Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 18

Koninklijke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis (KVNM)

UTRECHTSE TROMPETMAKERS IN DE ZEVENTIENDE EN ACHTTIENDE EEUW


Author(s): Ralph Henssen
Source: Tijdschrift van de Koninklijke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis,
Deel 60, No. 1/2 (2010), pp. 73-89
Published by: Koninklijke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis (KVNM)
Stable URL: https://www.jstor.org/stable/41433675
Accessed: 17-11-2023 12:28 +00:00

JSTOR is a not-for-profit service that helps scholars, researchers, and students discover, use, and build upon a wide
range of content in a trusted digital archive. We use information technology and tools to increase productivity and
facilitate new forms of scholarship. For more information about JSTOR, please contact support@jstor.org.

Your use of the JSTOR archive indicates your acceptance of the Terms & Conditions of Use, available at
https://about.jstor.org/terms

Koninklijke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis (KVNM) is collaborating


with JSTOR to digitize, preserve and extend access to Tijdschrift van de Koninklijke
Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms
Ralph Henssen

UTRECHTSE TROMPETMAKERS IN DE ZEVENTIENDE EN


ACHTTIENDE EEUW

Vanaf de zestiende eeuw groeide de Duitse stad Neurenberg uit tot het centrum van
de trompetbouw.1 Anders dan de bouwers in de rest van Europa, die alleen instru-
menten voor de eigen markt produceerden, vervaardigden de bouwers in Neuren-
berg zowel gebruiksinstrumenten als massief zilveren, rijk geornamenteerde en deels
vergulde pronkinstrumenten voor alle delen van het vasteland van Europa. In de
loop van de zeventiende eeuw veranderde bovendien de wijze van produceren. Aan-
vankelijk vervaardigde de meester, met hulp van zijn knecht of gezel, zelf ieder in-
strument (Afb. 1). Aan het begin van de achttiende eeuw was het maken van trom-
petten uitgegroeid tot massaproductie. Dit hield in dat een meestertrompetbouwer
een aantal werknemers in dienst had die verschillende gespecialiseerde taken uitvoer-
den.2 Hierdoor waren trompetten uit Neurenberg aanzienlijk goedkoper dan bij-
voorbeeld de instrumenten van de Utrechtse trompetmakers. Mogelijk werd het
rond het einde van de zeventiende eeuw hierdoor voor Nederlandse trompetmakers
steeds moeilijker om te concurreren met de makers in Neurenberg.3 We zien dan
ook dat bijvoorbeeld de meeste scheepstrompetten die in de achttiende eeuw door
de VOC zijn aangeschaft van Neurenbergse makelij waren.4
De pronkinstrumenten waren voor een groot deel het werk van de meester zelf.

1 Reeds vanaf het einde van de vijftiende eeuw werden in Neurenberg trompetten vervaardigd.
De productie van de trompetmakers nam toe nadat zij aan het begin van de zestiende eeuw hun
eigen gilde startten. Hoewel de productie van andere muziekinstrumenten in Duitsland gedu-
rende de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) sterk afnam, was dit voor trompetten niet het geval.
Dit had uiteraard te maken met de vraag naar deze instrumenten door de verschillende legers.
Na deze oorlog groeiden de trompetmakers van Neurenberg, door een combinatie van een lä-
ge kostprijs van de benodigde metalen, uitstekend vakmanschap en een strenge kwaliteitscon-
trole door het gilde, uit tot de marktleiders in Europa. Zie R. Barclay, The Art of the Trumpet-
Maker (New York 1992), 21.
2 Ibid., 24.
3 Omstreeks 1750 moest Neurenberg haar dominante plaats als centrum van de trompetbouw af-
staan aan Leipzig, waar bouwers in staat bleken hun instrumenten goedkoper te produceren. Zie
H. Heyde, 'Produktionsformen und Gewerbeorganisationen im Leipziger Musikinstrumenten-
bau des 16. bis 18. Jahrhunderts', in Der ' schöne ' Klang. Studien zum historischen Musikinstrumen-

tenbau in Deutschland und Japan unter besondere Berücksichtigung des alten Nürnberg (Nürnberg 1996),

217; 224.
4 R. Henssen, 'The Use of Trumpet on Board Ships of the Dutch East India Company', in Inter-
national Trumpet Guild Journal 35/2 (2011), 33.

73

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms
Afbeelding 1. De werkplaats van een tronipetmaker. Christoph Weigel d.Ä: Abbil-
dung der gemein-nützlichen Haupt-Stände, Regensburg 1698.

74

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms
Andere, in grote aantallen geproduceerde gebruiksinstrumenten voor bijvoorbeeld
militaire doeleinden, werden door werknemers en gezellen vervaardigd. Daarnaast
werd werk soms uitbesteed aan meesters die op een bepaald moment door gebrek aan
opdrachten minder werk hadden. Ofschoon deze instrumenten de naam van de
meester droegen en uitstekend te gebruiken waren, was het geleverde handwerk
vaak van een mindere kwaliteit.5
In het kader van mijn promotieonderzoek naar trompetters in de Zeeuwse zee-
vaart ten tijde van de Republiek heb ik niet alleen onderzoek gedaan naar de plich-
ten en praktijken van deze groep musici, maar ook naar de instrumenten die aan
boord werden gebruikt.6 Hierbij is onder meer geconstateerd dat trompetters bij de
VOC veelal gebruik maakten van in Neurenberg vervaardigde instrumenten. Dit wil
echter niet zeggen dat er in de Nederlanden geen trompe tten werden vervaardigd.
Omdat er aanwijzingen zijn gevonden dat in de zeventiende eeuw ook Nederlandse
instrumenten aan boord van schepen werden gebruikt, zal in dit artikel nader aan-
dacht worden besteed aan in Nederland werkzame trompetmakers en aan een aantal
door hen gebouwde en bewaard gebleven instrumenten. Uit de verzamelde gegevens
is gebleken dat met name in Utrecht belangrijke trompetmakers actief waren. Een
van hen was Joost van de Graft. Over hem zal hieronder een aantal tot nu toe onbe-
kende gegevens worden gepresenteerd.

