HC Burgers in de Lage Landen 1050-1700

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 14

Steden en burgers in de’ lage landen 1050-1700

1.1 Opbloei van de handel en nijverheid in Vlaanderen


Wat maakte de opkomst van een stedelijke burgerij in de Nederlandse
gewesten mogelijk (1050–1302)?
Kenmerkende aspecten:
13 De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het
herleven van een agrarisch-urbane samenleving
14 De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende
zelfstandigheid van steden.

Amsterdam en Atrecht zijn twee mooie voorbeelden van


‘tegengestelde ontwikkelingen’. Amsterdam groeide in de 17e eeuw uit
tot de belangrijkste handelsstad, terwijl Atrecht (Franse Arras) juist vanaf
halverwege de 14e eeuw in belang afnam. En in de 12e eeuw was dat
nog precies andersom, Arras was toen al de handelsstad, terwijl
Amsterdam nog slechts een dorp was. (Zie bron 3 in boek pagina 233).

Wat zijn de oorzaken van de opkomst van steden en burgers (in West-
Europa aan het einde van de Middeleeuwen?).
Vanaf de 11e eeuw deed zich in Europa een aantal veranderingen voor.
De landbouw veranderde, de bevolking groeide, de handel bloeide op en
er ontstond (na de regionale ruileconomie van de middeleeuwen) weer
een monetaire economie van grotere omvang. Vanaf einde 10e eeuw
begonnen edelen en kloosters in Noord-Vlaanderen (omgeving
Brugge en Gent) met grootschalige ontginningen. Deze
ontwikkelingen breidden zich eerst over heel Vlaanderen uit in de 11e en
12e eeuw en daarna naar Brabant, Holland en Zeeland.
Wat waren die precieze veranderingen in de landbouw? Met welke
gevolgen?
De veranderingen in de landbouw waren divers:
- Ontginningen (van woeste grond, vruchtbare grond maken)De naam
Kockengen (en Koekange) is afkomstig van Cocagne, de Franse naam voor Luilekkerland, dat ook wel het
land van Kokanje wordt genoemd. De bisschop van Utrecht gaf ten tijde van de Grote Ontginning (v.a. 10e
eeuw) in het huidig Groene Hart gebieden uit om deze te ontginnen. Om de pioniers aan te lokken gaf hij
aantrekkelijke namen aan deze gebieden
- Droogleggingen (van moerassen en andere waterrijke gebieden)

1
- Gebruik van betere landbouwwerktuigen zoals: ploeg die dieper
ploegt, gebruik paarden ipv ossen, halsjuk (waardoor trekkracht
toeneemt, zie afbeelding hieronder)
- Andere landbouwmethode: 3-slagstelsel ipv 2-slagstelsel (zie afb.)

Halsjuk Tweeslagstelsel en drieslagstelsel (en opbrengst)

Hierdoor nam de voedselproductie toe, waardoor de bevolking toe


kon nemen er steeds meer handel ontstond. Niet iedereen hoefde
zich dus meer alleen met voedselproductie bezig te houden, er
ontstonden ook andere beroepen die met een verzamelnaam
ambachtslieden worden genoemd
(omdat ze veelal een ambacht hadden).
En door die ontluikende handel werd het
gebruik van munten weer gewoner en
daarmee ontstond weer een monetaire
economie.
In het noorden ontwikkelde met name
Vlaanderen (zie kaart) zich daardoor tot
een van de meest verstedelijkte gebieden
van Europa.
Om hun economische belangen te beschermen kregen, bevochten en
kochten stedelingen zelfbestuur in de vorm van stadsrechten. Vanwege
hun marktfunctie vertakte het netwerk tussen die steden en het
verzorgingsgebied zich steeds fijner. Om zichzelf in stand te houden
had de stad een constante toestroom nodig van kapitaalkrachtige of
kundige aspirant-poorters. Daarvoor sloten ze een ‘deal’ met de heer
die van oorsprong het gebied van de stad onder zijn beheer had. Die
heer had horigen op zijn gebied werken, maar een stad leverde meer op
als hij stadsrechten aan hen verkocht (vb. bouwen stadsmuur of het
heffen van tolgelden). Ook beschermden de steden de gevluchte
horigen. Dat deden zij, omdat zij steeds meer inwoners wilden krijgen.
Na een jaar en een dag waren de gevluchte horigen vrije
stadsbewoners, waardoor de heer de andere horigen ook meer rechten
moest geven (anders zouden ze allemaal vluchten)

