Problemen Oplossen Met Tweedegraadsfuncties: Wat Je Al Kunt in de Kijker

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 44

Nando 4

D-FINALITEIT 5 UUR – ALGEBRA EN FUNCTIELEER

06 Problemen oplossen met tweedegraadsfuncties

Inhoud
Instap
1 Kenmerken van de grafiek van de functie
f(x) = ax2 + bx + c (a ≠ 0)
2 Functievoorschriften opstellen
3 Problemen oplossen
Computationeel denken
Signaaloefeningen
Differentiatietraject
Studiewijzer

wat je al kunt in de kijker


– een tweedegraadsfunctie herkennen en de grafiek van Je gebruikt ICT om verbanden te visualiseren en
deze functie tekenen redeneringen te controleren.
– de top bepalen van de grafiek van een
tweedegraadsfunctie van de vorm f(x) = a(x – α) 2 + β
– de tekentabel, het stijgen-dalen van een
wiskundetaal
tweedegraadsfunctie van de eerste graad geven als de – parabool
grafiek gegeven is – top
– symmetrieas
– extremum
wat je leert in deze module – minimum
2
– aantonen dat het functievoorschrift f(x) = ax + bx + c kan – maximum
worden omgevormd tot f(x) = a(x – α) 2 + β – dalparabool
– de coördinaat van de top van de grafiek berekenen en de – bergparabool
vergelijking van de symmetrieas van de grafiek opstellen
– functievoorschriften opstellen die voldoen aan bepaalde
voorwaarden
– extremumproblemen oplossen

1
Instap
Opdracht 1
y
De grafiek van de functie f met voorschrift f(x) = -x2 + 4x - 0,4 is gegeven. T
4

Bepaal de vergelijking van de symmetrieas van de grafiek van de functie. 3

2
x=2 1
0 x
−10 −9 −8 −7 −6 −5 −4 −3 −2 −1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
−1

−2

Bepaal de coördinaat van de top. Bepaal hiervoor de x-coördinaat en −3

bereken de y-coördinaat. −4 y = f(x)


−5
x = 2
f(2) = −22 + 4 ⋅ 2 − 0,4
= −4 + 8 − 0,4
= 3,6 ⟶ De coördinaat van de top is (2; 3,6).

Opdracht 2
y
Als we de grafiek van f met f(x) = x2 achtereenvolgens volgende y = p(x)
4
transformaties laten ondergaan, dan wordt het voorschrift:
3

• verticale uitrekking met factor 2: 2

1
f1(x) = 2x2 0 x
−10 −9 −8 −7 −6 −5 −4 −3 −2 −1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
• horizontale verschuiving over een afstand 3 naar rechts: −1

−2
f2(x) = 2(x – 3) 2 −3

• verticale verschuiving over een afstand 4 naar onder: −4

−5
p(x) = f3(x) = 2(x – 3) 2 – 4

De functie p heeft dan volgende kenmerken:

- dom p = �

- ber p = [–4, +∞[

- extremum (minimum of maximum): Het minimum is –4.

- coördinaat van de top: (3, –4)

- het verloop (stijgen/dalen):

x 3

p(x) ↘ –4 ↗

- vergelijking van de symmetrieas: x = 3

2
1 Kenmerken van de grafiek van de functie
f(x) = ax2 + bx + c (a ≠ 0)

1.1 f(x) = a(x - α) 2 + β of f(x) = ax2 + bx + c (a ≠ 0)


Door gebruik te maken van een merkwaardig product en distributiviteit kunnen we de vorm a(x - α) 2 + β uitwerken als
volgt:
 
a(x − α)2 + β = a x2 − 2αx + α2 + β
= ax2 − 2aαx + aα2 + β
Gelijke veeltermen hebben dezelfde graad en de coëfficiënten van de overeenkomstige machten zijn
twee aan twee gelijk.
Als ax2 + bx + c = ax2 - 2aαx + aα2 + β, dan:

a=a −2aα = b aα2 + β = c


−b
α =  
2a −b 2
a⋅ +β = c
2a
2
b
a⋅ +β = c
4a2
b2
+β = c
4a
b2
β = − +c
4a
b2 4ac
β = − +
4a 4a
−b2 + 4ac
β =
4a

eigenschap Elk functievoorschrift f(x) = ax2 + bx + c (met a ≠ 0) is te schrijven als


−b −b2 + 4ac
f(x) = a(x − α)2 + β met α = en β =
2a 4a

Als het functievoorschrift in de vorm f(x) = ax2 + bx + c staat, dan kun je met deze formules de coördinaat van de top van
de grafiek en de symmetrieas van de grafiek bepalen.

Voorbeeld
f(x) = 3x2 − 2x + 1 (a = 3, b = −2 en c = 1) y y = f(x)
4
−b 2 1
α = = = 3
2a 2⋅3 3
2
−b2 + 4ac −(−2)2 + 4 ⋅ 3 ⋅ 1 8 2
β = = = =
4a 4⋅3 12 3 1

0 T x
−4 −3 −2 −1 0 1 2 3 4
Besluit: −1
 
1 2 −2
De top van de grafiek van f is T , .
3 3
−3

1 −4 1
De vergelijking van de symmetrieas van de grafiek van f is x = . x=
3 3

3
Merk op
• Het is vaak veel eenvoudiger om de y-coördinaat van de top als functiewaarde te berekenen:
f(α) = β
   2
1 1 1
In het voorbeeld: f = 3⋅ −2⋅ +1
3 3 3
1 2
= 3⋅ − +1
9 3
3 6 9
= − +
9 9 9
6
=
9
2
=
3
• Met de formules kun je de top van de grafiek van een tweedegraadsfunctie f met voorschrift f(x) = ax2 + bx + c
berekenen.

• De constante term c is de y-coördinaat van het snijpunt van de grafiek van de functie f met de y-as.
(Je berekent de functiewaarde f(0), of met andere woorden f(0) = c.)
Het snijpunt van de grafiek van f met voorschrift f(x) = 3x2 - 2x + 1 met de y-as heeft als coördinaat (0, 1).

1.2 Stijgen en dalen bij een tweedegraadsfunctie f met


voorschrift f(x) = ax2 + bx + c
Als je de top van de grafiek van een tweedegraadsfunctie hebt bepaald, ken je ook meteen het extremum
(het minimum of het maximum). Je kunt dan ook het verloop van de functie weergeven.

Voorbeeld 1
y
f(x) = 0,5x2 + 2x + 1 y = f(x) 14

12
De top van de grafiek is T( -2, -1) want x -2
10
−2
α= = −2 f(x) ↘ -1 ↗
1 8

β = f(−2) = −1 minimum 6
(top)
De grafiek van de functie is een dalparabool. 4

2
0 x
−8 −6 −4 −2• 0 2 4 6
T(−2, −1)−2

Voorbeeld 2
y
f(x) = -x2 + 6x - 3 8
T(3, 6)
6 •
De top van de grafiek is T(3, 6) want x 3
4
−6
α= =3 f(x) ↗ 6 ↘ 2
−2
β = f(3) = 6 0 x
maximum
(top) −6 −4 −2 0 2 4 6 8
De grafiek van de functie is een bergparabool. −2

−4

−6

−8
y = f(x)

4
Verwerkingsopdrachten 1

1 Gegeven: de functie f met voorschrift f(x) = x2 - 4x + 1

a) Vorm het functievoorschrift om tot de vorm f(x) = a(x - α) 2 + β.

−b −b2 + 4ac
f(x) = a(x − α)2 + β met α = en β =
2a 4a
 
2 4 2 −16 + 4
f(x) = 1 ⋅ x − +
2 4
2 −12
= (x − 2) +
4
2
= (x − 2) − 3

b) Bepaal de coördinaat van de top van de grafiek van de functie f.

T(2, –3)

c) Geef de vergelijking van de symmetrieas van de grafiek van de functie f.

x=2

2 Gegeven: f(x) = x2 + 2x + 5.
Zijn de uitspraken waar of niet waar? Omkring en verklaar.

a) De top van de grafiek van f is T(1, 4). WAAR / NIET WAAR


Verklaring:
 
−2 2 −4 + 20
f(x) = x − + Niet waar, de top is T(−1, 4).
2 4
2
= (x + 1) + 4

b) Het snijpunt van de grafiek van f met de y-as is P(0, 4). WAAR / NIET WAAR
Verklaring:

f(0) = 02 + 2 ⋅ 0 + 5 Niet waar, het snijpunt met de y-as is P(0, 5).


