Professional Documents
Culture Documents
Silabus NL - Lerian Neerlandais
Silabus NL - Lerian Neerlandais
Silabus NL - Lerian Neerlandais
ALGEMEEN PROFESSIONEEL
NEDERLANDS –
LAGER INTERMEDIAIR
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1
Op reis
In dit hoofdstuk:
Woordenschat:
► mensen begroeten
► nationaliteiten, landen, talen
► transport, verkeer
Spreken over:
► jezelf en anderen voorstellen
► je mening geven over beleefdheden en gewoontes, over het verkeer,
over stakingen, over de grenzen in Europa
► je eigen ervaringen op reis en in het buitenland
INLEIDING
Wat zeg je als je iemand ontmoet? Wat zeg je 's morgens tegen je collega's? Is het belangrijk om
goeiedag te zeggen? Is het onbeleefd als iemand niets zegt?
Is er een groot verschil tussen de manier waarop je je baas en je collega's begroet? Waarom?
Zeg je goeiedag tegen iedereen die je tegenkomt? Tegen wie wel en tegen wie niet? Waarom?
DIALOOG
L01
WOORDENSCHAT
Goeiedag!
[ goedemorgen – goede(na)middag – goedenavond ]
Dag! Hallo!
NOTA’S
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
OEFENING
Vervolledig de dialoog.
- Goeiedag, mevrouw.
- …………………………………………………………………………………………...
- Mijn naam is Jan Peeters. Wie bent u?
- …………………………………………………………………………………………...
- Aangenaam. Hoe gaat het met u?
- …………………………………………………………………………………………...
- Ook goed, dank u. Bent u Nederlandstalig?
- …………………………………………………………………………………………...
- Bent u Belgische?
- …………………………………………………………………………………………...
- Ik ben een Fin, maar ik ben getrouwd met een Belgische en woon al drie jaar in België.
Woont u al lang in België?
- …………………………………………………………………………………………...
- Ik ben ingenieur. Wat is uw beroep?
- …………………………………………………………………………………………...
- Interessant, zeg. En waar werkt u?
- …………………………………………………………………………………………...
- Het is al laat. Nu moet ik echt naar huis. Tot ziens!
- …………………………………………………………………………………………...
TEKSTEN
L02
Regels voor beleefdheid zijn niet overal dezelfde. Wat wij beleefd vinden, vinden andere
mensen onbeschoft.
Wij geven elkaar een hand bij het begroeten. Voor sommige moslimvrouwen is dat ongepast.
Ze mogen niemand aanraken.
Bij ons wordt nogal wat gezoend bij het afscheid nemen. In Azië griezelt men daarvan. Kussen
mag daar niet.
In Indonesië geven mensen elkaar wel een hand. Maar daarna raken ze heel kort het hart aan.
Dat betekent: "Je ligt me na aan het hart." Het is heel vreemd als je dat niet doet.
Wij eten met mes en vork. Eten met een vork alleen is onbeleefd. Chinezen en Japanners
gebruiken altijd maar één hand om te eten. Ze gebruiken wel stokjes. In Indonesië eet men zelfs
met de handen. Maar ze gebruiken alleen de rechterhand. Eten met de linkerhand is heel
onbeleefd. Hun linkerhand gebruiken ze immers als ze naar het toilet gaan. Want ze gebruiken
water in plaats van wc-papier.
Wij snuiten onze neus in een zakdoek. Die steken we daarna in onze broekzak. Dat vinden
Japanners echt heel vies. Zij snuiven alles op. Dat vinden wij dan weer vies.
(Wablieft)
L03
Twee is genoeg
Eerst geef je een kus op de linkerwang. Dan druk je een kus op de rechterwang. En dan eentje
op de mond. Of toch maar terug op die andere wang? Hoe kust u? Kussen is heel gewoon bij
het begroeten van mensen. Veel Belgen geven 3 kussen. En sommige Nederlanders hebben
dat van de Belgen geleerd. Dat vindt een oude professor in Amsterdam heel erg. Vooral die
derde kus vindt hij er te veel aan. Die is vies. "Enkel in België vinden ze dat leuk", zegt de
professor. "In boeken over beleefdheid staat er nooit iets over een derde kus". De professor
voert nu actie. Hij deelt speldjes uit. Die kunnen Nederlanders op hun kleding steken. "Twee is
genoeg", staat erop.
(Wablieft)
L04
Hoeveel keer?
Geen keer
In Japan is het simpel. Kussen in het openbaar doe je gewoon NOOIT. Als het wel gebeurt,
voelen de Japanners zich beschaamd. Ook de Eskimo's kussen niet. Ze worden wel iets
intiemer. Als groet drukken ze hun neuzen op elkaar.
In Zweden kussen alleen geliefden elkaar. Je vrienden omhelzen als begroeting is daar dan
weer heel normaal.
Een keer
Vrienden of familie kussen elkaar één keer op de wang. Vader en moeder kussen hun kind dat
naar school vertrekt. Iemand die je goed kent, kus je ook eenmaal op de wang. Het is een kus
uit vriendschap omdat je elkaar graag hebt.
Twee keer
Een kus op beide wangen. Zo begroeten de mensen van Parijs elkaar.
Drie keer
Drie kussen wordt het meest gebruikt bij ons. Op feestjes bij familie kus je elkaar 3 maal.
Ook met Nieuwjaar gaat het van: links, rechts, links.
Vier keer
In sommige landen in Oost-Europa wordt vier maal gekust. Dan ben je wel even bezig...
Meer keer
Meer dan 4 keer kussen doe je alleen met je lief. En dan blijft het niet bij kussen op de wang...
(Wablieft)
Bespreking:
1.2 Nationaliteiten
INLEIDING
ALGEMENE REGELS
OVERZICHT
Land/regio/
Man Vrouw Inwoners Taal Adjectief
continent
Europa Europeaan Europese Europeanen - Europees / Europese
Nederlands, Frans,
België Belg Belgische Belgen Belgisch / Belgische
Duits
Duits, Frans,
Luxemburg Luxemburger Luxemburgse Luxemburgers Luxemburgs / Luxemburgse
Luxemburgs
Wales
Land/regio/
Man Vrouw Inwoners Taal Adjectief
continent
Noorwegen Noor Noorse Noren Noors Noors / Noorse
Land/regio/
Man Vrouw Inwoners Taal Adjectief
continent
Azië Aziaat Aziatische Aziaten - Aziatisch / Aziatische
Frans, Swahili,
Kongo Kongolees Kongolese Kongolezen Kongolees / Kongolese
Lingala,...
Kinyarwanda, Frans,
Rwanda Rwandees Rwandese Rwandezen Rwanees / Rwandese
Engels
Verenigde Staten
Amerikaan Amerikaanse Amerikanen Engels Amerikaans / Amerikaanse
van Amerika
OEFENING
Vul in.
OEFENING
Welk land is het? Probeer het land te raden met de eerste tip, dan de tweede enz.
Nu is het aan jou: Je denkt aan een land en geeft je medecursisten drie tips. Zij moeten dan
raden welk land je in gedachten hebt.
VOERTUIGEN
► Benoem de voertuigen die je op de beelden ziet. Geef synoniemen als die er zijn.
► Vertel ook of je dit een leuk vervoermiddel vindt of niet.
► Heb je zelf al met dit voertuig gereisd?
► Wat zijn de voor- en de nadelen van elk voertuig?
► Met welk voertuig verplaats je je het liefst?
1. 2. 3.
4. 5. 6.
7. 8. 9.
1. ..................................................................... 7. .....................................................................
2. ..................................................................... 8. .....................................................................
3. ..................................................................... 9. .....................................................................
6. ..................................................................... 12 ....................................................................
De auto / de wagen: het stuur, de bestuurder / de chauffeur, de voorruit, de band, het wiel
De fiets: het zadel, het stuur, de pedalen, de ketting, het fietspad, de fietshelm
De bromfiets, de scooter, de moto
OEFENING
Hoe kom jij naar je werk? Beschrijf de weg die je elke morgen en avond aflegt.
TEKSTEN
L05
Bij goed weer zie je veel meer motoren op de weg. Veel rijders halen enkel in de zomer hun
motor uit de garage. En dat merk je spijtig genoeg ook in de ziekenhuizen. In de zomer zijn er
altijd meer ongevallen met motoren. De VAB startte daarom met lessen voor motorrijders.
De ongevallen met motoren stegen in 7 jaar met 3 op 10. "Meer mensen rijden met een motor.
Dat is één oorzaak", zegt de Vlaamse Automobilistenbond (VAB). "Maar veel rijders hebben ook
te weinig ervaring."
In de garage
Ook de motoren blijven vaak te lang binnen tijdens de winter. Ze staan soms maanden in de
garage. Ze hebben een grondig onderhoud nodig. Vaak zit er niet meer genoeg lucht in de
banden. Of de veren zijn een beetje stroef. Sommige rijders kijken hun motor helemaal niet na.
Dat kan gevaarlijk zijn op de weg.
