’
Verslagen laat hij zijn arm vallen. ‘Ik weet het.’ En dan, abrupt: ‘Ik kan beter gaan.’ Bedrukt
loop ik met hem mee naar de voordeur, wat vind ik het moeilijk om hem zo’n verdriet te doen. Ik
schraap mijn keel. Op de drempel draait hij zich nog even om. ‘Oh ja, Pa en Ma willen je graag
spreken.’
‘Zijn ze nog steeds zo boos?’
‘Nee, niet boos, eerder verslagen. Maar ze willen het graag begrijpen, ze houden van je.’
‘Ik hou ook van hen, ik zal ze deze week bellen.’
Vluchtig kust hij mijn wang en beent naar zijn auto. Het grind kraakt onder zijn voeten.
‘Stefan, wacht.’ Met zijn hand op het portier kijkt hij me vragend aan. ‘We zijn zo lang samen
geweest, jij en ik, dat is niet niks. Kunnen we vrienden blijven?’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Nog niet, ik heb tijd nodig om je los te laten. Ik vind het moeilijk om
jou al met een ander te zien. Maar misschien later. Ik bel je.’
Met mijn rug tegen de grote beuk aan het einde van de oprit kijk ik hem na. ‘Zorg goed voor
jezelf,’ fluister ik, als hij de straat uitrijdt. Ik steek mijn hand op en zwaai, maar hij ziet het niet
meer. Bedrukt loop ik terug naar het terras en ruim de lege glazen op, piekerend over de vraag
hoelang het gaat duren voor we deze breuk te boven zijn.

Op een ochtend in september komt de secretaresse van onze afdeling naar mijn hokje. ‘Chantal,
heb je even tijd?’
‘Natuurlijk heb ik tijd, kom binnen.’ Ik schuif mijn papieren opzij.
Ze ploft op de stoel naast mijn bureau. ‘Jij hebt van de zomer toch iets gedaan om jezelf beter
te leren kennen?’
Ik schiet in de lach, dat is zacht uitgedrukt. ‘Dat kun je wel zeggen.’
‘Ik wil eigenlijk iets anders met mijn leven, maar ik weet niet zo goed waar ik moet beginnen.’
Haar wangen zijn rood en haar schouders hangen moedeloos naar beneden, het heeft haar
duidelijk moeite gekost om naar me toe te komen.
Ik reik over de tafel en leg mijn hand op de hare. ‘Ik ken dat gevoel, hoe kan ik je helpen?’
‘Ik wil graag een opleiding doen, maar het valt buiten mijn functieomschrijving.’ De woorden
komen met horten en stoten uit haar mond. ‘Zou dat mogen?’
Dan, van het ene moment op het andere, zie ik kleuren om haar heen, alsof iemand met een
grote kwast de lucht rondom haar heeft geverfd. Rond haar romp hangt een prachtige
zachtgroene kleur met een zweem van zachtroze, omringd door een baan van afwisselend
signaalrode en grijze vlekken. Met moeite hou ik mijn aandacht bij het gesprek, haar verhaal
klinkt redelijk. Van mij hoeft een cursus niet binnen de kaders van een functieomschrijving te
vallen, ik vind het juist belangrijk dat mensen zich breed ontwikkelen.
‘Geef mij de papieren maar, ik dien ze wel in bij personeelszaken.’ Ze bedankt me en loopt
opgelucht de gang op. Verbijsterd blijf ik achter, wat heb ik nou gezien?
Maar veel tijd om erover na te denken is er niet, ik moet naar een afspraak. Met een snelle
zwaai meld ik me af bij mijn collega’s en haast me naar mijn auto, ik moet naar Utrecht. Daar
gebeurt het weer. Mijn gesprekspartner, hoofd ICT bij een van de grootbanken, houdt een
uitgebreid, nogal politiek verhaal om uit te leggen waarom NCR niet mee mag doen aan een
bepaald project. (Een potentiële order waar miljoenen mee gemoeid zijn, willen we niet graag
missen.) ‘Ik betreur de beslissing, maar het ligt buiten mijn macht.’ Met de vingertoppen tegen
elkaar kijkt hij me minzaam aan. Tegelijkertijd kleurt de lucht rondom hem knalrood, een heel
ander rood dan bij onze secretaresse vanochtend. Dit is bloedrood, alarmfase 5. Inwendig heb ik
leedvermaak. De man moest eens weten, zijn aura vertelt een heel ander verhaal dan zijn
woorden. Hij liegt dat hij barst. Waarschijnlijk is de deal al toegezegd aan een concurrent, en wil
hij daar niet voor uitkomen.
Ik sta op en steek mijn hand uit. ‘Het is me duidelijk. Ik zal het intern communiceren, mijn
directeur neemt nog wel contact met u op.’
Thuis loop ik direct door naar de boekenkast in mijn meditatieruimte. Ik pak Licht op de Aura
en blader tot ik vind wat ik zoek. Zie je wel, ik ben niet gek! In het eerste hoofdstuk vertelt
Barbara Brennan dat ze kleuren om de hoofden van mensen begint te zien tijdens haar werk als
therapeut. Ze noemt het buitenzintuiglijke waarneming30. Ietsje verder in het boek vind ik een
paar kleurenplaatjes die lijken op wat ik vanochtend zag. Lichtrood is kracht en levensenergie,
donkerrood wijst op woede, zachtroze en -groene tinten relateren aan liefde en vrouwelijkheid,
en donkere plekken zijn emotionele blokkades.
Ik leg het boek op mijn bureau. Oké, weer iets nieuws, ik zie kleuren om mensen heen. Niet in
meditatieve staat, maar gewoon met mijn ogen open. En nu? Wat moet ik hier nu mee? Ik trek
een engelenkaart.
Opleiding.
Gefrustreerd leg ik het kaartje terug op de stapel. Dat zeiden de tarotkaarten in Findhorn ook
al. Maar waar? De cursussen in Nederland vind ik teleurstellend, het aanbod is in mijn ogen vaag
en slecht onderbouwd. Als ik een opleiding kies, dan moet het iets goeds zijn. Ik blader het boek
opnieuw door. Voor zover ik kan beoordelen, zit het solide in elkaar. Barbara Brennan heeft een
graad in de fysica, werkte bij Nasa als wetenschapper en past die kennis toe op het menselijk
energieveld: op de fysieke en psychologische werking van healing. Ze geeft ook les, aan de
Barbara Brennan School of Healing in New York. Het liefst zou ik daar heengaan, maar dat is
peperduur. Collegegeld, tickets, autohuur, hotel, eten, boeken en de verplichte therapie komen
opgeteld op meer dan 20.000 gulden per jaar. NCR zal dit keer echt niet bereid zijn om de
rekening te betalen. Zucht. De kloof tussen mijn huidige, zeer goed betaalde baan in de ICT en
mijn verlangen naar energetisch werk lijkt onoverbrugbaar. Toch moedigen de kaarten me keer
op keer aan.
Vertrouwen, loslaten!
9.
Weer ziek
Maar hoeveel kaarten ik ook trek, de angst en onzekerheid over mijn toekomst blijven als
hongerige ratten aan me knagen. Ten einde raad bel ik Karo, de geweldige vrouw bij wie ik vorig
jaar aurareadingen deed. Misschien kan zij me verder helpen. Eind september kan ik terecht.
‘Wat zie jij er fantastisch uit!’ Met een brede zwaai opent ze haar voordeur. ‘Findhorn heeft je
goed gedaan.’ Ze omhelst me hartelijk.
‘Is ook zo. Ik heb daar bijzondere dingen meegemaakt, maar ik weet niet hoe ik verder moet’.
Ik loop door naar de woonkamer en aai het bruine hondje over zijn kop. ‘Dag Doeke, hoe is het
met jou?’ Hij kwispelt en likt mijn vingers.
‘Ga maar gauw zitten,’ Karo wijst me naar de bekende plek, ‘dan gaan we kijken.’ Ik zeg weer
een paar keer mijn naam en ze begint te lezen. ‘Je aura staat smal om je heen en heeft een
schutkleur.’ Die eerste woorden zijn gelijk raak, ik voel de waterlanders opkomen. Ik zou ook
het liefst verdwijnen in een holletje onder de grond. ‘Maar jij bent geen schutkleur, Chantal. Je
persoonlijkheid zit niet in je aura, je laat je niet zien uit angst om opgevreten te worden door wat
de wereld van je verwacht. Je bent doodsbenauwd om in je oude patroon te vallen. De weg eruit
is zwaar geweest, dat wil je niet nog een keer meemaken. Maar fysiek ben je, ondanks de rust
van de afgelopen periode, gewoon nog niet voldoende aangesterkt. Daarom maak je jezelf
onzichtbaar.’
Shit. Ik sla mijn ogen neer en staar naar het tapijt. Karo benoemt iets wat ik al een tijdje
vermoed, maar waarvan ik niet wil dat het waar is. Ik ben fysiek nog niet op kracht. Nu ik halve
dagen werk, krijg ik steeds meer signalen dat ik het niet vol ga houden. Ik word vaak maar
moeilijk wakker en voel me halverwege de week weer leeg en moe, alsof mijn rol op kantoor een
enorm energielek vormt. ‘Hoe moet ik dit aan de wereld om me heen uitleggen? Ik hoor gewoon
hersteld te zijn.’
‘Je bent te streng voor jezelf. De buitenwereld accepteert dat je een zware klap hebt gehad en
dat je tijd nodig hebt. Dat geeft je nog even ruimte.’
‘Ja, dat is wel waar. Er wordt nog niet zo heel veel van me verwacht, maar ik wil zelf zo
graag. Weet je, de mensen in Findhorn zien dat ik nog steeds een masker op heb. Als zij gelijk
hebben, dan weet ik dus nog steeds niet wie ik ben, ondanks Visions en alles wat ik heb gedaan.’
‘Ik snap je verwarring. Je gelooft niet helemaal dat het kan, veranderen. Je wilt het graag,
maar je bent er niet van overtuigd dat het je gaat lukken. Wat ik ook zie, is dat je het ondanks die
twijfel wel doet, je laat je niet tegenhouden.’
Wanhopig kijk ik haar aan. ‘Natuurlijk wil ik veranderen, natuurlijk wil ik ontdekken wie er
achter dat masker zit, maar ik zie gewoon niet hoe ik verder moet. Wat is de beste opleiding?
Wat voor werk kan ik doen? Wat is financieel haalbaar? Als ik nu alles loslaat wat ik heb
opgebouwd, hoe weet ik dan of ik goed terechtkom?’
Ze lacht me bemoedigend toe. Ze is maar een paar jaar ouder dan ik, besef ik, maar ze lijkt zo
veel meer inzicht in het leven te hebben. ‘Heb vertrouwen, dat ga je wel ontdekken. Je hebt de
informatie bij je. Wat het lastig maakt, is dat je nog wel je oude manier van doen hebt. Daar
reageren mensen op. Onthou dat er iets heel anders achter zit en dat is kwetsbaar.’
Ik zucht. ‘Ja, ik weet het. Al zou ik het willen, vergeten kan ik het niet. Sinds kort zie ik
kleuren om mensen heen, gewoon overdag, met mijn ogen open. Alsof iemand de lucht heeft
geschilderd.’
‘Dat is toch geweldig! Je Hoger Zelf maakt je op die manier gewoon nieuwsgierig en nodigt je
uit om door te gaan op de weg die je in Findhorn bent ingeslagen.’
’s Avonds, tijdens het eten, neem ik de reading door met Wim. ‘Ze zegt eigenlijk hetzelfde als
de kaarten: ik moet rust nemen. Maar dat krijg ik op kantoor nooit uitgelegd. En ik vind ook dat
ik het niet kan maken.’
Hij reageert, zoals altijd, heel nuchter. ‘Nou, je hebt in ieder geval halve dagen vrij. Je kunt het
best rustig aan doen.’
‘Maar ik moet het schip varende houden, deze baan is niet te doen in halve dagen. Ook al heb
ik taken afgestoten, het is nog te veel.’
Terneergeslagen ruim ik de tafel af en zet de vaatwasser vol. Daarna neem ik een kop koffie
mee naar boven, naar mijn meditatieruimte. In een oude doos met briefpapier vind ik een mooie
kaart voor Josh en begin te schrijven. Ik bedank hem voor zijn adviezen en vertel dat ik bezig
ben mijn weg te zoeken. Ook al heb ik nog niet gevonden wat ik wil gaan doen, ik weet dat ik er
goed aan heb gedaan om niet op zijn aanbod in te gaan. Mijn plek is hier, bij een man van mijn
eigen leeftijd. De vlammetjes van de kaarsen knetteren zacht, ik staar er moedeloos naar. Had ik
maar een vak geleerd! Ik kan helemaal niks! Ik heb nachtmerries over armoede en zie mezelf als
dakloze in vodden achter zo’n winkelwagentje lopen.
Pas veel later realiseer ik me dat mijn inzichten in deze periode vooral uit boeken, kaarten en
readingen komen. Ze zijn primair mentaal en kunnen mijn angst niet wegnemen. Daar zijn
andere methoden voor, maar die ken ik op dit moment nog niet. Met het gevolg dat ik veel te
lang vasthou aan mijn oude baan, terwijl ik er niet fit genoeg voor ben. Het is tijd om los te laten,
maar ik durf niet. Ik zie gewoon geen alternatief.
Iedere week neemt de kracht die ik in Findhorn heb gevonden af en val ik meer en meer terug
in mijn oude patroon: veel slapen en op wilskracht werken. Met grote tegenzin sleep ik me iedere
ochtend naar kantoor waar ik de uren tel tot ik weer naar huis mag, om zo snel mogelijk in bed te
duiken in de hoop genoeg kracht te verzamelen voor de volgende dag. Gelukkig geeft de
bedrijfsarts toestemming om voorlopig 50 procent in de ziektewet te blijven.
‘Hé lieverd, ik ben thuis.’ De voordeur valt met een klap achter me dicht. Het is een
vrijdagmiddag, ergens eind oktober. In de woonkamer zit Wim bij de open haard te studeren.
‘Hoe was het?’ Hij klapt zijn boek dicht.
‘Pfff,’ ik laat me naast hem op de bank vallen. ‘Ik ben gesloopt, altijd weer die politiek.’ Hij
trekt mijn bruine, leren laarzen uit en masseert zachtjes mijn voeten. Met mijn ogen dicht nestel
ik me dieper in de kussens. ‘Het interesseert me gewoon niet meer, ik vind het vooral gedoe. Wat
me alleen nog boeit, zijn de gesprekken met collega’s. Steeds meer mensen vragen om raad over
hun ontwikkeling. Wat ben je aan het doen?’
Hij laat me een boek zien. Kernkwadranten van Daniel Ofmanxvi. ‘Verplichte stof voor mijn
trainersopleiding.’ Het ziet er interessant uit, maar ik ben te moe om te lezen. Wim ziet het.
‘Blijf jij maar even liggen, ik ga wel koken.’ Hij legt een plaid over me heen, plant een kus op
mijn voorhoofd en vertrekt naar de keuken. Nog voor hij de kamer uit is, slaap ik en ik word pas
weer wakker wanneer hij zachtjes aan mijn arm schudt omdat het eten op tafel staat.
Die avond zit ik tegen negen uur in bed met een boek op mijn schoot. ‘Weet je,’ roep ik naar
Wim in de badkamer, ‘soms vraag ik me af of ik dit huis niet gewoon moet verkopen. Dan ben ik
van de hypotheek af en van de winst kan ik die opleiding in Amerika gaan doen.’
Hij steekt verbaasd zijn hoofd om de hoek. ‘Dat is nogal wat, je houdt zo veel van dit huis.’
Daar heeft hij gelijk in. Of het nu de schoonheid van de rieten kap boven de witte muur met
houten betimmering is, de ligging op een steenworp afstand van bos en hei en toch centraal in de
Randstad of de rust waarin je de stilte kunt horen, dit huis is mijn heiligdom. Het is de plek waar
ik me volkomen veilig voel.
‘Ik zeg ook niet dat het een gemakkelijke beslissing is.’ Ik bijt op mijn lip. ‘Maar wat moet ik
dan? Ik heb het gekocht op mijn huidige salaris en als ik van baan verander, kan ik het
waarschijnlijk niet meer kan betalen.’ Ik probeer me voor te stellen hoe het is om hier weg te
gaan. Geen leuk vooruitzicht. ‘Maar waar moet ik dan naar toe?’
‘Nou, dat is niet zo moeilijk.’ Met een grote zwaai springt mijn lief met zijn volle lengte
boven op me, zijn neus vlak bij de mijne. ‘Je zou bij mij kunnen wonen.’ Teder streelt hij mijn
gezicht. ‘Het vooruitzicht om straks alleen naar dat appartement te verhuizen en jou hier achter te
laten, bevalt me niks. Ga gewoon met me mee.’ Voor ik antwoord kan geven, kust hij mijn
verbaasde mond. ‘En ik wil je nog iets vragen.’
Met gesloten ogen woel ik door zijn haar. ‘Wat dan?’
‘Wil je met me trouwen?’
Ik sper mijn ogen wijd open en kijk hem sprakeloos aan. Even denk ik dat ik hem niet goed
heb verstaan, maar zijn liefdevolle blik verzekert me dat er niks mis is met mijn oren. Ik heb nog
helemaal niet over trouwen nagedacht. Sterker, technisch gezien ben ik nog getrouwd. Stefan en
ik zijn pas een halfjaar uit elkaar, de papieren zijn nog niet rond. Maar op dit moment doet dat er
niet toe, in een impuls sla ik allebei mijn armen om zijn nek en zeg volmondig ‘ja’.

Hoe gelukkig ik ook ben, mijn gezondheid gaat hard achteruit. Ik heb met de dag minder energie
en ik moet steeds meer slapen om te kunnen functioneren. Zo kan ik niet langer doorgaan, dat
besef ik wel. Maar ik weet gewoon niet hoe ik het proces kan keren. Ondanks mijn dagelijkse
meditaties, de kaarten en de reading van Karo, weet ik niet wat mijn volgende stap is. Ik zie
duidelijk iets over het hoofd.
‘Ik wil eigenlijk terug naar Findhorn,’ zeg ik op een avond tegen Ilse, aan de telefoon.
‘Misschien kan Caroline Love me vertellen hoe ik verder moet.’
‘Ha, dan ga ik met je mee, ik wil die vrouw wel eens ontmoeten!’
Zo gezegd, zo gedaan. Begin november nemen we allebei een week vrij en reizen naar
Schotland. Ik heb weer geboekt in Minton House. We verblijven in de grote, blauwe kamer naast
de meditatieruimte, met het schitterende uitzicht op de baai. Helaas zijn mijn huisgenoten van
toen inmiddels allemaal vertrokken. Jammer, Jennifer en ik hebben nooit adressen uitgewisseld.
Zodra we er zijn, bel ik Caroline voor een afspraak. De twee dagen die we moeten wachten,
laat ik Ilse zien waar ik de afgelopen zomer al die tijd heb doorgebracht. Maar in de herfst oogt
Findhorn een stuk minder aantrekkelijk. De lucht is solide grijs, het giet van de regen en de
temperatuur is ronduit ijzig. We maken er het beste van. We trotseren de elementen op het
strand, warmen onze verkleumde handen bij het haardvuur in de kroeg en verliezen de tijd in de
winkel van de Findhorn Community, waar we zo veel boeken inslaan dat we op de terugvlucht
vast overgewicht moeten betalen. Eén keer, als we in het dorp een winkel uitkomen, zie ik in de
verte Josh lopen. Ik stoot Ilse aan. ‘Dat is de man die me in contact heeft gebracht met healing.’
Een moment aarzel ik of ik naar hem toe zal lopen, maar het lijkt alsof hij me niet ziet. Of wil hij
me niet zien?
Ilse ziet het gebeuren. ‘Volgens mij heeft hij je wel gezien.’
Mijn wangen gloeien van schaamte, zou hij boos op me zijn? Heb ik iets verkeerd gedaan?
Dan haal ik mijn schouders op. Goed, dan niet. Blijkbaar is dit hoofdstuk gesloten.
Op de derde dag van ons bezoek komen we koud en verwaaid bij het witte huisje van Caroline
aan. Ze is nog precies zoals ik me haar herinner, een grote, gevulde vrouw met donkerblond
krullend haar in een ouderwetse bloemetjesjurk. ‘Kom erin, wat leuk je weer te zien. Wie is je
vriendin?’ Ik stel Ilse aan haar voor en ze schudden elkaar de hand. In de woonkamer gaan we
zitten in twee witte rotanstoeltjes, bij de warmte van de behaaglijk brommende gaskachel.
Terwijl Caroline wat rommelt met eencassetterecorder, zie ik haar luisteren naar een onzichtbare
aanwezigheid. ‘Dit is een moeilijke periode voor je, hè?’ Ik vertel van mijn onrust. Ze lacht
begrijpend. ‘Ik zie het, je bent door een depressieve tijd heengegaan, je hebt te veel haast. Maar
je kunt de tijd niet forceren, en dat heb je geprobeerd. Heb geduld! Je bent in de peuterfase, je
leert net om op je benen te staan. Je kunt niet rennen voor je kunt lopen. Leer om met de stroom
mee te gaan. Voel wanneer het ergens tijd voor is.’
Buiten slaat de regen tegen de ramen en vormt kleine stroompjes op het glas. Een jachtige
herfstwind blaast de gevallen bladeren hoog op. Ik staar ernaar en worstel ondertussen met de
strekking van Carolines woorden. In de peuterfase? Groeien? Ik ben gewend om competent te
zijn. Hoe vind ik ooit een baan in de goede richting als ik nog in de peuterfase ben? Het huilen
staat me nader dan het lachen.
Caroline, die mijn verwarring waarschijnlijk bemerkt, buigt zich voorover. ‘Wanneer een kind
leert lopen, gaat dat met vallen en opstaan. Je moet nog leren om je evenwicht te houden en leren
wanneer je je energie weggeeft.’
‘Dat is het verhaal van mijn leven,’ geef ik toe, ‘ik worstel al jaren met mijn energieniveau.
Hier in Findhorn ging het goed, maar nu ik weer thuis ben, lijkt het of alles wat ik doe me uit
mijn evenwicht haalt.’
‘Heb je thuis een meditatieruimte? Leer om je erin te hullen, er cirkelt een energie om je heen.
Je zult de komende maanden op één plek zijn en niet kunnen bewegen. Groei en wacht af, het is
een tijd van stilte. We noemen het ook wel de “Void”.’ De Void? Ik heb er wel van gehoord, het
is een energetische rustplek. Maar dat kan ik me helemaal niet permitteren!
Terwijl ik op haar woorden broed, richt Caroline zich tot Ilse. ‘Dat geldt ook voor jou. Jullie
zijn als twee vleugels van een vlinder. Jullie zijn allebei helderziend en kunnen allebei met
energie werken. Zowel met je handen als met je geest.’ Ilse en ik wisselen een blik van
verstandhouding en schieten in de lach. Tijdens de healings die ik haar af en toe geef, kan ze
inderdaad alles zien wat ik doe. Caroline onderbreekt ons onderonsje met een onverwachte
opmerking naar mij. ‘Je bent je aan het verbinden met een oude wijsheid, de Moeder omhult je
met haar mantel. Ik geef je Sarah.’
Ik snap niet waar ze het over heeft.
‘Sarah is een oude gids die mij ook heeft onderwezen. Ze heeft vele gezichten en laat zich zien
in tal van vormen. Vaak toont ze zich als een wijze, oude vrouw. Ze komt naar je toe om haar
wijsheid met je te delen.’ Caroline legt uit dat ik met Sarah zou kunnen praten. Het idee om zelf
met entiteiten uit de energetische wereld te kunnen spreken, ook wel channelen genoemd, is
opwindend, maar kun je dat leren? Ik heb altijd gedacht dat je daar een gave voor moet hebben.
‘Je hebt nog een lange weg te gaan,’ gaat Caroline door. ‘Pas wanneer je vijftig bent, sta je in
je volle potentieel. Je hebt een doel in dit leven, mijn kind: je draagt het teken van de leraar.’
Een protesterende kreun welt op uit mijn keel, dit is niet wat ik wil horen. Wat ze zegt over het
teken van de leraar klinkt veelbelovend, maar ik ben net dertig. Ik zoek iets wat ik nú kan doen.
Het gaat me niet om zomaar een andere baan, maar om een carrièreswitch waarin ik kan werken
met healing en mijn gezondheid kan behouden. Ik leg haar mijn dilemma voor.
Het antwoord is simpel. ‘Je moet leren om het universum te vertellen wat je nodig hebt, zodat
het gecreëerd kan worden.’
Daar ben ik stil van. Hoe vaak heeft Hans niet gesproken over co-creatie met het Universum?
Ik heb dat altijd opgevat als het maken van een visie, maar nu hoor ik dat ik er ook gewoon om
kan vragen. Het ligt voor de hand, maar op de een of andere manier heb ik dat nog nooit gedaan.
‘Komend voorjaar komt er beweging,’ onderbreekt Caroline mijn gedachten.
Vragend kijk ik haar aan. ‘Beweging?’
‘Komend voorjaar doorbreek je de stilte waar je nu in zit. Tegen het jaar 2000 zal alles op zijn
plek zijn gevallen, dan is er veel in je leven veranderd en dan ga je in lichaam en energie groeien.
Letterlijk, want dan zal je zwanger zijn. Niet eerder, het is nog niet de tijd.’
Een vlaag van verlangen schiet door mijn lijf, heimelijk denk ik wel eens aan kinderen. Na de
scheiding ben ik wel eens bang geweest dat het krijgen van kinderen er in dit leven niet in zou
zitten. Stefan en ik waren er niet aan toe en op zich ben ik daar nu wel blij om. Met Wim wil ik
graag kinderen, maar het is gewoon nog niet aan de orde. Los daarvan ben ik veel te moe. De rest
van de reading richt Caroline zich tot Ilse. Ik leun achterover in mijn stoel en luister met maar
een half oor, te veel in beslag genomen door alles wat ik net heb gehoord.
Wanneer we weggaan, geeft Caroline nog een laatste advies: ‘Je moet leren hoe je gedachten
werken, want daar heb je op dit moment de grootste problemen mee.’ Met een zucht pak ik mijn
jas van de kapstok en denk aan de kaart van het kind, omringd door zwaarden. Nu zegt Caroline
weer hetzelfde. Blijkbaar ben ik ondanks Visions, de readingen bij Karo en de oefeningen van
Liliane nog niet bij machte om mijn denken te beïnvloeden, hoe dat er dan ook uit mag zien.

Of het door mijn depressieve stemming komt of door het gure weer, ik weet het niet, maar de
gezelligheid van afgelopen zomer is weg. Langer blijven heeft geen zin en we besluiten ons
verblijf af te breken. We stappen op de trein naar Edinburgh, slapen een nachtje in een pension
en nemen de eerste ochtendvlucht terug naar Amsterdam. Onderweg lees ik A Journey into
Healing, een boek van Lori Forsythxvii, dat ik in Findhorn heb gekocht. Eén passage in het
bijzonder geeft me hoop:

‘Er is één ding dat ik heb geleerd boven al het andere: dat ik nooit om de hoek kan
kijken en dat mijn reis voortgaat op vertrouwen. Ik ben veilig, er zal me niets
overkomen. Alles wat ik te doen heb, is dag voor dag te leven, mijn geestelijke leiding
te volgen, te luisteren naar mijn innerlijke wijsheid en te bouwen op de universele bron
van liefde.’

Ik moet leren om te vertrouwen en het Universum te vragen wat ik nodig heb. Ik staar uit het
raampje en kauw een tijdje op het idee. Vertrouwen dat er iets groters is dat je draagt en dat
reageert op je vragen. Nu het gaat om zoiets praktisch als een baan en een inkomen, heb ik het
bestaan van de creërende kracht van het Universum domweg over het hoofd gezien. Ik schaam
me. Wat ik nodig heb, weet ik wel: een perspectief, een idee van wat ik zou kunnen gaan doen.
Tot nu toe ben ik er niet in geslaagd om een antwoord te vinden op de vraag welke toekomst ik
op professioneel vlak voor mezelf verlang. In de diepte verschijnt de welving van de
Nederlandse kust. Nog even en dan kan ik slapen, ik ben zo verschrikkelijk moe.

Thuis ligt Mora opgerold in haar mand te ronken. Ik aai haar over haar kop. Heel even doet ze
één donkerbruin kraaloog half open, draait zich knorrend om met vier poten in de lucht en slaapt
tevreden verder. ‘Straks gaan we wandelen,’ beloof ik ‘maar nu ga ik ook slapen.’ Wim is op zijn
werk, dus ik heb het rijk alleen. Ik schop mijn schoenen uit, trek de vouwgordijnen dicht en duik
met kleren en al onder het donzen dekbed.
‘Hé slaapkopje,’ woelt een hand, veel later, door mijn haar. ‘Zou je niet eens wakker worden?’
Met tegenzin open ik mijn ogen. ‘Hoe laat is het?’
‘Tijd om te gaan eten.’
Ik knik, nog niet in staat om veel te zeggen. Wanneer ik zo moe ben als nu, dan ben ik echt
van de wereld. Je zou denken dat ik vanavond niet in slaap kom, maar dat is niet zo. Ik sta voor
een paar uur op en slaap daarna gewoon weer verder.
Met een wazig hoofd zit ik even later tegenover Wim aan tafel en vertel hem over het
weerzien met Caroline Love. ‘Ze heeft me duidelijk gemaakt dat ik nog veel te leren heb voor ik
aan de slag kan als healer. Ik moet op zoek naar werk dat als brug kan dienen. Er moet toch iets
zijn wat ik nu al kan doen, gewoon op basis van wie ik nu ben.’ Ik schep mijn bord vol lasagne
van de plaatselijke traiteur, mijn maag rammelt.
‘Als ik jou was, zou ik een visualisatie doen, zoals bij Visions. Kijk gewoon eens welk beeld
er komt, als je vraagt wat je te doen staat.’ Wims suggestie is een schot in de roos.
’s Avonds in bed nestel ik me tegen hem aan, zijn lange benen door de mijne, zijn arm om
mijn middel en mijn neus in zijn nek. Een lange kus, een stevige omhelzing en ik slaap. Voor iets
anders ben ik veel te moe.
De volgende ochtend sluit ik me op in mijn meditatieruimte op zolder. Met pen en papier
installeer ik me op een meditatiekussen en sluit mijn ogen. ‘Geef me richting, laat me zien waar
ik naar toe ga, laat me zien welke kant mijn ziel op wil.’ Ik spreek de woorden hardop en richt ze
tot het Universum. Enkele ogenblikken blijft mijn innerlijke scherm zwart. Dan verschijnt er een
beeld van een huis in een bos, waar Wim en ik lijken te wonen en werken.Onbewust hou ik mijn
adem in. Dan zie ik mezelf aan een schrijftafel voor een brandende open haard, allerlei notities
om me heen. Er komen mensen langs met wie ik praat. Het lijkt op advieswerk, misschien wel
lesgeven.
Alsof het Universum me aanspoort om deze visie serieus te nemen, brengt de post dezelfde
dag een kaart van een vriendin die speciaal voor mij geschreven lijkt:

‘Tot men zich committeert is er twijfel, de mogelijkheid om zich terug te trekken en


altijd ineffectiviteit. Over alle daden van inspiratie en creativiteit bestaat één waarheid,
het negeren daarvan doodt talloze ideeën en plannen. Op het moment dat men zich
definitief committeert, doet de voorzienigheid dat ook. Vanaf dat moment doen zich
allerlei voorvallen voor die anders nooit zouden hebben plaatsgevonden. Een hele
stroom van gebeurtenissen ontstaat door die ene beslissing en keertalles ten gunste van
die beslissing. Er ontstaan ontmoetingen en materiële ondersteuning die je niet voor
mogelijk zou hebben gehouden. Wat je ook denkt dat je kunt, begin ermee. In actie zit
magie en kracht. Spring en het net zal verschijnen (Johann Wolfgang von Goethe).’

Het is duidelijk. Ik moet mijn baan echt loslaten, of ik nou een alternatief heb of niet. Ik moet
erop vertrouwen dat vanzelf duidelijk zal worden wat ik kan gaan doen. Het Universum zal heus
iets op mijn pad brengen. Misschien kan ik binnen NCR een andere functie krijgen, maar als ik
diep in mijn hart kijk, moet ik misschien wel gaan freelancen. Dat zou wel betekenen dat ik mijn
huis moet verkopen. Met pijn in mijn hart, maar dat moet dan maar. Ik spreek met mijn baas af
dat ik in deze functie doorwerk tot de kerst. Dat geeft hem vijf weken om een opvolger te vinden.

Met hangen en wurgen hou ik me aan mijn toezegging en rond de laatste klussen zo goed en zo
kwaad als het gaat af. Met de budgetten voor het nieuwe jaar, alle beoordelingen en
eindejaarsgesprekken is het druk op kantoor. Eigenlijk doe ik meer dan ik kan. Iedere dag praat
ik mezelf moed in: nog even volhouden, het eind is in zicht. Maar op een ochtend in de laatste
week voor kerst, blijk ik mijn grens weer te hebben overschreden.
‘Gaat het wel goed met jou?’ Een collega, met wie ik de laatste jaren nauw heb samengewerkt,
loopt mijn hok binnen en buigt zich bezorgd naar me toe. Met gebogen hoofd zit ik achter mijn
bureau en kijk ontzet naar mijn handen die niet meer willen stoppen met trillen. Bang dat ik ga
huilen als ik iets zeg, schud ik mijn hoofd.
‘Jij gaat nu naar huis, ik maak dit wel af.’ Zijn stem duldt geen tegenspraak en ik ben te moe
om te protesteren. Hij heeft gelijk, ik moet naar huis, naar bed. Met knikkende knieën pak ik
mijn tas en mijn jas. De collega begeleidt me naar mijn auto, ik ben dankbaar voor zijn hand
onder mijn elleboog. ‘Weet je zeker dat je goed thuiskomt?’
Ik glimlach scheef. ‘Ik kom er wel, ik bel je als ik er ben.’ Op de automatische piloot maak ik
de rit van een halfuur naar huis. Daar duik ik direct in bed en val in een diepe, droomloze slaap.
Pas halverwege de avond word ik wakker met een bonzend hoofd. Ik ben alleen thuis, Wim is
vast squashen. Ik heb hem niet eens thuis horen komen. Laat ik maar wat te eten maken, dat zal
me wel goed doen. In mijn ochtendjas slof ik naar de keuken. Maar de kleine maaltijd heeft
allesbehalve het gewenste effect. Nog geen halfuur later hang ik, net op tijd, zwetend en kotsend
boven de wc-pot. Rillend was ik in de badkamer mijn gezicht. Maar de zure geur van braaksel
roept een nieuwe golf van misselijkheid op, dus hang ik voor de tweede keer in tien minuten
boven die pot. Daarna schuifel ik langzaam terug naar bed, ik wil alleen maar slapen.
De volgende ochtend kan ik, voor de tweede keer in een halfjaar, niet op mijn benen staan.
Zodra ik een poging doe om uit bed te gaan, draait de wereld om me heen. Het toppunt is dat ik
ook niet meer kan liggen, zodra mijn hoofd het kussen raakt, val ik voor mijn gevoel in een
peilloze diepte. Huilend zit ik half overeind in bed. Ik ben terug bij af! Waarom? Waarom voel ik
me zo beroerd? Waarom heb ik het weer zo ver laten komen? Ik ben trots, ik had iets beloofd en
wilde dat nakomen. Ik had al een keer moeten afhaken vanwege mijn gezondheid, het was mijn
eer te na om dat weer mee te maken.
Ik schaam me dood dat ik weer zo ziek ben.
10.
Het roer om
Op mijn nachtkastje ligt al een paar weken een briefje met het telefoonnummer van Meta
Schweiger, een healer. Ik kreeg het van een collega die me de afgelopen maanden zag worstelen
met mijn gezondheid. In alle drukte was ik er nog niet aan toegekomen om haar te bellen, maar
nu weet ik niet hoe snel ik de telefoon moet pakken.
‘Het spijt me, mijn agenda zit helemaal vol,’ krijg ik te horen. De moed zinkt me in de
schoenen, even blijft het stil. ‘Maar als je wilt, kun je zondag komen.’
Dat aanbod pak ik met beide handen aan. ‘Ik zal er zijn, dankjewel.’
‘Je hebt het nodig,’ klinkt het droog.
De zondag voor kerst meld ik me om twee uur ’s middags bij een rijtjeshuis in een
vooroorlogse wijk in Hilversum. Een grote vrouw met roodbruin haar en heldere, groene ogen
doet open. Ze gaat me voor naar de keuken, waar haar man en twee jonge kinderen nog aan tafel
zitten. Ik groet ze, wat bezwaard, in het voorbijgaan en volg Meta via de achterdeur door de
achtertuin naar het houten huisje waar ze werkt.
‘Kind, wat ben jij moe, je bent echt helemaal leeg,’ zijn haar eerste woorden, wanneer ik in
mijn ondergoed en toegedekt met een deken eenmaal op haar tafel lig. ‘Als je zo doorgaat, red je
het niet.’ Ze pakt mijn voeten vast. ‘Ga maar lekker liggen en ontspan je. Het belangrijkste is dat
je weer in balans komt.’ Op de zachte tonen van zo’n spiritueel muziekje drijf ik weg. Af en toe
verplaatst ze haar handen. Van mijn voeten gaat ze naar mijn benen, naar mijn heupen, mijn
romp, mijn armen en uiteindelijk mijn hoofd. Ondanks de deken voel ik de warmte van haar
handen op mijn lichaam. Ik denk terug aan de healing van Josh, afgelopen zomer in Findhorn.
Meta’s energie is zachter, liever. Een gevoel van vrede daalt over me neer, ik ben als een kind
dat in de armen van haar moeder ligt en weet dat het goed is. Soms vraagt ze iets, af en toe schrei
ik zachtjes: wat heb ik gefaald. Ik heb alle kracht die ik van de zomer had opgebouwd, weer
verloren. Aan het eind van de healing mag ik me omdraaien en masseert ze me met etherische
olie.
‘Die rug van jou heeft heel wat te vertellen,’ klinkt haar stem boven mij. ‘Kun je er woorden
aan geven?’
Ik ken de plek. Josh heeft er op gewerkt en in haar readingen heeft Karo me ook gewezen op
de onrust in mijn rug. ‘Ik weet dat ik daar emoties vasthou,’ stamel ik, ‘maar ik kan er niet goed
bij.’
‘Nou, ga maar eens voelen,’ moedigt Meta me aan, ‘en kijk maar gewoon wat er komt.’
Ik ga met mijn aandacht naar de brandende plek, ik verwacht er eerlijk gezegd niet veel van.
Dan hoor ik mezelf ineens zeggen: ‘Ik ben bang. Ik ben zo bang om een verkeerde beslissing te
nemen. Ik weet dat ik NCR moet loslaten, maar wat moet ik dan gaan doen? Ik moet toch leven?’
Met de woorden komen ook tranen.
‘Toe maar, laat het er maar uit.’ Meta’s handen blijven me masseren tot ik bij ben gekomen.
Daarna dekt ze me weer toe. Terwijl ik een kwartiertje op de tafel lig te doezelen, gaat zij aan
een klein tafeltje in de weer met een pendel en schrijft van alles op. Wanneer ik opsta, legt ze uit
dat ze me heeft doorgemeten en dat het echt twee voor twaalf is. ‘Je moet nu het roer omgooien.
Ik heb een aantal homeopathische middelen32 en voedingssupplementen33 voor je uitgezocht.’ Ze
drukt me een lijstje in mijn handen, vol termen die ik niet ken. ‘Verder zou ik heel voorzichtig
zijn met eten. Voorlopig geen vlees, geen alcohol, geen koffie of thee, geen zuivelproducten.
Wel vis, rijst, veel groenten, fruit, water en kruidenthee. Misosoep is goed voor je, evenals mu-
thee en adukibonen. Verder zou ik voorlopig stoppen met werken, je hebt rust nodig.’
Pas over een tijdje zal ik zien dat deze ontmoeting het omslagpunt vormt waar ik naar heb
gezocht. Ik heb iemand gevonden die door heeft wat er met me aan de hand is en me erin kan
begeleiden. Het komt geen moment in me op om een reguliere arts te raad-plegen. Blijkbaar
heeft de opmerking van mijn oude huisarts dat de medische sector niets voor mij kan betekenen,
die weg voor eens en altijd afgesloten. Zo kom ik, onbewust, definitief in het circuit van de
complementaire alternatieve geneeskunde34.
Ik neem Meta’s adviezen onvoorwaardelijk over en hou me tot op de komma aan wat ze
voorschrijft. Twee dagen na het innemen van de eerste druppels en pillen, krijg ik uitslag rond
mijn schouders en nek. Mijn huid voelt warm en jeukt ondraaglijk, in de spiegel zie ik dat ik
vuurrood ben. In paniek bel ik Meta. ‘Maak je geen zorgen, je reageert op de middelen. Er
worden oude angsten uit vorige levens aangeraakt, die je systeem op deze manier kan loslaten.
Het verdwijnt vanzelf weer.’ Ik kan het nauwelijks bevatten, maar ze krijgt gelijk. Een paar uur
later zie ik er weer normaal uit. Maar de volgende dag ben ik opnieuw een paar uur vuurrood, en
de dag erna weer en de dag daarna weer.
Kerst en de jaarwisseling breng ik hoofdzakelijk door in bed: veel slapen, een beetje lezen en
gezond eten. Mijn moeder belt om te horen hoe het met me gaat en ik bel zelf mijn Oma. Die ziet
inmiddels zo slecht, dat ze de toetsen niet meer kan onderscheiden. Voor mij geen familiediner
dit jaar. Wim is een engel, hij zorgt voor het huis, voor Mora en voor mij. De rust en alle goede
zorgen brengen me, stap voor stap, weer een beetje op de been.
De eerste werkdag van het nieuwe jaar meld ik me weer bij de bedrijfsarts. Ik durf hem
nauwelijks aan te kijken, maar hij reageert tot mijn opluchting heel begrijpend. ‘Dit had ik willen
voorkomen, maar je bent duidelijk teruggevallen. Nu moet je eerst uitzieken, daarna gaan we
kijken hoe het verder moet. Ben je naar je huisarts geweest?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Ik heb geen huisarts.’ Ik vertel hem van de behandelingen van Meta, het
dieet en de homeopathische middelen.
Hij maakt een aantekening in het dossier. ‘Ook goed, als je maar begeleid wordt. Verder moet
je rust nemen en ik wil je over een maand weer zien. Ik bel je baas dat je in deze functie niet
terug kunt keren.’
Dat ik nog steeds geen opvolger heb, is niet langer mijn probleem. Mijn baas lost het op door
een collega mijn functie erbij te geven. Ik vind het een zwaktebod, maar het is niet aan mij.

