Professional Documents
Culture Documents
Notes Ontwikkelingspsychologie
Notes Ontwikkelingspsychologie
Notes Ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie
Levensfasen – H1 t/m H8
(4de druk, 2019), auteur: Maryke Tieleman
Ontwikkelingsgerontologie – H1 t/m H4 + H6 en H7
(2de druk, 2017), auteurs: Jan Willem de Graaf en Maryke Tieleman
- Groei: toename van cellen, lengte en gewicht. Mate van groei is sterk erfelijk bepaald,
factoren uit de omgeving hebben beperkte invloed op het groeiproces
- Rijping: het in staat zijn nieuwe functies te vervullen. Wordt nauwelijks beïnvloed door de
omgeving, het is een fysiologisch proces
- Leren: door contact met omgeving en context ‘rijker’ worden
Zygote: bevruchte eicel. Deelt zich tot een morule, waaruit de placenta, navelstreng en vliezen
ontstaan
Het eerste trimester (embryonale fase):
- Germinale fase (eerste 2 weken): zygote deelt zich, innesteling vindt plaats (eicel zet zich vast
in baarmoederslijmvlies, slijmprop ontstaat in baarmoedermond)
- Periode van 6 tot 10 weken: ontwikkeling van het centrale zenuwstelsel, ogen, hart, oren,
tanden, het gehemelte en de externe genitaliën
3de week: embryo (ontwikkeling in 3 lagen: ectoderm, endoderm, mesoderm), begin
ontwikkeling hersenen
12de week: foetus, alle organen zijn gevormd
Het tweede trimester (3e tot 7e maand):
- Snelle gewichtstoename/groei
- Kan moeilijker bewegen en neemt vaste positie aan, meestal hoofd naar beneden (voorbereid
op bevalling)
- Foetus kan externe prikkels onderscheiden (bv. muziek, licht/donker en smaken)
Teratogenen: externe middelen die schadelijk zijn voor de prenatale ontwikkeling, kunnen leiden tot
vertraagde groei-, gedrags- en functiestoornissen
- Ligging in de moederbuik:
Normale ligging: hoofdje eerst geboren
Stuitligging: kontje of voetje eerst -> ziekenhuis
Dwarsligging: keizersnede
- Ontsluiting
Weeën om de 3-5 minuten
Slijmprop uitgestoten
Vruchtvliezen breken
Opening baarmoederhals 10 cm breder (ontsluiting volledig)
- Uitdrijving
Persweeën (krachtiger)
Spieren buikwand trekken samen
Duurt: seconden tot 2 uur
Hoofdje draait naar beneden onder schaambeen door
- Na bevalling
Navelstreng knippen
Controle nageboorte
Groeirichtingen:
- Situationele dwang: kind kan geen afstand nemen van de geboden situatie als hij net geboren
is
Verschillende zintuigen:
- Horen: eerste 6 maanden vooral met gehoor op prikkels reageren, direct na geboorte zuiver
gehoor, kan stem moeder gelijk herkennen. Ontwikkeling bij dove baby’s vertraagd
- Zien: hoor prikkels sturen eerst de oogspieren aan, gezichten onderscheiden vanaf 2 weken,
mensen en voorwerpen onderscheiden na 4 maanden, zien eerst zwart-wit. Anticiperend
grijpen na 4 maanden en na 6 maanden is zien belangrijker dan horen. Slechtziende baby’s
risico om passief te worden
- Ruiken: reageert op de geur van moederborst en huilen minder bij ruiken vruchtwater
- Voelen en proeven: meisjes gevoeliger voor aanraking dan jongens, knuffelen meer. Voorkeur
voor zoet, mond is kenorgaan (‘kijkt’ met de mond)
Patroon in sensomotorische ervaringen (motoriek):
- Oriëntatieregel: als er iets opvallends gebeurt richt de baby zijn aandacht en waarneming op
die gebeurtenis
Verdwijnt in 1ste maand na geboorte, komt terug in 4de maand
- Onderzoeksregel: als de baby iets ziet of voelt gaat hij onderzoeken met ogen en handen
- Regel van het scannen: als een baby een voorwerp volgt en het verandert, zoekt bij met ogen
waar het is gebleven of waar het opnieuw zal verschijnen
Na 4de maand actief
- Preferentieregel: als de baby keuze heeft in voorwerpen, bekijkt, betast of beluisterd hij het
interessantste voorwerp (kwantitatieve kenmerken interessant)
- Habituatieregel : als een baby een voorwerp heeft gezien besteed hij er daarna minder tijd aan
- Omkeringsregel: kenmerken van voorwerpen die de baby kan voelen kan hij ook zien
- Primaire circulaire reacties: leuke ervaringen willen herhalen
2.4 Taalontwikkeling
- Passieve taalontwikkeling: begrijpen gesproken taal, eerste 6 maanden ontwikkeling
- Actieve taalontwikkeling: produceren van taaluitingen
2.6 De hechting
Hechting: een duurzame gevoelsmatige relatie tussen kind en 1 of meer specifieke personen met wie
het kind regelmatig omgaat. Vindt plaats direct na geboorte. Belangrijk voor sociale en persoonlijke
ontwikkeling.
