Cartografie Samenvatting

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 41

CARTOGRAFIE

1. INLEIDING

VISUALISATIE VAN RUIMTELIJKE INFORMATIE DOOR DE EEUWEN HEEN

Eerste kaarten = mentale kaarten op basis van geur- en geluidprikkels (baby’s)

- Jager-verzamelaars: rotstekeningen als kaarten als geografische voorstellingen


- Kapitalistische samenlevingen (Oude Egypte): kadasterkaarten voor grondbelastingen

Oudste kaarten van Catal Hüyük (6200 vC):

Oudste draagbare geografische voorstellingen: Babylonische kleitabletten (2300 vC)

Belangrijkste stimulus om te karteren:

- Nieuwe gebieden
- Ontstaan wereldrijken Azië, Europa en Latijns-Amerika

Doorbraak cartografie door Griekse wijsgeren/wiskundigen:

- Aristoteles (350 vC): “Aarde is rond”


- Eratosthenes (280 vC): “Meten omtrek aarde”
➔ Afstandsmeting tss. Alexandrië en Aswan

Overname Griekse methodes door de Romeinen:

- Ptolemaeus (150 nC): “Eerste wereldkaart met wereldbeeld van toen”

Kaarten voor handelsreizigers:

- Grootschalige kaarten met handelsroutes en marktplaatsen


- Oudste: Peutingerkaart (100 vC)

1
CARTOGRAFIE

Val Romeinse rijk:

- Terugval Europese cartografie


- Kerk verwierp bolvorm → wereldbeeld T-O-kaarten
➔ T-O kaarten = aarde als platte schijf met Jeruzalem als centrum

Columbus ontdekt nieuw continent ca. 1500:

- Verval wereldbeeld T-O-kaarten


- Niet-christelijke invloeden in China/Arabische rijk leidden tot
wetenschappelijke cartografie

Renaissance:

- Technologische ontwikkelingen
- Uitvinding mechanische boekdrukkunst (1450)
- Optische karteerinstrumenten
- Karteren van Noord-Italië → Vlaanderen en Nederland

Depuydt (cartografie 1450-1850 en 1850-2000):

- WOI: 1e systematische luchtopnames door fotochemische technieken vanaf begin 19e eeuw
- Na WOII: luchtfoto’s voor civiele toepassingen
➔ Ontwikkeling geavanceerde beeldverwerkingsalgoritmen (fotoshop)
- Fotogrammetrie = geheel van technieken:
1. Orthorectificatie = luchtfoto’s geometrisch corrigeren voor deformaties omwille van
opnamehoek en hoogteverschillend op aardoppervlak.
2. Stereo-opname = hoogte verschillen tussen 2 punten meten door stereografische
luchtopname vanuit 2 hoeken.

Mihail (over vaak gebruikte fotogrammetrische methoden):

- 1972: 1e aardobservatiesatelliet voor civiele doeleinden


- Aardobservatiesatellieten
➔ Sensoren die reflecterende EM-straling detecteren
➔ Satellietbeelden = digitale rasterbeelden met per rastercel de gemeten reflectantie v/e
bepaalde golflengte.

Mather (technieken voor interpreteren en classificeren van beelden)

- Ontwikkelingen in terrestrische topografie:


1. Elektronische theodoliet
2. GPS
➔ Laten beide toe punten in landschap met millimeterprecisie op te meten

2
CARTOGRAFIE

Exponentiële groei beschikbare ruimtelijke informatie:

- Tot 1950: analoge vorm op materiële dragers (voorbeeld: papier)


- 1959: elektronische tijdperk
➔ Waldo Tobler: datastructuur voor opslaan computers
- 1990: internet

HOE LIEGEN MET KAARTEN?

Cartografie = studie van alle aspecten van ruimtelijke visualisatiemethoden met technische aspecten:

1. Data-invoer
2. Ruimtelijke datastructuren
3. Statistische analyse
4. Projectiesystemen
5. Weergavetechnieken

Cartografie = communicatiewetenschap:

Boodschapper (cartograaf) → informatie (ruimtelijke data) → ontvanger (kaartlezer)

Zo min mogelijk informatie verliezen aan de hand van:

- Cartografische grammatica
= geheel van regels die mogelijkheden ruimtelijke gegevens weer te geven beschrijven
➔ Veel grammaticale fouten leiden tot verlies (kleurgebruik, …)
= kaartlezers al dan niet doelbewust misleiden

- Monmonier (1991) “How to lie with maps” boek:


➔ Mercatorprojectiesysteem
= niet oppervlaktegetrouw (USSR heel groot)
➔ Peeters-projectie
= wel oppervlaktegetrouw, maar niet vormgetrouw
➔ Propagandadoeleinden: extreem vereenvoudigen kaarten

Ook lage kosten vliegtuigmaatschappijen vereenvoudigen: niet Brussel maar Charleroi

3
CARTOGRAFIE

EEN TYPOLOGIE VAN KAARTGEBRUIKERS

Desktop mapping systemen leidt tot democratisering van de cartografie

- Snel kaarten maken enkel op beeldscherm: gegevens exploreren


- Kaartauteur en kaartlezer zelfde persoon? Regels minder van belang

Webcartografie:

1. Statische kaarten: geen toelating interactie


2. Dynamische kaarten: kaartlezer kiest zelf visualisatiemethode

Bij maken van kaarten, rekening houden met wie kaart leest/gebruikt:

- MacEachren en Taylor (1994): kaartgebruikskubus

Legende:
➔ X-as: doelpubliek (breed of privaat)
➔ Y-as: interactiviteit (veel of weinig)
➔ Z-as: ruimtelijke relaties tussen
kaartobjecten (gekend of niet gekend)

Voorbeeld: onderzoek voor data-


exploratie? Ruimtelijke structuren best
onbekend.

Welke kaarten voor wat gebruiken?


1. Niet-interactieve kaarten voor groot publiek: ruimtelijke informatie presenteren
➔ Kaartredactie en cartografische grammatica = van belang
Voorbeeld: atlascartografie

2. Kaarten ruimtelijke structuren niet gekend: onderzoekers die gegevens verzamelen


en exploreren
➔ Interactiviteit = van belang ; gebruik cartografische informatie = minder van belang
➔ Vanuit deze kaarten ontwikkelen van synthesekaarten

4
CARTOGRAFIE

HET CARTOGRAFISCHE COMMUNICATIEPROCES

Transformatie 1: gegevensverzameling

- Complexe ruimtelijk werkelijkheid opnemen in databank a.d.h.v. terreinopnames,


teledetectie, …
- Ruimtelijk databank om kaarten te maken:
➔ Data selecteren, herclassificeren, …
➔ Aangepaste symbolisatie geeft ruimtelijke voorstelling van data
- Kaartlezer = leest, analyseert en interpreteert

Betekenis figuur:

Pakket ruimtelijke info, verkregen van landbouwkundigen,


archeologen, … (I) afgeven aan cartograaf.

Cartograaf bestudeert de statische en ruimtelijke kenmerken


van I en maakt een keuze gericht aan doelpubliek.

Kaartlezer leidt uit kaart ruimtelijke info pakket I’ af en is niet


gelijk aan I. (= informatieverlies)

Oorzaken foutenbronnen?
1. Verkeerde interpretatie brongegevens (cartograaf)
2. Fouten tijdens karteren
3. Verkeerde interpretatie kaartlezer
➔ Belangrijk: zo min mogelijk potentiële informatie verliezen.

5
CARTOGRAFIE

2. GEGEVENSINVOER

DIGITAAL LANDSCHAPSMODEL EN DIGITAAL CARTOGRAFISCH MODEL

Cartograaf visualiseert niet de werkelijkheid maar de gegevens die werkelijkheid zo goed mogelijk
benaderen.