Apart rijbewijs
Voor een motor bestaat er een apart rijbewijs. Dat is het rijbewijs A. Toch heeft maar 1 op 5
motorrijders zo een rijbewijs. Het rijbewijs A is sinds 1989 voor iedereen verplicht. Maar haalde
je voor dat jaar je rijbewijs B voor een auto? Dan mag je ook met de motor rijden. Veel rijders
kregen dus nooit lessen motorrijden.
Leren rijden
De VAB wil meer ongevallen voorkomen. De bond startte daarom met lessen voor motorrijders.
Eén keer per maand kunnen motorrijders ze volgen. De lessen duren een halve dag.
Motorrijders kunnen dan weer veiliger leren rijden.
Je vindt meer info op www.vab.be.
L06
De Europese Commissie stelde een plan voor de grenzen van Europa voor. "We moeten die
beter bewaken", vindt ze. De Commissie is een beetje de regering van de Europese Unie (EU).
"Elk jaar reizen 300 miljoen mensen van en naar Europa. Maar we weten veel te weinig over
hen." Het plan heeft vooral gevolgen voor luchthavens. Reizigers moeten vooraf de afdrukken
van hun vingers laten nemen. Die komen dan op een soort paspoort. Een computer controleert
dat paspoort in de luchthaven. Wachters aan de grens zijn zo niet meer nodig. Niet iedereen
vindt het plan goed. "Wat gebeurt er met die info over ons?" vragen sommigen zich af. Het
Europees Parlement moet het plan nog goedkeuren.
(Wablieft – 2008)
1.4 Spreekoefeningen
a. MENSEN VOORSTELLEN
Stel deze mensen zo goed mogelijk voor aan de hand van de beelden.
Peter Ann
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
Joanne (USA)
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
Kitty
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
Elke cursist speelt een andere rol. Iedereen komt van een ander land van de Europese Unie.
De cursisten bereiden eerst kort hun rol voor (Wie zijn ze? Waar wonen ze? Waarom zijn ze in
België?). Dan voeren ze een gesprek: ze ontmoeten elkaar op het Schumanplein in Brussel.
c. OP REIS GAAN
► Als je tijd en geld genoeg had, welke reis zou je dan maken?
► Waar ben je de laatste keer op reis geweest? Vertel over de reis en waarom je daar naartoe
geweest bent.
► Sommige milieuactivisten willen alle vluchten van minder dan 3 uur (d.w.z. vluchten binnen
Europa) afschaffen en vervangen door treinverbindingen. Is dit een goed idee? Wat vind jij
hiervan? Denk je aan het milieu als je op reis gaat?
d. JE FAVORIETE REISBESTEMMING
Denk aan een reisbestemming, ergens waar je al geweest bent of waar je graag naartoe zou willen
gaan. Probeer nu je medecursisten te overtuigen dat dit een zeer goede reisbestemming is. Geef
argumenten (het weer, de bezienswaardigheden, de mensen, het eten, de prijs, ...).
e. HET REISBUREAU
Eén cursist is een reisagent die de volgende reisbestemmingen aan de andere cursisten probeert te
verkopen. De andere cursisten stellen vragen aan de ‘reisagent’.
1. 2.
3. 4.
Hoofdstuk 2
In dit hoofdstuk:
Woordenschat:
► de tijd: datums, dagen, uren…
► hobby’s
► sporten
► iemand de weg wijzen
Spreken over:
► het verloop van je dag
► je hobby’s, sporten, je vrije tijd
► iemand de weg wijzen
DIALOOG
L07
DIALOOG
L08
WOORDENSCHAT
► Het jaar:
1993: negentienhonderd drieënnegentig
2008: tweeduizend en acht
drie jaar geleden, vorig jaar, volgend jaar, binnen vijf jaar
► Het seizoen:
de winter, de lente, de zomer, de herfst
► De maand:
januari, februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober,
november, december
► De week:
zes weken geleden, vorige week, deze week, volgende week, binnen drie weken
► De dag:
maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag
de week, het weekend
de werkdag, de weekdag, de feestdag
drie dagen geleden, eergisteren, gisteren, vandaag, morgen, overmorgen, binnen 14 dagen
► De datum:
17/09/1957: de zeventiende september negentienhonderd zevenenvijftig
zeventien september negentienhonderd zevenenvijftig
OEFENING
7u00 7u15
7u30 8u05
8u35 9u00
10u20 10u25
12u10 13u00
14u30 17u00
17u40 18u30
19u15 19u45
20u15 20u30
23u15
OEFENING
AGENDA
8u
9u
10u
vergadering
11u teamleaders
12u
13u tandarts
14u
15u
garage – olie
16u verversen
17u
18u
19u
barbecue
20u squash
Ann en Jan
21u bioscoop
22u
2.2 Hobby's
L09
TEKST
L10
Volgens een Brits onderzoek maakt 72% van de sollicitanten een slechte indruk op werkgevers
door in zijn curriculum vitae vervelende of betekenisloze hobby's te vermelden. Wie anders wil
zijn dan de andere kandidaten moet vooral niet schrijven dat hij graag leest, reist, sport of naar
muziek luistert. Dat is veel te saai.
De jobsite Fish4jobs vroeg aan 500 Britse personeelsmanagers wat zij vinden van de vrije tijd in
cv's. Uit deze vraag blijkt dat 70% van de managers dezelfde mening heeft: volgens hen maken
de meeste kandidaten minder kans door saaie of betekenisloze hobby's te vermelden in hun cv.
En wat zijn die betekenisloze, alledaagse activiteiten dan wel? Dit is een lijstje van de hobby's
die volgens de personeelsmanagers het vaakst voorkomen:
- Sporten: 75%
- Lezen: 61%
- Uitgaan met vrienden: 39%
- Naar muziek luisteren: 23%
- Naar de bioscoop gaan: 20%
- Reizen: 17%
Moet een sollicitant dan exotische hobby's verzinnen om de aandacht van de rekruteerders te
trekken? Toch niet. Fish4Jobs raadt sollicitanten aan om enkel hobby's op te schrijven die ze
echt leuk vinden. Over die hobby’s kan je dan meer vertellen. In plaats van een vage hobby als
'lezen' vermeld je beter welk soort boeken je graag leest.
Simon Devitt van Fish4Jobs zegt: "Schrijf niet gewoon 'fit blijven' maar wel dat je momenteel
aan het trainen bent voor een marathon. En dat de opbrengsten van die marathon bestemd zijn
voor een fonds tegen kanker. Zo toon je niet enkel hoe je fit blijft, maar toon je ook dat je sociaal
geëngageerd bent."
Is het vermelden van hobby's inderdaad zo belangrijk? We vroegen het aan Viviane Trioen,
consulente in de Jobclub Roeselare.
Viviane: "Toch wel. Je hobby’s zeggen iets over je persoonlijkheid en je vaardigheden. Het is
belangrijk dat de potentiële werkgevers de hobby's in je cv niet verkeerd kunnen interpreteren.
Als je solliciteert voor een commerciële functie waarin je heel sociaal moet zijn, schrijf dan niet
dat je graag vist en postzegels verzamelt. Noteer dus enkel hobby's die beantwoorden aan de
vereisten van de vacature. Hou er rekening mee dat de rekruteerder tijdens het sollicitatie-
gesprek bijkomende vragen kan stellen over je hobby's. Zo probeert hij of zij zich een beter
beeld te vormen van wie je bent."
(www.vdab.be)
OEFENING
Welke hobby zie je op de foto’s? Beschrijf de hobby, zeg wat je ervoor nodig hebt.
Is deze hobby iets voor jou?
WOORDENSCHAT
Andere hobby’s:
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
OEFENING
Zeg bij elke afbeelding over welke sport of hobby het gaat, hoe je ze beoefent
en wat je erbij nodig hebt.
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
DIALOOG
L11
WOORDENSCHAT
OEFENING
Leg de weg uit voor de volgende personen aan de hand van het kaartje. Deze mensen gaan
telkens te voet en verkiezen de kortste weg.
2.4 Teksten
L12
Christian uit Frankrijk heeft een vreemde hobby. Hij maakt gebouwen na in lucifers. Christian
toont hier zijn laatste werk. Het is het kasteel van Chambord. Dat staat bij de stad Blois in
Frankrijk. Christian had er meer dan 100.000 lucifers voor nodig.
(Wablieft – 2008)
L13
Rondjes op je hoofd
Aichi Ono uit Japan is 18 jaar. En hij heeft een vreemde hobby. Hij draait rondjes op zijn hoofd.
Aichi verdient daar zelfs geld mee. Pas trad hij op in de stad Hongkong. Hij brak er het
wereldrecord draaien op je hoofd. Hij haalde 130 rondjes in 1 minuut. Aichi stond al in het Grote
Boek van Records met 101 rondjes.
(Wablieft – 2008)
L14
Een gorilla in een zoo in Japan heeft een nieuwe hobby. Hij houdt van dansen op een koord. De
gorilla heet Shabani. Hij is 10 jaar. En hij weegt 110 kilo. De koord hangt net buiten zijn hok.
"Andere gorilla's hangen alleen aan de koord", zegt een verzorger in de zoo. "Maar Shabani
begon er op te wandelen. Hij lokt nu veel bezoekers."
(Wablieft – 2007)
L15
In 7 seconden
Mensen in Noorwegen houden van skiën. En sommigen kunnen echt niet zonder hun sport.