= 5

c) De vergelijking van de symmetrieas van de grafiek van f is x = 2. WAAR / NIET WAAR
Verklaring:
Niet waar, de vergelijking van de symmetrieas is x = –1.

d) Het voorschrift van f kan omgevormd worden tot f(x) = (x + 1) 2 + 4. WAAR / NIET WAAR
Verklaring:

5
2 Functievoorschriften opstellen
2.1 De coördinaat van de top en een willekeurig punt op de
parabool zijn gegeven

y
y = f(x)
Voorbeeld
14
Gegeven: De top van de parabool is T( -3, 5) en het punt P( -1, 13) ligt op de parabool.
P(−1, 13) • 13
12
Gevraagd: het functievoorschrift dat hoort bij deze parabool
11
Oplossing: 10

• De top van de parabool is T( -3, 5). 9


Dus α = -3 en β = 5. 8
f(x) = a(x - α) 2 + β wordt f(x) = a(x + 3) 2 + 5. 7

• Het punt P( -1, 13) ligt op de parabool. Dus f( -1) = 13. • 5


T(−3, 5)
2
13 = a(−1 + 3) + 5 4

13 = 4a + 5 3

13 − 5 = 4a 2

8 = 4a 1
0 x
2 = a
−10 −9 −8 −7 −6 −5 −4 −3 −2 −1 0 1 2 3 4
• Besluit: f(x) = 2(x + 3) 2 + 5 −1

−2

2.2 De coördinaten van drie niet-collineaire punten van de−3


grafiek zijn gegeven
−4

−5

Voorbeeld
Gegeven: A(0, 3), B(1, 0) en C(5, 8) liggen op de parabool.
14
Gevraagd: Het functievoorschrift dat hoort bij deze parabool. 13

12
Oplossing:
11
We vullen de punten in in de vergelijking van de parabool: y = ax2 + bx + c
10
A(0, 3) ligt op de parabool: 3 = a ⋅ 02 + b ⋅ 0 + c ⇒ c = 3 9 y y = f(x)
2
B(1, 0) ligt op de parabool: 0 = a ⋅ 1 + b ⋅ 1 + 3 ⇒ a + b + 3 = 0 8 C(5, 8) •
C(5, 8) ligt op de parabool: 8 = a ⋅ 52 + b ⋅ 5 + c ⇒ 25a + 5b + 3 = 8 7
 
a+b+3=0 b = −a − 3 6

25a + 5b + 3 = 8 25a + 5b + 3 = 8 5
 4
b = −a − 3
⇔ 3 • A(0, 3)
25a + 5(−a − 3) + 3 = 8
2

b = −a − 3 1
⇔ 0 B(1, 0) x
25a − 5a − 15 + 3 − 8 = 0 •
−10 −9 −8 −7 −6 −5 −4 −3 −2 −1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
 −1
b = −a − 3
⇔ −2
20a − 20 = 0
−3

b = −4 −4

a=1 −5

Besluit: f(x) = x2 − 4x + 3

6
Verwerkingsopdrachten 2, 3

3 Gegeven: De punten A(0, -5), B(1, 0) en C(4, 3) liggen op de parabool van de functie f.
Gevraagd: Bepaal het functievoorschrift dat hoort bij deze parabool.

y = ax2 + bx + c

A(0, −5) ligt op de parabool: −5 = a ⋅ 02 + b ⋅ 0 + c ⇒ c = −5


B(1, 0) ligt op de parabool: 0 = a ⋅ 12 + b ⋅ 1 − 5 ⇒ a + b − 5 = 0
C(4, 3) ligt op de parabool: 3 = a ⋅ 42 + b ⋅ 4 − 5 ⇒ 16a + 4b − 8 = 0
 
a+b−5=0 b = −a + 5

16a + 4b − 8 = 0 16a + 4 ⋅ (−a + 5) − 8 = 0

b = −a + 5

16a − 4a + 20 − 8 = 0

b = −a + 5

12a = −12

b=1+5

a = −1

b=6

a = −1

f(x) = −x2 + 6x − 5

4 Gegeven: T(3, 4) is de top van de parabool en A(2, 3) en C(4, 3) liggen op de parabool van de functie f.
Gevraagd: Bepaal het functievoorschrift dat hoort bij deze parabool.

De top van de parabool is T(3, 4). Dus α = 3 en β = 4.


f(x) = a(x − 3)2 + 4
Het punt A(2, 3) ligt op de parabool, dus f(2) = 3.
3 = a(2 − 3)2 + 4
3=a⋅1+4
a = −1
f(x) = −1(x − 3)2 + 4

7
3 Problemen oplossen
Voorbeeld 1
De som van twee getallen is 10. Wanneer is de som van hun kwadraten zo klein mogelijk? Bereken die som.

Probleem begrijpen:
We kiezen een aantal willekeurige getallen en berekenen de som.

getal 1 getal 2 kwadraat van getal 1 kwadraat van getal 2 som van de kwadraten
-2 12 4 144 148
-1 11 1 121 122
0 10 0 100 100
1 9 1 81 82
2 8 4 64 68
3 7 9 49 58
4 6 16 36 52
5 5 25 25 50
2 2
x 10 - x x (10 - x) x + (10 - x)2
2

Probleem oplossen:

Getal 1: x
Getal 2: 10 - x

Het functievoorschrift dat bij deze context hoort:


s(x) = x2 + (10 - x) 2
s(x) = x2 + 100 - 20x + x2
s(x) = 2x2 - 20x + 100

Om de kleinste waarde te bepalen, bepalen we het minimum.


−b 20
α = =
2a 4
= 5

β = f(5) = 2 ⋅ 52 − 20 ⋅ 5 + 100
= 50 − 100 + 100
= 50

Antwoord: Als de beide getallen 5 zijn, dan is de som minimaal, namelijk 50.

8
Voorbeeld 2
Met 40 m draad wil ik een zo groot mogelijk rechthoekig kippenhok maken. Hoe groot moeten de lengte en de breedte
zijn zodat de oppervlakte maximaal is?

Probleem begrijpen:
We maken een tekening:

20 - x

Probleem oplossen:
breedte: x

lengte: 20 - x

Het functievoorschrift dat bij deze context hoort:


A(x) = x · (20 - x)
A(x) = -x2 + 20x

We bepalen het extremum van deze functie. (a = -1, b = 20 en c = 0)


−b −20
α= = = 10
2a −2
β = f(10) = −102 + 20 ⋅ 10 = 100

Antwoord: De maximale oppervlakte is 100 m2 als zowel de lengte als de breedte 10 m is.

9
Verwerkingsopdrachten 4, 5

5 Wanneer is het product van twee opeenvolgende oneven getallen minimaal?

Getal 1: 2x − 1
Getal 2: 2x + 1

Het functievoorschrift dat bij deze context hoort:

f(x) = (2x − 1)(2x + 1)


= 4x2 − 1

We bepalen het extremum van deze functie.


−b
α = = 0
2a
β = f(0) = 4 ⋅ 0 − 1 = −1

Het minimum van deze functie wordt bereikt in (0, −1).

Getal 1: 2 ⋅ 0 − 1 = −1
Getal 2: 2 ⋅ 0 + 1 = 1
Antwoord: Het product van twee opeenvolgende oneven getallen is minimaal als de getallen −1 en 1 zijn.

6 Een bedrijfsleider wil de kosten voor het maken van


zonnebloemolie zo laag mogelijk houden. De kosten voor een
dagproductie van x duizend eenheden kunnen benaderd worden
met de functie:
1 2 42
k(x) = x − x + 24000.
25 5
Bepaal het aantal geproduceerde eenheden zodat de kosten
minimaal zijn.

We bepalen het extremum van deze functie.


−b 42 25
α = = ⋅ = 105
2a 5 2
1 42
β = f(105) = ⋅ 1052 − ⋅ 105 + 24 000
25 5
= 441 − 882 + 24 000
= 23 559

Het minimum van deze functie wordt bereikt in (105, 23 559).


Antwoord: Bij 105 000 geproduceerde eenheden zijn de kosten minimaal.

10
Computationeel denken
De top van de grafiek van een tweedegraadsfunctie

Hieronder vind je een stuk code om te bepalen wat de coördinaat van de top van de grafiek van een
gegeven tweedegraadsfunctie f is:

Begrijp je de code?

a) Verklaar waarom er op lijn 5 en 6 haakjes worden gebruikt in zowel de teller als de noemer.

Zonder de haakjes zal de berekening van links naar rechts gebeuren. Er wordt geen rekening gehouden met
___________________________________________________________________________________________________________________

teller en noemer.
___________________________________________________________________________________________________________________

b) Wat betekent -b**2?

** staat in de code voor exponent.


___________________________________________________________________________________________________________________

Pas de code aan.

a) Wijzig de code zodat β berekend wordt door gebruik te maken van het functievoorschrift in plaats van de formule
voor β.

11
b) Schrijf extra code zodat er een extra uitvoer komt waarbij er wordt bepaald of er een minimum of maximum is.
Bijvoorbeeld: “Het minimum wordt bereikt in -3.”

c) Schrijf extra code zodat je ook de vergelijking krijgt van de symmetrieas van de grafiek van de functie.

d) Wijzig de code zodat we enkel uitvoer krijgen als a ≠ 0.