Van topografische werkelijkheid naar kaart (Kraak):

Realiteit → digitaal landschap model: (niet)-zichtbare elementen, data type, 1D 2D 3D 4D → digitaal


cartografisch model → map → cognitieve map.

DLM (Digitaal Landschapsmodel):

- Zichtbare en niet-zichtbare elementen van landschap


- Punten, lijnen, vlakken, …
- Attribuutveld = beschrijven identificatie met attributen
➔ Attributen: kwantitatief of kwalitatief
→ Bepalen grotendeels visualisatiemogelijkheden
- Grafische variabelen koppelen aan attribuutgegevens
Voorbeeld: bospolygonen = groen
- Eenzelfde DLM kan verschillende uitkomsten geven
- NGI: 1 digitale databank (DLM) als basis voor topografische kaarten op verschillende
schaalniveaus.

DUS: 2 selectie-operaties bij tot stand komen eindkaart (1. Samenstelling DLM ; 2. Redactie v/d kaart)

DATABRONNEN

6
CARTOGRAFIE

a) Terrestrische opnametechnieken met elektronische theodoliet of GPS


Verzamelen van gegevens met centimeternauwkeurigheid
Aanmaak grootschalige topografische kaarten
Schaal 1:1000 of groter

b) Enquêtes
Thematische kaarten (voorbeeld: bevolkingsstatistieken)

c) Luchtfoto’s
d) Satellietbeelden
Weergave spectrale reflectantie aardopp.
Aanmaak middenschalige topografische kaarten
Schaal 1:5000 – 1:50000
Eerst geometrisch corrigeren voor gebruik

e) Bestaande kaarten/papieren
Nieuwe kaarten maken
Kaartdigitalisatietechnieken om van papier naar digitaal om te zetten van informatie

f) Overheidstellingen
Volkstellingen/statistieken
Adressen of administratieve indelingen karteren

RUIMTELIJKE DATASTRUCTUREN

1. Vectordatastructuur (b)
2. Rasterdatastructuur (c)

Vectordatastructuur: (GPS,
elektronische theodoliet)

- Punt beschreven met zijn ruimtelijke coördinaten (x,y,z)


➔ Lijn = opeenvolging punten
➔ Polygoon = opeenvolging punten waarbij coördinatie van eerste punt dezelfde zijn als de
laatste

Rasterdatastructuur: (luchtfoto’s, satellietbeelden)

- Beschreven door matrix van rastercellen


- Rastercellen die samen horen = zelfde code
➔ Elke rastercel een code

Gebruik automatische theodoliet: digitale registratie coördinaten van punten, samen met 1 of
meerdere attributen → vnl. geschikt voor vectorverwerking
Vaak in combinatie gebruikt en overgang tussen de twee is mogelijk.

7
CARTOGRAFIE

METHODEN VOOR GEGEVENSINVOER

MANUELE INVOER, DIGITALIZATIE EN SCANNING

De gekozen invoerproductie wordt vnl. bepaald


door formaat invoergegevens, maar ook door
gebruikte software.

Het probleem van invoer van niet-digitale gegevens


in GIS-systemen is in feite slechts een
overgangsprobleem: gezien de veralgemeende toepassing van digitale gegevensverwerking mag
verhoopt worden dat nieuwe gegevens onmiddellijk in digitale vorm worden opgenomen. Dan is er
geen probleem voor invoer van de gegevens.

Verschillende manier om ruimtelijke gegevens in te brengen:

1. Manuele invoer
Enkel gebruikt voor correcties of zeer kleine gegevensbestanden

2. Scanning
Kleinere documenten

Goedkoper geworden o.i.v. OCR en fotografie-ontwikkelingen (documenten automatisch in


tekst omgezet)

Vaak gebaseerd op 1 of meer lichtgevoelige cellen, per pixel kleur bepaald en doorgezonden
naar computer.
2 types:
-Vlakke scanner = beeld afgelezen van een statisch document door variatie lijn
lichtgevoelige cellen in x-richting
-Trommelscanner = document op roterende trommel, lichtsignaal slechts in 1 richting
verplaatsen (nauwkeurigste maar traag en duur)

 Scannen document resulteert in matrix van kleurwaarden ideaal voor rastersysteem.


 Bruikbaar maken van scangegevens door OSD (= on-screen digitalisatie)
➔ OSD = beeld eerst scannen en vervolgens computerscherm relevante elementen (zoals
wegennetwerk) gedigitaliseerd m.b.v. gewone computermuis.
→ Ook gebruikt voor satellietinformatie (vector-bestanden afleiden van digitale beelden)

FOUTEN BIJ DIGITALIZATIE VAN VECTORSTRUCTUREN IN EEN ‘SPAGHETTIMODEL’

Wijze van digitalisatie bepaalt door keuze datamodel: spaghettimodel:

- Geen topologische structuur


- Inbreng identifier (punt, lijn of polygoon) voor elk grafisch object samen met reeks x- en y
coördinaten.

8
CARTOGRAFIE

Nadelen spaghettimodel:

- Dataverificatie en data-integriteit: gaten tussen grenslijn 2 polygonen geeft sliverpolygonen


en rare polygonen door doodlopende lijnstukken.

TOPOLOGISCHE MODELLEN
Een topologische model voor lijnelementen of polygonen kan
slechts opgebouwd worden indien een minimum aan informatie
wordt meegegeven bij het basisbestand:

Aanwezigheid topologisch gegevensmodel heeft als belangrijke


verificaties consistentie en mogelijke fouten op gegevens door
te voeren.

- Lijnnetwerk: lijnstukken als bogen digitaliseren met 2


knooppunten en identifier
- Georiënteerd lijnnetwerk: onderscheid begin- en
eindknooppunt.
➔ Pointers/verwijzers ingebouwd bij knooppunten die
verbonden zijn met bepaalde bogen.

Voor polygonen:

DIME-model

Spaghettimodel

Volledige topologie

Polyvrt
2 5
5
1
B 6
2
1 A 3
7
4 C
3
4

8 6

Hoe complexer, hoe efficiënter, hoe meer informatie verkregen kan worden:

- Topologische structuren opgebouwd vanuit bestand georiënteerde bogen dat tijdens het
digitaliseren wordt aangemaakt door bij elk lijnstuk de beginknoop, de eindknoop, de
linkerbuurpolygoon en de rechterbuurpolygoon van elke boog mee te geven.
- Burrough:
➔ Algoritme voor opbouwen volledige topologische structuur
➔ Genummerd bogenbestand en een puntenbestand

9
CARTOGRAFIE

Boog-ID Coördinatenkoppels
1 x1,y1.....................xn,yn.
2 xn+1,yn+1...............xm,ym.

Ordenen en verifiëren van de bogen:
Poly-ID Coördinaten
(A) x, y

STAP 1: alle bogen en polygonen sorteren i.f.v. hun bereik (min en max x en y waarden)

STAP 2: nagaan of er snijdende lijnstukken zijn, zo ja, bogen opbreken en knopen toevoegen

STAP 3: opbouw knopenbestand met x-y coördinaten van knoop, verwijzing naar bogen die er
toekomen en hoek aansluiting + uitbreiding boogbestand met pointers naar aansluitende bogen in
vertrek- en aankomstpunt.

Na stap 2 krijgen we dit: bogenbestand (links) en knopenbestand (rechts)

Uitgaande van bovenstaande bestanden: creëren polygoon-bestand

Polygoon-bestand bevat volgende elementen:

Identifier van polygoon ; code enveloppe-statuut (ja of nee) ; ringverwijzer = verwijzen naar volgend
polygoon in bestand en de vorige ; verwijzers naar begrenzende bogen

STAP 1: creëren enveloppe-polygoon door kloksgewijs volgen van buitenste boog vanaf een extreem
gelegen knoop en vanaf volgende knoop de meest links gelegen.

➔ Alle doorgelopen bogen krijgen een vlag die meldt dat die boog 1 maal doorlopen is.