2
Middeleeuwse markt Dagelijks leven in de Middeleeuwse stad

Startpunt van stedelijke dynamiek in de Nederlandse gewesten was


Atrecht. Door de hoge landbouwproductiviteit en de schapenhouderij in
de regio veroverde die stad een centrale plaats in de lakennijverheid.
Handelaren in deze bisschopsstad vonden aansluiting op een
handelsnetwerk dat zich via jaarmarkten in Frankrijk uitstrekte tot
de Italiaanse stadstaten.
Rijke kooplieden versterkten hun positie door zich te organiseren in
koopliedengilden (net zoals de ambachtslieden dat hadden gedaan).
Ook door leningen te verstrekken aan edellieden kregen ze het
stadsbestuur in handen. Zo kregen de stadsbewoners van Atrecht
meer en meer invloed in het bestuur en in het rechtssysteem van de stad
(ten koste van de graaf)

Bestuur van een Middeleeuwse stad Kaart van Hanzesteden in Noord-Europa

Tegen 1300 werd Atrecht als centrum van nijverheid overvleugeld


door Vlaamse steden als Brugge en Gent, die via de Noordzee
aansluiting vonden op de handel met steden van de Hanze (zie kaart
hierboven), maar ook met gebieden in Spanje en Italië.
Die grotere handelsstromen leidde ertoe dat men bij de betaling meer en
meer overging tot ‘wisselbrieven’(begin van een bank en een cheque). Zo
hoefde je niet meer met grote hoeveelheden met geld te reizen en zo
omzeilde je het renteverbod van de katholieke kerk. Zij betaalden
gewoon een groter bedrag terug dan de waarde van de goederen.

3
Uit onderstaand portret van Jan van Eyck van de Italiaanse
handelaarsfamilie Arnolfini uit 1434 in Brugge, laat goed zien dat er
intensieve handelscontacten waren tussen Italië en Vlaanderen.

De Italiaanse koopman Arnolfini en zijn vrouw. De Vlaamse voetsoldaten verslaan de Franse ridders bij Kortrijk

Patriciërs (rijke families) in Vlaamse steden knoopten banden aan met de


adel en maten zich steeds meer een adellijke levensstijl aan. Tussen hen
en het gemeen (gewone volk), aangevoerd door ambachtslieden,
ontstonden steeds meer spanningen over bestuur en over
werkomstandigheden. Met de Guldensporenslag lieten Vlaamse
ambachtslieden en boeren in 1302 zien dat ze waren opgewassen
tegen patriciërs en feodale heren (zie afbeelding hier boven).
Waarmee heel concreet de veranderde verhoudingen duidelijk waren
geworden; de burger waren meer en meer de baas en niet meer de adel.
Ook nam de invloed van de patriciërs voor korte tijd af en die van de
gilden toe. Maar al snel wisten de patriciërs met de graaf hun macht
weer te herstellen.

1.2 Van Brugge naar Antwerpen


Welke invloed hadden sociaaleconomische en politieke ontwikkelingen
op de positie van de stedelijke burgerij in de Nederlandse gewesten
(1302- 1602)?
Kenmerkende aspecten:
14 De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende
zelfstandigheid van steden
17 Het begin van staatsvorming en centralisatie
21 De protestantse reformatie die de splitsing van de christelijke kerk in
West-Europa tot gevolg had
22 Het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een
Nederlandse staat

4
Rond 1300 vormden Vlaanderen en Brabant het economische
zwaartepunt van de Nederlandse gewesten.
Atrecht werd overvleugeld door de Vlaamse steden, Brugge, Gent en
Antwerpen. Was Atrecht nog groot geworden door handel over land,
dat veranderde in de 13e en 14e eeuw steeds meer in handel over zee.
- De handel over land was steeds onveiliger geworden door de
oorlogshandelingen van de ‘Honderd Jarige Oorlog’ in Frankrijk.
- Een tekort aan wol werd aangevuld vanuit Engeland en dat liep via
Brugge (en niet via Atrecht).
- Door verstedelijking was de graanproductie niet toereikend en het
aanvullende ‘Oostzeegraan’, kwam ook binnen in Brugge.