JOOST VAN DE GRAFT

In het Kremlin te Moskou bevinden zieh twee trompetten die buit zijn gemaakt tij-
dens de Slag bij Poltava op 8 juli 1709. 7 De instrumenten hebben deel uitgemaakt
van een wandversiering met Zweeds oorlogstuig, een zogenaamde panoplie, samen-
gesteld ter herinnering aan de overwinning van de Russen op de Zweden.8 De Bel-
gische instrumentenbouwer en conservator Victor-Charles Mahillon heeft rond 1900
kopieën gemaakt van deze instrumenten. Volgens de door Mahillon samengestelde

5 W. Wörthmüller, 'Die Nürnberger Trompete- und Posaunenmacher des 17. und 18. Jahrhun-
derts', in Mitteilungen des Vereins für Geschichte der Stadt Nürnberg 45 (1954), 287.

6 De dissertatie getiteld Trompetters en tamboers in de Zeeuwse zeevaart ten tijde van de Republiek.
Plichten en praktijken heeft betrekking op een drietal instituten: de Kamer Zeeland van de Ver-
eenigde Oost-Indische Compagnie, de Middelburgsche Commercie Compagnie en de Admi-
raliteit van Zeeland.

7 Beide instrumenten maakten deel uit van een expositie rond de Slag bij Poltava. Deze exposi-
tie vond plaats tussen juni en September 2009 in het Staats Historisch Museum te Moskou.
8 Tot nu toe waren nauwelijks gegevens en geen afbeeldingen beschikbaar van deze instrumen-
ten. In de afgelopen jaren heb ik het Kremlin Museum herhaaldelijk benaderd met het verzoek
om meer informatie over de beide trompetten. Behalve een foto van een van de instrument
hebben deze verzoeken geen nadere gegevens opgeleverd.

75

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms
Afbeelding 2. Trompet, vervaardigd door Joost van de Graft. Duidelijk is te zien dat
de trompet op verscheidene plaatsen is ingekort. Foto beschikbaar gesteld door het
Arsenaal van het Kremlin Museum te Moskou.

catalogus zouden de beide trompetten zijn vervaardigd door de trompetmaker Joost


van de Graft.9 Omdat tot nu toe geen afbeeldingen van de instrumenten beschikbaar
waren en nadere gegevens ontbraken werd deze opvatting tot nu toe in de literatuur
niet bestreden. Uit nader onderzoek blijkt echter dat slechts één van de instrumen-
ten is gemaakt door Van de Graft. Dit is echter niet gedateerd. De andere trompet is
in 1681 gebouwd door Wolff Birckholtz (ca. 1623-1701) uit Neurenberg. Het be-
staan van dit instrument was tot nu toe onbekend.10 Beide trompetten zijn aanzien-
lijk ingekort en op een onjuiste manier in elkaar gezet. Zo lijkt de rijk versierde
knoop op het instrument van Birckholtz niet bij dit vrij sobere instrument te pas-
sen.11 De trompet van Birckholtz is geheel van messing. De buizen en de beker van
het instrument van Van de Graft lijken gemaakt te zijn van messing met een hoog
kopergehalte (Afb. 2). 12 De krans en verbindingshulzen zijn van geel messing. Bij-

9 V.-Ch. Mahillon, Catalogue descriptif et analytique du Musée Instrumental du Conservatoire Royal de


Musique de Bruxelles (Gent 1909), deel 2, 391-392.
10 Naast deze trompet zijn slechts twee andere trompetten van Wolff Birckholtz bekend. Een
trompet uit 1650 hing tot 2005 in een kerk in het Duitse dorp Belitz en bevindt zieh thans in
het Germanisches Nationalmuseum in Neurenberg. De Duitse trompetmaker Michael Münk-
witz heeft dit instrument onderzocht en gekopieerd. Het andere instrument is gedateerd 1680
en maakt deel uit van de collectie van het Muziekinstrumentenmuseum van Kopenhagen (inv.
148-x69).
11 Het eveneens sober uitgevoerde instrument in Kopenhagen uit 1680 heeft een eenvoudige
knoop. De knoop van het instrument is voorzien van negen gleuven en de hüls is voorzien van
tanden (W. Wörthmüller, 'Die Instrumente der Nürnberger Trompeten- und Posaunenma-
cher', in Mitteilungen des Vereins für Geschichte der Stadt Nürnberg 46 (1955), 402. Het is mogelijk

dat de knoop op de trompet van Van de Graft en die van de Birckholtz-trompet zijn verwisseld.
In tegenstelling tot de bekerkrans van de trompet van Van de Graft, is de knoop namelijk vrij
sober en voorzien van tanden.

12 Messing is een legering van koper en zink. Het door Duitse trompetmakers gebruikte gele mes-
sing bevat circa dertig procent zink. De beker en de buizen van de trompet van Van de Graft
lijken te zijn gemaakt van een legering die door de Engelsen 'gilding metal' wordt genoemd.

76

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms
Afbeelding 3. Door Mahillon vervaardigde kopieën van het instrument van Joost van
de Graft.

zonder is dat de bekerkrans niet is gegraveerd, maar is voorzien van een reliëfversie-
13
ring.