Een Noorse man bewees dat in Londen in Groot-Brittannië. De Noor zette er zijn muts op. En hij
deed zijn lange ski's aan. Hij ging naar een station van de metro. De metro ligt in Londen diep
onder de grond. Heel lange roltrappen brengen je naar de treinen. In het station Angel in
Londen is die roltrap wel 100 meter lang. De Noor gleed er lekker af op zijn 2 latten. In 7
seconden was hij beneden. Daar kreeg hij zelfs applaus van andere mensen voor. De politie
van Londen denkt er anders over. Skiën in de metro blijft verboden. Het kan andere reizigers in
gevaar brengen. De Noor zal voor zijn hobby dus een ander plekje moeten zoeken.
(Wablieft – 2007)
L16
Vreemde hobby
Luis uit Brazilië heeft een vreemde hobby. Hij is verslaafd aan begrafenissen. Luis bezoekt al 20
jaar elke begrafenis in zijn stadje. Hij gaf er zelfs zijn job voor op. Zo moet hij geen enkele
begrafenis missen. "Het begon met de dood van mijn vader", zegt Luis. "Sindsdien luister ik
elke morgen naar de radio. Dan hoor ik of er iemand gestorven is. Hoor ik niets? Dan bel ik naar
de ziekenhuizen of de ondernemers van begrafenissen." Luis is nu 42 jaar. Niemand heeft echt
last van zijn hobby. Het is net andersom. "Komt Luis niet naar een begrafenis? Dan is de familie
teleurgesteld", zegt iemand uit het stadje. "Luis is hier echt beroemd." Gaat Luis ook naar de
koffie achteraf? Dat vertelt hij er niet bij.
(Wablieft – 2006)
2.5 Spreekoefeningen
1. Wat zou jij doen als je € 1.000.000 won met de lotto? Zou je nog werken? Of elke dag op een
strand in Hawaï liggen?
2. Probeer enkele originele hobby's of sporten te bedenken. Leg uit hoe ze gespeeld worden.
3. Leg uit hoe jij van thuis naar je werk gaat. Vertel erbij wat je onderweg tegenkomt. Is dit een
leuke manier om je te verplaatsen? Of zou je liever op een andere manier naar je werk komen?
Hoofdstuk 3
In dit hoofdstuk:
Woordenschat:
► het weer
► het menselijk lichaam
► gevoelens
► karaktereigenschappen
Spreken over:
► het weer
► ik heb pijn aan…
► ik voel me…
► je eigen karakter en dat van anderen
DIALOOG 1
L17
DIALOOG 2
L18
DE WEERSYMBOLEN
wisselende bewolking,
wisselende bewolking, zwaarbewolkt,
(kans op) regenbuien
(kans op) regenbuien kans op onweer
of onweer
wisselende bewolking,
zwaarbewolkt, lichte regen zwaarbewolkt, regen
(kans op) buien van regen,
of motregen of smeltende sneeuw
(stof)hagel of sneeuw
wisselende bewolking,
zwaarbewolkt, wisselende bewolking,
onweerachtige buien van regen,
aanvriezende regen (ijzel) (kans op) sneeuwbuien
(stof)hagel of sneeuw
aanvriezende mist
WOORDENSCHAT
HET WEERBERICHT
Nu zijn er nog enkele opklaringen. Later komt er opnieuw winterse neerslag vanuit het noorden.
In de voormiddag zijn er nog enkele opklaringen in het binnenland. Dan begint het te sneeuwen
in het noorden en later in heel het land. Aan de kust is er regen of smeltende sneeuw.
Plaatselijk is onweer mogelijk.
De maximumtemperaturen variëren tussen 0 en 2 graden in de Ardennen en tussen 5 en 7
graden in de rest van België.
De wind wordt langzaam sterker. In het noordoosten zijn rukwinden tot 60 à 70 km/u mogelijk.
In het binnenland wordt de wind matig tot vrij krachtig.
Vanavond sneeuwt het nog in de Ardennen. Op andere plaatsen is het droog met geleidelijk
brede opklaringen. Na middernacht wordt het ook droog in de Ardennen.
Het wordt koud met minimumtemperaturen van -2 graden aan de kust, rond -5 graden in het
centrum en tot -9 graden in de Ardennen.
OEFENING
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
...................................................................................
OEFENING
OEFENING
3. Het is mooi weer. c. We gaan niet met de auto, want je ziet bijna niets.
11. Het ijzelt. k. De regen bevriest op de straat. Pas op, het wordt spiegelglad!
WOORDENSCHAT
Hoe gaat het met jou? / Hoe gaat het met u? / Hoe gaat het ermee?
DIALOOG Au!
L19
- Au!
- Ann? Wat is er gebeurd?
- Ik wou deze dozen met oude dossiers
naar het archief brengen, maar ik ben
onderweg van dit trapje gevallen.
- Oei! En heb je je pijn gedaan?
- Ja, echt wel. Mijn voet doet pijn. En ik heb
ook een van die dozen op mijn hand
gekregen.
- Ja, ik zie het, het bloedt zelfs. Dat zullen
we moeten verzorgen. Proper maken,
ontsmetten en er een verbandje op doen.
En hoe is het met je voet? Kan je er op
staan?
- Ik weet het niet. Wacht, ik probeer even
recht te staan. …. Au! Dit doet echt pijn.
En kijk, mijn linkervoet is helemaal blauw en
gezwollen.
- Dan denk ik dat we best naar de dokter
gaan.
► Heb jij zelf al een ongeval meegemaakt? Of iemand van je collega’s? Beschrijf wat er
gebeurde, wat het probleem was en hoe het verholpen werd.
SPREEKOEFENING
1. Mark is in het archief van een ladder gevallen. Zijn linkervoet doet verschrikkelijk pijn en is
helemaal gezwollen. Zijn collega Katrien helpt hem. Mark maakt zich zorgen, want het doet wel
heel erg pijn.
2. Anja werkt aan het onthaal. Ze is plots onwel geworden. De heer Keusters, een klant die net
aan het onthaal komt, probeert haar te helpen. Hij roept de hulp in van een van Anja’s
collega's.
3. Bedenk zelf enkele situaties.
OEFENING
+ –
………………….……………. ………………….…………….
………………….……………. ………………….…………….
………………….……………. ………………….…………….
………………….……………. ………………….…………….
………………….……………. ………………….…………….
………………….……………. ………………….…………….
………………….……………. ………………….…………….
………………….……………. ………………….…………….
………………….……………. ………………….…………….
………………….……………. ………………….…………….
………………….……………. ………………….…………….
………………….……………. ………………….…………….
………………….……………. ………………….…………….
………………….……………. ………………….…………….
OEFENING
1. 2.
3. 4.
5. 6.
1. ........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
2. ........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
3. ........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
4. ........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
5. ........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
6. ........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
OEFENING
ordelijk slordig
assertief stijf
beleefd lui
eerlijk saai
open theoretisch
moedig onbeleefd
interessant passief
aangenaam wanordelijk
snel onbehulpzaam
vlot verlegen
Hoofdstuk 4
Beroep en werkplaats
In dit hoofdstuk:
Woordenschat:
► beroepen en beroepssectoren
► werkplaatsen
► kantoorbenodigdheden
Spreken over:
► je eigen beroep/functie
► je werkplaats
► relaties op het werk
4.1 Beroepen
DIALOOG
L20
In het uitzendbureau:
(na de testen)
► Wat is jouw beroep? Zegt je beroep iets over wie je bent? Zijn er bepaalde clichés over
bepaalde beroepen? Over jouw beroep?
► Hoe belangrijk is je beroep voor jou? Is je privéleven altijd belangrijker?
► Zijn er veel verschillen tussen mannen en vrouwen op de werkvloer?
Kunnen mannen en vrouwen dezelfde beroepen doen?
► Hoe sta je tegenover deeltijds werken?
► Zou je ooit verlof zonder wedde / loopbaanonderbreking nemen? Waarom (niet)?
BEROEPSSECTOREN
Accounting/financieel Juridisch
Administratie/secretariaat Kwaliteitscontrole/veiligheid
Bouw Logistiek/transport/expeditie
Business/strategic management Marketing en communicatie
Creatief/ontwerper Productie
Customer service (klantendienst) Project/progamme management
Engineering (ingenieur) Redactie
Gezondheidszorg Research & Development/wetenschap
Horeca Training/instructie/onderwijs
Human resources (personeelszaken) Veiligheid en bescherming
Installatie/onderhoud/herstellingen Verkoop/business development
IT (informaticasector) overige
TEKSTEN
L21
Steeds meer Belgen hebben 2 jobs. Tussen 2003 en 2005 kwamen er zo elk jaar 3.000 mensen
bij. In 2005 hadden 249.000 Belgen een extra job. Nu zijn dat er al 260.000. "Het leven werd
veel duurder. Veel mensen hebben die 2de job nodig", zeggen kenners. "Ze wonen alleen of ze
zijn gescheiden. Ze kunnen hun rekeningen soms moeilijk betalen. Daarom zochten ze er nog
ander werk bij." Voor anderen betekent de 2de job gewoon meer luxe. Ze betalen er
bijvoorbeeld reizen of etentjes mee. Meestal is de 2de job werk als zelfstandige. De meeste
mensen verkopen dan spullen.
