Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 9

Lens formule omgeschreven

' sf
s=
s−f
Brandpuntsafstand in termen van n
'
−n
f 2= f1
n
Principal points/Hoofdpunten

(n L−n )
'
n L −n
r= f 1 t , s= f t
n L R2 n L R1 2

Dikke lens formule

1 (nL −n ) nL −n ( n L −n ) ( n L −n ) t
' '

= − −
f1 n R2 n R1 n ⋅n L R1 R2

Voorbeeld:

4 cm dikke lens n = 1.52 radii of curvature van 25 cm n = 1.33

Bepaal de principal points en de focal lengths

1 (nL −n ) nL −n ( n L −n ) ( n L −n ) t
' '

= − −
f1 n R2 n R1 n ⋅n L R1 R2

1 (1.52−1.33) 1.52−1 ( 1.52−1 ) ( 1.52−1.33 ) 4


= − − → f 1=−35 , 74
f1 1⋅−25 1⋅+ 25 1⋅ 1.52 ( +25 ) ⋅ (−25 )
'
−n −1.33
f 2= f 1 → f 2= ⋅−35 , 74=47 ,53 cm
n 1
Principal points:

( 1.52−1.33 )
r= (−35 , 74 ⋅4 )=0,715 cm
1.52⋅−25
( 1.52−1 )
s= ( 47 , 53 ⋅4 )=−2 , 60 cm
1.52 ⋅+25

Vergroting

−n si
m= '
n so

Apertuurstop AS

Is het element (lens of pupil) dat de hoek van stralen vanaf het voorwerp op de optische as beperkt
in haar afbeelding door een optisch systeem
De "aperture stop" (of diafragma) is een regelbaar opening in een camera lens waarmee de
hoeveelheid licht die door de lens naar de camera sensor komt, kan worden aangepast. Het wordt
gemeten in f-nummers, waarbij een lager f-getal een grotere opening en dus meer licht betekent, en
een hoger f-getal een kleinere opening en dus minder licht.

Pupil

Een pupil is een opening zonder lenswerking die stralengang beperkt een optisch systeem bestaat uit
lenzen en pupillen

Entreepupil is de afbeelding van de AS door alle voorgaande elementen.

Uittreepupil is de afbeelding van de AS door alle nakomende elementen.

VeldStop FS

Verder van de optische as zijn er stralen die niet meer door het systeem heen kunnen. Het
beperkende element is de veldstop

is het element (lens of pupil) dat de hoek van stralen vanaf de entreepupil EnP op de optische as
beperkt in haar afbeelding door een optisch systeem.

Entreeraam is de afbeelding van de FS door alle voorgaande elementen.

Uittreeraam is de afbeelding van de FS door alle nakomende elementen.

Aberraties

Monochromatische aberraties (Seidel aberraties)

Onscherp beeld

− Sferische aberratie (lens is niet overal even dik de brandpuntsafstand niet overal gelijk)

− Coma

− Astigmatisme

Beeldvervorming

− Veldkromming

− Vertekening

Chromatische aberraties → Brekingsindex varieert met golflengte

Stel stralen belanden verder van de optische as vóór het paraxiaal benaderde beeldpunt dan als
oplossing Apertuur toevoegen of een lenscombinatie

Axial point/axiaal punt

het punt op de optische as van een optisch systeem waarbij de stralen die door het centrum van de
opening van het systeem gaan, na het passeren van het systeem convergeren naar één enkel punt.
Dit punt wordt het axiale punt genoemd omdat het zich op de optische as bevindt, die de
symmetrieas van het systeem vertegenwoordigt.
Dispersie

Dispersion is het fenomeen waarbij licht van verschillende golflengtes zich in verschillende hoeken
breekt wanneer het door een materiaal gaat met een verschillende brekingsindex. Dit kan optische
problemen veroorzaken, zoals chromatische aberratie, waarbij verschillende kleuren van licht zich op
verschillende brandpunten focussen.

Dispersief vermogen = Δ

Ratio van Dispersie = D

Deviatie hoek δ

Camera

De allereerste camera die werd uitgevonden was de "camera obscura", die al in de oudheid bekend
was. Het was een grote kamer of doos met een klein gaatje in de muur, waardoor licht kon
binnenkomen en een omgekeerd beeld op de tegenoverliggende muur of scherm kon projecteren.