12
Signaaloefeningen
1 a) Vorm het functievoorschrift van de functie f met voorschrift f(x) = x2 - 6x + 1 om tot de vorm
f(x) = a(x - α) 2 + β.

−b 6
α = = = 3
2a 2
−b2 + 4ac −36 + 4 −32
β = = = = −8
4a 4 4
f(x) = (x − 3)2 − 8

b) Geef de vergelijking van de symmetrieas van de grafiek van f.

x=3

c) Geef de coördinaat van de top van de grafiek van f.

T(3, –8)

d) Welke samenstelling van transformaties beeldt de grafiek van de functie g met voorschrift g(x) = x2 af op
de grafiek van de functie f ?

• Een horizontale verschuiving naar rechts met 3 eenheden.

• Een verticale verschuiving naar onder met 8 eenheden.

>>> Verder oefenen : D1 t.e.m. D16

2 Gegeven: T(1, 4) is de top van de parabool en A(0, 1) ligt op de parabool van de functie f.
Gevraagd: Bepaal het functievoorschrift dat hoort bij deze parabool.

De top van de parabool is T(1, 4). Dus α = 1 en β = 4.


f(x) = a(x − 1)2 + 4
Het punt A(0, 1) ligt op de parabool. Dus f(0) = 1

1 = a(0 − 1)2 + 4
1 = a+4
a = −3
f(x) = −3(x − 1)2 + 4

>>> Verder oefenen : D17 t.e.m. D29

13
(4, 11)
3 Een basketbalspeler gooit een bal naar de korf volgens deze tekening.
De baan van de bal benadert een parabool. (0, 9) (6, 9)

Stel het functievoorschrift op dat hoort bij deze parabool.


(–2, 5)
2
(0, 9): 9=a⋅0 +b⋅0+c⇒c=9
(−2, 5): 5 = a ⋅ (−2)2 + b ⋅ (−2) + 9 ⇒ 4a − 2b = −4
(4, 11): 11 = a ⋅ 42 + b ⋅ 4 + 9 ⇒ 16a + 4b = 2
  
4a − 2b = −4 2b = 4a + 4 b = 2a + 2
⇔ ⇔
16a + 4b = 2 16a + 4b = 2 16a + 4(2a + 2) = 2
 
  1
b = 2a + 2 b = 2a + 2

 b=− +2 b= 3
⇔ ⇔ ⇔ 2 ⇔ 2
16a + 8a + 8 = 2 24a = −6  a = −1
  a = −1
4 4
1 3
f(x) = − x2 + x + 9
4 2

>>> Verder oefenen : D17 t.e.m. D29

4 Een projectiel wordt afgevuurd. De baan van het projectiel wordt beschreven door de functie h(t) = -t2 + 12t
(met t de tijd in seconden en h de hoogte in meter).

a) Na hoeveel tijd bereikt het projectiel zijn maximale hoogte?

−b −12 −b2 + 4ac −122 + 4 ⋅ (−1) ⋅ 0 −144


α= = =6 β= = = = 36
2a −2 4a 4 ⋅ (−1) −4

De top van de functie wordt bereikt in het punt (6, 36).


Na 6 seconden bereikt het projectiel dus zijn maximale hoogte.

b) Hoe hoog bevindt het projectiel zich bij maximale hoogte?

Bij maximale hoogte bevindt het projectiel zich op een hoogte van 36 meter.

>>> Verder oefenen : D30 t.e.m. D42

5 Een varkensboer wil een zo groot mogelijk rechthoekig stuk grond afspannen voor zijn varkens. Hij beschikt
hiervoor over 32 meter afspanning. Bepaal de maximale oppervlakte van het afgespannen stuk als de wand
van de varkensstal mee het rechthoekige stuk bepaalt.

breedte: x
lengte: 32 − 2x
A(x) = x ⋅ (32 − 2x)
= −2x2 + 32x
We bepalen het extremum van deze functie.
−b −32 −32
α= = = =8
2a 2 ⋅ (−2) −4
β = f(8) = −2 ⋅ 82 + 32 ⋅ 8 = −128 + 256 = 128

Antwoord: De maximale oppervlakte van het stuk grond is 128 m2 .

>>> Verder oefenen : D30 t.e.m. D42

14
Differentiatietraject
1 Ana bepaalde de coördinaat van de top van de grafiek van de functie f met voorschrift f(x) = 2x2 - 8x + 7 op de
volgende manier.

Ana Œ = ߿ࡪ Ŷ = −ࠅ Ɵȣ ƀ = ࠄ

‫= ڍ‬
−Ŷ
=

= ߿ ‫=ڍ‬
−Ŷ
ü(‫)ڎ ࡪڍ‬
߿Œ ࠁ ߿Œ
‫ = ڎ‬Dž(‫)ڍ‬ −Ŷ߿ + ࠁŒƀ Dž(‫ڎ = )ڍ‬
‫=ڎ‬
߿ ࠁŒ
= Dž(߿) = ߿ Ӛ ߿ − ࠅ Ӛ ߿ + ࠄ
= ࠅ − ߾ࠃ + ࠄ
De top van de grafiek heeft
= −߾ als coördinaat T(2, -1).

Bepaal telkens voor de grafiek van de functie van Brooklyn, Cobe, Eleni en Dieuwke de coördinaat van de top
op dezelfde manier.

Brooklyn Dieuwke

f1(x) = x2 - 2x + 2 f3(x) = -x2 + 2x - 20

Cobe Eleni

f2(x) = -x2 + 2 f4(x) = x2 - 4x + 6

• f1 (x) = x2 − 2x + 2 • f3 (x) = −x2 + 2x − 20


a = 1, b = −2 en c = 2 a = −1, b = 2 en c = −20
−b 2 −b −2
α = = = 1 α = = = 1
2a 2 2a −2
β = f(α) β = f(α)
= f(1) = 12 − 2 ⋅ 1 + 2 = f(1) = −12 + 2 ⋅ 1 − 20
= 1−2+2 = −1 + 2 − 20
= 1 = −19
De top van de grafiek heeft als coördinaat T1 (1, 1). De top van de grafiek heeft als coördinaat T3 (1, −19).

• f2 (x) = −x2 + 2 • f4 (x) = x2 − 4x + 6


a = −2, b = 0 en c = 2 a = 1, b = −4 en c = 6
−b −b 4
α = = 0 α = = = 2
2a 2a 2
β = f(α) β = f(α)
= f(0) = −02 + 2 = f(2) = 22 − 4 ⋅ 2 + 6
= 2 = 4−8+6
De top van de grafiek heeft als coördinaat T2 (0, 2). = 2
De top van de grafiek heeft als coördinaat T4 (2, 2).

15
2 Gegeven:
3
f1 (x) = 4(x − 2)2 + 1 f3 (x) = x2 − 4x + 5 f5 (x) = (x − 1)2 + 2
5
f2 (x) = (x − 1)2 f4 (x) = x2 − 2x + 3 f6 (x) = x2 + 1

a) Welke grafieken van deze tweedegraadsfuncties hebben dezelfde top?


b) Geef voor elke overblijvende functie een voorschrift van een andere functie zodat de grafieken van beide
functies dezelfde top hebben.

• f1 (x) = 4(x − 2)2 + 1


α = 2 en β = 1
• f2 (x) = (x − 1)2
α = 1 en β = 0
• f3 (x) = x2 − 4x + 5
−b 4
α = = = 2
2a 2
−b2 + 4ac −(−4)2 + 4 ⋅ 1 ⋅ 5
β = =
4a 4⋅1
−16 + 20
=
4
= 1
• f4 (x) = x2 − 2x + 3
−b 2
α = = = 1
2a 2
−b2 + 4ac −(−2)2 + 4 ⋅ 1 ⋅ 3
β = =
4a 4⋅1
−4 + 12
=
4
= 2
3
• f5 (x) = (x − 1)2 + 2
5
α = 1 en β = 2
• f6 (x) = x2 + 1
−b
α = = 0
2a
−b2 + 4ac −0 + 4 ⋅ 1 ⋅ 1
β = =
4a 4⋅1
= 1

a) De grafieken van de volgende functies hebben dezelfde top:


• f1(x) en f3(x)
• f4(x) en f5(x)
b) Bv.
• De grafieken van de functies f2(x) = (x – 1) 2 en g(x) = 2(x – 1) 2 hebben dezelfde top.
• De grafieken van de functies f6(x) = x2 + 1 en h(x) = 5x2 + 1 hebben dezelfde top.

