Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 4

Geschiedenis klas 1

GWP 3e editie
Kennen en kunnen H4 De Romeinen §4.1 t/m §4.5

1. Je moet uit kunnen leggen dat dit hoofdstuk aansluit bij de volgende kenmerkende aspecten:

De verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur en de confrontatie (botsing) met de Germaanse


cultuur. (5-7)
Het christendom in het Romeinse Rijk, van verboden tot enig toegestane godsdienst. (8)

2. Je moet onderstaande leerdoelen kennen en kunnen uitleggen (uitgesplitst per paragraaf +


werkboek-opdrachten):

Leerdoelen en bijbehorende werkboekopdrachten Werkboekopdrachten:


Introductie Introductie
 De verspreiding van de Romeinse cultuur, o.a. in Lange route: maken opdrachten 1 t/m 4.
Noordwest-Europa. 3 Korte route: maken opdrachten 2 en 3.

§4.1 Van stad tot wereldrijk §4.1 Van stad tot wereldrijk
 Hoe Rome eerst werd bestuurd; 1. Lange route: maken opdrachten 1, 2, 4, 5, 6, 7,
 Hoe Rome gebieden ging veroveren; 2. 9, 10 en 11
 Hoe de oorlog met Carthago verliep; 5. Korte route: maken opdrachten 1, 2bc, 4, 6b,
 Hoe Rome een wereldrijk werd en hoe het rijk werd 7a, 10bc en 11bc.
bestuurd; 7.
 Hoe burgeroorlogen leidden tot het ontstaan van het
keizerrijk; 10.
 Hoe keizers zorgden voor vrede in het rijk; 11.

§4.2 De Romeinse samenleving §4.2 De Romeinse samenleving


 Hoe en waardoor de Romeinse economie bloeide; 1. Lange route: maken opdrachten 1, 2, 3, 5, 6, 7,
 Welke sociale verschillen er waren in steden; 3. 10 en 11
 Welke sociale verschillen er waren op het platteland; 5. Korte route: maken opdrachten 1, 3, 4, 6 en 8.
 Hoe Romeinse machthebbers omgingen met het volk;
6.
 Welke plaats slaven hadden in de Romeinse
samenleving; 7.

§4.3 De cultuur van het rijk §4.3 De cultuur van het rijk
 Hoe multicultureel de Romeinse samenleving was; 1. Lange route: maken opdrachten 1, 2, 3, 4bcd, 5,
 Hoe Romeinen met hun eigen en andere godsdiensten 6, en 8.
omgingen; 3. Korte route: maken opdrachten 1, 3, 4bcd en 8.
 Hoe de Grieks-Romeinse cultuur ontstond en werd
verspreid; 4, 5, 6.
 Hoe de Romeinse rechtspraak werkte; 8.

§4.4 De opkomst van het christendom


 Hoe joden in het hele Romeinse Rijk terechtkwamen; 1. §4.4 De opkomst van het christendom
 Hoe het christendom ontstond; 3. Lange route: maken opdrachten 1, 2, 3, 5, 6, 7
 Hoe het christendom werd verspreid en vervolgd; 5, 6 en 9.
en 9. Korte route: maken opdrachten 1, 3, 5, 7 en 9.
 Hoe het christendom de Romeinse staatsgodsdienst
verving; 7.

§4.5 Romeinen en Germanen


 Hoe Romeinen en bewoners van Zuid-’Nederland’ met
§4.5 Romeinen en Germanen
elkaar omgingen; 1.
Lange route: maken opdrachten 1, 2, 3bcd, 4, 5,
 Hoe de Rijn de noordelijke grens van het rijk werd; 2.
7ab, 8 en 9.
 Welke invloed de Romeinen hadden op het leven in
Korte route: maken opdrachten 1, 2, 3bcd, 4b,
Zuid-Nederland; 3 en 4.
7ab en 8.
 Hoe het West-Romeinse Rijk eindigde; 7.
3. Je moet de volgende (fictieve) personen kennen en kunnen uitleggen welke betekenis zij hebben
gehad in de tijd van de Romeinen:

Personen Godsdienst/mythologie
· Romulus en Remus · Jupiter
· Brutus de Oudere · Juno
· Hannibal Barca · Neptunus
· Brutus de Jongere · Minerva
· Julius Caesar · Mars
· Octavianus/keizer Augustus · Jezus van Nazareth/Christus
· Keizer Titus
· Keizer Nero · Venus
· Spartacus · Mithras
· Keizer Titus · Perpetua
· Keizer Hadrianus · Nehalennia
· Keizer Constantijn
· Keizer Theodosius
· Galenus
· Ptolemaeus

4. Je moet de volgende gebeurtenissen en jaartallen kennen en kunnen uitleggen waarom deze


gebeurtenissen belangrijk zijn in de tijd van de Romeinen:

· 753 v. Chr. Romulus sticht de stad Rome


· 509 v. Chr. De laatste koning van Rome wordt verjaagd/vermoord
· 350 v. Chr. Begin van de Romeinse veroveringen
· 146 v. Chr. Rome verovert Griekenland
· 58-50 v. Chr. Julius Caesar verovert Gallië
· 27 v. Chr. Augustus sticht het keizerrijk
· 30 kruisiging van Jezus Christus
· 79 verwoesting van Pompeï
· 380 het christendom wordt de Romeinse staatsgodsdienst
· 476 einde van het West-Romeinse rijk

5. Je moet de begrippen van §4.1 t/m §4.5 kennen en kunnen toepassen (passief en actief). Zie
hiervoor pagina 92-93 van je informatieboek.

6. Je moet de volgende vaardigheden kunnen toepassen:

· Diverse onderzoeksvragen bedenken en gebruiken; 6 van §4.4.


· Informatie uit diverse bronnen halen; 12 van §4.1; 2, 4, 8, 9 van §4.2; 9 van §4.4; 4 van §4.5
· Historische indelingen gebruiken.
· Historische informatie beoordelen en gebruiken; 8 van §4.5.
· In ontwikkelingen verandering en continuïteit onderscheiden; 6 van §4.1.; 2 van §4.4.
· Ermee rekening houden dat gedrag en ideeën van mensen bepaald worden door hun plaats,
tijd en achtergrond; 9 van §4.1; 10 van §4.2; 5 van §4.3.
· Onderscheid maken tussen feiten en meningen; 4 van §4.1.
· Conclusies trekken; 5 van §4.5.
· Een standpunt innemen en met argumenten uitleggen;
· Soorten oorzaken en gevolgen onderscheiden; 11 van §4.2.
· Vergelijken in de tijd; 8 van §4.1.
· Historische gegevens in hun context plaatsen; 2 en 6 van §4.3; 4 van §4.5.
· De bruikbaarheid van bronnen vaststellen; 6 van §4.4.
· Uitleggen wat historische situaties en verschijnselen te maken hebben met het heden en het
eigen leven; 9 van §4.5.

You might also like