Near point/nabijheidspunt

S0 f (f + Ad)
s1=
f 2 + Ad s0

Het "nabijheidspunt" is het punt waarop het scherpstelmechanisme van een lens niet verder kan
scherpstellen, en het onderwerp dat zich op dat punt bevindt, wordt weergegeven met de scherpst
mogelijke focus. Het nabijheidspunt wordt ook wel het "minimumscherpstelafstand" genoemd en
kan variëren afhankelijk van de lens en de camera-instellingen.

Typisch 25 cm

Far point/vertepunt

S0 f (f −Ad )
s2=
f 2 −Ad s 0

Oneindig bij een gezond oog

Optimum separation (Huygens eyepiece):

1
L= ( f 1 +f 2)
2
Equivalente brandpuntsafstand

1 1 1 1
= + −
f f1 f 2 f 1f2

Magnification

25
M= voor een beeld op oneindig
f
25 f
Nabijheidspunt van oog dan s' =−25 cm s=
25+ f
Dan:

25
M= + 1 beeld op normaal nabijheidspunt
f
Microscoop totale vergroting

25
M=
f eff

Of

L=d−f o−f e

M =−
( )( )
25(N ) L
f eyepiece f obj
(formuleblad)

Telescopen

L=f o + f e

6 x 30 betekent: vergroting M = -6x en de diameter van de objectieflens is 30 mm


−f obj
M=
f ocu
Eye relief (oog afstand/oogafscherming)

' sf L f oculair ( f objectief +f oculair ) f oculair


s= = =
s−f L−f oculair ( f objectief + f oculair ) −f oculair

Angular field of view/hoek van gezichtsveld

h Df
θ= =
s L
Field of view

Df Df
h=sθ=s =s met D f als diameter van oculair
L f o+ f e
Matrix

Van links naar rechts werken!


Matrix vermenigvuldiging 2x2

n0
Determinant = = AD−BC
nf
Matrix na vermenigvuldiging translatie etc.

[ CA DB ] A=lineair magni fication , B=lengte


Breking vlak

[ 1 0
0 n/n' ]
Myopia = bijziendheid

Het is een refractiefout die optreedt wanneer de oogbol te lang is of het hoornvlies (het heldere
voorste oppervlak van het oog) te sterk gekromd is, waardoor lichtstralen zich vóór het netvlies in
plaats van erop focussen.

Licht uit ∞ komt voor het netvlies

Typische oorzaak: te grote oogbol

Gevolg: vertepunt < ∞ en N < normaal

Hypermetropie / verziendheid

Licht uit ∞ komt na het netvlies

Typische oorzaak: te kleine oogbol

Gevolg: ∞ scherp met accomodatie en N > normaal

Presbyopie / ouderdomsverziendheid

Het wordt veroorzaakt doordat de lens van het oog minder flexibel wordt, waardoor het moeilijker
wordt om objecten van dichtbij scherp te zien. Dit komt doordat de spieren die de lens vervormen
om te focussen (de ciliaire spieren) minder sterk worden en de lens minder vervormbaar wordt.

Verslapping van de spieren in het oog

Nabijheidspunt wordt steeds groter

Oplossing: positieve bril! (vergrootglas)

Multifocale bril

Astigmatisme = hoornvlies of lens niet helemaal rond

Symptomen van astigmatisme zijn onder andere wazig zicht, vermoeide ogen, hoofdpijn en
problemen bij het zien van details.
Chirurgische correctie

Corneal sculpting is een chirurgische ingreep die wordt gebruikt om de vorm van het hoornvlies te
veranderen om zo het gezichtsvermogen te corrigeren. De procedure wordt vaak gebruikt om
bijziendheid, verziendheid of astigmatisme te behandelen.

Radiale keratotomie (RK) is een chirurgische ingreep voor de correctie van bijziendheid. Het wordt
uitgevoerd door middel van een reeks radiale incisies in het hoornvlies, die vanaf de rand van de
cornea naar het centrum worden gemaakt. Deze incisies zorgen ervoor dat het hoornvlies zich
afvlakt, waardoor het licht beter kan focussen op het netvlies en een beter gezichtsvermogen
ontstaat.

Conductive keratoplasty (CK) is een minimaal invasieve chirurgische procedure voor de correctie van
verziendheid en presbyopie. Het maakt gebruik van radiogolven om kleine hitteplekken op het
hoornvlies te creëren, die het weefsel doen krimpen en de vorm van het hoornvlies veranderen. Dit
vermindert de mate van verziendheid en vermindert de noodzaak van leesbrillen voor mensen met
presbyopie.