Voor de tweede keer in een halfjaar zit ik ziek thuis, met één groot verschil: dit keer weet ik dat
er geen weg terug is naar NCR. Mijn lichaam geeft duidelijk aan dat ik dat werk niet langer
aankan. Ik moet een ander pad op, maar eerst moet ik rusten. Dat betekent weer lezen, wandelen,
mediteren en slapen, heel veel slapen.
Dan herinner ik me Carolines suggestie dat ik kan channelen. Channelen betekent dat je je stil
maakt van binnen en je afstemt op ‘iets buiten jezelf’. Dat kan bijvoorbeeld je Hoger Zelf zijn,
een overledene of een gids. In ieder geval is het iets niet-stoffelijks dat tegen je spreekt of soms
door je spreekt. Het idee dat ik dat zou kunnen, heb ik tot nu toe wat lacherig afgedaan. Maar nu
ik toch niks omhanden heb, kan ik net zo goed een poging te wagen. Het lijkt me heerlijk om een
geestelijk begeleider te hebben, die me kan bijstaan in moeilijke tijden. Er is een gezegde dat als
de student er klaar voor is, de leraar verschijnt. In mijn geval is dat ook zo.
Op een doordeweekse ochtend, terwijl de rest van de wereld gewoon aan het werk is, installeer
ik me achter mijn bureau op zolder. Voor me liggen pen en papier; mocht er inderdaad iets
doorkomen, dan kan ik het opschrijven. Oké, hoe pak ik dit aan? Ik sluit mijn ogen en visualiseer
een lange antenne op mijn hoofd, zo lang dat hij ver de kosmos insteekt. Volgens de boeken
heeft ieder mens een gids, ik hoop maar dat hij of zij nu oplet. ‘Ik ken je niet, maar ik wil graag
met je praten. Wat is mijn volgende stap?’
Een tijd lang is het stil, met ingehouden adem wacht ik of er iets komt. Voor de zekerheid
herhaal ik de vraag nog een keer en dan hoor ik iets. Even is het geluid krakend, als bij een oude
radio die je moet afstemmen op de juiste golflengte, maar al gauw kan ik een stem
onderscheiden. ‘Healing. Schrijven. Lesgeven. De Void in. Opleiding.’ Het zijn korte
antwoorden, maar ze zijn luid en duidelijk.
‘Wie ben je?’ vraag ik verbaasd aan de stem. Ik had niet verwacht dat dit experiment werkelijk
iets zou opleveren.
Yoa. White spirit.
Yoa, wat een wonderlijke naam. Mooi. Vreemd ook wel.
‘Yoa, ben je altijd bij me?’
‘Ja.’
‘Ik ben blij dat je er bent, ik voel me erg alleen.’
‘Je moest eerst alles loslaten.’
Vanaf dat moment spreek ik regelmatig met Yoa. Iedere ochtend maak ik contact met hem. Ik
zeg hem, omdat de stem mannelijk klinkt, maar ik weet het niet zeker. Mocht ik me vergissen,
zal hij/zij/het me dat vast wel vergeven. Yoa geeft me houvast en blijkt een vriend met wie ik
alles kan bespreken. Al snel worden de korte antwoorden zinnen en kunnen we hele gesprekken
voeren.
‘Yoa, waar ga ik naar toe met mijn leven? Het is duidelijk dat ik weg moet bij NCR, maar wat
moet ik gaan doen?’
‘Je bent hier om te gidsen. Om een licht in de duisternis te zijn. Veel mensen zitten gevangen
in angst, in verdriet en in boosheid. Ze zien het licht niet, dat iedereen op deze aarde bij zich
heeft. Jouw taak is om het potentieel in mensen te zien en het zaadje te helpen groeien. Mensen
die naar je toe komen, zullen er klaar voor zijn. Je kunt het niet voor ze doen, je kunt alleen
naast ze staan. Je hebt vijf jaar van leren voor je, om je te bekwamen als healer. Je zult er lange
reizen voor maken en veel mensen ontmoeten. Ze zullen je leren om het beste in jezelf in te
zetten: het deel dat alwetend is, dat in verbinding staat met kosmische liefde en met het
universum waar we allemaal deel van uitmaken.’
Jee. Ja. Dat is helemaal in lijn met de channelings van Caroline en met mijn verlangen. Maar
Caroline zei ook dat ik nog in de peuterfase ben en de kaarten hebben het steeds weer over
opleiding. ‘Yoa, moet ik naar New York gaan?’ De Barbara Brennan School of Healing (BBSH) is
nog steeds de enige opleiding die me trekt.
‘Ja. Je zult er vele mensen als jezelf ontmoeten. Mensen die, net als jij, werken met het licht en
die in dit leven geïncarneerd zijn met de intentie om te healen. Het loslaten van je werk is deel
van het loslaten van je oude ik, zo ook het loslaten van je huis en van je vroegere levenspartner.
Hij begreep niet wie je was en zelf begreep je het ook niet. Nu ligt dit alles achter je en heb je
gevonden wie je in essentie bent. We moeten niet te lang praten, want het is nog vermoeiend voor
je. Je hebt de komende maanden nodig om op krachten te komen. Je bent je reis begonnen, ook
al heb je zelf soms het gevoel dat het niet zo is.’
Wekenlang schrijf ik bijna dagelijks pagina’s met dergelijke adviezen vol en verzamel zo de
moed om de stap te nemen, waar ik al maanden tegenaan hik.

Om te beginnen spreek ik af bij personeelszaken. Het is danhalverwege februari en ik ben alweer


zo’n zes weken thuis. Onzepersoneelsdirecteur, een sympathieke man van begin veertig, staat me
persoonlijk te woord. Zijn jasje hangt over zijn stoel en hij heeft de mouwen van zijn witte
overhemd opgestroopt. ‘Kom erin.’ Hij gebaart naar de stoel tegenover zijn bureau. ‘Hoe is het
met je? Ben je al wat opgeknapt?’
Ik schud zijn hand. ‘Het is vallen en opstaan. Steeds als ik denk dat ik nu toch sterker moet
zijn, gebeurt er iets dat me laat zien hoe zwak ik nog ben. Maar het gaat wel de goede kant op.’
Hij strijkt met zijn hand door zijn haar. ‘Tja, overspannenheid is een lastig iets, ongrijpbaar.’
Ik bedenk dat hij wel vaker met dit bijltje zal hebben gehakt. Het lijkt me frustrerend om op
zijn stoel te zitten en toe te moeten zien hoe je medewerkers ziek thuis zitten.
‘Heb je al nagedacht over wat je wilt als je weer een beetje bent opgeknapt? Ik heb hier alle
beschikbare functies in het bedrijf, er zijn zo’n vijf plekken waar ik je kan plaatsen.’ Hij duwt
een overzicht naar me toe en wijst de functies aan met een kruisje ervoor.
Zonder te kijken, schuif ik de lijst opzij. ‘Ik waardeer het aanbod, maar ik denk niet dat het
gaat werken. Ik ben hier niet langer op mijn plek, ik moet gewoon weg.’
De man kijkt me peinzend aan. ‘We willen je niet graag kwijt, kunnen we een andere
oplossing zoeken?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Ik betwijfel het, ik denk niet dat mijn weg bij dit bedrijf past. Alles
wijst in de richting van coaching en consultancy. Misschien moet ik een andere werkgever
zoeken, maar ik overweeg ook om een tijdje te gaan freelancen.’
Hij vouwt zijn handen tegen elkaar en denkt na. Plots komt hij met een optie, waar ik zelf niet
op gekomen was. ‘Dan geef ik je een opdracht mee. We willen een nieuw
managementdevelopment-programma opzetten, als jij dat nou eens ontwikkelt. Je kent het
bedrijf beter dan welke externe kracht ook.’
Ik kan hem wel zoenen, wat een geschenk! Met een mondelinge afspraak over een zeer
redelijk dagdeeltarief en een ruim urenbudget sta ik een uur later weer op straat. Tot 1 september
blijf ik in dienst, dan wordt de arbeidsovereenkomst ontbonden en gaat mijn opdracht in. Dat
geeft me vijf maanden om te herstellen, naar mijn idee een zee van tijd.

Maar wat ik me niet realiseer, is dat ik chronisch ziek ben. Ik ben de kloof tussen de aard van
mijn baan en mijn verlangen om te werken als healer gaan zien als de oorzaak van mijn moeheid.
Weggaan bij NCR is zo’n heroïsche stap, dat ik ervan uitga dat het ook automatisch tot genezing
zal leiden. Ik ga volledig voorbij aan de mogelijkheid dat ook andere factoren een rol spelen. Dat
ik al sinds mijn achttiende moe ben, dat ik al jaren vecht om me staande te houden, dat alles in
mijn leven draait om voldoende slaap, ik sta daar gewoon niet bij stil. Zo druk ben ik bezig om
mijn leven een nieuwe wending te geven. Het is maar goed dat ik op dit moment niet weet
hoeveel ingewikkelder mijn werkelijkheid in elkaar zit en hoe lang het nog gaat duren voor ik
echt hersteld zal zijn.
Nu ik A heb gezegd, moet ik ook B zeggen. Als ik geen vast inkomen heb, wil ik ook geen
hypotheek meer. Nog dezelfde week staat er een makelaar op de stoep: zo’n typisch Gooische
vrouw met strak geföhnd blond haar, een aanstekelijke lach en gekleed volgens de laatste mode.
‘Wat een prachtig huis!’ roept ze al bij de voordeur. Met gemengde gevoelens laat ik haar
binnen. Diep in mijn hart wil ik helemaal niet verkopen, dit huis is me zo lief. Maar nu ik ontslag
heb genomen moet ik wel, ik zie geen andere optie. Later zal ik beseffen dat die andere optie er
altijd is, als je hem maar wilt zien. We hadden Wims flat kunnen verkopen, ik had het huis
(deels) kunnen verhuren en zo zijn er nog wel een paar varianten. Maar op dit moment leid ik
aan tunnelvisie. Ik ben zo bang om in financiële moeilijkheden te komen, dat ik maar één ding
weet: ik moet het huis kwijt. De makelaar merkt niks van mijn aarzeling. ‘Misschien verkopen
we het zelfs wel voor de markt uit. Voor een huis als dit, in zo’n mooie buurt, staan mensen in de
rij.’ Ze noemt een bedrag dat mijn stoutste verwachtingen te boven gaat en stapt even later met
een dikke map onder haar arm weer in haar snelle cabrio. Ze zal een advertentie opstellen en een
foldertje laten drukken. Dat is hier in de buurt gangbaar, Funda is nog niet uitgevonden. Als ze
weg is, duik ik in bed en slaap tot het donker is.
‘Als ze gelijk heeft, maak ik winst,’ vertel ik ’s avonds aan Wim. ‘Waarschijnlijk genoeg om
een paar jaar in New York te studeren. Wat ik dan nog tekort kom, moet ik maar gaan verdienen.
Ik meld me aan.’ Met het boek van Barbara Brennan kruip ik na het eten achter mijn pc en schrijf
een brief met mijn motivatie en achtergronden naar de school in New York. Ik hoop maar dat ik
voldoe aan de toelatingseisen, gewend als ik ben aan de procedures van een MBA met zijn
TOEFL- en GMAT-testen (entreetoetsen). Later moet ik daar verschrikkelijk om lachen, die
eisen gelden niet bij een healingopleiding. Een middelbareschooldiploma en een goede
gezondheid zijn voldoende.

Zoals Caroline al had voorspeld, komt in het voorjaar alles in een stroomversnelling. Ik ruim
mijn bureau bij NCR op, lever mijn toegangspas in, geef een etentje voor mijn team en maak
eenafscheidsrondje langs de collega’s met wie ik een band had. Voor een afscheidsreceptie heb
ik geen energie. Het huis is binnen een week verkocht aan een jong gezin. Ook de bevestiging
dat ik als eerstejaars ben ingeschreven op de school van Barbara Brennan, laat niet lang op zich
wachten.
De laatste weken voor de verhuizing zijn gevuld met duizend en één klussen. Opruimen,
inpakken, schoonmaken. Beslissen wat meegaat naar Amsterdam en wat niet. We gaan van een
woon-oppervlak van 250 m2 en een riante tuin terug naar 60 m2 en een Frans balkonnetje. Een
bank, een bed, een tafel met een paar stoelenen een kast, dat is zo’n beetje alles wat we kwijt
kunnen. De rest van onze inboedel gaat in de opslag. Op de dag van de verhuizing, eind april
1995, sta ik met mijn hoofd tegen Wims schouder te snotteren terwijl de grote, witte
verhuiswagen de straat uitrijdt. De zware banden trekken diepe sporen op het grindpad. Vol
tegen-strijdige gevoelens trek ik even later de deur van mijn prachtige huis definitief achter me
dicht.

Op Koninginnedag worden we voor het eerst wakker in het flatje in Amsterdam, op vijf minuten
fietsen van het huis van mijn moeder en op loopafstand van de kapper waar ik al sinds mijn
zestiende kom. Slaperig wring ik me door de smalle ruimte tussen de kast en ons bed en steek
mijn hoofd door de openslaande deuren. Ik glimlach, mijn oude buurtje. Ook al ben ik jaren
weggeweest, Amsterdam-Zuid blijft vertrouwd. Ik bibber in mijn dunne nachtpon, het is nog fris.
De zon verschuilt zich af en aan achter dikke stapelwolken. Op straat lopen in het oranje
gestoken mensen met tassen vol rommel voor de vrijmarkt. Wij slaan het feest dit jaar over, we
moeten uitpakken.
Later die ochtend komen Wims moeder en zus ons helpen. Onvermoeibaar wassen ze het
serviesgoed en ruimen de keukenkasten in. Mijn eigen tempo ligt heel wat lager, ik ben gewoon
te moe.
Mijn moeder belt even. ‘Is het goed gegaan?’
Ik kijk naar de stapels onuitgepakte dozen. ‘We zitten midden in de rommel en het is even
wennen. Het is wel erg klein, mam.’
‘Tja schat, je hebt het zelf gewild. Dan had je dat mooie huis maar niet moeten verkopen. Nou,
ik kom over een paar dagen wel even kijken.’ Die houding had ik wel verwacht, ik kan me niet
heugen dat ze mij of mijn broers ooit heeft geholpen tijdens een verhuizing. Balend leg ik de
hoorn op het toestel.
Een week later zit ik op een ochtend aan de houten tafel in de woonkamer. Wim is naar zijn
werk, ik heb het rijk alleen. Zuchtend kijk ik om me heen. Wat heb ik in godsnaam gedaan? Wat
heeft me bezield om alles los te laten? Ik zou blij moeten zijn. Ik ben vrij, er is een enorme
financiële verplichting van mijn schouders gevallen en met de winst op mijn huis kan ik mijn
droom realiseren. Maar ik loop met mijn ziel onder mijn arm: ik voel me naakt, ik vind het zo
moeilijk om nergens meer bij te horen. Als iemand vraagt wat ik doe, kan ik niet eens een kaartje
laten zien. Ik ben net een student. Op de fiets naar de stad, eten in een kroegje of naar een concert
in het Vondelpark, dat is natuurlijk geweldig. Maar ik ben te moe om er echt van te genieten. Ik
mis mijn huis en de natuur; de stad is zo druk, ik heb vaak het gevoel dat de trams door me heen
rijden.
Ik pak mijn dagboek, misschien kan Yoa me opbeuren.
‘Je bevindt je in een overgangsgebied, hou nog even vol. Je moest je oude identiteit loslaten
om een nieuwe te creëren. Maar die verandering kost tijd en dat maakt je ongedurig.’
‘Ik voel me zo alleen. Wie ben ik nog? Wat kan ik eigenlijk? Kan ik straks mijn brood wel
verdienen?’
‘Je maakt je zorgen over je toekomst. Het is begrijpelijk, maar hou daarmee op. Twijfel niet,
alles komt goed. Begin gewoon te werken voor NCR. Het is niet helemaal wat je wilt, maar het
betaalt de rekeningen. Je bent nog niet klaar voor het werk waarvoor je bent gekomen. Over drie
jaar zul je een draaiende healingpraktijk hebben. Ga naar Amerika. Barbara Brennan is een
goede leraar. Het zal je goed doen om bij haar te studeren. Je hebt ernaar verlangd. Hoe komt
het dat je bang bent nu het zover is? Wees gewoon je prachtige zelf.’
Zoals vele entiteiten, besef ik later, verliest Yoa zich af en toe in poëtische taal, maar hij heeft
wel gelijk. Ik maak me veel te veelzorgen, en zal dat nog jaren blijven doen. Pas in 2005 zal ik
de oorzaak van die existentiële angst én mijn eeuwige vermoeidheid leren kennen en een begin
maken met de heling.
Dan gaat de telefoon, het is mijn moeder. ‘Voel je je al wat beter?’ Ze wil zo graag dat het
goed met me gaat.
‘Niet echt. Ik word er gek van om thuis te zitten, terwijl iedereen aan het werk is. Ik voel me
zo waardeloos.’
Mijn moeder reageert verontwaardigd. ‘Dat jij dat zegt, Chantal, je hebt zo’n goede opleiding
en zo veel talenten.’
Oh help, daar gaan we weer. Hoe kan ik het haar uitleggen? ‘Dat weet ik wel, mam, maar dit is
gewoon een moeilijke periode. Wat moet ik met al die vrije tijd? Ik ben ook zo verschrikkelijk
moe.’
Dan verzacht haar toon wat. ‘Probeer er toch maar een beetje van te genieten. Als je straks met
die studie begint, moet je toch wat zijn aangesterkt.’ En dan: ‘Ga anders een weekje naar mijn
huisje, dan ben je er even uit.’ Als uitvalsbasis voor een zoektocht naar een tweede huis heeft
mijn moeder voor de zomer een vakantiehuisje in het oosten van het land gehuurd.
‘Dat is lief, mam. Dat aanbod neem ik graag aan.’

Zo komt het dat ik ergens eind juni Wim in de stad achterlaat en mijn intrek neem in mijn
moeders vakantiehuisje op eenbungalowpark. Het is er zo warm, dat ik het matras naar de
woonkamer zeul en voor de openslaande deuren leg. De tuin grenst aan een meer en het uitzicht
doet me denken aan Findhorn:kabbelende golven, zwevende meeuwen en overal bomen en gras.
Mijmerend lig ik er ’s avonds van te genieten. Findhorn. Het is nu een jaar geleden dat ik op de
boot stapte. Wat is er sindsdien een hoop gebeurd. Ik had geen idee dat die ervaring mijn leven
zo op zijn kop zou zetten. In gedachten zet ik de belangrijkstegebeurtenissen van dit jaar op een
rij: tegen beter weten in terug naar mijn oude werk, weer ziek worden, mijn baan loslaten, mijn
huis verkopen, de aanmelding voor de opleiding in New York en de verhuizing naar de flat in
Amsterdam. Ik doe het goed, ik volg mijn verlangen. Alle signalen wijzen in dezelfde richting.
Met die gedachte val ik, met Mora opgerold als een balletje naast me, in een diepe slaap.
Het weekje weg van de stad doet me goed. In de stilte en rust hervind ik mezelf en groeit het
vertrouwen in de keuzes die ik heb gemaakt.
Aan het eind van mijn verblijf haalt Ilse, die hier in de buurt woont, me op om samen te gaan
eten. Op het moment dat we mijn bagage in de auto laden, komt toevallig mijn moeder
aanrijden.Ik stel de twee vrouwen aan elkaar voor. Ze verschillen als dag en nacht: mijn moeder,
lang en imposant, is onberispelijk gekleed volgens de laatste mode; Ilse, klein van stuk en weinig
opvallend, draagt daarentegen een simpel jurkje dat mijn moeder direct in de zak van Max zou
laten verdwijnen. ‘Mam, dit is mijn vriendin.’ Ilse steekt hartelijk haar hand uit, maar aan de
licht misprijzende blik van mijn moeder zie ik dat zij de kennismaking eigenlijk niet waardeert.
Ik ben niet verrast, in de ogen van mijn moeder is er altijd wel iets mis met mijn vrienden. Zo
snel het fatsoen het toelaat, maken we ons uit de voeten. ‘Dank voor het weekje, mam, ik heb
genoten.’ Ik kus haar op de wang.
‘Goed kind, rij voorzichtig.’
Giechelend duiken Ilse en ik in de auto. ‘Dus dat is je moeder?’
‘Trek het je niet aan,’ zeg ik, ‘ze moet even aan je wennen.’

De rest van de zomer bestaat uit rust en plannen maken. Wim en ik kamperen een paar weken in
Frankrijk en bivakkeren de rest van de tijd op het flatje in Amsterdam. Ik ben dan wel vrij, maar
hij moet gewoon werken.
Op een avond, zoals zo vaak met een borrel voor de openslaande deuren, komt hij met een
voorstel dat onze levens drastisch zalveranderen. ‘Waarom doen we het niet samen? Waarom
gaan we niet samen voor onszelf werken en samen in Amerika studeren?’
Ik kijk op van het bedrijfsplan op mijn schoot. Sinds ik weet dat ik na de zomer als freelancer
begin, werk ik eraan. Zo ben ik opgeleid: bij een eigen bedrijf, hoe klein ook, hoort een plan.
‘Hoe kom je bij dat idee?’
‘Als ik jou zo bezig zie, dan wil ik meedoen. De vrijheid trekt me enorm aan.’ Zijn ogen
glimmen enthousiast.
Onderzoekend neem ik hem op, hij lijkt te menen wat hij zegt. ‘Dat lijkt me geweldig. Als dat
echt is wat je wilt, twee zijn sterker dan één.’ Hoewel ik het griezelig vind als ook hij zijn baan
opzegten daarmee de laatste financiële zekerheid onder ons bestaan verdwijnt, zie ik
onmiddellijk het potentieel. We vullen elkaar mooi aan. Ik heb commerciële ervaring en een
management-achtergrond, Wim heeft ervaring met human resource development en
outplacement. Samen beslaan we een aardig terrein. Welke diensten we precies gaan bieden is
nog niet helder, in ieder geval zal het iets zijn op het gebied van persoonlijke ontwikkeling. Dat
dit misschien wat vaag is, daar staan we niet bij stil. Gelukkig krijgt Wim zijn werkgever AT&T
ook zover dat ze hem freelance-opdrachten meegeven. Met de zekerheid van een jaar werk op
zak lijkt onze toekomst niet stuk te kunnen.
11.
Terug naar school
‘Dames en heren, over enkele ogenblikken zullen we de daling naar de luchthaven van New
York inzetten.’ De heldere stem van de purser verbreekt mijn concentratie en ik kijk op van het
boek op mijn schoot. Het heet Spiritual Emergency en is geschreven door Stanislav Grof xviii, een
psycholoog die in de jaren tachtiginternationale bekendheid kreeg met zijn onderzoek naar
bewustzijn. Het staat op de BBSH-lijst van aanbevolen literatuur. Ik heb net gelezen over de
eigenschap van het Zelf om cycli van geboorte, dood en wederopstanding te ondergaan, een
gegeven waar we volgens Grof door onze moderne samenleving van zijn vervreemd. We hebben
het vervangen door een lineair proces: steeds succesvoller, steeds beter. Dat raakt me, ik ken dat
zo goed. Alles in mijn leven is gericht op vooruitgang. Op de universiteit moest je goede cijfers
halen om te slagen en ook nu ik werk, draait het allemaal om die targets. Ziekte is lastig, dan kun
je niet functioneren. Maar nu lees ik dat ziekte een roep van de ziel omverandering is.
Geeuwend strek ik mijn verkrampte lijf, zeven uur op zo’n smalle stoel is niet niks. Ik doe het
boek in mijn tas en streel Wim die met zijn hoofd op zijn opgevouwen jas ligt te slapen, zachtjes
over zijn wang. ‘Hé lief, tijd om wakker te worden, we zijn er.’ Verkreukeld komt hij overeind,
slaat een arm om me heen en kust me. Samen buigen we ons naar het raampje. Aan een vrijwel
wolkeloze hemel staat een stralende najaarszon, ver onder het vliegtuig tekenen de contouren van
de beroemde metropool zich af. Het Vrijheidsbeeld, (toen nog) de Twin Towers, bij elk
herkenningspunt stoten we elkaar aan. We hebben hier zo lang naar uitgekeken en nu is het
zover, onze eerste week aan de Barbara Brennan School of Healing. Het is begin oktober 1995.
Terwijl het vliegtuig landt, leun ik met mijn hoofd tegen de stoel. Met een schok raken de wielen
de grond. Zelfrealisatie35, innerlijkebalans, transformatie. Allemaal woorden met een belofte van
hoop op een beter leven. Volgens Grof kenmerkt iedere overgang zich door drie fasen. Eerst
komt het loslaten van een vaste socialepositie of van een eerdere staat van zijn. Daarna volgt een
leven in de marge, niet meer hier, maar ook niet daar, wat een gevoel van onzekerheid oproept
over wie men nu eigenlijk is. Daarna volgt een nieuwe staat van zijn.
Als dit waar is, zit ik nu midden in zo’n transformatieproces. Ik ben ziek geworden. In
Findhorn kreeg ik te horen dat mijn ziel met die ziekte vraagt om een koerswijziging, om een
hogere kwaliteit van leven. Daarop heb ik mijn ‘vaste sociale positie’ losgelaten: ik heb mijn
huwelijk beëindigd, mijn baan opgezegd en mijn huis verkocht. Dat van dat leven in de marge
klopt ook. Ik woon met Wim op een appartement in Amsterdam, en we zijn een bureau voor
training en coaching begonnen op een gehuurde kamer in de buurt. Ja, ik bevind me in een
overgangsgebied, het oude isweggevallen en het nieuwe is er nog niet. Ik zie ons de rest van ons
leven niet in de stad op 60 m2 wonen, en ook ons kantoor zal niet lang voldoende hebben aan die
ene kamer. Ook qua werk heb ik weliswaar een stap in de goede richting genomen, maar het is
nog niet wat ik wil.
Soms vind ik al die veranderingen wel moeilijk. Dit nieuweleven is volslagen anders dan wat
ik gewend was, alles moet nu uit mezelf komen. Buiten Wim zijn er geen collega’s om tegenaan
te praten of verantwoording aan af te leggen. Geen vergaderingen, geen memo’s, geen
presentaties. Geen pak. Maar diep van binnen voel ik dat ik op de goede weg ben. Ik moet door
deze fase heen om mijn authenticiteit te ontwikkelen en te genezen van de enorme moeheid, die
al jaren mijn leven bepaalt. De opleiding bij BBSH gaat daar een grote bijdrage aan leveren, daar
ben ik van overtuigd!

Snorrend als een naaimachine brengt een glimmende witte huurauto ons naar het hotel. Welkom
in Amerika! In de wirwar van wegen en de enorme stroom auto’s rond New York is het even
zoeken naar de juiste route. Wim rijdt en ik bestudeer de kaart. Gelukkig is het nog licht, het is
hier zes uur vroeger dan in Nederland. BBSH komt bijeen in het Radisson Hotel op Long Island,
een groot glazen gebouw waar je eerder een zakelijk symposium dan een opleiding voor healers
verwacht. Moe van de lange reis, maar vol verwachting checken we in. Ons verblijf begint met
twee vrije dagen om aan het tijdsverschil te wennen. Dat geeft ons de tijd om nog wat huiswerk
te maken en te winkelen in de plaatselijke ‘mall’, de favoriete bezigheid van veel internationale
studenten, ontdekken we later.
De avond voor de eerste schooldag begint de grote instroom. Auto’s tot de nok toe geladen
met koelboxen vol etenswaren en tassen met bonte kleding brengen de Amerikanen van heinde
en ver naar het hotel. Wie te ver weg woont, komt per vliegtuig; taxi’s en busjes rijden af en aan.
In de lobby is het een drukte van belang. Er wordt gezoend, omhelsd en luidruchtig bijgepraat,
de lucht is zwanger van de opwinding van het weerzien. Wij, alsnieuwelingen, kijken er met
grote ogen naar. Een beetje onwennig, hier en daar handen schuddend. De school telt zo’n 700
studenten en 100 docenten. Driekwart uit de Verenigde Staten, de rest uit alle windstreken: van
Zuid-Amerika tot Japan en van Zuid-Afrika tot Europa. De jongste deelnemer is 21, de oudste
78, het gros tussen de 30 en de 60. De achtergrond van de studenten varieert sterk: er zijn
huisvrouwen, gepensioneerden, artsen, verpleegkundigen, fysio- en andere peuten, consultants,
managers en kunstenaars.

De Barbara Brennan School of Healing is opgezet als een hogeschool. In de jaren negentig
bestaat het programma uit vier hoofdvakken, ieder onder de verantwoordelijkheid van een
decaan, die vier jaar lang worden onderwezen. Als eerste heb je ‘HealingScience’, wat zo veel
betekent als ‘de wetenschap van healing’. Dit vak geeft je de kennis en technieken om het
energieveld te versterken, op te laden en schoon te maken. Het doel is om de essentie van een
persoon meer naar voren te laten komen en zo een grotere staat van welzijn te bereiken: fysiek,
emotioneel, mentaal en spiritueel. Aanvankelijk denk ik dat dit hét vak is waar alles om draait. Ik
heb het mis: je eigen proces is de sleutel. De technieken kan iedereen leren, maar het effect wordt
bepaald door je ‘staat van zijn’ en dat is het onderwerp van ‘Awakening Skills’, het tweede
hoofdvak.
‘Awakening Skills’ zou ik vertalen als ‘de ontwikkeling van zelfbewustzijn’. De hoofdvraag
is: wie ben ik? Wie ben ik in relatie tot mezelf, in relatie tot de ander en in relatie tot de spirituele
wereld?De lesstof omvat onder meer de diverse karakterstructuren36 die aan het begin van de
vorige eeuw werden ontwikkeld doorWilhelm Reich. De vaardigheden bestaan uit het ervaren
van de ‘life pulse’37, ofwel ‘het ritme van het leven’, het kennen van de pijn die je in je leven
hebt opgelopen, het Hoger Zelf, het Lager Zelf, het masker, de schaduw38 en de
afweermechanismen39, projectie40, het werken met intentie41 en het omgaan met grenzen. Klinkt
datingewikkeld? Nou, dat is het ook.
Maar er is (voor mij) een nóg grotere uitdaging. Dat is het derde hoofdvak: ‘Creative Arts’,
ofwel ‘de kunst van creatie’: leren te scheppen vanuit onze Goddelijke essentie. Om het lichaam
in te kunnen zetten als voertuig voor de creatieve uitingen van de ziel worden we geoefend in
cellulair bewustzijn: we leren om via het lichaam waar te nemen wat er ‘ís’. In het begin vind ik
dat enorm vaag, pas in het derde studiejaar begrijp ik wat er van me gevraagd wordt. In dit vak
heb je weinig aan een goed getraind stel hersens, het gaat voorbij de lineaire geest. Het omvat
spontaan bewegen (gruwel), vanuit essentie kunst uitvoeren, wat neerkomt op zingen, dansen of
muziek maken zonder jezelf in de weg te zitten (doodeng) en samen met de hele school grote
ceremonies opzetten (beeldschoon en ontroerend).
Ten slotte krijgen we ‘Professional Practice’, ‘de beroepspraktijk’, dat ons de kennis en
vaardigheden bijbrengt om een praktijk tevoeren. Dit gaat over ethiek, casuïstiek en het medisch
circuit waarin we straks als healers moeten functioneren. We krijgen anatomie en fysiologie en
allerlei lezingen door medici onder het motto: ‘healing, geneeskunde en ziekte’. De kwaliteit van
het les-programma brengt de school eind jaren negentig de erkenning van de Florida State Board
of Education. De school verhuist dan naar Miami, opent nevenvestigingen in Europa en Japan,
en gaat opleiden tot erkende bachelor- en mastertitels. Maar dat gebeurt allemaal jaren later.
Per schooljaar hebben we vijf lesweken. In oktober, december, maart, mei en juni vliegen we
naar Amerika voor colleges, praktijk-lessen, meditaties, channelings, intervisie en supervisie. Na
zo’n week krijgen we huiswerk mee. De boekenlijst is zo lang als mijn arm, gelukkig zijn niet
alle titels verplicht. We moeten lezen, opdrachten maken, in therapie gaan en een dagboek
bijhouden. Wie zijn werk niet af heeft, komt de klas niet in.

Op de eerste dag zitten 250 eerstejaars om negen uur ’s morgens in de grote balzaal voor het
openingscollege van Barbara Brennan, de oprichtster van de school. Met haar lange, blonde haar
en haar slanke, in broekpak geklede gestalte is ze een elegante verschijning. Ze lacht breed naar
de zaal. Op het programma staat een kennismaking met healing. ‘Tast met je energetische
vingers het plafond eens af en voel de structuur van het materiaal waar het van is gemaakt.’ Heb
ik het goed verstaan? Het gegrinnik om me heen geeft aan dat ik niet de enige ben die zich
verbaast over deopdracht. Barbara gaat gelijk op onze hilariteit in. ‘Iedereen wordt geboren met
het vermogen van buitenzintuiglijke waarneming, maar dat weten we vaak niet, omdat er in onze
opvoeding en in onze opleiding niet over wordt gesproken. Het is een kwestie van trainen om dat
weer onder de knie te krijgen. Net zoals je kunt ruiken, proeven, horen, voelen en zien met je
‘gewone’ zintuigen, kun je dat ook met je ‘energetische’ zintuigen. Probeer het maar.’
Energetische zintuigen? Heb ik die? Lacherig kijk ik omhoog naar het plafond, dit kan ik
nooit! Toch steek ik braaf, net als de rest, mijn armen boven mijn hoofd en stel me voor dat ik
mijn ‘energetische vingers’ strek tot ze iets raken. Tot mijn stommeverbazing voel ik inderdaad
iets, en dat iets voelt een beetje ruw en droog aan. Vanaf het toneel kijkt Barbara ons breed
lachend aan. ‘Valt mee hè?’ De zaal giechelt bevestigend.
‘Buitenzintuiglijke waarneming is vooral een kwestie van het richten van je bewustzijn, het
gaat erom dat je je leert focussen.’ Ze legt een transparant op de overheadprojector. Op het grote
scherm verschijnt een afbeelding uit Handen van Licht, een vrouw omgeven door geel licht met
gekleurde stippen op haar lichaam. ‘Het menselijk lichaam berust op een menselijk energieveld,
dat we ook wel een aura noemen. Dat aura bestaat uitzeven verschillende lagen met ieder een
eigen functie. De chakra’s, die er op iedere laag iets anders uitzien, sturen de energie van het
auraveld. Ieder chakra is gekoppeld aan een specifiek deel van het lichaam en reguleert bepaalde
psychische functies. Energetische waarneming is ook een functie van de chakra’s. Via het
zevende chakra kun je helder weten, via het zesde chakra kun je helder zien, via het vijfde chakra
helder horen, via het vierde kun je de liefdeervaren, via het derde krijg je intuïtie, via het tweede
voel je emoties en via het eerste chakra kun je helder voelen.’ Ze pauzeert even en kijkt de zaal
in om te zien hoe haar woorden worden ontvangen. Hier en daar zitten mensen beamend te
knikken en te schrijven. ‘Alles wat zich in het lichaam manifesteert, is er eerst energetisch. Het is
dus mogelijk om in het veld iets waar te nemen voor het fysiek tot uiting komt.’ Ter illustratie
vertelt ze dat ze in het aura van een van haar medewerksters had gezien dat deze zwanger zou
worden, wat pas een jaar later ook echt gebeurde. ‘Maar waar ontspruit de energie dan? Het aura
is niet de enige dimensie van ons energieveld.’ Ze legt een nieuw transparant neer: een tekening
van het menselijk lichaam met van boven naar beneden een loodrechte lijn. Iets onder de navel
zit een balletje en boven het hoofd iets wat lijkt op een omgekeerde badmintonshuttle. ‘Dit is de
hara, die de intentie van de ziel voor deze incarnatie weergeeft. De energie van onze bron loopt
via de hara in ons auraveld en wordt zo manifest. De bron waaraan we zijn ontsproten, noem ik
de wezensster. Het is zowel de geïndividualiseerde God als de Universele God. Het is wie we
werkelijk zijn, buiten tijd en ruimte.’ Weer komt er eenandere afbeelding: een blauwe
achtergrond met daarin gele sterren van licht.
Het verhaal is niet nieuw, ik ken het uit haar boeken. Toch voegt de verhandeling iets toe, door
de stelligheid waarmee Barbara spreekt. Hier staat een vrouw, een wetenschapper bovendien, die
voor 100% overtuigd is van het bestaan van energetische dimensies. Dan moet er toch iets van
waar zijn! Al deze lagen van energie kun je met BZW (Buitenzintuiglijke Waarneming) waar-
nemen, maar daarvoor moet je wel gegrond zijn.