STAP 2: opbouw polygoon door starten op zelfde beginpunt en in elke knoop meest rechtsgelegen
vertakking nemen

➔ Laatste polygoon: ring-verwijzer terug naar enveloppe-polygoon verwezen


➔ Elk polygoon: nagaan totale draaihoek
→ Schilt deze van (n-2*180) dan is er een fout gebeurt bij digitaliseren (met n = aantal
hoeken)

10
CARTOGRAFIE

Na stap 3: bogenbestand (links) en polygoonbestand (rechts)

Topologische structuur is compleet maar stel


bogen ongebruikt: point-in-polygon algoritme

- Vastellen polygonen niet in elkaar


genesteld (dan stap 3 opnieuw)
- Genestelde eilandsituatie (verwijzer
toevoegen waar eiland zicht bevindt naar
nieuwe enveloppe-polygoon)

Het verbinden met niet-ruimtelijke gegevens kan


nu gebeuren via de ID’s van de punten die in elk
polygoon gedigitaliseerd zijn.

RASTER-VECTOR EN VECTOR-RASTER CONVERSIES

Van der Knaap over problematiek rond vector-raster conversie: “Hoe oplossen dubbelzinnigheden?”

- Bij competitie tss. objecten voor een rastercel: eerst punt, dan lijn en dan pas polygoon
- Verschillende objecten van eenzelfde klasse in competitie: vastgestelde prioriteitenlijst:
➔ Polygonen: tot. opp. polygonen in beschouwing nemen dus kleinste voorrang, …
- Lijnen weergeven met zo klein mogelijk aantal aaneengrenzende rastercellen: indien
keuzemogelijkheid dan cel met grootste lijnlengte
- Rastercel pas toegewezen aan polygoon indien 50% van opp. polygoon rastercel bedekt.
- Oorsprong coördinatenstelsel v. rasternet moet samenvallen met linkerbenedenhoek van
rastersysteem

11
CARTOGRAFIE

Links = ideale conversie van een complext punt-lijn systeem Van der Knaap
Rechts = resultaten vector-raster conversie door verschillede software packages (populaire GiS-
systemen

De raster-vector conversie begint doorgaans met een ‘thinning’- of verdunningsoperatie, die de lijnen
terugbrengt tot de dikte van 1 rastercel. Aantal punten dat nodig is om lijn voor te stellen kan
gereduceerd worden met het algoritme van Douglas en Peuker:

Het beginpunt v/e lijn wordt als anker genomen, eindpunt als vlottend punt. Deze 2 punten bepalen
een rechte lijn. Alle tussende punten (beginnend van de verste) wordt afstand tot deze rechte lijn
bepaald. Als geen enkel punt verder van rechte lijn ligt dan vooraf bepaalde tolerantiewaarden dan
wordt aangenomen dat lijnsegment op een afdoende wijze de boog weergeeft. Indien niet het geval:
het meest verste punt wordt dan vlottend punt en dan weer opnieuw proberen. Herhaald tot er
tussen ankerpunt en eindpunt geen punten meer te vinden zijn die buiten de tolerantie afstand
liggen.

12
CARTOGRAFIE

3. KAARTONTWERP

GOEDE EN SLECHTE VOORBEELDEN

Een goede kaart = informatieverlies tijdens cartografisch communicatieproces minimaal en geeft


antwoord op volgende vragen:

- Hoe gedraagt een variabele zich op een bepaalde plaats?


- Hoe ziet het ruimtelijke patroon van een variabele er uit?

Voorbeeld: bevolkingsdichtheid VS

Niet goed: kleuren zijn afleidend door wanorde, Niet goed: legende niet overeen met rangorde
geen spreiding. variabele (er is er geen), enkel spreiding kleuren
Oplossing: enkel cijfers weergeven Nog slechter dan 1e kaartje

Niet goed: zelfde info kaart 2 Goed: goede weergave ruimtelijke patroon,
spreiding is zichtbaar, antwoord op beide
vragen.

Goed: zelfde kaart 3, rangorde overeen met kenmerk

13
CARTOGRAFIE

Veel gemaakte normalisatiefouten:

- Weergeven van de absolute waarde van een variabele


➔ In grote gemeenten wonen vaak meer mensen
➔ Goede bevolkingskaart gebruikt relatieve waarden (bevolkingsdichtheid)

- Vlakken/lijnen/punten mogen niet gebruikt worden om een kenmerk te visualiseren


➔ Aantal doden op snelweg (lijn)
➔ Een kleine staat heeft weinig snelwegen, maar dat zegt niets of veiligheid

- Hoe langer een lijn, hoe groter de variabelenscore


➔ Hoe langer de snelweg, hoe meer doden er vallen
→ Oplossing: aantal doden per snelweg per lengte-eenheid, het kenmerk normaliseren

MEETNIVEAU EN RUIMT ELIJKE STRUCTUUR VAN DE DATA

Jacques Bertin (cartograaf) publiceerde in 1967 ‘Semiologie Graphique’ waarin voor het eerste de
mogelijkheden en beperkingen van de verschillende grafische variabelen geanalyseerd worden.

4 verschillende meetniveaus:

Kwalitatieve variabelen (nominaal meetniveau): bevat kenmerken die niet met cijfers
worden weergegevens en ook geen logische rangorde heeft.
Voorbeeld: geologische kaarten, bodemkaarten, …

Kwantitatieve variabelen
➔ Ordinale variabele: relatieve rangschikking volgens een logische ordening (geen cijfers)
Voorbeeld: klimaat classficiaties (koud, …), risicokaarten (hoog-laag)
➔ Intervalvariabelen: weergave met een cijfers, breukverhouding van variabelen is
betekenisloos.
Voorbeeld: temperatuurmeting 10° = 5° warmer dan 5° en niet dubbel zo warm
➔ Ratiovariabelen: kwantitatieve variabelen, interval en breukverhouding.
Voorbeeld: In België dubbel zoveel neerslag dan in Marokko (700 vs 350 mm)
→ Grafische variabelen: overeenkomen met meetniveau van
attribuutgegevens

Ruimtelijke structuur van gegevens:

De ruimtelijke structuur wordt doorgaans beschreven door 2 parameters:

1. De continuïteit van de gegevens:


➔ Continu: variabele = in elk punt i/h landschap meetbaar
Voorbeeld: reliëfkaart (elk punt = hoogte)
➔ Discreet: variabele = waarneembaar op slecht enkele plaatsen
Voorbeeld: nederzettingspatroon België (niet overal nederzetting)

14
CARTOGRAFIE

2. Geleidelijkheid van de overgangen:


➔ Abrupt: overgangen met duidelijke grenzen (geologische kaart)
➔ Vloeiend: geleidelijke overgangen (neerslagpatroon)

GRAFISCHE VARIABELEN

= specifieke voorstellingswijzen om een object weer te geven op een kaart

GRAFISCHE VARIABELE VORM

Symbolen met vormen worden gebruikt om kwalitatieve verschillen tussen objecten weer te geven.

1. Realistische symbolen = grafische weergave van afgebeelde object


➔ Voordeel: interpreteerbaar zonder legende
➔ Nadelen: ingewikkeld, veel plaats op kaart, moeilijk schaalbaar

2. Geometrische/abstracte symbolen = niet interpreteerbaar zonder legende


➔ Voordeel: symbolen zonder betekenis, makkelijk onthouden
➔ Nadelen: moeilijk interpreteren

GRAFISCHE VARIABELE GROOTTE

Grootte symbolen gebruikt op kwantitatieve verschillen tussen objecten weer te geven.