(Wablieft - 2008)
L22
Vroeger stoppen
Mannen moeten werken tot hun 65 jaar. Voor vrouwen is dat 64. Pas dan krijgen ze een
volledig pensioen. Maar de meeste mensen willen graag iets vroeger stoppen. Mannen willen
graag op 62 met pensioen. Vrouwen stoppen liever op hun 61 jaar.
Arbeiders
Vlamingen willen gemiddeld stoppen op hun 61 jaar. Walen willen een jaar langer werken.
Mensen in Brussel kiezen zelfs voor 63 jaar.
Mensen met een hoge opleiding willen iets langer werken dan mensen met een lage opleiding.
De gewenste leeftijd voor pensioen ligt wel hoger dan de echte leeftijd. Gemiddeld gaan de
Belgen nu met pensioen op hun 60 jaar.
Arbeiders blijven het langst aan het werk. Zij hebben het geld vaak nodig. Want hun pensioen is
niet zo hoog.
(Wablieft - 2008)
L23
Rijke burger
In Wales kan je een hamburger kopen bij een miljonair. De rijke man heet Luke Pittard. Hij is 25
jaar. Luke werkte vroeger in een restaurant van McDonald's. Twee jaar geleden won hij met de
lotto bijna 2 miljoen euro. Luke nam meteen ontslag. Hij trouwde met zijn vriendin. Ze maakten
samen een reis naar de Canarische Eilanden. En ze kochten een klein huis. Daarna begon
Luke zich te vervelen. Hij miste zijn collega's. Hij begon terug te werken in het restaurant. "Veel
mensen noemen me gek", zegt Luke. "Maar er bestaat meer in het leven dan alleen maar geld.
Je kan toch niet altijd vakantie vieren? Ik kon het thuis echt niet langer uithouden."
(Wablieft - 2008)
► Zou jij blijven werken als je zoveel geld won met de lotto?
OEFENING
Geef de naam van het beroep op de tekening. Waar werkt deze persoon? Zeg er ook bij of je dit
een interessant beroep vindt en of jij het ook zou willen doen.
1. 2. 3. 4. 5.
6. 7. 8. 9. 10.
13. ...................................................................
4.2 De werkplaats
DIALOOG
L24
OEFENING
Kijk naar de foto’s. Welke werkplaatsen zie je hier? Wie werkt er? Wat gebeurt er?
1. 2.
3. 4.
5. 6.
7. 8.
1. ..................................................................... 5. .....................................................................
2. ..................................................................... 6. .....................................................................
3. ..................................................................... 7. .....................................................................
4. ..................................................................... 8. .....................................................................
DIALOOG
L25
- Sara, pssst!
- Ja, wat is er?
- Heb jij nog nietjes?
- Nee, hoezo? Ik heb zelfs geen
nietmachine.
- Geen nietmachine? Hoe hou jij je papieren
dan bijeen?
- Ik gebruik paperclips, of soms ook lijm of
plakband.
- Juist ja. Maar ik gebruik een
nietjesmachine. En nu zit ik zonder nietjes.
Weet jij waar ik er nieuwe kan vinden?
- Ik denk dat je die wel bij de
verantwoordelijke voor de
kantoorbenodigdheden kan vinden.
- En wie is de verantwoordelijke voor de
kantoorbenodigdheden?
- Dat weet ik niet.
- Bedankt voor je hulp. Ik zal het eens
vragen bij de personeelsdienst.
OEFENING
Benoem de kantoorbenodigdheden op de beelden. Heb jij dit op je kantoor? Zeg eventueel ook
wat je ermee kan doen. Zijn er nog andere dingen op je kantoor die hier niet bij staan?
L26
Meer dan de helft van de Zweedse, de Noorse en de Britse mannen en vrouwen beweren al
een relatie te hebben gehad met een collega. In totaal beweert bijna 1 op 2 Europeanen al een
relatie gehad te hebben met iemand van het werk. De Belg blijkt de minst amoureuze Europese
collega te zijn.
De antwoorden op de vraag die de “Monster Meter” stelde in de aanloop naar Valentijn, waren
opgesplitst tussen mannen en vrouwen. In totaal antwoordden 36.950 Europeanen op de vraag
'Heb je ooit een relatie gehad met iemand van het werk?'. Opvallend genoeg zijn het niet de
zuiderse landen die de meeste verhoudingen hebben op de werkvloer, maar bestaat de top 3
uit meer noordelijk gelegen landen. In Zweden antwoordden 51% van de mannen en 57% van
de vrouwen positief, in Noorwegen is de verhouding 54% en 56% tussen mannen en vrouwen,
aan de top staan de Britten met 57% van de mannen en 62% van de vrouwen die beweren ooit
een relatie te hebben gehad met iemand van op de werkvloer. In de andere Europese landen
beweert bijna 1 op 2 ooit een relatie gehad te hebben met een collega: 46% van de Europese
mannen en 49% van de vrouwen heeft al een relatie gehad met iemand van het werk.
Wij Belgen blijken de minst amoureuze collega's te zijn binnen Europa. Met 35% van de
mannen en 37% van de vrouwen zitten we met het laagste aantal positieve antwoorden, een
heel stuk onder het Europese gemiddelde. Ligt hierin misschien een verklaring voor de hoge
productiviteit van de Belgische werknemer?
En de werkgevers?
Hoe staan de werkgevers tegenover al dit amoureuze geweld? Op de vraag 'moet de werkgever
relaties tussen collega's toestaan?', antwoordden HR-medewerkers uit diverse bedrijven en
sectoren als volgt:
45% - "Zeker - je privéleven en je werk zijn gescheiden."
20% - "Het hangt af van je positie in het bedrijf."
17% - "Nee - relaties op kantoor zorgen altijd voor problemen."
17% - "Ja - maar je baas moet op de hoogte zijn."
Iets meer dan de helft van de HR-medewerkers heeft toch reserves betreffende relaties op het
werk (de baas kan maar beter op de hoogte zijn, hangt af van je positie in het bedrijf) of is
ronduit tegen. 45% heeft geen problemen met relaties op het werk. Relaties tussen collega's
zijn dus zeker niet onbesproken, maar of dat enig verschil zal maken, is zeer de vraag: zaken
van het hart luisteren meestal niet naar de rede.
(www.monster.be)
Bespreking:
► Maak jij een onderscheid tussen mensen die je privé kent en je collega’s? Vertel jij je collega’s
alles over je privéleven of hou je dat liever voor jezelf?
► Is voor jou een relatie op het werk mogelijk?
► Wat zijn de risico’s van een relatie met een collega?
► In sommige bedrijven zijn relaties tussen collega’s expliciet verboden. Is dit een goed idee?
L27
Het leven van een privédetective is niet altijd gemakkelijk. Het is geen gewone job. Detective
Ria 't Jampens is de hele tijd bezig met haar job. En dat werk is niet zonder gevaar.
Wablieft: Het werk van detectives lijkt vooral een zaak van mannen. Jij doet het werk als vrouw.
Is dat moeilijker? Of juist niet?
Ria 't Jampens: Vrouw zijn is een voordeel. Weinig mensen verwachten een vrouw als
detective. Dat maakt het voor mij gemakkelijker. Een vrouw als detective valt veel minder op
dan een man. Achtervolg ik iemand? Dan zullen ze dat niet merken. Bij een man zie je dat
sneller. Voor veel zaken werk ik samen met andere detectives. Dat zijn meestal mannen. We
achtervolgen soms samen iemand te voet. We kunnen ons dan voordoen als koppel. Zo merkt
niemand ons op.
Wablieft: Een detective is wellicht een nieuwsgierig iemand. Maken je familie en je vrienden zich
geen zorgen? Jij zou al hun geheimen kunnen ontdekken.
Ria 't Jampens: Die mensen zijn heel gerust. Ik hou me daar zeker niet mee bezig. Ik heb werk
genoeg met mijn klanten. En ik vertrouw mijn vrienden en familie helemaal en zij mij ook. Ze
hoeven niet ongerust te zijn. Ik zou hun leven nooit onderzoeken. Ook niet voor een klant. Dat
doe je nu eenmaal niet als detective.
(Wablieft – 2008)
Bespreking:
L28
Eén van de bekendste helden uit strips is Guust Flater. Nog steeds kunnen velen lachen met
zijn grappen en gekke uitvindingen. En al zijn fans kennen zijn uitroep 'Nou moe!' Voor velen is
zijn tekenaar André Franquin de grootste tekenaar van strips ooit.
Strips werden in de jaren 50 heel geliefd. De bekendste bladen voor strips waren toen 'Kuifje' en
'Robbedoes'. Zij streden tegen elkaar voor de meeste lezers. Franquin was een tekenaar van
het blad 'Robbedoes'. Hij maakte ook de strip met dezelfde naam. Die speelt zich af op een
redactie.
Keurig
Guust Flater is op 28 februari 1957 voor het eerst te zien in de strips van Robbedoes. Guust
wandelt gewoon door de redactie van Robbedoes. Niemand weet wie hij is. Niemand weet wat
hij komt doen. Hij is er gewoon, in keurig pak met strik.