Met twintig eerstejaars staan we ’s middags verspreid opgesteld in de kleine groep waar ik voor
de praktijklessen bij ben ingedeeld. Mijn blik is gefixeerd op het vaalgroene behang tegenover
me, op mijn sokken zoek ik naar houvast in de versleten vloerbedekking. We oefenen, we
moeten gronden. De docenten, die zich hebben voorgesteld als John en Christie, lopen rond om
ons te helpen. Nou dacht ik dat ik de basisbeginselen van gronden aardig onder de knie had na de
sessies bij Karo, maar ik kom bedrogen uit.
‘Haal adem Chantal.’ Christie komt naast me staan en legt zachtjes een hand op mijn stuit.
‘Breng je energie naar beneden en maak verbinding met de aarde.’ De warmte van haar hand
dringt door mijn spijkerbroek. Ik sta met mijn knieën licht gebogen en mijn vingertoppen tegen
dat plekje van de ‘tan-tien’42, het energetischeballetje op de haralijn43 iets onder mijn navel waar
Barbara in haar lezing over sprak. Tranen van frustratie prikken achter mijn ogen, maar ik wil ze
niet tonen. Ik bijt op mijn lip. Christie legt haarandere hand op mijn borstbeen, waar, heb ik net
geleerd, mijn hoge hart zit. ‘Laat los,’ haar toon is zacht en uitnodigend, ‘laat je vallen.’ Ze
bedoelt het figuurlijk, ik moet ‘zakken’: mijn energie naarbeneden brengen en de kramp in
mezelf loslaten. Makkelijker gezegd dan gedaan. Ik ben me intens bewust van Christies
aanwezigheid, ik wil het zo graag goed doen, voor haar en voormezelf. Maar hoe? Er is geen
knop die ik even kan omzetten. Mijn lijfbegint te trillen, tranen van onmacht rollen over mijn
wangen. Mijn hemel, wat is dit moeilijk! ‘Ja, dat is goed, laat de spanning maar los. Je hoeft niet
zo je best te doen.’ Zachtjes strijkt ze even over mijn rug en loopt door naar de volgende student,
mij inopperste verwarring achterlatend. Hoezo hoef ik niet mijn best te doen? Als ik mijn best
niet doe, krijg ik dit toch nooit onder de knie?
Ik ben als een kind dat met vallen en opstaan leert lopen. De energiestroom door je
handchakra’s controleren? Oefenen. De stroom naar buiten duwen, terug trekken of helemaal
stoppen? Oefenen. Je eigen veld reguleren? Oefenen. In- en uitademen,chakra’s laten draaien, je
veld verruimen om kracht te genereren? Oefenen, oefenen, oefenen. Nou is discipline op zich me
niet vreemd, maar dit is anders. Hier tellen mijn mentale vermogen en mijn wilskracht niet.
Sterker nog, ze zitten me in de weg. De mate waarin ik bij mezelf ben, dát is bepalend of het me
lukt om iets onder de knie te krijgen. Ik ga begrijpen dat bij mezelf zijn een synoniem is voor in
mijn centrum zijn en gegrond zijn. Ik moet mijn masker loslaten en ontdekken wat erachter zit.
Pfff. Dat is me al zo vaak verteld. Maar hoe doe ik dat, als ik niet in staat ben om het onderscheid
te ervaren met mijn ware zelf? Daarvoor heb ik mijn gevoel nodig en dat heb ik, zo ontdek ik, tot
nu toe stelselmatig vermeden.
Na afloop van de les vragen John en Christie ons op de grond te gaan zitten. We gaan een
rondje ‘delen’: één voor één mogen we vertellen wat ons bezighoudt. Nieuwsgierig kijk ik de
kring rond. Achttien vrouwen en vier mannen, ruim de helft Amerikaans. Twee donkere mensen,
de rest blank. Ik neem ze één voor één in me op. Mijn ogen vinden die van Wim en ik glimlach,
wat ben ik blij dat we in dezelfde klas zitten. John opent de kring en heeft het over veiligheid.
‘Maak je eigen keuzes, wat vind je veilig en wat niet. Wees je bewust waar je bent, als
volwassene heb je een keus. Wees trouw aan jezelf, aan wat er van binnen is, ook al is de hele
groep ergens anders.’
Dat komt aan. Voor het eerst van mijn leven drukt iemand me op het hart om mijn eigen
keuzes te maken en dat dat oké is. Eigenlijk bezopen om als volwassen vrouw van dertig jaar met
een MBA op zak en een serieuze loopbaan achter de rug niet te weten, niet te voelen dat je je
eigen keuzes mag maken. Maar het is waar ik sta. Johns woorden geven me een intens gevoel
vanopluchting. Maar als hij vraagt wie er als eerste iets wil inbrengen, verstijf ik. Ik wil helemaal
niks inbrengen. Alleen al bij het idee dat ik in deze groep iets moet vertellen over mezelf, gieren
de zenuwen door mijn keel. Gelukkig maakt Louise, een blonde Amerikaanse vrouw van begin
veertig, gebruik van de gelegenheid. ‘Afgelopen week hebben we mijn grootmoeder begraven.’
Ze begint zachtjes te schreien. ‘Op zich is het goed, mijn oma was oud en ze had veel pijn. Maar
ik mis haar zo.’ De klas luistert in stilte. Hier en daar snikken mensen zachtjes met haar mee,
geroerd door het verhaal of herinnerd aan een verdriet dat ze zelf niet hebben verwerkt.
‘Zou je contact willen maken met je grootmoeder?’ John kijkt Louise vragend aan.
‘Kan dat?’ Met de rug van haar hand wrijft ze in haar rode ogen.
‘Ja, natuurlijk kan dat. Overlijden is niet meer dan een verandering van vorm, alleen het
lichaam sterft. De essentie van je grootmoeder is nog altijd even levend.’ Hij gaat op zijn knieën
voor haar zitten, zijn handen volgen vanuit Louises hartchakra een voor mij onzichtbare lijn in de
lucht. Gebiologeerd kijk ik toe. Alsof hij mijn gedachten kan lezen, bevestigt John dat we deze
techniek pas in het derde jaar leren. ‘In een relatie vormen mensen koorden van auralicht, van
chakra naar chakra. Als de relatie goed is, zijn de koorden soepel en gezond. Maar als de relatie
om welke reden dan ook verstoord wordt, raken de koorden geblokkeerd, verhard of soms zelfs
gebroken. Zeg je grootmoeder wat je voor haar voelt, energetisch is ze hier. Dan kun je tot
afronding komen.’
Dit wil ik ook! Ik heb altijd geloofd in een leven na de dood, maar heb me nooit gerealiseerd
dat je ook werkelijk contact kunt maken met overledenen. Tijdens de oefening van Liliane op het
strand van Findhorn heb ik wel in gedachten met mijn vader gesproken, maar dat ging om een
herinnering. Dit is anders, de grootmoeder van Louise is hier energetisch aanwezig. Hoe zou het
met mijn vader zijn? Zou het goed met hem gaan? Zou hij nog wel eens aan me denken? Ik zou
John graag vragen om mij te helpen contact met mijn vader te maken. Maar ik ben te bang om
dat te uiten en slik mijn verlangen in.
Even later doet Wim wat ik niet durf. ‘Mijn vader stierf toen ik dertien was. Hij lag in het
ziekenhuis, niemand wist precies wat hij had. En ineens was hij dood.’ Zijn stem trilt van
ingehouden emotie.
‘Wim, heb je er wel eens om gerouwd?’
‘Ja, dat wel. Vorig jaar was ik overspannen en toen ben ik regelmatig naar het kerkhof
geweest. Ik heb uren op zijn graf gezeten om met hem te praten.’
Geëmotioneerd kijk ik naar de man van wie ik hou. Die overspannenheid speelde het jaar voor
we elkaar leerden kennen. Van de ene dag op de andere had hij nog amper de kracht om te lopen.
Onvoorstelbaar voor iemand die voor die tijd marathons liep. Gelukkig had een goede vriend
heel gauw in de gaten wat er aan de hand was. Wim had de dood van zijn vader, die aan kanker
was overleden, nooit verwerkt. Zijn lichaam maakte duidelijk dat het tijd was om stil te staan bij
zijn onverwerkte emoties. In die tijd realiseerde Wim zich hoe moeilijk het voor hem is om
verbinding met andere mensen te maken. Dat deed hem besluiten om naar Visions te gaan.
John pikt dit thema feilloos op. ‘Dat klinkt als een eenzaam proces. Heeft iemand je ooit
getroost?’
Wim kijkt hem een ogenblik stil aan en schudt zijn hoofd. ‘Nee. Bij mij thuis kunnen we niet
met emoties omgaan.’
‘Zou je dat hier willen ervaren? Zou je je verdriet willen uiten en je laten vasthouden?’ Hij
nodigt Wim uit om midden in de kring op de grond te gaan zitten en vraagt of de mannen hem
willen ondersteunen. Het is een ontroerend beeld. Wim, zittend en even later plat liggend op zijn
buik op de grond, terwijl de mannen hem vast houden. Mijn hart stroomt over van liefde, wat een
moed! Ondertussen zoeken mijn hersens koortsachtig naar iets wat ik zou durven vertellen, maar
ik kan niets bedenken en hou mijn mond stijf dicht. Later realiseer ik me dat ik op dit moment
niet anders kan. Ik heb niet geleerd om te spreken vanuit waarachtigheid, om te zeggen wat me
werkelijk bezighoudt. John en Christie dringen niet aan, ze weten dat het breken van mijn
afweermechanisme een kwestie van tijd is.

Afweermechanismen, zo leer ik, ontstaan uit ingrijpende ervaringen in onze baby- en kindertijd.
Ieder kind maakt dingen mee die het als bedreigend ervaart. Om ons tegen negatieve emotieste
beschermen, blokkeren we onbewust de energiestroom in ons lichaam en onze psyche. Op die
manier zorgt de natuur dat het kwetsbare kind overleeft in bedreigende omstandigheden. Welke
vorm van verdediging we inzetten, hangt samen met deontwikkelingsfase waarin we een
dergelijke ervaring hebben opgedaan. Maar de afweermechanismen die ons als kind dienden,
zitten ons als volwassene in de weg. Als een ingebakken auto-matisme programmeren ze onze
omgang met de wereld en houdenons af van wie we in essentie zijn. Daar waar een blokkade zit,
kan de energie niet stromen, kan onze ziel niet doorkomen. We sluiten ons af en verbreken het
contact, zowel met onszelf als met de ander. Om terug te komen bij jezelf, dien je zicht te hebben
op hoe en wanneer je je (veelal volkomen onbewust) verdedigt. Dan kun je de onderliggende
gedachten veranderen en ontstaat de mogelijkheid om voor ander gedrag te kiezen. Wanneer je
weet dat de dreiging niet echt over het nu gaat, maar de ongeheelde wond van vroeger aanraakt,
hoef je je niet meer te verdedigen. Dan kun je voorbij het oude verdriet gaan en in het nu blijven,
in contact met jezelf en de ander.
BBSH heeft een stevig programma om geblokkeerde mensen zoals ik te helpen zichzelf te leren
kennen. Het begint met een flinke dosis theorie over de karakterstructuren, die als het ware een
bril aanreikt om in de spiegel te kijken. Daarnaast moeten we verplicht in therapie: maar liefst
achttien sessies per jaar, dat wil zeggen meer dan zeventig sessies in de loop van de opleiding.
Verder wordt iedereen geacht een dagboek bij te houden, zodat we in de loop van de tijd onze
inzichten kunnen teruglezen. Ook moeten we regelmatig zelfevaluaties doen die door de staf van
commentaar worden voorzien. De theorie is niet moeilijk, maar het toepassen is heel andere
koek. Mijn masker is zo solide, dat ik ben gaan geloven dat het echt vertegenwoordigt wie ik
ben. Toch prikken mijn leraren, net zoals Henry en de mensen in Findhorn, door die façade heen
en eisen bovendien dat ik het loslaat. Aanvankelijk lijkt dat een onmogelijke klus.
Aan het eind van de eerste week zitten we in onze kleine klas hand in hand in een kring op de
grond. Het is tijd om afscheid te nemen van alle nieuwe gezichten die in korte tijd zo vertrouwd
zijn geworden. Met kloppend hart wacht ik op mijn beurt, ik moet toch iets zeggen! Als het
zover is, is mijn stem niet meer dan een schor gefluister. ‘Ik ben dankbaar om hier te mogen zijn.
Ik heb met bewondering naar jullie geluisterd. Ik wil dat ookleren.’ Dan stokt het. Voor het
verdriet, de boosheid, verwarring, vreugde en vertedering die ik deze week heb ervaren, vind ik
de woorden niet. Bewegingsloos staar ik voor me uit, opgelucht als mijn buurvrouw het stokje
van me overneemt. Duizelig loop ik met mijn klasgenoten een uur later het lokaal uit. Het is
alsof ik een ritje heb gemaakt in een achtbaan en nog niet helemaal overzie wat dat met me heeft
gedaan.
Het proces is begonnen.
12.
Werk in de binnenwereld
Weer thuis start ik met de voorgeschreven therapie. Van de lijst met de door school
goedgekeurde therapeuten kies ik Johan de Meester, één van de grondleggers van het Padwerk44
in Nederland. Een beer van een man met warme, donkere ogen en een prachtige bromstem. Als
start van het traject moet ik mijn levensverhaal schrijven, wat resulteert in een epistel van vijf
A4’tjes.

Beste Johan,
Ik ben geboren op 8 juni 1964 in een ziekenhuis in Den Haag. Mijn vader werkte in
het confectiebedrijf van zijn ouders en mijn moeder was huisvrouw. Mijn eerste
herinneringen zijn van onze flat aan de Sloterplas in Amsterdam. We woonden op de
tweede verdieping en onze woonkamer keek uit over het water. Als ik er nu aan
terugdenk, dan voelt die flat nog steeds heel vertrouwd. Het was een fijne plek voor
mij en mijn broertje. Aan de jaren voor mijn vader stierf, heb ik geen herinneringen.
Wat ik weet, komt van foto’s, films en verhalen. Ook aan de eerste jaren na mijn
vaders dood heb ik nauwelijks herinneringen. Ik weet dat wij zijn opgevoed door twee
gouvernantes, mama werkte overdag. Mijn vroegste herinneringen beginnen rond mijn
twaalfde jaar. Toen verhuisden we naar een flat aan de Minervalaan in Amsterdam-
Zuid. Die verhuizing viel samen met mijn overstap naar de middelbare school, het St.
Nicolaas-lyceum. Ik heb het daar heerlijk gehad. Leuk gebouw, aardige leraren, een
gezellige klas en vanaf het eerste moment een harts-vriendin. Ik herinner me de eerste
feestjes, de soos, het cabaret, toneel, sporten in het park, zingen in een band en de vele
cabaretvoorstellingen. Mijn favoriete vakken waren Latijn, Grieks en geschiedenis.
Vooral de mythologische verhalen die mijn docent klassieke talen zo smeuïg kon
vertellen, waren favoriet. Het moeilijkst vond ik de omgang met grote groepen, iets
waar ik nog steeds last van heb. Een-op-een of in kleine groepen voel ik me goed, maar
in grotere gezelschappen voel ik me vaak onzeker.
Het thuisfront was in die tijd niet zo leuk, mijn moeder was er nooit. Ze was naar
school, naar haar werk of naar vrienden. En als ze er was, zat ze met haar neus in de
boeken. Er was niemand om naar mijn verhalen te luisteren. Verder zat er een hoop
scheeftussen mijn moeder en mij. Mijn broer en mijn moeder haddeneen sterke band
en daar voelde ik me buiten staan. Ik was in haar beleving waarschijnlijk te eigenwijs,
te zelfstandig en te opstandig. Dat uitte zich in regelmatige confrontaties enruzies.
Maar als puntje bij paaltje kwam, deed ik wel wat ze wilde. School was een
verademing, daar mocht ik mezelf zijn. Thuis niet. De zinnen die nog in mijn oren
klinken zijn: ‘doe eens normaal, hou je eens een beetje in en stel je niet zo aan.’ Ik was
een creatief, intuïtief, gevoelig kind met allerlei hobby’s: ballet, stijldansen, zingen,
tekenen, schilderen en boetseren. Het liefst ging ik naar mijn tante die beeldhouwster
is. Mijn moeder vond alles best, als ik haar er maar niet mee lastig viel en ik het niet te
serieus nam. Ze kwam nooit naar een voorstellingkijken. Als iemand aan haar vroeg
hoe het met me ging, had ze het alleen over mijn schoolprestaties. Ik heb vaak gedacht:
ik ben geen prijspaard. Het positieve van haar houding was wel dat ze me nooit het
gevoel heeft gegeven dat ik iets niet zou kunnen. (Zolang het maar niet artistiek was.)
Op mijn achttiende kwam mijn pleegbroer in ons leven. Mijn moeder kreeg korte
tijd een relatie en op een dag stond diens zoon met zijn koffer bij haar op de stoep. Hij
kwam bij haar wonen. Ik ging toen net het huis uit, de afstand naar mijn moeder en
broers werd vanaf dat moment eigenlijk alleen maar groter.
De rest van de brief wijd ik aan de keuze voor Nyenrode, mijn huwelijk met Stefan,
mijn loopbaan bij NCR en alles wat sinds de ontmoeting met Henry is voorgevallen.
Tot slot wil ik je nog dit zeggen. Ik voel dat ik een heleboel heb uit te zoeken of,
zoals jij dat bij onze kennismaking zei, in mijn tuintje zal werken. Dat wil ik ook, ik
wil niet meer zo bevroren zijn. Maar ik vind het best eng, dit proces dat ik met jou
inga. Dat zeg ik er eerlijk bij. Ik heb geen idee wat ik zal tegenkomen.
Groetjes, Chantal

In de volgende sessie neemt Johan het verhaal met me door. Ik zit tegenover hem in een houten
huisje, in de lommerrijke tuin van een prachtig herenhuis in Haarlem.
‘Hoe waren die weken na je vaders overlijden?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Ik weet het niet. Tot de begrafenis hoefden we niet naar school, daarna
begon het normale leven weer. Ik herinner me dat ik me de eerste schooldag heel ongemakkelijk
voelde. Iedereen keek zo meewarig naar ons, maar niemand zei iets. Eigenlijk is dat alles wat ik
je kan vertellen.’
Hij bladert door de keurig getypte velletjes. ‘Dan heb je een hoop weggestopt. Weet je, we
zullen een oefening doen. Doe je ogen eens dicht?’ Ik doe wat hij me vraagt. ‘Ga met je aandacht
naar je ademhaling. Concentreer je op dat kleine meisje van zeven, bijna acht, kort na het
overlijden van je vader. Goed zo, ontspan je maar.’ Mijn ademhaling verdiept. Ik vergeet de
kamer en ga terug in de tijd.
‘Ik sta als klein meisje in mijn nachtjapon op de drempel van de woonkamer. Mijn moeder zit
in een hoekje van de bank in haar duster. Ik mis mijn papa en ik wil getroost worden. Het liefst
zou ik bij haar op schoot kruipen, maar ik durf niet. Ze ziet er zo streng uit.’
‘Hoe reageert ze?’
‘Ze stuurt me terug naar bed. “Ik mis hem ook, Chantal, maar hij is er niet meer. Ga maar
weer slapen.” Mijn keel knijpt dicht. Verdorie, moet ik daar nu nog om huilen? Het is zo lang
geleden!
‘Loopt ze met je mee? Stopt ze je nog even onder?’
‘Nee, maar dat doet ze nooit. Ik val met mijn knuffel in mijn armen in slaap.’
Ik bijt op mijn lip, ik wil hier niet zitten grienen. Maar Johan ziet dat ik me groot hou.
‘Chantal, laat je gevoel eens toe. Ieder kind heeft koestering nodig, jij hebt dat niet gehad. Het
ontkennen van je eenzaamheid vormt een belangrijk deel van je masker.’
Gegeneerd open ik mijn ogen en kijk hem aan. Maar dat had ik toch verwerkt? Ik heb de
oefeningen bij Liliane toch gedaan? Ik vertel hem over mijn tijd in Findhorn.
Maar hij schudt zijn hoofd. ‘Zo snel gaat dat niet, verdriet heeft meerdere lagen. Zie die
oefening als een eerste kennismaking. Je hebt toen de buitenste schil geraakt, maar er is meer.
Ik kijk langs hem heen, het raam uit. Eigenlijk heb ik hier geen zin in, ik voel me zo
tekortschieten. ‘Het is net alsof ik het niet goed doe.’ Ik durf hem nauwelijks aan te kijken.
De grote man in de leren stoel schenkt me een geruststellende blik. ‘Dat is je
afweermechanisme. Je hebt het verlies van je vader en de afwezigheid van je moeder
gecompenseerd door je best te doen. Je hebt geprobeerd perfect te zijn, lief te zijn en het iedereen
zo veel mogelijk naar de zin te maken. Maar dat hoeft hier niet. Deze sessies dienen jou, hopelijk
gaat ons werk je helpen om voorbij dat masker te komen.’
‘Ik doe het nog steeds, he? Die afweer is niet alleen van toen, het is van nu.’
‘Ja. Goed dat je dat durft toe te geven.’
Vertwijfeld hef ik mijn handen in de lucht. ‘Ik wil het zo graag anders, maar hoe doe ik dat?’
Johan lacht. ‘Weten wat je afweermechanisme is, wil niet zeggen dat je dat gelijk kunt
veranderen. Het is een proces, dat kost tijd.’ Zo praten we nog een tijdje door. Aan het eind van
de sessie krijg ik huiswerk mee: ik moet mezelf in situaties observeren en voor de volgende
sessie, over drie weken, een situatie inbrengen waarbij ik in afweer ben.

Weer in Amsterdam rij ik meer dan een kwartier door onze buurt, op zoek naar een
parkeerplaats. Verdomme, die rotstad ook. Met heimwee denk ik terug aan de oprit bij mijn oude
huis, wat is dit zonde van mijn tijd! Chagrijnig stamp ik de lange trap naar ons appartement op
en gooi de deur achter me in het slot. Mora springt kwispelend tegen me op. Ondanks mijn
slechte humeur schiet ik in de lach. ‘Oké, schat, kom maar, we gaan uit.’ Even later loop ik met
haar op de kade, waar ze de eenden in het water jaagt. ‘Moor, néé,’ gil ik benauwd. Bang dat ze
erachteraan zal springen, ren ik naar haar toe. In mijn haast weet ik nog net een passerende
fietser te ontwijken. Snel doe ik mijn uitgelaten hond aan de riem en loop terug. Weer die lange,
steile trap op. De grauwe, versleten vloerbedekking op de treden ligt vol zand en stof. Vanavond
even de stofzuiger eroverheen halen, bedenk ik. Mora hobbelt dapper voor me uit, maar ik besef
dat die klim haar heupen geen goed doet. Waarom zijn we hier in hemelsnaam gaan wonen?
Binnen gaat de telefoon, en ik haast me om de hoorn op tenemen. Het is een collega die ik heb
ingehuurd voor het project bij NCR. ‘Chantal, het lukt me niet om morgen bij die vergadering te
zijn.’
Wacht even, zij zou de presentatie verzorgen, laat ze me nu zitten? Maar ik blijf beleefd. ‘Ik
kan het wel overnemen, als je tenminste die transparanten klaar hebt?’ Het antwoord is van niet.
Normaal zou ik dat slikken en mijn gevoel bij mezelf houden. Maar nu schiet ik onwillekeurig
uit mijn slof. ‘Verdorie, dit kun je niet maken!’
Even is het stil aan de andere kant, dan volgt een verontschuldiging.
Na een snelle hap zit ik die avond noodgedwongen achter mijn pc, ik moet morgen wel met
een goed verhaal komen. Wanneer Wim in de loop van de avond thuiskomt, gooi ik mijn
frustraties eruit. ‘Kon jij een parkeerplek vinden? Ik word gek van die stad! Ik wil hier weg, het
is gewoon te klein! Je kunt hier nooit iets laten liggen!’ Ik gebaar naar de met paperassen
bezaaide woonkamer.
Deze tirade is zelfs voor mijn altijd zo geduldige man te veel. ‘Lieverd, doe me een lol en ga
even douchen of zo. Jij wilt alles tegelijk. Het is even zoals het is, dat kan ik nu ook niet
oplossen.’
Zo gaan de weken voorbij. Ik ben ongedurig, rauw van alle emoties. Yoa, mijn gids, houdt me
steeds voor dat ik in alleopzichten te veel van mezelf vraag. ‘Je bent op een brug tussen het oude
en het nieuwe. Doe rustig aan, je kunt niet rennen voor je kunt lopen. Je hebt nog maar net
geleerd om op je benen te staan. Je weet dat het nog geen tijd is om te verhuizen. Laat je wil los.’
Hij heeft gelijk, dat weet ik wel. Maar ik kan het niet, ik kan niet ‘niks doen’. Later ontdek ik
dat ‘doen’ mijn manier is om controle te houden. Het contact met mijn emoties, dat door de
lessen en de sessies bij Johan tot stand wordt gebracht, is zó oncomfortabel dat ik onbewust een
uitweg zoek. De respons is automatisch, zoals bij het hondje van Pavlov: ik moet iets! Dus stort
ik me op de ontwikkeling van ons bureau. We hebben de focus inmiddels helder voor ogen: het
begeleiden van persoonlijke ontwikkeling van medewerkers in organisaties middels training en
coaching. Een reclameman komt met de naam ‘Soulstation’, een plek om even stil te staan bij
contact met je ziel. ‘Klinkt hip, als een radiostation,’ reageer ik. Mijn handen glijden over de
dummy van briefpapier, visitekaartjes en folder op de tafel voor me.
‘Anders,’ vindt Wim, ‘en toch zakelijk.’
De beslissing is gauw genomen. Daarna maken we met de accountant een opzet voor een
juridische constructie en met collega’s uit de markt duiken we in het managementdevelopment-
programma voor NCR. Kortom, er is meer dan genoeg werk om in te vluchten.
Maar soms grijpt het Universum in. Dan worden mijn afspraken één voor één afgezegd,
waardoor ik ineens te kampen krijg met een zee van ruimte. Dat is dubbel. Ik kan genieten van
de rust, maar worstel tegelijkertijd met een brandend gevoel vantotale nutteloosheid. Ik moet
immers iets. Maar zo’n lege agenda dwingt me op die momenten om letterlijk binnen te blijven,
bij het geweldige innerlijke tumult waar ik geen woorden voor heb.
Het zijn de eerste stapjes van mijn nieuwe ‘ik’. Een ik die voelt.
Begin december 1995 gaan we voor de tweede week naar Amerika. New York ligt onder een
dikke laag sneeuw. Ons vliegtuig landt na lang cirkelen en we komen met veel vertraging aan in
het hotel. Maar zodra we de lobby inlopen, is het alsof we niet zijn weggeweest. De kleurrijke
mensen en de liefdevolle uitstraling die, zo weten we inmiddels, het aura van healers kenmerkt,
doen ons de vermoeiende reis direct vergeten. Met twee vrije dagen voor het begin van de lessen
in het vooruitzicht laten we ons, na een snelle maaltijd en een warme douche, dankbaar tussen de
lakens glijden.
Toch zijn we de volgende ochtend wakker voor de zon op is. Iets voor vijven, zie ik op de
alarmklok naast het kingsize hotelbed. Lang leve het tijdsverschil. Ik voel Wims handen mijn
lichaam strelen. Verlangen, hij kust me, zijn benen gestrengeld door de mijne. Overgave. In
elkaars armen vallen we weer in slaap.

De lesweek begint met een plenaire bijeenkomst in de grote balzaal waar de stoelen tegen de
muur zijn gestapeld. In de open ruimte is op de grond een enorme cirkel getekend met een
doorsnee van wel 15 meter: een medicijnwiel. Op de cirkel zijn de vier windrichtingen
gemarkeerd: oost, zuid, west en noord. Op het podium volgt een kleine, stevige vrouw rustig hoe
zo’n 250 studenten de zaal binnen-druppelen. Met haar onstuimig golvende, zwarte haar en
haarenkellange, witte wijde jurk versierd met houten kettingen is ze een bijzondere verschijning,
als uit een prentenboek over dekoloniale tijd in de VS. Wanneer iedereen er is, stelt ze zich voor
als Patricia White Buffalo, een docente met een inheemse Amerikaanse achtergrond. Vandaag
gaat ze ons vertellen over het sjamanisme45. ‘Je ziet dat ik een cirkel op de grond heb getekend,
ik vertel zo meteen wat de betekenis is. Loop er eerst maar eens doorheen’ zeg ze. Haar stem is
diep en hees. ‘Voel wat de energie met je doet, wat is op dit moment jouw plek in de cirkel?’ Ik
zet mijn tas naast de gestapelde stoelen op de grond, trek mijn schoenen uit en loop in gedachten
verzonken langzame rondjes. Voel wat de energie met je doet, zei ze. Wat moet ik dan voelen?
Schielijk kijk ik om me heen, andere studenten blijven af en toe stil staan met hun ogen dicht. Ik
doe ze na. Stilstaan, ogen dicht. Ik weet nog steeds niet wat ik moet voelen. Als ik eerlijk ben,
voel ik helemaal niks. Uiteindelijk ga ik maar gewoon ergens zitten en luister naar haar verhaal.
‘De traditionele medicijnman of -vrouw staat mensen bij door in trance46 contact te maken met
spirituele realiteitenen te reizen in energetische werelden. Letterlijk betekent het woord sjamaan
“de extatische”.’ Rustig loopt ze tussen ons door, terwijl ze haar verhaal met haar armen kracht
bijzet. ‘De sjamaan47 werkt vaak met een boven-48, een midden-49 en een onderwereld50. Met de
hulp van geestelijke helpers kan een sjamaan in die werelden informatie verzamelen om
antwoorden te vinden op de vragen waarmee wij in ons leven kampen. Straks gaan jullie dat zelf
ervaren.’ Ik kijk om me heen naar mijn klas-genoten. Geen idee wat een trancereis is, maar het
klinktspannend. ‘Maar eerst,’ vervolgt Patricia haar verhaal, ‘wil ik jullie iets vertellen over een
belangrijk sjamanistisch symbool. Het medicijnwiel, waar jullie nu in zitten, geeft de opvolging
van leven, dood en wedergeboorte weer. Het oosten is de plek van de adelaar, het begin van een
nieuwe cyclus: de lente.’ Ze spreidt haar armen alsof het vleugels zijn en doet alsof ze vliegt.
Dan volgt ze een kwart van de cirkel naar het volgende punt. ‘Het zuiden is de plek van de
coyote, die roept de adelaar naar beneden. Met getuite lippenbootst ze de klank van het dier na.
‘Dan moeten de maskers af. Het zuiden is de zomer, waar het leven tot wasdom
komt.’Gefascineerd luister ik naar haar. Ik snap weinig van wat ze zegt, maar toch voel ik me
blij. Alsof ik word ingewijd in een wijsheid die mijn verstand niet kan vatten, maar die mijn ziel
zich maar al te goed herinnert. White Buffalo, zoals ze in de regel wordt genoemd, loopt intussen
door naar het westen. ‘Dit is de herfst, de plek van de beer, hier ga je door het vuur.’ Ze kijkt
ernstig de groep rond. ‘Het is de plek waar het ego bang voor is, want het moet zich overgeven.
Het moet de oude ideeën loslaten.’ Uiteindelijk komen we dan in het noorden. Ze loopt het
laatste kwart van de cirkel. ‘Hier is de winter, het gebied van de transformatie en de dood, het is
de plek van de buffel. Voor het nieuwe geboren kan worden, moet het oude sterven.’ In de zaal
kun je een speld horen vallen. We kijken naar haar en naar de plek waar ze staat. ‘Maar zover is
het voor jullie nog niet. Jullie hoeven de hele cirkel pas in het tweede jaar een keer te doorlopen.
Jullie mogen eerst ervaring opdoen. Kijk eens waar je bent gaan zitten?’ Ik moet lachen. Ik zit in
het oosten, het prille begin. Nou, dat klopt wel.

Na de introductie volgt de praktijkles in de kleine klas. John, onze docent, vraagt ons om ergens
in de zaal op de grond te gaanliggen. Ik vind een plekje in een hoek, vlak bij Wim, en strek me
uit op de vale vloerbedekking, met een opgevouwen trui als kussen en een omslagdoek languit
over me heen. ‘Doe je ogen maar dicht, breng je aandacht naar je ademhaling en kies waar je
naar toe wilt. Wil je naar de boven-, de midden- of de onderwereld?’ Vraag me niet waarom,
maar ik weet het gelijk. Ik wil naar de middenwereld. ‘Vraag dan in gedachten of je helper naar
je toe wil komen. Je helper of totemdier is een krachtdier: een spirit die je in je leven met raad en
daad bij staat. Het is een energetisch wezen.’ John pakt zijn trommel en begint een langzaam
ritme te slaan. Op mijn netvlies verschijnen twee schuinstaande, gele ogen: ze kijken me
nieuwsgierig aan. Ik kijk terug en wacht tot het beeld scherper wordt. Dan zie ik een snuit met
een natte, zwarte neus die toebehoort aan een grijs-witte wolvin met een golvende vacht en een
lange staart. ‘Hallo,’ zeg ik innerlijk tegen haar. Als antwoord legt ze haar poot op mijn arm. Ik
streel haar kop, dit voelt toch heel vertrouwd. Ik vraag mijn wolvin me te laten zien of er vorige
levens zijn waarin ik in contact stond met de Godin, het vrouwelijke gezicht van God. Het geluid
van de trommel werkt ontspannend, met iedere slag zak ik dieper in de energetische wereld.
Aanvankelijk neem ik alles waar in mijn gedachten, maar na verloop van tijd is het alsof mijn
hele wezen deelneemt aan de ervaring. Ook al ligt mijn lichaam in het lokaal, een ander deel van
mij gaat ‘op reis’.
De wolvin neemt me op haar rug en rent over bergen, door rivieren en de woestijn naar een
leven in Egypte. Ik zie de beelden, hoor geluiden, ruik geuren, voel sensaties, proef smaken,
alles. In een piramide zie ik een vrouw. Ik weet dat ik het ben, maar in een ander lichaam en in
een andere tijd. Ze heeft een witte jurk aan met een ronde hals, een eenvoudig koord is om haar
middel geknoopt. Een dode man ligt opgebaard in het midden van de ruimte. De vrouw doopt
repen wit linnen in een kan met vloeistof en wikkelt die rond het levenlozelichaam. Dan neemt de
wolvin me mee naar Engeland. Hier zie ik een andere vrouw, weer weet ik dat ik het zelf ben. Of
was. Deze vrouw draagt een ruwe pij, tussen haar wenkbrauwen is een halve maan getatoeëerd.
Midden in de nacht staat ze in het open veld en plukt kruiden. Het sap dat ze daarvan trekt, geeft
ze aan de zieken. Het is een simpel leven, ze woont in een klein huisje en is één met de natuur.
Voor ik kans heb om meer te zien, neemt de wolvin me mee naar Amerika. Ook daar is het nacht.
Onder een wolkeloze, inktzwarte sterrenhemel zit een indiaan bij de uitgang van een grot bij een
vuur. Hij roept zingend de Goden aan. De melodie raakt me, al kan ik de woorden niet duiden.
Naast hem liggen zijn vrouw en zoontje bij het vuur te slapen. Ook dit ben ik, besef ik. Ik had
graag meer willen zien, maar een versnelde roffel op de trommel roept ons terug naar het hier en
nu. Met mijn ogen dicht blijf ik nog even liggen, ik wil de ervaring zo lang mogelijk vasthouden.
Even later bespreken we in kleine groepjes wat we hebben meegemaakt. Met stijgende
verwondering luister ik naar de verschillende verhalen. De één heeft een jaguar ontmoet, de
ander een slang of een gorilla. En iedereen heeft iets wezenlijks over zichzelf geleerd. Opgetogen
loop ik na de les het lokaal uit en haak mijn arm door die van een klasgenote. ‘Wat was dat een
geweldige ervaring, hè?’
Ze trekt me even tegen zich aan en lacht. ‘Dan zijn we pas in het eerste jaar, kun je nagaan wat
ons nog te wachten staat.’

Een paar dagen later zit ik tijdens de lunch naast een vierdejaarsstudente in de grote hal van het
hotel. Om ons heen is het een drukte van belang. Studenten en docenten staan in lange rijen voor
het lunchbuffet of zitten aan kleine, formica tafeltjes te eten. Het geluid van het rinkelende bestek
en een paar honderd stemmen door elkaar vormt een geweldig geroezemoes, maar daar ben ik zo
langzamerhand aan gewend. ‘Het allerbelangrijkste wat ik hier leer,’ zegt mijn tafelgenote tussen
twee happen van een gezonde sandwich door, ‘is waarnemen wanneer ik mezelf verdedig in
contact met anderen. Ik voel dat nu ook een beetje gebeuren, terwijl ik met je praat trek ik mijn
energie omhoog en dan kan ik niet echt meer bij je zijn.’
Vol bewondering kijk ik haar aan. ‘Wat geweldig dat je dat kunt. Verdedigingsmechanismen
zijn voor mij niet meer dan een theoretisch concept. Ik weet dat ze bestaan, maar kan ze niet
waarnemen. Niet bij anderen en al helemaal niet bij mezelf.’
Ze kauwt een hap weg, heftig knikkend. ‘Dat snap ik, eerst moet je leren gronden. Zolang je
niet gegrond bent, kun je je lichaam niet voelen en dus ook je defensie niet waarnemen.’
Zucht. Ik verfrommel de plastic verpakking van mijn lunch. ‘Dat kan nog lang gaan duren, ik
voel nooit iets in mijn lichaam.’
Bemoedigend legt ze even haar hand op mijn arm. ‘Niet opgeven, ik heb er ook een paar jaar
voor nodig gehad. Heus, jij gaat het ook leren.’

Die middag is het tijd voor intervisie in de kleine groep. Wie wil, mag iets inbrengen. Je krijgt de
tijd om je verhaal te doen, waarna docenten en medestudenten vragen stellen, hun inzichten
delen en aangeven waar je vast zit in je eigen denkbeelden. Wie ben je? Waarom ben je hier?
Wat is de wond die je komt helen? Ik zuig alles in me op, maar weer doe ik zelf mijn mond
nauwelijks open.
‘Ik wil graag vertellen wat ik als kind heb meegemaakt.’ Margot, drie stoelen verderop, begint
met zachte stem te praten. Geïnteresseerd draai ik me naar haar toe. Ik bewonder Margot, een
krachtige vrouw van eind dertig die alles lijkt te kunnen. Ze is getrouwd, moeder van vier
kinderen, werkt als haptonoom en is een gepassioneerd bergbeklimmer, wat te zien is aan haar
slanke, gespierde lichaam. ‘Toen ik mijn ouders vertelde wat ik had meegemaakt, geloofden ze
me niet. Ze werden boos en dachten dat ik het verhaal verzon.’ Ze omklemt haar stoelleuning zo
strak, dat de knokkels van haar handen wit door haar huid schijnen. In de klas kun je een speld
horen vallen. ‘Toen ik heel klein was, ben ik ‘s nachts ontvoerd.’
Wat verschrikkelijk! In gedachten zie ik gemaskerde mannen haar huis binnendringen.
Maar het verhaal blijkt anders, heel anders. ‘Toen ik lag te slapen, werd het ineens licht in
mijn kamer, ik werd er wakker van. Naast mijn bed stonden buitenaardse wezens, ze namen me
mee naar hun ruimteschip.’ Tot in detail beschrijft ze haar herinneringen. ‘Het waren kleine
grijze mannetjes met amandelvormige zwarte ogen. Ik kon niet zien hoe ze me optilden, maar ze
brachten me naar een ruimteschip via een soort straal.’ De tranen stromen nu over haar wangen,
haar blauwe ogen angstig opengesperd in haar lijkwitte gezicht. ‘Ze staken naalden in me en
andere dingen die ik niet kende. Dat deed zo’n pijn. Ik zei heel vaak dat ik naar huis wilde, maar
ze reageerden helemaal niet op wat ik zei. Iedere ochtend werd ik wakker in mijn eigen bed,
maar de volgende avond waren ze er weer en de avond erna weer en weer...’ Haar stem sterft
weg.
Dit kan niet waar zijn. Ongelovig kijk ik van Margot naar de docenten en weer terug, meent ze
dit serieus? Ik weet niet of ik moet lachen of huilen. In mijn wereld bestaan buitenaardse wezens
alleen in films. Hoe kan het dat deze vrouw voor wie ik veel respect heb, vertelt over ervaringen
waar ik me geen voorstelling van kan maken? Maar haar verdriet is overweldigend, net als haar
angst en haar woede. Ik ben er diep van onder de indruk. John en Christie helpen Margot om te
gronden, ze benadrukken dat haar verhaal er mag zijn en dat niemand denkt dat ze gek is.
Maar ik begin me wel af te vragen of ik ze zelf allemaal nog op een rijtje heb. Een wolf als
helper, vorige levens, buitenaardse ontvoeringen, mijn hoofd doet wanhopige pogingen om alles
een plek te geven. Ik ben een zakenvrouw. Mijn wereld bestaat uit bedrijfsplannen,
vergaderingen en opdrachten. Hoe kan ik dat verenigen met wat ik hier ontdek?
Met iedere nieuwe ervaring gaat mijn definitie van de werkelijkheid verder onderuit.