-Gebruik maken mathematische schaal: opp. symbool evenredig met grootte te karteren
variabele
-Vorm = overal hetzelfde

Probleem: grootte van symbool kan door kaartlezer verkeerd ingeschat worden omwille van
naburige symbolen:
-Vorm omgeven door grote objecten lijken kleiner en vorm omgeven door kleine objecten
lijken groter
-Vermijden: opstellen symboolreeksen met vooraf gedefinieerde grootte → range grading
systeem

➔ Verschil tss. 2 opeenvolgende symbolen voldoende groot (Meierhofer en Dent).

15
CARTOGRAFIE

Range grading systeem: de grootte van een symbool is niet langer evenredig met de variabelenscore

- Variabele wordt in klasse ingedeeld: elke klasse eigen symboolgrootte


- Nadeel: gedeelte van info gaat verloren door klassenindeling

Symbolenkaarten: te groot? Overlappen, te klein? Leeg en weinig attractief

De grootte van de symbolen wordt gekozen i.f.v. de leesafstand:

Leesafstand Minimale symboolgrootte


< 50 cm 0.3 mm
2m 1.15 mm
5m 2.9 mm
10 m 5.8 mm

GRAFISCHE VARIABELE KLEUR

KLEURMODELLEN

Kleur bestaat uit 3 subvariabelen:

- Hue (kleur zelf): kleur komt overeen met golflengte van


licht door object gereflecteerd/uitgezonden.
- Greyvalue/lightness (grijswaarde): hoe donker/licht de
kleur ervaren wordt
- Saturation (verzadiging): zuiverheid van de kleur

Niet alle combinaties van kleur, grijswaarde en verzadiging zijn mogelijk:

- Zuiver (100% verzadigd) geel is steeds lichter dan zuiver rood:


➔ Rood met dezelfde grijswaarde als zuiver geel → rood mengen met wit → verzadiging zal
achteruitgaan.
➔ Mengen met zwart → hogere grijswaarde
➔ Mengen met juiste verhouding zwart en wit
→ verzadiging van een kleur verlagen zonder
grijswaarde te wijzigen.

16
CARTOGRAFIE

Kleurenmodellen = beschrijven kleur op kwantitatieve wijze + kleuren gevormd door mengen EM-
golven:

- Additieve kleurenschema = hoofdkleuren (rood, groen en blauw)


- Substractieve kleurenschema = kleuren gevormd door mengen kleurenfilter (CMY-schema)

Additief kleurenschema = kleuren gecodeerd met RGB-waarden (0-255)

- Voorbeeld: zwart = 0-0-0, wit = 255-255-255, verzadigd rood = 255-0-0 en verzadigd geel
255-255-0. (cursus kubus)
- Afdrukken van een kleurenkaart: RGB-waarden worden omgezet in CMY-waarden

Munsell ontwikkelde een empirische perceptie dat kleuren beschrijft op basis van hun kleur,
verzadiging en grijswaarde:

- Kleurenmodel gebaseerd op menselijke perceptie


- Gebaseerd op RGB-kubus die gekanteld wordt zodat de diagonale as van zwart naar wit
verticaal komt te staan. (links = HSV model)

De positie v/e kleur in de Munsell-piramide:

- Getal voor de hue (= positie op omtrek van dwarscirkel)


- Getal voor de grijswaarde (0 zwart tot 10 wit)
- Getal voor de verzadiging (0 onverzadigd tot 12 volledig verzadigd)

De gepercipieerde grijswaarde en verzadigingswaarde op een lineaire manier worden weergegeven.


Een gepercipieerde grijswaarde komt niet overeen met het inktpercentage:

- Een gearceerde polygoon waarbij 50% v/d oppervlakte bedekt is: gepercipieerde grijswaarde
van 70% hebben.

Cartografische pakketten laten de gebruiker toe om kleurlegende samen te stellen o.b.v. HSV model:

- De perceptie van een kleur of grijswaarde is ook afh. v. kleur of grijswaarde van
buurpolygonen.
Voorbeeld: groene cirkel lijkt blauwer op een gele achtergrond dan op een blauwe.

17
CARTOGRAFIE

KLEURENSCHEMAS

- Kleur: kwalitatieve verschillen tss. 2 punten/lijnen/polygonen weergeven


- Grijswaarde: kwantitatieve verschillen tss. 2 punten/lijnen/polygonen weergeven
- Verzadiging: kwantitatieve verschillen tss. 2 plaatsen weergeven

4 hoofdkleurenschema’s:

Binaire kleurenschema’s = nominale verschillen waarbij


variabele 2 categorieën telt

Samenstelling: in bepaalde hue twee voldoende


contrasterende grijswaarde kiezen.

Kwalitatieve kleurenschema’s = nominale variabele waarbij


variabele meer dan 2 categorieën telt

Samenstelling: verschillende kleuren kiezen met


gelijkaardige grijswaarde en verzadiging, mengklassen
krijgen arcering

Sequentiële kleurenschema’s = kwantitatieve variabelen


tussen 2 plaatsen:

Samenstelling: binnen zelfde hue verschillende grijswaarden,


1 of meer kleuren die geleidelijk in elkaar overgaan (licht →
donker)
- Donkere kleuren: hoogste variabelenscores
Munsell-model voor opstellen sequentieel schema:

Divergerende kleurenschema’s = kwantitatieve variabelen


in negatieve/positieve zin t.o.v. referentieniveau.

Voorbeeld: bevolkingsevolutie t.o.v. bepaald jaar →


bepaalde gemeentes groeien en andere krimpen
- Lichte neutrale kleur = neutrale referentiewaarde
- Afwijkingen weergegeven door oplopende
grijswaarde in 2 verschillende hues
Munsell-model voor opstellen divergerend schema

18
CARTOGRAFIE

De 4 hoofdkleurenschema’s kunnen ook gecombineerd worden tot meervoudige kleurenschema’s:

DE GRAFISCHE VARIABELE TEXTUUR

Polygonen, lijnen en punten weergeven met textuur:

- Compositie (arrangement): vormen die textuur opbouwen (sterren, bollen, …)


- Patroon (pattern): grootte en afstand tss. componenten
➔ Willekeurig of systematisch
→ Fijn patroon: kleine componenten met herhaling aan hoge frequentie
→ Regelmatige patronen: fijnheid/ruwheid uitdrukken in aantal lijnen per cm
➔ Lijnpatroon met bepaalde oriëntatie
- Oriëntatie: hoek t.o.v. verticale lijn

Het gebruik van patronen neemt steeds meer af door


Pattern
toenemende gebruik van kleuren (nu goedkopere
kleurenprinters). De cartografische regels die gelden
voor kleur zijn ook geldig voor textuur:

- Texturen met verschillende grijswaarden:


kwantitatieve verschillen weergeven
- Texturen met dezelfde grijswaarde maar
verschillend patroon, compositie of oriëntatie:
kwalitatieve verschillen weergeven

!! Gepercipieerde grijswaardeverschil tss. 2 opeenvolgende klassen moet steeds gelijk zijn !!

- Duidelijk verschil tss. het opp.percentage (zwarte) inkt en de


gepercipieerde grijswaarde.
- Een blad bedekt met 50% zwart en 50% wit = donker beschouwen

Gebruik van lijnpatronen (arceringen) wordt afgeraden voor grote polygonen

- Interferentie van zwart-wit patronen: visueel onstabiel worden

19
CARTOGRAFIE

OVERZICHT VAN HET GEBRUIK VAN GRAFISCHE VARIABELEN

Samenvatting Bertins Semiologie Graphique Slocums tabel met aanvulling van spatiëring en
verzadiging

VISUELE ISOLATIE

Overzicht van de mogelijkheden en beperkingen v/d verschillende grafische variabelen werd


hierboven gegeven. Belangrijk: menselijk brein kan slechts een beperkt aantal klassen v/e bepaalde
grafische variabele aan.