De Honderdjarige Oorlog (in diverse stadia). Kaart met handelsconnecties van Brugge. Beschrijving internationale handel Brugge.

Brugge vormde hiermee het handelscentrum van een netwerk met o.a.
de Hanze. De andere Vlaamse steden kregen door innovatie en
schaalvergroting de eigen positie waarmee het netwerk als geheel voor
de regio werd versterkt.
De verschillende steden hadden in dat netwerk een eigen positie:
-Antwerpen had een goede verbinding met het Europese achterland en
was toegankelijk voor de nieuwe, grotere zeeschepen.
-In Brugge combineerden handelaren de principes van de wisselbrief en
de bank tot de eerste koopmansbeurs.
-Het noordelijke Amsterdam werd in de loop van de 14e eeuw een
gespecialiseerde voorhaven voor de graanhandel met het
Oostzeegebied.
De manier waarop de handel in Brugge was georganiseerd, was buiten-
gewoon goed voor de stad zelf. De inwoners van Brugge domineerden
bij de wol-import uit Engeland. In alle andere sectoren kwamen
buitenlandse handelaren naar Brugge toe.
De stad zorgde voor goede voorzieningen zoals een takel op de kade
(zie afbeelding hieronder), een goede verbinding met zee en privileges
voor de handelshuizen (zie afbeelding van de Arnolfini’s uit vorige par.).

5
Takel aan de haven Uitschrijven van een wissel in de Middeleeuwen

De patriciersfamilie Van der Beurse specialiseerde zich in de wissel-


en geldhandel. Omdat zij hierdoor (in die tijd) de norm werd, is het woord
(koopmans)beurs van deze familienaam afgeleid.

Behalve van de adel, nam de stedelijke burgerij ook taken van de


geestelijkheid over, zoals sociale zorg en onderwijs, en ontwikkelden zij
ideeën over het algemeen belang of bonum commune van de
stedelingen. Ongeschoolde arbeiders vielen onder de armenzorg van de
stad. Zieken en (geestelijk) gehandicapten werden eerst door de kerk en
later ook door de gilden en stadsbesturen ondersteund. Als de kerk al
geen hospitaal had, dan betaalde de stad deze.
Eigenlijk zouden geestelijken en kloosters in soberheid moeten leven,
maar de vele schenkingen van gelovigen (die daarmee in de hemel
dachten te komen), maakten de kloosters juist rijk. Hierdoor ontstonden
bedelorden (arme geestelijken die gingen bedelen) die weer
teruggingen naar de soberheid van het vroege christendom en armoede
en persoonlijke vroomheid als ideaal zagen. Franciscus van Assisi was
daar (begin 13e eeuw) een goed voorbeeld van. Hij kwam uit een rijke
familie, maar hij deed afstand van al die rijkdom.
Met de vestiging van bedelorden en begijnhoven probeerde de
geestelijkheid omgekeerd aansluiting te vinden bij een meer
individuele geloofsbeleving van stedelingen. De moderne devotie
(uit de IJsselstreek in de Nederlanden) is daar ook een goed
voorbeeld van.
Die beweging van de Moderne Devotie, olv Geert Grote uit Deventer,
predikte net als Franciscus van Assisi, soberheid. De rijkdom van de
katholieke kerk werd door hen dan ook afgewezen. Waarmee ze dan ook
een bedreiging vormde voor de katholieke kerk als organisatie.