Luminous efficacy K ( λ)

Luminous efficiency V ( λ )

K ( λ ) =685 V ( λ )
CIE curve

Illuminance E v

E v =K ( λ ) ⋅ I irradiane ⋅ V ( λ)

Hierbij V (λ) aflezen van CIE curve bij juiste λ

Oppervlak bol
2
4 ⋅π r
Staafjes

geen onderscheid van kleuren. Actief bij weinig licht is (scotopisch zicht).

Staafjes zijn verantwoordelijk voor het waarnemen van licht en donker en zijn gevoeliger voor zwak
licht.

Bij sommige oogaandoeningen, zoals retinitis pigmentosa, worden de staafjes aangetast en kan het
zicht in het donker verminderen.
Kegeltjes

wel onderscheid van kleuren; smaakjes rood, groen of juist blauw. Actief als er veel licht is (fotopisch
zicht).

Kegeltjes zijn verantwoordelijk voor het waarnemen van kleuren en hebben meer licht nodig om te
functioneren dan staafjes.

Kleurenblindheid wordt veroorzaakt door een tekort of afwezigheid van bepaalde kegeltjes in het
netvlies.

Functies van het oog

1. Accommodatie

2. Adaptatie

3. Stereoscopisch zicht

4. Gezichtsscherpte

Accommodatie

Nabij scherpstellen

Ooglens past zich aan door R van 10 ⇒ 6 mm en f van 17 ⇒ 14 mm

Adaptie

Aanpassing aan variatie in intensiteit (irradiantie)

Adaptie is het vermogen van onze zintuigen om zich aan te passen aan een constante of repetitieve
stimulus. Het is het proces waarbij ons zenuwstelsel minder gevoelig wordt voor een constante
stimulus en het wordt veroorzaakt door een verandering in de werking van de zintuigcellen.

Een voorbeeld van adaptie is wanneer je voor een lange tijd in een donkere ruimte bent, dan worden
je ogen gevoeliger voor weinig licht en kun je beter zien in het donker. Een ander voorbeeld is
wanneer je naar een sterke geur blijft ruiken, dan raak je op een gegeven moment gewend aan de
geur en ruik je het niet meer zo sterk.

Iris van 2 ⇒ 8 mm − Observatie van kegels naar staafjes

Stereoscopisch zicht

Het oog kan diepte en de positie van voorwerpen in een 3D-veld inschatten

Stereoscopisch zicht is het vermogen om diepte waar te nemen in de visuele waarneming door
middel van twee ogen die op een iets andere manier de wereld zien. Doordat onze ogen zich op een
kleine afstand van elkaar bevinden, zien ze elk een iets ander beeld van de wereld om ons heen. De
hersenen gebruiken deze twee verschillende beelden om diepte en afstand te berekenen en zo een
3D-beeld te creëren.

om te testen welk oog dominant is, is door de volgende stappen te volgen:

1. Neem een pen en houd deze verticaal in je hand.

2. Plaats de pen op armlengte voor je, zodat de punt op een object in de verte gericht is.
3. Sluit vervolgens één oog, bijvoorbeeld het linker oog.

4. Terwijl je het linker oog gesloten houdt, richt je de pen op hetzelfde object in de verte.

5. Herhaal deze stappen met het andere oog.

Wanneer je de pen nog steeds op hetzelfde object gericht houdt met het oog dat open is, is dat oog
het dominante oog. Als de pen van positie verandert wanneer je van oog wisselt, dan is het andere
oog dominant.

Bij vertepunt met lens s’=-∞

Bij bijziend met vertepunt rekenen

Bij verzend met nabijheidspunt rekenen

Sterradiaal

A
Ω= 2
R
A=2 πR sin θ Rdθ
θ0

A=∫ 2 π R2 sinθdθ=2 π R2 (1−cos θ 0)


0

A
Ω= 2
=2 π (1−cos θ0 )
R
Intensiteit I


I=
Ω
Luminantie

I
L=
A
cd
[ L ]= 2
m

L=
π⋅ A
Niet lambertse stralers

∅ gereflecteerd
ρ=
∅ invallend
Lens + lichtbrond met E in lux

πτL
E=
( )
2
f
4
D
diafragmagetal

f
=F
D

You might also like