- Voorbeeld: chorochromatische kaart met 40 verschillende klassen en 40 verschillende


kleuren
➔ Technisch is het mogelijk maar capaciteit brein kan dit niet
- Maximaal aantal klassen (8) = het visuele isolatieniveau, afh. v. type variabele en v/h object.
➔ Visuele isolatieniveau voor kleur: (8) polygonen, (7) voor lijnen en/of punten
➔ Visuele isolatieniveau voor grijswaarde: (5) polygonen, (4) lijnen en (3) punten.

20
CARTOGRAFIE

VISUELE HIËRARCHIE

Op een kaart worden meestal verschillende grafische variabelen tegelijk weergegeven.

- Voorbeeld: eenvoudige bevolkingsdichtheidskaart bestaande uit minstens 2 componenten:


➔ Administratieve indeling (gemeentepolygonen weergegeven met dunne zwarte lijn)
➔ Bevolkingsdichtheidsgegevens (polygoonopvulling met grijswaarden)
- Voorbeeld: weerkaart is complexer op een referentiekaart met een:
➔ Administratieve indeling (landsgrenzen)
➔ Neerslagzones, isohyeten en isobaren kunnen worden weergegeven

Intellectuele hiërarchie = ordening van verschillende gegevens volgens hun belang

- Juiste grafische variabelen kiezen: intellectuele hiërarchie komt overeen met de visuele
hiërarchie → er wordt een zeker dieptegevoel gecreëerd wat de leesbaarheids verhoogt.
- Kaarten zonder visuele hiërarchie communiceren zijn minder efficiënt.

Opbouw kaartblad:

- Informatie bevindt zich onder de visuele hiërarchie. De typische visuele hiërarchie van een
kaartblad ziet er als volgt uit (van hoog naar laag):
➔ Thematische symbolisatie (eventueel een ordening)
➔ Titel, legende, labeling (= naamgeving symbolen op kaart)
➔ Achtergrondkaart (referentiepolygonen, administratieve indeling, …)
➔ Bijkomende informatie (projectiesysteem, gegevensbronnen, kaartauteur, …)
➔ Rasterlijnen, schaal, …

21
CARTOGRAFIE

Hoe valt een object het meest op?

Het contrast tss. voorgrond (object) en achtergrond moet zo groot mogelijk zijn

Value

1. Heterogeniteit tussen voor- en achtergrond moet voldoende groot zijn. Visuele verschillen
creëren door middel van grijswaarden. Donkere tinten vallen harder op.
2. Articulatie: object naar voorgrond brengen -> het object met meer details weergegeven dan
achtergrond.
3. Overzichtelijke/gesloten vormen springen sneller in het oog dan open vormen
4. Contourlijnen: objecten met scherp begrensde contourlijnen vallen meer op
5. Gesloten lijnen krijgen meer aandacht dan niet gesloten lijnelementen
6. Interpositie: objecten op voorgrond plaatsen -> de achtergrond loopt niet door op object,
maar achter het object
7. Grijswaarde: donkere objecten vallen meer op dan licht ingekleurde objecten
8. Opeengepakte clusters krijgen meer aandacht dan verspreide clusters
➔ Hoe dichter punten bij elkaar, hoe harder ze opvallen
9. Eenvoudige vormen (cirkel) vallen meer op dan complexe vormen.
10. Gelijkenis tussen na bijliggende objecten valt meer op dan verschillen (onderste figuur)
11. Oriëntatie: nabijgelegen objecten met dezelfde oriëntatie trekken de aandacht (onderste
figuur)
12. Kleuren: opvallende kleuren springen in het oog.
➔ Voorgrond-achtergrond combinaties: rood-groen, blauw-oranje vallen minder op
➔ Beste contrasten met blauw-wit en geel-zwart
➔ Lange golflengten (rood) vallen beter op dan korte golflengte (blauw)
13. Herkenbare vormen vallen op. Een cartograaf kan hiervan gebruik maken indien hij weet
welke vormen het doelpubliek kent.
14. Schaduwrand: objecten met een schaduwrand krijgen meer aandacht

22
CARTOGRAFIE

HET GEBRUIK VAN TEKST OP KAARTEN

FUNCTIES VAN TEKST OP KAARTEN

1. Benaming: objecten identificeren met labels


2. Bijkomende informatie op kaartrand (titels, legende, projectiesysteem)
3. Ordening: informatie op kaarten structureren → gebruik maken typografische variabelen
➔ Typografische variabelen = beschrijven analogie met grafische variabelen de manier
waarop een tekst weergegeven worden.
4. Visuele sfeer: uitzicht kaart manipuleren (historisch vs. hedendaags)

TYPOGRAFISCHE VARIABELEN
Een lettertype = in de typografie een samenhangende set tekens die meestal letters, cijfers en
leestekens uitbeelden. De set kan ook andere symbolen bevatten of geheel daaruit bestaan
(wiskundetekens).

- Font = lettertype in normaal, cursieve of vette variant


- Lettertypen onderscheiden in lettertypen met of zonder serif

Componenten lettertype:

- Basislijn
- X-hoogte
- Opgaande lijnen
- Descenders
- Bovenlijn: tellers, kommen, lussen

Cartografische pakketten geven de gebruiker mogelijkheid te kiezen. Populaire lettertypen zijn Times
New Roman, Arial en Helvetica (makkelijk leesbaar). Typografische variabelen zijn onderworpen aan
een aantal grammaticale regels:

1. Kwalitatieve verschillen: tss. 2 kaartobjecten (bos vs. stad) weergeven door:


➔ Kleur, lettertype en cursief/niet-cursief
2. Kwantitatieve verschillen tss. 2 kaartobjecten (grote vs. kleine stad) weergeven door:
➔ Spatiëring tss letters, hoofdletters/kleine letters, breedte lettertekens en grijswaarde
➔ Grootte:
→ Nooit kleiner dan type 6 of groter dan 24
→ 2 lettergroottetypes moeten 2 pt van elkaar verschillen
→ Niet meer dan 5 verschillende lettergroottetypes gebruiken.
→ Niet onderlijnen op kaarten

23
CARTOGRAFIE

POSITIE VAN DE TEKST IN HET KAARTBLAD

Label moet dicht mogelijk bij bijhorend


kaartobject (vermijden interpretatie fouten).
Aantal bijkomende regels om leesbaarheid van
kaart sterk te vergroten.

Puntlabels:

- Voorkeurposities (links/rechtsboven, …)
- Bijkomende regels voor topografische
kaarten:
➔ Label horende bij object gerelateerd aan zee/oceaan (havens, …) wordt in zee/oceaan
geplaatst.
➔ Grens land-water mag niet overschreven worden.
➔ Label van riviernederzetting (dorp langs rivier) dient aan de juiste kant v/d rivier
geplaatst te worden (linker of rechteroever)
➔ Labels moeten meebuigen met de kromming van de parallellen.

Lijnlabels (rivieren, wegen, …):

- Label boven kaartobject langs lijnobject


- Horizontaal mogelijk
- Verticale lijnsegmenten: verticale labels moeten van onder naar boven afleesbaar zijn.

24
CARTOGRAFIE

Polygoonlabels:

- Zo veel mogelijk polygoon vullen


- Labels horizontaal mogelijk
- Voldoende afstand tot polygoon grenzen (anders mss geïnterpreteerd als lijnlabel)

HOE HET NIET MAG HOE HET MOET

25
CARTOGRAFIE

4. THEMATISCHE KAARTEN

DATABRONNEN EN DATA-ANALYSE

Een thematische kaart = kaart waarop kenmerken (grootheden) van 1 of meerdere thema’s zijn
afgebeeld afhankelijk van kwaliteit brongegevens.

- Spelen belangrijke rol bij analyse diverse verschijnselen met specifiek spreidingspatroon voor
beleidsondersteuning, opleiding en onderzoek.
- Bij maken thematische kaart: cartograaf rekening houden met tijdstip dataverzameling en dit
ook vermelden.
- Voorbeeld: bodem-, bevolkingsdichtheids-, klimaat- en grondgebruikkaarten.