16
3 Bepaal het snijpunt van de grafiek van de functie met de y-as.
3
f1 (x) = 2(x − 4)2 + 3 f3 (x) = (x − 1)2 + 2 f5 (x) = x2 − 2x + 3
5
f2 (x) = x2 − 4x + 5 f4 (x) = (x − 1)2 f6 (x) = x2 + 1

• f1 (x) = 2(x − 4)2 + 3


f1 (0) = 2(0 − 4)2 + 3
= 2 ⋅ 16 + 3
= 35
Snijpunt met de y-as: (0, 35)

• f2 (x) = x2 − 4x + 5
f2 (0) = 02 − 4 ⋅ 0 + 5
= 5
Snijpunt met de y-as: (0, 5)
3
• f3 (x) = (x − 1)2 + 2
5
3
f3 (0) = (0 − 1)2 + 2
5
3
= ⋅1+2
5
13
=
5  
13
Snijpunt met de y-as: 0,
5
• f4 (x) = (x − 1)2
f4 (0) = (0 − 1)2
= 1
Snijpunt met de y-as: (0, 1)

• f5 (x) = x2 − 2x + 3
f5 (0) = 02 − 2 ⋅ 0 + 3
= 3
Snijpunt met de y-as: (0, 3)

• f6 (x) = x2 + 1
f6 (0) = 02 + 1
= 1
Snijpunt met de y-as: (0, 1)

17
4 Bepaal de coördinaat van de top van de grafiek van de gegeven functie.
x2
f1 (x) = x2 − 6x + 5 f3 (x) = 5x2 + 8x + 1 f5 (x) = − + 4x + 3
2
√ √ √ 5
f2 (x) = x2 + 8x + 1 f4 (x) = 2x2 − 8x + 3 2 f6 (x) = − x2 + 15x
2
√ √ √
• f1 (x) = x2 − 6x + 5 • f4 (x) = 2x2 − 8x + 3 2
√ √
−b 6 8 2 2
α = = = 3 α =
−b
= √ = √ = 1
2a 2 2a 2 2 2 2
−b2 + 4ac −(−6)2 + 4 ⋅ 1 ⋅ 5 √ √
β = = 2
−b + 4ac −8 + 4 2 ⋅ 3 2
4a 4⋅1 β = = √
−36 + 20 4a 4 2
=
4 −8 + 24
−16 = √
= 4 2
4 4
= −4 = √
2
Coördinaat van de top: (3, −4) √
= 2 2
 √ 
• f2 (x) = x2 + 8x + 1 Coördinaat van de top: 1, 2 2
−b −8
α = = = −4 x2
2a 2 • f5 (x) = − + 4x + 3
−b2 + 4ac −82 + 4 ⋅ 1 ⋅ 1 2
β = = −b −4
4a 4⋅1 α = = ⋅ (−2) = 4
−64 + 4 2a 2  
= 1
4 2 −42 + 4 ⋅ − ⋅3
−b + 4ac 2
= −15 β = =  
4a 1
4⋅ −
Coördinaat van de top: (−4, −15) 2
−16 − 6
• f3 (x) = 5x2 + 8x + 1 =
−2
−b −8 −4
α = = = = 11
2a 2⋅5 5
−b2 + 4ac −82 + 4 ⋅ 5 ⋅ 1 Coördinaat van de top: (4, 11)
β = =
4a 4⋅5
5
−64 + 20 • f6 (x) = − x2 + 15x
= 2  
20 −b −15 2
−44 α = = ⋅ − = 3
= 2a 2 5  
20 5
−11 2 −152 + 4 ⋅ − ⋅0
= −b + 4ac 2
5  β = =  
4a 5
Coördinaat van de top:
−4 −11
, 4⋅ −
5 5 2
−225
=
−10
45
=
2 
45
Coördinaat van de top: 3,
2

18
5 Bepaal de vergelijking van de symmetrieas van de grafiek van de gegeven tweedegraadsfunctie f.
f1 (x) = x2 − 4x + 3 f3 (x) = −x2 + 3x f5 (x) = πx2 + 4πx − 3
4 2 −9 2 2 5
f2 (x) = −2x2 + 6x − 1 f4 (x) = x − 6x + 1 f6 (x) = x + x+
3 2 3 6

4 2
• f1 (x) = x2 − 4x + 3 • f4 (x) = x − 6x + 1
3
−b 4
α= = =2 −b 6 3 9
2a 2 α= = ⋅ =
2a 2 4 4
Vergelijking van de symmetrieas: x = 2 9
Vergelijking van de symmetrieas: x =
4
• f2 (x) = −2x2 + 6x − 1
−b −6 3 • f5 (x) = πx2 + 4πx − 3
α= = = −b −4π
2a 2 ⋅ (−2) 2 α= = = −2
3 2a 2π
Vergelijking van de symmetrieas: x = Vergelijking van de symmetrieas: x = −2
2
• f3 (x) = −x2 + 3x −9 2 2 5
• f6 (x) = x + x+
−b −3 3 2 3 6
α= = = 2

2

2
2a −2 2 α=
−b
=− ⋅ − =
3 2a 3⋅2 9 27
Vergelijking van de symmetrieas: x = 2
2 Vergelijking van de symmetrieas: x =
27

6 Bepaal het functievoorschrift van een tweedegraadsfunctie g waarvan de grafiek een dalparabool is met
dezelfde top als de grafiek van de functie f met voorschrift f(x) = -3x2 + 6x - 5.

f(x) = −3x2 + 6x − 5
−b −6
α = = = 1
2a −2 ⋅ 3
2
−b + 4ac −62 + 4 ⋅ (−3) ⋅ (−5)
β = =
4a 4 ⋅ (−3)
−36 + 60
=
−12
24
=
−12
= −2
Bv. De grafiek van de functie g met voorschrift g(x) = (x − 1)2 − 2 is een dalparabool met dezelfde top
als de grafiek van de functie f (het punt (1, −2)).

19
7 Welke transformaties zijn uitgevoerd met de grafiek van de functie g met voorschrift g(x) = x2 om de grafiek
van de gegeven functies te verkrijgen?
f1 (x) = 5x2 + 20x − 12 f3 (x) = −3x2 + x f5 (x) = 5πx2 + πx − 2
4 2 9 2 2 5
f2 (x) = 1,5x2 − 6x + 4 f4 (x) = x − 2x + 5 f6 (x) = x − x−
3 2 3 6

• f1 (x) = 5x2 + 20x − 12


−b −20
α = = = −2
2a 2⋅5
−b2 + 4ac −202 + 4 ⋅ 5 ⋅ (−12)
β = =
4a 4⋅5
−400 − 240
=
20
−640
=
20
= −32
f1 (x) = 5(x + 2)2 − 32

- verticale uitrekking met factor 5


- horizontale verschuiving naar links met 2 eenheden
- verticale verschuiving naar onder met 32 eenheden

• f2 (x) = 1,5x2 − 6x + 4
−b 6
α = = = 2
2a 2 ⋅ 1, 5
−b2 + 4ac −62 + 4 ⋅ 1, 5 ⋅ 4
β = =
4a 4 ⋅ 1,5
−36 + 24
=
6
= −2
2
f2 (x) = 1,5(x − 2) − 2

- verticale uitrekking met factor 1,5


- horizontale verschuiving naar rechts met 2 eenheden
- verticale verschuiving naar onder met 2 eenheden

• f3 (x) = −3x2 + x
−b −1 1
α = = =
2a −2 ⋅ 3 6
−b2 + 4ac −12 + 4 ⋅ (−3) ⋅ 0
β = =
4a 4 ⋅ (−3)
−1
=
−12
1
=
  12
1 2 1
f3 (x) = −3 x − +
6 12
- verticale uitrekking met factor 3
- een spiegeling om de x-as
1
- horizontale verschuiving naar rechts met eenheid
6
1
- verticale verschuiving naar boven met eenheid
12

20
4 2
• f4 (x) =x − 2x + 5
3
−b 2 3 3
α = = ⋅ =
2a 2 4 4
4
−b2 + 4ac −22 + 4 ⋅ ⋅ 5
β = = 3
4a 4
4⋅
3
80
−4 +
= 3
16
3
12 80
− +
= 3 3
16
3
68
=
16
17
=
  4
4 3 2 17
f4 (x) = x− +
3 4 4
4
- verticale uitrekking met factor
3
3
- horizontale verschuiving naar rechts met eenheid
4
17
- verticale verschuiving naar boven met eenheden
4

• f5 (x) = 5πx2 + πx − 2
−b −π −1
α = = =
2a 2 ⋅ 5π 10
−b2 + 4ac
β =
4a
−π2 + 4 ⋅ 5π ⋅ (−2)
β =
4 ⋅ 5π
−π2 − 40π
β =
20π
−π
β = −2
20
 
1 2 π
f5 (x) = 5π x + − −2
10 20
- verticale uitrekking met factor 5π
1
- horizontale verschuiving naar links met eenheden
10
π
- verticale verschuiving naar onder met − 2 eenheden
20

21
9 2 2 5
• f6 (x) =x − x−
2 3 6
−b 2 1 2 2
α = = ⋅ ⋅ =
2a 3 2 9 27
   
2 2 9 5
2 − − +4⋅ ⋅ −
−b + 4ac 3 2 6
β = =
4a 9
4⋅
2
4
− − 15
= 9
18
139

= 9
18
139
= −
162
 
9 2 2 139
f6 (x) = x− −
2 27 162
9
- verticale uitrekking met factor
2
2
- horizontale verschuiving naar rechts met eenheid
27
139
- verticale verschuiving naar onder met eenheid
162

8 Bepaal de top van de parabool die ontstaat door de grafiek van de functie f met voorschrift f(x) = x2 - 6x + 1 …
a) te spiegelen ten opzichte van de x-as.
b) te spiegelen ten opzichte van de y-as.

f(x) = x2 − 6x + 1
−b 6
α = = = 3
2a 2
−b2 + 4ac −(−6)2 + 4 ⋅ 1 ⋅ 1
β = =
4a 4⋅1
−36 + 4
=
4
= −8
De top van de grafiek heeft als coördinaat (3, −8).
a) Na spiegeling ten opzichte van de x-as zal de top van de grafiek (3, 8) als coördinaat hebben.
b) Na spiegeling ten opzichte van de y-as zal de top van de grafiek (−3, −8) als coördinaat hebben.