Responsief reageren: er ontstaat een veilige hechting als de verzorgers consistent op het gedrag van de
baby reageren en oog hebben voor de behoeftes van de baby
Fundamenteel vertrouwen vs fundamenteel wantrouwen (Erkison): crisis in de baby fase. Warme
geborgenheid in relatie met die moeder draagt bij aan het verwerven van de ontwikkeling van het
fundamenteel vertrouwen in het leven, zonder volledige verantwoordelijkheid
Hechtingsstijlen:
- Veilige hechting: kind zoekt contact met hechtingspersoon, voelt zich veilig en ontdekt de
omgeving actief vanuit deze veiligheid. Kinderen zijn op hun gemak bij verzorgers en
vreemden en nieuwe ervaringen
Gaan meer op onderzoek uit, doen meer leerervaringen op dan angstig gehechte
kinderen, meer controle over emoties en flexibeler op latere leeftijd
- Vermijdende hechting: kind ziekt weinig contact met verzorger, maar is wel actief en
ondernemend. Reageert hetzelfde op zowel vreemden als bekenden. Kan leiden tot idealisatie
verzorgers en reserves ten opzicht van andere mensen, bemoeilijkt zelfstandig worden.
- Angstige hechting: kind zoekt intensief contact met verzorger en zich niet veilig voelt en erg
passief is. Reageren met agressie of vastklampen bij terugkomen ouders
- Gedesoriënteerde/gedesorganiseerde hechting: kind kijkt weg bij knuffelen van ouders,
glazige blik in ogen
Frozen Watchfulness (ook bij angstige hechting): kind is altijd op zijn hoede voor
dreigend gevaar
Fixatietijd: tijd voor de mate van aandacht de baby heeft voor een gezicht
Reactie en gedragsstijlen op gebied van activiteit, regelmaat, stemming, aanpassing, toenadering en
terugtrekking, reactie-intensiteit, reactiedrempel, aandachtsspanne en afleidbaarheid:
- Moeilijke baby’s: weinig regelmaat in biologische functies, zijn gesteld op routine, veel
huilperiodes, snel van slag, schrikachtig, negatief gestemd
- Gemakkelijke baby’s: regelmaat in biologische functies, opgewekt, positief gestemd
- Langzame starters: combinatie van bovenstaande typen
Perceived difficulties: manieren waarop ouders ervaren dat hun baby moeilijk of makkelijk is
Sensomotorisch stadium: krijgen van een inwendige voorstelling van een probleem en een passende
oplossing. De inwendige voorstelling uit zich in gedrag (denken verbonden met handelen)
Primair Aangeleerde motorische gewoontes in verband met eigen lichaam. 1ste tot 4de maand
Lichaam is de bron
Secundair Voorwerpen bron (bv. ergens tegenaan tikken herhaalt tot het niet 4de tot 12de
meer interessant is) maand
Rond 8 maanden meer doelgericht en intentie:
Objectpermanentie: objecten bestaan ook als de objecten niet
aanwezig zijn
Tertiair Experimenteren en produceren. Exploreren van eigenschappen van 12de tot 18de
voorwerpen door er iets nieuws mee te doen. Middel staat centraal maand
De behavioristische visie
Instrumenteel leren: als iets wat de baby zomaar doen (trial en error) een effect heeft dat hij
leuk/interessant vindt gaat hij het effect zelf opzoeken en bewust uitproberen. Eigen gedrag is het
instrument om de gebeurtenis plaats te laten vinden
Leren via spel
Verstandelijke ontwikkeling (Piaget): na 18de maand mentale voorstellingen kunnen maken
Spel als sociale oefening (El’konin): oefening in dienst van socialisatie en de sociale intelligentie
Kinderen willen wel bij andere kinderen zijn, maar meer parallelspel (egocentrisme, onvermogen om
zich in de belevingswereld van een ander te plaatsen)
Vanaf 6de maand ontwikkeling naar meer intentioneel spel
3.4 Taalontwikkeling
Eénwoordszinnen 1 woord staat voor hele zin 10de maand
Tweewoordszinnen PIVOT-woorden: bv. nog soep, 18de tot 20ste maand
kijk boek, kijk poes
Driewoordszinnen 3 woorden per zin 2de jaar
Kennard-principe: bij schade kunnen functies beter door de rechterhemisfeer worden opgenomen, door
de plasticiteit van het brein op jonge leeftijd
