Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 19

OG 1.2.

09 TEKENONTWIKKELING
LEERDOEL 1: VERLOOP VAN TEKENONTWIKKELING + WAT IS TEKENEN
Wat is tekenontwikkeling?
- spontane activiteit
- plannen
- zelfbeheersing
- zelfcorrectie

Periode van het krabbelen

Periode van de krabbeling (vanaf 1 jaar 2 maanden tot 3 à 4 jaar)


 Dit stadium loopt van de allereerste pogingen van het kind om tekentjes
te maken met een potlood tot aan de fase waarin het kind probeert om
de tekeningen die het maakt iets bepaald te laten voorstellen

Voor de leeftijd van 2 jaar


• Tekenen begint als een louter bewegingsspel
 Men kan zich het best voorstellen dat een kind met het potlood zwaaibewegingen
maakt
zoals het dat met verschillende dingen doet. Raakt het potlood bij
deze beweging toevallig een blad papier, dan laat het potlood tot zijn
grote verbazing een spoor na, een lijn  het met opzet krassen
begint = kinesthetische fase van het tekenen
o Kinesthetische fase = de beweging is een plezier, het tekenen op zich nog niet
o Die bewegingen hebben een invloed op de omgeving,
namelijk het kind kan iets tevoorschijn toveren dat er
voordien niet was
o Operante conditionering:
 zwaaien met een potlood, raakt papier en maakt een kras  verbazing
 bekrachtiging van de ouders
 volgorde van krassen
o Altijd horizontale krassen heen en weer
o Daarna verticale krassen op en neer
o Stippen die ontstaan omdat de potlood op het papier wordt gehamerd
o Uit de horizontale en verticale krassen komen spontaan de
krabbels tevoorschijn, zoals waaiervormige krabbels,
spiralen, cirkelvormige krabbels, golflijnen…
  vanuit motoriek verfijning toevoegd
 Proximaal >< distaal
Op 2 à 3-jarige leeftijd
 Aandacht gaat naar de lijnvoering, maar vele lijnen naast elkaar doen
een vlak ontstaan, het blad wordt dan grijs of blauw (alles 1 kleur)

1
Op 3 à 4-jarige leeftijd
 Tegen het einde van deze periode van de krabbeling  ontstaan van
figuren, zoals een losse lijn, een recht kruis, een rondje, een vierkant,
een driehoek, een schuine kruis…
o Niet perfect maar wel herkenbaar
o Aanvankelijk staan deze figuren los van elkaar, maar
steeds vaker worden ze in combinaties getekend: eerst 2
vormen gecombineerd, later 3 of meer
o Feldman: vormstadium

Het naamgeven
 Na de leeftijd van 3 komt voor het kind een geweldige ontdekking:
 Kind ziet dat wat hij getekend heeft, op iets lijkt dat hij kent
o 2 universele dingen die het kind in een rondje kan zien:
 een gezicht
 een cirkel  zon
o  Vanaf dat moment gaat het kind zijn krabbels benoemen (eerst tekenen en
dan
pas benoemen)
o  Wat hier heel opvallend is: kind verandert in een
handomdraai de betekenis van de krabbel
o BV.: Eerst zegt het kind dat hij een bloem of boom heeft getekend  later kan
het er
een heel andere betekenis aan geven, BV.: mama of poes

Belang van het krabbelen


 Aanloop naar het eigenlijke tekenen
 Belangrijk stadium
o Het is verkeerd om te denken dat krabbelen overbodig is
oMen mag het niet beschouwen als mislukte pogingen/tekeningen
oVeel oefenen brengt het kind vlugger en gemakkelijker tot het ‘kunnen’
weergeven
 Belangrijk dat een kleuter elk stadium doorloopt
 Grepen leren
 Koppeling jackson: neo, nog niet geautomatiseerd (indien wel al met schrijfmateriaal
gew

2
PERIODE IDEOGRAFIE
Periode van de ideografie (vanaf 3 à 4 jaar tot 7 jaar)
 In deze fase wordt het kind niet langer alleen maar bevredigd door de
motorische activiteit, maar eist het dat zijn tekeningen een inhoud
krijgen, bepaalde dingen gaan voorstellen die het kind vanuit zijn
omgeving kent