Iedere donderdagavond organiseert de afdeling Creative Arts een ceremonie voor de hele school.
Hoewel het geen verplicht onderdeel van de studie is, gaat vrijwel iedereen. Zo ook vanavond.
De grote balzaal is voor de gelegenheid prachtig ingericht. Zo’n vijfhonderd stoelen staan in vijf
dubbele rijen in een enorme kring met in het midden vazen vol verse bloemen en schalen met
grote, brandende kaarsen. Op de klanken van levende harpmuziek, begeleiden enkele docenten
ons in een meditatie waarin we contact met Engelen maken. Ik leer dat Engelen boodschappers
van God zijn. Ze hebben geen eigen wil, maar brengen de liefde en wijsheid van God naar de
aarde. Iedere Engel heeft een eigen taak en vertegenwoordigt een andere eigenschap van God.
Na vanmiddag verbaas ik me nergens meer over. Ik heb een stuk minder moeite met Engelen
dan met buitenaardse wezens die mensen ontvoeren en akelige dingen met ze doen. Zelfs voor
mijn beperkte waarnemingsvermogen lijkt de aanwezigheid van de Engelen voelbaar in de
tedere, zachte energie in de zaal.Cellulair bewustzijn, waarnemen wat er ‘is’ via je lichaam.
De avond eindigt met een knalfeest. Met een paar honderd man dansen, zingen en lachen we
tot we niet meer kunnen.
Uitgeput gaan we pas na middernacht terug naar onze hotelkamer. Daar schiet ik snel onder de
warme douche, nestel me tegen Wim’s warme lijf in het grote hotelbed en val in een diepe slaap.
Maar de verkwikking waar ik op had gehoopt, blijft uit. De volgende ochtend voel ik me alsof
ik door de wringer ben gehaald, mijn lijf doet pijn en alles gloeit. Met trage bewegingen kleed ik
me aan, ik ben niet van plan ook maar een les te missen.
Als omhuld door een grijze wolk loop ik naast Wim door de gangen van het hotel naar de
grote zaal. Mijn aandacht is naar binnen gekeerd. Ik neem nauwelijks waar wat anderen tegen me
zeggen en als ik zelf al iets zeg, dan komt het er stekelig uit. De ochtendmeditatie wordt geleid
door Heyoan, Barbara’s gids. Normaal vind ik dat een prachtige ervaring. Wanneer Barbara haar
gids channelt, verandert de klank van haar stem, verschijnt een gelukzalige uitdrukking op haar
gezicht en wordt haar formulering een stuk plechtiger dan normaal. Maar vandaag heb ik er geen
oog voor. Wanneer de prachtige klanken van de harp zich door de grote ruimte verspreiden en de
heldere stem van Heyoan begint te spreken over de liefde die in ons allen is opgeslagen, gaan bij
mij de sluizen open.

‘Adem diep in de kern van je wezen,


en vraag je af: wat is het waar je ten diepste naar verlangt?
Want het is het verlangen dat je brengt bij wie je werkelijk bent.
Misschien heb je als kind geleerd om dat verlangen opzij te zetten.
Misschien heb je geleerd dat het niet veilig is om je verlangen te uiten.
Misschien ben je tot de conclusie gekomen dat het toch niet gerealiseerd kan
worden.
Wij vertellen je dat het tijd is om die beelden los te laten.’

Van weerskanten worden troostende armen om me heen geslagen, maar de tranen blijven
stromen alsof ze ontspringen uit een eindeloze bron van verdriet.
Moe en met rode ogen sleep ik me na de meditatie naar de volgende les. Hoe kom ik in
hemelsnaam de dag door? Mijn lichaam trilt, de emoties gieren door me heen en alsof dat niet
genoeg is, komt er ook nog een fikse hoofdpijn opzetten. Als het na de lunch tijd is om in de
kleine groepen healing te oefenen, laat ik me dankbaar op een tafel zakken. Ik wil nog maar één
ding: dat iemand met me werkt.

De healing had een vredige chelatie51 moeten zijn: een basistechniek waarmee het veld stap voor
stap, meestal op een zachte manier, in balans wordt gebracht. Maar naarmate de handen van mijn
healer langs mijn lichaam omhoog gaan, begint mijn lijf te schokken. Eerst nog zachtjes, maar al
gauw steeds heftiger. ‘Nee!’ Gierend schieten de woorden uit mijn keel. ‘Nee, nee, nee! Niet
doen!’ De kreet klinkt rauw door het verder zo stille lokaal. Was ik dat? Hemel, wat gebeurt er?
Als ik had gekund, had ik de healing ter plekke gestopt, maar ik heb geen enkele controle over
mijn lichaam of mijn stem. Als een bezetene lig ik snikkend en schokkend op de tafel. Mijn
benen trappen er op los, alsof ik iemand weg wil schoppen. En ik blijf maar roepen. ‘Nee, nee,
nee!’ Mijn groene, wollen omslagdoek die ik als altijd over me heen heb liggen, glijdt van me af.
Ik probeer nog met een hand een punt te pakken, maar kan niet voorkomen dat het ding op de
grond glijdt.
John en Christie schieten toe om mij en mijn klasgenote te ondersteunen. ‘Haal adem, Chantal,
kijk me aan.’ Met moeite zie ik door mijn tranen heen Christies bezorgde gezicht, mijn ogen
haken zich in de hare. ‘Goed zo, blijf me aankijken, blijf hier.’ Blijf hier? Ik snap niet wat ze
bedoelt, denkt ze nou echt dat ik ergens heenga? Later begrijp ik dat ze me aanmoedigt om met
mijn geest in het hier en nu en in mijn lichaam te blijven. Want tijdens een emotionele ontlading
kan het gebeuren dat de betrokken persoon het bewustzijn verliest of in een psychose raakt, en
dat wil ze voorkomen. Door mijn snikken heen hou ik me vast aan de geruststellende
aanwezigheid van haar liefdevolle ogen, zoals een drenkeling zich vasthoudt aan een boei. Drie
paar handen zijn nu met me aan het werk en wachten, zoals ik later leer, tot de golf door me heen
is getrokken.
‘Oh God, waarom? Ik was zo jong! Hij gebruikte me!’ Waar de woorden vandaan komen,
weet ik zelf niet. Wat zeg ik nou? Het is alsof ik uit twee delen besta. In mijn hoofd zit een
verbaasde toeschouwer, geschokt, hoofdschuddend en vol ontkenning: dit kan niet waar zijn, dit
verzin ik! Tegelijk gaat een ander deel van mij door een storm waar ik geen controle over heb, ik
raas en schok tot het stil wordt.
Wat overblijft, is verbijstering. Waar komt dit geweld in mij vandaan? Ben ik als kind
seksueel misbruikt? Ik laat de mannen uit mijn kindertijd aan mijn geestesoog voorbijgaan. Mijn
vader kan het niet zijn, die is jong overleden. Een oom dan? Of een oppas? Beslist zet ik het idee
opzij, ik kan me er niks bij voorstellen.
’s Nachts, in het brede hotelbed, houdt Wim me stevig vast. We zeggen weinig, we zijn te veel
onder de indruk. Ik ben als een klein kind en slaap als een blok, maar de volgende ochtend sta ik
weer moe op. Nog steeds rillerig. Wanneer ik tijdens de volgende les weer op de tafel lig, begint
mijn lijf wéér te reageren. Néé hè, niet nog een keer! Met al mijn kracht hou ik het trillen ditmaal
onder controle en de grote emoties van de dag ervoor blijven uit. Maar ik weet dat het uitstel van
executie is, ik heb nog veel meer onverwerkte emoties. Boosheid, verdriet en pijn die ik in het
verleden heb vastgezet. Maar ik wil het niet, ik wil het niet voelen!
13.
Verandering in de buitenwereld
Terug in Amsterdam is het, zoals na iedere week op school, tijd voor contractie. De energetische
oefeningen hebben ons auraveld groter gemaakt en het duurt een paar dagen voor de
normaleomvang is hersteld. In zo’n periode stuit je op je blokkades. Daarom adviseert de school
om het even rustig aan te doen en goed voor jezelf te zorgen.
Eerst slapen we uit. Zelfs met de upgrade naar de Business Class, hakt zo’n jetlag er toch diep
in. Vervolgens begint het thuiskomritueel van koffers uitpakken, snel wat boodschappen doen,
de was aanzetten en Mora van de kennel halen. ’s Middags wandelen we, met de armen stevig
om elkaar heen, over het strand bij de Wassenaarse Slag. De lucht is donkergrijs, dreigend, er
staat geen zuchtje wind. Het zilte vocht van de lichte mist op onze wangen werkt verfrissend.
Mora rent eindeloos achter een oude, gele tennisbal aan die ze, onvermoeibaar, steeds weer voor
onze voeten legt, en jaagt de meeuwen van de vloedlijn. Na afloop eten we erwtensoep in een
met kerstlichtjes versierde strandtent.
Uitgewaaid en rozig steken we ‘s avonds thuis de gaskachel aan en installeren ons op de bank
met een lekker boek. Onze hond krult zich, na een verplichte schrobbeurt, op in haar mand. Maar
al gauw leg ik mijn boek weer weg, ik kan me niet concentreren: die heftige healing blijft door
mijn hoofd spelen.
‘Wat denk jij, kan dit waar zijn? Kan ik als kind misbruikt zijn?’
Wim kijkt op. ‘Ik weet het niet, maar ik zou het serieus nemen. Misschien moet je eens met je
moeder praten.’
Ik leg mijn hoofd op zijn schoot. ‘Ik kan het me gewoon niet voorstellen. Als zoiets echt
gebeurd zou zijn, zou ik me dat toch herinneren? En dan had de omgeving toch wat gedaan?
Maar de healing was wel heftig, ik voel me nog steeds kwetsbaar.’
Hij streelt mijn haar. ‘Het greep mij ook aan, om je zo te zien.’ Ja, dat kan ik me voorstellen.
Ik trek mijn knieën op, nestel me dichter tegen hem aan en doezel weg.
Voor ik die avond naar bed ga, vraag ik aan Yoa hoe ik verder moet.
‘Het eerste wat je te doen staat is je concentreren op thuiskomen, want dat heb je nog niet echt
gedaan. Zorg dat dit kleine appartement een veilige haven voor je is. Steek je kaarsen aan,
mediteer, zuiver de energie, grond jezelf in dit huis. Maak ruimte voor een transformatie binnen
in je. Wees zoals de beer in zijn winterslaap, blijf binnen. Probeer niet te rennen voor je kunt
lopen. Heb geduld.’
Maar geduld heb ik niet. Na twee dagen rust eist het gewone leven mijn aandacht op, er liggen
zo veel klussen op me te wachten. Ik moet een verslag maken voor NCR, vergaderen met
andereconsultants en naar een afspraak met het reclamebureau over onze huisstijl. Ik schuif
daarom alle emoties en kwetsbaarheden opzij en dwing mezelf tot actie over te gaan. Maar dat
gaat niet lang goed, ik loop prompt tegen van alles aan. Negatieve contractie noemen ze dat bij
BBSH. Ik wil het iedereen te veel naar de zin maken en merk hoezeer dat ten koste gaat van
mezelf. Oh, wat vind ik het moeilijk om grenzen te stellen. Ik kan gewoon geen nee zeggen tegen
wat of wie dan ook. Laat me met rust! Maar tegelijkertijd is er die angst: wat als we over drie
maanden onze rekeningen niet kunnen betalen! We hebben geen vast inkomen meer, hoe moet
dat nou? Dus buffel ik door om alles gedaan te krijgen, zonder voor mezelf te zorgen. Tot ik
doorkrijg wat ik doe. Meestal ben ik dan zo boos, zo chagrijnig en zo verdrietig, dat ik niet meer
kan functioneren. Dan moet ik wel gaan zitten, mediteren en oefeningen doen. Of ik ben een paar
dagen ziek. Ik lijk wel een duikelaartje. Volgens Meta, mijn healer die ik trouw zo eens per
maand bezoek, is mijn drang om alsmaar te werken een vorm van zelfhaat. ‘Je hebt als kind de
slechte karaktertrekken van je moeder verinnerlijkt. Zij had geen oog voor jouw behoeften en
was altijd aan het werk. Om een kans op haar liefde te hebben, heb je onbewust voor dezelfde
vorm gekozen. Dat was nodig om de goede kant van je moeder in stand te houden. Anders kon je
je niet aan haar hechten.’
Ze benoemt de essentie van mijn proces, maar het zal nog jaren duren voor ik dit patroon in
mezelf kan keren. Ik sta nog maar aan het begin, dit zijn de eerste babystapjes. Heel diep in mijn
ziel weet ik dat ik op de goede weg ben. Ik wil ook niet meer terug naar hoe het vroeger was: in
het keurslijf van de ratrace, bevroren, afgesneden van mijn creativiteit en inspiratie. Met heel
mijn wezen wil ik iets nieuws creëren, in vrijheid, vanuit mezelf. Maar ik ben doodsbang om
door het ijs te zakken.
Met kerst gaan we naar mijn moeders nieuwe huis in het buitengebied van Zutphen, een statige
herenboerderij met een witte daklijst en donkere luiken op 5 hectare grond. Voor haar alleen is
het pand veel te groot, maar ze wil er een familiehuis van maken. Alle kinderen krijgen een eigen
slaapkamer en op zolder komen kamertjes voor de kleinkinderen. Eerlijk gezegd moet ik niet
denken aan regelmatige verplichte vakanties, maar we zullen wel zien. Deze kerst zijn we een
hele week met z’n drieën: Wim, mijn moeder en ik.
Bij de eerste aanblik snap ik waarom mijn moeder verliefd is op dit huis, wat een mooie plek!
Wat een rust! De maan staat in het eerste kwartier aan een fonkelende sterrenhemel. Het
bevroren land weerkaatst het licht en zet de donkere wereld in een feeërieke gloed. Mijn moeder
staat in de deuropening. ‘Kom erin, wat leuk dat jullie er zijn.’ Ze kust Wim en geeft mij een
knuffel. ‘Willen jullie thee? Jullie zullen wel moe zijn na dielange reis.’ Op haar sloffen gaat ze
ons voor naar de oude keuken. Nieuwsgierig neem ik alles in me op: de hoge plafonds, de
immense kamers en de prachtige, klassieke schuifdeuren naar de tuin. ‘Wat een mooi huis,
mam.’ Aan het veel te lage, granieten aanrecht vult ze de waterkoker. ‘Ik ben er heel gelukkig
mee. Er moet nog veel gebeuren, maar dat komt wel.’ Ik glimlach in mezelf, mijn moeder
kennende staat het huis een ingrijpende renovatie te wachten.
Even later zitten we met een pot thee en een schaal koekjes rond de oude, houten keukentafel.
‘Hoe bevalt de opleiding? Jullie zijn toch net terug uit Amerika?’ Haar belangstelling verbaast
me niet, ze is altijd geïnteresseerd geweest in Jungiaanse psychologie en wat wij doen, sluit daar
natuurlijk bij aan. Enthousiast vertellen we over de lessen, de onderlinge saamhorigheid en de
impact op onze ontwikkeling. Dan komt ze met een verrassende vraag. ‘Denk je dat die school
iets voor mij zou zijn?’
Mijn mond valt open, dit is het laatste wat ik had verwacht. Ik aarzel even. ‘Ja, nou, waarom
niet? De oudste student is tegen de tachtig, dus je kunt gemakkelijk meedoen.’ Mijn moeder is
begin vijftig.
‘Alleen dat reizen, daar zie ik wel tegenop. Ik weet niet of mijn lichaam dat tijdsverschil
aankan.’ Ze schudt zuchtend haar hoofd, haar donkere haren schudden.
Dan schiet me een gerucht te binnen. ‘Een docent van BBSH begint mogelijk een school in
Frankrijk, misschien is dat wat?’ Haar ogen lichten op en ik beloof haar op de hoogte te houden.
Van binnen ontsteekt een hoopvol vlammetje. Wie weet, als ze ook de opleiding gaat doen, dan
zou onze relatie wel eens kunnen verbeteren. Aangemoedigd door haar goede stemming breng ik
iets anders naar voren. ‘We hebben een nieuwtje, mam.’ Uit mijn ooghoeken kijk ik Wim snel
aan en hij legt zijn hand op de mijne. ‘We gaan trouwen.’
Ze reageert alsof ze door een wesp is gestoken. ‘Trouwen? Is dat niet een beetje snel? Ben je
al gescheiden dan?’
Ik knik. ‘De papieren zijn net binnen.’
Even is ze sprakeloos en kijkt met lege ogen langs ons heen. Dan herpakt ze zich. ‘Als je maar
niet denkt dat ik er wat voor doe, Chantal. Ik heb me één keer uitgesloofd, dat is genoeg.’ Ze
doelt op mijn huwelijk met Stefan, nu acht jaar geleden. Toen heeft ze alles uit de kast gehaald
om ons een mooie dag te bezorgen. Ze nam toen een deel van de organisatie voor haar rekening
en betaalde ook een deel van de kosten, wat resulteerde in een sprookjesachtige receptie en dito
diner, verzorgd door een van de beste cateraars van het land.
Bedrukt kijk ik naar haar strakke gezicht. Snapt ze dan niet dat het daar niet om gaat? Dat het
genoeg is als ze blij voor ons is? Maar ik zeg niks, ik heb al lang geleden geleerd om zo
minmogelijk tegen haar in te gaan. We verzekeren haar dat we alles zelf regelen en betalen.
Gelukkig mogen we wel vanuit dit nieuwe huis trouwen, dat is toch leuker dan ons kleine
huurhuisje.
‘Nou, gefeliciteerd dan maar.’ Haar toon is weinig hartelijk.
De volgende ochtend zitten we samen op de moderne, bruine bank in de woonkamer, zij in de
ene hoek met de krant en ik in de andere met een studieboek. Op de sierlijke salontafel naast ons
een dienblad met haar oude theepot en bloemetjesmokken. Waxine-lichtjes in kristallen houders
branden op de hardstenen schouw, aan de voet van de manshoge, vergulde spiegel. Een opera
van Puccini schalt uit de stereo.
‘Mam,’ begin ik. Ze kijkt op. ‘Mag ik jou iets vragen over vroeger? Ik heb op school zo’n
merkwaardige ervaring gehad.’
Ze legt de krant in haar schoot en haar groene ogen kijken me over de rand van haar donkere,
hoornen bril belangstellend aan. ‘Wat was er dan?’
Ik vertel haar over de heftige healing. ‘Ik weet niet goed wat ik ervan moet denken.’
Geschrokken neemt ze me op, haar wangen ineens vuurrood. ‘Jij, misbruikt? Maar wie moet
dat dan geweest zijn?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Dat weet ik ook niet. Papa kan het niet zijn, die is jong gestorven.
Ik dacht misschien een oppas of een oom?’
Ze schudt beslist haar hoofd. ‘Ik kan me daar niets bij voorstellen, dat zou ik hebben gemerkt.’
Het idee lijkt haar oprecht te schokken.
Onmiddellijk schuif ik die healing terzijde. Als zij van niks weet, zal het wel niet gebeurd zijn.
‘Vergeet het maar, mam.’
Even nog staart ze me aan, in haar blik wel duizend vragen, dan verdwijnt ze weer in haar
krant.
De rest van de tijd gaat in redelijke harmonie voorbij. Wim hangt lampen en schilderijen op,
mijn moeder kookt en ik ruim op. Ik laat haar mijn huiswerk zien en geef haar een studieboek.
Soms bladert ze daar wat in, verder amuseert ze zich met de nieuwste bladen. Wij studeren. Als
zij te moe is voor gezelschap, wat zich meestal uit in wat snibbige opmerkingen aan mijn adres,
piepen wij ertussenuit voor lange wandelingen met de honden. ’s Avonds kijken we gedrieën de
stapel films die ze altijd in huis heeft. Later zal ik me realiseren dat dit de beste week was die ik,
als volwassene, ooit in gezelschap van mijn moeder doorbracht.
Op de terugweg naar het westen gaan we langs bij Ilse in Zutphen. Ook zij is net verhuisd. Zij
en haar man zijn inderdaad uit elkaar gegaan en ze woont tijdelijk in het hart van de stad.
‘Hé, lieverds, kom erin.’ Ze slaat een arm om mijn hals. ‘Hoe was het bij je moeder?’
‘Best gezellig.’ We doen verslag en kijken intussen geïnteresseerd rond in het piepkleine
flatje. Een wit, katoenen kamerscherm scheidt de open keuken van de woonkamer en in het
slaapkamertje past ternauwernood een bed. Help, wat een verschil met haar oude huis. ‘Hoe
vergaat het jou, hier?’
‘Het is wennen, maar ik heb mijn best gedaan om het gezellig te maken.’ Dat is zichtbaar, het
flatje ziet er verzorgd uit. ‘De meeste meubels staan nog bij mijn ex. Dit is tijdelijk, ik ga op
zoek naar iets beters. Maar op dit moment ben ik blij dat ik een dak boven mijn hoofd heb, ik
hield het thuis niet meer uit.’ Ineens valt me op hoe bleek ze ziet. Ik denk terug aan mijn eigen
scheiding, wat is dat toch een zwaar proces.
Even later vraagt ook zij naar onze opleiding. ‘Ik zou het ook wel willen.’ In haar geval is
BBSH niet te ver weg, maar te duur. Dus vertellen we ook haar over die nieuwe school in
Frankrijk, dat scheelt aanzienlijk in de kosten.
‘Ik maak me zorgen over haar,’ zeg ik in de auto tegen Wim. ‘Ze is zo verdrietig, woonden we
maar wat dichterbij.’
Hij pakt mijn hand. ‘Je kunt iemands leven niet overnemen. Ze weet dat we van haar houden.’

Na de vakantie lig ik op een ochtend op bed te lezen in Malidoma, bevriend met de vijand, dat is
geschreven door Patrice Malidoma Somexxv. Deze Afrikaanse sjamaan werd als klein kind
ontvoerd door Jezuïeten en kreeg van hen een westerse opvoeding. Op zijn achttiende ontsnapte
hij uit het klooster en keerde terugnaar zijn geboorteplaats, waar hij alsnog de initiatieriten van
zijn stam onderging. Het is een bijzonder verhaal, dat me van de eerste tot de laatste bladzijde
boeit. Tijdens het lezen hoor ik ineens een stem. ‘Volg je roeping, Chantal, volg je roeping.’
Verwonderd leg ik het boek naast me op bed en spits mijn oren. Dan klinkt, uit het niets, in mijn
hoofd een regelmatig trom-geroffel en verdwijnt, net zoals bij het visioen dat me naarFindhorn
leidde, de kamer van het ene op het andere moment zonder dat ik daar bewust iets voor doe.
Hoog boven de aarde vlieg ik door de ruimte, onder mij kan ik de planeet met daarop de
verschillende continenten duidelijk zien liggen. De beweging is weg van Europa. Na wat lijkt op
een paar minuten, het is lastig de tijd goed te duiden, land ik ergens aan de andere kant van de
wereld. Maar ik ben ik niet meer, ik ben nu een oude, donkere man. Mijn lid wordt
omhooggehouden door een peniskoker die met een touwtje rond mijn middel is gebonden. Lang,
grijs haar krult in mijn nek en houtjes steken door mijn oorlellen. Mijn voeten, bruin en stoffig,
staan op oranjerode, kurkdroge aarde. In mijn handen heb ik een potje mintgroene zalf dat ik op
de oogleden, het voorhoofd, de wangen en de mond van een jongeman smeer. Een grote boom
met wijde takken steekt donker af tegen de ondergaande zon.
Daarna roepen de trommels me, tegen mijn zin, terug en even later ben ik weer in Amsterdam.
Later die dag vraag ik aan Yoa wat deze ervaring betekent. ‘Healing is je roeping. Maar je
bent nog als een baby: je kunt net een beetje kruipen en je moet nog veel leren. Het zou goed zijn
om ook in de weken dat je niet op school bent, open te staan voor de energetische wereld.’
Dat is raak. Daar in New York ben ik bezig met spiritualiteit. Maar hier in Nederland werk ik
voornamelijk aan ons bedrijf, Soulstation. Veel meer ‘mensenwerk’ dan mijn oude baan bij NCR,
maar geen wereld waarin healing een alledaags verschijnsel is. Ik zie ook niet hoe ik healing en
het bedrijfsleven kan verenigen. Mijn gids ziet het probleem niet.
‘Het bedrijfsleven kent een groot lijden. Vele mensen zittengevangen in wat jullie wereld
ogenschijnlijk van ze vraagt. Ze kennen de wereld van de ziel niet. Jij spreekt de taal van beide
werelden. Je kunt helpen om deze scheiding te overbruggen. Jij kunt deze mensen helpen om heel
te worden, om zich te herinneren waarom ze hier zijn, ze helpen hun kracht te vinden. Zij die uit
zichzelf naar je toekomen, zijn er klaar voor. Zie wat je nu doet als iets tijdelijks, als een brug. Je
werk gaat nog van vorm veranderen.’
Hij zal wel gelijk hebben, maar voorlopig ben ik nog maar een student. Van een automatische
afstemming op de energetische wereld is nog geen sprake. Ik ben gericht op het leven van
alledag: mijn werk, mijn huis, mijn relaties. Dat kan ik waarnemen, vastpakken.

Zodra de eerste sneeuwklokjes hun kopje boven de grond steken, laat mijn ongenoegen over
onze benauwde behuizing in een te drukke stad zich niet langer beteugelen en neem ik een
makelaar in de arm. Ik snak naar meer ruimte en contact met de natuur. Wim vindt het best en
laat me begaan. Als ik eenmaal iets in mijn hoofd heb, ga ik recht op mijn doel af en ik heb dan
ook binnen een week een geschikt kantoor gevonden: twee kamers en een keukentje in een
nostalgisch pandje in het centrum van Laren, een pittoresk dorp omringd door heide en bossen.
Daarop zet Wim zijn flat in de verkoop, hopelijk kunnen we met een paar maanden ook privé de
stad uit.
Maar ik wil te veel, te snel. Ik denk dat ik er klaar voor ben om iets nieuws in de wereld te
zetten. Ik heb een beeld hoe een bedrijf eruit hoort te zien en daar hoort een kantoor bij. Maar ik
handel vanuit ego, mijn wil is los van mijn innerlijk weten. Als ik het advies van mijn gids had
opgevolgd en mijn ziel om leiding had gevraagd, dan had ik gehoord dat een bedrijfsruimte me
nu niet dient. Een woonhuis met een goede werkkamer zou beter passen. Dan zou ik niet zo veel
verplichtingen op mijn schouders laden en ruimte overhouden om het proces in mij de tijd te
geven, om te helen en te ontdekken wat ik werkelijk verlang in het leven. Nu ben ik blind, zelfs
als het Universum me een fikse waarschuwing geeft, zie ik niet wat ik me op de hals haal.
Op een winterse ochtend wandel ik met Mora op de kade, terwijl ik in gedachten doorneem
welke inventaris we nodig hebben. Flip-overs, bureaus, een vergadertafel en stoelen, dat gaat
eenaardig gat in onze reserves slaan. Maar we moeten wel, als we een beetje representatief voor
de dag willen komen. Mijmerend banjer ik met mijn handen diep in mijn zakken door de resten
van de sneeuw die ons land weken heeft geteisterd. Een groep eenden koestert zich op het
smeltende ijs in de stralen van de zon. Mora, die hier altijd losloopt, ziet ze ook en stuift erop af.
‘Moortje, hier!’ roep ik nog, maar ze hoort me niet. Voor ik iets kan beginnen, springt ze op het
ijs, de eenden stuiven luid kwakend uit elkaar. Een tel later steekt alleen haar kop nog boven
water. Jankend doet ze wanhopige pogingen om weer op het ijs te krabbelen, dat steeds als ze
haar poten probeert neer te zetten, afbreekt. Panisch been ik heen en weer op de kant, wat moet
ik in godsnaam doen? Voor geen goud ga ik zelf dat water in.
Gelukkig schiet een passerende dame ons te hulp. ‘We moeten haar lokken, verderop kan ze
weer op de kant komen.’ Ze wijst naar een open plek in het water zo’n honderd meter links van
ons. Samen hollen we ernaar toe, ondertussen schreeuw ik mijn keel schor. ‘Hierheen, Moortje,
hierheen!’ Wanneer mijn hond even later rillend van de kou naast me staat, weet ik niet of ik
haar moet wurgen of knuffelen.
Tegenwoordig zou ik een dergelijke gebeurtenis direct her-kennen als een waarschuwing. Ik
zou de feiten van de situatie vergelijken met het onderwerp van mijn gedachten in datzelfde
moment. Iedere gebeurtenis in ons leven ontstaat vanuit bewustzijn, alles heeft betekenis en
toeval bestaat niet. Met haar impulsieve actie laat Mora me zien dat mijn basis te zwak is om al
een kantoor te huren en al die inventaris aan te schaffen, maar ik zie het verband niet. En ik
spring.
Een paar weken later verhuizen we ook privé: naar het achterdeel van een oude boerderij met
een piepklein tuintje in het oude deel van Huizen, op een kwartiertje rijden van ons kantoor. Niet
chic, wel heel lief. Aan kopen hoeven we momenteel niet te denken, alles bij elkaar is dit al een
hele investering. Dubbele huur, meubels, computers, zakelijke adviseurs, de kosten lopen hoog
op. Maar met de winst op de verkoop van de flat en de lopende opdrachten van onze oude
werkgevers denken we voldoende zekerheid te hebben om de lasten te kunnen dragen.
In- en ingelukkig loop ik na de verhuizing door het kleine, keurig aangeharkte tuintje.
Heerlijk, ik heb weer grond onder mijn voeten. Het is natuurlijk niet te vergelijken met mijn
oude huis, maar hier kan ik tenminste ademhalen. De bossen zijn op tien minuten lopen en ik kan
mijn auto weer gewoon voor de deur parkeren.

Maar de klap komt al snel. Met een glas champagne in de hand neem ik op een ochtend, half
april 1996, op kantoor nietsvermoedend de telefoon op. We zijn net terug van de notaris waar we
de oprichtingsakte voor de bv hebben getekend en zijn in een uitgelaten stemming.
‘Chantal, ik moet je iets vertellen.’ Het is mijn opdrachtgever bij NCR.
Ik zet mijn glas neer en buig me, met het toestel aan mijn oor, over het bureau om pen en
papier te pakken. ‘Zeg het eens, moet er nog iets worden aangepast?’
‘Nee, was het dat maar. Het hoofdkantoor in Amerika heeft net de controle op de cijfers klaar.
We moeten bezuinigen, jullie managementdevelopmentprogramma wordt geschrapt.’
Geschrokken luister ik naar het verhaal.
‘Hoe kunnen ze dat nou doen,’ stamel ik nog zwakjes, ‘alles is klaar.’ Maar ik weet dat
protesteren geen zin heeft.
‘Het spijt me verschrikkelijk, ik weet hoe hard je hier aan hebt gewerkt.’
Verdoofd zit ik na afloop van het gesprek op mijn stoel, mijn gedachten racend om de
consequenties te overzien. In één klap staan we financieel nagenoeg met lege handen, met de
opdrachten van Wims oude werkgever kunnen we onze lasten niet dekken. We zijn net negen
maanden zelfstandig en nog maar halverwege het eerste jaar van de opleiding. Stoppen is geen
optie, we moeten als een haas op zoek naar nieuwe klanten.
‘Hoe bevalt je nieuwe huis?’ vraagt Johan, mijn therapeut, tijdens de volgende verplichte
sessie.
‘Heerlijk!’ Ik hang mijn jas op en laat me in de grote, leren fauteuil tegenover hem zakken.
‘Afgezien van de financiële druk is de nieuwe situatie een verademing, een dorp is vele malen
beterdan een stad. Maar het is mijn droom om echt in de natuur te wonen. In mijn meditaties zie
ik mezelf steeds weer in een oud huis in het bos, zittend aan een lange, houten tafel voor
eenbrandende open haard, omgeven door papier. Ik wil schrijven en healings geven. Verder wil
ik met rust gelaten worden en vooral niks hoeven.’
Hij legt zijn vingers bedachtzaam tegen elkaar. ‘Dat is een heel ander leven dan je altijd hebt
geleid.’
‘Ja,’ verzucht ik, en ik rust mijn hoofd tegen de hoge rug van de stoel. ‘Ik realiseer me steeds
meer dat ik geen zakenvrouw ben. Maar ik durf het nauwelijks hardop te zeggen, zó vreselijk eng
vind ik het.’
‘Dat verbaast me niet,’ antwoordt hij tot mijn verrassing. ‘Je hebt het altijd over het huis van
je tante met dat grote atelier, waar je als kind zo gelukkig was. Ieder mens heeft een mannelijke
en een vrouwelijke kant. Jouw verlangen gaat over het yin in jou. Jebeschrijft de behoefte om in
je receptiviteit te kruipen. Naar binnen gaan, stil zijn, ontvangen wat er is, zijn zonder doen. De
mannelijke kant of het yang gaat over actie, dingen in de wereld zetten. Dat is waar Wim mee
bezig is. Soulstation is alleen maar het hutje. Het gaat voor jullie allebei om het vinden van je
eigen vorm.’ Hij slaat de spijker op zijn kop. Ilse heeft al eens geopperd om Soulstation Wims
bedrijf te noemen. Het werken met bedrijven is Wims passie, niet die van mij. Als mensen mij
naar Soulstation vragen, kan ik nauwelijks enthousiasme opbrengen. Ik voel me erdoor
gevangen, net zoals ik me door NCR gevangen heb gevoeld. Maar toegeven kan ik dat niet, want
Soulstation is mijn eigencreatie. Ik heb het zelf zo in de wereld gezet.
‘Maar mijn ratio lacht me uit,’ roep ik wanhopig, ‘waar ga ik dan van leven? We kunnen op
dit moment al nauwelijks rondkomen. Ik moet eerder meer gaan werken dan minder.’
‘Dat komt wel,’ is het nuchtere advies. ‘Zoiets moet groeien, geef het de tijd. Hang dit beeld
ook niet gelijk aan de grote klok, hou het even voor jezelf. Anders vraagt iedereen wanneer je
eerste boek uitkomt.’
Het inzicht dat ik eigenlijk iets anders wil is er, maar daarnaar handelen kan ik niet. Het plaatje
van ‘schrijven’, op één plek zijn, verschilt te veel van het plaatje van ‘werken’ en hoe ‘het hoort’.
Ik ben zó getraind in actie: doen, plannen maken, handelen. De angst om dat los te laten, is te
groot. Er zijn al zo veel schrijvers, wat heb ik nou te melden? Iets in mij is ervan overtuigd dat
mijn verlangen niet realiseerbaar is.

Voor ik naar huis rij, ga ik nog even langs kantoor waar Wim geconcentreerd achter zijn
gloednieuwe pc zit.
‘Is er nog gebeld?’ Ik gooi mijn tas op de grond en loop naar mijn postbak. Die is leeg.
‘Nee. Ik heb hier de hele dag gezeten, het is muisstil.’
Gefrustreerd leun ik tegen zijn bureau, buiten dendert hetverkeer op een halve meter afstand
langs onze ramen. Het loopt tegen vijven, de kantoren in de omgeving beginnen uit te lopen. Ik
zou ook moeten gaan, dan eten we tenminste op tijd. En Mora moet ook nog uit. Maar ik duw de
gedachte opzij. ‘We moeten wat doen. Als het zo doorgaat, zijn we met een paar maanden door
ons spaargeld heen.’ Samen zetten we onze leads op een rij: één bij AT&T en een paar bij andere
relaties. Ik onderdruk een gevoel van paniek. ‘Al die trajecten hebben nog een lange
doorlooptijd, er zit niets bij dat ons voor de zomer inkomen gaat opleveren.’
Dan trekt Wim me naar zich toe en slaat zijn armen om mijn middel. ‘Als we toch niks te doen
hebben, kunnen we net zo goed wat langer op vakantie gaan. Met onze buffer zingen we het echt
wel even uit.’
Ik laat me op zijn schoot zakken en kus hem zacht. ‘Fijn.’ Om even later op te springen en de
deur uit te snellen, nu moet ik echt gaan!
In de weken hierna schuiven we onze zorgen naar de achter-grond en plannen de bruiloft. Met
Ilse en de vrouw van mijn broer zoek ik een trouwjurk uit. Tot mijn moeders afgrijzen kies ik
een witte, zijden jurk met een dito voile jas. ‘Chantal, dat kan echt niet!’ Hoofdschuddend kijkt
ze me aan bij zo veel eigenwijsheid. ‘Je trouwt voor de tweede keer, je kunt toch niet in het wit
gaan?’ Ook mijn oma vindt het maar niks. Zij snapt sowieso niet dat ik weer wil trouwen,
volgens haar deugt geen enkele man. Maar ik laat me niet ompraten. Ik ga me verbinden met een
geweldige man en ik wil er mooi uitzien!