Growing into deficit: beschadiging op vroege leeftijd kunnen voor grote problemen zorgen
Verklaringen taalontwikkeling:
Attachment in the making / Beginnende gehechtheid, toenemende oriëntatie 2de tot 6de maand
symbiotische fase op onbekende volwassenen
Clear cut attachment Ontwikkeling exclusieve gerichtheid op 1 of een 6de tot 8ste maand
paar personen:
Acht-maanden angst/éénkennigheid rond 8ste maand
Seperatie- en individuatiefase (6de maand tot 3 jaar): zich onderscheiden van anderen als basis voor
aangaan van relaties met andere mensen
Differentiatiefase Onderscheid maken tussen bekende en onbekende 6de tot 8ste maand
mensen
Oefenfase Kan band met hechtingspersoon verbreken, richt 8ste tot 12de maand
zich weer naar buiten
Toenaderingsfase Scheiding en toenemende tendens tot 1,5de tot 2de jaar
onafhankelijkheid onder controle krijgen
Consolidatiefase van de Besef zelf individu zijn, meer evenwicht tussen 2de tot 3de jaar
individualiteit autonomie en gerichtheid op de opvoeders
Koppigheidsfase/Trotzalter: nee-periode, omdat hij behoefte voelt en beseft zelf dingen te kunnen
bepalen rond 2,5 jaar
Geremde hechtingsstoornis: gestoord gedrag in sociale situaties, gedrag moeilijk voorspelbaar, soms
agressief naar leeftijdgenoten/opvoeders en zichzelf (automutilatie)
- Ongestructureerd, leerproblemen
- Gewetensfunctie moeizaam
- Zelfverwonding
- Kennen nauwelijks drempels of remmen
- Intieme banden in gezin bedreigend
- Kan leiden tot crimineel gedrag als gecombineerd met mishandeling of verwaarlozing
Grove motoriek:
- Verfijning bestaande motorische vaardigheden
- Vanaf groep 2 oefenen evenwichtsgevoel, dynamische coördinatie van het verplaatsen en
ooghand- en oogvoetcoördinatie.
Fijne motoriek:
- Krabbels
- Ontdekking dat er overeenkomsten zijn tussen tekening en werkelijkheid
- Meer specifieke patronen en vormen uit werkelijkheid (bv. kruisen, cirkels)
- Expliciete tekeningen uit werkelijkheid (bv. mensen, huizen)
- Meer symbolische betekenis (voorstellingen en verhalen)
- Rond 6/7 jaar: zakelijker, minder spontaan
Kleuter:
- Denken irreversibel: moeite redenering in omgekeerde volgorde
- Nog geen conservatiebegrip: hoger glas meer water dan laag glas met evenveel water
- Denken eendimensionaal: bv. stad in NL, ligt in NL, maar bewoners stad geen Nederlanders
Kritiek Piaget:
- Negatieve benadering
- Met training kan kind al eerder op operationeel niveau zitten
- Fantasie is niet ondergeschikt aan rationaliteit
4.4 Taaltonwikkeling
Meer woordenschat: taaluiting met betrekking op dingen, gebeurtenissen en handelingen
Kinderen rond 4 jaar: (beïnvloed door omgeving)
Rond 5de jaar meet gericht op anderen, in staat tot coöperatief gedrag
- Billijkheid: krijgt deel dat evenredig is aan het werk wat is verricht
- Gelijkheid: iedereen evenveel recht op
- Behoefte: behoefte kan bij de een anders liggen dan bij de ander
Prosociaal gedrag:
Piaget:
5.2 Motoriek
Grove motoriek:
- Differentiatie/verfijning
- Groeispurten (tijdelijke onhandigheid)
- Coördinatie vloeiender en beheerst
- Kunnen alle sporten beoefenen (motorisch en cognitief), kinderen die goed zijn krijgen hogere
status
Fijne motoriek: toenemende verfijning, geen beperkingen
- Tegenstellingsparen: bij een handeling hoort een tegengestelde handeling (bv. vallen-opstaan,
optellen-aftrekken)
- Classificatie van objecten
- Wederkerigheid: kan gevolgen logisch beredeneren
- Generalisatievermogen: kan het geleerde toepassen in nieuwe situatie
Motivatie:
- Intrinsieke motivatie
- Extrinsieke motivatie: bv. iets bereiken, leren is de beloning
Doe-taken, geen voldoening maar helpt bij volgende stappen
Beloning en straf (conditionering)
Faalangst:
Bij negatieve attributiestijl kan faalangst ontstaan (selffulfilling prophecy). Faalangst lijdt tot
onderpresteren
Attributiestijl: succes of falen toeschrijven aan jezelf (intern), een ander of de omgeving (extern), kan
stabiel of variabel zijn.