De menstekeningen
 3 à 4-jarige leeftijd  kind tekent enkel het essentiële
o Na het hoofd met de ogen, neus en mond,
komen vrijwel altijd eerst de benen  niet het
lijf = Kopvoeters
o geconditioneerd gedrag = aangeleerd gedrag
 bekend VB.: kopvoeter met knopen

Lijf teken is moeilijk


  feldman: ontwerpstadium (vermogen om een vorm te combineren tot
meer complexe vormen

• 4 à 5-jarige leeftijd
o Zowel armen, handen, vingers als romp en voeten tekenen
o Armen vertrekken aanvankelijk vanuit het midden van
de romp, soms ook vanuit de schouders
o Tussen 4 en 5 jaar wordt ook steevast de romp getekend  de 1ste
rompen zijn kleiner dan het hoofd
 Deze verhouding verandert met de
toenemende verstandelijke ontwikkeling
van het kind  dan romp wel groter als
hoofd getekend
o Ogen, neus en mond worden beter verdeeld binnen de
ruimte van het frontale aangezicht
o haar of hoofddeksel wordt zelden vergeten
o oren ontbreken nog dikwijls
o hals wordt sporadisch weergegeven
o Handen en vingers worden meestal door kringen of bloemvormen
weergegeven
o Voeten worden bijna altijd voorgesteld als 2 strepen, doorgaans naar buiten
gericht
 Feldman: Picurale stadium

3
• 5 à 6-jarige leetijd
o Beginnend onderscheid in de man/vrouw voorstelling
 Dit zien we aan de kledij
o We zien nog wel de onnatuurlijke lichaamsvormen en de
stijve armen die recht op het lichaam staan getekend
o Bij sommige kinderen zien we het hoofd steeds kleiner worden
in vergelijking met de romp
o Bij enkele kinderen kan men een handeling onderscheiden
o Bijna alle figuurtjes worden lachend voorgesteld
o voeten worden af en toe al eens in dezelfde richting getekend

Het dier
• 3 à 4-jarige leeftijd:
o Om de dieren voor te stellen worden er veel krabbels getekend
 hieruit groeien dan figuurtjes die nog erg op de
voorstelling van een mens gelijken  BV.: maar 2
poten tekenen
o Verticaal en frontaal getekend  net zoals bij mens
o Een soort kopvoeter van een dier

• 4 à 5-jarige leeftijd:
o Bijna alle kleuters komen tot het tekenen van de horizontale stand van de
romp
o Kop blijft nog gedraaid in vooraanzicht
o Dieren herkenbaar door details
 BV.: Uier  koe, snorharen en oren  poes, staart  paard
o er worden nu bijna in alle tekeningen 4 poten getekend
 eerst 4 strepen  later 4 rechthoeken die nog niet per 2 zijn geordend

• 5 à 6-jarige leeftijd:
o Vormgeving van het dier wordt levendiger
o Vaak wordt het dier in natuurlijke omgeving voorgesteld (BV.:
wei, hok, samen met andere dieren…)
o dier altijd herkenbaar
o meeste kinderen : de 4 poten per 2 koppelen
o Sommige kleuters slagen erin de kop van het dier in profiel te tekenen

4
Het huis
• 3 à 4-jarige:
o Frontale voorstelling
o muur onderbroken met rechthoekjes die deur en ramen voorstellen
o Dak word soms nog vergeten  stel het wordt wel
voorgesteld: dan driehoek of trapezium

• 4 à 5-jarige:
o Ramen worden ingedeeld
 soort traliewerk voor de ramen
 ramen worden beter in de gevel geplaatst
o typische gordijntjes verschijnen
o Schoorsteen met de rookpluimen vaak horizontaal
op het dak worden getekend
o Dakpannen en stenen in de gevel soms al aanwezig

• 5 à 6-jarige:
o niet veel verschil met de 4 à 5-jarige
o Meer details zowel aan het huis als in de omgeving
 structuratie van de dakpannen, van de stenen in de gevel
 versieringen aan de ramen (BV.: bloempotjes)
o in de omgeving zien we een aanduiding van grond en lucht
 brievenbussen, gras, bloemen, hekken…

De boom
• 3 à 4-jarige:
o Krabbel met een streep eronder kan een boom zijn
o Verticale lijn + streepjes aan beide kanten = takken + soms
stipje voor blaadjes op het einde van de takjes