De twee door Victor Mahillon vervaardigde instrumenten (Afb. 3) bevinden zieh


in het Muziekinstrumentenmuseum te Brüssel en zijn beide een kopie van het ins-
trument van Van de Graft.14 Wanneer we echter het originele instrument vergelijken
met de kopieën blijkt, dat zij voor wat betreft afmetingen en bouw, aanzienlijk ver-
schillen. De oorzaak hiervan is dat Mahillon het instrument van Van de Graft zelf

nooit heeft gezien. De kopieën zijn vervaardigd op schriftelijke aanwijzingen van een
zekere Dimitri von Benckendorff.15 Hoewel de vorm van de beker overeen lijkt te
komen met het origineel, is de buislengte van beide instrumenten tweemaal zo
lang.16
De beide instrumenten zijn vrijwel identiek en volgens de catalogus kopieën van
twee instrumenten van Van de Graft. Zoals gezegd is slechts een van de trompetten

'Gilding metal' is messing met slechts vijf tot tien procent zink. Hierdoor is het zachter dan geel

messing. Er is een aantal Engelse instrumenten uit de tweede helft van de zeventiende eeuw be-
kend, die zijn vervaardigd van deze legering. Als voorbeeld kunnen twee instrumenten worden
genoemd die zieh in het London Museum bevinden. Een instrument is gemaakt door Augusti-
ne Dudley in 1651, het andere rond 1680 door William Bull ('Eric Halfpenny, William Bull and
the English Baroque trumpet', in Galpin Society Journal 15 (1962), 18-26). Met dank aan David
Edwards, trompetmaker te Surrey, die mij hierop attent heeft gemaakt.
13 Het instrument van Van de Graft vertoont veel overeenkomsten met instrumenten van Engel-
se makers uit de tweede helft van de zeventiende eeuw. Dit geldt voor zowel de vorm van de
beker, de materiaalkeuze, als voor de wijze waarop de bekerkrans is bewerkt. Hoewel de kran-
sen van de hiervoor genoemde Engelse trompetten zijn gemaakt van zilver (evenals de hulzen),
zijn zij ook (in tegenstelling tot de meeste instrumenten uit Neurenberg) voorzien van een re-
liëfversiering.
14 MIM Brüssel, inv. 1181 en 1182. Mahillon 1909, deel 2, 391-392.
15 Dmitri Alexandrovich von Benckendorff (1845-1917) was een Russisch kunstschilder. Hij zou
de trompetten (volgens Mahillon) minutieus hebben opgemeten en afgietsels van de Ornamen-
ten hebben vervaardigd (Mahillon heeft deze Ornamenten echter niet gekopieerd). Mahillon
1909, deel 2, 392-393.
16 Mahillon heeft zieh blijkbaar in de grondtoon vergist. De kopieën hebben ' F als grondtoon, ter-
wijl het origineel een octaaf hoger is gestemd (in F ). Blijkbaar heeft Benckendorff veel aandacht
besteed aan de details, maar behalve de stemming, niet de lengte van de trompet vermeid.

77

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms
in het Kremlin gemaakt door Van de Graft. Omdat het instrument van Birckholtz in
een aantal opzichten afwijkt van dat van Van de Graft is aan te nemen dat Mahillon
ten onrechte heeft aangenomen dat beide instrumenten door Van de Graft zijn ge-
maakt.

De voormalige stadsbibliothecaris van Haarlem, Jan Willem Enschedé, heeft naar


aanleiding van de vermelding in de catalogus van Mahillon in 1904 een artikel gepu-
bliceerd over de trompetmaker Joost van de Graft. Hierin gaf hij aan bewijs te heb-
ben gevonden dat Joost van de Graft rond 1634 als trompetmaker te Haarlem heeft
gewerkt.17 Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat een trompet die rond 1634 zou zijn
gemaakt ruim vijfenzeventig jaar later nog gebruikt werd bij een veldslag. De bewe-
ring van Enschedé is gebaseerd op het volgende. In 1634 kreeg de orgelbouwer Bal-
tis Germersz. de opdracht om een 'posityff onder t grootte orgel inde grootte kerc-
ke' van Haarlem te vervaardigen. Een zekere 'Joost van der Graft' kreeg samen met
oud-schepen Auwel Akersloot en Salomon de Bray de opdracht van de 'burgemees-
ter ende regeerders der Stadt Haerlem' om toe te zien op het verloop en de kwaliteit
van de werkzaamheden.18 Gebleken is echter dat de door Enschedé vermelde Joost
van der Graft geen trompetmaker was, maar bierbrouwer te Haarlem.19 Het is goed
mogelijk dat de bierbrouwer Van der Graft een van de financiers was van het nieu-
we orgelpositief en om die reden betrokken bij de beoordeling van de werkzaamhe-
den.

Nader onderzoek wijst uit dat de trompetbouwer Joost van de Graft in Utrecht
werkzaam is geweest. 20 Joost was de zoon van Herman Gerritsz. van de Graft en Nel-

17 J.W. Enschedé, 'Joost van de Graft, trompetmaker, 1634', in TVNM7 (1904), 297. Daarnaast
zou volgens Mahillon Van de Graft een Vlaming kunnen zijn. Mahillon (1909), deel 2, 392-
393. Ook Rudolf Rasch baseert zieh op de publicatie van Enschedé. Tevens haalt hij een brief
van Constantijn Huygens uit 1634 aan, waarin een zekere Joost van de Graft wordt genoemd.
Zie R. Rasch, 'Trumpeting in the Dutch Republic', in Brass Music at the Cross Roads of Europe.
The Low Countries and Context of Brass Musicians from Renaissance into the Nineteenth Century
(2005), 41.
18 Bouwsteenen, derde jaarboek der Vereeniging voor Noord-Nederlandsche Muziekgeschiedenis (1874-
1881), 82-83.
19 C.W.D. Vrijland, 'De Beek', in Haerlem Jaarboek 1991, 68-85. De bierbrouwer Joost van der
Graft leefde van 1582 tot 1638 en werd ook Joost Vergraft genoemd.
20 Het Utrechts Archief, inv. U75al-403 (d.d. 13 oktober 1673); inv. U113al-134 (d.d. 8 augus-
tus 1688); inv. U113al-140 (d.d.23-9-1688); inv. U126al-15 (d.d. 22 januari 1694); inv.
U75al-405 (d.d. 20 december 1673); inv. U75cl-157 (d.d. 24 december 1673); inv.UlOlal-
70 (d.d. 7 mei 1680); inv. U83bl0-61 (d.d. 30 juni 1685); inv. U113a2-348 (d.d. 29 november
1699); inv. U113a2-349 (d.d. 29 november 1699); inv. U113a2-350 (d.d. 29 november 1699);
inv. U127a7-34 (d.d. 25 mei 1712). Vanaf circa 1695 ondertekende hij met 'Justus van de
Gracht'.