Factoren die faalangst verminderen: overzichtelijke structuur, warm pedagogisch klimaat, fouten niet
afstraffen, verworden van positieve verwachtingen (tegengewicht tegen laag zelfbeeld)
Leerproblemen:
Primaire leerstoornis: moeite met schoolse leertaken ondanks normale intelligentie
Secundaire leerstoornis: moeite met schoolse leertaken bij een verstandelijke beperking (IQ 80 of
minder) fysieke of psychische problemen
Reformpedagogen:
School heeft een bepalende rol bij het socialiseren en ingroeien in de cultuur, niet goed doorlopen van
schoolperiode kan leiden tot ontwikkelingsproblemen en beperking aan mogelijkheden
5.5 Taalontwikkeling
Fasen in verwerving 2de taal:
- Stille periode: opnemen klanken, woorden en zinsmelodie
- Koppeling van taal en handelen: luistert naar opdrachten en voert deze uit
- DAT: actieve communicatie met volwassenen en andere kinderen
- CAT: verwerven van abstracte taalvaardigheden
Visies: onderwijzen in moedertaal vs onderdompeling nieuwe taal
H6 De puberteit en adolescentie
6.1 Lichamelijke ontwikkeling
- Groeispurt: jongens meer spierweefsel, meisjes meer vetweefsel
- Primaire geslachtsrijpheid: groei en rijping organen betrokken bij voortplanting (bv.
baarmoeder)
- Secundaire geslachtsrijpheid: lichaamsbeharing, stembanden, heupvorming
- Jongens ontwikkelen eerst primaire geslachtskenmerken, meisjes eerste secundaire
Slaapproblemen: melatonine wordt s ’avonds later afgegeven en hebben 1/2 uur meer slaap nodig
- Foreclosure: te snel vastleggen van identiteit door je te conformeren aan verwachtingen van
de omgeving. Kan leiden tot rigide houding en bedreigt voelen in situaties waar vertrouwde
opvattingen niet blijken te functioneren
- Identity confusion: identiteitsverwarring, onzekerheid over eigen capaciteiten en wensen. Kan
leiden tot stuurloosheid
Opvoedingsstijlen:
- Anti-autoritair/laisser-faire: ouders grijpen niet in. Kinderen zijn minder snel volwassen, zijn
impulsiever, afhankelijker en veeleisender
- Autoritair: kind volgzaam, maar onzeker en moeten nog veel tijd gaan besteden aan
ontwikkeling eigenheid of vervreemden van ouders
- Verwaarlozend: ouders onverschillig of afwijzend (mogelijke verwaarlozing of mishandling).
Kinderen moeite met aangaan en onderhouden contacten
- Democratisch: onderhandelingsstijl, ouders zijn betrokken bij ontwikkeling
- Seriële monogamie: laatste decennia veel vaste relaties van korte duur
- Seksueel moratorium: uitstel van definitieve relatie en krijgen van kinderen
- Crystallised intelligence: denkhandelingen die iemand kan uitvoeren door gevolgde onderwijs
en ervaring (oordeelsvaardigheid)
Aspecten: woordenschat, synoniemen, numerieke vaardigheden, mechanisch inzicht,
goed langetermijngeheugen en logisch redeneren
Mate waarin iemand zich de collectieve intelligentie van zijn cultuur eigen heeft
gemaakt door persoonlijke gebruik
- Fluid intelligence: ervaringsonafhankelijk, hangt samen met waarneming en verwerking info
Verschillende dingen tegelijk in bewustzijn houden, capaciteit om verbanden af te
leiden en zien van relaties
Neemt toe tot adolescentie en neemt dan systematisch af (wordt gecompenseerd door
toename crystallised intelligence)
Toepassing verworven kennis en te verwerven kennis in verschillende levensfasen (Schaie):
- Sekse: meisjes kiezen minder vaak voor technische beroepen en jongens minder vaak voor
sociale of verzorgende beroepen
- Sociale status: lagere sociaaleconomische klasse leiden vaker tot lager gekwalificeerde
beroepskeuze (en hogere klasse juist hogere beroepskeuzen)
- Persoonlijke behoefte: bv behoefte aan macht
Zelfgekozen beroep, beroep dat veel nieuwe uitdagingen biedt en een beroep wat door veel mensen
hooggewaardeerd wordt heeft gunstig effect op zelfbeeld. Beroepen met een gebrek aan waardering
van inspanning hebben een negatief effect op zelfbeeld
- Druk op de relatie
- Minder tijd voor elkaar
- Kost tijd en energie
- Verlies van privacy
- Bedreiging op carrière
- Keuze is definitief
Image making stage Ouders ontwikkelen gevoelens voor baby en Conceptie tot geboorte
maken een voorstelling van ouderschap