• 4 à 5-jarige:
o Boom herkenbaar bij bijna alle kleuters
o Stam = rechthoek
 in verhouding tot de bladermassa meestal te lang en te breed
o Globaal weergeven van de bladermassa  grote cirkel tekenen en deze
kleuren

• 5 à 6-jarige:
o Boom krijgt meer volume
o Takken groeien op natuurlijke wijze uit de stam
o Bloemen en vruchten verschijnen in de bladermassa
o Boom staat op een zelf aangebrachte grondlijn of op
onderste boord van blad

5
De auto
• 3 à 4-jarige:
o (voor- of) zijaanzicht
o Wielen worden voorgesteld door cirkeltjes die uit de krabbeling ontstaan
o Rechthoek boven de wielen = carrosserie van de auto 
wordt door sommige kinderen als moeilijk ervaren

• 4 à 5-jarige:
o Alle wagens voorgesteld met 2 wielen, behalve
bij het tekenen van een vrachtwagen: die heeft
veel wielen
o verschil personenwagen-vrachtwagen is duidelijk
o Soms al een persoon in de auto

• 5 à 6-jarige:
o Alle wagens worden in zijaanzicht voorgesteld
o Bestuurders worden gedeeltelijk of helemaal getekend
o Auto heeft nu vele details
 BV.: antenne, uitlaat, deurklinken, indeling deuren, knipperlichten,
stuur…
o Plaatsing in ruimte
 BV.: weg, verkeerslichten…

Kenmerken van de kindertekeningen in de


ideografische periode volgens Heuninckx
1. Gemis aan verhoudingen
o Gebruikt hele blad
o Wanneer er geen plaats meer is en kind wil toch nog iets tekenen  kleiner
tekenen
 gemis aan verhouding ontstaat maar overlapping wordt vermeden

2. Verandering van gezichtshoek


o Tekenen vanuit een ander opzicht
 Kind = weetvorm realisme  huis met 3 muren
 VW = fotografische realisme

3. Lust tot symmetrie


o Elementaire vorm van evenwicht wordt als prettig aangevoeld door kleuters
 BV.: Huis met 2 ramen aan iedere kant

6
4. Automatisme
o Schema’s die ze beheersen worden vaak herhaald
 BV.: vliegende vogel = V

5. Doorschijnend tekenen
o Kind laat zien dat hij het bestaan van dingen afweet
 Binnenkant van een bus
 Kindje in buik van mama

6. De omklapping
o Oplossing zoeken om de ruimte op een twee dimensioneel vlak voor te stellen
o Overlapping vermijden  bepaalde elementen op hun tekeningen omklappen

7. De voorstelling op één lijn


o Kind tekent basislijn waarop hij personen en dingen tekent 
Dingen naast elkaar zetten
o het kind kan nog niet bepaalde dingen achter mekaar plaatsen
o Geen plaats meer  maakt een nieuwe basislijn maar hoger op het blad
(fysiografie)
 feldman: picturaal

7
Periode fysiografie

De periode van de fysiografie (Vanaf 7 jaar tot 10 à 11 jaar)


 sommige noemen deze periode: ‘het ontluikend gevoel voor vorm en lijn’
 In deze periode zien we dat het kind niet meer tevreden is over zijn werk en dit komt
doordat zijn ‘weten’ voorop staat op zijn ‘kunnen’
 M.a.w. het wil meer en meer realistisch gaan
werken maar het mist de technische vaardigheid
nog
 Omgeving en onderwijs beïnvloeden de tekening

4de leerjaar
tekencrisis
Kenmerk
o Onnatuurlijke lichaamsvormen verdwijnen
o Aankleding en de beweging worden beter weergegeven
o experimenteren met het tekenen van de armen in verschillende posities
 BV.: op de rug, in de zakken…
o Proporties van lichaamsdelen beter weergeven
o gebruik van een opeenhoping van details om te accentueren
 BV.: tekenen van kapsels, kraagjes, ceintuurs…
o Accentueren van de 2 verschillende soorten geslachten
door zowel de kledij als door de contouren van het lichaam
 BV.: vrouw: smalle taille, borsten, jurk, oorbellen, typisch
vrouwenkapsel
 BV.: man: brede borstkas, riem, broek
o gebruik van onopvallende kleurverschillen
 Kinderen begrijpen dat er verschillende soorten groen, blauw, rood…
zijn
o gebruik van ruimte-uitbeelding
 basislijn uitbreiden tot een grondvlak en op soortgelijke
wijze wordt de lucht uitgebreid totdat de 2 vlakken
elkaar raken. Deze horizon is meestal toevallig gekozen.
o gebruik van technieken om perspectieven aan te geven
 BV.: overlappen van een aantal voorwerpen of het
kleiner tekenen van voorwerpen die verder weg
liggen = diepteperspectief