78

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms
Facsimile 1. Overeenkomst tussen de trompetmaker Claes Schot, zijn stiefvader Jan
Lowiessen van Stockem en Joost van de Graft van 28 januari 1666. Utrechts Archief,
inv. U75cl-32.

79

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms
leke Jans van Oostrum. Naast Joost hadden zij nog twee zonen: Gerrit, die 'meester
rademaker' en later koetsenmaker was en Johannes, de jongste zoon wiens beroep
onbekend is.21 Vader Herman van de Graft moet voor 1666 zijn overleden.22
De loopbaan van Van de Graft begon op 28 januari 1666 toen een leerovereen-
komst werd gesloten tussen trompetmaker Nicolaes (Claes) Schot en de stiefvader
van Joost, Jan Lowiesen van Stockem (Facs. 1). In deze overeenkomst werd onder-
meer vastgelegd dat 'Joost Harmanss van de Graft' voor twee jaar als trompetmakers-
knecht ging werken bij Schot. Joost ontving voor zijn werk als knecht in de 'trom-
petmakerij' van Schot naast kost en inwoning ook loon. Het eerste half jaar kreeg hij
acht stuivers 'sondaechs gelt', de volgende anderhalf jaar ontving hij twee gulden per
week.23 Wanneer we ervan uitgaan dat hij circa veertien jaar oud was toen hij bij
Schot begon als knecht, moet hij geboren zijn rond 1652.24 Bijzonder is dat zijn ou-
ders blijkbaar geen leergeld hoefden te betalen, zoals in Duitsland gebruikelijk was.
In 1673 begaf 'Jost [sie] vande Graft Jonghman mr trompetmaecker' zieh 'eenigen
tijdt buyten desen provincie' zoals blijkt uit een op 19 maart van dat jaar opgesteld
testament.25 Het testament vermeldt niet waar Joost naar toe ging. Toen hij na bijna
zeven maanden weer terug was in Utrecht, herriep de 'meestertrompetmaecker'
Joost van de Graft zijn testament (Facs. 2). 26 Waarom Van de Graft enige tijd buiten
de provincie was is niet bekend. Mogelijk heeft hij zieh tijdens zijn verblijf buiten
Utrecht enige maanden eiders verder bekwaamd als trompetmaker.
Joost trouwde met Sophia van Diemen met wie hij in ieder geval een dochter had,
Adriana Petronella.27 Na het overlijden van Sophia (voor 1699) hertrouwde hij met
Anna van Eyck, de weduwe van Albertus Swartendyk.28 Uit dit huwelijk werden in
ieder geval twee dochters geboren, Mina en Johanna (die ook Hanna werd ge-
noemd). Gezien het feit dat Joost in 1717 als vader en voogd van Johanna wordt ge-
noemd, moet zijn vrouw Anna voor 1717 zijn overleden.29

21 Ibid., inv. U101al-70 (d.d. 7 mei 1680); inv. U126al-15 (d.d. 22 januari 1694).
22 Ibid., inv. U75cl-32 (d.d. 28 januari 1666).
23 Ibid., inv. U75cl-32 (d.d. 28 januari 1666).
24 Hoewel Boon en Langendijk de knechten van Claes Schot noemen, komt Joost van de Graft in
hun overzicht niet voor: vgl. H. Boon & C. Langendijk, Vingerhoedmakers en hurt bedrijven in de
tijd van de Republiek (Amsterdam 2008), 279.
25 HUA, inv. U75al-384 (d.d. 19 maart 1673). De nog ongehuwde trompetmaker wees in zijn
testament zijn broer Johan van de Graft, zijn halfbroer Mathijs van Stockem en zijn stiefvader
('schoonvader') Johan van Stockem ieder voor een derde deel aan als erfgenaam.
26 Ibid., inv. U75al-403 (d.d. 13 oktober 1673).
27 Ibid., inv. U113a2-350 (d.d. 29 november 1699). Hierin Staat Joost als weduwnaar vermeld.
Dochter Adriana Petronella was getrouwd met Jan van Limburgh en woonde in 's Hertogen-
bosch; inv. U93a57-14 (d.d. 5 augustus 1709).
28 Ibid., inv. U127a7-34 (d.d. 25 mei 1712) en inv. U142a2-14 (d.d.16 mei 1711).
29 Ibid., inv. U138a3-138 (d.d. 13 oktober 1717).

80

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms
Facsimile 2. Fragment uit de akte van 13 oktober 1673 waarin Joost van de Graft als
'meestertrompetmaecker' te Utrecht Staat vermeld. Utrechts Archief, inv. U75al-
403.