Op de ochtend van de een-na-laatste lesdag in juni 1996 zit ik tussen mijn klasgenoten in onze
kleine groep voor de afsluiting. Iedereen heeft zijn mooiste kleren aan. Het is feest, ons eerste
jaar zit erop. Voor de laatste keer kijken we samen terug op de reis die we dit jaar hebben
gemaakt. Daarna bestaat deze klas niet meer, in het tweede jaar worden nieuwe groepen
geformeerd. Dit is mijn laatste kans, ik kan het jaar gewoon niet afsluiten zonder iets over mezelf
te zeggen. Wanneer John en Christie de kring openen, laat ik ze, om te voorkomen dat ik de
ruimte krijg om terug te krabbelen, amper uitspreken. ‘Ik zit hier al het hele jaar met ingehouden
adem naar jullie te luisteren. Ik wilde wel wat delen, maar ik kon me niet over mijn angst heen
zetten.’ Ik frummel aan de gouden schakelarmband om mijn linkerpols, die ik kreeg van mijn
moeder toen ze een keer haar juwelendoos opruimde. Ik was een jaar of veertien. ‘Hier, die heeft
je vader ooit gewonnen in een tombola. Jij mag hem wel hebben.’ Bij taxatie bleek het ding echt
te zijn, wat ze niet had gedacht.
John moedigt me aan. ‘Wat heb je het afgelopen jaar geleerd?’
Ik schraap mijn keel en zeg met een heftig kloppend hart: ‘Ik ben me gaan realiseren dat ik
altijd op de automatische piloot leef. Ik ben gericht op functioneren: carrière maken, een mooi
huis kopen, de juiste kleren dragen. Maar ik laat me bijna nooit werkelijk raken. Ik hou mensen
af, maar een enkeling mag dichtbij komen. Ik maak mezelf onzichtbaar, alsof ik er niet ben en ik
heb niet eens door dat ik het doe.’ De emoties worden me even te veel, verschillende mensen uit
de groep huilen zachtjes met me mee. ‘Ik vind jullie zo mooi, jullie moed, jullie liefde en
warmte. Ik verlang zo naar verbinding, ik wil niet meer achter die ijslaag zitten. Ik wil voelen en
echt contact met jullie maken.’ Ik struikel bijna over de woorden en hou mijn ogen strak gericht
op John en Christie.
‘Chantal, je kunt het nu doen. Dat is het doel van deze kring: om je een stap te laten zetten, die
je nog niet eerder hebt gemaakt. Kijk de kring eens rond. Kijk iedereen hier aan, oog in oog.’
Vervolgens richt hij zich tot de groep. ‘Deel met haar wat je ziet, wat je denkt en wat je voelt als
je haar zo hoort. Ze heeft bevestiging nodig.’
Wat een opdracht! Even staat de wereld stil en verblijf ik alleen in een gebied buiten tijd en
ruimte. Even maar. Dan hervind ik mezelf en besluit ik ervoor te gaan. Als ik het hier niet kan,
waar dan wel? Voorzichtig draai ik mijn hoofd en zoek de ogen van Margot, recht tegenover me.
Die prachtige, diepblauwe ogen die zo vol wanhoop waren toen ze haar eigen ervaringen deelde,
zijn nu krachtig en liefdevol. ‘Ik zie je,’ zegt ze met haar heldere stem, ‘ik hoor je woorden en ik
wil je laten weten dat ik ze diep in mijn ziel voel. Ik vind je prachtig zoals je je nu in je
kwetsbaarheid laat zien.’ Ik glimlach door mijn tranen heen en zit roerloos op mijn stoel, mijn
blikgevangen in de hare. Zo zou ik nog uren kunnen blijven zitten, maar er wacht nog een hele
groep. Naast Margot zit Louise. Wanneer mijn ogen de hare vinden, zegt ze aanvankelijk niets.
Ze zwijgt en blijft me aankijken. Dan komen haar woorden. ‘Ik heb diep respect voor de stap die
je nu zet. Ik voel je pijn en ik zie je worsteling. En ik ben dankbaar om hier deelgenoot van te
mogen zijn.’ Zo gaat het door, om de beurt spreken mijn klasgenoten me toe. Ik voel me als een
bloem die opengaat onder de warme stralen van de zon. Mijn lichaam ontspant, er komt een
voorzichtige lach en alles in mij wordt warm. Dan kom ik bij Wim. Dikke tranen biggelen over
zijn wangen, zijn gezicht is er rood van. Zonder iets te zeggen, vliegen we tegelijkertijd overeind
en belanden, in het midden van de kring, in elkaars armen. Ik verberg mijn gezicht tegen zijn
schouder en hij fluistert: ‘Ik hou van jou, ik ben zo blij dat je dit doet. Ik heb je worsteling
gezien, ik weet hoe moeilijk dit voor je is.’ Minutenlang staan we zo, versmolten, te midden van
onze vertederd toekijkende klas. Na afloop duiken we met zijnallen op de grond in een
gigantische ‘puppy pile’, een berg van lijvenin een grote omhelzing.
Een dag later nemen we dankbaar en vervuld afscheid, het is tijd voor een pauze.

Die zomer nemen we maar liefst zes weken vakantie, we hebben toch geen opdrachten. We
trekken de gordijnen dicht, schakelen de telefoon door naar de antwoordservice en vertrekken
met Mora naar een huisje in Frankrijk. Lezen in de hangmat, slapen, mediteren, vrijen, wandelen,
muziek, straattheater, kleine restaurantjes. Samen.
Terug in Nederland trouwen we. In een gemeentehuis tot de nok toe gevuld met familie en
vrienden verklaren we elkaar publiekelijk onze liefde. Ilse is mijn getuige. Na de plechtigheid
geven we een lunch in de schuur achter het nieuwe huis van mijn moeder.Een dunne laag zand
camoufleert de betonnen vloer, de cateraar heeft de lange tafels versierd met linnen kleden en op
de tafelsprijken grote vazen met witte zomerbloemen. Twee accordeonspelers zorgen voor een
vrolijke, soms melancholieke, muzikale omlijsting. Het ‘landelijk chic’ waar we de gasten om
hebben gevraagd, levert een bonte variëteit aan kleding op. Mijn broers hebben voor de grap
onder hun blauwe blazer een katoenen overall aangetrokken, sommige dames dragen hoeden en
een oude vriend van Wim verschijnt zelfs in een knickerbocker met slob-kousen. Mora en Diva
(de grijze bouvier van mijn moeder)hobbelen met een grote tulen strik om hun nek door het
gezelschap. In stoere, blauwe schorten gestoken obers serveren champagne en heerlijke hors-
d’oeuvres. Mijn familie en die van Wim mengen wat onwennig, concertgebouw ontmoet Andre
Hazes zeg maar. Maar ze doen hun best. Meta is er, mijn grote steun en toeverlaat, net als Hans
en Ellen van Visions en mijn therapeut, Johan de Meester.
Aan tafel luisteren we hand in hand naar de speeches. Met de afwezigheid van onze te jong
gestorven vaders onuitgesproken in de lucht, feliciteren onze moeders ons in hun speeches met
ons geluk, prijzen onze moed om het gebaande pad te verlaten en klinken op het succes van
Soulstation. Ook wordt gememoreerd hoe we onze omgeving inspireren. Maar liefst drie
dierbaren volgen na de zomer ons voorbeeld en starten aan de genoemde healingopleiding in
Frankrijk. Glimlachend kijk ik van de een naar de ander: mijn moeder, mijn healer en mijn beste
vriendin. Wat een wonderlijke mix, ik ben benieuwd wat de reis hun gaat brengen. God weet hoe
groot de impact van de opleiding op ons leven is. Ik kijk even zijdelings naar Wim, zijn gezicht
straalt. Wat hebben wij een enorme stap genomen dit afgelopen jaar, het kan eigenlijk alleen nog
maar beter worden.
14.
Door het oog van de naald
Na de bruiloft staat er een boodschap op het antwoordapparaat van een oude zakenrelatie die net
met een aantal anderen een IT-consultancyclub heeft opgericht. Voor de vakantie heb ik als
vriendendienst hun bedrijfsplan van commentaar voorzien. Met name op het gebied van de
persoonlijke ontwikkelingvan hun staf liet hun benadering nogal wat steken vallen en ik heb ze
de grote lijn voor een programma geschetst. Tot mijn verrassing krijgen we nu de opdracht om
dat programma uit te voeren. We mogen hun consultants coachen en jaarlijks drie tweedaagse
workshops over persoonlijke ontwikkeling geven. Wat een cadeau! Dit is een structurele
samenwerking waarin we onze visie over bewustzijn en persoonlijke groei vorm kunnen geven.
Wekenlang werken we ons een slag in de rondte en brengen alle werkvormen die we kennen,
samen: van visualisaties en feedback-cirkels tot fysieke oefeningen. Achteraf kunnen we ons niet
voorstellen dat we ooit nog in staat zullen zijn om een tweede workshop te ontwikkelen, zo veel
hebben we gegeven! Ha, we moesten eens weten. We zullen nog jaren dit werk doen.
In dezelfde periode worden we benaderd door een relatie van mijn moeder. Deze vrouw, ik
schat haar begin zestig, is van plan om haar bedrijf te verkopen aan haar compagnon en ze vraagt
of wij de overname willen begeleiden. Verder tipt een zakenrelatie ons over gelijkgestemde
mensen binnen een grote zakelijke dienstverlener en voor we het weten, kunnen we ook daar aan
de slag.Wonderlijk, ineens hebben we werk dat bij ons verlangen past: procesbegeleiding op
basis van bewustzijn. ‘For consciousness in business’ wordt de subtitel van ons bureau.
Coaching en consultancy met een psychologische en een spirituele component, zeg maar. Het
kan dus echt! Later moet ik lachen om mijn eigen ongeloof. Zonder het te weten, maken we deel
uit van een opkomende golf van bewustzijnsontwikkeling in het bedrijfsleven en zeker na de
millenniumwisseling zullen bureaus als het onze als paddenstoelen uit de grond schieten.
De nieuwe situatie is in alle opzichten een verademing. Het boerderijtje in Huizen is knus, op
loopafstand van de natuur en maar tien autominuten van ons kantoor. Soulstation is niet langer
jut-en-jul-bv, zoals ik het altijd schertsend heb genoemd. Een oud-collega heeft zich bij ons
aangesloten en we hebben een paar ochtenden in de week versterking van een officemanager. Nu
we beginnen met individuele coaching komt het goed uit dat het kantoor twee kamers heeft. In
de ene staan de bureaus met de pc’s, in de andere de vergadertafel en een flip-over. En natuurlijk
zo’n grote, antieke kast die ik indertijd bij Henry Koek zag, vol boekenen cd’s. ’s Middags
lunchen we in de plaatselijke brasserie of lopen we een ommetje door het dorp. Ik maak me nog
wel zorgen om de financiën. Hoe leuk die nieuwe opdrachten ook zijn, ze brengen niet genoeg
geld in het laatje om onze kosten volledig te dekken en de bodem van onze reserves is in zicht.
Gelukkig zijn de vooruitzichten veelbelovend. Zo is de eerste workshop voor dat IT-bedrijf
gelijk een groot succes en worden we beloond met een vervolgopdracht. We hebben onze handen
meer dan vol.

Het tweede jaar van BBSH gaat over de schaduw. Over de stukken in jezelf die je liever wegduwt
of vergeet. Over alles wat donker is, zoals het Lager Zelf, je woede, wanhoop en verdriet. En
over het licht achter dat donker, zoals het Hoger Zelf, je weggedrukte talenten, vreugde en
creativiteit. We moeten dit jaar de reis van de heldmaken: afdalen in de diepten van onze ziel en
ons bevrijden waar we vast zitten. Ze hebben het op school over een beetje doodgaan en opnieuw
geboren worden, al begrijp ik op dit moment niet goed wat ze daar nu precies mee bedoelen.
Maar wie die omslag niet maakt, mag niet door naar het derde jaar. Dat maakt het spannend. Het
eerste jaar was maar een opstapje, krijgen we te horen, dit is het echte werk! Het recept is wel
hetzelfde: veel boeken lezen, huiswerk maken, vijf keer een week naar school, in therapie, een
dagboek bijhouden en zelfevaluaties doen.
Tijdens de eerste lesweek, in oktober 1996, is mijn nieuwe ‘kleine klas’ bijeen om healings te
oefenen. In het zaaltje staan zo’n tien massagetafels opgesteld. De ene helft van de studentenis
cliënt, de andere helft mag oefenen. Ik sta aan een tafel metmijn rug naar het raam met mijn
handen op de voeten van een klasgenote. Die ligt met haar ogen dicht onder de groenewollen
omslagdoek, die ik tijdens de lessen trouw bij me draag. Drie kleine gaatjes herinneren aan de
tijd dat Mora in een dolle bui met haar nagels in de wol bleef haken, ik heb nog steeds niet de
moeite genomen om ze te maken. De opdracht luidt om een staat van Goddelijke Wil en
Vertrouwen op te wekken doorgelijktijdig je eerste en vijfde chakra te activeren. Maar hoe ik
ook adem, het lukt me niet om te ‘zakken’. Mijn benen zijn energetisch leeg en de zenuwen
gieren door mijn keel. Snel komt onze docente achter me staan: ‘Rustig maar, Chantal, dit is
nieuw voor je.’ De toon van haar stem is net zo zacht als de hand die ze op mijn rug legt. ‘Adem
door.’
Een vlaag van hitte overspoelt me, mijn lijf begint van top tot teen te trillen en mijn hart bonkt
als een bezetene. Benauwde situaties uit mijn verleden schieten aan me voorbij: een
motorongeluk toen ik achttien was, een bijna fataal auto-ongeluk met Stefan, een zeilboot die bij
windkracht 8 dreigde te kapseizen. Onveilig, ik voel me zo onveilig! Vertrouwen op Goddelijke
Wil? Dat kan ik niet! Als er een God was, had hij mijn vader toch niet laten verdrinken? Dan was
de wereld toch niet zo’n klotezooi?
‘Ik zie God blijkbaar toch nog als de autoriteit,’ begin ik tegen de vrouw met wie ik mocht
oefenen, na de les in het café. ‘Ondanks een mentaal weten dat ik zelf God ben, dat ik zelf de
situaties in mijn leven creëer, denkt een deel van mij daar heel anders over.’
Mijn klasgenote neemt een grote slok uit een plastic bidon met een voor mij ondefinieerbaar
goedje. Haar omvangrijke lichaam leunt zwaar op de witte, plastic stoel. Onbegrijpelijk, dat
iemand zo dik kan zijn en dan toch nog die troep naar binnen werkt. Waarom neemt ze geen
water? Maar ik ken haar niet goed genoeg om er iets van te durven zeggen. ‘Dat heet nou
gevangen zitten in je beperkende kernovertuiging,’ gaat zij in op mijn verhaal. ‘Een deel van jou
heeft de overtuiging dat er niemand voor je zorgt.’
Mijn ogen blijven gefixeerd op de bidon die ze, teug na teug, helemaal leegdrinkt. ‘Maar dat is
toch ook zo? Er zorgt toch niemand voor mij? Ik moet het toch allemaal zelf doen?’
Ze reikt me een zak met nootjes aan. We eten hier bijna doorlopend, al die healings vragen
veel energie. ‘Nee, dat is een plaatje en dat plaatje hoort bij een oude manier van bestaan. Op de
een of andere manier ben jij bang dat je iets naars zal overkomen. Dat weerhoudt je ervan om in
je receptiviteit te zakken en je te laten dragen door de Goddelijke energie waar we allemaal deel
van zijn. Jij houdt zelf vast.’
Onrustig trommelen mijn vingers op de formica tafel. Ik weet dat ze gelijk heeft, maar toch.
‘Neem nou mijn huidige situatie. Ons bedrijf kan de kosten niet dekken en ik moet meer
projecten aantrekken. Training of consultancy. Terwijl ik liever als healer wil werken, maar daar
hoef ik in het bedrijfsleven niet mee aan te komen. Ze lachen me vierkant uit.’
Mijn klasgenote stopt de nu lege bidon in haar zware rugzak. ‘Dat denk jij.’ Even staart ze
voor zich uit en ik begrijp dat ze mijn veld aan het lezen is. ‘Maar ik zie je in de toekomst als
healer werken met professionals, je zult met name succes hebben met mensen in leidinggevende
posities. Je spreekt de taal van twee werelden.’ Haar heldere, blauwe ogen lachen me vriendelijk
toe.
‘Je maakt een grapje, toch? Ik kan me gewoon niet voorstellen dat zo’n strakke dame of heer
in pak zich ooit op een massagetafel laat leggen.’
Ze schudt haar hoofd en haar lach wordt een grijns. ‘Wacht maar, je zult zien dat ik gelijk
krijg.’

’s Middags, tijdens de meditatie, zit ik met gesloten ogen tussen zo’n tweehonderd andere
studenten in de grote zaal. Midden op het podium zit een stralende Barbara in een prachtige,
witte jurk, met aan weerskanten een assistente die helpt om de energie in de ruimte hoog te
houden. Ik pak Wims hand en knijp er even in. Ook hij lijkt ontroerd door de energie van liefde
in de zaal. Dan zie ik een schitterend, helder licht op mijn innerlijke scherm. In dat licht
verschijnen twee gifgroene, scheefstaande, amandelvormige ogen. Als ik inzoom, word ik een
vrouw gewaar. Ze heeft lang blond haar, draagt een groene jurk en in haar hand houdt ze een
staf waar een slang omheen kronkelt. De huid van de vrouw voelt als van een reptiel, een
slangenvrouw. ‘Mijn kracht is jouw kracht,’ zegt ze me. ‘Jij bent ik en ik ben jij. Wanneer je je
voor me opent, zal ik door je heen werken. Je healerschap omvat het begeleiden van mensen in
hun transformatieproces, een diepgaande, fundamentele verandering. Je taak is hen te
ondersteunen bij het afwerpen van hun oude huid. Jouw kracht is de container, waarin dat
proces zich kan voltrekken.’
Haar aanblik raakt me diep. Ergens ben ik bang voor haar, maar tegelijk voel ik haar
integriteit. ‘Ik aanvaard je,’ antwoord ik. Haar boodschap voelt zo kloppend. Dan verdwijnt ze.
Ik zie haar onze planeet omcirkelen, terwijl de aarde schudt en beeft.
In de pauze loop ik even naar het grasveld voor het hotel en koester mijn gezicht in de warmte
van de zon. ‘Indian Summer’ noemen ze hier het najaar wel. Languit liggend in het gras staar ik
naar de blauwe lucht en knijp mijn ogen tot spleetjes. Langs de rand van de bomen dansen
miljoenen stralende belletjes.Levensenergie, weet ik inmiddels. Ik strek me uit in een intens
gevoel van gelukzaligheid, wat ben ik dankbaar dat ik hier mag zijn. Hier leer ik om mezelf te
zijn, ik ben welkom zoals ik ben. Mijn gedachten gaan terug naar de meditatie van vanmorgen,
de slang is het symbool van de genezer. Zou mijn klasgenote gelijk hebben? Zou het mogelijk
zijn om als healer in het bedrijfsleven te werken? Om dit energiewerk te combineren met mijn
bedrijfskundeachtergrond? Durfde ik het maar te geloven.
Na de pauze behandelt Barbara het gevangen zijn in angst. ‘Je projecteert de herinnering aan
oude, vervelende ervaringen op wat er in het hier en nu of in de toekomst gebeurt. Die
herinnering kan afkomstig zijn uit een vorig leven of uit deze incarnatie. Vaak haken die thema’s
op elkaar aan. Iemand die in een vorig leven is vermoord en onbewust is gestorven, kan de
herinnering aan die pijn meenemen naar zijn volgende incarnatie. Zo iemand kan dan in dit leven
geboren worden in een gezin met bijvoorbeeld een gewelddadige vader.’ Met het puntje van mijn
tong tussen mijn lippen schrijf ik op wat ze zegt. Ondertussen gaat Barbara verder. ‘Volg je
ervaring naar de bron. Werk het vorige leven door, verwerk de emoties van toen en laat ze los,
onderken de belemmerende kern-overtuiging en vervang die door een ander denkbeeld. Verbind
het kind dat je vroeger was met de volwassene van nu. Het kind van toen geeft zichzelf de
schuld, de volwassene van nu weet dat het daar geen enkele invloed op had. Verplaats je in het
bewustzijn van het kind, verander het script, en neem de oorsprong van de angst weg.’
Later realiseer ik me hoe essentieel deze les is, voor ieder van ons. Het is de kern van
bewustwording en persoonlijke groei: volg je ervaring naar de bron, waar die bron ook ligt. Op
dit moment in mijn leven heb ik werkelijk geen idee van al het onverwerkte materiaal dat in mijn
onbewuste ligt opgeslagen. Ik ben in de veronderstelling dat ik de pijn uit dit leven wel zo’n
beetje ken. Maar misschien moet ik eens in mijn vorige levens duiken.
De zondag dat we weer thuis zijn, droppen we onze koffers in het kleine boerderijtje in Huizen
en rijden door naar Meta in Hilversum voor een healing. Om de beurt zal ze ons behandelen en
daarna eten we mee met het gezin.
‘Ik ben bang Meet.’ Ik lig onder een zachte deken op haar tafel, haar handen rusten op de
brandende plek op mijn rug. ‘Wat als we het niet redden? Ons spaargeld is bijna op, waar moeten
we dan van leven?’
‘Je moet leren om te vertrouwen. Vertrouwen dat er iets groters is dat je draagt.’
Ik zucht. ‘Dat vertrouwen heb ik niet. Ik heb zo geleerd dat ik het zelf moet regelen.’
Ze aait over mijn hoofd. ‘Ja, zo ben je opgevoed. Je weet niet wat het betekent om gedragen te
worden. Ik heb je moeder nu een tijdje meegemaakt in onze eerste week op school. Zij is zelf zo
beschadigd, zij heeft je die veiligheid niet kunnen bieden.’
Oh ja, zij en mama zitten nu samen op school. Ze slapen zelfs samen met Ilse op één kamer.
Zucht. Eigenlijk vind ik het maar niks. Waar mijn moeder is, is meestal geen ruimte voor mij.
Ondertussen gaat Meta verder. ‘Maar je kunt het wel leren. Als je de pijn hebt verwerkt, kom
je bij het licht. Maak maar eens contact met je rug. Geef eens woorden aan wat daar zo brandt?’
‘Angst. Gewone mensen zijn stom, ze begrijpen me niet. Ik mag niet bestaan, mijn essentie
mag niet bestaan. Verdomme, ik wil wel bestaan. Ik wil hier thuis horen.’ Even later volgt de
gesmoorde kreet: ‘Ik ben het zo zat om me te verstoppen. Ik wil zo graag helen.’

De ontwikkeling van je innerlijke wereld vind je terug in de kwaliteit van het leven dat je voor
jezelf creëert. Dat is de strekking van wat ik op school leer. De angst die ik van binnen voel over
mijn recht van bestaan, weerspiegelt zich in de worsteling van Soulstation. Hoewel de omzet
langzaam omhooggaat, duiken we iedere maand dieper in de rode cijfers. De studie kost goud en
het kantoor in Laren is ook niet bepaald gratis. We hebben nu zes maanden ingeteerd en de
bodem van onze buffer is bereikt. Wat nu? Zonder geld beginnen we niks. Na lang wikken en
wegen kloppen we, zeer tegen ons principe, bij de bank aan voor een lening.
De hele winter ploegen we voort in een dans tussen licht en donker, heen en weer geslingerd
tussen het verlangen naar dit nieuwe leven en de angst om failliet te gaan. We vliegen nog twee
keer naar Amerika en tussen die weken door bouwen we metsamengeknepen billen aan onze
toekomst. Gaan we het redden? We doen onze therapiesessies, studeren in de boeken en maken
ons huiswerk. Iedere dag ben ik me bewust van het feit hoe blij ik ben met dit nieuwe leven. Ik
ben dankbaar voor mijn relatie, voor de opleiding, voor iedere nieuwe opdracht, voor iedere
nieuwe ervaring en ieder nieuw contact. Maar ik vind het ook zwaar. Meer dan zwaar. Iedere
maand is het puzzelen om alle rekeningen te kunnen betalen. De angst slaat me regelmatig om
het hart. Opleiding, huur, afschrijvingen op onze investeringen, we kunnen het ons eigenlijk niet
meer veroorloven.
In het voorjaar van 1997 zitten we zo diep in de rode cijfers dat onze accountant voorzichtig
informeert of het niet verstandig zou zijn om met die dure opleiding te stoppen. Onze schuld aan
de bank is genoeg voor de aanschaf van een leuke boot of een kleine flat. Wim en ik hebben het
er regelmatig over, maar we willen helemaal niet stoppen. Niet met ons bedrijf en al helemaal
niet met de opleiding. Maar het lijkt ook niet langer verantwoord om door te gaan. Wanneer we
de limiet van onze lening zo ruim hebben overschreden dat onze accountmanager, om ons nog
een beetje lucht te geven, ons dossier in zijn tas verstopt voor de interne controle, hakken we de
knoop door. Er staat nog één offerte uit: een groot veranderingstraject dat ons zeker een jaar
werk bezorgt. Als die opdracht doorkomt, dan gaan we door, zowel met Soulstation als met de
opleiding. Krijgen we de opdracht niet, dan stoppen we met alles en gaan we een baan zoeken.
Ik moet er niet aan denken!

Een troosteloze dag in april 1997, de regen zwiept tegen de ramen. Ik zit al een paar dagen niet
lekker in mijn vel, de onzekerheid over ons voortbestaan maakt me rusteloos. Wanneer ik ’s
morgensopsta, begint de wereld te draaien. Dat roept de herinnering op aan het voorjaar van
1994. Nee hè, niet weer! Ik breng mijn handen naar mijn gloeiende wangen en schrik hoe heet ze
zijn. Ik heb zeker 40 graden koorts, toch maar even de dokter laten komen. Die is resoluut:
‘Mevrouw, u heeft een longontsteking, u dient in bed te blijven.’ Hij laat een recept voor
antibiotica achter op het nachtkastje en vertrekt met de mededeling dat hij de volgende ochtend
terugkomt. Met een zucht laat ik me terugvallen in de kussens. Ik kan me helemaal niet
veroorloven om ziek te zijn, ik moet werken.
Tot overmaat van ramp wordt Wim de volgende dag ook ziek, hij heeft een keelontsteking.
Een paar dagen liggen we, als twee hoopjes ellende, naast elkaar in het comfortabele bed dat ik
vlak na mijn scheiding kocht en dat we bij de verhuizing weer uit de opslag hebben gehaald.
Normaal is het een feest om samen een dag in bed te liggen, maar nu is het een ramp. Wim heeft
bijnageen stem en verdraagt alleen vloeibaar voedsel. Bij mij doet iedere beweging pijn, het
gepiep van mijn ademhaling maakt me moedeloos. Af en toe schuifelt één van ons naar de
keuken om iets te eten of te drinken te maken. Mora, die er natuurlijk niets van snapt waarom
haar baasjes geen lange wandelingen meer met haar maken, doet haar behoeften noodgedwongen
in het tuintje. De was stapelt zich op en het huis stinkt naar lijf- en etensgeuren. Ik heb
nauwelijks de kracht om mijn tandenborstel vast te houden, laat staan een stofzuiger.
Wat een afgrijselijke situatie. Onze wereld staat op instorten en wij kunnen niets doen! Je staat
van zijn brengt tot uitdrukking wat innerlijk aanwezig is. Maar wat is het dan, dat we zo’n tekort
in ons leven creëren, wat maakt dat we nu zo ziek zijn? Ik ben er inmiddels achter dat ik een diep
wantrouwen koester naar de wereld. En naar God. Op de een of andere manier heb ik geen enkel
vertrouwen dat Hij of Zij voor mij zorgt, ik vertrouw liever op mijn eigen kracht.
Ergens in die periode besef ik dat het tijd is om van houding te veranderen. Dat is de opdracht
van het tweede jaar, het loslaten van een belemmerende kernovertuiging. Ook al voel ik nog niet
dat het waar is, ik moet een nieuwe overtuiging gaan aannemen: ik word gedragen, ik ben veilig!
In de stille kamer bid ik tot het Universum. ‘Als dit mijn pad is, als het de bedoeling is dat ik me
ontwikkel als healer, laat die opdracht dan doorkomen. Maar als dit niet mijn pad is, laat die
opdracht dan aan ons voorbijgaan. Zeg het maar.’ Daarna laat ik het los.
Buiten raast de storm dagenlang door, terwijl ik binnen verdwijn in het gevecht van mijn
lichaam om iedere verse teug lucht en wacht tot de medicijnen van de dokter hun werk doen. De
tijd kruipt tergend langzaam voorbij. Het duurt bijna twee weken voor we een beetje hersteld
zijn. Al die tijd zweven we tussen hoop en vrees. Onze rekeningen zijn helemaal leeg. Onze
accountmanager bij de bank voert handmatig onze betalingsopdrachten in in het systeem en
verstopt ons file nog steeds voor de interne controle. Achteraf besef ik pas welk risico hij nam.
Als het foutwas gegaan, had hij ontslagen kunnen worden.
Het verlossende telefoontje komt op de dag dat ik voor het eerst weer op kantoor ben.
‘Chantal, ik mag je feliciteren.’
Ik verslik me haast in mijn koffie. ‘Echt?’
‘Ja, echt. De directie is unaniem akkoord gegaan met jullie voorstel, jullie hebben de
opdracht.’
Een paar dagen later neem ik op het kantoor van de klant met een mengeling van opluchting,
ongeloof en dankbaarheid de getekende offerte in ontvangst.
We kunnen verder.
15.
Herboren (tenminste, zo lijkt het)
De dag erna vliegen we naar Amerika, voor alweer de vierde week van het tweede jaar. Eenmaal
op school blijkt ons proces naadloos in het thema van de winter te passen. Overgave. Een beetje
doodgaan en opnieuw geboren worden. Wezenloos loop ik de eerste dagen door de gangen van
het hotel. Wat betekent dit nog voor mij? Wat doe ik hier? Bij de eerste lessen merk ik dat ik
even niet weet waar ik sta en wat ik nog wil. Ik heb losgelaten en moet nu opnieuw vastpakken,
maar dat heeft tijd nodig. In de tussentijd heb ik wel een intentie nodig, zonder een duidelijke
bestemming is geen enkele wind gunstig. Uiteindelijk besluit ik, min of meer uit armoede, om
mij deze week dan maar te richten op de volgende stap in mijn healingproces, hoe die er ook
uitziet. En dat blijkt een gouden zet. Door de vorm los te laten geef ik me, zonder dat ik het
besef, over aan de wijsheid en leiding van mijn Hoger Zelf.
De tweede ochtend brengen we door in de grote klas van ruim tweehonderd studenten. De
stoelen staan weer in stapels langs de kant en wij zitten door elkaar op de grond. ‘Vanochtend
wil ik de mannen de ruimte geven,’ begint de decaan van het tweede jaar. ‘Het is belangrijk dat
zij in deze overwegend vrouwelijke gemeenschap ook de ruimte krijgen. Ik wil alle mannen
vragen om hier in het midden op de grond te komen zitten en alle vrouwen om een cirkel om hen
heen te vormen.’
Ik ben verbaasd. Waar is dat nou goed voor? Maar ik doe braaf wat me wordt opgedragen, het
zal wel duidelijk worden. Naast me staat Wim op en ik volg hoe hij met de andere mannen naar
het midden loopt. Bij elkaar zijn het er een stuk of dertig. Met de andere vrouwen schuif ik op
mijn billen wat naar achter en wordt deel van een cirkel om de mannen heen.
‘Ga eerst met je aandacht naar binnen. Wat doet het met je om zo in twee groepen te zitten?’
De docent gaat met de microfoon langs de mannen. ‘Het doet me goed,’ zegt één van hen. Hij
slaat zijn arm om de schouder van de man naast hem. ‘Het is fijn om in deze mannelijke energie
te zitten, ik ervaar de kracht.’ De docent laat nog een paar mannen aan het woord en vraagt ze
om de energie van hun Hoger Zelf te laten stromen. Dan loop hij naar de vrouwen. ‘Voel wat
deze energie met je doet. Waar raakt het je? Wat zet het in jou in beweging?’
Jee, hoe vind ik het, vraag ik mezelf in stilte af. Ik vind het mooi, maar ook vreemd. Ik mis
Wim naast me. Tegelijkertijd ben ik trots op hem, daar tussen de anderen. Hun energie doet me
goed, voelt krachtig, sterk. Maar ik voel me al mijn hele leven genegeerd door mannen: door
mijn vader, mijn broer, door Stefan, door medestudenten op Nyenrode, door enkele collega’s bij
NCR en door mijn klanten in de tijd dat ik accountmanager was. Dan schiet er een nieuw inzicht
door me heen. Al die tijd heb ik geprobeerd om me aan te passen, om één van hen te zijn. Maar
ik ben geen man. Ik heb wel een mannelijke kant, maar ik ben eerst vrouw. Met een brok in mijn
keel pak ik de hand van Margot, naast me. Zij kruipt wat dichter naar me toe en kust me op mijn
haar.
De docent vraagt de mannen of ze hier in de groep ook hun Lager Zelf durven uiten. Even
later staan die dertig kerels te brullen en te schreeuwen. Wat een gigantisch kabaal!
Ik deins achteruit. ‘Voel wat het met je doet,’ zegt de docent tegen ons vrouwen. ‘Wat is jouw
Lager Zelf, hoe reageer je op dit geweld?’ Sommige vrouwen keren zich af, anderen schreeuwen
net zo hard terug. Ik sta erbij en kijk ernaar, compleet bevroren. Ik voel alleen maar angst.
‘Deze strijd tussen mannen en vrouwen speelt zich al eeuwen af,’ vertelt de docent aan het
eind van de sessie. We zitten nog steeds in twee gescheiden groepen tegenover elkaar. ‘Realiseer
je dat we twee verschillende seksen zijn. Dat we onze eigen energie hebben en dat die
complementair is, als we elkaar tenminste niet onderdrukken.’
Aangedaan sta ik na afloop op, gelukkig is het pauze. Ik zonder me even af en ga in de gang
op de grond zitten. Hemel, wat ben ik moe! Die longontsteking heeft er flink ingehakt, mijn lijf
is zo slap als een vaatdoek. Maar de week is net begonnen, ik moet het volhouden. Een vriendin
komt naast me zitten. ‘Gaat het met je?’
Ik knik. ‘Dat was een heftige les.’
‘Ja, maar wel goed. Ik vind het bijzonder hoe zorgvuldig het proces hier bewaakt wordt.’
Daar ben ik het mee eens. ‘Ik realiseer me ineens dat ik mannen niet vertrouw. Alle mannen in
mijn leven hebben me tot nu toe in de steek gelaten. Behalve Wim.’
‘Jullie hebben ook iets heel moois samen.’
‘Ja. Maar ik ben continu bang dat hij ook af zal haken. Ik hou zo veel van hem, zo intens veel.’
Ik schiet weer vol.
‘Je moet leren om te vertrouwen.’
Met een scheve lach kijk ik haar aan. Hoe vaak ik dat dit jaar al niet heb gehoord!

De week gaat in een roes voorbij en al die tijd worstel ik met mijn zwakke conditie. Ik geniet van
de lessen: oefenen met astrale healings en vorige levens, mijn horizon verbreedt zich steeds
meer. Maar mijn lichaam is als een speelbal in deze heftige zee van energie.
Hoe groot de impact van het energieveld van de opleiding is, merk ik op de ochtend van de
laatste dag. Ondanks ruim elf uur slaap, sta ik doodmoe op. Mijn lichaam zindert, mijn billen zijn
warm en mijn benen lijken wel in brand te staan. Later begrijp ik dat de kundalini52 in mijn stuit
is opengegaan, die stroom botst tegen allerlei blokkades. Maar op dit moment ben ik me daar niet
van bewust. Wel weet ik dat het huilen me nader staat dan het lachen. Met enige tegenzin sleep
ik me naar de kleine klas. Ik hoop dat we gaan healen, dan kan ik even liggen. Maar nee, we
gaan in de kring zitten.
‘Tijd om te praten,’ zegt de docente. Maar ik wil niet praten, ik ben zo moe. Dus leg ik mijn
hoofd op de schoot van een vriendin en terwijl de anderen praten, beginnen bij mij de tranen te
stromen. Eerst zachtjes, dan harder tot het in golven door me heen jaagt. Weer! Mijn lichaam
schudt en beweegt, alles doet pijn. Een paar klasgenoten tillen me op een behandeltafel en geven
me samen met de docente een healing. Golven van angst, pijn en verdriet gaan door me heen.
Mijn lichaam schreeuwt, schopt en huilt. Je zou verwachten dat het herinneringen boven brengt
aan die heftige healing van vorig jaar. Maar dat doet het niet.
Als het voorbij is, komt de stilte. Als een kind laat ik me erin drijven, vredig, ver weg van
alles. Ik blijf een uur op de tafel liggen om bij te komen en al die tijd houdt Wim mijn hand vast.
Daarna schuifelen we voetje voor voetje terug naar onze hotelkamer. Daar begint het opnieuw.
Wim haalt de docente en samen geven ze me een tweede healing.
‘Ademen Chantal, laat het gebeuren. Het is maar energie, de golf komt op en straks ebt hij
weer weg.’
‘Waarom?’ snik ik. ‘Waarom gebeurt dit?’
Ze schudt haar hoofd, vol compassie. ‘Dat weet ik niet en het doet er ook niet toe. Blijkbaar
moet het eruit.’
Ik weet niet hoe lang deze storm duurt, ik verlies alle besef van tijd. Maar mijn lerares heeft
gelijk, daarna komt rust. Ik omarm het duister, de stilte koestert me en houdt me vast. Wim haalt
wat te eten, ik ben nauwelijks in staat om te bewegen.
De volgende dag zijn mijn zintuigen overgevoelig. Geluiden klinken indringender dan
normaal, kleuren zijn scherper en geuren krachtiger. Met een grote shawl om mijn hoofd en een
zonnebril op mijn neus reis ik naar Nederland. Gelukkig krijgen we in het vliegtuig een upgrade
naar de Business Class.

Na thuiskomst slaap ik 72 uur min of meer achter elkaar. Overdag lig ik in ons kleine tuintje op
een stretcher in de zon en ’s avonds schuifel ik naar bed. Mijn bewustzijn gaat in golven door me
heen. Als de golf opkomt, ben ik even wakker en als de golf wegzakt, val ik diep weg. Niet echt
in slaap, ik kan wel alles horen. Ik kan alleen niet antwoorden en ook niet bewegen. Mijn
normale rigiditeit is ver te zoeken, ik verkeer in een fluïde staat van zijn. Als ik een film of dvd
zie over een ver land, dan ben ik daar. Als ik een baby zie, dan ben ik de baby; als ik een plant
zie, dan ben ik de plant. Net zo gemakkelijk kan ik in mijn eigen lichaam kijken en ieder orgaan
waarnemen. Het is alsof ik geen grenzen meer heb en mijn bewustzijn steeds samenvalt met dat
waar ik mijn aandacht op richt.
Wim is een engel. Lief, geduldig, beschermend, aanwezig. Maar ik voel ook zijn angst. Sta
nou op, je moet aan het werk! We zijn er nog lang niet! Maar ik kan het niet, er zit niets anders
op dan te wachten tot de verandering in mijn veld is geïntegreerd. Meta brengt me een of ander
zout om me te helpen gronden en drukt me op het hart om alle tijd te nemen om ‘terug’ te
komen. ‘Je mag nu niet te veel van jezelf vragen, dit is zo’n heftige shift in je energie, dit moet
eerst integreren. Je veld zal geleidelijk weer haar gewone omvang aannemen.’ Natuurlijk heeft
de schat gelijk.
Na een dag of tien kan ik weer deelnemen aan de wereld. Alleen ben ik niet meer de ‘ik’ die ik
was. Ik ben veranderd. Ineens ben ik niet meer zo bang om mijn eigen waarheid te spreken,
ineens staat het grootste deel van de kleren in mijn kast me tegen. Het is me allemaal te donker
en te stijf, ik snak naar kleur en sprankeling. De tv, tot nu toe mijn grootste verslaving, kan me
totaal niet meer boeien. Ik voel me gewoon te gast in het leven van een ander. Mijn gids is
duidelijk over wat er aan de hand is.
‘Je gaat door een transformatie. De hitte in je lichaam is het gevolg van de veranderingen in
je energetische veld. Het is belangrijk dat je in deze periode goed voor jezelf zorgt. Zorg dat je
voldoende slaapt, eet gezond, vermijd alcohol. Omring jezelf met zachtheid. De zwakte in je
lichaam is tijdelijk. Dwing jezelf niet om dingen te doen waar je je niet goed bij voelt. Volg je
verlangen.’