Truc
Enkele weken lang blijft Guust verschijnen in de strip. Lezers kennen hem nog steeds niet. Dat
was een mooie truc van tekenaar Franquin. Mensen werden nieuwsgierig. Ze bleven lezen.
Robbedoes praat uiteindelijk eens met Guust. De lezers komen zo zijn naam te weten.
Maar wat hij eigenlijk doet? Werken. Welk werk? Beuh... Guust weet het niet.
Proeven
Guust krijgt allerlei werkjes te doen. Maar alles loopt telkens mis. Uiteindelijk moet hij zich bezig
houden met de te late post. Daar kan het minst verkeerd lopen. Dat denken de reporters maar.
Overstromingen, branden, ontploffingen,... niets blijft hen bespaard. Want Guust doet graag
proeven. Hij vindt ook de gekste dingen uit. Soms schrikt hij er zelf van. Dan roept hij: "Nou
moe!"
Plezier
In 1960 krijgt Guust zijn eerste eigen album. Hij wordt steeds geliefder. Want veel mensen
herkennen zich in Guust. Bijna alles speelt zich af op kantoor. De mensen daar zijn mensen
zoals iedereen. Ze hebben fouten en gebreken. Guust maakt plezier als een kleine jongen. En
zijn baas maakt zich af en toe boos op hem.
Vlotter
Franquin tekent 19 strips van Guust. De beste verschijnen in de jaren 70. Guust draagt dan al
lang een jeans, een wollen trui en sloffen. De tekeningen zijn veel vlotter en boeiender
geworden. En de grappen zijn nog leuker. Met Guust kan je blijven lachen.
Verbazen
In de wereld van Guust is er plaats voor veel dingen. Hij houdt van mensen, dieren, techniek,
koken, de natuur, het milieu... Zijn beste vrienden zijn een kat en een lachmeeuw. Hij is geen
maatjes met agent Vondelaar. Zijn strijd tegen de parkeermeters is heel bekend. En zijn
strafste uitvinding is de Flaterfoon. Dat instrument blijft zelfs Guust verbazen.
(Wablieft – 2007)
Bespreking:
► Zit er soms een Guust Flater in jou? Of heb je collega’s die (een beetje) op hem lijken?
► Gebeuren er soms grappige dingen op je werk?
► Lees jij graag stripverhalen?
Hoofdstuk 5
Telefoneren
In dit hoofdstuk:
Woordenschat:
► standaardzinnen voor telefoneren
► cijfers en nummers zeggen en begrijpen
► toestellen en toebehoren
Spreken over:
► een eenvoudig telefoongesprek voeren
► je mening geven over telefoneren en gsm-gebruik
5.1 Woordenschat
OEFENING
OEFENING
rinkelen/gaan
………………………………………………………………...
de telefoon opnemen
…………………………………………………………………
de telefoon neerleggen/afleggen
………………………………………………………………….
iemand (op)bellen
………………………………………………………………..
de gsm aanzetten
…………………………………………………………………
de gsm afzetten/uitzetten
…………………………………………………………………
…………………………………………………………………
1 ............................ één
2 ............................ twee
3 ............................ drie
4 ............................ vier
5 ............................ vijf
6 ............................ zes
7 ............................ zeven
8 ............................ acht
9 ............................ negen
10 .......................... tien
11 .......................... elf
12 .......................... twaalf
13 .......................... dertien
14 .......................... veertien
15 .......................... vijftien
16 .......................... zestien
17 .......................... zeventien
18 .......................... achttien
19 .......................... negentien
20 .......................... twintig
21 .......................... eenentwintig
22 .......................... tweeëntwintig
30 .......................... dertig
40 .......................... veertig
50 .......................... vijftig
60 .......................... zestig
70 .......................... zeventig
80 .......................... tachtig
90 .......................... negentig
100 ........................ honderd
101 ........................ honderd en één
112 ........................ honderd en twaalf
113 ........................ honderd dertien
200 ........................ tweehonderd
1.000 ..................... duizend
10.000 ................... tienduizend
100.000 ................. honderdduizend
1.000.000 .............. één miljoen
1.000.000.000 ....... één miljard
telefoonnummer:
0478/27 40 19
nul vier, achtenzeventig, zevenentwintig, veertig, negentien
02/263 05 88
nul twee, tweehonderd drieënzestig, nul vijf, achtentachtig
bankrekeningnummer:
531-9011945-65
vijfhonderd eenendertig, streep, negentig, elf, negenhonderd vijfenveertig, streep,
vijfenzestig
klantnummer:
8902.5410.3165
negenentachtig, nul twee, punt, vierenvijftig, tien, punt, eenendertig, vijfenzestig
symbolen:
* sterretje
# hekje
. punt
: dubbelpunt
, komma
; puntkomma
- streep, dash
_ liggend streepje, underscore
@ at (apenstaartje)
/ schuine streep, slash
() haakjes, tussen haakjes
“ “ aanhalingstekens, tussen aanhalingstekens
OEFENING
OEFENING
7.767 4.509 5.789 1.456 9.007 6 366 8 347 1 097 4 734 8 899 1 834
OEFENING
L29
a)......................................................... d) .........................................................
b)......................................................... e).........................................................
c)......................................................... f).........................................................
5.2 Sleutelzinnen
De telefoon opnemen
Iemand opbellen
Goeiedag, u spreekt met Jan Peeters, zou ik met mevrouw Janssens kunnen spreken, alstublieft?
Goedemorgen, met Karl van de personeelsdienst. Ik bel u in verband met…
Goedemiddag, mevrouw, mijn naam is De Smet van de firma Immoplast. Bent u de
aankoopverantwoordelijke van uw bedrijf?
Dag Vera, met Sofie. Hoe gaat het ermee?
Iemand doorverbinden
Iemand doorverwijzen
Iemand is afwezig
Iemand terugbellen
Goedendag, u spreekt met Jan Moens van de firma Verbeke. U had mij vanochtend gebeld met
een vraagje over uw nieuwe computersysteem.
Dag meneer Van Hamel. Ik bel u terug in verband met het dossier van FPML. Hebt u nu even
tijd voor mij?
Problemen…
Ik zou graag een afspraak maken met dokter Verlinden. Gaat dat, morgen om tien uur?
Ik had een afspraak met meneer Vervoort om elf uur. Is het mogelijk om die afspraak te
verplaatsen?
Goedemorgen, mijn naam is Van Dijck. Ik heb een afspraak met u om negen uur. Maar ik sta
momenteel in de file, dus ik kan onmogelijk op tijd bij u zijn. Is het een probleem voor u om de
afspraak een uur later te laten doorgaan?
Om verduidelijking vragen
Namen spellen
Het alfabet
ABCDEFGHIJKLMNOPQRSTUVWXYZ
hoofdletters – kleine letters
BW = de firma Bioworld
JP = de heer Peellaert, leverancier
BW: Bioworld nv, met de secretaresse van meneer Müller. Kan ik u helpen?
JP: Met Johan Peellaert. Ik heb gisteren gebeld voor meneer Müller. Hij zou me terugbellen, maar
ik heb nog niets gehoord.
BW: Meneer Müller is aan de lijn meneer. Het kan wel enkele minuten duren. Blijft u wachten of
vraag ik meneer Müller dat hij u terugbelt?
JP: Ik wacht wel even.
K = klant
B = bediende
DL: Dat bedrag lijkt me inderdaad overdreven meneer. Ik zoek even uw factuur in het bestand. …
Hier is het al.
We zullen het even narekenen: 3 boeken ‘Juridisch Nederlands’ aan 23,65 € per stuk, dat is
samen 70,95€. De dvd’s kosten elk 17,25 €, dus dat is 86,25 € voor de 5. Dan de
transportkosten: die bedragen 20 €. Het totaal komt dus op 177,20 €. De komma is verkeerd
geplaatst, ziet u? Ik zal de fout meteen rechtzetten en u de nieuwe factuur opsturen.
K: Wanneer kan ik die verwachten?
DL: U krijgt de nieuwe factuur ten laatste morgen.
K: Oké.
DL: Nog een prettige dag.
GESPREKSACTIVITEITEN
1. Mevrouw Swartenbroeckx telefoneert om haar bestelling te wijzigen. Verbind haar door met
de goede dienst. Vraag ook naar haar naam.
3. Meneer Bianco kan niet aan de lijn komen. Mevrouw Swartenbroeckx wil een boodschap
doorgeven (Ze wil in plaats van 3 grote dozen van 750 g, 5 kleine dozen van 250 g). Noteer
de boodschap, de naam en het telefoonnummer van mevrouw Swartenbroeckx. Controleer je
boodschap op fouten!
4. Mevrouw Swartenbroeckx belt een week later boos terug. Ze heeft in plaats van 3 grote
dozen en 5 kleine dozen, 3 kleine dozen en 5 grote dozen gekregen. De kleine dozen kosten
5.85 €/stuk en de grote kosten 7,25 €/stuk.
5. Je bent een potentiële klant van vertaalbureau BlaBla. Je wil graag meer weten over hun
tarieven. Je telefoneert om een afspraak te maken met meneer Holvoet, de verkoopdirecteur.