22
9 Geef het verloop (stijgen en dalen) voor de grafiek van de functies.
3x2
f1 (x) = −4x2 − 8x + 2 f3 (x) = −0,2x2 + x + 1,25 f5 (x) = − + 6x + 1
4
f2 (x) = x2 + 5x + 3 f4 (x) = 9x2 − 4 f6 (x) = −7x2 + 3x

• f1 (x) = −4x2 − 8x + 2
−b 8
α = = = −1
2a −8
β = f(α) = f(−1) = −4 ⋅ (−1)2 − 8 ⋅ (−1) + 2
= −4 + 8 + 2
= 6

x -1

f(x) ↗ 6 ↘

• f2 (x) = x2 + 5x + 3
−b −5
α = =
2a 2     
−5 −5 2 −5
β = f(α) = f = +5⋅ +3
2 2 2
25 25
= − +3
4 2
25 50 12
= − +
4 4 4
13
= −
4
−5 13
x −
2 4
−5 13
f(x) ↘ − ↗
2 4
• f3 (x) = −0,2x2 + x + 1,25
−b −1 5
α = = =
2a 2 ⋅ (−0, 2) 2
   2
5 5 5
β = f(α) = f = −0,2 ⋅ + + 1,25
2 2 2
1 25 5 5
= − ⋅ + +
5 4 2 4
5 5 5
= − + +
4 2 4
5
=
2
5
x
2
5
f(x) ↗ ↘
2

• f4 (x) = 9x2 − 4
−b
α = = 0
2a
β = f(α) = f(0) = 9 ⋅ 02 − 4

= −4

x 0

f(x) ↘ –4 ↗

23
3x2
• f5 (x) = − + 6x + 1
4  
−b −6 4
α = = ⋅ − = 4
2a 2 3
3 ⋅ 42
β = f(α) = f(4) = − +6⋅4+1
4
= −12 + 24 + 1
= 13

x 4

f(x) ↗ 13 ↘

• f6 (x) = −7x2 + 3x
−b −3 3
α = = =
2a 2 ⋅ (−7) 14
   2
3 3 3
β = f(α) = f = −7 ⋅ +3⋅
14 14 14
9 9
= −7 ⋅ +
196 14
9 18
= − +
28 28
9
=
28

3 9
x
14 28
3 9
f(x) ↗ ↘
14 28

10 Bepaal de top van de parabool die ontstaat door de grafiek van de functie f met voorschrift f(x) = x2 - 4x + 1 …
a) te spiegelen ten opzichte van de oorsprong.
b) te spiegelen ten opzichte van de rechte a met vergelijking y = -3.
c) te spiegelen ten opzichte van de rechte b met vergelijking x = 4.

f(x) = x2 − 4x + 1
−b 4
α = = = 2
2a 2
β = f(α) = f(2) = 22 − 4 ⋅ 2 + 1
= 4−8+1
= −3
De top van de grafiek heeft als coördinaat (2, −3).
a) Na spiegeling ten opzichte van de oorsprong zal de top (−2, 3) als coördinaat hebben.
b) Na spiegeling ten opzichte van de rechte a zal de top nog steeds (2, −3) als coördinaat hebben.
c) Na spiegeling ten opzichte van de rechte b zal de top (6, −3) als coördinaat hebben.

24
x2
11 De grafiek van de functie f met voorschrift f(x) =− 8x + 1 wordt achtereenvolgens 3 eenheden horizontaal
2
naar rechts verschoven en 4 eenheden verticaal naar onder verschoven.
a) Geef de vergelijking van de symmetrieas van die grafiek.
b) Geef de coördinaat van de top van die grafiek.

x2
f(x) = − 8x + 1
2
−b 8
α = = ⋅2 = 8
2a 2
82
β = f(α) = f(8) = −8⋅8+1
2
= 32 − 64 + 1
= −31
1 2
f(x) = (x − 8) − 31
2
• Na horizontale verschuiving met 3 eenheden naar rechts wordt het functievoorschrift
1
f1 (x) = (x − 11)2 − 31.
2
• Na verticale verschuiving met 4 eenheden naar onder daarna wordt het functievoorschrift
1
f2 (x) = (x − 11)2 − 35.
2
a) x = 11
b) T2 (11, −35)

 
12
−31
Bepaal de waarde van a zodat T −3, de top is van de grafiek van de functie f met functievoorschrift
2
2
f(x) = ax + 9x - 2.

f(x) = ax2 + 9x − 2
−b
α = −3 =
2a
−9
−3 =
2a
−9
a =
2 ⋅ (−3)
9
a =
6
3
a =
2

25
13 Bepaal de waarde van c zodat T(4, -2) de top is van de grafiek van de functie f met functievoorschrift
f(x) = -1,5x2 + 12x + c.

f(x) = −1,5x2 + 12x + c


−b2 + 4ac
β = −2 =
4a
−122 + 4 ⋅ (−1,5) ⋅ c
−2 =
4 ⋅ (−1,5)
−144 − 6c
−2 =
−6
12 = −144 − 6c
−144 − 12
c =
6
−156
c =
6
c = −26

14 Gegeven: T(α, β) is de top van de grafiek van een tweedegraadsfunctie f.

Toon aan dat: T(α, β) ∈ f ⇒ P(α + 1, β + a) ∈ f.

Te bewijzen : f(α + 1) = β + a

Bewijs: • f(x) = a(x − α)2 + β

• f(α) = β

• f(α + 1) = a(α + 1 − α)2 + β

= a ⋅ 12 + β

= β+a

15 De parabool met vergelijking y = x2 - mx + n heeft als top (3, -8). Bepaal m en n.

f(x) = x2 − mx + n
−b
α = 3 =
2a
m
3 =
2
m = 6

β = −8 = f(α) = f(3)
− 8 = 32 − 6 ⋅ 3 + n
n = −8 − 9 + 18
n = 1

26
16 Gegeven: p1 ↔ y = 3x2 + 6x - 9, p2 ↔ y = x2 + 2x - 3 en p3 ↔ y = -x2 - 2x + 3

Toon aan dat de toppen van de parabolen collineair zijn.

• p1 (x) = 3x2 + 6x − 9
−b −6
α = = = −1
2a 2⋅3
β = p1 (α) = p1 (−1) = 3 ⋅ (−1)2 + 6 ⋅ (−1) − 9
= 3−6−9
= −12
De top heeft als coördinaat T1 (−1, −12).

• p2 (x) = x2 + 2x − 3
−b −2
α = = = −1
2a 2
β = p2 (α) = p2 (−1) = (−1)2 + 2 ⋅ (−1) − 3
= 1−2−3
= −4
De top heeft als coördinaat T2 (−1, −4).

• p3 (x) = −x2 − 2x + 3
−b 2
α = = = −1
2a 2 ⋅ (−1)
β = p3 (α) = p3 (−1) = −(−1)2 − 2 ⋅ (−1) + 3
= −1 + 2 + 3
= 4
De top heeft als coördinaat T3 (−1, 4).

• De 3 toppen hebben als x-coördinaat −1, en liggen dus alledrie op de rechte x = −1.
De 3 toppen zijn dus collineair.