8
Periode waarnemingsbeeld

Periode van waarnemingsbeeld (vanaf 10 à 11 jaar)


 Grote verandering in de ontwikkeling van de kinderen
o Ze gaan in de loop van deze periode langzamerhand de
kinderlijke directheid verlaten, de spontaniteit vermindert en er
ontstaat een meer kritische houding t.o.v. het eigen werk
 Kinderen zijn leergierige reallisten

• Kenmerken:
o Personen worden vaak getekend in sterk afwisselende en gecompliceerde
houdingen
o De meeste kinderen beelden graag bewegingen uit
o Ze kunnen zowel ‘en profil’ als ‘en face’ tekenen
o Ze willen proberen zo natuurgetrouw weer te geven
o Ze leren directe indruk los te laten en laten visuele
momenten beter op zich inwerken voor wat betreft het
kleurgebruik en de ruimte-uitbeelding, waardoor de kinderen
nog meer als in het vorige stadium gebruik maken van diepte-
en lijnenperspectief, inkorten,…
  realistische weergave

9
Periode perspectieve weergave
Periode van de perspectivische weergave (vanaf ongeveer 13 jaar)
 Sterk realistische stijl verlaten en zich werpen op grote of kleine experimenten
 de kinderen wisselen af tussen de manieren van tekenen om hun eigen stijl te vinden
(zie je
ook terug komen in hun handschrift)
 Velen proberen een soort van schetsen waarin de strakke omtrekken
verdwijnen, vervagen of vervangen worden door lossere, levendigere
lijnen. Zo kan een kind in dit stadium blad na blad vullen met schetsjes,
detailstudies en min of meer abstracte figuren
 Kritiek op hun omgeving en eigen producten
 Deze manier van tekenen eist een nieuwe wijze van ‘zien’ waartoe het doorsnee kind
niet komt zonder opleiding

10
LEERDOEL 2: WAT IS HET VERLOOP VAN LATERALISATIE
Ontwikkeling lateralisatie + wat is het + links of rechtshandig
Links- of rechtshandig (Feldman)
 aan het einde van de kleutertijd vertonen de meeste kleuters een
duidelijke voorkeur voor een bepaalde hand  Ze hebben dan links-
of rechtshandigheid ontwikkeld
 Sommige signalen van die voorkeur zijn al zichtbaar in de vroege babytijd, als baby’s
een
voorkeur hebben voor één kant van hun lichaam
o De handvoorkeur is bij de geboorte in aanleg aanwezig in het
brein, alleen nog niet stevig verankerd
 Naarmate kinderen ouder worden verankert de handvoorkeur (5-6 jaar)
o Sommige heel jonge kinderen lijken de voorkeur te geven
aan een bepaalde hand doordat ze daar meer mee grijpen
 90%  rechts
 10%  links
 Lopen risico vroeger te sterven
(wereld is aangepast op
rechtshandigen BV.: een schaar)
frustratie
 Enkeling: gebruik van 2 handen, evenveel gemak : ambidexter
 Ambilateraal: onhandig met beiden handen

Lateralisatie (BB)
= het gegeven (een toestand of het besef) van ongelijkheid in het functioneren
tussen lichaamsdelen die fysiek dubbel overkomen in ons lichaam