Jullie hebben allebei drukke agenda’s. Probeer een compromis te vinden.
Jouw agenda:
6. Je belt naar de secretaresse van meneer Holvoet. Je kan door omstandigheden niet
aanwezig zijn op de geplande vergadering. Vraag of hij terug kan bellen om een nieuwe
afspraak te maken.
7. Je belt naar de gsm van mevrouw Dufays. Ze neemt echter niet op. Je laat je naam en
telefoonnummer achter en je vraagt haar terug te bellen. Het is dringend!
8. Je bent de secretaresse van meneer Lee en je belt naar de gsm van meneer Holvoet. Hij
neemt niet op, je laat dus een bericht achter op zijn voicemail: het vliegtuig van meneer Lee
heeft een vertraging van ongeveer 40 minuten en zal pas om 12u 40 landen in Zaventem in
plaats van 12u.
9. Laat volgend bericht achter op de voicemail van mevrouw Santens: de bestelling nr. B02-
634.58 van 23-09-2012 op naam van H. Goossens van het hotel “K” in Kortrijk (tel
056/65.36.97) is veranderd. Mevrouw Santens moet zo snel mogelijk naar de klant bellen om
de details te bespreken.
10. Je belt naar een Nederlandstalige collega van jouw dienst en je nodigt haar uit een sandwich
te gaan eten. Zo kunnen jullie samen eten en Nederlands spreken!!
OEFENING
► Wat zegt de klant? Vul de ontbrekende zinnen in. Let goed op wat ervoor en erna komt.
- Sorry, mevrouw, maar ik begrijp niet zo goed wat uw probleem is. Kan u dit even
verduidelijken?
- ..............................................................................................................................................
- Een ogenblikje, alstublieft, ik ga dit even navragen/nakijken voor u. Blijft u aan de lijn?
- ..............................................................................................................................................
- Excuseert u mij, mevrouw, maar als u blijft roepen, heeft het geen zin dit gesprek verder te zetten.
- ..............................................................................................................................................
- Goed, mevrouw, dan zorg ik voor het nodige. Wij contacteren u van zodra we meer weten.
Nog een prettige dag verder!
- ..........................................................................................................................................................
L30
Verkeerd verbonden
L31
Uitnodiging
L32
Bestelling
L33
GESPREKSACTIVITEITEN
Je wil twee weken op vakantie in juli. Je belt eerst naar een collega om te vragen wanneer
hij of zij met vakantie wil gaan. Daarna bel je met je baas om zijn goedkeuring te vragen.
Tenslotte bel je met iemand van de personeelsdienst om je vakantieperiode officieel vast te
leggen.
Je belt naar enkele vrienden om ze uit te nodigen voor een etentje. Je bespreekt met
iedereen wanneer ze tijd hebben en eventueel ook wat ze graag eten.
Je belt naar de school van je kinderen. Je vraagt of het mogelijk is om je kinderen op vrijdag
vroeger van school te halen omdat je vrijdagavond op reis vertrekt.
5.5 Teksten
LUISTERMATERIAAL
L34
Je ziet nog maar weinig hokjes om te bellen. De meeste mensen hebben nu een gsm. Hokjes
zijn niet echt meer nodig. In de stad Lyon in Frankrijk staan er nog steeds enkele. De stad wou
ze eens anders tonen. Eén hokje in de stad werd een mooie visbak. De vissen kunnen er
zwemmen tussen planten. En ze zien nog wat van de wereld. Hopelijk moet er nu niemand
dringend bellen.
(Wablieft – 2007)
L35
Hoofd
Een gsm werkt met golven. Daarbij komt straling vrij. Je zet de gsm ook tegen je hoofd. Zo
komen de stralen tegen je hoofd. Te veel straling is niet gezond. De gsm’s moeten regels
volgen. Zo mag hun SAR-getal niet meer dan 2 zijn. Dat getal zegt iets over de straling.
Veiliger
Maar is de straling wel gevaarlijk? Onderzoekers weten het niet zeker. "Maar minder straling is
altijd veiliger", zeggen ze. "En zeker bij kinderen". De hersenen van kinderen vormen zich nog.
Kinderen zouden hun gsm dus beter minder gebruiken.
Tips
Ouders kopen best een gsm met weinig straling voor hun kind. Dat wil zeggen met een SAR-
getal van 0,6 of minder. Er staan nog meer tips in de folder van de overheid. Kinderen sturen
beter sms-berichten. Zo hebben ze de gsm niet aan het oor. Kleine oortjes aan een draad
kunnen ook. Voor meer info kijk op www.zorg-en-gezondheid.be.
(Wablieft – 2007)
LEESMATERIAAL
Bellen tussen landen van Europa wordt goedkoper. Dat is beslist door de Europese Unie (EU). Zowel
telefoneren met een gsm als sms-berichten versturen, wordt goedkoper. Ook surfen op internet telt
mee. Vanaf 1 juli mag een telefoontje naar een ander land maar 29 cent per minuut kosten. Een
telefoontje uit het buitenland krijgen, mag niet meer dan 8 cent per minuut kosten. Een sms verstuur
je voor 9 cent. De volgende jaren dalen de prijzen nog verder.
(Wablieft – 2012)
Bijna twee op drie kinderen van tien jaar hebben een gsm. Dat zegt een onderzoek van de
organisatie OIVO. Ze ondervroeg 2.600 kinderen. De kinderen sturen vooral sms'jes met hun
gsm. Ze spelen er ook vaak spelletjes op. OIVO waarschuwt ouders en leerkrachten. De
kinderen kopen graag dure snufjes voor hun gsm. Ouders en leerkrachten moeten kinderen leren
om goed om te gaan met hun gsm.
(Wablieft – 2010)
Hoofdstuk 6
Grammaticaoefeningen
► Vul in.
► Zet de juiste vorm van de woorden aan de linkerkant in de zin.
Waar woont u?
………………………………………………………………………………………………..
Waar woont uw lerares?
………………………………………………………………………………………………..
Waar woont dat meisje?
………………………………………………………………………………………………..
Waar woont de directeur?
………………………………………………………………………………………………..
Waar wonen meneer en mevrouw Van Den Broecke?
………………………………………………………………………………………………..
Waar wonen jullie?
………………………………………………………………………………………………..
Waar woont het gezin Broos?
………………………………………………………………………………………………..
Waar woont deze jongedame?
………………………………………………………………………………………………..
Waar wonen wij?
………………………………………………………………………………………………..
Waar woon je?
………………………………………………………………………………………………..
► Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. (Let ook op de vermelding ‘hier’ of ‘daar’.)
6.4 Adjectieven
► Vul de juiste vorm in (eerst bepaald, dan onbepaald).
1. (vers – nieuw)
Hanne zette een …………………… kop koffie voor de …………………… gasten.
2. (speels – jong – heel)
De ……………………, …………………… hond zette het …………………… huis op stelten.
3. (zilver – flink)
Dat …………………… horloge heeft mij een …………………… bedrag gekost.
4. (geel – donker)
Die …………………… bloemen staan prachtig tegen dat …………………… behang.
5. (hard – nat)
De weerman voorspelt voor morgen …………………… wind en …………………… sneeuw.
6. (grijs – oud – leer)
Die …………………… regenjas past niet bij je ……………………, …………………… schoenen.
7. (braaf – lekker)
Het …………………… paard kreeg een …………………… klontje.
8. (muf)
Er hangt een …………………… geur in de schuur.
9. (mooi – vrolijk)
…………………… weer bezorgt veel mensen een …………………… humeur.
10. (doof – zwaar)
De …………………… vrouw hoorde de …………………… vrachtwagen niet.
6.6 Lidwoorden
6.7 Meervoud
de trein .....................................
de winkel .....................................
het boek .....................................
de tafel .....................................
het museum .....................................
het bloempje .....................................
de luidspreker .....................................
het feest .....................................
de computer .....................................
het papier .....................................
de bodem .....................................
de plank .....................................
de pen .....................................
het schip .....................................
de kade .....................................
het paasei .....................................
de metser .....................................
de beroemdheid .....................................
de kapstok .....................................
de snelweg .....................................
het horloge .....................................
het getal .....................................
1. Het kind dat in de zetel zit, leest een mooi verhaal van een Amerikaanse schrijfster.
…………………………………………………………………………………………………...
2. Het programma op de televisie is niet interessant voor de jongere in de stad.
…………………………………………………………………………………………………...
3. De jongen zet de fiets van het meisje in de garage van haar mama.
…………………………………………………………………………………………………...
4. In het café sprak een man met een dame en dronk een heel lekker pintje bier.
…………………………………………………………………………………………………...
5. Met het ei van een duif kan een kok niet gemakkelijk een omelet maken.
…………………………………………………………………………………………………...
Kies een woord uit deze lijst: typen – schijnen – ontmoeten – wonen – luisteren – drinken – lezen –
geven – gaan – komen – kosten – zetten – schrijven – verdienen – telefoneren .
► Wat zal je doen als je op pensioen bent? Maak minstens vijf goede zinnen.
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
........................................................................................................................................................
1. Morgen .........................................................................................................................................