In 1711 verkocht Joost van de Graft zijn 'gereetschap, so het het maken vande
jacht-horens als trompetten behorende' voor tweehonderd gulden aan zijn stiefzoon
Leendert Swartendyk.30 Omdat Van de Graft tot 1718 nog als trompetmaker werd
genoemd en er geen vermeldingen zijn gevonden van Leendert Swartendyk als
trompetmaker, kan worden aangenomen dat Van de Graft, hoewel de inboedel van
zijn werkplaats eigendom was van zijn stiefzoon, nog steeds de beschikking had over
zijn gereedschap.31
De twee jongste dochters van Joost, Minna en Johanna, kwamen in december
1717 en januari 1718 een aantal keren in opspraak.32 In een viertal verklaringen, die
alle zijn afgelegd door vrouwen uit de buurt en tot stand zijn gekomen op verzoek
van de arts Gijsbert Isbrant Arlebout, worden beide zussen ervan beschuldigd 'al voor
en 't sedert eenige jaren voor ligte vrouwspersoonen sijn befaemt geweest'.33 De aan-
leiding voor dit alles was het feit dat op 13 oktober 1717 de ouders van de nog min-
deijarige Arlebout besluiten te procederen tegen de eveneens nog mindeijarige Jo-
hanna en haar vader Joost van de Graft.34 Als reactie besluiten Johanna van de Graft
en haar vader een maand later ook te procederen tegen de jonge arts en zijn ouders.35
We kunnen ons afvragen waarom de jonge arts Arlebout een dergelijke actie te-
gen Johanna heeft ondernomen. Uit een door een vroedvrouw afgelegde verklaring
blijkt dat de mindeijarige en ongehuwde 'Johanna Joostdochter van de Graft' in ju-
ni 1716 was bevallen van een kind, waarvan zij zelfs in barensnood weigerde de naam
van de vader te noemen (ook deze verklaring werd gedaan op verzoek van Arle-
bout).36 Ofschoon hiervoor geen bewijzen zijn gevonden, is het mogelijk dat Arle-
bout een relatie heeft gehad met Johanna van de Graft en mogelijk zelf de vader van

30 Ibid., inv. U142a2-14 (d.d. 16 mei 1711). In deze akte zijn ook alle verkochte gereedschappen
beschreven, zoals drie 'schroeven', een 'aambeelt', een 'blaasbalch', een 'werkbanck', twee 'draij-
bancken', verschillende hamers, vijlen, 'buijneerstalen' [sic] en 'wrijfijsers'.
31 Ibid., inv. U151a3-4 (d.d. 12 januari 1718).
32 Ibid., inv. U151a2-108 en 109 (d.d. 14 december 1717); inv. U151a3-4 (d.d. 12 januari 1718);
inv. U151a3-9 (d.d. 18 januari 1718).
33 Ibid., inv. U151a2-109 (d.d.14 december 1717).
34 Ibid., inv. 138a5-138 (d.d. 13 oktober 1717).
35 Ibid., inv. U83b37-40 (d.d. 15 november 1717).
36 Ibid., inv. U151a3-3 (d.d. 7 januari 1718).

81

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms
het kind was. Dit zou dan ook verklaren waarom een aantal buurvrouwen van Jo-
hanna op verzoek van Arlebout bij de notaris heeft verklaard dat de vader van het
kind een zekere 'Arnoldus He:' zou zijn.37 Om een einde te maken aan de zaak be-
sloten Joost van de Graft en dochter Hanna in oktober 1718 opnieuw te procederen
tegen Arlebout.38 Dit is tevens de laatste vermelding van Joost van de Graft.39 In een
verklaring uit 1719 wordt 'Juff. Johanna van de Graft' niet meer aangeduid als doch-
ter van Joost van de Graft.40
Het is niet bekend hoe de trompetmakerij van Van de Graft in financieel opzicht
liep. Wei weten we dat hij tussen 1694 en 1698 een aantal malen een groot bedrag
heeft geleend. AI deze leningen waren in 1699 echter weer afgelost, zodat aangeno-
men kan worden dat hij als meestertrompetmaker ruim voldoende inkomsten heeft
gehad.41
Joost van de Graft was dus tussen 1673 en circa 1718 werkzaam als meester-trom-
petmaker. Dit betekent dat de trompet van Van de Graft die in 1709 door het leger
van Tsaar Peter de Grote is buitgemaakt niet rond 1634 vervaardigd kan zijn, maar
evenals het instrument van Birckholtz uit het laatste kwart van de zeventiende eeuw

dateert. Onduidelijk is hoe een Nederlandse trompet in het Zweedse leger terecht is
gekomen.42 Het is mogelijk dat het instrument van een Nederlandse trompetter is
geweest die werkzaam was in het Zweedse leger, of van een Zweedse trompetter die
in Nederland dienst heeft gedaan voordat hij terugkeerde naar zijn vaderland.

CLAES EN ISAAC SCHOT

Over de leermeester van Van de Graft, Claes (of Nicolaes) Schot, is ook

37 HUA, inv. U151a3-12 (d.d. 20 januari 1718) en inv. U151a3-36 (d.d. 31 maart
niet duidelijk wie wordt bedoeld met 'Arnoldus van He:'; wel is bekend dat de mo
zekere Arnoldus van Heerden in 1726 het huis 'Het Vergulde Hooft' aan de 'V
heeft verkocht. Zie: Ibid., inv. U174a2-58 (d.d. 1 november 1726).
38 Ibid., inv. U83b38-37 (d.d. 5 oktober 1718).
39 Bovendien wordt Joost van de Graft hier niet als trompetmaker aangeduid.
40 Waarschijnlijk was Joost van de Graft inmiddels overleden. HUA, inv. U83b39
tober 1719).
41 Ibid., inv. U106all-39 (d.d. 22 november 1694): lening van/500, afgelost op 3 mei 1695; inv.
U106al2-ll (d.d. 3 mei 1695): lening van/ 1000, afgelost op 4 mei 1698; inv. U106al4-9 (d.d.
16 augustus 1695): lening van / 600, ook afgelost op 4 mei 1698; inv. U106al5-12 (d.d. 4 mei
1698): lening van / 1600, afgelost op 24 augustus 1699. Als onderpand voor deze leningen dien-
den obligaties t.l.v. de Staten van Utrecht.
42 Voor een trompet uit Neurenberg is dit niet bijzonder omdat in deze stad een groot aantal
trompetmakers werkzaam was. Bovendien werden de in deze stad in grote aantallen geprodu-
ceerde instrumenten geëxporteerd naar een groot aantal staten op het Europese vasteland.