Nurturing stage Ouders zoeken balans tussen tijd voor kind en Geboorte tot 2 jaar
zichzelf. Ontwikkeld een hechte band
Authority stage Aangeven van grenzen en omgaan met conflict 2 tot 5 jaar
en macht
Interdepentent stage Relatie met kind herzien Adolescentie
Departure stage Zoeken naar wegen om ondanks veranderde rol Na adolescentie
een gezin te blijven voelen
7.7 Relatievormen
Relatievormen: lateratie, samenwoners met en zonder kinderen, geregistreerde partners met en zonder
kinderen, gehuwden met en zonder kinderen
Echtscheiding: ontwikkeling binnen partnerrelatie of transition naar een nieuwe relatie
Heterogame relatie: als partners op bepaalde kenmerken sterk van elkaar verschillen. Delen minder en
hebben andere verwachtingen en voorkeuren (verhoogd risico op scheiding)
- Leeftijdsverschil
- Verschil in opleiding en ontwikkeling
- Verschil in sociaaleconomische status van de vaders van de partners
- Verschil in nationaliteit en cultuur
- Verschil in godsdienstige achtergrond (geen scheidingsreden)
Gezichtsvermogen:
- Ooglens minder elastisch, moeite om beeld scherp te stellen. Kan leiden tot
ouderdomsverziendheid of presbyopie
- Overgang licht-donker verloopt moeilijker
- Diepte waarneming minder
- Verandering in oogvloeistof
- Kleurgevoeligheid kan afnemen (wordt geler)
- Gezichtsveld kan kleiner worden
Gehoor:
- Begin: bepaald door genen, overgewicht, vaak zwanger zijn geweest of kinderloos zijn,
voeding en roken (gem vanaf 52 jaar, duurt 5 tot 15 jaar)
- Einde: 12 maanden geen menstruatie (postmenopauzaal)
- Psychologische klachten: gejaagdheid, rusteloosheid, neerslachtig, humeurig
Vergeetachtigheid en gejaagdheid leidt tot verlaagde zelfwaardering en onzekerheid
- Lichamelijke verschijnselen: verbrozing botten door ontkalking of osteoporose, opvliegers
door plaatselijke verwijdingen van bloedvaten), onregelmatige menstruatie, nachtelijk
transpireren, hartkloppingen, spier- gewrichtspijn bij heupen of knieën, tintelende handen en
voeten, beenkrampen, vermoeidheid bij opstaan en stofwisselingsstoornissen
Visies op climacterium:
Snelheid en accuraatheid:
- Hebben zichzelf (te) veel weggecijferd voor het leven de kinderen niet meer goed instaat om
een nieuw leven op te bouwen zonder hun kinderen
- Uit angst de neiging om hun kinderen zo lang mogelijk bij zich te houden en te verzorgen
Aannemen van een meer gelijkwaardigere positie tegenover de kinderen als kinderen het huisverlaten
- Kans op een baan en propmoties nemen af, waardoor het gevaar dreigt in de huidige baan of
taken te blijven steken
- Wordt minder in scholing en training van de ouder wordende werknemers geïnvesteerd, kan
zich wreken, kwaliteit van werk neemt af (ongeveer vanaf 45 jaar)
- Managers kunnen het moeilijk vinden om leiding te geven aan werknemers die ouder zijn of
meer werkervaring hebben dan zijzelf
- Oudere werknemers zijn niet altijd blij met veranderingen op het werk wat frustrerend kan zijn
voor hen en collega’s
Werkdement: verzetten tegen noodzakelijke veranderingen omdat accommoderende vermogens minder
worden, leidt tot onderpresteren, frustratie en vast blijven zitten in huidige werk
Boek 2: Ontwikkelingsgerontologie
Procesdenken: denken aan ontwikkeling in termen van groei, vooruitgang, gecombineerd met
waardering
Productdenken: denken in termen van de mens als een product waarbij je kijkt naar het behoud van
wat er eerder wel was en nu niet meer (bv. ziekteleer)
- Pluriformiteit van oudere mensen: hebben verschillende levensstijlen (bv. vrije tijd,
communicatie, wonen, eten etc.) en competenties ontwikkeld (muziek maken, lezen, sporten
etc.). Het zo lang mogelijk stimuleren en faciliteren van mogelijkheden om die stijlen en
competenties in stand te houden en te voeden is een belangrijk doel van gerontologie
- Autonomie van oudere mensen: vraag gestuurde hulp of zorg houdt rekening met de
autonomie
Ontwikkelingsregulatie: het bijstellen van doelen om zichzelf en het leven te
beoordelen en daarbij je zelfwaardering in stand te houden
Selectieve optimalisme: het leren selecteren wat te doen en het compenseren daarin.