Databanken door overheidsinstanties verzameld en beheerd:

- NIS (Nationaal Instituut voor Statistiek): cijfergegevens verzamelen, verwerken en


verspreiden
- Eurostat: van de EU, uitvoering communautaire statistische programma met Europese
Commissie.
- OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling): samenwerking 30
landen om sociaal en economisch beleid te bespreken, bestuderen en coördineren.

Betrouwbaarheid gegevens:

- NIS: om de 10 jaar volkstellingen (zeer betrouwbaar)


- Snelle dataverzameling: vaak steekproeven (minder betrouwbaar)
➔ Betrouwbaarheid statistische parameters afh. v. grootte v/d steekproef

Een thematische kaart mag privacy niet schenden van de mens:

Graduele symbolenkaart Choropletenkaart Dasymmetrische kaart


Vaak gemaakte fout is karteren van absolute variabelenscores: houdt geen rekening met grote van
bepaalde polygonen dus altijd relatieve variabelenscores gebruiken.

Ook het karteren van niet-oppervlakte gebonden ratiovariabelen (= variabele waarbij verschillen tss.
de onderlinge waarden in getallen zijn uit te drukken met natuurlijke nulpunt) leidt soms tot
interpretatiefouten.

26
CARTOGRAFIE

DATA CLASSIFICATIE

Leidt tot mogelijk inzicht krijgen in ruimtelijke en statistische verdeling van een bepaalde variabele in
1 oogopslag door de kaartlezer.

CLASSIFICATIE MET BEHULP VAN ‘ DOMEINSPECIFIEKE KENNIS’

Classificatie van nominale gegevens

➔ Overkoepelende klassen verdeling + beperking van


de klassen
➔ Chorochromatische kaarten
➔ Voorbeeld: chorochromatische bodemkaart

Classificatie van ordinale gegevens

➔ Beroep op domein specifieke kennis


➔ Choropletenkaarten
Voorbeeld: klimaatskaart (warm, gematigd, …)

CLASSIFICATIE VAN KWANTITATIEVE VARIABELEN

Voor classificatie van intervalvariabelen (= variabele waarbij verschillen tss. de onderlinge waarden
in getallen zijn uit te drukken zonder natuurlijke nulpunt) en ratiovariabelen:

1. Grafische benadering

= visuele analyse van frequentieverdelingen waarbij gezocht wordt naar opvallende discontinuïteiten
of breekpunten in de dataset a.d.h.v. lineaire plot of frequentiediagram.

- Cumulatief frequentiediagram (CF) opstellen:


➔ Alle observaties rangschikken van klein naar groot en voor elke
observatie na gaan hoeveel % de observaties kleiner is dan de
bepaalde observatie
➔ Onderschrijdingskans = kans dat willekeurige observatie uit de
dataset kleiner is dan de gegevens waarden
➔ Kleinste CF-waarde (0%) <-> Grootste CF-waarde (100%)
➔ CF-curve = rechte (universeel) ; = vlakker (segment duidt op lage
dichtheid obs. i/e bepaald variabeleninterval) ; = steiler (segment duidt op hoge
dichtheid obs. i/e bepaalde variabelen interval) → Klassen zo gekozen voor vermijden
vlak/steil

Voordelen Nadelen
Intuïtief Visueel detecteren breekpunten niet altijd
Flexibele methode (toevoegen/weglaten klassen duidelijk
is eenvoudig) Methode niet bruikbaar indien eenzelfde
Statistische verdeling dataset in rekening gebracht classificatiesyst. moet ontworpen worden

27
CARTOGRAFIE

2. Gelijke intervallen

= onderverdelen dataset in klassen met gelijke klassebreedte ‘C’ bepaald door datarange (= verschil
max en min score in dataset) delen door gewenst aantal klassen.

Voordelen Nadelen
Eenvoudig Geen rekening gehouden met statistische
Meest gebruikt verdeling van de te karteren variabele: grote
afwijking kan
leiden tot aantal
klassen met veel
observaties en
andere (bijna) leeg.

3. Kwantiele classificatie

= klassengrenzen zo dat alle klassen evenveel observaties bezitten, C is afh. v. frequentieverdeling


v/d
variabele.

Voordelen Nadelen
Rekening houdend /
met verdeling te
karteren variabele.

Evenwichtig en
attractief kaartbeeld

4. Gelijke oppervlakte classificatie

= variant kwantiele classificatie, streven naar gelijke oppervlakte per klasse dus doorwegen grootte
polygoon. Eenvoudig maar moeilijk te implementeren.

5. Classificatie op basis van mathematische reeksen

= klassengrenzen laten samenvallen met getallen van een mathematische reeks, de 3 meest
gebruikte mathematische reeksen:

- Aritmetische reeks = verschil tss. 2 opeenvolgende getallen neemt lineair toe (1,2,4,11,…)
- Geometrische reeks = volgende getal product van vorige getal en cte factor (1,2,4,8,16, …)
- Harmonische reeks = inversie waarden getallen volgen aritmetische reeks (1/11, 1/7, …)

28
CARTOGRAFIE

Gemeenschappelijk kenmerk v/d 3: leidt tot grotere klassenbreedtes


voor hogere obs. Waarden

- Relatieve toename klassenbreedte = minst sterk bij


aritmetische reeks ; sterkst bij harmonische reeks.

6. Classificatie op basis van ‘genestelde gemiddelden’

= iteratieve procedure die een gegeven datarange in 2 stukken splitst.

STAP 1: originele dataset in 2 splitsen


STAP 2: die 2 klassen nog eens in 2 splitsen
-> Iteratie: definiëren klassen 2, 4 ,8, …

7. Classificatie op basis van standaarddeviaties

= STD van dataset is vaste klassenbreedte, symmetrisch t.o.v.


gemiddelde (G) v/d dataset worden klassen opgebouw:
G+1*STD, G-1*STD, …

- Nuttige methode voor aantonen op kaart welke locaties


sterk afwijken van gemiddelde.
- Gebruik vnl. grijswaarden voor afwijkende waarden
- Niet gebruiken als kaartlezer STD niet kent.

8. Classificatie gebaseerd op maximale breekpunten

= analoog grafische methode (zoeken breekpunten), opzoek gaan naar grootste verschillen tussen 2
opeenvolgende variabelenscores i/e geordende dataset en klassengrenzen vervolgens geplaats op
plaats maximale breekpunten.

29
CARTOGRAFIE

9. Optimale classificatiemethode

= groeperen observaties in verschillende klassen waarbij 2 doelstellingen worden nagestreefd:

- De variantie tss. klassen die max. zijn


- De variantie binnen klassen die min. Zijn

ADCM-methode = afwijkingen t.o.v. klassenmediaan minimaliseren:

STAP 1: onderverdelen dataset in 3 klassen


STAP 2: klassengrenzen wijzigen leidt tot verschuiven 2
observaties (14 en 33) naar andere klassen
➔ ADCM-waarde nieuwe classificatie bedraagt slechts 9
t.o.v. 87 voor de originele classificatie.

Voordeel: optimaal aantal klassen kunnen bepaald worden a.d.h.v.


GADF-scores

GADF-scores berekend door: GADF = 1 – ADCM/ADAM

➔ ADCM = abs. afwijking t.o.v. klassenmediaan


➔ ADAM = abs. afwijking t.o.v. mediaan hele dataset
- GADF neemt toe als aantal klassen toeneemt
o GADF-waarde = 0 = geen klasse
o GADF-waarde = 1 = klassen en obs. zijn gelijk
- Optimaal aantal klassen gekozen op knippunt GADF-curve net voor uitvlakking
- Nog verder verfijnen door complexiteit resulterende choropletenkaart in rekening te
brengen:
➔ Minimalisatie v/d kaartcomplexiteit
→ CF-waarden = versnippering kaartbeeld CF = aantal zichtbare polygonen
totaal aantal polygonen
→ Toename klassen = toename Cf waarde
➔ Polygoon = zichtbaar indien grenst aan polygoon behorende tot andere klasse
→ Aan elkaar grenzende polygonen = 1 polygoon gezien
→ Aantal polygonen bepaald door topologische structuur
vectorkaartlaag

Een goede classificatie houdt rekening met zowel Cf- en GADF-curves om


optimaal aantal klassen te bepalen.