6
Franciscus van Assisi en de armoede Geert Grote uit Deventer Voorzijde boek over Geert Grote

In de late middeleeuwen kwam de positie van de steden onder druk te


staan. Het particularisme (is het bevorderen van het eigen belang boven, en zo nodig
ten koste van, de belangen van anderen. Het is de exclusieve wijding aan de eigen groep of de
eigen interesse) van de Brabantse en Vlaamse steden botste met het
beleid van de Bourgondische hertogen die in de 15e eeuw grip
probeerden te krijgen op bestuur en rechtspraak in hun
Nederlandse gebieden
met hun politiek van
centralisatie. Deze
hertogen van Bourgondië
stamden af van het
Franse koningshuis.
Filips de Stoute was de
vierde zoon van de
Franse koning en hij
wilde (met zijn
nakomelingen) een
‘eigen’ Bourgondische
Staat stichten tussen
Frankrijk en het Duitse Rijk.
Vlaanderen was het rijkste gebied in dit
Bourgondië. Naast de rijke steden
Brugge en Gent werd Antwerpen
steeds belangrijker. Antwerpen kreeg
hiervoor de kans, omdat Brugge met
tegenslag te maken kreeg.

7
 Het Zwin (toegang tot haven) verzandde
 Holland kwam op als concurrent bij de Oostzeehandel
 Venetië stopte de handel met Brugge
 Buitenlandse handelaren accepteerden de regel niet dat er altijd
een inwoner van Brugge bij elke handelstransactie betrokken
moest zijn
 Vaak grote politieke- en sociale onrust die de handel belemmerde
Mede doordat Antwerpen enerzijds een centrale rol in de handel met
Spaanse en Portugese koloniën in kon nemen, en anderzijds
goede/betere handelsfaciliteiten bood, en nam zij de centrale
handelspositie van Brugge over.

Centralisatie 1onder de Bourgondische hertogen Centralisatie 15 e-16e eeuw

In de 16e eeuw zetten de Habsburgse vorsten Karel V en Philips II


de centralisatiepolitiek door. Zo uniformeerden zij de wetgeving in
hun gebieden en centraliseerden het bestuur. Om dit bereiken::
- Stelden zij een rekenkamer in om in Brussel de belastingen centraal
te organiseren/heffen
- Stelden zij een hoogste rechtsorgaan in; de Grote Raad van
Mechelen
- En stelden zij voor alle Gewesten een Staten-Generaal in, waarin alle
Gewesten bijeenkwamen (en de hertog niet meer naar alle Gewesten
apart hoefde te gaan)
- Ook breidden zij (als nazaten van Bourgondische hertogen Karel V
en Filips II) deze centralisatiepolitiek, vanwege de opkomst van
lutheranisme en calvinisme (de reformatie), uit naar de godsdienst.
Zij wilden het protestantisme, dat zich concentreerde in de steden,
terugdringen.

Dat zij die centralisatiepolitiek uitbreidden naar de godsdienst, kwam ook


omdat de verspreiding van het protestantisme door de boekdrukkunst

8
heel snel ging. Zogenaamde hagepreken werden gedaan voor steeds
grotere groepen mensen, waardoor de protestanten steeds feller werden
vervolgd. Deze ingrediënten leidden in 1566 tot de beeldenstorm.
Hierop stuurde Filips II zijn beste generaal naar de Nederlanden, Alva,
om de onrust de kop in te drukken.
Na de Beeldenstorm en het harde optreden door Alva brak er onder
leiding van Willem van Oranje een opstand uit tegen het Spaanse gezag.
Door de opstand, die in de praktijk een oorlog tegen steden was,
verloor Antwerpen vanaf 1585 (na de Spaanse Furie, waarbij
Antwerpen door Spaanse huursoldaten werd geplunderd, -omdat ze
geen soldij hadden gehad-) haar stapelmarktfunctie en trokken veel
kapitaalkrachtige inwoners naar Holland. De Noordelijke Gewesten
stichtten een republiek.
Vanaf de oprichting van
de VOC in 1602
ontwikkelde ‘de
Republiek der 7
Verenigde
Nederlanden’ zich tot
een handelsgrootmacht
met een wereldwijd
handelsnetwerk (zie
kaart hiernaast).

1.3. Amsterdam in de Gouden Eeuw

9
In hoeverre bepaalde de burgerij de ontwikkelingen in de Republiek in de
Gouden Eeuw (1602-1700)?
Kenmerkende aspecten:
23 Het streven van vorsten naar absolute macht
24 De bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch
en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek
25 Wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van
een wereldeconomie.