Op een ochtend in mei sta ik vroeg op, Meta komt langs voor een healing. Sinds ze met mijn
moeder en Ilse is begonnen op die school in Frankrijk, wisselen zij en ik regelmatig ervaringen
uit. Vandaag mag ik op haar oefenen, voor mijn huiswerk. Of het nu door het mooie weer komt
of door mijn goede bui, maar ik die nooit schoonmaak, krijg ineens de drang om mijn meditatie-
ruimte te poetsen. Met water en zeep neem ik alles af, ik zuig de vloer en verschoon het laken op
de healingtafel. Een brander met etherische olie vult de kamer met een heerlijke rozengeur. Ik
verbaas mezelf, het lijkt wel alsof ik iets bijzonders verwacht.
Wanneer Meta op de tafel ligt, pak ik haar voeten vast en sluit mijn ogen. Volgens de opdracht
moet ik haar een chelation geven, waarbij ik met mijn handen het energetisch systeem in balans
moet brengen: via de voeten, naar de benen, dan de romp en ten slotte het hoofd. Mijn gidsen
hebben echter andere plannen.
‘Maak contact met haar baarmoeder.’ De stem in mijn hoofd is luid en duidelijk. Ik sta aan de
zijkant van de tafel ter hoogte van haar bekken. Mijn linkerhand ligt op haar buik, op het tweede
chakra, dat voor scheppingskracht en creativiteit staat. Mijn rechter-hand hou ik tussen haar
knieën, op afstand van het eerste chakra in de bekkenbodem. Meta heeft haar ogen gesloten, haar
gezicht ziet er ontspannen uit. Maak contact met haar baarmoeder? Hoezo?
‘Rek de energetische vingers van je rechterhand uit en breng ze in de baarmoedermond.’ Ik
aarzel, is dat niet een beetje intiem? Mag ik dat wel doen? Ik besluit de stem te vertrouwen en
volg de aanwijzing. Prompt begint het lichaam van mijn vriendin te golven, haar bekken schokt.
Aan haar gezicht zie ik dat ze pijn heeft, ze kreunt zachtjes. ‘Het is in orde, volg haar
bewegingen en open energetisch de baarmoedermond.’ Voorzichtig strek ik mijn energetische
vingers, mijn fysieke hand ligt nog steeds ter hoogte van haar knieën. Een energetische golf
water gutst naar buiten, een paar seconden later gevolgd door een roze wolk van een baby.
Verbijsterd staar ik naar het etherische kind in mijn armen, het is een meisje. ‘Breng haar naar
het licht’. Twee armen van licht komen uit het niets naar beneden en ik geef de baby over.
Al die tijd hebben we niet gesproken. Meta, inmiddels weer tot rust gekomen, ligt te doezelen
op de tafel. ‘Hoe is het met je?’ Ik leg zachtjes mijn hand op haar schouder als teken dat de
healing is afgelopen.
Ze pakt mijn hand en knijpt er even in. ‘Het leek wel een bevalling. Ik had zo’n intense pijn,
dat wil je niet weten. Mijn bekken begon te stuwen alsof er een kind uit moest.’
Onder de indruk vertel ik haar wat ik heb waargenomen. ‘Het was ook een bevalling.’
Dan vertelt ze iets wat ik niet wist. ‘Ik heb net een miskraam gehad, na twee maanden ben ik
het kindje verloren. Ik denk dat het een meisje was.’ Haar stem trilt.
‘Ja, het was een meisje, een mooi krachtig meisje.’ We zijn er allebei stil van.
Deze ervaring verstevigt de groeiende band tussen ons. Het is een mijlpaal in mijn
healerschap, een energetische ervaring die klopt met de fysieke realiteit. De healing helpt de
baby om haar reis te vervolgen en zich los te maken van deze moeder en helpt Meta om haar
veld te schonen en afscheid te nemen van dit kind.

We hebben aan de opdracht van het tweede jaar voldaan, we hebben de reis van de held
afgelegd. Net als de meesten van onze klasgenoten hebben Wim en ik onze existentiële angst
onder ogen gezien. Er is iets in ons doodgegaan en er is een nieuw stukje geboren. Als reflectie
van die innerlijke groei is ook Soulstation veranderd. Van een tweepitter met opdrachten-van-
oude-werkgevers zijn we gegroeid naar een klein, gezond bureau met een eigen klantenkring.
We zijn nu met z’n vijven, Wim en ik, twee freelancers en onze officemanager. Er loopt een
aantal grote projecten tegelijk: een veranderingstraject voor een facilitairbedrijf, een persoonlijk
ontwikkelingsprogramma voor een consultancyclub, teambegeleiding bij een
detacheringsorganisatie, ondersteuning van een bedrijfsovername en voor verschillende klanten
individuele coaching. Al met al genoeg werk om allekosten te dekken en van te leven.
Reden tot grote vreugde zou je denken, maar de zorgen om mijn gezondheid bederven de pret.
Sinds mijn vertrek bij NCR twee jaar geleden heb ik me, met uitzondering van enkele kortere
periodes, redelijk goed gevoeld. Misschien was ik niet zo fit als een ander, maar ik had
voldoende energie om alles te kunnen doen wat ik wilde. Maar sinds die longontsteking ben ik
wéér moe. Zover-schrik-ke-lijk moe! Mijn reserves lijken gesmolten als sneeuw voor de zon en
ik ben weer terug bij af, in een lichaam dat niet wil wat ík wil. Ik kan er toch moeilijk wéér een
paar maanden tussenuit gaan! Ik heb nog twee jaar studie voor de boeg en een bedrijf dat me
nodig heeft. Hoe moet ik dat in hemelsnaam doen?
Ik zoek veel steun bij de spirituele wereld. Naast Yoa heb ikinmiddels ook contact met andere
gidsen. Soms weet ik wie ik aan de lijn heb, maar soms neem ik ook niet de moeite om het uit te
zoeken. Ik hoor de stemmen in mijn hoofd of laat ze spreken via mijn eigen stem en neem dat op.
Ze zijn heel duidelijk in hun aanwijzingen.
‘Wanneer je zo moe bent, raak je het contact met jezelf kwijt en dan word je depressief. Je
moet leren je balans te vinden. Balans tussen werk en vrije tijd, tussen activiteit en rust, tussen
lichaam en geest en ga zo maar door. Daar zullen we je bij helpen. Start iedere ochtend met een
kwartiertje stretchen en andere zachte fysieke oefeningen, ze brengen je in contact met je
lichaam. Ga daarna mediteren. Begin de dag met twee glazen water of vers sap, zodat je lichaam
de kans heeft afvalstoffen af te voeren. Werk niet meer dan zes uur per dag, werk niet meer dan
vier dagen per week. Mediteer op iedere opdracht die voorbijkomt en vraag jezelf of je er goed
aan doet de opdracht aan te nemen. Op dit moment heb je minstens negen uur slaap nodig.
Wanneer je sterker wordt, kun je met minder slaap toe. Voeding is een belangrijke sleutel.
Vermijd melkproducten, suiker en alcohol. Eet zo veel mogelijk groenten, fruit, granen en vis. Ga
iedere dag even met je hond naar het bos, een wandeling in de natuur helpt je om je systeem op
te laden. Bouw ook tijd in voor leuke dingen, zoals schilderen of lezen. Laat de tv liever uit. Het
gaat erom dat je met zachtheid met jezelf omgaat.’
Ja, ik weet het. Ze hebben gelijk. Ik neem me regelmatig heilig voor om me aan hun adviezen
te houden, maar dat duurt nooit lang. Er is zo veel te doen, er lijken gewoon niet genoeg uren in
een dag te zitten. Als ik eenmaal begin met werken, vergeet ik de tijd. Dan ben ik druk bezig om
mijn lijstjes af te werken. Maar straks is het zomervakantie en kunnen we er een paar weken
tussenuit. Hond mee en kamperen. Niet te lang: om te worden toegelaten tot het derde jaar
moeten we deze zomer ook nog een cursus anatomie, fysiologie en pathologie volgen. Toch hoop
ik dat de vakantie lang genoeg duurt om bij te komen.
16.
In gevecht met een oud patroon
Begin augustus 1997. Op een werkelijk hemelse zondag blijven Wim en ik de hele ochtend
samen in bed. We zijn gisteravond teruggekomen uit Frankrijk en het is heerlijk om na die lange
auto-rit ongegeneerd te relaxen. Ontbijt op bed, de krant ongelezen op het voeteneind en Bach
luid schallend uit de luidsprekers in de woonkamer beneden. We dutten, vrijen en lachen, zo
intens, zo zalig. Als ik dat lange, slanke, krachtige lijf van mijn man tegen me aanvoel, kan ik
mijn geluk niet op. ’s Middags gaan we naar de sauna voor het ultieme thuiskomritueel: lekker
zweten, zwemmen en zonnen. Daarna pakken we de koffers uit, hangen de windbel op die we op
vakantie hebben gekocht en maken een mooie avondwandeling met Mora in het bos.
Toch zit ik, vlak voor ik ga slapen, met een brok in mijn keel achter het bureautje op onze
slaapkamer; morgen begint het gewone leven weer. En ik wil niet, ik wil niet weer in het gareel!
Ik verlang naar rust en ruimte. Wat zou ik doen als ik rijk was, als ik niet hoefde te werken? Ik
zou nog steeds naar school gaan, ik zou nog steeds met healing bezig zijn en ik zou nog steeds
coachen. Maar dat eigen bedrijf en die grote projecten zou ik loslaten. Tja, als ik rijk was… in
werkelijkheid moet er gewoon brood op de plank. Dat werken ook kleiner van vorm zou kunnen
zijn, zoals een praktijk aan huis, zie ik niet. Op dit moment is het verdienen van geld in mijn
denken gekoppeld aan een bedrijf met een kantoor, personeel, grote klanten en alles wat daarbij
hoort; deels gevormd door het voorbeeld van mijn moeder, deels door mijn training op
Nyenrode. Mijn verlangen om te schrijven, heb ik in de wacht gezet en het advies van Johan de
Meester om in mijn receptiviteit te kruipen, projecteer ik ver weg in de toekomt. Moedeloos sluit
ik mijn ogen en maak contact met mijn gidsen. Laat me zien waar ik vastzit, wat kan ik anders
doen?
Ik hoor een liefdevolle, wijze stem. ‘Je veronderstelt dat werk en zelfontplooiing niet
samengaan, maar dat kan wel. Richt je op je kern. Vraag je bij elke beslissing af of dit voor jou
de juiste stap is. Kun je er je essentie in kwijt? Bij jou gaat het om innerlijk werk: je bent een
healer. Je bent hier op aarde om mensen bij te staan in hun transformatieproces. Richt je op de
psychische kant en niet op fysieke problemen. In het begin zul je veel een-op-een-sessies doen,
maar later zul je lesgeven aan groepen. Vertrouw jezelf, vertrouw je innerlijk weten.’
Soms vraag ik me af of ze het echt over mij hebben. Met een zucht sluit ik mijn dagboek en
knip het licht uit. Tijd om Mora uit te laten, morgen een nieuwe dag.

Niet lang hierna word ik gevraagd als consultant voor een ver-anderingstraject bij een
Nederlandse bank. In eerste instantiega ik op de uitnodiging in, het is een grote klus waar ik voor
mijn gevoel geen nee tegen kan zeggen. Maar direct bij de eerste vergadering voel ik aan de brok
in mijn keel hoe groot mijn verzet is. Vertwijfeld kijk ik de enorme zaal rond waar zo’n dertig
mensen, vertegenwoordigers van de bank en de betrokken adviseurs, bijeen zijn voor een
bespreking. Het is een déjà vu: grijs meubilair, strakke pakken, whiteboards, stapels papier en het
onpersoonlijke. Dit wil ik toch niet meer? Wat doe ik hier dan? Ik hoor hier helemaal niet! Dit
project is gericht op een verandering in de buitenwereld, voor mijn verlangen naar innerlijk werk
is hier geen ruimte. Na afloop van de vergadering schiet ik de projectleider aan en vertel dat een
collega van Soulstation mijn rol zal overnemen.
Onbewust doe ik mezelf met deze beslissing een groot cadeau, besef ik later. Soms moet je
iets loslaten voor je iets anders kunt vastpakken. Als vanzelf begint mijn coachingspraktijk te
groeien, nieuwe cliënten komen via oude cliënten. De rode draad in mijn sessies is de
begeleiding van professionals op het snijvlak van hun persoonlijkheid en hun functioneren
middels een mix van bedrijfs-ervaring, Jungiaanse psychologie, visiewerk en de karakterstruc-
turen. Hoewel ik ook graag aan de slag zou gaan met healings en de voorspelling van mijn
klasgenote in mijn geheugen staat gegrift, kan ik me nog steeds niet voorstellen dat mijn cliënten
daarvoor open zouden staan.
Maar dan helpt het Universum een handje. Op een dag meldt zich een consultant met
buitengewone intellectuele capaciteiten, laat ik hem Maarten noemen. Het is me gelijk duidelijk
dat alleen ‘praten’ deze man niet verder zal helpen. ‘Ik zou hem eigenlijk op de tafel moeten
leggen,’ opper ik na de intake tegen Wim. ‘Deze man is te rationeel, hij redeneert zich overal
uit.’
‘Dan stel je dat toch voor? Als jij denkt dat het werkt.’
Ja, ik denk wel dat het werkt. Met mijn handen kan ik op een laag komen die woorden niet
kunnen bereiken. Maar ik durf niet goed. Wat zal hij wel niet denken, zijn werkgever betaalt een
zakelijk tarief. Word ik niet gelijk op één hoop geveegd met Jomanda?
Toch trek ik, na nog zo’n oeverloos gesprek, bij de derde sessie de stoute schoenen aan.
‘Zullen we eens een andere benadering proberen? Ik heb het gevoel dat je met deze gesprekken
niet zo veel opschiet.’
Maarten, keurig in pak in een leren vergaderstoel tegenover me, gaat rechtop zitten, zijn
groene ogen glanzen. ‘Waar denk je aan?’
Even moet ik iets weg slikken, durf ik dit? Oké, Chantal, gewoon doen, je hebt niets te
verliezen. ‘Nou, ik wil eigenlijk energetisch met je aan de slag: healings geven en grondings-
oefeningen doen.’ Inwendig bereid ik me voor op een lachsalvo of een beledigde reactie en zoek
in mijn hoofd vast naar de juiste woorden voor een nadere uitleg. Maar ik had me de moeite
kunnen besparen.
‘Nou, dat wil ik best proberen. Mijn vrouw doet Reiki53 en haar behandelingen doen me altijd
goed.’
Even denk ik dat ik hem niet goed versta, dan lach ik opgelucht. ‘Goed.’
Zo belandt, van het ene moment op het andere, mijn healing-tafel in de coachingsruimte bij
Soulstation en vind ik mijn niche. Mijn cliënten komen eens in de maand voor een sessie die
begint met een gesprek: waarvoor ben je hier, wat wil je in jezelf ontwikkelen? Dan verkennen
we de dominante patronen in het dagelijks leven en proberen de oorzaak te achterhalen in
belangrijke voorvallen uit hun jeugd. We onderzoeken de onderliggende overtuigingen en
verkennen de mogelijkheden van nieuw gedrag. Daarna gaat de behandeling verder op de tafel:
de schoenen gaan uit, het jasje ook en de das gaat af. Als ze liggen, dek ik mijn cliënten toe met
een deken. Het is toch kwetsbaar, in zo’n horizontale positie; bovendien kan een healing heel wat
oude kou losmaken. Soms ben ik nog wel bang dat ze me gek vinden. Denk je nou echt dat dat
gewapper met je handen zin heeft? vraagt het venijnige stemmetje in mijn hoofd dan weer. Maar
in de loop der jaren verstomt die stem. Deze aanpak werkt: ik zie mensen groeien op een manier
die ik met alleen gesprekken nooit zou kunnen bereiken. En ik geniet met volle teugen, voor het
eerst sinds mijn burn-out voel ik weer enthousiasme voor wat ik doe.
Toch blijf ik moe, ondanks deze succesvolle koerswijziging. Sinds die longontsteking
afgelopen voorjaar is mijn kracht weg. Ik kan niet zeggen hoe moedeloos me dat maakt, het ging
net zo goed. Nu moet ik weer knokken om de dag door te komen.

Het derde jaar van de opleiding gaat over Goddelijkheid. Goddelijke wil, Goddelijke extase en
Goddelijke mind; in het BBSH-model de vijfde, zesde en zevende laag van het auraveld. De
uitdaging is om ons te laten leiden door een grotere spirituele werkelijkheid zonder de gronding
in onszelf en de aarde teverliezen. Ik worstel ermee. Goddelijke wil? Ik geloof er nog steeds niet
in, ik vertrouw het niet. Als ik loslaat, wie zorgt er dan voor een goede afloop? Mijn overtuiging
is dat het Goddelijke geen grip heeft op deze materiële wereld. Het is zo’n zooitje op deze
planeet. Als ze daarboven echt iets te vertellen hadden, zou het er hier beneden toch anders aan
toe gaan? Ik denk nog in termen van ‘zij daarboven’ en ‘wij hier beneden’. Dat wijzelf God zijn
weet ik wel als concept, maar ik voel het niet. Ik identificeer me met mijn ego, mijn
menselijkheid. Daar leef ik van dag tot dag mee, dat kan ik beetpakken en waarnemen. Verder
ben ik, vraag me niet waar het vandaan komt, boos op God. Ik voel me verlaten en in de steek
gelaten. Ondanks de goede afloop van mijn ‘overgave’ afgelopen voorjaar heb ik nog steeds
weinig vertrouwen dat Hij of Zij mij draagt.

In de eerste week van het derde jaar, het is inmiddels oktober 1997, zitten we weer met zo’n
zevenhonderd studenten in de grote zaal voor een meditatie. Het blijft een bijzondere ervaring,
zo te zitten in een zee van mensen in serene rust, gestreeld door de vredige klank van de harp van
één van de docenten. Om me heen heeft iedereen zijn ogen dicht, ik niet. Ik kijk naar de vrouwen
op het podium: Barbara in het midden, geflankeerd door haar assistenten. Wat zijn ze mooi, zo
vol overgave. Een brok schiet in mijn keel, dat wil ik ook! Ik wil ook zo mooi zijn, zo zichtbaar.
Maar dan moet er wel iets gebeuren, ik heb me mijn hele volwassen leven zo veel mogelijk
verstopt. Als Wim niet was begonnen om leuke jurkjes voor me te kopen, liep ik nog altijd in
spijkerbroek en slobbertrui. Of in pak. Volgens deze school komt schoonheid en talent vanuit je
essentie, die is voor ieder mens verschillend. Maar ik ken mijn essentie nauwelijks.
In gedachten begin ik te bidden, ik heb inmiddels wel geleerd dat ik mag vragen om wat ik
nodig heb. ‘Het is zo dubbel. Ik verlang ernaar om me met mijn essentie te verbinden, maar
tegelijkertijd vertrouw ik het niet. Ik ben bang voor dat licht, ik ben bang voor die schoonheid.
Wijs me de weg! Laat me mijn Goddelijkheid zien.’
De zaal verdwijnt, ik hoor alleen nog de klanken van de harp. Dan voel en zie ik een gouden
spinnenweb om me heen. Ik besef dat ik op de vijfde laag van het auraveld ben, daarna zak ik
traag door andere lagen heen naar de eerste laag. Een beetje zoals de lift in een flatgebouw
langs de verdiepingen zoeft, maar dan langzamer. Een tijdje hang ik met mijn bewustzijn in dit
gouden web. Daarna stijg ik op naar boven, steeds weer passeer ik een nieuwe laag in het web
en iedere laag is fijner van structuur dan de vorige. Steeds hoger stijgt mijn bewustzijn op, tot er
nog maar één, allesomvattend licht is. Vanaf die immense hoogte zie ik hoe mijn kleine ‘ik’, mijn
mens-zijn, deel uitmaakt van dit grote licht en hoe ik via dit ragfijne web verbonden ben met
alles en iedereen op aarde.
Geroerd blijf ik na de meditatie zitten met mijn handen in mijn schoot en negeer het
geroezemoes van mijn medestudenten die hun spullen oppakken en de zaal uitlopen, op weg naar
het toilet of de koffiebar. Dit was zo mooi, zo liefdevol en zo onmiskenbaar aanwezig. Hoe kan
het dan dat ik zo bang ben dat ik niet gedragen word? Is dat de oorzaak van mijn moeheid?
Waarom blijf ik maar werken, terwijl mijn lijf eigenlijk niet meer kan?
’s Middags, terwijl we healings oefenen in de kleine klas, gebeurt er nog iets bijzonders.
Halverwege de healing, we oefenen met verschillende ‘staten van zijn’, worden mijn handen
voor het eerst ‘overgenomen’; ze bewegen vanzelf zonder dat ik daar bewust iets voor doe. Ik
voel hoe de uitdrukking op mijn gezicht verandert; mijn mond plooit zich in een brede glimlach
en mijn ogen knipperen zachtjes. Ik snap direct wat er gebeurt, ik heb het vaak genoeg gezien bij
Barbara en de docenten: mijn lichaam wordt bestuurd door iets hogers. Een diep gevoel van
blijdschap welt in me op, mijn gebed van vanmorgen werkt nog door. Het is alsof mijn gidsen
zich ervan willen verzekeren dat ik voor eens en altijd zal beseffen wie ik ten diepste ben.
Mijn docente ziet het van een afstand gebeuren en laat me begaan. Achteraf fluistert ze, ‘dat
was prachtig, goed werk.’
Onzeker kijk ik haar aan. Met kritiek kan ik omgaan, maar complimenten maken dat ik me
hoogst ongemakkelijk voel. Wat is dat toch?
In de kleine kring deel ik mijn ongemak: ‘Ik weet niet wat ik met je compliment moet, ik word
er zo onzeker van.’
‘Lof is de uiting van de ziel in vreugde.’
‘Dat begrijp ik rationeel, toch ben ik er bang voor. Tegelijkertijd hunker ik naar bevestiging.’
‘Dat hebben we allemaal, Chantal. Iedereen hier heeft het nodig om bevestiging te krijgen. Op
de een of andere manier heb je geleerd dat je niet mooi mag zijn. Voel eens, wat dat idee in je
oproept?’
‘Angst,’ fluister ik. Ik ben bang voor wat anderen ermee zullen doen, ik ben bang voor wat me
kan worden aangedaan. Als ik maar zorg dat ik onzichtbaar ben, dan ben ik veilig.’
‘Dat is een waardevol inzicht. Heb je een idee waar die angst vandaan komt?’
Nee, dat heb ik niet.
De docente werpt een blik op de klok. ‘Het is bijna tijd om af te ronden. Ik wil je vragen om
dit verder uit te werken met je therapeut. Dan hoor ik de volgende lesweek graag wat je nog meer
hebt ontdekt.’
Vol van alle inzichten en ervaringen, maar hondsmoe kom ikterug in Nederland, deze lesweek
heeft veel van me gevraagd. Gelukkig zijn we rond de kerstperiode een tijdje vrij, maar het is
niet genoeg. Mijn gidsen moedigen me ook aan om zo veel mogelijk los te laten. ‘Je bent nog
steeds niet hersteld van je burn-out, nu drie jaar geleden, en je hebt de laatste maanden meer
gedaan dan je lichaam aankan. Er is een tijd van doen en een tijd van zijn. Jij doet alleen maar,
je weet niet wat het is om te zijn. Je ziel protesteert. Laat los, geef je over aan de stroom. Ga
vroeg naar bed, eet gezond, doe je oefeningen, mediteer, geef jezelf de ruimte. Beperk je tot wat
individuele sessies, neem de tijd om aan te sterken.’
Ik doe echt mijn best, maar er moet zo veel. Ons bedrijf vraagt zo veel. En als ik te vaak de
stekker eruit trek, ontploft Wim. ‘Je laat mij alles doen,’ snauwt hij, als ik een middag in bed
doorbreng.
Hij heeft gelijk, natuurlijk heeft hij gelijk. ‘Lieverd, ik wil echt wel meer doen, maar ik ben zo
moe.’
Maar die woorden maken het alleen maar erger, ik krijg heel wat boze blikken. ‘Jij denkt
alleen maar aan jezelf. Denk je dat ik nooit moe ben? Ik wil ook wel een middag in mijn bed
liggen, maar dan komt die offerte nooit af. En de nieuwsbrief moet ook de deur uit.’
Het zijn de eerste ruzies over het thema dat in de loop van de jaren de angel in onze relatie zal
blijken te zijn: we knokken om de beschikbare energie. Op de een of andere manier creëren we
samen, onbewust, schaarste: er is te weinig tijd, te weinig geld, te weinig slaap, te weinig rust, te
weinig ruimte. Onze valkuil is dat we alles samen willen doen: samen leven, samen
studeren,samen een bedrijf opbouwen. We negeren het advies van Johan de Meester om
verschillende rollen in te nemen, we zitten allebei in de actie. Mijn gidsen proberen ons bij te
sturen. ‘Jij en Wim lopen verschillende paden, ook al heb je een gemeenschappelijk project dat
Soulstation heet. Het is jullie uitdaging om de verschillen te tolereren in deze
gemeenschappelijke creatie. Het zou een vergissing zijn als je probeert hetzelfde te zijn. Jullie
hebben ieder een eigen rol binnen Soulstation. Jouw rol is de energie van de moeder, koesterend,
zorgzaam en diepgaand in het contact. Wim heeft de rol van de leider, hij wijst de weg en werkt
hard in de buitenwereld om te zorgen voor voeding en veiligheid. Voor de balans zijn beide
energieën nodig. Jouw liefde en koestering zijn kwetsbaar zonder zijn leiderschap, zonder jouw
diepte en koestering zouden zijn leiderschap en harde werken van Soulstation de zoveelste
eenzijdige organisatie maken. Geef elkaar ruimte, innerlijke balans leidt tot uiterlijke balans.’
De woorden resoneren diep, maar we slagen er niet in ze in praktijk te brengen. We zitten in
de symbiose, maar dat begrijp ik pas jaren later.

Februari 1998. Mijn dierbare vriendin Ilse heeft een nieuwe man in haar leven. Hij zit bij haar in
de klas in Frankrijk en heeft haar de laatste maanden voorzichtig het hof gemaakt. Aanvankelijk
wilde ze er niets van weten, ze was nog maar net gescheiden en ze vond de man in kwestie
eigenlijk te oud (ze schelen bijna twee generaties), maar inmiddels is ze als een blok gevallen
voor zijn charmes. Heerlijk. Maar voor mij zit er een onverwacht addertje onder het gras. Haar
nieuwe liefde is namelijk rijk, puissant rijk. Het weekend dat Ilse bij ons komt logeren, verschijnt
ze in een gloednieuwe zwarte, glimmende bolide in plaats van haar vertrouwde rode derdehands
Peugeotje 205 en ze heeft ineens de duurste spullen ter wereld: een Louis Vuitton-weekendtas,
Hermès-shawls, La Perla-ondergoed (ik ken haar alleen met onderbroeken van de Hema),
diamanten oorbellen en een dito ring. Alles even smaakvol, alles even prachtig, en ik ben
strontjaloers. Ik kan mijn ogen niet afhouden van die knoeperds van diamanten in haar oren en ik
zou die prachtige tas het liefst het raam uittrappen. Wat steekt mijn huisjeschamel af bij al die
mooie spullen, ik voel me een mislukkeling. Haar prachtige verschijning brengt al mijn
negatieve zelfbeelden tot leven: ik ben niet goed genoeg, ik ben het niet waard, het is er niet voor
mij.
Maar ik zeg er niks van. Ik wil niet jaloers zijn, ik schaam me dood voor al die negatieve
gevoelens. Alsof er niets aan de hand is, probeer ik te doen wat we altijd doen: wandelen, lekker
eten, over van alles en nog wat kletsen. Maar voor het eerst in onze vriendschap is er iets wat we
niet bespreken. Ik niet en zij niet. We vermijden het onderwerp van haar plotselinge rijkdom en
doen alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Stom. Het zal het begin blijken te zijn van
een gestaag groeiende, jarenlange verwijdering.
Wanneer Ilse weg is, mopper ik wel tegen Wim. ‘Ik vind het zo lastig! Wij moeten ons de
tandjes werken om rond te komen en zij krijgt de weelde zo in haar schoot geworpen. Hij heeft
notabene twintigduizend piek op haar rekening gestort, omdat ze rood stond. Dat wil ik verdorie
ook wel. Dan zou ik tenminste een tijdje rust kunnen nemen en misschien wel kunnen beginnen
met schrijven.’
Dan schiet mijn man uit zijn slof. ‘Denk je nou echt dat ik met zo’n rijkeluisvrouwtje
getrouwd wil zijn? Dat ik het goed vind als jij een beetje niks doet, terwijl ik me de tandjes
werk? Dan moet je een andere man zoeken, schat.’ De blik op zijn normaal zo zachtaardige
gezicht is ronduit verwijtend.
Ik bevries. Ik weet inmiddels dondersgoed dat hij me naast zich, of nog liever vóór zich, nodig
heeft. Veel later zullen we daar samen grapjes over maken. We zijn op dit moment net
datburgemeestersduo van Van Kooten en De Bie: ik zogenaamd stoer in de wereld en hij er drie
passen achter. Het is ook wrang, hij isgevallen op een ogenschijnlijk succesvolle zakenvrouw en
blijkt nu getrouwd te zijn met een chronische patiënt. Wat je noemt een kat in de zak.
‘Snapt ze nou niet dat je met diamanten in je oren geen boswandeling kan maken?’ Mokkend
sta ik voor het raam. In het voortuintje steken kleine groepjes paarse krokussen vrolijk af tegen
de zwarte aarde, een merel hopt tussen de struiken op zoek naar eten.
Wim slaat van achteren zijn armen om me heen, zijn kin rust op mijn schouder. ‘Joh, ze moet
er nog mee leren omgaan, dat normaliseert heus wel.’
’s Avonds voor ik ga slapen leggen mijn gidsen, zoals gewoonlijk, feilloos hun etherische
vinger op de zere plek. ‘Waarde ligt niet in uiterlijke dingen, het is een innerlijke gift. Als je het
zoekt in de buitenwereld, probeer je een innerlijk gebrek aan eigenwaarde te compenseren. Dit is
ook de reden dat het zo moeilijk voor je was om je oude huis en je oude baan los te laten, de
status gaf je een gevoel van eigenwaarde. Weet je nog wat je tijdens de lessen tegen je leraar
zei? Je moet leren om je innerlijke schoonheid te accepteren. Dat is waar deze jaloezie over
gaat. Claim je waarde, je Goddelijkheid en je schoonheid. Weet wie je bent, voel wie je bent,
vertrouw wie je bent!’
Maar dat durf ik nog steeds niet. Op de een of andere manier jaagt het idee van in mijn
schoonheid staan me diepe angst aan. Alsof het me kwetsbaar maakt naar de wereld. In therapie
ben ik er wel mee aan het werk, maar de oorzaak van die angst heb ik nog niet gevonden.

‘Ga jij maar eens naar Hans van de Braak,’ zegt Hans Kramer (we hebben na Visions contact
gehouden) als ik hem vertel dat ik nog steeds zo moe ben. ‘Hij is een natuurgenezer54. Ik ken
hem al jaren, die man kan toveren.’ Die suggestie pak ik op en ik bel voor een afspraak, een
maand na het weekend met Ilse kan ik terecht.
De routebeschrijving brengt me op een doordeweekse ochtend naar een grote, witte
vrijstaande villa in een chique wijk van Eindhoven, waar een vriendelijke vrouw met lange
donkere haren opendoet en me naar de wachtkamer op de zolderverdieping wijst. Een beetje
gespannen klim ik drie trappen naar boven, ik heb geen idee wat ik moet verwachten. De smalle
wachtkamer, waar net een oude, gele bank en een rieten tafeltje beladen met een stapel stuk
gelezen tijdschriften in past, is verlaten. Een bak met speelgoed in de hoek verraadt dat hier ook
met kinderen wordt gewerkt. Ik moet lang wachten, de afspraak voor me loopt minstens een uur
uit. Net wanneer ik me begin af te vragen of ik nog aan de beurt kom, steekt een magere man met
een lange, dunne baard zijn hoofd om de hoek van de deur. ‘Ik ben zover, ga je met me mee?’
Hij loopt voor me uit naar een andere zolderkamer. ‘Ga daar maar zitten.’ Hij wijst me naar de
stoel tegenover een zwart bureau met een enorme computer. Achter de stoel staat een
massagetafel en naast die tafel een batterij aan apparatuur. Kort vertel ik waar ik voor kom en hij
tikt de gegevens routineus in op het toetsenbord. Even later lig ik in mijn ondergoed onder een
deken op de massagetafel. Om mijn hoofd, romp, polsen en enkels zitten banden die met een
ingewikkeld uitziend apparaat zijn verbonden. De computer meet mijn organen door, vertelt
Hans, en analyseert wat er aan de hand is. ‘Zo, ik laat je even een kwartiertje alleen, ik kom zo
terug en dan gaan we kijken wat de uitslag van de scan is.’
‘Oke,’ mompel ik en ik doezel weg. Op de achtergrond piept de computer als teken dat hij
bezig is.
‘Tja,’ bromt Hans enige tijd later en hij strijkt met een hand over zijn lange, puntige baard.
‘Het is niet raar dat jij zo moe bent.’ Rustig kijkt hij op van de computeruitdraai. ‘Het
Pfeiffervirus zit nog in je bloed. Je lever is overbelast, je bijnieren zijn uitgeput en je hypofyse en
je schildklier moeten te hard werken. Verder is je darmflora ernstig verzwakt door het gebruik
van antibiotica.’
Mijn gedachten gaan terug naar de longontsteking nu bijna een jaar geleden, de dokter heeft
me toen een pittige antibioticakuur gegeven. Verdorie, ik heb nooit gedacht dat ik mijn lichaam
daar schade mee zou berokkenen. Zei hij nou dat het virus nog in mijn bloed zit? Na vijftien
jaar? ‘Waarom heeft het bloedonderzoek in het ziekenhuis dan niets uitgewezen?’
‘Omdat ze dit subtiele niveau niet kunnen meten,’ luidt het droge antwoord. ‘Laten we eerst
maar eens kijken of we je iets meer in balans kunnen krijgen. Dan gaan we later dat virus er wel
uit werken.’
Ik vind alles goed, als ik nou eindelijk maar een keer fit word. Hans gaat op de stoel naast me
zitten en geeft me een koperen staaf in mijn rechterhand. Mijn linkerhand neemt hij in de zijne
en hij begint met een computerpen in mijn nagelriemen te prikken. Iedere keer als hij dat doet,
klinkt er een piep, soms laag, soms hoger van toon, soms kort en dan weer wat langer. Om de
zoveel tijd plaatst hij een ander flesje of testbuisje op een metalen plaat op het kastje waarmee de
koperen staaf en de computerpen zijn verbonden. Zo test hij mijn meridianen, begrijp ik. Mij
zegt het allemaal niets, maar Hans lijkt deze taal te verstaan. Ineens komt hij met een
onverwachte vraag. ‘Wat betekent macht voor jou?’
‘Huh?’ Het duurt even tot de betekenis van wat hij zegt tot me doordringt. Macht? Ik laat het
woord door me heen gaan. ‘Dat weet ik niet, het is niet een begrip dat ik aan mezelf toeken.
Macht is vooral iets dat anderen hebben.’ Ik word warm in mijn gezicht, de opleiding heeft me
wel geleerd om eerlijk te zijn als het over mijn eigen proces gaat, maar het blijft ongemakkelijk
voor me.
‘Kun je een beetje met je verlegenheid omgaan?’ Weer zo’n onverwachte vraag, ook daar
moet ik even over nadenken.
‘Ik denk dat je een van de weinigen bent die het ziet. De meeste mensen zien mij denk ik als
een zelfverzekerd mens.’
‘Maar dat ben je niet, hè? Je hebt veel meer bij je dan je aan de buitenwereld laat zien. Maar je
voelt je ongelooflijk kwetsbaar en je durft amper je gevoel te tonen.’
Sprakeloos kijk ik hem aan. Hoe weet hij dat? Haalt hij die wijsheid allemaal uit dat kastje?
‘Je hebt een blokkade op je seksualiteit.’
Doiiing! Het schaamrood stijgt naar mijn wangen. Om mijn verlegenheid te verbergen, draai
ik mijn hoofd af. Buiten is de lucht zwart en de regendruppels slaan tegen het kleine raam onder
het schuine dak. Wat moet ik hier nou op zeggen? Wil ik het hier wel met hem over hebben? Ik
weet dat ik soms verstijf wanneer Wim me streelt en ik heb ook niet altijd zin om te vrijen. Maar
een blokkade?
Hans vult de stilte. ‘Je kunt je niet overgeven, omdat je niet kunt omgaan met de
machteloosheid die dat oproept. Je hebt je volgens mij als kind heel erg machteloos gevoeld.’
De tranen springen in mijn ogen, waarom weet ik niet goed. Heb ik me als kind machteloos
gevoeld? De wijzer van de klok boven de deur tikt traag de seconden weg. Geen wonder dat ik
me zo oncomfortabel voel in het derde BBSH-jaar. Als het waar is wat deze man zegt, als ik me
als kind machteloos heb gevoeld om welke reden dan ook en me niet kan overgeven, kan ik me
dus ook niet overgeven aan het Goddelijke. Ik schraap mijn keel en zeg zacht: ‘Soms heb ik het
gevoel dat ik tussen twee glazen muren leef. De ene glazen muur houdt me weg bij de buiten-
wereld en de andere houdt me weg bij mezelf. Het enige wat ik kan doen is niet bewegen en
blijven ademhalen, in de hoop dat ik veilig ben.’
Hans kijkt me geruststellend aan. ‘Laten we maar eens kijken wat we kunnen doen om je een
beetje meer energie te bezorgen, hopelijk krijg je dan ook wat meer bodem in jezelf.’
Na een consult van ruim anderhalf uur neem ik met een batterij aan potjes en flesjes vol
supplementen en homeopathische middelen onder mijn arm afscheid. Over zes weken moet ik
terugkomen.