2. In het jaar 3000 ............................................................................................................................
3. Binnen een jaar ............................................................................................................................
4. Vanavond .....................................................................................................................................
5. Volgende zomer ...........................................................................................................................
1. Je mag mijn paraplu gebruiken, maar ……………………… hem dan wel terug in de paraplubak.
2. Ik heb gisteren een e-mail van hem gekregen, maar ik heb nog niets terug……………………… .
3. Gelieve deze nietmachine na gebruik op dezelfde plaats terug te ……………………… .
4. Wat je geeft, ……………………… je terug.
► Vul het juiste modale hulpwerkwoord in (durven, hoeven, kennen, kunnen, moeten,
mogen, nodig hebben, weten, willen, zullen).
1. Als iemand mij nodig heeft, ……………….. ze mij bereiken via mijn secretaresse.
2. ……………….. u Brussel even goed als Parijs?
3. Mijn baas ……………….. nooit wanneer er een directievergadering is.
4. Als je zaken wil doen in Japan, ……………….. je Japans spreken.
5. Ons bedrijf ……………….. nieuwe schrijfmachines ……………….. , dus maakt de directeur
een afspraak met een leverancier van kantoorbenodigdheden.
6. U ……………….. niet zo luid ……………….. spreken. Ik ben niet doof.
7. Op de raffinaderij van Shell ……………….. je niet roken.
8. Iedereen die graag met mijn baas ……………….. spreken, ……………….. een afspraak maken
met zijn secretaresse.
9. ……………….. u een toespraak houden voor de Verenigde Naties? Ik niet!
10. Ze ……………….. u morgen zeggen hoe laat u volgende week ……………….. komen.
1. Ik vergis …………………….
2. Ze beminnen …………………….
3. Je schaamt …………………….
4. Ze bedriegen …………………….
5. Wij verheugen ……………………. op de toekomst.
6. Ze vertrouwen …………………….
7. Ze hadden ……………………. verslapen.
8. Ze hebben ……………………. ontmoet.
9. Heb je …………………….al geschoren?
10. Ik geloof dat u …………………….vergist.
6.15 Positiewerkwoorden
6.16 Zinsconstructie
► Maak telkens goede zinnen. Let erop dat je steeds het werkwoord in de goede vorm zet.
6.18 Negatie
Hoofdstuk 1
Oefening p.15
1. Belgen – Nederlands – Frans – Duits
2. Denemarken – Deens
3. Duitsland – Duitsers
4. Amerikanen – Engels
5. China – Chinees
6. Rusland – Russen
7. Spanjaarden – Spaans
8. Finland – Fins
9. India – Indiërs
10. Slovenen – Sloveens
11. Australië – Engels
12. Griekenland – Grieken
Ierland
Finland
Zwitserland
Oefening p.15
1. de auto
2. de bestelwagen
3. de bromfiets
4. de moto/motorfiets
5. de fiets
6. de bus
7. de boot/het schip
8. de metro
9. de tram
10. de trein
11. het vliegtuig
12. de vrachtwagen
Hoofdstuk 2
Oefening p.26
Ze staat op om 7 uur. - Ze neemt een douche om kwart over 7 – Ze ontbijt om half 8. – Ze neemt de
trein om 5 over 8. – Ze neemt de metro om 25 voor 9. – Ze begint te werken om 9 uur. Ze neemt een
pauze om 20 over 10. – Ze heeft een vergadering om 25 over 10. – Ze luncht/neemt haar lunchpauze
om 10 over 12. – Ze begint opnieuw te werken om 1 uur. – Ze telefoneert met een klant om half 3. –
Ze gaat naar huis om 5 uur. – De trein komt aan om 20 voor 6. – Ze doet boodschappen om half 7. –
Ze kookt het avondmaal om kwart over 7. – Ze eet met haar familie om kwart voor 8. – Ze doet de
afwas om kwart over 8. – Ze kijkt TV om half 9. – Ze gaat slapen om kwart over 11.
Oefening p.31
fotograferen – een fotoapparaat
tekenen – papier en potlood, verf, penselen, enz.
treinmodellen maken
lezen – een boek
naar de film gaan
tv kijken – een tv-toestel
postzegels verzamelen
kamperen – een tent
bergbeklimmen – uitrusting
breien – wol en breinaalden
koken – kookgerei
tuinieren – een spade, een gieter, een hark
strips lezen – stripverhalen
kaarten – een spel kaarten
Oefening p.34
tennissen
voetballen
basketballen
golfen
wielrennen
zwemmen
hardlopen (atletiek)
baseballen
turnen (gymnastiek)
paardrijden
Hoofdstuk 3
Oefening p.48
Foto 1
Er is mist./ Het is mistig.
Het is grijs weer. Het heeft gehageld.
Foto 2
De zon schijnt./ Er is zon./ Het is helder weer.
De lucht is blauw.
Er zijn een paar wolkjes.
Foto 3
Het bliksemt. / Er is onweer.
Foto 4
Het waait./ Er is veel wind.
Het stormt.
Foto 5
Het is zwaarbewolkt. Het is overtrokken.
Er is kans op regenbuien.
Foto 6
Er ligt sneeuw./ Het sneeuwt.
Het is glad.
Het is koud.
Oefening p.50
1. regenen
2. onweren
3. sneeuwen
4. vriest
5. ijzelt
6. dooit
7. hagelen
8. Stormt
Oefening p.50
1–j 7–i
2–h 8–e
3–g 9–b
4–c 10 – f
5–d 11 – k
6–a
Oefening p.52
+ blij – kalm – opgewekt – lachen – gelukkig – tevreden – glimlachen – optimistisch – ontspannen
- ontevreden – boos – pessimistisch – woedend – triest – droevig – huilen – gestrest – snikken –
kwaad – ongelukkig – depressief
Oefening p.53
1. blij, ze lacht, optimistisch, vrolijk
2. ernstig, kalm, ontspannen
3. boos, het kindje huilt, droevig
4. ze lacht, vrolijk
5. droevig, depressief
6. de baby lacht, vrolijk, blij, tevreden, ontspannen
Oefening p.54
vlijtig – lui
proper, verzorgd – onverzorgd, vuil
nauwgezet, stipt - slordig
ordelijk – wanordelijk
actief, ondernemend – passief
assertief – verlegen
vriendelijk – onvriendelijk
beleefd – onbeleefd
behulpzaam – onbehulpzaam
realistisch – onrealistisch, dromerig
pragmatisch, praktisch – theoretisch
eerlijk – oneerlijk, vals
open – achterbaks
moedig – laf
bescheiden – zelfgenoegzaam, arrogant
interessant – saai
vrijgevig, gul – gierig
aangenaam – vervelend, irritant
snel – traag
vlot – stijf
Hoofdstuk 4
Oefening p.59
1. bediende 11. journalist/reporter 21. rechter
2. architect 12. kapper 22.schrijnwerker/timmerman
3. bakker 13. winkelier 23. tandarts
4. slager/beenhouwer 14. laborant/wetenschapper 24. vuilnisman
5. boer 15. leraar 25. zakenman
6. brandweerman 16. loodgieter
7. vrachtwagenchauffeur 17. consulent
8. dokter/arts 18. metser
9. ober/kelner 19. politieagent
10. fotograaf 20. Postbode
Oefening p.62
1. de garage
2. het onthaal
3. de supermarkt/ de kassa’s
4. de slagerij
5. het kantoor
6. de fabriek
7. het ziekenhuis
8. de bouwwerf
Oefening p.65
de ringmap/de classeur – de bureaulamp – de archiefkast/de dossierkast – de bureaustoel – het
bureau – het rek – het venster/het raam – het brievenbakje – de lade – de enveloppe/de omslag – de
postzegel – het scherm – het toetsenbord – de muis – de koptelefoon – de balpen – de (vul)pen – het
potlood – de lat – de gom – het notaboekje – de kalender – de nietmachine – de paperclip – de
plakband – de schaar – de stempel – de rekenmachine – de sleutels – de papiermand – de vuilnisbak
– de doos – het kader – de plant – het koffiezetapparaat – de sofa – de (frisdrank/snoep)automaat –
de computer – de radio
Hoofdstuk 5
Oefening p.76
a) 02/243 45 84
b) 03/46 89 98
c) 0475/95 81 88
d) 0476/23 26 86
e) 050/487 987
f) 02/211 13 93
Hoofdstuk 6
Oefening p.94
1. Ja, ik ga er vaak naartoe.
2. Ja, ik telefoneer vaak met hen
3. Ja, ik ontmoet hem …
4. Ja, hij rijdt er vaak mee.
5. Ja, hij geeft er één aan haar.
6. Ja, hij schrijft hem.
1. Hij – erop
2. Hij – erin
3. Het – naar haar
4. Ze – ze/hen
5. Ze – erin
Oefening p. 95
1. Ze - het
2. hij – met hen
3. Hij – hem
4. Haar
5. Ze – er één – aan hen
6. Hij – hem
7. Hij – aan hen – er
8. Ze – ze – naar hen
9. Ze – hen
10. Ze – hem
Oefening p.96
1. mijn – haar
2. onze
3. zijn
4. jullie
5. jouw/je (eventueel: mijn)
6. hun
mijn boek – zijn vrouw – onze kinderen – mijn ouders – jouw/je keuken – jullie kleren – haar huis –
onze school – mijn huis – Haar mond – jouw/je gemeente – Ons kind – zijn tanden – onze vrienden –
Onze auto
Oefening p.97
uw adres – haar adres – haar adres – zijn adres – hun adres – jullie adres – hun adres – haar adres –
ons adres – jouw/je adres
Oefening p.98
1. Nee, die auto is de zijne. 2. Nee, dat pakje is het jouwe. 3. Nee deze stukken vlees zijn de jouwe.
4. Nee, die jas is de jouwe. 5. Nee, dit boekje is het hare.
1. die 2. die 3. dit 4. die – deze 5. deze 6. die 7. dit – dat 8. deze 9. deze 10. die 11. die – deze 12.