82

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms
ander bekend. Claes Claeszen Schot (ca. 1607-1678) werd in Schoonhoven geboren
als zoon van Claes Jacobsz. Schot van Brüssel, die musketmaker was.43 Claes Jacobsz.
had vier zonen, die allen vingerhoedmaker waren.44 Evenals Claes was ook de jong-
ste zoon, Isaac Schot (1616-na 1681), trompetmaker te Utrecht.45 Claes trouwde in
1628 met Vincentia Teunis van Doesborch en woonde 'omtrent Catharynepoort'. In
1645 verhuisde hij naar een huis aan het Vreeburg. Zijn werkplaats lag achter het
huis en grensde aan de Lange Koestraat.46 In 1658, drie jaar na het overlijden van
Vincentia, hertrouwde hij met Christina Pointon.47 Tot het overlijden van zijn broer
Jacob in 1656 vervaardigde hij enkel trompetten. Daarna zette hij de vingerhoedma-
kerij van zijn broer voort en werkte hij als 'tromphet [sie] vingerhoet ende ringemae-
cker'.48 Om zeker te zijn van zijn opvolging liet Claes in 1676 vastleggen dat zijn
'trompet- winkel' met gereedschap na zijn overlijden in handen zou komen van zijn
enige zoon Jacob, die op dat moment vijftien jaar was.49 Claes Schot overleed in
1679, waarna Jacob samen met zijn moeder het bedrijf voortzette. Evenals zijn vader
was ook Jacob als trompetmaker lid van het Utrechtse smedengilde. 50 Jacob overleed
in 1686 en heeft dus niet lang als trompetmaker gewerkt. Na zijn overlijden zette zijn
moeder de vingerhoedmakerij voort, trompetten werden echter niet meer ge-
maakt.51 Na het overlijden van Christina in 1688 nam haar stiefdochter Cathalina
Houtman-Schot het bedrijf over. Acht jaar later verkocht zij het huis en de vinger-
hoedmakerij aan de smid Jan Walschert.52 Het is niet bekend of Walschert ook trom-
petten heeft gemaakt.

43 M. de Jong, Staat van Oorlog (Hilversum 2005), 47.


44 Niet alleen in Utrecht waren de werkzaamheden van de trompetmakers verwant aan die van de
vingerhoedmakers. Ook in Neurenberg is er een duidelijk verband tussen beide ambachten. Zo
was bijvoorbeeld Georg Ehe, de vader van Isaac Ehe (1586-1632) die de eerste trompetmaker
uit de familie Ehe was, vingerhoedmaker te Neurenberg (Wörthmüller, 'Die Nürnberger
Trompete- und Posaunenmacher [...]', 215).
45 Boon/Langendijk, Vingerhoedmakers , 270; 286.
46 HUA, inv. U117al-59 (d.d. 4 januari 1687). Volgens Boon en Langendijk verhuisde Schot in
1645 naar een koophuis aan het Vreeburg (Boon/Langendijk, Vingerhoedmakers, 49). Uit het
testament van Christina Pointon blijkt echter dat zij in 1687 'omrent Catharynepoort' woonde.
Ibid., inv. U117al-59 (d.d. 4 januari 1687).
47 Boon/Langendijk, Vingerhoedmakers, 286. HUA inv. U113al-37 (d.d. 21 September 1685); inv.
U117al-59 (d.d. 4 januari 1687). Boon/Langendijk, Vingerhoedmakers, 49.
48 HUA, inv. U75al-561 (d.d. 7 mei 1677). Met 'ringemaecker' wordt bedoeld dat hij ook naai-
ringen maakte.
49 Ibid., inv. U94al-34 (d.d. 11 September 1676).
50 Om trompetten te mögen maken moest men lid zijn van het Utrechtse smedengilde
(Boon/Langendijk, Vingerhoedmakers, 162).
51 Boon/Langendijk, Vingerhoedmakers, 200; 288.
52 Ibid., 49.

83

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms
Om de kwaliteit van de in Utrecht gemaakte instrumenten zo hoog mogelijk te
houden, richtten Claes en Isaac Schot in december 1658 een verzoek tot de Vroed-
schap om niemand toe te staan trompetten te maken voordat een proeve van be-
kwaamheid was afgelegd voor de 'Commissarissen der Stadstrompers'. Dit verzoek
werd een maand later ingewilligd en de broers leverden twee trompetten aan de
Vroedschap die beide als proefstuk konden dienen.53 De door Isaac vervaardigde
trompet werd als de beste beoordeeld en werd 'behouden ende ophangen om te die-
nen tot een exemplaer van de proeven der trompetmaekers'.54 Vanaf dat moment
mochten alleen trompetmakers die een proeve van bekwaamheid hadden afgelegd
het wapen van Utrecht in hun instrument slaan.55 De zilveren en deels vergulde
trompet van Isaac Schot bevindt zieh thans in het Centraal Museum te Utrecht (Afb.
4 en 5). 56 Naast het feit dat Isaac en Claes blijkbaar gewaardeerde trompetmakers wa-
ren is Isaac in 1655 en 1662 schepen en in 1663 burgemeester geweest van het stads-
deel de Bemuurde Weerd te Utrecht.57 Ook bevindt zieh in dit museum een sig-
naalhoorn uit 1640 die werd gebruikt door de nachtwacht van de Bemuurde Weerd
(Afb. 6). Aangenomen kan worden dat dit instrument is vervaardigd door Claes of
Isaac Schot.
Het is interessant te vermelden dat Isaac en Claes Schot ook instrumenten hebben

geleverd aan afnemers in Zeeland. Zo heeft Claes in ieder geval twee trompetten ver-

Afbeelding 4. Trompet van Isaac Schot (ca. 1659). Centraal Museum te Utrecht, inv.
3011.