Het proces waarbij je zoveel mogelijk gebruik maakt van de mogelijkheden tot
ontwikkeling en levensvreugde en zo min mogelijk last hebt van biologische
beperkingen
Veroudering:
- Het kunnen oordelen over de meest uiteenlopende zaken zonder dat er algemeen geldende
regels voor zijn (verouderd, Cicero)
- Een goed advies en oordeel inzake belangrijke en onzekere levenskwesties
- Verwerven van inzichten die een lang leven vereisen om te kunnen ontstaan en gedijen
- Componenten van wijsheid: zelfreflectie, zelfkritiek, andermans perspectief accepteren,
oriëntatie op het goede, emotionele stabiliteit, humor en besluitvaardigheid in onzekere
situaties
Persoonlijkheidstypen 80-plussers (Neugarten):
- Deficietmodel: ouder worden betekent dat men een stelselmatig goede gezondheid verliest
Levensopdracht: leer omgaan met verliezen
- Rust-roesttoestand: moet actief blijven, niet stilzitten na pensioen en niet toegeven aan
verlieservaringen
Levensopdracht: blijf op alle domeinen actief
- Competentiemodel: ouder worden gaat gepaard met verlieservaringen die verwerkt moeten
kunnen worden. Wel blijft men op meerdere domeinen actief en groeit in nieuwe rollen
Levensopdracht: groei in nieuwe rollen en blijf groeien
- Maximalisatie van utiliteit/welzijn van het grootste geluk voor het grootste aantal mensen
- Respect hebben voor de keuzevrijheid van het individu: feitelijke keuzes die mensen op de
vrije markt hebben (neoliberale visie) of keuzes die mensen zouden maken in een
oorspronkelijke positie van gelijkheid (egalitair-liberale visie)
- Cultiveren van deugdzaamheid en het redeneren over het algemeen belang: religieus-
conservatief, economie/politiek of geïnstitutionaliseerde beslissingen zoals euthanasie
- Reïficeren: het tot ding maken van de stoornis (steeds meer mensen krijgen een psychische
stoornis)
ICF: beschrijft hoe mensen omgaan met lichamelijk, individueel en maatschappelijk perspectief
(menselijk functioneren). Is proces denken. Bestaat uit 2 delen:
1. Functioneren en functioneringsprobleem (functies/anatomische eigenschappen en
activiteiten/participatie
2. Factoren die sociaal en maatschappelijk functioneren beïnvloeden (externe factoren en
persoonlijke factoren
- Klinisch redeneren: therapeut communiceert over een weer met client, zijn
familie/omgeving/behandelaars helpen bij het aanbrengen van structuur met doelen, betekenis,
gezondheidsrisico’s en strategieën. Gebeurt op grond van klinische data, keuzes van de client
en de mening van de behandelaar
Psychopathologie: een toestand waarin iedereen zou kunnen terechtkomen
Equifinaliteit: meerdere ontregelingen kunnen leiden tot 1 ziektebeeld
Multifinaliteit: 1 oorzaak kan tot verschillende ziektebeelden leiden
H2 Leren en geheugen
- Zintuigelijk geheugen
- Kortetermijn/werkgeheugen: frontale hersengebieden kwetsbaarder voor voorval. Hoe
belangrijker de info om te onthouden hoe beter ouderen het kunnen onthouden, vooral met
hoge emotionele waarde
- Langetermijngeheugen
Declaratief geheugen: ‘weten wat’, wat je kan verwoorden. (neo)Cortex betrokken,
vooral hypocampus. (top-down)
1. Episodisch geheugen: persoonlijke, tijdsgebonden herinneringen
2. Semantische geheugen: algemene kennis die niet tijd of plaatsgebonden is
Procedureel geheugen: ‘weten hoe’, automatisch, niet kunnen verwoorden (bv.
