H7. Oorsprong Van de Filosofie

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 4

H7.

Oorsprong van de filosofie

7.1. Van magie naar filosofie


Vroeger: mens ging opzoek naar antwoorden op vragen (tegelijk uit angst en zocht naar
bescherming tegen zijn angst)

7.1.1 Magie
=een geheel van stereotiepe handelingen of uitspraken bedoeld om bepaalde doeleinden te
realiseren, steunend op wetmatigheden die volgens de rationeel denkende mens totaal
onbestaand zijn.

Bestaat vandaag ook nog:


Marshall Sahlins: omschreef ze als zeer duurzame, op basis van verwantschap
georganiseerde samenleving van voedselproducten of veehoudende nomaden met beperkte
contacten met de buitenwereld.
bv. gebruiken magische rituelen om zieken te genezen.

7.1.2 Mythologie
= een verhaal dat aan de menselijke fantasie ontspruit en waaraan de toehoorders of lezers
een zeker geloof hechten, in mythen beleven afzonderlijke volkeren een eigen wereld met
goden, halfgoden, helden, reuzen en nimfen. De wijsheid van voorouders wordt bewaard
door het mondeling doorvertellen.

Protomythologieën: mythes die over de hele wereld opmerkelijke gelijkenissen vertonen

Allereerste symbolische vertellingen: in het stenen tijdperk, de homo sapiens leefde in


grotten

7.1.3 openbaringsgodsdiensten
(eerste millennium voor christus)

-universaliteitsaanpraak
(richten zich tot iedereen, ze stellen dat hun theologie altijd geldig is)

-dogmatisme
(= leerstellingen die onbetwistbaar zijn voor een godsdienst en die je moet aannemen om als
gelovige van de godsdienst te worden beschouwd)

-de openbaring
(de kern van het geloof ontstond bij god en werd geopenbaard via een profeet of verlichte)

7.1.4 Wetenschap
(Laatste stap -> magische, mythische of dogmatische aanpak voldeed niet meer)

- Methode die tot universele erkenning heeft geleid en die toelaat zonder dwang
betrouwbare kennis te bereiken
7.1.5 Filosofie
-> stelt het redelijke denkvermogen centraal.

-vragen waar de wetenschap geen antwoord op lijkt te hebben.

Oosterse filosofie:
Boeddhisme, het confucianisme, het hindoeïsme en het taoïsme
-> wordt vaak erkend als religie

7.2 De westerse filosofie en het oude Griekenland

7.2.1 Handelscontacten
Langs kustlijn in Griekenland lagen belangrijke steden voor de handel met verre gebieden
-> veel contacten met andere culturen -> geloof in mythen brokkelde af.

7.2.2 De Griekse godenwereld


-antropomorf
(Ze kunnen fouten maken)

-onvoorspelbaar
(Grieken vaak onzeker -> brachten offers of leiden zich door een orakel dat de wil van de
goden weer gaf)

De Griekse priesters -> hebben vrije ontplooiing van denken

7.2.3 De polis en het ontstaan van de democratie


-steden bloeide dankzij handel -> vormden een complexe, competitieve, experimentele en
creatieve omgeving -> innovaties ingevoerd (deden samenwerking beter verlopen)

700 v.C. -> invoer alfabet -> bevorderde verspreiding van het schrift -> stad werd
KENNISSAMENLEVING

Logos = het gesproken woord-> bv. Athene: spreek en debatcultuur


Agora = de marktplaats -> alle vraagstukken over het algemene leven werden besproken,
werd het centrum van de stad.

Toename politieke verantwoordelijkheid

7.3 De presocratische filosofen

7.3.1 De natuurfilosofen
Vraag: hoe
-> materialistisch
Wilden achterhalen waaruit alles werkelijk bestaat (zochten een oerstof)
1) Thales van Milete
- Eerste filosoof (ook eerste natuurwetenschapper en wiskundige)
- streefde naar theorie over de wereld die vatbaar was voor argumentatie
- oerstof = water -> beginsel dat diversiteit van de werkelijkheid verklaard (water, ijs, stoom)

2) Anaximander
- leerling van Thales van Milete
- > kon zich niet in zijn theorie vinden
-> oerstof  water
-> oerstof = iets onzichtbaars, onbepaalds en grenzeloos
-> = het apeiron/ het onbepaalde, het onbegrensde