53 Naast de twee instrumenten van de gebroeders Schot, werd ook een trompet van een knecht
van Egbert Wils (ongetwijfeld de latere trompetmaker Hendrik Huybertsen) ter beoordeling
aangeboden. Ibid., 188.
54 G. van Klaveren Pz., 'Bescheiden betreffende een verdwenen Nederlandsche Nijverheid. De
Vingerhoed-Industrie'. in Economisch-historisch Jaarboek 3 (1917), 6.
55 Boon/Langendijk, Vingerhoedmakers, 188.
56 E. Borger, De Hollandsche Kortegaard. Geschilderte wachtlokalen uit de Gouden Eeuw (Z wolle 1996),
72.

57 Boon/Langendijk, Vingerhoedmakers, 340.

84

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms
Afbeelding 5. Trompet van Isaac Schot, versierde en vergulde bekerkrans. Centraal
Museum te Utrecht, inv. 3011.

Afbeelding 6. Messing signaalhoorn uit 1640 die werd gebruikt door de nachtwacht
van de Bemuurde Weerd. Centraal Museum Utrecht, inv. 1635. Image & copyright
Ruben de Heer 1997.

85

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms
Facsimile 3. Betaling aan Claes Schott voor de levering van een zilveren trompet aan
de Admiraliteit van Zeeland uit 1660. Zeeuws Archief, Archief Rekenkamer van
Zeeland, Rekenkamer C, inv. 6930.

kocht aan de Admiraliteit van Zeeland. Een was bestemd voor 'de nieuwe jacht', de
andere voor een statenjacht.58 Voor de eerste trompet werd een bedrag van £ 8.12.0
Vlaams betaald, waarbij een oude trompet werd ingeruild (Facs. 3). De prijs voor de
trompet voor het statenjacht bedroeg £ 10.14.6 Vlaams.59 Isaac Schot heeft een
trompet geleverd aan een Middelburgse 'koren-koper' genaamd Huybert van Wach-
beecke, zoals blijkt uit een vordering voor 'gemaeckte instrumenten'.60

OVERIGE NEDERLANDSE TROMPETMAKERS

Naast de gebroeders Schot en Joost van de Graft worden rond 1700 ookjan
en Hendrik Huybertsen van Möns vermeld als trompet- en vingerhoe
te Utrecht.61 Jan de Jong legde in januari 1703 zijn meesterproef als tromp

58 Een statenjacht was een transportjacht dat door de Staten van Zeeland werd gebruikt
59 Zeeuws Archief, Archief Rekenkamer van Zeeland, Rekenkamer C, inv. 6930 fol
429'.

60 HUA, inv. U75al-619 (d.d. 23 februari 1680).


' 61 Boon/Langendijk, Vingerhoedmakers , 88. Volgens Boon en Langendijk overleed Huybertsen op
26 december 1694. Huybertsen is echter voor 10 augustus 1694 overleden zoals blijkt uit een
akte betreffende de huwelijkse voorwaarden voor het huwelijk van de weduwe van Huybert

86

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms
af.62 Zijn trompetmakerij was (in ieder geval rond 1710) gevestigd aan het 'Vre-
burch'.63 Over de werkzaamheden van Huybertsen is niets bekend. Opmerkelijk is
dat Joost van de Graft, in tegenstelling tot de andere Utrechtse trompetmakers, geen
vingerhoedmaker was maar enkel trompetten en hoorns vervaardigde. Na het over-
lijden van Jacob Schot in 1686 en Hendrik Huybertsen (voor 1694) waren in Utrecht
waarschijnlijk alleen Joost van de Graft en Jan de Jong nog actief als trompetmakers.64
Zoals gezegd verkocht Van de Graft zijn gereedschap in 1711 en was hij waarschijn-
lijk tot 1718 nog actief als trompetmaker. Er zijn echter geen aanwijzingen gevonden
dat zijn trompetmakerij door iemand anders werd voortgezet. Hoe lang Jan de Jong
nog trompetten heeft gemaakt is niet bekend.65 In ieder geval wordt hij nog als trom-
petmaker genoemd in 1714. 66
Tot 1785 is nog een tweetal trompetmakers in Utrecht werkzaam geweest. In
1744 legde de lampenmaker Nicolaas Kool zijn proef af als trompetmaker en in 1748
werd ook Nicolaas van Bronswijk meestertrompetmaker.67 Beide meesters waren
vervolgens van 1749 tot en met 1759 proefmeester voor de trompetmakers. Van
1760 tot 1785 was alleen Kool nog proefmeester.68

Naast de instrumenten van Schot en Van de Graft zijn er slechts twee overige Ne-
derlandse trompetten bewaard gebleven. Het oudste instrument dateert van 1582 en
is gemaakt door Gorgen Choquet uit Brugge. De trompet is gemaakt van messing en
maakt deel uit van de collectie van muziekinstrumenten van het Gruuthusemuseum

in Brugge (Afb. 7). 69 Alle onderdelen zijn vermoedelijk origineel. De kleine knoop
en de vorm van de beker zijn kenmerkend voor trompetten uit de zestiende eeuw.
Het andere instrument bevindt zieh in het Westfries Museum te Hoorn.70 Het is
van massief zilver en vervaardigd in 1668 (de maker is niet bekend). De trompet is
voorzien van een gegoten plaquette met het wapen van Hoorn (Afb. 8). Dit instru-

sen. HUA, inv. U115al-178 (d.d. 10 augustus 1694). Huybertsen begon als knecht van vinger-
hoedmaker Egbert Wils (Boon/Langendijk, Vingerhoedmakers, 278.
62 HUA 71-12-1, inv. 85