2 niveaus lateraliteit
1. Neurologische lateraliteit = hemisferische lateraliteit (= hemisfeerspecialisatie)
o = cerebrale lateraliteit volgens Van Grunsven
o Uitwendig minder makkelijk waarneembaar
o Wordt ook aangeboren of axiale lateraliteit
 Betreft vaak een voorkeur voor de rechterkant van het lichaam
 is herkenbaar aan de asymmetrie van vroege
armbewegingen, spontane gebaren of
vroege postnatale reflexen (assymetrische
tonische netreflex)
2. Gebruikerslateraliteit = distale lateraliteit:
o ook hand- (of voet-/oog-) voorkeur genoemd
o Na verloop van tijd: duidelijk waarneembaar + beïnvloedbaar tot 4 à 5 jaar
o Meer onderhevig aan sociale druk en plasticiteit
o één van de meest opvallende verschijningen van hersenhelftspecialisatie
o Ambidexter
= het even handig zijn rechts als links
o Ambilateraal:
 = iemand die vrij onhandig is met beide handen

11
Lateralisatieproces
 gegeven van ongelijkheid in functioneren tussen lichaamsdelen die fysiek dubbel
overeenkomen in ons lichaam
 Lateralisatie wijst naar een proces  een verandering in tijd  een ontwikkeling
 Het is een rijpingsproces van 2 hersenhelften en het corpus callosum met wederzijdse
beïnvloeding
o Leidt meestal tot een dominantie (= een overheersing van 1 hersenhelft)

Ontwikkeling naar lateraliteit = het verloop van het lateralisatieproces


Inleiding
 Het corpus callosum speelt een belangrijke rol als brug tussen beide hersenhelften
o Deze verbinding is cruciaal voor bimanueel (= met 2 handen) werken
 Mixed-handedness = een wisselend handgebruik is een
kind dat geen stabiele handvoorkeur ontwikkelt
o oorzaak: een verminderde corticale lateralisatie

Fasen in de ontwikkeling van de lateralisatie


1. Pre-symmetrisch fase of het slurfstadium (= verticaliteit):
o tussen 0-4 jaar
o De slurfmotoriek berust op het verschil in bewegingen van beide ledematen
 de spierwerking in de ene lichaamshelft antagonistisch
(tegengesteld) is aan die van de andere lichaamshelft =
links-rechtsantagonisme van de spieren
o In deze verticale fase heeft het kind nog geen voeling
met het mid-saggitale scheidingsvlak
o Oudste primitieve motoriek:
 Doel slurfmotoriek = de voortbeweging
 2-dimensionaal

2. Symmetrische fase
o tussen 4e/5e en 6e levensjaar
o Bewegingspatroon van de symmetrische motoriek:
 Dorso-ventraal spierantagonisme
 Spieren in beide romphelften dorsaal samentrekken, zullen de
ventrale spieren in beide romphelften zich ontspannen
o kind ontdekt dat er 2 tegengestelde kanten heeft
 2 hersenhelften en 2 lichaamshelften krijgen een eigen identiteit
o Tegenstellingen in het verticale vlak worden nu begrepen (boven/beneden) 
kruising van de middellijn vindt nog niet plaats
 De lichaamslijn geldt dus als ordeningsprincipe  kind
gaat deze middellijn spontaan niet kruisen
 BV: voorwerp ligt links dus gebruiken linkse hand
o Symmetrisch bewegen is alleen mogelijk wanneer er in beide
helften van het CZS de functies synchroon verlopen

12
 Daarvoor moeten de beide hersenhelften een commissurale
verbinding
hebben waardoor in beide richtingen iedere functie
doorgegeven kan worden.
 BV: twee armen tegelijk omhoog
Links = nemen met links, links tekenen, rechts meedoen, nog geen verschil kennen tussen links en
rechts, middelijn niet kruisen
invloed van het lezen bv b en d lijken op elkaar (zorgt ervoor dat kinderen moeilijk tot lezen
komen als ze nog in deze fase zitten )

3. Lateralisatiefase:
o meer complexere samenwerking tussen beide lichaamshelften
o vanaf +/- 6jaar  leert de middellijn te overschrijden
o verschil in vaardigheden tussen beide handen
 de ene hand wordt ervaren als meer doelgericht, de
andere hand als meer assisterend
o Oppositie van de duim
 De duim vervangt als het ware de vingers van de andere
hand. Waar het kind vroeger beide handen nodig had,
kan het nu bepaalde bewegingen met één hand
uitvoeren. Dit is wel pas mogelijk als het kind genoeg met
beide
handen heeft gewerkt (in de symmetrische fase dus)
o Overgangsfase van de symmetrie naar een onafhankelijke één-handigheid
 Alleen mogelijk als het kind de mee-bewegingen
(=synkinesieën) van de andere lichaamshelft kan
onderdrukken (= inhibitie van mee-bewegingen van de
andere lichaamshelft dankzij info uitwisseling tussen
beide hemisferen)
o ‘Links’ en ‘rechts’ benoemen
 Dit komt omdat links en rechts een vast referentiepunt gekregen
hebben