27
17 Van de gegeven tweedegraadsfuncties werd de grafiek getekend.
−1 2
f(x) = −x2 + 3x + 2 g(x) = −2x2 + 12x − 16 h(x) = x +2
2
5
Noteer het juiste functievoorschrift bij de passende parabool. Kijk hiervoor naar de bijzondere punten.
4

4 y y 3 y
3 5 2

2 4 1
y = h(x) 0 x
1 3
0 x −10 −9 −8 −7y =−6f(x)−5 −4 −3 −2 −1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
2 −1
−10 −9 −8 −7 −6 −5 −4 −3 −2 −1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
−1 1 −2
0 x
−2 −3
−10 −9 −8 −7 −6 −5 −4 −3 −2 −1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
−3 −1 −4

−4 −2 −5 y = g(x)
−5 −3 −6

• f(x) = −x2 + 3x + 2 −4

−b −3 3 −5
α = = =
2a 2 ⋅ (−1) 2
   2
3 3 3
β = f = − +3⋅ +2
2 2 2
9 9
= − + +2
4 2
9 18 8
= − + +
4 4 4
17
=
4
 
3 17
De top van de grafiek heeft als coördinaat T1 , .
2 4

• g(x) = −2x2 + 12x − 16


−b −12
α = = = 3
2a 2 ⋅ (−2)

β = g (3) = −2 ⋅ 32 + 12 ⋅ 3 − 16
= −2 ⋅ 9 + 36 − 16
= 2

De top van de grafiek heeft als coördinaat T2 (3, 2).

−1 2
• h(x) = x +2
2
−b
α = = 0
2a
−1
β = h (0) = ⋅ 02 + 2
2
= 2

De top van de grafiek heeft als coördinaat T3 (0, 2).

28
f(x) = −2(x − 4)2 + 1
1 2
18 f(x) = −2(x − 4)2 + 1
Kleur telkens de functievoorschriften die voldoen aan de voorwaarde. g(x) =
2
x − 4x + 9
1
a) De top van de parabool is T(4, 1).= −2(x − 4)2 + 1
f(x) g(x) = x2 − 4x + 9 h(x) = x2 + 4x + 21
2 f(x) = 3(x − 1) + 2
1
f(x) = −2(x − 4)2 + 1 g(x) = x2 − 4x + 9 h(x) = x2 + 4x +21 k(x) = −x22 + 8x + 1
2 f(x) = 3(x − 1) + 2 g(x) = x + 2x + 3
1 2 2
g(x) = x − 4x + 9 h(x) = x + 4x +21 k(x) = −x22 + 8x + 1
b) De vergelijking
2 van de symmetrieas van−de
f(x) = 3(x 1) parabool
+2 is x = - 1. = x + 2x + 3
g(x) 3 + 1)2
h(x) = (x
f(x) = − (x + 2)2 + 2
2
h(x) = x + 4x +2 1 k(x) = −x22
+ 8x + 1 4
f(x) = 3(x − 1) + 2 g(x) = x + 2x + 3 h(x) = (x3+ 1)2 2 k(x) = 3x2 − 6x
f(x) = − (x + 2) + 2 g(x) = −0,25x2 + 3x + 2
k(x) = −x2 2 + 8x + 1 4
g(x) = x + 2x + 3 h(x) =3 (x + 1)22 k(x) = 3x2 − 6x2
in het
c) De parabool snijdt de y-as f(x) = −punt P(0,
(x + 2) 2).
+2 g(x) = −0,25x + 3x + 2 h(x) = 4x2 + 2
4
3 + 1)2 2
h(x) = (x k(x) = 3x2 − 6x
f(x) = − (x + 2) + 2 g(x) = −0,25x2 + 3x + 2 h(x) = 4x2 + 2 k(x) = (x + 1)2 + 1
4
k(x) = 3x2 − 6x
g(x) = −0,25x2 + 3x + 2 h(x) = 4x2 + 2 k(x) = (x + 1)2 + 1
1 2 3
a) • g(x) = x − 4x + 9 c) • f(x) = − (x + 2)2 + 2
h(x) = 4x2 +22 k(x) = (x + 1)2 + 1 4
−b 4 3
α = = ⋅2 = 4 f(0) = − (0 + 2)2 + 2
k(x) = (x +2a1)2 + 12 4
3
1 = − ⋅4+2
β = g (4) = ⋅ 42 − 4 ⋅ 4 + 9 4
2 = −3 + 2
= 8 − 16 + 9
= −1
= 1
• g(x) = −0, 25x2 + 3x + 2
2
• h(x) = x + 4x + 1 g(0) = −0, 25 ⋅ 02 + 3 ⋅ 0 + 2
α =
−b
=
−4
= −2 = 2
2a 2
• h(x) = 4x2 + 2
β = h (−2) = (−2)2 + 4 ⋅ (−2) + 1 h(0) = 4 ⋅ 02 + 2
= 4−8+1 = 2
= −3
• k(x) = (x + 1)2 + 1
• k(x) = −x2 + 8x + 1 k(0) = (0 + 1)2 + 1

α =
−b
=
−8
= 4 = 1+1
2a 2 ⋅ (−1) = 2
2
β = k (4) = −4 + 8 ⋅ 4 + 1
= −16 + 32 + 1
= 17

b) • g(x) = x2 + 2x + 3
−b −2
α = = = −1
2a 2

• k(x) = 3x2 − 6x
−b 6
α = = = 1
2a 2⋅3

29
19 Geef telkens twee mogelijke functievoorschriften.
a) De parabool snijdt de y-as in het punt (0, -1).
b) De vergelijking van de symmetrieas van de parabool is x = 3.
c) De top van de parabool is T( -1, 2).

a) Bv. f(x) = x2 − 1
g(x) = (x − 1)2 − 2
b) Bv. f(x) = (x − 3)2 + 2
g(x) = 4(x − 3)2 − 5
c) Bv. f(x) = (x + 1)2 + 2
g(x) = −3(x + 1)2 + 2

20 3 hoort bij de gegeven parabool.


Bepaal het functievoorschrift dat
a) b) 2 c) 5
y 1 y 4 y
0 x
5 • • • 3
−10 −9 −8 −7 −6 −5 −4 −3 −2 −1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
4 −1 2

3 −2 1 •
0 x
2 −3
−10 −9 −8 −7 −6 −5 −4 −3 −2 −1 0 1 2 3 4 5 6 7 8
1 • −4 −1
0 x
−5 −2
−10 −9 −8 −7 −6 −5 −4 −3 −2 −1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9
−1 −6 • −3 •
−2 −7 −4

−3 −5

−4 −6

−5 −7

−6

−7 •

a) y = ax2 + bx + c

A(0, 1): 1 = a ⋅ 0 + b ⋅ 0 + c ⇒ c = 1
B(2, 5): 5 = a ⋅ 4 + b ⋅ 2 + 1 ⇒ 4a + 2b = 4
C(3, 1): 1 = a ⋅ 9 + b ⋅ 3 + 1 ⇒ 9a + 3b = 0
 
4a + 2b = 4 4a + 2 ⋅ (−3a) = 4

9a + 3b = 0 b = −3a

4a − 6a = 4

b = −3a

−2a = 4

b = −3a

a = −2

b = −3 ⋅ (−2)

a = −2

b=6
2
y = −2x + 6x + 1

30
b) y = ax2 + bx + c

A(0, −6): −6 = a ⋅ 0 + b ⋅ 0 + c ⇒ c = −6
B(3, 0): 0 = a ⋅ 9 + b ⋅ 3 − 6 ⇒ 9a + 3b = 6 ⇒ 3a + b = 2
C(6, 0): 0 = a ⋅ 36 + b ⋅ 6 − 6 ⇒ 36a + 6b = 6 ⇒ 6a + b = 1
 
3a + b = 2 b = 2 − 3a

6a + b = 1 6a + 2 − 3a = 1

b = 2 − 3a

3a = −1

 b = 2 − 3a
⇔ 1
a=−
3
  
1
 b=2−3⋅ −
⇔ 3
 a = −1
 3
 b=2+1
⇔ 1
a=−
3

b=3
⇔ 1
a=−
3
1
y = − x2 + 3x − 6
3
c) • T(0, −3)
α=0
β = −3
f(x) = a(x − 0)2 − 3 = ax2 − 3

• A(4, 1) ∈ f ⇒ f(4) = 1
1 = a ⋅ 42 − 3
1 = 16a − 3
16a = 4
1
a=
4
1
f(x) = x2 − 3
4

21 Stel de vergelijking op van de parabool die door de oorsprong gaat met top T(3, -4).

• T(3, −4)
α=3
β = −4
f(x) = a(x − 3)2 − 4

• O(0, 0) ∈ f ⇒ f(0) = 0
0 = a(0 − 3)2 − 4
0 = 9a − 4
9a = 4
4
a=
9
4
f(x) = (x − 3)2 − 4
9

31
22 Stel het voorschrift op van de functie van de tweede graad met als nulwaarden -4 en 1 en die door P( -2, 3)
gaat.

• Aangezien de parabool −4 en 1 als nulwaarden heeft, loopt de symmetrieas door het midden
van deze 2 nulpunten:
−4 + 1
x= = −1,5 = α
2
−b
• α = −1, 5 =
2a
b = 3a

• Het punt (−2, 3) ligt op de parabool:


3 = 4a − 2b + c
3 = 4a − 6a + c
c = 3 + 2a

• Het punt (1, 0) ligt op de parabool:


0=a+b+c
0 = a + 3a + 3 + 2a
6a = −3
1
a=−
2
• b = 3a
 
1
b=3⋅ −
2
3
b=−
2
• c = 3 + 2a
 
1
c=3+2⋅ −
2
c=2
1 3
• f(x) = − x2 − x + 2
2 2

23 Een functie van de tweede graad heeft een extremum van 3 voor x = -2. De grafiek gaat ook door P(2, 1).
Stel het voorschrift op van de functie.