30
CARTOGRAFIE

WELKE CLASSIFICATIEMETHODE TOEPASSEN?

Verschillende proberen en kaartbeelden vergelijken:

- Mathematische of statistische classificatiemethoden:


➔ Niet afgeronde klassengrenzen
Nadelen?
o Valse indruk van nauwkeurigheid
o Moeilijk voor kaartlezer betekenissen te memoriseren en interpreteren
➔ DUS: klassengrenzen afronden door afwijken optimalisatiecriteria

Stel jezelf de vraag of classificatie v/d brongegevens noodzakelijk is voor opmaak


choropletenkaarten:

- Tobler 1973: voorstellen kwantitatieve dataset met grijswaarden zwart-wit


➔ Elke polygoon inkleuren met unieke grijswaarde overeenkomstig positie van
variabelenscore in totale datarange
Grijswaardeschaal:
Voordelen?
o Geen info verloren
Nadelen?
o Niet mogelijk variabelenscore individueel polygoon nauwkeurig te schatten
o Moeilijk onderlinge vergelijk te maken tussen 2 grijswaarden van 2 niet aan
elkaar gebonden polygonen.

Combinatie van voordeel classificatie en continue grijswaarden is mogelijk.

THEMATISCHE KAARTEN MET MEERDERE VARIABELEN

Beslissing maken welke variabele visualiseren en meerdere kaarten of synthese kaart.

Synthesekaart = reproductiekosten zijn lager en kaartlezer automatisch stimuleren om verbanden


tussen verschillende variabalen te analyseren.

Bij ontwerp synthesekaart moeten volgende vragen gesteld worden:

- Welke variabelen worden afgebeeld?


- Wat zijn de kenmerken van de af te beelden variabelen?
- Wat is de intellectuele hiërarchie van de af te leiden variabelen, welke staan voor- en welke
achterplan?
- Is het noodzakelijk om alle variabelen in kaartvorm af te beelden?
➔ Diagrammen = verfijning van de bollenkaart

Mogelijke synthese kaart Indonesische landbouwdataset →

Diagrammen = krachtige synthese voorstellingen maar verstoren


kaartbeeld sterk indien aantal ruimtelijke eenheden relatief groot is.
Het is best bijkomend synthesediagram in kaartrand te plaatsen.

31
CARTOGRAFIE

TYPOLOGIE VAN THEMATISCHE KAARTEN

CHOROCHROMATISCHE KAARTEN (CHROMA = KLEUR)

= ruimtelijke patroon van kwalitatieve variabelen te visualiseren


m.b.v. kleuren (hues).

- Voorstellingswijzen die kwalitatieve variabelen voorstellen


d.m.v. grafische variabele textuur.
- Vector en rasterdatabanken.

Opmaak:

- Rekening houden kleuren specifieke associaties kunnen


oproepen.
➔ Voorbeeld: blauw = water
- Kleuren en texturen zelfde grijswaarde
- Gebruikte kleuren gelijkaardige verzadigingsgraad

Probleem bij ontwerp:

- Niet-oppervlakte gerelateerde variabelen


Voorbeeld: taal lijkt ergens meer voor te komen maar er wonen misschien veel minder
mensen.
- Oplossing? Oppervlaktecartogrammen
- Oppervlaktecartogram = grootte v/e polygoon aangepast zodat deze evenredig wordt met
grootte v/e secundaire variabele (Bv: inwoners).
CHOROCHROMATISCH OPP.CARTOGRAM

32
CARTOGRAFIE

CHOROPLETENKAARTEN

= gemiddelde variabelenscore binnen polygoon weergegeven


met grijswaarde.

- Belangrijk: relatieve waarden karteren!


- Variabelenscores gekoppeld aan individuele punten
maskeren door uitmiddeling.
- Vaak uitwissing oorspronkelijk spreidingspatroon:
Oplossing? Dasymmetrische kaart met aangepaste
polygoonindeling
- Figuur: van choropletenkaart (a) naar dasymmetrische
kaart (b) naar dasymmetrische kaart met specifieke
ontworpen polygonen.
- Alternatieven: isolijnenkaart (c) of graduele symbolenkaarten o.b.v. regelmatigde grid (e)

ISOLIJNENKAARTEN

= karteren variabele met continue verdeling over bepaalde


opp. en geleidelijke overgangen.

- Isolijnen = verbinden punten met dezelfde


variabelenscore
- Puntwaarnemingen kunnen regelmatige grid vormen
of random spreidingspatroon
- Opvulling met grijswaarde zelfde als choropleten
- Continuïteit van variabele = kwestie van definitie en/of schaalniveau
➔ Voorbeeld: bevolkingsdichtheid = continue bekenen op kilometergrid maar op metergrid
niet

NOMINALE SYMBOLENKAARTEN

= visualiseren ruimtelijke spreiding van kwalitatieve puntgegevens d.m.v. geometrische of figuratie


symbolen.

GRADUELE SYMBOLENKAARTEN (ABSOLUUT PROPORTIONELE METHODE)

= kwantitatieve variabelen met discreet spreidingspatroon te visualiseren.

- Opp. symbolen dienen evenredig te zijn met variabelenscore op


bepaalde locatie.
➔ Ook figuratieve symbolen mogelijk
- Rechthoekige staafjes met vaste breedte (bars) laat toe
variabelenscores relatief nauwkeurig in te schatten:
➔ Inschatting veel moeilijker bij cirkelsymbolen
- Cirkelsymbolen verstoren kaartbeeld minder en grotere datarange
aankunnen

33
CARTOGRAFIE

- I.p.v. vergroten 1 symbool ook mogelijk herhalen symbool met standaardgrootte


➔ Isotype = standaard symbool
➔ Voordeel? Ook kwalitatieve informatie weergeven door verschillende isotypes

- Kleingeldmethode
= absolute variabelenscores voorstellen door aantal symbolen met vaste grootte (zie kaartje
boven c)
➔ Eenvoudig voor kaartlezer om absolute aantallen af te lezen

- Absolute proportionele methode (regelmatige gridstructuur)


= elk gridpunt polygoon een symbool plaatsen.
➔ Grootte symbool gekozen die alle symbolen innemen proportioneel is met
variabelenscore v/d polygoon.
→ Fijnmazig grid: benaderen met deze methode klassieke choropleten met grijswaarde
➔ Graduele symbolenkaart voor absolute toename (witte) of afname (zwarte) variabelen
(symbolen) op neutrale grijze achtergrond.

- Puntenkaarten
= variant graduele symbolenkaarten,
standaardsymbool met vaste grootte gekozen dat
een vooraf bepaalde kwantiteit weergeeft.

DIAGRAMKAARTEN

= kaarten met diagrammen in hun juiste ruimtelijke context worden geplaatst.

- Vaak gebruikt: lijndiagrammen, staafdiagrammen, histogrammen, …


- Keuze rekening houdend met grafische beperkingen van ieder type
➔ Datarange is belangrijk
Voorbeeld: taartdiagram kan range 1/2500 aan dus (min. waarde 1000 en max.
2500000).
Voorbeeld: staafdiagram kleinere range maar voordeel dat eenvoudig is
→ Interne datarange geeft maximale verschil weer tussen 2 subtypes van dezelfde
variabele

34
CARTOGRAFIE

- Oppervlaktediagrammen
= symbool voor variabelenscore tegelijkertijd ook ruimtelijke spreiding van subtypes van
variabele weergeeft.