deze 13. deze 14. dit – dat 15. dit – dat
Oefening p.99
1. snelle - snelle 2. verstandige - verstandig 3. grijze - grijze 4. natte - natte 5. spannende - spannend
6. duidelijke - duidelijke 7. blonde - blond 8. dure - dure 9. moeilijke - moeilijke 10. zware – zware
Oefening p.100
1. verse – nieuwe
2. speelse – jonge – hele
3. zilveren – flink
4. gele – donkere
5. harde – natte
6. grijze – oude – leren
7. brave – lekker
8. muffe
9. Mooi – vrolijk
10. dove – zware
Oefening p.102
1. Een computer is duurder dan een gsm.
2. Koen is even oud als Katia.
3. De H.S.T. is sneller dan mijn auto.
4. Chinees is moeilijker dan Nederlands.
5. Wortelen zijn lekkerder dan spruitjes.
6. Beton is harder dan hout.
7. Club Brugge is beter dan Anderlecht.
8. De Kilimanjaro is groter dan de Kemmelberg.
9. Goedele is jonger dan Anita.
10. Niveau 3 is gemakkelijker dan niveau 5.
1. zoeter
2. verder – het verst
3. meer
4. vaker
5. leuker
6. interessant
7. beter
8. liever
9. dikker – dikste
10. zwaarder
Oefening p. 103
de – de – de
de – het – de
het – de – de
de – de – het
het – het – de
de – de – het
de – de – het
het – de – de
het – de – de
de – het – de
de – het – de
het – de – de
het – het – de
het – de – de
de – de
de – het
Oefening p. 104
de treinen – de planken
de winkels – de pennen
de boeken – de schepen
de tafels – de kades
de musea – de paaseieren
de bloempjes – de metsers
de luidsprekers – de beroemdheden
de feesten – de kapstokken
de computers – de snelwegen
de papieren – de horloges
de bodems – de getallen
Oefening p. 105
1. De kinderen die in de zetels zitten, lezen mooie verhalen van Amerikaanse schrijfsters.
2. De programma’s op de televisies zijn niet interessant voor de jongeren in de steden.
3. De jongens zetten de fietsen van de meisjes in de garages van hun mama’s.
4. In de cafés spraken de mannen met dames en dronken heel lekkere pintjes bier.
5. Met de eieren van duiven kunnen koks niet gemakkelijk omeletten maken.
Oefening p. 106
werkt – geloof – wandelt/wandelen – Zwemt – Zie – zie – eten – bezoek – staat – slaapt – Wacht –
studeren – woon – woon – zwemt – schrijft – schilderen – Gelooft – zoekt – vindt – Bestel – luistert –
lopen – reist – regent – Lees – rijden – rijdt – opent – wandelt – opereert – speelt – spel – gaan – doet
Oefening p. 107
1. schijnt 9. verdient
2. gaat 10. typt
3. Leest 11. kost
4. drinken 12. schrijft
5. luistert 13. woont
6. geef 14. ontmoeten
7. komt 15. Zet
8. Luistert
Oefening p.108
1. luisterde 9. werkte
2. belde 10. groeide
3. nodigde 11. rookten
4. kende 12. verfden
5. daalde 13. durfde
6. verminderden 14. gebeurde
7. zette 15. vergiste
8. maakten
Oefening p.109
1. begon 6. genoten
2. begreep 7. droeg
3. bleek 8. hielp
4. bleven 9. kocht
5. bracht 10. liepen
Oefening p. 111
1. heeft aangepast 6. ben geweest
2. bent vertrokken 7. hebben onderzocht
3. zijn overeengekomen 8. is gebleven
4. hebben geëist 9. heb afgesproken
5. ben gegaan 10. ben gereden
1. ben 6. heb
2. heb 7. Hebben
3. heeft 8. is – heeft
4. is 9. heeft
5. zijn 10. is
Oefening p.112
1. hebben … gespeeld
2. heeft … gerookt
3. ze hebben … gekeken
4. ik heb … gevraagd en je hebt … geantwoord
5. heb je … gevonden
6. ze zijn … verhuisd
7. heeft hij … gedronken
8. heeft … verteld
9. jullie zijn … gegaan
10. ik heb … gekend
Oefening p.113
1. zullen … gaan
2. ga … eten
3. zal gaan …
4. zullen … rijden
5. zal … sneeuwen
Oefening p.114
1. Die man bedriegt iedereen.
2. Johanna ziet Erik morgen terug.
3. Als hij door het rood licht rijdt, overtreedt hij de wet.
4. Peter belt zijn baas op om 15.45 uur.
5. De patiënt zegt zijn afspraak bij de tandarts af.
6. De zakenman vergeet zijn tas in het station.
7. Stanley ontdekte de oorsprong van de Congo-rivier niet.
8. De kelner doet voor de gasten een fles champagne open.
9. De politie sluit de dief op in de gevangenis.
10. De artiest herhaalt zijn optreden elke avond om 20.30 uur.
11. Onze manager nodigt ons vanavond in een goed restaurant uit.
12. Hij stelt zijn vriendin aan zijn ouders voor.
13. Krista vergeet haar handtas thuis.
14. De receptioniste verbindt de boze klant door met de klantendienst.
15. Zij brengt veel vrienden mee naar het feestje.
16. Weinig mensen gaan uit op maandagavond.
17. De reporter stelt onmiddellijk een verslag over de ramp op.
18. Die arme man geeft minder geld uit dan deze rijke man.
19. Gert vergeet zijn paraplu op de trein.
20. De student schrijft de vertaling van de woorden op in een schriftje.
Oefening p. 115
1. Hou
2. zitten
3. maken
4. legt
1. zet
2. geschreven
3. leggen
4. krijg
1. maken
2. gebeld
3. valt
4. studeert
1. legt
2. staat
3. gezet
4. liggen
1. geven
2. bladerd
3. stuur
4. gaan
Oefening p.117
1. mag 6. wil – kan 11. Wilt
2. moet 7. moet 12. mag
3. kan 8. Wil
4. wil – kan 9. Kan
5. mag 10. moet – wil
1. kunnen 6. hoeft – te
2. Kent 7. mag
3. weet 8. wil – moet/kan
4. moet 9. Kan
5. heeft … nodig 10. zal – kan/mag
oefening p.118
1. Karl scheert zich…
2. Wij vergissen ons…
3. Anita haast zich…
4. Ze amuseren zich… / Ze amuseert zich...
5. Jij voelt je…
6. Ik herinner me…
7. Wij ergeren ons…
8. Jullie verheugen jullie …
9. Het kind bezeert zich …
10. Je verbaast je…
Oefening p.120
1. zit 6. staan
2. liggen/zitten 7. staat
3. hangt 8. zit
4. ligt 9. zit
5. zitten 10. staat
Oefening p.122
1. Peter heeft al een paar weken Nederlandse les in Brussel.
2. De overvaller doet onmiddellijk het geld in de zak.
3. Petra legt de pizza straks in de oven.
4. Lies leest graag een boek in het park.
5. Mijn ouders kochten vorige maand een appartement in Spanje.
6. Vele mensen sturen een postkaart naar vrienden als ze op vakantie zijn.
7. Mijn vader werd gisteren geopereerd aan zijn voet.
8. Ann en Jan nemen elke dag de metro naar hun werk.
Oefening p.123
1. in/naar – van
2. op – te – met
3. op – tot
4. bij – van
5. met – met
6. op – in – aan – aan – op
7. op – tegen – met
8. per – voor – ter – met
9. naar – voor – aan – tussen
10. voor – in – tot
Oefening p.125
1. hij spreekt geen Japans.
2. ik ga morgen niet naar de winkel.
3. ik drink niet vaak thee.
4. ik drink geen koffie.
5. ik heb geen twee jobs.
6. ze houdt niet van horrorfilms.
7. we huren vanavond geen video.
8. de film was niet leuk.
9. ik had geen aangename vakantie in Ierland.
10. ik heb niet veel vrienden.
Disclaimer:
Niets van deze uitgave, zelfs gedeeltelijk, mag worden openbaar gemaakt, gereproduceerd, vertaald
of aangepast, onder enige vorm ook, hierin inbegrepen fotokopie, microfilm, bandopname of plaat, of
opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand behoudens uitdrukkelijke en voorafgaande
toestemming van Lerian-Nti Languages.