• T(−2, 3)
α = −2
β=3
f(x) = a(x − α)2 + β
f(x) = a(x + 2)2 + 3

• P(2, 1) ∈ f ⇒ f(2) = 1
1 = a(2 + 2)2 + 3
1 = a ⋅ 42 + 3
16a = −2
1
a=−
8
1
f(x) = − (x + 2)2 + 3
8

32
24 Een autoweg over het water verbindt twee stukken land met elkaar. De afstand tussen de twee steunpilaren
is 1280 meter. De steunpilaren zijn 160 meter hoog. Tussen de steunpilaren is een kabel gespannen die een
parabolische vorm aanneemt. Net in het midden van de twee steunpilaren raakt de kabel de autoweg.
Hoe hoog bevindt de kabel zich van de autoweg als je 500 meter verwijderd bent van een steunpilaar?

(640, 160)
y

x
160 m

1280 m

• T(0, 0)
α=0
β=0
f(x) = a(x − α)2 + β
f(x) = ax2

• P(640, 160) ∈ f ⇒ f(640) = 160


160 = a ⋅ 6402
160 = a ⋅ 409 600
160
a =
409 600
1
a =
2560
1 2
f(x) = x
2560

• 640 − 500 = 140


1
f(140) = ⋅ 1402
2560
1
= ⋅ 19 600
2560
245
=
32
≈ 7,66

Antwoord: Op 500 meter van een steunpilaar is de kabel ongeveer 7,66 meter hoog.

33
25 De doorsnede van een rivier is parabolisch. Over welke afstand is de rivier dieper dan 1 m als de rivier 6 m
breed en 2 m diep is?

y
3

1
6m
x
–5 –4 –3 –2 –1 0 1 2 3 4 5 6
2m –1

–2

• De parabool gaat door de punten (−3, 0), (0, −2) en (3, 0):

(0, −2): −2 = a ⋅ 0 + b ⋅ 0 + c ⇒ c = −2
(−3, 0): 0 = a ⋅ (−3)2 + b ⋅ (−3) − 2 ⇒ 9a − 3b = 2
(3, 0): 0 = a ⋅ 32 + b ⋅ 3 − 2 ⇒ 9a + 3b = 2
 
9a − 3b = 2 3b = 9a − 2

9a + 3b = 2 9a + 3b = 2
 2
 b = 3a −
⇔  3 
 9a + 3 3a − 2 = 2
 3
 b = 3a − 2
⇔ 3
 9a + 9a − 2 = 2

 b = 3a − 2
⇔ 3
 18a = 4

 b = 3a − 2
⇔ 3
a= 2
9

b=3⋅ 2 − 2
⇔ 9 3
a= 2
 9
 2 2
 b = −
⇔ 3 3
a= 2

 9
b=0
⇔ 2
a=
9
2 2
f(x) = x −2
9

34
• We bepalen de snijpunten van de parabool met de rechte y = −1:
2 2
−1 = x −2
9
2 2
x = 1
9
9
x2 =
2
 
9 9
x = of x = −
√2 2

3 2 3 2
x = of x = −
2 2  √   √ 
3 2 3 2
De rivier is dus dieper dan 1 meter tussen de punten − , −1 en , −1 .
√ 2 2
3 2 √
• 2⋅ = 3 2
2

Antwoord: De rivier is dieper dan 1 meter over een afstand van 3 2 meter.

26 De doorsnede van een schaal is parabolisch. De schaal is 20 cm breed en 10 cm diep. In de schaal staat 3 cm
water. Wat is de breedte van het vloeistofoppervlak?

y
15

10

5
3
x
–15 –10 –5 0 5 10 15
–5

• T(0, 0)
α=0
β=0
f(x) = ax2

• (10, 10) ∈ f ⇒ f(10) = 10


10 = a ⋅ 102
100a = 10
1
a =
10
1 2
f(x) = x
10
• We bepalen de snijpunten van de parabool met de rechte y = 3:
1 2
3 = x
10
2
x = 30
√ √
x = 30 of x = − 30
 √  √ 
Het vloeistofoppervlak loopt dus tussen de punten − 30, 3 en 30, 3 .

Antwoord: Het vloeistofoppervlak heeft een breedte van 2 30 cm.

35
27 De gewelven van een kerk zijn parabolisch van vorm.
We laten de steunpilaren buiten beschouwing.
Op 1 m horizontale afstand is het gewelf 0,5 m hoog
en op 2 m horizontale afstand is het gewelf 0,9 m
hoog.
a) Hoe breed is deze kerk?
b) Hoe hoog is het gewelf als je weet dat een
steunpilaar 9,8 m hoog is?

a) • De parabool gaat door de punten (0, 0), (1; 0, 5) en (2; 0, 9): y


2
(0, 0): 0=a⋅0+b⋅0+c⇒c=0
(1; 0, 5): 0, 5 = a ⋅ 12 + b ⋅ 1 ⇒ a + b = 0, 5 1,5
2
(2; 0, 9): 0, 9 = a ⋅ 2 + b ⋅ 2 ⇒ 4a + 2b = 0, 9
1
0,9
 
a + b = 0, 5 b = 0, 5 − a 0,5

4a + 2b = 0, 9 4a + 2(0, 5 − a) = 0, 9
x
 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5
b = 0, 5 − a

4a + 1 − 2a = 0, 9

b = 0, 5 − a

2a = −0, 1

b = 0, 5 − a

a = −0, 05

b = 0, 5 + 0, 05

a = −0, 05

b = 0, 55

a = −0, 05

f(x) = −0,05x2 + 0,55x


−b −0,55
• α= = = 5,5
2a 2 ⋅ (−0,05)
• 5,5 ⋅ 2 = 11
De top van de kerk bevindt zich op 5,5 meter van de rand.
De kerk is dus 11 meter breed.

b) • β = = f(α) = f(5,5) = −0,05 ⋅ (5,5)2 + 0,55 ⋅ 5,5


= −0,05 ⋅ 30,25 + 3,025
= −1,5125 + 3,025
= 1,5125
• 9,8 + 1,5125 = 11,3125
Antwoord: Het gewelf is 11,3125 meter hoog.

36
28 De rechte a met vergelijking x = 3 is de symmetrieas van een parabool die aan de x-as raakt en door P(6, -1)
gaat. Bepaal de vergelijking van de parabool.

• x = 3 is de symmetrieas.
→α=3
• De parabool raakt aan de x-as.
→β=0
• f(x) = a(x − 3)2
Het punt (6, −1) ligt op de parabool:
−1 = a(6 − 3)2
−1 = a ⋅ 32
9a = −1
1
a = −
9
1
f(x) = − (x − 3)2
9

29 De parabool p raakt in zijn top aan p′ met vergelijking y = 2x2 - 4x + 1. Bovendien gaat de parabool p ook
door het punt A( -1, 2). Bepaal de vergelijking van p.

• p′ (x) = 2x2 − 4x + 1
−b 4
α = = = 1
2a 2⋅2
2
β = p (1) = 2 ⋅ 1 − 4 ⋅ 1 + 1

= 2−4+1
= −1
De top van de parabool p′ en bijgevolg ook de parabool p is het punt (1, −1).

• p(x) = a(x − 1)2 − 1


Het punt A(−1, 2) ligt op de parabool p:
2 = a(−1 − 1)2 − 1
2 = a⋅4−1
4a = 3
3
a =
4
3
p(x) = (x − 1)2 − 1
4

37
30 Vicky lanceert een voorwerp vanop 5 meter hoogte. Het voorwerp legt een parabolische baan af. De hoogte
van het voorwerp kan beschreven worden in functie van de tijd met behulp van de functie h met voorschrift
h(t) = -0,25t2 + 2t + 5. Geef de betekenis van de drie aangeduide punten.

10 h(t) b
9 • • •
8 • •
7 • •
6

5 • •
4 a
3 •
2

1 c
0 t

−9 −8 −7 −6 −5 −4 −3 −2 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

a:
−2 het beginpunt van het voorwerp
b:
−3 het hoogste punt van het voorwerp
c:
−4 het punt waarop het voorwerp de grond raakt
−5

−6

−7

31 Een dolfijn springt uit het water. Zijn sprong is parabolisch en


kan beschreven worden met de functie
h(x) = -0,25(x - 3) 2 + 2,25 waarbij x de horizontale verplaatsing
is (in meter) en h(x) de hoogte ten opzichte van het
wateroppervlak (in meter).
a) Bepaal de maximale hoogte bij dit kunstje van de dolfijn.
b) Hoeveel verder duikt de dolfijn terug in het water?

a) β = 2,25
De maximale hoogte is 2,25 meter.
b) De dolfijn verlaat het water bij x = 0. Het hoogtepunt wordt bereikt bij x = 3 (want α = 3).
De dolfijn duikt terug het water in bij x = 6. De dolfijn duikt dus 6 meter verder terug in het water.