In de Republiek ontwikkelde zich een oorlogseconomie. Handel was


nodig om de strijd tegen de Habsburgers te financieren. Regenten
zagen die strijd tegelijk als een middel om de Spaanse handelspositie te
verzwakken.
Zo ontstond in Amsterdam een stapelmarkt. De stad deed er alles aan
om goede omstandigheden en faciliteiten te creëren voor de bloei van
die handel. In Amsterdam bouwden ze veel pakhuizen voor die

Pakhuizen in Amsterdam Handelsstromen van en naar Amsterdam ca.1650

stapelmarkt om goederen in bulk te halen, dan op te slaan en als de prijs


hoog was weer in kleinere porties te verkopen. Om zelf handelswaar uit
Azie te halen, net als de Portugezen, richtten verschillende steden Oost-
Indië compagnieën op. Alleen deze beconcurreerden elkaar, waardoor
de prijzen voor iedereen te hoog werden. Hierop greep
Raadspensionaris Johan van Oldenbarneveld in. Hij voegde deze
compagnieën bij elkaar tot een bedrijf; de VOC (De Verenigde Oost-
Indische Compagnie). Dit bedrijf kreeg van de Staten-Generaal een
handelsmonopolie voor Azië (zie kaart pag. 9).

Voor de handel met de kusten van de Atlantische oceaan (westen) werd


in 1621 (na het 12-jarig Bestand) de West Indische Compagnie (WIC)
10
opgericht. Deze was zowel voor de handel (zie kaart hieronder) als ook
om op zeeoorlog tegen Spanje te voeren (vb. zilvervloot van Piet Heyn
1628)

Naast economische samenwerking en


innovatie beschouwden zij het
handhaven van het particularisme van
steden en gewesten en de
gewetensvrijheid van burgers als
belangrijke voorwaarden voor welvaart.
Het Fluitschip (zie hiernaast) is zo’n
voorbeeld van innovatie. Het had een
geringe diepgang, veel laadvermogen en minder personeel nodig.
Bovendien hoefde er veel minder belasting in de Sont bij de
Oostzeehandel te worden betaald, omdat het dek smal was. Ook waren
er innovaties aan molens zoals de krukas, die van een draaiende
beweging een op- en neergaande beweging maakte om hout te
zagen. Dit stimuleerde de scheeps- en huizenbouw. Ook werden molens
gebruikt om polders droog te malen.
De stadhouders, die meer eenheid en aanzien nastreefden, moesten die
economische vrijheden van steden en regio’s meer en meer respecteren.
11
In het Heilige Roomse
Rijk (huidige Duitsland)
belemmerde de
Dertigjarige Oorlog de
economische groei van
deze gebieden (zie kaart
hiernaast waarop de
katholieke vorsten -in
blauw- en de protestantse
vorsten- in rood- oorlog
voeren tegen elkaar).
Deze oorlog in het Heilige
Roomse Rijk verwoestte
daar de economie,
waardoor de Nederlanden
de export naar die
gebieden in de 17e eeuw
kon vergroten.

In Engeland en Frankrijk belemmerden de spanningen tussen


vorsten en adel de handel waardoor handel in die landen achter
bleef ten opzichte van de Republiek. In Engeland wilde Karel I zijn
macht vergroten, maar dat mislukte en hij werd onthoofd. De republiek
van Cromwell daarna was ook niet stabiel genoeg, waardoor een koning
terugkwam op de troon. Kortom instabiliteit. De Franse Lodewijk de XIV
joeg de Hugenoten (protestanten) weg. Die gingen daarop vaak naar de
Republiek de Verenigde Nederlanden waardoor die economie werd
versterkt door de Franse immigranten.
Een tijdlang kon de Republiek hierdoor de Europese tussenhandel en
de wereldhandel beheersen en trok zij zeer veel arbeidsmigranten
aan.
Naast de Hugenoten uit Frankrijk, kwamen er ook veel Portugese
Joden toen Spanje Portugal veroverde in 1580 en zij daardoor hun
godsdienst niet meer mochten uitoefenen. De synagoge op het
Waterlooplein in Amsterdam is een gevolg daarvan, net zoals de filosoof
Baruch Spinoza.
Ook kwamen veel inwoners uit het Heilige Roomse Rijk door de
oorlogshandelingen van de 30-jarige oorlog (zie kaart hierboven).

