Professional Documents
Culture Documents
K3 - T3 Leerblad Grammar U1
K3 - T3 Leerblad Grammar U1
Present simple
Hoe
I, you, we, they hele werkwoord
I walk, you walk, we walk, they walk
Spelling
carry carries
do does
watch watches
Uitzondering
to be heeft 3 vormen in de tegenwoordige tijd: am, is en are
I am 15 years old.
You are my best friend.
She is never late.
He is my cousin.
It is a beautiful day.
We are classmates.
You are students at Vechtdal College Ommen.
They are very smart.
Wanneer
A als iets een feit is
He eats much.
It rains a lot in autumn.
Signaalwoorden
sometimes, often, always, usually, never, every day
Ontkenningen
don’t / doesn’t + hele werkwoord
I like the film I don’t like the film
We see a mouse We don’t see a mouse
She goes to Hellendoorn She doesn’t go to Hellendoorn
Vragen
do / does + hele werkwoord
I like the film Do I like the film?
We see a mouse Do we see a mouse?
She goes to Hellendoorn Does she go to Hellendoorn?
1
Present continuous
Hoe
I am (not) werkwoord + ing
I am / I’m typing an email at the moment.
Am I typing an email?
I am not / I’m not typing an email.
Wanneer
A als iets een poosje duurt
It is raining.
B als iets een poosje aan de gang is
They are playing a game.
C als iemand nu ergens mee bezig is, nu iets aan het doen is
I am watching TV right now.
Signaalwoorden
at the moment, now, right now
2
Versterkende bijwoorden
Wanneer
Versterkende bijwoorden (intensifiers) zijn woorden die je kunt gebruiken om de betekenis van
een ander woord te versterken. Ze staan direct vóór het woord waar ze iets over zeggen en
geven antwoord op de vraag: Hoe? (How?)
3
Voorzetsels van plaats
Wanneer
Je gebruikt de volgende voorzetsels om aan te geven waar iets of iemand is.
above boven
under onder
behind achter
in front of voor
around rondom
between tussen
near (vlak)bij, in de buurt
next to naast
at bij
in in
on op
Let op! Het voorzetsel on gebruik je om te zeggen dat iets ergens bovenop ligt of zit:
I’m sitting on the chair.
Het voorzetsel at gebruik je om te zeggen dat iemand of iets op een bepaalde locatie is:
I’ll see you at school.
4
Vergelijkingen
Hoe
Vergelijkingen maak je met de vergrotende en overtreffende trap
Er is ook nog een andere manier om mensen, dieren en dingen te vergelijken: (not) as … as
That boy is as tall as his father.
The Lamboughini is not as expensive as the Maserati.
Spelling
big bigger biggest
nice nicer nicest
busy busier busiest