38
32 Na t seconden bereikt een bal een hoogte van h meter. Het verband wordt weergegeven door de functie h
met voorschrift h(t) = 1,44t - 16t2.
a) Bereken de maximale hoogte van de bal. Controleer je antwoord met ICT.
b) Bereken na hoeveel seconden de bal zijn maximale hoogte bereikt. Controleer je antwoord met ICT.

a) h(t) = −16t2 + 1,44t


−b2 + 4ac −1,442 + 4 ⋅ (−16) ⋅ 0
β = =
4a 4 ⋅ (−16)
−2,0736
=
−64
= 0,0324
De maximale hoogte van de bal is 0,0324 meter.

−b −1,44
b) α = =
2a 2 ⋅ (−16)
1,44
=
32
= 0,045
De maximale hoogte wordt bereikt na 0,045 seconden.

33 Vanop een helling, 2,4 meter boven de zeespiegel, wordt vuurwerk afgeschoten. Het vuurwerk ontploft
op zijn maximale hoogte. De hoogte van het vuurwerk ten opzichte van de zeespiegel (in meter) kan
weergegeven worden in functie van de tijd (in seconden) door de functie h met voorschrift
h(t) = -48t2 + 192t + 2,4.
a) Na hoeveel tijd bereikt het vuurwerk zijn maximale hoogte?
b) Wat is de hoogte op dat tijdstip?

a) h(t) = −48t2 + 192t + 2,4


−b −192
α = =
2a 2 ⋅ (−48)
192
=
96
= 2
De top van de parabool wordt bereikt bij x = 2.
Het vuurwerk bereikt dus een maximale hoogte na 2 seconden.

b) β = h(α) = h(2) = −48 ⋅ 22 + 192 ⋅ 2 + 2,4


= −192 + 384 + 2,4
= 194,4
De hoogte na 2 seconden is 194,4 meter.

39
34 In een rechthoek is de halve omtrek 80 cm. Voor welke lengte en breedte is de oppervlakte van de rechthoek
maximaal?

• breedte: x
lengte: 80 − x

• A(x) = x ⋅ (80 − x)
A(x) = −x2 + 80x

−b −80
• α = =
2a 2 ⋅ (−1)
= 40

β = A(40) = −402 + 80 ⋅ 40
= −1600 + 3200
= 1600

Antwoord: De maximale oppervlakte is 1600 cm2 als zowel de lengte als de breedte 40 cm is.

35 Twee getallen hebben als som 20. Wanneer is hun product maximaal?
• getal 1: x
getal 2: 20 − x

• f(x) = x ⋅ (20 − x)
f(x) = −x2 + 20x

−b −20
• α = = = 10
2a 2 ⋅ (−1)

β = f(10) = −102 + 20 ⋅ 10
= −100 + 200
= 100

Antwoord: Het maximale product is 100 als beide getallen 10 zijn.

36 Het verschil van twee getallen is 30. Voor welke getallen is het product minimaal?

• getal 1: x
getal 2: x + 30

• f(x) = x ⋅ (x + 30)
f(x) = x2 + 30x

−b −30
• α = = = −15
2a 2
β = f(−15) = (−15)2 + 30 ⋅ (−15)
= 225 − 450
= −225

Antwoord: Het minimale product is −225 als de getallen 15 en −15 zijn.

40
37 Uit een onderzoek blijkt dat de opbrengst van duizenden kilogram
groenten afhangt van de hoeveelheid gebruikte mest per hectare
(in ton). Het verband kan beschreven worden met de functie f met
voorschrift f(x) = 1 + 1,08x - 0,3x2.

Hoeveel kunstmest per hectare moet er gebruikt worden om de


opbrengst te maximaliseren?

f(x) = −0,3x2 + 1,08x + 1


−b −1,08
α = = = 1,8
2a 2 ⋅ (−0,3)
β = f(1,8) = −0,3 ⋅ 1, 82 + 1,08 ⋅ 1,8 + 1
= −0,972 + 1,944 + 1
= 1,972

Antwoord: De opbrengst is maximaal als er 1,8 ton mest per hectare wordt gebruikt.

38 Via een website kun je T-shirts voor het goede doel kopen. Er worden op deze site maandelijks 100 T-shirts
verkocht voor een prijs van 20 euro per stuk. Uit onderzoek blijkt dat telkens men het T-shirt 1 euro
goedkoper zou maken, men 10 T-shirts meer zou verkopen.
a) Stel een functievoorschrift op dat de totale inkomsten uitdrukt in functie van de toegekende
vermindering van 1 euro.
b) In welke situatie zijn de inkomsten maximaal?

a) • prijs per T-shirt: 20 − x


aantal verkochte T-shirts: 100 + 10x
• f(x) = (20 − x)(100 + 10x)
f(x) = 2000 + 200x − 100x − 10x2
f(x) = −10x2 + 100x + 2000
−b −100 100
b) • α = = = = 5
2a 2 ⋅ (−10) 20
β = f(5) = −10 ⋅ 52 + 100 ⋅ 5 + 2000
= −250 + 500 + 2000
= 2250
• 20 − x = 20 − 5 = 15

100 + 10x = 100 + 10 ⋅ 5 = 150

Antwoord: De inkomsten zijn maximaal als de T-shirts voor 15 euro per stuk verkocht worden,
dan worden er 150 T-shirts verkocht.

41
39 Je hebt een omheining van 300 m. Hiermee wil je een zo groot mogelijk rechthoekig stuk grond afzetten.
Wat zijn de afmetingen van dat stuk grond?

• breedte: x
lengte: 150 − x
• A(x) = x ⋅ (150 − x)
A(x) = −x2 + 150x
−b −150
• α = = = 75
2a 2 ⋅ (−1)
β = A(75) = −752 + 150 ⋅ 75
= −5625 + 11 250
= 5625

Antwoord: De oppervlakte van het stuk grond is maximaal 5625 m2 ,


als zowel de lengte als de breedte 75 m is.

42
40 Van een rechthoek ligt een hoekpunt in de oorsprong en een hoekpunt op de rechte a met vergelijking
y = -2x + 6. Voor welke lengte en breedte is de oppervlakte maximaal als de rechthoek in het eerste
kwadrant moet liggen?

y
10

x
–5 –4 –3 –2 –1 0 1 2 3 4 5 6
–1
y = -2x + 6

• lengte: x
breedte: −2x + 6
• A(x) = x ⋅ (−2x + 6)
A(x) = −2x2 + 6x
−b −6
• α = = = 1,5
2a 2 ⋅ (−2)
β = A(1,5) = −2 ⋅ (1,5)2 + 6 ⋅ 1, 5
= −2 ⋅ 2,25 + 9
= 4,5
• x = 1,5
−2x + 6 = −2 ⋅ 1,5 + 6
= −3 + 6
= 3

Antwoord: De oppervlakte is maximaal bij een lengte van 1,5 en een breedte van 3.

43
41 Een tuinarchitect legt een parallellogramvormig grasperk aan in een x
rechthoekige tuin van 17 m bij 7 m. Hij bepaalt een afstand x op elke zijkant en
plaatst daar de hoekpunten van het grasperk. De resterende grond wordt
beplant met bloemen. Voor welke afstand x is de oppervlakte van de
bloembedden zo groot mogelijk?

 
x ⋅ (17 − x) x ⋅ (7 − x)
• A(x) = 2 ⋅ +
2 2
= −x2 + 17x − x2 + 7x

= −2x2 + 24x
−b −24
• α = = = 6
2a 2 ⋅ (−2)
β = A(6) = −2 ⋅ 62 + 24 ⋅ 6

= −2 ⋅ 36 + 144

= −72 + 144

= 72

Antwoord: De oppervlakte van de bloembedden is maximaal, 72 m2 , als x 6 m is.

1
42 Voor welke waarde van x bereikt f met voorschrift f(x) = een extremum?
−x2 + 4x − 7
Is dit een minimum of een maximum? Maak gebruik van ICT.
 
1
De functie bereikt een minimum in het punt 2, − .
3

Auteurs Philip Bogaert, Björn Carreyn en Roger Van Nieuwenhuyze


Eerste druk 2022 - SO 2022/0296 - Bestelnummer 65 900 0688 (module 06 van 17)
ISBN 978 90 4864 432 2 - KB D/2022/0147/143 - NUR 126/128/129 - Thema YPMF
Illustrator Jona Jamart - Design en lay-out die Keure
Verantwoordelijke uitgever die Keure, Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge
RPR 0405 108 325 - © Copyright die Keure, Brugge

You might also like