FLUXKAARTEN

= beweging (transport, migraties, …) langsheen bepaalde route weergeven, opgebouwd uit pijlen die
richting en route v/d beweging weergeven.

- Breedte pijl = hoeveelheid beweging langsheen die route


- Kleuren = kwalitatieve informatie
➔ Tot opp. = transportinspanningsmaat (hoeveelheid x
afstand)
- Soms nadruk op hoeveelheid getransporteerd en niet
transportinspanning.
➔ Als dat zo is: fluxkaart met pijlen met een standaardbreedte terwijl
transporthoeveelheden worden weergegeven met graduele symbolen.

- Bidirectionele fluxen (voorbeeld: transport):


➔ Pijl weglaten: breedte fluxlijn vertelt hoeveelheid beweging langs route

- Vectorkaart
= grootte van bepaalde variabelenvector weergeven door pijltjes in regelmatig grid of op
plaatsen waar er metingen beschikbaar zijn.

35
CARTOGRAFIE

DRIE DIMENSIONALE OPPERVLAK TEN

= continue variabele weergeven door interpolatie.

- Interpolatie = afleiden nieuwe datapunten binnen de


verzameling al bekende discrete datapunten,
berekenen waarde van variabele voor elke rastercel.

- Door draadnetwerk (wireframe) kan in 2D een 3D


reliëf gesimuleerd worden.
➔ Hoger gelegen rastercellen = hogere
variabelenscores

- 3D-oppervlakken kunnen attractieve visualisaties zijn


maar toch veel nadelen:
Nadelen? Complex, moeilijk

36
CARTOGRAFIE

5. WEBCARTOGRAFIE EN ANIMATIES

VOOR- EN NADELEN VAN WEBCARTOGRAFIE

Voordelen:

- Interactiviteit (zelf gegevens selecteren, manipuleren en eigen voorstellingswijzen kiezen)


- WWW (World Wide Web) groot aantal gebruikers.
➔ Groei vnl. India en China
- Toegang tot webkaarten is platformonafhankelijk (PC, smartphones, GSM, …)
- Relatief eenvoudig webkaarten actualiseren
- Verschillende media integreren door clickable maps: foto’s, geluid, … toevoegen

Nadeel:

- Rekening houden geheugencapaciteit en grootte v/h beeldscherm


- Beperkte interne bandbreedte

TYPOLOGIE EN VOORBEELDEN

W eb Maps Figuur 1 Types webkaarten

Static Maps Dynamic Maps

View Only Interactive View Only Interactive

- Statistische (zonder bewegende elementen) en dynamische webkaarten (met bewegende


elementen)
- Beide kunnen view only of interactief zijn
➔ Interactief = kaartlezer kan visualisatie sturen, kan beperkt of uitgebreid zijn.
➔ View-only = bitmap-beelden, foto op een html webpagina
o View-only is interessant indien bestaande papieren kaarten toegankelijk wilt
maken op het web. (Voorbeeld: historische kaarten)
o Dynamische view-only kaarten = bewegende beelden zonder interactie
kaartlezer = filmbestanden = animated gif-bestanden
- Statische interactieve kaarten:
➔ Geen beweging maar interactie door clickable map (meer informatie opvragen in vorm
van tekst, foto, …)

37
CARTOGRAFIE

- Dynamische kaart: hyperlinks die gekoppeld zijn aan taartdiagrammen om originele


brongegevens op te vragen.

Geavanceerde interactieve webkaarten:

- Kaartlezer zelf redactie van kaart uitvoeren: verschillende kaartlagen, classificatiemethodes,..

Vaak aangeboden interactievorm = in- en uitzoomen:

- Statische zoom = uitvergroting v/e bepaalde beeld zonder inhoud/weergave veranderen


- Dynamische zoom = complex, aanpassen detailniveau kaart

Om interactiviteit aan te bieden zijn 2 client-server configuraties mogelijk:

1. Javascriptsysteem

= PC van kaartgebruiker (client) via een webpagina software-code binnen.

- Software code omgezet in stukje software door Java-interpreter


- Meeste websites automatisch Java-interpreter
- Virtueel machine die toelaat kaarten te maken met eigen processor en gegevens op een
server.
- Via grafische interface parameters ingeven die bepalen hoe kaart eruit zal zien.

38
CARTOGRAFIE

2. Common Gateway Interface (CGI)

= via webpagina query formuleren en via CGI doorzenden naar kaartserver.

- Vervolgens: processor kaartserver gaat kaart samenstelling o.b.v. parameters die bij query
werden ingegeven.
- Ten slotte: afgewerkte kaart vorm van grafisch bestand (jpg, gif, …) naar de client

Voordeel kaartserver: kaart samengesteld door processor v/d server en de client heeft geen zware
rekencapaciteit nodig.

Nadeel kaartserver: snel overbelast bij gelijktijdig verschillende queries verwerken.

CARTEREN VAN TIJD EN VERANDERING

Inventief kaartontwerp. Charles Minard:

- Fluxpijlen met veranderende dikte wordt


uitdunning Franse leger doorheen ruimte
en tijd weergegeven.
- Afzonderlijk traject van aantal
afgezonderde regimenten weergeven.
- X-as = temperatuursverloop.

Tijdsruimtekubus

= 3D weergave, basisvlak is ruimtelijke dimensie en Z-as tijdsverloop.

- Gebruik: dagpad-traject van een groep personen


➔ 2 dagpad-lijnen snijden? Zelfde tijdstip op dezelfde plaats.

Zowel kubus als inventief kaartontwerp zijn voorbeelden van Minard en


de veldtocht van Napoleon.

Tijdscartogram

= vervormt topografische ruimte zodat onderlinge afstand tussen 2 punten op een kaart
overeenkomt met bijvoorbeeld reistijd tussen 2 punten.

39
CARTOGRAFIE

Verschillende kaarten gebruiken voor een animatie:

1. Temporele animaties = weergave rechtstreeks gelinkt


met reeks gebeurtenissen i/d tijd
Voorbeelden: evolutie landschap, verschuiven grenzen
oorlog, …

2. Niet-temporele animaties = geen link met


gebeurtenissen in tijd
Voorbeelden: opbouw landschap (eerst geologie, dan
bodems, …), simulatie vlucht boven historische kaart, …

DYNAMISCHE VARIABELEN

1e experiment: tekenfilmbenadering 1960

- 1980: ruimtelijke data digitaal visualiseren (PC, …) en eenvoudig animaties maken


- David Dibiase: 1e set gestructureerde regels die beschrijven wanneer en op welke wijze
dynamische variabelen gebruikt kunnen worden om animaties i/e cartografische context
vorm te geven (Bertin).
- Naast vorm grootte grijswaarde … ook nog 6 bijkomende variabelen volgens Dibiase:
o Weergavemoment
o Weergaveduur
o Sequentie
o Frequentie
o Temporele resolutie
o Synchronisatie

Weergavemoment = beschrijft wel tijdstip i/e animatie een bepaald kaartobject veranderd:

➔ Bij temporele animatie: weergavemoment = werkelijke tijd

➔ Bij temporele animatie: weergave duur + volgorde visualisaties bepaalde door


tijdsverloop werkelijke tijd

40
CARTOGRAFIE

➔ Bij niet-temporele animaties: weergavemoment-, duur- en volgorde zelf kiezen


MAAR: basisrichtlijn = bewegende beelden altijd aandacht trekken

Bij het construeren v/e animatie moet temporele resolutie vastgelegd worden want deze hangt
samen met het aantal kaartbeelden dat in een bepaald tijdsinterval gekozen wordt.

- Schokkerige overgangen in animatie vermijden bij snelle verandering? Temporele resolutie


gebruiken.

➔ Gesynchroniseerde animatie kan spatio-temporele correlatie tussen 2 variabelen naar


voor brengen:

41

You might also like