schaatsen, gitaar spelen) en ruimtelijke taken. Striatum betrokken (bottom-up)
1. Conditionering/priming
2. Vaardigheden
Computationalisme tegenargumenten:
- Geheugeninflatiefenomeen: elke keer dat je iets herinnert voeg je zaken toe of laat het weg
- Vervaging van de oorspronkelijke herinnering
- EMDR
Dubbele dissociatie: verschillende neurale circuits voor beide functies. (bv. bij ene persoon met
hersenletsel op locatie A functie 1 beschadigd en functie 2 niet terwijl bij een andere persoon bij
hersenletsel op locatie B functie 1 beschadigd is en functie 2 niet)
Ziekte van Korsakov: blijvende geheugenstoornis door alcohol en vitamine B1 tekort. Dissociatie
tussen het declaratieve en het procedurele geheugen
Alzheimer: declaratief geheugen aangetast en verdwijnt later
- Laat zien dat complexe bewegingen nauwkeurige coördinatie vragen van perceptie, motoriek
en cognitie
- Hoe meer complexiteit, hoe trager de reactiesnelheid
- Naarmate je ouder wordt, je trager wordt bij meerdere complexe bewegingen
Visuele perceptie
Ouderdom:
- Homonieme hemianopsie: helft van gezichtsveld bij beide ogen niet meer zien
- Staar: lens troebel
- Presbyopie: zien slechter dichtbij door troebele lens, leesbril
- Astigmatisme: ene vorm/lijn scherper zien dan andere, cilinderbril
Visuele verwerkingsstoornissen:
- Diplopia: dubbelzien
- Hemianopsie: halfzijdige aangezichtsverlamming als gevolg van een CVA. Schade in de
linkerhersenhelft, zorgt voor uitval van het rechtergezichtsveld
- Tunnelvisie
- Prosopagnosie: geen gezichten meer herkennen
- Syndroom van Bonnet: gezonde mensen die last hebben van hallucinaties als gevolg van
afnemend zicht (vaak 65+)
Auditieve perceptie
Normale veroudering:
- Duizeligheid en misselijkheid
- Overproductie 1 van de 2 vloeistoffen (endolymfe en perilymfe)
- Toenemende doofheid en tinnitus
- Scheurtjes in membraam
3.2 Sensomotoriek
Neuropathie: beschadiging zenuwen door langdurig alcoholmisbruik, suikerziekte, infecties of
diabetes. Kan pijn geven bij aanraking
Polyfarmacie: overmedicatie, verzwakken perceptie
Ouderen zijn vaak beter in emotie-regulatie naarmate ze ouder worden, anderzijds omdat er meer
procedurele kennis en geheugen is, angst en emotionele reacties minder bewust kunnen optreden,
waardoor ouderen eerder geëmotioneerd reageren
Ontremming bij dementerende ouderen
3.4 Synesthesie
- Verschillende zintuigen bij perceptie betrokken (bv. McGurkeffect)
- Ervaringen van een zintuig als reactie op stimulatie van een ander zintuig
- Illusies
Elke spiervezel is een autonome motor, samen zetten ze beweging in gang. Mogelijkheid om
specifieke bewegingsmogelijkheden/variatie (vrijheidsgraden)
Redundantie: uitval in 1 van de motoren kan opgevangen worden, waardoor een groep overbodig kan
worden (bescherming tegen beschadiging)
- Spierspindel: reageert op spier waar het langs ligt. Als spier rekt, de receptor ook en zet de
reflexboog aan (heft rekking op)
- Golgi tendon-orgaan: rem bij excessieve spiersamentrekking/spanning
- Bij ouderen kan kwaliteit verminderen
Verstoring van proprioceptie leidt tot afname in de spiercontrole: verstappen,
scheeflopen en verslikken
- Bernstein: onmogelijk dat er voor elke beweging een commando is in het brein
(vrijheidsgradenprobleem). Er wordt op hoofdlijnen gestuurd in het neuronale netwerk en in
de periferie doet de natuurkunde de rest
- Edelman (Brain Based Devices-theorie): motorisch gedrag is niet voorgeprogrammeerd, maar
is een gevolg van ontwikkeling. Hij gaat uit van centrale aansturing, neuronale activiteit en
perifere coördinatie
- Centrale sturing is op niveau van cortex, beweging zelf gebeurt op subcorticaal en
geautomatiseerd niveau
Schade motorische cortexassociatiegebieden
- Posterieure pariëtale cortex: positie van het lichaam te vergelijken met de ruimtelijke
oriëntatie
Wel herkennen WAT iets is, maar niet meer WAAR het is
Bij schade aan visuele cortex andersom
- Schade aan basale ganglia (van belang bij procedurele kennis, niet verwoordbare kennis)
Traagheid van cognitie (bv. beslissingen nemen)
Onwillekeurige bewegingen (ziekte van Huntington)
- Schade aan premotorische cortex
Foute sequencing: handelingen niet goed op volgorde kunnen zetten
- Verminderd functioneren cerebellum
Moeite met timing en doelgerichtheid van bewegingen (bv. zwalken, uit ritme, niet in
1 keer aandacht kunnen richten of switchen van aandacht)
Brain interpreter: het bewustzijn, spieren en brein maken al een keuze voordat men hier een bewuste
keuze in maakt
H6 Pathologische veroudering 7 vragen
(+H7)
6.2 Hersenaandoeningen
Alzheimerdementie
Differentiaaldiagnose: Alzheimer wordt gediagnostiseerd als alle andere vormen van dementie zijn
uitgesloten (Alzheimer kan echt worden vastgesteld bij autopsie)
APP proteïne: betrokken met Alzheimer op jonge leeftijd, bij beschadiging kunnen beta-amyloide
plakken ontstaan die samenklitten en aan zenuwcellen klitten, waardoor zenuwcellen sterven
Oudere met Alzheimer (en andere dementie) gelieve zo lang mogelijk thuis houden, doordat het
declaratieve geheugen wegvalt en die vaak nodig is om een nieuwe omgeving te laren kennen
Kenmerken: (beide zijn coping mechanismen die kunnen doorslaan)
Beeldvormend onderzoek: vooral MRI, atrofie (verschrompeling neuronen) van mediale kwab duidt
op Alzheimer
Validiation: theorie die dementie ziet als overgangsfase, tempo leven komt tot rust en men valideert
leven
Frontotemporale lobaire denegratie
Eerste symptomen: absurd en psychiatrisch aandoend gedrag, remming of inhibitie op emotionele
reacties ongepast door beschadiging frontale kwab (vermindering executieve functies en emotionele
responsen/kleuringen)
Kenmerken:
7.1 Frailty
Frailty (kwetsbaarheid): onomkeerbare overgangsfase wanneer door verliessituaties met fysieke en
psychische aandoeningen kwetsbaarheid ontwikkelt (bv. verlies gehoor, evenwichtsstoornis, verlies
van zelfstandigheid, verlies van dierbare).