63 Ibid., inv. U127a5-18 (d.d. 21 februari 1710); inv. U142a2-125 (d.d. 4 augustus 1714).
64 Nadat Jan de Jong in 1703 meestertrompetmaker was geworden, nam hij in 1704 een leerling
aan. Ibid., 712-12-1, inv. 85.
65 Jan de Jong legde in 1703 de meesterproef als trompetmaker af en nam de trompetmakerij van
zijn vader over. Ibid., 712-12-1, inv. 85.
66 Ibid., inv. U142a2, aktenummer 125 (d.d. 4 augustus 1714).
67 Ibid., 712-12-1, inv. 85.
68 Ibid., 708-1, inv. 62.
69 Gruuthusemuseum Brugge, inv. 0.43.XXVIII. M. Awouters, I. De Keyser & S. Vanden-
berghe, Catalogus van de Muziekinstrumenten. Gruuthusemuseum Brugge (Brugge 1985), 57.
70 Westfries Museum Hoorn inv. L 511. M. Carasso-Kok &J. Levy- van Halm, Schutters in Holland
(Zwolle 1988), 261.

87

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms
Afbeelding 7. De in 1582 door Gorgen Choquet uit Brugge vervaardigde trompet.
Gruuthusemuseum Brugge, inv. 0.43.XXVIII.

ment was waarschijnlijk de trompet die werd gebruikt door Jacob Groen, een van de
stadstrompetters van Hoorn. In deze stad was het gebruikelijk dat de oudste van de
stadstrompetters de beschikking had over een zilveren instrument, dat eigendom was
van de stad. De trompetter moest beloven dat hij het instrument 'ten believen van
d' Heeren Burgemeesteren in der tijdt, wederom in haren handen' overleverde, 4 of
naer sijn overlijden te doen restitueren'.71

Opgemerkt kan tot slot nog worden dat het Stedelijk Museum De Lakenhai te Lei-
den een trompetvaandel uit de zeventiende eeuw bezit.72 Dit vaandel behoorde toe
aan een van de stadstrompetters van Leiden.73

★ ★ ★

Hoewel een groot aantal in Neurenberg vervaardigde trompetten uit de zeve


en achttiende eeuw bewaard is gebleven, werden ook in Nederland trompe
bouwd. Utrecht kan met name in de tweede helft van de zeventiende eeuw worden

gezien als het centrum van de trompetbouw in Nederland. De bewaard gebleven in-
strumenten van Isaac Schot en Joost van de Graft laten zien dat het vakmanschap van
de tot het Utrechtse smedengilde behorende trompetmakers niet onderdeed voor dat
van de makers uit Neurenberg.

SUMMARY

Although the German town of Nuremberg can be looked upon as the ce


trumpet manufacturing from the sixteenth century to the middle of the

71 Jacob Groen was van 1652 tot zijn overlijden in 1679 de oudste stadstrompetter van
1652 ontving hij de zilveren trompet van zijn voorganger Jonas Willemszoon. Waars
dit instrument in 1668 vervangen door de trompet die zieh thans in Hoorn bevindt.
stenen voor een geschiedenis der toonkunst in Nederland I (1965), 111-114.

72 Stedelijk Museum De Lakenhai Leiden, inv. 383.


73 Carasco-Kok/Levy-van Halm, Schuttters in Holland, 261.

88

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms
Afbeelding 8. Zilveren stadstrompet van Hoorn uit 1668 van een onbekende maker.
Westfries Museum Hoorn inv. L511. Foto: Ben Olijve.

century, also in The Netherlands high quality trumpets were made. In Utrecht in
particular a number of trumpet makers were active until the beginning of the eight-
eenth century. Instruments of two of them, Joost van de Graft and Isaac Schot have
been kept. We know that instruments by Isaac Schot were sold in Middelburg and
that Nicolaes Schot supplied the Admiralty of Zeeland with two silver trumpets.
It has always been assumed that Joost van de Graft worked as a trumpet maker in
Haarlem around 1634. Now it has been shown that he worked as an apprentice for
Nicolaes Schot, Isaac's elder brother. In 1711 Van de Graft sold his tools to his son-
in-law. Yet he may not have suspended his activities as a trumpet maker until 1718.
Besides the Schot brothers and Joost van de Graft, also Jan de Jong and Hendrik
Huybertsen van Möns were active trumpet makers around 1700. No evidence has
been found of any trumpet manufacturing in Utrecht between 1718 (the year of Van
de Graft's death) until 1744. In 1744 Nicolaas Kool mastered as a trumpet maker and
so did Nicolaas van Bronswijk. Van Bronswijk was then grandmaster for the trumpet
makers from 1749 until 1759 and Kool from 1749 until 1785. Although there were
professional trumpet makers in Utrecht until 1785, it can be assumed that hardly any
trumpets were made after the death of Van de Graft. This was possibly due to fiercer
competition from the Nuremberg manufacturers and later also from the competitors
from Leipzig, who could produce and sell to a considerably lower price.
Besides instruments by Joost van de Graft and Isaac Schot, two more Dutch in-
struments have been kept: an instrument by Gorgen Choquet from 1582 and a 1668
silver Hoorn city trumpet.

89

This content downloaded from 194.94.134.90 on Fri, 17 Nov 2023 12:28:09 +00:00
All use subject to https://about.jstor.org/terms

You might also like