De pillen en druppels brengen wel wat verlichting, bij het volgende consult blijkt duidelijk dat
mijn organen beter werken. Maar het beetje energie dat ik daarmee win, geef ik direct weer weg.
Er komen de laatste tijd een hoop leuke dingen op ons pad: recentelijk plaatste een tijdschrift
over duurzaam ondernemen een interview, wijdde een lokale krant een artikel aan ons werk en
Nederland 3 zond zelfs een documentaire uit waarvoor één van mijn healings werd gefilmd. Al
die publiciteit bracht ons weer in contact met nieuwe mensen en we hebben interessante, nieuwe
projecten binnen. Het leukste van alles is dat we gevraagd zijn om les te geven in persoonlijke
ontwikkeling als keuzevak in het MBA-programma op mijn alma mater. Door alle
ontwikkelingen hebben Wim en ik er wel een managementtaak bij, er zijn nu meerdere
freelancers voor ons aan het werk.
Ik zit gevangen in een vicieuze cirkel: veel en hard werken, moe, periodes ziek, bijslapen, een
vakantie en er dan weer tegen aan. Ik kan niet meer. Ik wil niet meer. Ik wil rust! Hoe vaak ik me
dat niet hoor zeggen, hoe vaak ik dat niet schrijf in mijn dagboeken. Hoe vaak proberen mijn
gidsen me niet te corrigeren. ‘Je bent terug in je oude patroon. Je doet te veel, je vraagt te veel
van jezelf en je hebt te hoge ambities. Je wilt de perfecte coach zijn alsof je twintig jaar ervaring
hebt in plaats van net een jaar, je wilt de perfecte leraar zijn, terwijl dit je eerste ervaringen in
het lesgeven zijn en je wilt de perfecte manager zijn, terwijl je diep in je hart helemaal niet wilt
managen! Geef jezelf tijd om adem te halen, geef jezelf tijd om te groeien! Laat los, Chantal, laat
los. De wereld gaat niet ten onder als jij wat minder hard werkt. Maar jij wel, je lichaam kan dit
niet aan. Hou op om alles en iedereen te willen fiksen. Jij bent je eerste prioriteit.’
Tegen het eind van het derde schooljaar ben ik zo verschrikkelijk moe, dat ik nog maar half
kan functioneren. De laatste lesweek blijf ik thuis, mijn lijf kan de reis niet aan. De tien dagen
dat Wim in Amerika is, lig ik in bed, hondsberoerd, koud en moe. Ik vind het vreselijk dat ik niet
met hem meekan, ik wil zo graag naar school. Maar het gaat echt niet, ik ben op. Ik kan alleen
nog maar huilen van vermoeidheid. Gek genoeg wordt mijn beslissing om thuis te blijven door
mijn docenten positief ontvangen, ze zien het als een stap in de goede richting. Weliswaar heb ik
me nog niet kunnen overgeven aan het Goddelijke, maar ik heb me wel overgegeven aan wat er
is. Ik heb losgelaten en dat is voldoende om door te mogen naar het vierde jaar. Hopelijk kom ik
deze zomer weer op krachten en kan ik het vierde jaar weer gewoon meedoen. Ik moet het nog
even volhouden, het eind van de opleiding is in zicht.
17.
Volg de angst naar de bron
Tijdens de vakantie knap ik inderdaad aardig op, de rust en de zon doen me goed. Maar net als
vorig jaar kom ik met weerstand in mijn lijf weer thuis, ik had nog maanden weg willen blijven.
Ik wil rust, ik wil ruimte, ik wil stilte. Wanneer ik mijn gidsen naar de bron van mijn weerstand
vraag, is het antwoord ook in lijn met wat ze me vorig jaar al zeiden:
‘Het is tijd om naar binnen te gaan, Chantal, het is tijd om te beginnen met schrijven. Het is
niet voor altijd, maar het gaat wel een paar jaar in beslag nemen. Dit betekent niet dat je
helemaal hoeft te stoppen met je sessies, alleen dat je het aantal moet gaan beperken, zodat je
tijd overhoudt. Je oude patroon van te veel en te hard werken heb je gecreëerd om niet te hoeven
voelen. Je moet leren om balans te vinden tussen ‘buiten’ en ‘binnen’ zijn. Kleine momenten van
geborgenheid geven een mens de kracht om aan het leven deel te nemen. Jij kent dat niet. Je hebt
je leven tot nu toe voornamelijk doorgebracht in de buitenwereld, geef jezelf de ruimte om jezelf
in de diepte van je ziel te ontmoeten.’
Ik weet dat hun adviezen kloppen, dat het me zou dienen om ze op te volgen. Maar ik weet
ook dat er iets is dat me steeds weer voortdrijft. Waar komt dat toch vandaan? Waarom staat
mijn keel zo strak? Waarom ben ik zo bang?
Vraag en het Universum zal antwoorden. Al een paar dagen later, op een mooie nazomerse
dag in augustus, op het moment dat ik met de auto voor een stoplicht sta, schiet er een gedachte
met neonletters door mijn hoofd: HIJ ZAL ME NOOIT LATEN RUSTEN! Op mijn netvlies zie ik
een beeld van een jonge zwarte vrouw die op handen en knieën een stenen vloer boent. Achter
haar staat een man met een zweep. Het beeld is levensecht en de emoties, die het oproept niet
minder, ik voel de angst van het meisje in mijn eigen lijf. Mijn handen klemmen om het stuur.
Wat is dit? Ik stel de vraag aan mijn gidsen en krijg direct het antwoord. ‘Zoek een
regressietherapeut, je ziet een beeld uit een vorig leven.’ Zoek een regressietherapeut? Oké, en
waar vind ik die? Dan schieten de boeken van Dr. Winafred Blake Lucas over
reïncarnatietherapiexxvi in mijn herinnering waar het werk van een Nederlandse therapeut, Tineke
Noordegraaf, in wordt beschreven. Misschien kan ik met haar een afspraak maken.

Het afsluitende, vierde jaar van de opleiding is het jaar van integratie. Het jaar dat alles wat we
de voorgaande jaren hebben geleerd extra betekenis geeft en waarin van ons wordt verwacht dat
we tot een heldere expressie van onze essentie komen. Het is het jaar van de hara en de
wezensster. Als je de hara kunt afstemmen op de intentie van de ziel voor deze incarnatie, leren
we, dan is het makkelijker voor je essentie om zich te manifesteren. Het is een jaar vol belofte en
opwinding, het leidt immers naar dat felbegeerde diploma.
Maar voor het zover is, wacht iedere student een ‘Case Presentation’, een bijeenkomst van
anderhalf uur waarin je je moet verantwoorden voor de wijze waarop je een speciaalhiervoor
uitgekozen cliënt hebt begeleid. Het doel is tweeledig: enerzijds is het een proeve van
bekwaamheid, maar tegelijkertijd is het een middel om de healer in contact te brengen met
eventuele blinde vlekken in zichzelf waardoor hij vergelijkbare blokkades van de cliënt niet kan
waarnemen. Mijn Case is ingeroosterd in de eerste lesweek.
Wekenlang zit ik iedere ochtend een paar uur achter mijn pc om mijn aantekeningen uit te
werken tot een behandelverslag. Mijn ‘Case Client’ is Maarten, de consultant met het hoge
voorhoofd en de buitengewone intellectuele capaciteiten, die mij ertoe bracht om healing te gaan
toepassen in mijn coaching. Ik heb ruim anderhalf jaar met hem gewerkt en moet het traject aan
de hand van een aantal vragen beschrijven: wat is de geschiedenis van de cliënts lichamelijke
gezondheid, hoe is zijn huidige gezondheid, gebruikt hij medicijnen, is hij ergens onder
behandeling en zo ja, bij wie en waarvoor, welke factoren dragen bij aan zijn huidige situatie,
een beschrijving van de ontwikkeling van het lichaam in termen van de karakterstructuren, een
beschrijving van de staat van de zeven lagen van het auraveld, de chakra’s en de hara, een
beschrijving van de geestelijke gezondheid, de mentale en emotionele staat van zijn, een
beschrijving van de belangrijkste afweermechanismen, een omschrijving van het spirituele
perspectief en een inschatting van cliënts essentie.
Mijn gidsen moedigen me aan om zo compleet mogelijk te zijn en zowel de goede als de
mindere ervaringen te delen. Ik beschrijf mijn onzekerheid of wat ik hem te bieden had wel
voldoende was, en vertel over de momenten dat ik geen contact had, het koud kreeg en in
gedachten mijn boodschappenlijstjes stond door te nemen. Ook vermeld ik de keren dat ik te moe
was voor een behandeling die ik wel had afgesproken. Tegenover die schaduwkant staan mijn
positieve ervaringen. Een healing waarin Maarten een kruis op de muur zag terwijl ik de energie
van Christus gewaar werd; het groeiende vertrouwen tussen ons, waardoor we in de sessies
steeds dieper konden gaan en het licht dat in de loop van die anderhalf jaar geleidelijk weer in
Maartens ogen ging schijnen.
Toch ben ik, vanaf het moment dat ik ga schrijven, onrustig; die hele presentatie ligt als een
steen op mijn maag. Ik sta ermee op en ik ga ermee naar bed. Terwijl ons bedrijf lekker loopt,
onze relatie harmonieus is en ik door de vakantie weer enigszins ben opgeladen, ben ik zo
gespannen als een snaar. Ik voel me het lam dat naar de slachtbank gaat.

In oktober is het zover. Om acht uur ’s morgens, een halfuur voor mijn Case begint, loop ik het
nog verlaten lokaal binnen. Tegen de witte muur aan de korte zijde staat één stoel, die is voor
mij; op enige afstand er tegenover twee stoelen voor de docenten en een paar meter daarachter
rijen voor eventuele toeschouwers. Even slik ik iets weg, ik moet er niet aan denken dat er
mensen komen kijken, laat ze alsjeblieft naar iemand anders gaan. Achter mij gaat de deur open
en Donna Evans Strauss, lid van de senior staff, komt binnen. Ik ben blij met haar als Case-
begeleider, de keren dat ik les van haar heb gehad, kwam ze op mij uiterst deskundig over. ‘Ben
je er klaar voor?’ Ze komt vlak voor me staan en legt haar handen op mijn schouders, haar stem
klinkt liefdevol.
Zenuwachtig kijk ik haar aan en zucht. ‘Ik weet het niet, maar laten we dit maar doen, dan ben
ik ervan af.’
‘Wees jezelf, dat is alles wat we van je vragen. Je kunt dit, dat weet ik zeker.’ Ze loopt door en
laat me alleen in een hoek van de zaal. Daar wacht ik, lijdzaam, tot het tijd is. Later, als ik bij
mijn klasgenoten op de publieke tribune zit, zie ik hoe ik meer had kunnen doen om de ervaring
voor mezelf comfortabel te maken. Mijn vrienden bouwen ter gelegenheid van hun Case hele
altaren van brandende kaarsen, bloemen, wierook, stenen en Boeddhabeeldjes. Maar dat idee is
niet in me opgekomen.
Met verschrikte ogen zie ik hoe de eerste studenten op de publieke tribune plaatsnemen. Nee
hè? Inwendig kreun ik en ik voel hoe mijn lichaam verstijft, alsof ik me schrap zet. Ik probeer
kalm te blijven, maar dat lukt voor geen meter. Mijn vingers strijken onwillekeurig wel twintig
keer mijn jurk glad en haken eindeloos die losse haarlok achter mijn oor. Wim, die inmiddels
ook is gearriveerd, omhelst me en wenst me sterkte. Een paar klasgenoten lachen me
bemoedigend toe, hun duimen in de lucht gestoken. De studenten blijven binnen stromen en
wanneer het tijd is om te beginnen, zit de zaal helemaal vol.
Klokslag half negen neem ik trillend en met grote tegenzin plaats op die ene, eenzame stoel in
het besef dat de komende anderhalf uur alle ogen van dit gezelschap op me gericht zullen zijn. Er
is geen ontkomen aan; als ik wil afstuderen, dan moet ik hier doorheen.
‘Oké, Chantal, vertel ons eens over je cliënt,’ zegt Donna, nadat ze alle aanwezigen welkom
heeft geheten.
Met een licht bevende stem begin ik te vertellen. ‘Hij heet Maarten, hij is 45 jaar oud,
getrouwd en hij heeft drie kinderen. Hij werkt als consultant in de ICT. Maarten is een man die
erg in zijn hoofd leeft en moeilijk zijn emoties uit. Hij heeft mij gevraagd of ik hem wil helpen in
contact te komen met zijn gevoel.’
Donna knikt bemoedigend, alsof ze me wil laten weten: ik ben er voor jou, ik zal je niet
onderuithalen, ik wil je juist helpen. Haar vraag onderschrijft dit. ‘Hoe vond je dat, om healer te
zijn voor deze man?’
De eerste spanning glijdt van me af en ik begin te vertellen. ‘Ik vond het een eer om met hem
te werken. Hij schonk me veel vertrouwen waardoor ik mezelf ook durfde te geven. Ik denk dat
we allebei zijn gegroeid.’
Maar dat is net iets te veel aan de oppervlakte, dus Donna vraagt door. ‘Waarom gaat hij weg
bij zijn gevoel? Waar zit zijn pijn?’
Gelukkig, dat weet ik. ‘Maarten was een eenzaam kind. Zijn ouders hadden hun handen vol
aan hun eigen bedrijf, ze hadden weinig tijd voor hem.’
‘Herken je dat in je eigen leven?’
‘Ja. Mijn moeder was ook altijd aan het werk.’
‘Weet je ook wat daarachter zit, zowel bij hem als bij jou? Wat was de pijn waar iedereen voor
weg liep?’
Verbaasd kijk ik haar aan. Waar doelt ze op?
Donna herhaalt de vraag. ‘Heb je ook gekeken naar de parallel tussen de gebeurtenissen in zijn
leven en dat van jou?’
Onzeker staar ik naar mijn handen. In mijn geheugen zoek ik naar het juiste antwoord, maar
het lijkt alsof mijn harde schijf is gewist. De minuten tikken voorbij en ik besef maar al te goed
dat ik iets moet gaan zeggen, ik weet alleen niet wat. Ik kijk haar aan. De rest van de zaal en alle
toeschouwers zijn verdwenen. Het enige wat ik registreer, is het bonken van mijn hart en twee
diepblauwe ogen die me vragend aankijken. ‘Ik weet het niet,’ zeg ik uiteindelijk hakkelend.
‘Echt niet?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, het spijt me, ik weet het echt niet.’
‘Is het niet zo dat hij vrijwel hetzelfde heeft meegemaakt als jij?’
Doodse stilte, ik heb geen idee waar ze het over heeft.
Ze pakt mijn scriptie uit haar tas en begint te bladeren. ‘Kijk, hier staat het. Hij heeft als klein
jongetje zijn zusje voor zijn ogen zien sterven. Hij had haar bij de hand, maar zij trok zich los en
rende de straat op waar ze door een automobilist werd geschept.’
In gedachten neem ik de informatie uit mijn scriptie door. Het is waar wat Donna zegt, maar ik
heb het gemist. Niet dat ik het niet weet, maar ik heb er niets mee gedaan. De tranen kriebelen in
mijn ogen.
‘Dat heb jij toch ook meegemaakt, Chantal? Jij hebt toch ook iemand zien sterven?’ Ja, dat is
waar, maar ik snap nog steeds niet waarom dat belangrijk is. Het gaat nu toch om Maarten?
Donna ziet mijn verwarring. ‘Je kunt een trauma55 van een cliënt niet behandelen wanneer je
zelf een vergelijkbaar trauma bij je draagt en de pijn niet hebt verwerkt.’
Kloink! Mijn gedachten gaan terug naar die troosteloze dag in april 1972, de herinnering staat
voor altijd in mijn geheugen gegrifd.
‘Zul je goed op je broertje passen?’ Mijn vader hurkt voor me en slaat zijn oude zwemvest om
me heen. Het komt tot mijn knieën.
Ik begrijp niet waarom ik dat ding aanmoet. ‘En jij dan, papa? Welk vest trek jij dan aan?’
Zijn groene ogen lachen en hij aait me over mijn hoofd. ‘Maak je over mij maar geen zorgen
lieverd. Ik ga even de boot uitproberen, daarna haal ik jullie op.’
‘Goed papa, we wachten hier tot je terug bent.’ De kleine, witte zeilboot schuurt op de golven
tegen de kade. De lucht is grijs en de wind is best koud. Ik heb eigenlijk geen zin om hier te staan
wachten, maar zo meteen gaan we zeilen, heeft papa beloofd. Ik pak mijn broertje van vier bij de
hand en loop met hem naar de stoep voor onze witte, hoge flat; we gaan met steentjes spelen.
Soms zoek ik de boot met mijn ogen, maar die is al snel ergens achter op het meer. Na een tijdje
vergeet ik te kijken.
Plotseling komt mijn oom aanrennen, zijn gezicht rood van het harde lopen. Hij gebaart dat
we mee moeten komen. Ik begrijp het niet, papa zou ons toch komen halen? Mijn oom trekt aan
mijn arm. ‘Chantal, kom, de boot is omgeslagen!’
Omgeslagen? Hoe kan dat nou? Net zag ik ‘m nog! Ik tuur naar het water. Waar is hij? Ja,
daar! In de verte deint een wit bolletje op de donkere golven. Met z’n drieën hollen we naar de
oude Eend, gelukkig staat hij vlakbij. Mijn tante zwaait ons vanaf het balkon lachend uit, ze
denkt vast dat we een ijsje gaan eten of zo. Maar we hebben geen tijd om het haar uit te leggen
en rijden hard weg.
Mijn oom stuurt de auto naar de andere kant van het park, waar veel mensen op de kant staan.
Ze kijken naar de boot op zijn kop in het water en naar mijn vader, die zich aan de rand
vasthoudt. Waarom doet niemand wat? De volwassenen staan druk te praten en te gebaren.
Gelukkig trekt mijn oom zijn schoenen en zijn jas uit, maar het duurt eindeloos voor hij in het
water springt. Schiet nou op! Van ongeduld bijt ik bijna mijn nagels stuk.
Er komen steeds meer mensen om ons heen staan; iemand heeft de politie gebeld en de
ziekenwagen. Een mevrouw in uniform vraagt wie ik ben. Ik wijs naar het water: ‘Dat is mijn
vader.’ Een paar grote mannen hijsen mijn oom op de kant en iemand trekt mij snel het zwemvest
uit, om mijn oom er mee af te drogen. In de haast trekt hij me bijna omver. Maar waar is mijn
vader? Op mijn tenen rek ik me uit zover ik kan, maar ik zie hem nergens.
Dan neemt de mevrouw in uniform mij en mijn broertje mee naar de politiewagen. Wanneer
we wegrijden over het wandelpad, staren de mensen ons na. Eigenlijk mogen hier geen auto’s
rijden, zou de agent dat wel weten? Maar ik durf het hem niet te zeggen.
In de hal bellen we aan. ‘Wie is daar?’ De stem van mijn moeder klinkt door de luidspreker.
‘Wij zijn het mama,’ roep ik, mijn stem klinkt raar.
De politieagent duwt me opzij: ‘Mevrouw, wij zijn van de politie, we moeten u iets vertellen.’
Nu zou mijn moeder op het knopje moeten drukken om de deur open te doen, dat doet ze altijd.
Maar nu niet. Dit keer komt ze met een wit gezicht en ogen groot van schrik de hal in rennen met
mijn vaders blauwe jas om haar schouders.
Waarom moeten mijn broertje en ik naar de buren? Waarom doet iedereen zo vreemd? Er is
iets heel erg mis.
’s Avonds, als ik uit het raam naar buiten kijk, zie ik rode lichtjes op het water. Mijn
buurmeisje zegt dat de duikers nog zoeken naar mijn vader. Maar dat kan toch niet? Je kunt toch
niet zo lang in het water zijn? Ik kruip in het vreemde bed en doe mijn ogen dicht. Stiekem hoop
ik dat morgen alles weer normaal zal zijn.
De rest van de Case gaat over mij. ‘Wat heeft het met jegedaan om getuige te zijn van je
vaders dood?’ Ik snap de vraag, maar de waarheid is dat ik daar geen idee van heb. Verdoofd
staar ik Donna aan. ‘Chantal, daar moet je toch verdriet van hebben gehad? Je moet toch boos
zijn op God en je machteloos hebben gevoeld toen jij daar op de kant stond en je vader in de
zwarte diepte van het water verdween?’
In de zaal kun je een speld horen vallen. Donna’s woorden doorklieven een dichte mist, ik
hoor ze als een vage echo. Als vanzelf knikt mijn hoofd zachtjes. Ja, natuurlijk heeft ze gelijk.
Ben ik boos? Ben ik verdrietig? Ja, vast wel, maar het zit zover weg dat ik er niet bij kan. En dat
is precies waar Donna naar zoekt, maar dat besef ik pas dagen later. Op dit moment ben ik alleen
maar in de war. Met iedere volgende vraag verstijft mijn lichaam verder, met iedere observatie
wordt de brei in mijn hoofd dikker. Maar hoe mijn afweermechanismen hun wapens ook in de
strijd gooien, ze kunnen niet voorkomen dat het deksel van de put gaat.
Na anderhalf uur is de sessie afgelopen. Ik moet mijn scriptie herschrijven en de
gemeenschappelijke ervaring van mij en mijn cliënt uitwerken. ‘Jij had het zwemvest aan dat zijn
leven had kunnen redden, Maarten had de hand vast die de dood van zijn zusje had kunnen
voorkomen. Wat betekent het om een aandeel te hebben in iemands dood? Wat doe je met het
schuldgevoel?’ Vertwijfeld staar ik Donna aan. Ik heb nog steeds geen tekst, zelfs geen
beweging. Ik zit stokstijf op mijn stoel en hou me als een drenkeling vast aan haar liefdevolle
ogen, ogen zo blauw als de zee. ‘Dit is je werk, Chantal. Dit is wat je te doen staat om te groeien
in je healerschap. Ga op zoek naar het kind dat met je vader is gestorven. Je hebt je afgesneden
van je binnenwereld, omdat het de enige manier was om te overleven.’ Donna’s stem is teder,
alsof ze tegen een pasgeboren baby spreekt.
Dan beginnen de tranen die al die tijd achter mijn oogleden en tegen mijn keel hebben
gedrukt, eindelijk te stromen. ‘Ja, goed zo, laat het er zijn. Open je hart, voel de pijn. Je
schoonheid, je kracht en je creativiteit, je zult ze vinden bij dit kind.’

De weken na mijn Case rouw ik. Oud verdriet, schuldgevoel, boosheid, verslagenheid, het komt
er allemaal in een grote golf uit. Wim houdt me urenlang vast, in bed, op de bank of op een kleed
voor de open haard, en helpt me door deze innerlijke storm. Ik loop in een oude joggingbroek,
met een rood gezicht en verwarde haren. Mijn afspraken bel ik af. In een oud fotoboek vind ik
een vergeelde foto van mij en mijn vader, die ik in een mooi lijstje zet. Uren zit ik met die foto in
mijn handen. Vroeger en nu lopen door elkaar. Het ene moment ben ik dat kleine meisje. Als ik
dat zwemvest niet had aangehad, had hij nu nog geleefd. Het volgende moment ben ik de
volwassene en de healer-in-training. Geen wonder dat ik me zo verzet tegen een overgave aan
God. Als je je vader voor je ogen ziet verdrinken, wie gelooft er dan nog dat God enige invloed
heeft hier op aarde? De stukjes van de puzzel lijken op hun plaats te vallen. Ik ben net zo
afgesneden van mijn gevoel als Maarten, ik zit net zo in mijn hoofd als hij en ben net zo
bevroren. Al die tijd keek ik in de spiegel, maar het was gemakkelijker om me op hem te richten
dan het gat in mezelf onder ogen te komen.
Au!

Door alle emoties rondom mijn Case ben ik die regressie bij Tineke Noordegraaf glad vergeten,
tot mijn agenda het terugbrengt in mijn herinnering. Eigenlijk staat mijn hoofd er niet naar, ik
ben nog zo vol van alle emoties over het sterven van mijn vader. Maar afspraak is afspraak en ik
ga. Dwars door sneeuw en ijzel rij ik op de eerste gure winterdag van december 1998 naar
Hoeven, waar Tineke haar praktijk heeft in een voormalig kapelletje in de binnentuin van een
elegant, wit muurhuis. Ondanks de kou staat de voordeur op een kier.
‘Kom erin, kom erin,’ hoor ik, als ik op de mat bij de voordeur de sneeuw van mijn laarzen
stamp. Ik hang mijn jas op de verder lege kapstok in een klein halletje en loop een lichte
werkruimte in. Een grote vrouw met rood krullend haar staat op uit haar bureaustoel en loopt met
uitgestoken hand naar me toe. ‘Mooi, je bent er, dat was vast een hele reis met dit weer.’
Ik schud haar hand. ‘Ja, maar ik moest hier naar toe.’ Nieuwsgierig kijk ik intussen om me
heen, dit is duidelijk het domein van een therapeut/sjamaan, de ruimte is ingericht met lange,
houten kasten vol boeken met bekende titels, verschillende sjamanistische posters, trommels,
kristallen en brandende kaarsen. Tineke wijst me naar de comfortabele, zwartleren fauteuil naast
het grote, glazen bureau. ‘En, wat kan ik voor je doen, Chantal?’ Over de rand van haar leesbril
kijkt ze me geïnteresseerd aan.
Ik zet mijn tas op de grond naast de stoel en ga zitten. Waar moet ik beginnen? Er is zo veel
gebeurd de laatste tijd. ‘Ik werk al jaren te hard, zo hard dat ik mijn lichaam uitput.’
Zenuwachtig speel ik met mijn ringen en zoek naar de juiste woorden, Tineke wacht geduldig.
‘Tegelijkertijd snak ik naar rust, maar ik kan niet loslaten. Een tijdje terug hoorde ik in de auto
een stem in mijn hoofd die zei: “Hij zal me nooit laten rusten”. En ik zag een beeld van een zwart
meisje dat op handen en knieën een marmeren vloer ligt te poetsen. Ik wil dat beeld met jou
onderzoeken, volgens mijn gidsen is zij de reden dat ik niet kan loslaten.’ Ik pauzeer even, half
in de verwachting dat ze in de lach zal schieten.
Maar Tineke geeft geen krimp, blijkbaar is ze gewend aan mensendie beelden zien en gidsen
horen. ‘Oké, dat is een duidelijke vraag.’ Ze loopt naar de stereo-installatie, stopt een cassette in
de recorder en plaatst een microfoon tussen ons in. Het bandje krijg ik na afloop mee naar huis.
‘Vertel eens over je jeugd, Chantal?’
Achterover leunend, met mijn benen gekruist onder me, vertelik over het overlijden van mijn
vader, over opgroeien met eenwerkende moeder en het gemis aan warmte waar ik me de
afgelopen jaren van bewust ben geworden.
Tineke maakt aantekeningen op een groot blocnote, haar hand vliegt over het papier. ‘En wat
betekende werken in jullie gezin?’
Nou, dat lijkt me duidelijk, werken was nodig om te overleven. Mijn moeder was er nooit. Ik
heb dat overgenomen, eerst op school en later in mijn baan.
‘Dat lijkt me nogal eenzijdig, hoe ging dat dan met ontspanning?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Thuis was dat vooral de tv en dat heb ik ook als volwassene heel
lang volgehouden. Na pfeiffer was ontspannen vooral slapen, ik heb weinig tijd voor iets anders.
En als ik eerlijk ben, weet ik ook niet goed hoe dat moet.’
Zo gaat de intake een hele tijd door, ik verbaas me over Tinekes vermogen om door te vragen.
In minder dan een uur gaan we van mijn tijd bij NCR en de weken in Findhorn naar de opleiding
in New York, Soulstation en mijn werk nu. ‘Oké,’ zegt ze dan ineens en legt haar pen en papier
neer, ‘zullen we maar eens aan het werk gaan?’ Ze schuift een met vrolijke kussens bezaaid
matras van de muur, zet de microfoon naast het hoofdeind en nodigt me uit om te gaan liggen.
‘Zeg eens: hij zal me nooit laten rusten,’ opent ze de sessie, nadat ze me heeft toegedekt met
een kleurige, wollen deken. Braaf doe ik wat ze opdraagt. ‘Zeg het nog maar eens.’ En weer
herhaal ik die ene zin. En dan nog eens, en nog eens en nog eens. Het is alsof de woorden me
meenemen naar een andere wereld. Een deel van mij is nog Chantal die op het matras ligt, maar
een ander deel is een jong zwart meisje dat op haar knieën een stenen vloer ligt te poetsen.
Precies zoals in het beeld dat ik een paar maanden terug in de auto zag. De ervaring is
levensecht, ik voel de kou van de vloer in mijn knieën en mijn handen doen werkelijk pijn. Ik
vertel Tineke wat ik meemaak.
Die reageert onverstoorbaar, voor haar is zo’n ervaring, besef ik later, de normaalste zaak van
de wereld. ‘Wie is HIJ?’
Even laat ik de vraag op me inwerken, dan komt het antwoord als vanzelf. Mijn stem
verandert in die van een jong meisje. ‘Hij is de baas, een grote witte meneer met een bierbuik en
een slappe hoed op. Die meneer heeft een zweep en als ik niet doe wat hij zegt, dan krijg ik er
met die zweep van langs tot mijn rug bloedt. Dus werk ik door, ook al kan mijn lichaam eigenlijk
niet meer.’ In het hier en nu krimp ik ineen bij het beeld van de voorman, wat een akelige kerel.
En die tekst klinkt me zo bekend in de oren: ik kan niet meer!
Tinekes volgende vraag gaat daar op door. ‘Kijk eens wat er gebeurt, waardoor je weet dat je
niet meer kunt?’
Weer werkt de vraag als een tijdstunnel, ik voel mezelf dieper wegzakken in het matras en er
komen nieuwe beelden. ‘Ik lig in bed, in een soort houten barak. Ik ben ziek, mijn lijf is op. Ik
sterf in de armen van mijn moeder.’
‘Voel maar hoe je lichaam ermee ophoudt. Wat is het laatste dat je nog denkt?’
Jee, wat een opdracht, wil ik dat wel? Maar mijn onbewuste is al in stelling gebracht. ‘Het ene
moment ben ik nog gevangen in dat kleine, uitgemergelde lichaam en het volgende moment
zweeft mijn bewustzijn, als een ballon, vrij in de lucht. Ik ben opgelucht, ik ben ervan af. Ik wilde
niet meer. Het leven is zwaar, zeker als vrouw.’ Ik zie hoe het meisje door haar familie in een
eenvoudige, houten kist wordt begraven. De andere slaven staan in een kring om het graf, ze
wenen, klappen en zingen.
‘Kijk eens wat je meeneemt uit deze ervaring, verbind je eens met datgene wat het meest
wezenlijk is voor je ontwikkeling nu?’
Toonloos antwoordt de jonge meisjesstem. ‘ALS IK RUST, GA IK DOOD.’ In het hier en nu
ben ik verbijsterd. Dus dat is de reden dat ik niet kon stoppen met werken, ik werd gedreven door
de overtuiging uit dit vorige leven dat ik dan zou sterven!
Tineke moedigt me aan om de ervaring rustig uit te huilen en te ademen. ‘Als je deze ervaring
los kunt laten, komt er ruimte om het in dit leven anders te doen. Breng haar maar naar het licht,
Chantal, naar een plek waar ze weet dat dit leven echt voorbij is.’ Intuïtief weet ik wat ze
daarmee bedoelt, dank aan de gedegen opleiding bij BBSH.
Daarna maken we een trancereis: op het ritme van een trommel verplaats ik mijn bewustzijn
naar de middenwereld om steun te vragen aan mijn voorouders. Rijen mensen verschijnen op
mijn netvlies, ze staan stil naar me te kijken. Een mysterieuze vrouw met lange zwarte haren en
gekleed in lange, rode lappen danst als een bezetene tussen de rijen door naar me toe. Ze wenkt
me en ik volg haar naar een eenvoudige, houten hut waar een vuur brandt. Binnen ga ik op de
aarden grond zitten. Ondanks haar zonderlinge verschijning voel ik me veilig bij deze vrouw.
Zonder te spreken, omwikkelt ze me van top tot teen met een dik touw, dat ze vervolgens
omhoogtrekt. In die beweging neemt het touw alles van mij mee, huid, vlees en botten, tot er
alleen nog een onzichtbaar bewustzijn van me over is. Daarna stelt ze me opnieuw samen: eerst
vallen de botjes op hun plaats, dan het vlees en daarna volgt mijn huid. Uit het niets valt
vervolgens een jurk om me heen. Een sjamanistische jurk, van zacht hertenleer, versierd met
symbolen en franjes. Dan geeft ze me een buidel. De enige woorden die ze zegt zijn: ‘Leef het
leven van een sjamaan’. In het volgende beeld zie ik mezelf met een dikke buik, hoogzwanger.
Heerlijk, wat verlang ik ernaar om moeder te worden. Maar tot mijn afgrijzen prikt de vrouw
met een scherp voorwerp in die mooie buik, die als een ballon uit elkaar spat. Dat beeld wil ik
niet zien en ik sluit abrupt mijn kanaal. Het beeld wordt zwart.
Achteraf beschouwd had dit het moment kunnen zijn dat ik zou afzien van het maken van
verdere plannen; dit had het moment kunnen zijn dat ik me zou richten op mijn genezing; dat ik
zou toegeven aan mijn verlangen om los te laten en dat ik ruimte zou creëren om te rusten, te
schrijven en moeder te worden.
Maar nee, ik bouw verder. Het ergste is dat ik niet eens besef wat ik mezelf aan doe, zo diep
zit die programmering.
18.
Een magere oogst
De regressie heeft wel effect. Voor het eerst ben ik in staat om de adviezen van mijn gidsen een
beetje op te volgen. Ik begin de dag met meditatie en Tai Chi, ik rust tijdens de lunch en werk
nog maar vier dagen. Maar ik moet mezelf wel in de gaten houden, voor ik het weet schiet ik
weer door. Het probleem is dat ik zo moe ben, ik wil veel meer dan ik kan! Het is hetzelfde liedje
als vorig jaar: de kracht die ik tijdens de zomervakantie had opgebouwd, is in de loop van de
herfst verdwenen en nu het winter is, ben ik uitgeput. Dus al werk ik iets minder, het is eigenlijk
nog te veel. Ik wil gewoon te veel. Maar wat moet ik dan? Moet ik mijn dromen en ambities
opgeven omdat ik zo moe ben? Later, veel later, zal ik beseffen dat dat precies is wat ik had
moeten doen. Ik had naar de boodschap van mijn ziekte moeten luisteren en moeten loslaten. Ik
had de stilte in moeten gaan. Ik had de ruimte moeten nemen om te genezen. Alleen door naar
binnen te gaan, kan een mens bij de kern van een situatie komen. Dat is de receptieve kracht van
het vrouwelijke in ieder mens. In de diepte van het niets ontvouwen zich alle antwoorden, als je
ze tenminste wilt horen. En daar zit de crux. Iets in mij wil ze absoluut niet horen. Iets in mij holt
zo hard mogelijk bij mijn innerlijke stilte weg, als de dood voor wat daar wacht om gevonden te
worden. Maar dat besef ik op dit moment niet. Ik denk dat ik de kern van mijn problemen
gevonden heb. Ik heb de angst toch gevolgd naar de bron? Ik heb mijn rol in de dood van mijn
vader verwerkt en ik heb met dat vorige leven als slavin een fundamentele oorzaak van mijn
neiging om te hard te werken geheeld. Ik vind dat ik mijn huiswerk heb gedaan, het is tijd om te
oogsten.
Wim en ik dromen al een tijdje van een plek in de natuur. Een plek die rust uitstraalt en waar
onze cliënten tot zichzelf kunnen komen. ‘Soul zoekt station’ zeg maar. We zijn er al een paar
keer met de auto op uit geweest om te verkennen wat er zoal te koop is; zo hebben we onder
andere een oud klooster, een verlaten bunker en een gedateerd conferentiecentrum bezocht. Maar
er is altijd wel iets mis: het object is te groot en daarmee vaak te duur, te vervallen of te ver weg.
In het begin van het nieuwe jaar bezoeken we een makelaar op de Utrechtseheuvelrug en leggen
onze vraag voor. Die schudt aanvankelijk meewarig zijn hoofd. ‘Jullie vraag is te groot voor je
budget.’ Hij bladert met ons door een map van te koop staande objecten en noemt bedragen van
vele miljoenen. Bedachtzaam lurkt hij aan zijn gepolitoerde, houten pijp. Dan gaan zijn ogen
ineens twinkelen, ‘tenzij...’ Hij springt op en komt terug met een brochure van een prachtig
landhuis met een heuse toren. ‘Dit zou wel eens iets voor jullie kunnen zijn.’ Buitenplaats De
Viersprong in Woudenberg, lees ik. ‘Dit landgoed staat op erfpacht, je kunt alleen de panden
kopen. Voor de grond betaal je een jaarlijkse canon, een soort huur. Het voordeel is dat je de
grond niet hoeft te financieren. Verder is het een object met meerdere panden. Kijk, je zou hier je
bedrijf kunnen vestigen.’ Hij wijst naar het landhuis. ‘Je zou in het chalet kunnen wonen.’ Hij
slaat de bladzijde om naar een lieflijk, wit houten huis in Zwitserse stijl. ‘En het koetshuis kun je
ver-huren, met die inkomsten blijft er een last over die haalbaar moet zijn.’ Zijn enthousiasme
werkt aanstekelijk en we bestuderen de plattegronden en andere specificaties. Na een klein uurtje
stappen we geïnspireerd op, met de brochure onder de arm.
‘Maar,’ zo waarschuwt hij ons bij de deur, ‘het zal geen eenvoudig traject worden. Er hebben
al meer dan zestig partijen naar dit object gekeken en ze zijn allemaal afgehaakt op de houding
van de grondeigenaar.’
Natuurlijk rijden we er direct langs. Nieuwsgierig gluren we, in de stromende regen, op de
lange oprit tussen de bomen naar het imposante landhuis. Door een klein torenraam met een
sierlijk, smeedijzeren hekwerk straalt een warm licht naar buiten.
‘Zie jij wat ik zie?’ fluister ik naar Wim. Ik voel me een beetje een indringer, we mogen hier
natuurlijk helemaal niet staan.
Hij pakt enthousiast mijn arm. ‘Wat een geweldige plek! Dit is helemaal wat we zoeken.’
Ik neem nog een paar passen verder de struiken in om beter te kunnen zien en duw een tak uit
mijn gezicht. ‘Hoe is het mogelijk: midden in Nederland, fantastisch bereikbaar en toch midden
in de natuur waardoor je je ergens in Frankrijk waant.’
Op de terugweg naar huis bellen we de makelaar. ‘Regel maar een bezichtiging, dit is echt iets
voor ons.’
Thuis zet ik mijn doorweekte laarzen bij de voordeur en loop op kousenvoeten naar de keuken.
‘Wil jij soep? Ik heb het steenkoud, ik moet even opwarmen.’
Aan tafel gaat de telefoon, we kunnen volgend weekend bezichtigen.
Na het eten pak ik een zwangerschapstest uit mijn tas. Ik ben vijf dagen over tijd, niets voor
mij. God, hoe werkt zo’n ding? Over de stick plassen, terug in de houder plaatsen en even
wachten. Die minuten lijken wel een eeuwigheid, maar dan verschijnt er inderdaad een tweede
roze puntje. Ik leg het buisje op de keukentafel naast Wims papieren. Hij kijkt verrast op. ‘Wat?
Echt?’
‘Jee, de toekomst ziet er nu ineens wel heel anders uit,’ verzucht ik ’s avonds in bed. Ik nestel
mijn hoofd tegen zijn schouder. ‘Afstuderen, een baby, misschien wel verhuizen.’
Hij kust mijn haar en trekt me wat strakker tegen zich aan. ‘Ja, het is veel, maar ook wel heel
gaaf. Als je me een paar jaar geleden had voorspeld dat ik nog eens een eigen bedrijf zou
oprichten en op een landgoed zou gaan wonen, had ik je uitgelachen. Ik, met mijn achtergrond!’
Hij doelt op zijn gezin van herkomst. Zijn vader werkte in de bouw, zijn moeder was huisvrouw.
Hij is de enige van het gezin die heeft gestudeerd.

Wekenlang onderzoeken we de mogelijkheid om De Viersprong te kopen, maar dat ziet er


aanvankelijk niet gunstig uit. De buitenplaats maakt deel uit van de bezittingen van een adellijke
familie, het liefst zien die iemand uit de eigen geledingen op het terrein. Maar de zittende
erfpachter die met de grondeigenaar op voet van oorlog verkeert, verkoopt het erfpachtcontract
toch aan ons. In de overeenkomst staan twee ontbindende voorwaarden: een voorbehoud voor het
akkoord van de grondeigenaar en een voorbehoud voor de financiering. Beide vormen een
behoorlijke uitdaging en het is nog maar de vraag of we alles werkelijk rond zullen krijgen.
Ondertussen groeit de baby in mijn buik. Maar de zwangerschap vraagt mijn laatste reserves,
nu kan ik echt niets meer. Eten en slapen, dat is alles wat ik nog wil. Nu het om de gezondheid
van mijn kindje gaat, geef ik me er zonder gewetenswroeging aan over. Een paar uur op, een
paar uur af.
Achteraf vind ik het zelf onbegrijpelijk dat ik in deze omstandigheden het proces met de
aankoop van De Viersprong in ga en dat ik alle signalen om op de rem te trappen, negeer. Zo
zegt Heyoan, de gids van Barbara, altijd: als iets moeiteloos gaat, volg de stroom dan. Dat is
leiding. Als iets moeizaam verloopt, kies dan een andere route. Ook dat is leiding. En Margot
zegt tijdens een healing op school dat het alles bij elkaar te veel voor me is: een eigen bedrijf,
studeren, zwanger zijn en een landgoed kopen. ‘Je lichaam staat strak, je kunt het niet aan.’ Ook
mijn gidsen waarschuwen. Ze zeggen niet dat we De Viersprong niet moeten kopen, een mens
heeft nou eenmaal een vrije wil, maar ze adviseren wel om niet te veel lasten op onze nek te
nemen. Ook hameren ze erop, als altijd, dat ik rust nodig heb: ‘Deze zwangerschap vraagt alle
fysieke kracht die je hebt. De komende achttien maanden is jouw rol er een van koestering en
binnen blijven.’ Maar, zo besef ik bij het schrijven van dit boek, ik ben in deze periode als een
schip zonder radar. Ik ben, ondanks al het proceswerk dat ik de afgelopen jaren heb gedaan, nog
steeds voor het grootste gedeelte afgesneden van mijn binnenwereld en daarmee ook van mijn
bron. Ik zal er pas mee in contact komen als het kind in mij, dat zich ergens in de catacomben
van mijn geheugen schuilhoudt, haar geheimen prijs geeft. Tot die tijd navigeer ik op wat ik denk
dat ik moet doen om het goed te doen. De prijs is hoog.