Gevolgen:
Slechtziendheid:
- Bruikbare zicht versterken met vergrotingen, goede verlichting en dingen beter zichtbaar
maken
- Reliëf of geluidsisolatie aanbrengen om de ruimte beter te kunnen zien, betasten en minder
overlast te horen
- Veel communicatie gepaard met spraak
- Psycho-educatie over oogafwijking
- Leren aanpassen in dagelijkse handelingen
Slechthorendheid:
Kenmerken slechthorendheid:
Coping slechthorendheid:
- Hoortoestel
- Gezelschap uitleggen wat zij kunnen doen om goed verstaanbaar te worden
- Rustig praten
- Omstanders kunnen ervoor zorgen dat hun gezicht te zien is
- Omstanders kunnen dingen herhalen en evt. ondersteunen met mimiek of gebaren
Verslechtering uithoudingvermogen:
Geestelijke gezondheid:
- Doelgerichtheid en richting
- Persoonlijke groei
- Autonomie
- Omgevingsbeheersing (gebruik maken van mogelijkheden)
- Zelfacceptatie
- Positieve relaties
Psychologische diagnostiek
7.4 Rouwverwerking
Fasen van rouwverwerking:
1. Ontkenning (niet kunnen bevatten dat de persoon echt overleden is)
2. Woede (niet perse terecht of logisch)
3. Marchanderen (als dan-vragen stellen)
4. Depressie
5. Aanvaarding (bv. meer goede dan slechte dagen hebben en dat er meer energie vrijkomt om te
investeren in de toekomst)
Gecompliceerde rouw: vermijding van de realiteit, gevoelens, praten over het verlies en situaties of
voorwerpen die een associatie hebben met de overledene. Leidt tot vereenzaming
Gerotrancendentie: levenstevredenheid die samenhangt met een veranderde kijk op het leven
Interventies bij rouw
- Psycho-educatie: normaliseren van de eigen wijze waarop betrokkenen met hun verlies
omgaan en het identificeren van iemands unieke rouwproces
- Zelfhulpgroepen
- Professionele rouwbegeleiding
- Rouwtherapie
- Lotgenotengroepen
Narratief: verhaal dat wordt gebruikt als een vorm van kwalitatief onderzoek, met als functie
betekenisgeven, communicatie, identiteit en authenticiteit, motivatie en ordening en continuïteit
Re-story: nieuw levensverhaal construeren aan de hand van vroegere, niet vervulde wensen
Life review: laagdrempelige interventie, waarbij met behulp van herinneringen een gestructureerde
evaluatie van het leven plaatsvindt
Reminiscentie: proces waarbij mensen actief herinneringen ophalen aan hun leven
- Integratieve reminiscentie: geven van een plaats aan de positieve en negatieve gevoelens en te
komen tot een coherent beeld van het eigen leven
- Instrumentele reminiscentie: focussen op hoe er in het verleden is omgegaan met moeilijke
omstandigheden, met daarbij eigen compensaties en overlevingsstrategieën
- Obsessieve reminiscentie: alle negatieve gebeurtenissen worden steeds opnieuw opgerakeld
- Vermijdende reminiscentie: verleden wordt verheerlijkt en wil het heden niet onder ogen zien
en tot je laten doordringen
Bitterness revival: verhaal wordt gebruikt om bitterheid in stand te houden, kan leiden
tot angst of depressie
Levenslijn-interviewmethode (LIM): persoonlijke beleving aan de hand van hoogte en diepte punten