Middelijn overschrijden

4. Dominantiefase:
o Meerdere handelingen tegelijk uitvoeren
  op verschillende niveaus !!!
o 7jaar:
 Beide richtingen en functies te integreren
 De dominante hand en steunende hand kunnen wisselen van
functie
afhankelijk van de taak, de actiehand kan worden
gebruikt als stabilisatiehand en de stabilisatiehand
als actiehand.

13
 Beide werk- en draairichtingen hanteren
 belangrijk voor het schrijven
o 8-9 jaar
 Herkennen links en rechts bij een vis-a-vis imitatie
(=tegenovergestelde imitaite)
 Het kind kan dus de linker- en de
rechterkant van de
tegenoverstaande persoon
aanwijzen.
 = spiegelbeeld uitvoeren

14
LEERDOEL 3: WAT IS PSYCHO-MOTORISCHE ONTWIKKELING (kindtekeningen)
Op welke manier vinden we psychomotoriek terug in kindertekingen

1. Eerste fase: Sensopathie 2 à 3 jaar


o Komt overeen met krabbelstadium
o Exploratiedrang in tekeningen aanwezig
 Kind is er sensopathisch
o De krabbels die elkaar overlappen worden niet als ruimtelijk
ervaren. In het begin is het tekenen dan ook secundair aan het
tekenen zelf
o Naargelang het kind meer en meer bezig is met het tekenen, gaat het
meer interesse krijgen voor dat resultaat. Het gaat dat resultaat
opnieuw willen creëren
 Dit wordt dan aangeduid als het begin van de bewuste vormgeving

2. Tweede fase: Verticaliteit: 3 à 4 jaar


o Het is opvallende dat het kind in deze periode alle figuren verticaal en frontaal tekent
o tekent 2-delige figuren waarvan de onderdelen meestal boven of onder elkaar staan
 BV.: kopvoeter: hoofdje boven, benen onder  wijst
op een verticale dimensie die wordt verworven
o Stilaan zien we dat de kleuter dan ook meerdere onderdelen boven
of onder elkaar tekent, die één geheel vormen, wat wijst op de
kennis van de onderlinge posities in verticale zin
o Omdat kinderen nog erg egocentrisch zijn en omdat ze bij het
tekenen het blad nog in alle richtingen plaatsen, is er nog geen
ruimtelijke relatie tussen de figuren onderling

3. Derde fase: Symmetrie: 4 à 5 jaar


o Figuren in horizontale stand
o De 4 poten worden getekend als rechthoeken, wat wijst op het
feit dat de zijruimten worden opgebouwd. We herkennen
hierbij dat ze de zijkanten in de ruimte opmerken

o Spiegelbeeld is ook opvallend voor deze symmetrische fase


o kind: minder egocentrisch + blad krijgt nu ook een richting
 De kleuter voelt de horizontaliteit van de figuur die
evenwijdig staat met de onderste boord van het blad
 onderscheid tussen boven- en onderkant blad
❖ BV.: onderste gedeelte grond en bovenste lucht

4. Vierde fase: Lateralisatie 5 à 6 jaar


o Meer details  figuur meer realistisch en herkenbaar
o bij het tekenen van dieren: sommige kinderen slagen erin om de kop
van het dier in profiel te tekenen  driedimensies onder de knie
o In enkele gevallen worden de figuren in een ruimtelijke situatie

15
geplaatst, met aanduiding van de grond en van de wolken en de
zon

LEERDOEL 4: KENNIS VAN ERGOTHERAPEUT


- Hoe interpreteer ik een kindertekening?
 Door kind zelf
o Naamgeving
 Kind gaat zien dat wat het getekend heeft op iets lijkt
o Oudere kinderen gaan kritischer reageren
 Willen idealistischer zijn
• Door ouder/therapeut
o Geen interpretatie geven
 Voor psychologen
o Niet op 1 tekening baseren
o Vragen stellen over de tekening
 bv. over wat gaat het
o Kijken naar motoriek en cognitieve ontwikkeling
o Sociaal emotionele is niet voor ons!!