12
De steden in vooral de zee-gewesten groeiden explosief (zie bron 36, pag.
257 in boek met inwonersaantallen van aantal Hollandse en Zeeuwse steden).
Al die nieuwkomers droegen op hun eigen manier bij aan de bloei
van de Republiek en aan de ‘Gouden Eeuw’.
In Holland en Utrecht ontstond een ring van steden die al in de 17e eeuw
verbonden waren met een netwerk van openbaar vervoer (trekschuiten).
De snelheid en omvang van de groei was het meest zichtbaar in
Amsterdam, dat door haar stapelmarktfunctie en haar eigen versie van
de koopmansbeurs een reeks aan grote uitbreidingen nodig had. Zo
werd in Amsterdam de grachtengordel gebouwd en kwamen er
‘stadspaleizen’ voor de rijke kooplieden.

Amsterdam 1544 uitleg 1596-1606 uitleg 1662 uitleg 1688

Rijke kooplieden investeerden in steeds betere molens, droogmakerijen


en de teelt van nieuwe gewassen, maar verkregen ook adellijke titels en
lieten stadspaleizen in de stad en buitens langs de Amstel en de Vecht
bouwen om hun status te verhogen. Je zou kunnen zeggen dat de
kooplieden ‘aristocratiseerden’. Onder hen vonden kunstenaars zoals
Rembrandt en anderen een enorme markt. Ook kooplieden van
buitenlandse afkomst konden binnen de Republiek relatief snel
opklimmen.

In de periode na 1648 stabiliseerde de situatie in de omliggende


landen zich. Engeland en het absolutistische Frankrijk voerden een
mercantilistisch beleid waar de handel van de Republiek onder leed.
Zo had Frankrijk ‘tariefmuren’ (belasting) voor buitenlandse productie en
stelde Engeland in 1652 de ‘Act of Navigation’ in waardoor alle goederen
alleen door Engelse schepen naar Engeland gebracht konden worden.

Veel regenten trokken zich terug uit de handel van de Republiek,


leenden hun geld uit aan buitenlandse ondernemers en machthebbers
en probeerden hun politieke en economische macht veilig te stellen.
Dit riep onvrede op bij het gemeen (volk), dat minder had
geprofiteerd van de relatieve welvaart van de Gouden Eeuw. Dat
stelde zich steeds Oranjegezinder op, terwijl regenten als Johan de
Witt juist ‘staatsgezind’ en dus tegen de Oranjes waren.

13
Het Rampjaar 1672 luidde het einde in van de Gouden Eeuw.
De stadhouder, Johan de Witt, vertegenwoordigde met name de
belangen van de kooplieden en had daarom geïnvesteerd in de vloot.
Om zo de handel veilig te
stellen.
De stadhouder, Willem III, was
al eerder buiten spel gezet
maar vertegenwoordigde aan
de andere kant de belangen
van ‘het gemeen’ en van de
landgewesten (die met een
landleger verdedigd moesten
worden). Als Willem III het land
redt van de Fransen door
inundatie (onder water zetten),
wordt hij geïnstalleerd als
stadhouder. Johan de Witt wordt met zijn broer Cornelis in Den Haag
vermoord. In de volksmond hadden de gebroeders de Witt nl. het
landleger verwaarloosd en waren daarom verantwoordelijk voor de
Franse inval in 1672. De stadhouder was daarentegen juist hun held.
Hier dus een tegenstelling van de belangen van de kooplieden en
van het volk en een tegenstelling van belangen tussen de ‘Zee-
gewesten’ en de ‘Land-gewesten’.

Investeringen in het buitenland en oligarchisering namen daarna toe.


Door toenemende concurrentie in de wereldhandel raakte de Republiek
haar leidende positie kwijt aan Engeland en nam Londen de rol van
Amsterdam als centrum van handel en bankwezen over. De Gouden
Eeuw werd langzamerhand een Zilveren Eeuw in de 18e eeuw.

14

You might also like