3) Anaximenes
- oerbeginsel = lucht
- lucht verdunt -> hoe meer ze omgevormd wordt tot stoom, rook en zelfs vuur
- lucht verdicht -> hoe meer ze kan evolueren van mist, via water, modder naar steen

4) empedocles
- oerstof = samengesteld uit een veelheid aan dingen
- ontwikkelt de leer van de ‘vier elementen’
- haat en liefde -> hiermee verklaarde hij verandering en beweging
-> liefde: schept eenheid en verenigt afzonderlijke delen
-> haat: scheidt en verandert eenheden in delen

5) democritus
- belangrijkste vertegenwoordiger van klassieke atomisme
- alles opgebouwd uit enkele kleine, onzichtbare bouwstenen die allemaal eeuwig,
ondeelbaar, massief, ondoordringbaar, ‘hoeken en haken’ en onveranderlijk zijn
- > kleine deeltjes = atomen
- ziel -> bestaat uit ronde en gladde ‘ziele-atomen’
-> mens sterft, atomen vliegen alle kanten op -> mens heeft geen onsterfelijke ziel

7.3.2 De sofisten
Sofist= conclusie die juist lijkt te zijn maar dit is niet zo
Sofisten=
- retorici, leraars dei aan de groeiende rationele denkwijze een praktische toepadding gaven.
- gaven tegen betaling les aan de zonen van rijke burgers -> voor bereiden op rol in politiek
- kritische en sceptische houding

Protagoras
-> een van de belangrijkste sofisten
-> mens is de maat van alle dingen -> introductie relativisme
7.3 De drie klassieke filosofen

7.4.1 Socrates
- stelt mens centraal
- waarheid en het goede bestaat
- socratische methode -> burgers kritisch bevragen en hun goden waarin ze geloofden
-> 1) hij stelde een open vraag die beantwoord werd door zijn gesprekspartner
2) ging samen met gesprekspartner op zoek naar hiaten of onjuistheden in het antwoord
3) antwoord klopte niet -> antwoord moest aangepast worden`
- hij zag het als zijn opdracht om burgers aan te moedigen om zelf na te denken en zich niet
te baseren op het oordeel van anderen
- echte inzichten kunnen enkel komen van binnenuit
- ‘vroedvrouwtechniek’
- ‘de horzel’ -> niet iedereen kon zijn werk appreciëren
- hij is een gevaarlijk man die e
De maatschappij ten gronde wilde richten
-> beschuldigd van: hij aanbad de goden van de staat niet, hij misleide de jeugd
-> moest zijn opvattingen weggooien -> deed hij niet -> moest drinken van gifbeker
- hij heeft niets van zijn inzichten genoteerd -> zag filosoferen als een zuiver sociale activiteit

7.4.2 Plato
- trouw aan Socrates
- goede kon slechts bereikt worden via een totaalvisie op de mens, de maatschappij en de
wereld waarin hij leeft
- onderscheidt zintuiglijke en ideeën- of vormenwereld
= platonisch dualisme (de visie van 2 gescheiden werelden
-> ideeënwereld: bevinden zich ideeën of ideale vormen die eeuwig en onveranderlijk zijn
-> zintuiglijke wereld: vind je tijdelijke, veranderlijke realisaties van die vormen of ideeën
- ideeën over abstracte waarden: bv. schoonheid, rechtvaardigheid en waarheid -> iets is
mooi, goed of waar wanneer het meer gelijkenis vertoont met het Schone, Goede of Ware.
- 3 klassen:
1) laagste klasse, merendeel van de burgers -> economische functie
2) tweede klasse, wachters -> beschermende functie
3) bovenste klasse, leidende klasse -> besturende functie (filosofen)

7.4.3 Aristoteles
- belangrijkste geleerde uit de klassieke oudheid
- leerling van Plato
- belang van observatie en strikte classificatie van gegevens te erkennen
- vader van de empirische wetenschap
- niet akkoord met idee van 2 werelden
- echte dingen ‘substanties’ zich in de ons omringde, zichtbare wereld bevonden
- substantie= combinatie van vorm en materie@@

You might also like