 Is voor psycholoog

- Kinderen als diagnostisch middel


 Ervan uitgaan dat kinderen hun gevoelens & ervaringen uitdrukt via tekeningen
 Ontwikkelingsmaat om intellectuele ontwikkeling v/h kind te bepalen
 Ook gebrekkige tekening kan indruk geven v/d kritische
waarnemingskwaliteiten v/e

- Verschil product en proces


 Product eindwerk
 Proces verloop

- Kinderen worden gebruikt als diagnotstisch middel


 Gaan ervan uit dat kinderen gevoels en ervingen uitdrukken via tekenen
- Kind laten zien wat die getekend heeft
 Bij oudere kinderen meer idealistische
- Kind in bepaalde fase blijft hangen
 Zegt iets over cognitieve en motorische ontwikkeling, lateralisatie probleem

16
LEERDOEL 5: WAT IS SCHRIJVEN
 Het tijdstip waarop kinderen leren schrijven is afhankelijk van de verworven
voorbereidende
schrijfvaardigheden
o Effectief schrijfonderwijs: vanaf 1ste leerjaar
 Volgens Litière en Nijhuis:
o Noodzakelijk dat het kind een aantal motorische, perceptuele en cognitieve
vaardigheden verworven heeft en gemotiveerd is om
schrijfvaardigheden aan te leren  6jaar

 Mackenzie toont aan:


o Belangrijk verband tussen tekenen en schrijven
o Kinderen leren schrijven vanuit het reeds gekende tekenen
o Veelvuldig tekenen heeft een + invloed op de latere schrijfattitude en motivatie

 Belangrijkste voorwaarden om tot schrijven te komen: (belangrijk)


o Grove motoriek :
 posturale controle met inbegrip van een goede zithouding
o Fijne motoriek
 pengreep
 in-handmanipulaties
 kleine bewegingen
o Duidelijk ontwikkelde handvoorkeur
o Pengreep:
 Criteria waar de pengreep aan voldoet:
 Openwebspace
 Vingerdynamiek
 Polsstabiliteit
 Bekendste pengreep
 de drietopsgreep
o Het maken van gedifferentieerde arm- (grote progressie), pols-
(kleine progressie) en vingerbewegingen (inscriptie)
o Zintuiglijke ontwikkeling (sensomotorische cirkel, re-
afferent (zien wat je schrijft, voelen van pen, hoe hard op
blad drukt), ex-afferent (iemand zegt goed aan het tekenen
of als je iets moet natekenen van de juf)
o Visueel- ruimtelijke ontwikkeling
 vormconstante en discriminatie
 visueel geheugen
 ruimtelijke oriëntatie en structuratie
o Visuomotorische ontwikkeling
o Oog-handcoördinatie
o Voldoende taalontwikkeling
 letters en woorden moeten betekenis hebben

17
o Voldoende intrinsieke motivatie
o Voldoende executieve functie

Ontwikkeling van het schrijven


 Schrijfbeweging
o 3 deelbewegingen:
 De verplaatsing van de onderarm (grote progressie)
 De polsbeweging (kleine progressie)
 De vingerbeweging (inscriptie)
= van grof naar fijne motoriek
 Deze deelbewegingen op elkaar afstemmen is moeilijk, maar wel nodig om op een
soepele
efficiënte manier te schrijven
 Het vereist een gedoseerde spiercoördinatie
o Spieren voorarm staan in voor het verbinden van de
lettergrepen tot woorden en voor de spaties tussen
woorden

18
LEERDOEL 6: TOEPASSIN OP TAAK

- figuur 1
o kopvoeter tekenen (lichaam zonder romp)
 ideografie fase
- figuur 2
o kleren aan, armen,
 einde fase ideografie begin periode van fysiografie
o betere verhoudingen
- figuur 3
o krabbelstadium
 nog niet echt figuren tekenen
- figuur 4,5,6
o pengreep
- figuur 5
o meebeweging (tong meebewegen tijdens inspanning)
o inleving
- figuur 6
o spiegelen of na tekenen
 visueel & ruimtelijke ontwikkeling
 belangrijke vaardigheid schrijven

19

You might also like