Half mei, in de dertiende week van mijn zwangerschap, krijg ik van de ene op de andere dag
hoge koorts, gevolgd door kramp in mijn buik. Dubbelgeslagen van de pijn zit ik om twee uur ’s
nachts in mijn slaapshirt op de wc, tot mijn schrik kleurt het water in de pot rood. Wim belt de
verloskundige die binnen een kwartier arriveert. Op haar knieën zit ze naast me, een korte,
stevige vrouw in een wit uniform. ‘Je hebt een bloeding,’ zegt ze meelevend. ‘Er kunnen nu twee
dingen gebeuren: of het stopt, of het wordt een miskraam.’
Nee! Nee, laat het niet waar zijn! Ik kijk Wim wanhopig aan. Hij slaat zijn arm om me heen en
zegt niets. Ergens, diep van binnen, weten we allebei dat het bloeden niet zal stoppen.
Al snel wordt de pijn heftiger en weet ik van ellende niet waar ik moet blijven. Met mijn
armen strak tegen mijn buik wieg ik mezelf heen en weer. Dat de randen van de wc-bril zo
langzamerhand in mijn billen geëtst staan, voel ik nauwelijks. ‘Mijn buik doet zo’n pijn.’
De verloskundige strijkt over mijn rug. ‘Ja, dit zijn weeën, je lichaam stoot de vrucht af.’
Zuchtend staat ze op. ‘Ik kan hier verder niets meer doen. Omdat de baby nog zo jong is, hoeft
het niet officieel begraven te worden.’ Met de belofte dat ze de volgende ochtend nog even bij
ons komt kijken, vertrekt ze.
Die nacht staat er een klein doosje omringd door bloemen en brandende kaarsen op een tafeltje
tegenover ons bed. Slapen doen we nauwelijks, praten evenmin. Stil staren we voor ons uit,
allebei verzonken in onze eigen gedachten en gevoelens. De volgende ochtend begraaft Wim het
doosje aan de voet van een bloeiende meidoorn op de nabijgelegen hei. Met trillende vingers
schik ik op de aarde de paarse bloemen die we onderweg hebben geplukt. Het is een
uitzonderlijk mooie voorjaarsdag. De zon schijnt barmhartig, de lucht is zwanger van de vele
bloesems. Maar ons hart is gebroken.
’s Middags bellen we vrienden en familie, het verdriet is groot. ‘Mijn hart doet zo’n pijn,’ zeg
ik treurig door de telefoon tegen Ilse. Even zijn onze onderhuidse problemen vergeten. ‘Het doet
gewoon fysiek pijn, ik mis mijn kind. Hoe moet ik in godsnaam verder?’ Mijn vriendin luistert
geduldig en vol medeleven. Wat kan ze zeggen?
Hierna zit ik iedere dag een paar uur naast het kleine graf, vaak met Mora aan mijn voeten.
Geen moment heb ik gedacht dat het beeld van de sjamaan die in december tijdens die trancereis
mijn zwangere buik lek prikte, voorspellende waarde kon hebben. ‘Waarom?’ Ik fluister het
zacht voor me uit. ‘Waarom is dit gebeurd? Was mijn lichaam te zwak? Had ik iets anders
kunnen doen?’ Maar er komt geen antwoord.
Het verlies van de baby relativeert alles. Wel of niet slagen voor de opleiding, wel of geen
nieuwe klant winnen, al dan niet toestemming krijgen om De Viersprong te kopen. Het doet er
niet meer toe. Maar het gezegde luidt niet voor niets dat als je iets loslaat, het juist naar je
toekomt. De koop is rond als we in juni 1999 voor de laatste keer naar Amerika vliegen. De
hypotheek is goedgekeurd, de grondeigenaar heeft toestemming gegeven en alle benodigde
contracten zijn getekend. Vóór de miskraam zou dat tot grote voldoening hebben geleid, maar nu
niet.
In het vliegtuig zit ik met mijn handen in mijn schoot en staar uit het raam, onder me glimt de
zee in de gloed van de zon. Als ik kon, zou ik de situatie zo omdraaien. Ik zou dat landgoed
onmiddellijk opgeven als ik mijn baby terug kon krijgen. Waarom is het zo gegaan? Waarom
heeft mijn ziel dit gecreëerd? Ik snap het niet.
In het hotel belanden we in een feestelijke stemming, iedereen is opgelucht dat de studie erop
zit. Geen huiswerk meer, geen vliegreizen, geen torenhoge kosten. Aanvankelijk kost het me
moeite om me aan het programma vol speeches en ceremonies over te geven, het verdriet over de
miskraam is te vers. Maar gelukkig, ontdek ik, is er naast alle vreugde over het naderende
afstuderen ook ruimte voor ons verlies. Onze medestudenten en docenten zijn vol interesse en
medeleven, we krijgen bloemen, kaarten en liefdevolle omhelzingen.

In de met bloemen versierde grote zaal, dit keer bomvol vrienden en familie, waaronder ook mijn
moeder (als er een diploma wordt uitgereikt, is ze erbij), opent de decaan van de school, Laurie
Keene, aan het eind van de week de afstudeerplechtigheid. We kennen haar goed, ze heeft ons
alle jaren lesgegeven. Vanaf een katheder op het podium spreekt ze de ruim 150 studenten die de
opleiding hebben voltooid, toe. ‘Dit was een hele reis, hè?’ Ze kijkt de zaal guitig aan. ‘Alles in
jullie leven is aangeraakt en op zijn kop gezet, dat was niet altijd eenvoudig.’ Er klinkt een
instemmend gelach. ‘Jullie hebben je nieuwe normen en waarden eigen gemaakt, jullie hebben
de energetische dimensie achter de aardse realiteit leren kennen en jullie hebben je verbonden
met je ziel en je bestemming in dit leven.’
Geboeid luister ik. Ze heeft gelijk, mijn werkelijkheid is voor altijd veranderd. Ik heb
gevonden wat ik in essentie ben: een spiritueel wezen in een menselijke gestalte en in dit leven
een schrijver, een healer en een leraar. Ik ben nu getrouwd met een man die hetzelfde pad loopt
en ben mede-eigenaar van een bureau voor persoonlijke ontwikkeling, werk dat beter bij me past
dan mijn oude baan in de ICT. Ook heb ik geleerd om mensen dichterbij te laten en meer van
mezelf te laten zien, het contact met anderen is er over het algemeen leuker door geworden.
Afgezien van het contact met Ilse, dat is voor ons allebei nog wel zoeken, maar ik heb vertrouw
erop dat we daar wel uitkomen. Dat kan ik niet zeggen voor de relatie met mijn moeder. Ik had
zo gehoopt dat we dichter bij elkaar zouden komen, nu ze die opleiding in Frankrijk doet. Maar
het tegendeel lijkt waar. Ja, ze kan het goed vinden met Ilse en Meta. Die vertellen dat mama in
de lessen een andere kant van zichzelf laat zien. Naar mij is ze nog net zo ijzig als altijd. Wel
attent, dat ze er vandaag is. Ze heeft er toch die hele reis voor gemaakt. Maar ik zou er alles voor
geven om me te kunnen ontspannen in haar gezelschap.
Ondertussen spreekt onze decaan door. ‘Vergis je niet,’ zo waar-schuwt ze de zaal. ‘Dit
diploma,’ ze tilt het felbegeerde papiertje op en zwaait ermee, ‘is niet het einde van die reis. Het
proces gaat gewoon door. Maar ik hoop dat we jullie de bagage hebben meegegeven waarmee je
bewust in het leven kunt staan. Je weet nu hoe je je als mens kunt oplijnen met het verlangen van
je ziel en tot constructieve creaties kunt komen.’ Zo gaat de speech nog een tijdje door. Ze wenst
ons succes in ons healerschap en bedankt familie en vrienden voor hun steun. Hierna roept ze de
eerste student naar voren.
Terwijl ik gadesla hoe de een na de ander het podium beklimt (ik moet wachten, in het
Amerikaanse systeem begint mijn achternaam met een V), kauw ik op haar woorden. De reis
gaat door. Ja, ik heb weinig keus, ik ben immers nog steeds chronisch moe. Volgens deze school
spiegelt je gezondheid je innerlijke staat van zijn. In de vele lezingen is me steeds weer op het
hart gedrukt om de angst te volgen naar de bron. Om op zoek te gaan naar de oorspronkelijke
ervaring, om het kind van toen en de volwassene van nu met elkaar in contact te brengen, om het
script te veranderen en de reden van de angst weg te nemen. In mijn beleving heb ik dat gedaan.
72 verplichte therapiesessies in vier jaar plus alle healings van Meta en mijn klasgenoten. En niet
te vergeten mijn Case Presentation. Ik heb de pijn van het kind toch gevonden en verwerkt?
Waarom blijft het resultaat dan uit? Ook worstel ik nog met de ‘verplichting’ om te werken,
eigenlijk wil ik helemaal niet werken. Ik wil rust, moeder worden en schrijven. Maar dat
verlangen staat zo haaks op de realiteit van mijn dagelijks leven. Ergens koester ik de stille hoop
dat de verhuizing naar De Viersprong me die rust gaat brengen. Ik verheug me op bloeiende
rododendrons, een knapperend haardvuur en zingende vogels in het park. Hopelijk komt het met
die moeheid dan ook een keer goed.
Maar ik ben blind. Blind voor al het onverwerkte materiaal dat in de diepte van mijn psyche
ligt opgeslagen en blind voor de consequenties van de aankoop van het landgoed. De last van de
hoge financiële verplichtingen en de verantwoordelijkheid voor drie panden met 5 hectare grond
onderschat ik, evenals mijn man, volledig. Wim en ik zijn als Hans en Grietje: in de ban van de
belofte van rust, ruimte en schoonheid lopen we rechtstreeks in de val.
Nawoord

Ik heb niet alles verteld. Soms was een herinnering te pijnlijk om op papier te zetten, maar vaker
was er te veel materiaal om te verwerken. Het is, zo weet ik na ruim vijf jaar schrijven,
onmogelijk om een periode van achttien jaar volledig te vatten in een boek, ook al beslaat dat
boek bijna achthonderd pagina’s in drie delen. Om het verhaal overzichtelijk te houden, heb ik
keuzes moeten maken. Sommige ervaringen heb ik in het licht gezet, andere heb ik meer naar de
achtergrond geschoven. Hoe nauwgezet en zorgvuldig ik dat ook heb gedaan, het blijft een
selectie. Het werkelijke verhaal is genuanceerder en veelomvattender.
Lezers noemen het bijzonder dat ik me mijn leven tot in het kleinste detail herinner, maar zo is
het natuurlijk niet. Ja, sommige gebeurtenissen, zoals het overlijden van mijn vader, staan in
mijn geheugen gegrift; soms kon ik putten uit gedetailleerde aantekeningen in mijn dagboeken
en van een aantal therapiesessies waren opnames. Maar de meeste situaties heb ik opnieuw
gecreëerd, in de geest van mijn herinnering: ik heb ze beschreven zoals het ongeveer moet zijn
gegaan. Soms heb ik een voorval verplaatst in de tijd, soms heb ik iets ingekort of samengevat en
een enkele keer heb ik een gebeurtenistoegeschreven aan andere personen dan in werkelijkheid.
De namen van de personages zijn zo veel mogelijk gekozen in overleg met de betrokkenen.
Wim, Meta, de verschillende therapeuten en de docenten van BBSH ontmoet de lezer onder hun
eigen naam. Mijn eerste man Stefan, mijn vriendin Ilse, mijn tante Paula, de mensen in Findhorn
en mijn medestudenten bij BBSH hebben een gefingeerde naam gekregen.

Het mag duidelijk zijn dat ik een grote groep mensen dank ben verschuldigd. Laat ik beginnen
met mijn leraren en therapeuten: Henry Koek, die mij op mijn pad zette; Karo van de Burgt, die
me voor het eerst naar mijzelf liet kijken; Hans Kramer en Ellen Alma, die mij hielpen om mijn
verlangen te vinden; de mensen in Findhorn, die mij leerden dat er een grotere werkelijkheid is
en mij lieten inzien dat mijn ziel vroeg om een koerswijziging; Meta Schweiger, die mijn pijn
herkende en me dat onvoorwaardelijke punt van hechting bood; Barbara Brennan, haar bekwame
staf en mijn medestudenten, die mij het vak van healing bijbrachten; Johan de Meester, en na
hem Els Kikke, die het proces van verdieping verder begeleidde; natuurgenezer Hans van de
Braak, die me hielp om mijn energie terug te winnen; en Tineke Noordegraaf, die me hielp om
mijn afgesplitste zielsdelen thuis te brengen.
Inmiddels weet ik dat je een boek nooit alleen creëert en ik wil ook de mensen bedanken die
me bij dit project hebben geholpen: Tineke Eding, de gouden oppas die ons gezin al meer dan
tien jaar een bedding geeft, zorgde ervoor dat ik op gezette tijden ongestoord achter mijn pc kon
kruipen. Mijn vriend Maaikel Klein Klouwenberg uitte voortdurend zo’n onvoorwaardelijk
vertrouwen in mijn kunnen dat ik er zelf in ging geloven. Mijn vriendin Tuffie Vos, met wie ik
altijd alles kan bespreken, las liefdevol iedere versie van het manuscript en voorzag het van
vragen en opmerkingen. Anne Wil Petterson, bevlogen docente aan de Schrijversvakschool in
Amsterdam, bracht mij met veel geduld de kunst van het schrijven bij. Evert van Thijn, de man
van Meta, deed de eerste redactie. Toen ik dacht dat ik klaar was, wees Meta erop dat ik in de
moeilijke passages boven het verhaal ging hangen. Mijn vriend Pieter Hemels opperde in
dezelfde periode dat ik te veel van mijn lezers vroeg, ik moest het verhaal loskoppelen van de
theorie. Die twee opmerkingen bezorgden me een jaar extra werk, maar brachten een resultaat
waarvoor ik dankbaar ben. Vervolgens kwamen verschillende vriendinnen met het idee om het
boek in drie losse delen uit te geven. Toen die beslissing was genomen, viste Gieneke Nijhof van
TopRedactie de laatste fouten uit het manuscript, goten Jorick Heijerman en zijn collega’s van
Hemels van der Hart de tekst in zijn huidige jasje en ontfermden Ruud Binkhorst en zijn team bij
Scriptum zich over de distributie.
Maar bovenal dank ik mijn man, Wim Bierman. Zonder hem was dit boek er niet gekomen.
Hij stond naast me tijdens alle fasen van de reis, gaf me de ruimte om te schrijven en bleef achter
me staan, ook toen ik onze diepste zielenroerselen aan het papier toevertrouwde. Menig man was
in de loop van het proces afgehaakt en had mij als een hopeloos geval achter zich gelaten. Hij
niet, en dat kenmerkt de man met wie ik nu al achttien jaar mijn leven deel. Met zijn steun ben
ik, na een jarenlange zoektocht, uiteindelijk genezen en tot bloei gekomen.
Ik bleek niet te zijn wie ik dacht dat ik was. De definitie van ‘ik’ die ik jarenlang hanteerde,
was veel te smal en werd in stand gehouden door mijn onbewuste angsten en patronen. Om bij de
bron van mijn moeheid te komen, moest ik vele beschermende lagen afpellen. Onder het masker
zat een wereld waarvan ik het bestaan nooit had vermoed. De reis bracht me tot in de diepste
spelonken van mijn psyche en in de hoogste regionen van het universum, de ontknoping was
schokkend. Alleen door mijn oude identiteit los te laten, kon ik uiteindelijk opnieuw geboren
worden. Hoe dat ging, vertel ik in boek II en III.

Doorn, 19 maart 2012


Verklarende woordenlijst
2.

1 Aurareading Lezing van een energieveld via Buitenzintuiglijke


Waarneming die informatie geeft over de ‘staat van
zijn’ van het onderwerp. Alles wat leeft, kan
afzonderlijk en in relatie tot zijn omgeving worden
gelezen: een persoon, een dier, een plant, een
organisatie, een gezin, een huwelijk, een vriendschap
enzovoort.
2 Aura Het energieveld van mensen, dieren of planten.
3 Gronding Een ‘staat van zijn’ waarbij een mens energetisch in
zijn lichaam is en zijn eigen energieveld contact
heeft met het veld van de aarde.
4 CVS Een situatie van chronische vermoeidheid zonder
aanwijsbare medische oorzaak die de patiënt ernstig
beperkt in zijn sociaal en beroepsmatig functioneren.
De oorzaak van de ziekte is onbekend en er
ontbreekt een algemeen aanvaarde,
wetenschappelijke definitie. Om toch tot een
diagnose te kunnen komen, werken medici met
lijsten van criteria aan de hand waarvan zij de
aandoening vaststellen. Een veelgenoemde lijst is die
van het Amerikaanse Center for Disease Control and
Prevention. Het hoofdcriterium voor CVS is volgens
deze lijst een klinische, geëvalueerde, chronische
vermoeidheid die onverklaarbaar is, continu
aanwezig is dan wel herhaaldelijk terugkeert, een
duidelijk beginpunt heeft, niet het resultaat is van
voortdurende belasting, niet duidelijk minder wordt
door rust en een aanzienlijke afname van het
vroegere activiteitenniveau op het gebied van werk,
studie, sociale of persoonlijke activiteiten tot gevolg
heeft. Daarnaast moet de patiënt gedurende een
periode van minimaal zes achtereenvolgende
maanden vier van de volgende nevencriteria
vertonen: een verslechtering van het
kortetermijngeheugen of van het
concentratievermogen, een zere keel, gevoelige
lymfeklieren, spierpijn, hoofdpijn die qua vorm,
patroon en ernst nieuw is, slaap waar de patiënt niet
van uitrust, inspanningsintolerantie, vermoeidheid
die meer dan 24 uur aanhoudt na inspanning en/of
pijn in gewrichten zonder zwelling of
roodheid.ii,iii,iv,v
3.

5 Visie Beeld van het leven dat iemand voor zichzelf


verlangt dat nog geen werkelijkheid is.
6 Belemmerende overtuigingen Denkbeelden over het leven die je beperken in je
voorstellingsvermogen van mogelijke
toekomstscenario’s.
7 Growing Edge De volgende stap, vaak in het onbekende en
buitengewoon eng, die je dichter bij de
verwerkelijking van je visie brengt.
8 Visualisatie Bekrachtigend beeld dat de visie helpt manifesteren.
9 Affirmatie Bekrachtigende tekst die de visie helpt manifesteren.

4.

10 Visioen Tijdelijke en volledige verandering van de


werkelijkheid, vaak met een speciale betekenis of
boodschap.
11 Tarot Kaartenserie die de reis van de ziel door dit leven
beschrijft. Er zijn 22 grote kaarten, de ‘Grote
Arcana’, en viermaal tien kleine, de ‘Kleine Arcana’.

5.

12 Mediteren Oefening in innerlijke rust, meestal zittend en met


gesloten ogen, waarbij de ademhaling vertraagt, de
hersens overschakelen van alpha- naar thetagolven
en het bewustzijn verruimt.
13 Mantra Oosterse term voor een affirmatie die tijdens
meditatie, innerlijk of hardop uitgesproken, talloze
malen wordt herhaald.
14 Yoga Oosterse lichaamsoefeningen die de energie-stroom
in het lichaam bevorderen en een be-wezen, positief
effect hebben op de gezondheid.
15 Ziel Afsplitsing van de ongedifferentieerde bron die
incarnaties aangaat.
16 Reïncarnatie Filosofie dat de ziel eerdere incarnaties op aarde
heeft gehad, na het overlijden doorleeft in de
energetische wereld en weer nieuwe incarnaties zal
aangaan.
17 Gidsen Energetische helpers die een mens bijstaan
gedurende het leven.
18 Regressietherapeut Professional die een cliënt helpt om met diens
bewustzijn terug te gaan in de tijd en vroegere
ervaringen, uit de kindertijd of uit vorige levens, te
verwerken.
19 Medium Een mens die spreekt met overledenen en andere
entiteiten in de energetische wereld. Wordt ook
‘channel’ genoemd.
20 Divinatiemiddelen Hulpmiddelen bij het raadplegen van het Hoger Zelf,
zoals stenen (Runen), kaarten (Tarot) en munten (I
Tjing). Iedere steen, kaart of muntencombinatie heeft
een betekenis. Door je te concentreren op de vraag
zoekt het hoger bewustzijn energetisch de steen,
kaart of muntencombinatie die bij jouw situatie past.

6.

21 Uittreding Een ervaring waarin het bewustzijn, zonder het


lichaam mee te nemen, naar andere werkelijkheden
reist.
22 Masker Het deel van onszelf dat we aan de buitenwereld
tonen. Jung noemde het de ‘persona.’ Bij
verschillende gelegenheden kan een mens
verschillende maskers opzetten. In het Padwerk
wordt het masker gezien als een poging om de pijn
uit onze kindertijd te overkomen en te voldoen aan
een ideaalbeeld. Op deze manier bekeken, houdt het
masker ons weg bij ons ware Zelf.
23 Transformatie Diepgaande, duurzame verandering. Overgang van
de ene naar de andere vorm.

7.

24 Healer Professional die middels bewuste intentie als kanaal


fungeert tussen het universele energieveld en het
veld van levende wezens op aarde om genezing en
welzijn te bevorderen.
25 Chakra Energetische draaikolk of werveling die energie uit
het universele veld in een individueel veld brengt.
Alle levende wezens, mensen, dieren, planten en de
aarde hebben chakra’s in hun energieveld.
26 Healing Energetische ondersteuning van levende wezens met
de intentie om pijn te helen, gezondheid te
bevorderen en de verbinding met de bron te
verdiepen.
27 Channelen Het ontvangen van informatie van een niet-
stoffelijke bron. Gebeurt meestal in een ‘veranderde
staat van bewustzijn’. De ontvanger gebruikt dan een
ander deel van zijn hersens dan wanneer hij de krant
leest of een kruiswoordpuzzel maakt. Vrijwel
iedereen kan het leren, het is een kwestie van het
openen en trainen van je buitenzintuiglijke
waarneming. Het principe is simpel. De ontvanger
stemt zich met zijn bewuste intentie af op een
bepaald deel van het energetisch veld om informatie
door te krijgen. Net zoals je de radio of televisie
afstemt op Nederland 1, 2 of 3, kun je ook je
‘innerlijke antenne’ richten. Bijvoorbeeld: ik wil
praten met mijn Hoger Zelf, met mijn overleden
oma, met aartsengel Michael, met mijn lever of met
de perenboom in de tuin. Ik wil het aura van mijn
klant zien, of haar chakra’s of haar vorige levens.
Als je informatie hoort, hebben we het over
channelen; zijn het beelden, dan hebben we het
meestal over ‘readen’ of lezen. Het principe is
hetzelfde.
Alles is energie, alles is bewustzijn en alles kan
communiceren. Je kunt dus met alles op aarde
praten. De zon, de maan, wolken, bomen, bloemen,
planten, dieren, mensen, ze hebben allemaal een
bewustzijnsveld waar telepathisch contact mee te
maken is. Hetzelfde geldt voor je lichaam. Iedere cel
heeft bewustzijn. Je kunt dus ook contact maken met
je hart, je spieren of je immuunsysteem. Of met je
psyche. Je kunt praten met je eigen
‘gedachtenvormen’, zoals je angst, je boosheid of je
liefde. Of met je sub-persoonlijkheden, zoals je
criticus, je regisseur of je optimist. En als je je
aandacht richt op de sferen en dimensies buiten deze
aarde, kun je communiceren met alles wat
‘buitenaards’ is. In zijn boek Het Magdelena
Manuscript vergelijkt de Amerikaanse schrijver-
psychotherapeut-musicus Tom Kenyon channelen
met vissen. Als je je hengel uitgooit, weet je van
tevoren niet wat je zult vangen. Soms heb je een
oude schoen aan de haak of een verroeste fiets, maar
je kunt ook een prachtige vis vangenxii, niet alles wat
is gechanneld, is per definitie waardevol. Soms is de
informatie vervormd, destructief of is het gewoon
klinkklare nonsens.
28 Initiatie Inwijding, een gebeurtenis waarmee een individu
deelgenoot wordt van een nieuw bewustzijn of lid
wordt van een groep.
29 Vibratie Alles in het universum heeft een unieke trilling, een
complex geheel van verschillende
trillingsfrequenties.xiii
8.

30 Buitenzintuiglijke Waarneming Beter bekend als helderziendheid, helderhorendheid


of helderwetendheid. Het opvangen van energetische
informatie, voorbij het bereik van de gewone
zintuigen waarbij de hersens in Alfa-, Theta- of
Deltagolven verkerenxxiii.

9.

31 Hoger Zelf Term uit het Padwerk. Het deel van ons dat in
contact is met onze Goddelijkheid. Dit deel is
liefdevol, wijs en moedig. Het faciliteert al het
positieve in ons leven.
Lager Zelf Term uit het Padwerk. Het deel van ons dat
afgescheiden leeft van onze Goddelijkheid. Dit deel
is trots, angstig en dwingend. Het creëert het
negatieve in ons leven.

10.

32 Homeopathie Gebaseerd op het werk van Samuel Hahnemann.


Druppels, tabletten en zalven bestaan uit extreme
verdunningen van werkzame stoffen. De werking
van homeo-pathie is lange tijd onbegrepen en
daarmee in de ogen van de reguliere wetenschap
omstreden geweest. ‘Als er geen werkzame stof in
zit, kan het niks zijn.’ Met de opkomst van de
moderne wetenschappen als de kwantumfysica en de
groeiende acceptatie van de rol van frequenties en
biofotonen bij de werking van het menselijk lichaam,
groeit ook de acceptatie van en de waardering voor
homeopathie.
33 Voedingssupplementen Middelen op natuurlijke basis die het lichaam van
bouwstoffen als vitaminen, mineralen en
sporenelementen voorzien.
34 Complementair Alternatieve Verzamelnaam voor holistische geneeswijzen, die
Geneeskunde het bestaan van het energetisch veld erkennen. Ze
gaan uit van de eenheid van lichaam, geest en ziel.
Niet het symptoom wordt behandeld, maar de hele
mens. Binnen dit model is oorzakelijkheid altijd
neerwaarts: het genezingsproces wordt in gang gezet
door verandering in het bewustzijnsveld dat een
verandering in het lichaam en de psyche tot stand
brengt.xix Tegelijkertijd wordt de opwaartse
causaliteit ook erkend en ingezet: een ingreep in het
lichaam middels een operatie of medicijnen kan een
verandering in lichaam en psyche tot stand brengen.
Beide wetten, die van de klassieke natuurkunde en
die van de kwantumfysica, zijn immers van
toepassing.

11.

35 Zelfrealisatie Ook wel zelfverwerkelijking genoemd: doen wat je


roeping is en wat ten diepste bij je hoort.
36 Karakterstructuren De afweermechanismen zijn in de jaren dertig van de
vorige eeuw voor het eerst beschreven door Wilhelm
Reich en later verder ontwikkeld door vele anderen.
Het zijn als het ware beschrijvingen van de
aardlagen van de mens. We hebben allemaal wel iets
van iedere structuur, simpelweg omdat we als kind
allemaal dezelfde ontwikkelfasen zijn doorgegaan.
Op BBSH werken ze met vijf karakterstructuren:
1. De schizoïde (weggaan uit je lichaam en
intellectualiseren) ontstaat in de baarmoeder of
rondom de geboorte als een reactie op diepe
angst, bijvoorbeeld tijdens een moeizame
zwangerschap of een moeilijke geboorte.
2. De orale structuur (hulpeloosheid en zuigen)
ontstaat tijdens de babytijd, wanneer het kind in
alles afhankelijk is van de zorg van anderen en
daarin een tekort ervaart.
3. De psychopaat (knokken en domineren) vormt
zich wanneer het kind gaat lopen en zijn
vrijheid claimt en het daarin onvoldoende
vertrouwen krijgt.
4. De masochist (opoffering en aanpassing)
ontstaat wanneer het kind toe is aan
zelfexpressie en in die periode vernedering
ontmoet.
5. De rigide (bevriezen en perfectionisme) ontstaat
wanneer het kind zich bewust wordt van
sekseverschillen en in contact komt met
afwijzing.
6. Na mijn opleiding ontdekte ik in het werk van
onder andere Stephen Johnson en Wibe
Veenbaas het bestaan van een zesde
structuurstructuur: de symbiotische
karakterstructuur (jezelf ontkennen en je door
de ander laten bepalen). Wanneer het kind
structureel wordt ondermijnd in zijn vrijheid,
zal het zijn eigenheid opgeven. Het gaat er niet
voor knokken, zoals de psychopaat doet, maar
het geeft zich over.xx,xxi,xxii,xxiii
37 Life-pulse Het ritme dat alles in het universum tot manifestatie
brengt: expansie, contractie en rust. Bij BBSH leren ze
de studenten om waar te nemen waar de life-pulse
(van zichzelf, een cliënt, een situatie enzovoort) zich
op een gegeven moment in de tijd bevindt.
38 Schaduw Begrip van Jung. Dat deel van het onbewuste dat de
verdrongen zwakheden, tekortkomingen en
instincten omvat (zwarte schaduw). BBSH trekt het
begrip breder: schaduw als het deel van ons waar we
ons niet bewust van zijn. Dat bevat ook onze
verdrongen talenten en potentieel (gouden schaduw).
39 Afweermechanisme Defensief gedrag in het contact met anderen
waarmee iemand zichzelf, vaak onbewust, probeert
te beschermen tegen pijn. De verschillende vormen
van gedrag zijn beschreven in de karakterstructuren.
40 Projectie Wanneer iemand onbewuste, verdrongen aspecten
van zichzelf toeschrijft aan iets of iemand anders.
41 Intentie De keuze voor een ‘staat van zijn’. Bij positieve
intentie kiest iemand voor het eenheidsbewustzijn als
grondslag voor zijn handelen. Bij negatieve intentie
kiest iemand voor afscheiding als uitgangspunt.
Intentie is bepalend voor de aard van iedere
manifestatie in ons leven.
42 Tan-tien Het centrum, op de hara-lijn iets onder de navel,
waaruit Chinese vechtkunstenaars bewegen. Een
verzamelpunt van kracht van 3 tot 4 centimeter in
diameter.xi
43 Hara-lijn Correspondeert met de levenstaak of diepere
spirituele bestemming en bestaat uit drie punten
langs een energetische lijn op de middellijn van ons
lichaam.xi

12.

44 Padwerk Een vorm van spirituele ontwikkeling, gebaseerd op


de lezingen van Eva Pierrakos, die leidt tot
bewustwording en het doorbreken van oude
patronen.
45 Sjamanisme Traditionele geneeswijze van inheemse volkeren
over de gehele wereld: van de Aboriginals in
Australië, de indianen in Noord- en Zuid-Amerika
tot de Tibetanen en de stammen in Siberië. De
Westerse wereld is het contact met het sjamanisme
kwijtgeraakt onder invloed van onder andere de
Rooms-Katholieke kerk.
46 Trance Staat van bewustzijn waarin het energetisch
waarnemingsvermogen sterk toeneemt en de
waarneming van de fysieke werkelijkheid via de
normale vijf zintuigen naar de achtergrond
verdwijnt. Kan worden opgeroepen door
bijvoorbeeld dans, zang of het ritmische geluid van
een trommel.
47 Sjamaan Traditionele medicijnman of -vrouw. Letterlijk
vertaald, betekent het woord sjamaan ‘de
extatische’.xxiv
48 Bovenwereld De bovenwereld wordt meestal waargenomen als
lucht, zon, maan en sterren, engelen en andere
spirituele wezens.
49 Middenwereld De middenwereld omvat meestal deze aarde, het
bewustzijn van alles wat er leeft, heden, verleden en
toekomst.
50 Onderwereld In de onderwereld zijn meestal ongerepte
landschappen, dieren, mythische wezens en het rijk
der doden.
51 Chelatie In het Engels ‘chelation’: het opladen en
schoonmaken van het auraveld, een basisvorm van
healing.

15.

52 Kundalini Woord uit het Sanskriet, betekent letterlijk ‘de


opgerolde’. De term verwijst naar de opgeslagen
energie in de stuit die, wanneer losgemaakt middels
meditatie of lichamelijke oefeningen, langs de
ruggengraat omhoog stijgt.

16.

53 Reiki Japanse vorm van healing, ontwikkeld door Mikao


Usui, geboren in 1865. Omvat het opleggen van
handen om universele levenskracht door te geven
met als doel de ander te ondersteunen en te helpen
helen.
54 Natuurgenezer Geneeskundig therapeut die zich, uitgaande van de
eenheid van lichaam, geest en ziel, richt op de
activatie van het zelfgenezend vermogen van het
lichaam van de cliënt en daarbij zo veel mogelijk
gebruikmaakt van natuurlijke geneesmiddelen en
behandelmethoden.
17.

55 Trauma Een overrompelende gebeurtenis zonder


mogelijkheid te ontsnappen, die gepaard gaat met
een fysieke schending of fysiek letsel dan wel het
waarnemen van gruwelijke vormen van sterven. Een
traumatische reactie doet zich voor wanneer
handelen niet baat.xxvii
Literatuuropgave
I Campbell, Joseph, De Held met de Duizend Gezichten. Olympus, Amsterdam, 2006.

II Fukuda K., S.E. Straus, I. Hickie, M.C. Sharpe, J.G. Dobbins, A. Komaroff and the
international Fatigue Syndrome Study Group: A Comprehensive Approach to its Definition
and Study. Annals of Internal Medicine, volume 121, 1994, p. 953-9.

III Dowsett E.G., et al. London criteria for M.E. Report from The National Task Force on
Chronic Fatigue Syndrome (CFS), Post Viral Fatigue Syndrome (PVFS), Myalgic
Encephalomyelitis (ME). Westcare, United Kingdom, 1994, p. 96 – 98.

IV www.gratisadviseurs.nl, rubriek chronisch vermoeidheidssyndroom, voorjaar 2007.

V Prof. Cobi Heijnen, Interview in Folia Orthica, 2003, nr 1, p. 6 -9.

VI Jung, Carl Gustav, Herinneringen, Dromen, Gedachten. Lemniscaat, Rotterdam, 1976.

VII Fritz, Robert, The Path of Least Resistance. Fawcett Columbine, New York, New York, 1984.

VIII Gershon, David & Gail Straub, Empowerment, the Art of Creating your Life as You Want It.
Dell Publishing, New York, New York, 1989.

IX Lerner, Isha & Mark, Inner Child Cards. Bear & Company, Santa Fe, Mexico, 1992.

X MacLaine, Shirley, Dancing in the Light. Bantam Books, London, United Kingdom, citaten uit
de inleiding en p. 335.

XI Brennan, Barbara Ann, Hands of Light (1987), Light Emerging (1993). Bantam Books, New
York, New York.

XII Kenyon, Tom en Judy Sion, Het Magdalena Manuscript. Uitgeverij Petiet, Barchem, 2002.

XIII Vries, Marja de, De hele Olifant in Beeld. AnkhHermes, Deventer, 2007, blz 114.

XIV Redfield, James, The Celestine Prophecy. Warner Books, New York, New York, 1993.

XV Weiss, Brian L., MD, Many lives, many masters. Simon & Schuster, New York, New York,
1988

XVI Ofman, Daniel, Ir., Bezieling en Kwaliteit in Organisaties. Servire, Cothen, 1992.

XVII Forsyth, Lori, Journey into Healing. Balnain Books, 1993, ISBN 1 872557 21, Exeter,
United Kingdom.

XVIII Grof, Stanislav, MD, and Christina, Spiritual Emergency. G.P. Putnam’s Sons, New York,
New York, 1989.
XIX Goswami, Amit. PhD, De Kwantum Dokter. Servire, Utrecht/Antwerpen, 2007.

XX Reich, Wilhelm, Character Analysis. Farrar, Straus and Giroux, New York, New York, 1997.

XXILowen, Alexander, MD, The Language of the Body. Collier Books, New York, New York,
1971.

XXII Johnson, Stephen, Characterological Transformation (1985), The Symbiotic Character


(1991) en The hard Work Miracle, Character Styles (1994). Norton & Company, USA.

Veenbaas, Wibe, Joke Goudswaard, Henne Arnout Verschuren, De Maskermaker. Phoenix


XXIII
Opleidingen, Utrecht, 2006.

XXIV Kampenhout, Daan van, Handboek sjamanisme. Bres, Amsterdam, 1995, p. 13.

XXVSomé, Malidoma Patrice, Bevriend met de Vijand. Alana Uitgeverij, Onze-Lieve-Vrouw-


Waver, 1994.

XXVILucas, Winafred Blake, PhD, Regression Therapy, A Handbook For Professionals, Vol. I
and II. Jostens Press, Visalia, CA, 1993.

XXVII Herman, Judith Lewis, PhD, Trauma en Herstel, De gevolgen van geweld.
Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2002, p.53.
Boek II

Over vastzitten in een oude vorm


en zoeken maar niet vinden,
tot de sluizen opengaan.

Na haar afstuderen verhuizen Chantal en haar man naar buitenplaats De Viersprong in


Woudenberg waar ze hun bedrijf vestigen en een gezin stichten. Maar al na een paar jaar komen
ze erachter dat de zorg voor kleine kinderen, een eigen bedrijf en een landgoed één project te
veel is en ze besluiten het landgoed weer te verkopen. Maar dan vliegen de vliegtuigen in de
Twin Towers en stort de vastgoedmarkt in. Het wachten op een geschikte koper begint. In de
tussentijd balanceert de schrijfster op het randje van haar kunnen en zoekt ze wanhopig naar de
oplossing van haar chronische vermoeidheid middels reïncarnatietherapie en natuurgeneeskunde.
Maar de grote doorbraak waar ze zo naar verlangt, blijft uit; waarom, is haar een raadsel. Tot
haar psyche in de weken voor het overlijden van haar moeder de eerste traumatische
jeugdherinneringen prijsgeeft...
Boek III

Over de bodem van de put


en de ontmoeting met mijn tweelingziel,
die me eindelijk thuisbrengt.

Na de begrafenis van haar moeder begint de strijd om te genezen pas echt. Chantal, gevangen in
traumatische jeugdherinneringen, vertoont verschijnselen van een posttraumatische
stressstoornis. Haar echtgenoot, die er ineens alleen voorstaat in de zorg voor drie kinderen, het
bedrijf en het landgoed, steunt haar door dik en dun. In een intensief proces van ademtherapie,
EMDR-therapie en lichaamswerk komt ze er bovenop. Dan ontmoet ze haar tweelingziel, het is
liefde op het eerste gezicht. Maar ze is niet bereid om haar gezin op te geven en beseft al snel dat
deze ontmoeting een ander doel dient: ze staat oog in oog met de energie die ze haar hele leven
heeft gemist.
Om deze terug te vinden, begint ze te schrijven, (iets wat haar gidsen haar al jaren adviseren)
en in dat proces vindt ze eindelijk haar vitaliteit en vervulling.

You might also like