Professional Documents
Culture Documents
Stuvia 795142 Revaki Mss Onderste Lidmaat Partim Prof. Dr. Jan Victor
Stuvia 795142 Revaki Mss Onderste Lidmaat Partim Prof. Dr. Jan Victor
geschreven door
sornelis
www.stuvia.com
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 1/9
INLEIDING:
- Orthopedie: ontstaan als een onderdeel van de chirurgie.
▪ Chirurgie kende versnelde evolutie tijdens de oorlogen (18de – 19de eeuw): amputaties.
Maar vaak infectie: sepsis, overlijden enkele weken na trauma.
- Bewegingsstelsel is cruciaal voor ADL.
- Welke patiënten?:
▪ Zware beroepen: vooral vroeger, nu minder (mechanisatie & reglementering).
▪ Recreatieletsels: tegenwoordig steeds meer (bv. beginnende sporters, vaak met overgewicht).
▪ Topmuzikanten: repetitieve bewegingen.
▪ Topsporters.
▪ Kinderen met slechte levensstart: bv. spasticiteit.
▪ Traumata: bv. amputatie.
▪ Orthesen, prothesen.
▪ Ouderen(!):
• Zie bevolkingspiramide: ‘dikbuikig mannetje’ in 2005 (grootste deel bevolking = 50-jarigen).
• België, 2016: babyboomers (± 1960°) grootste bulk. Deze groep schuift op, dus onze patiënten zullen
grotendeels in de 3de of 4de leeftijd zitten.
- Activiteitsniveau: mensen worden steeds actiever, veranderend activiteitspatroon en mentaliteit.
- CAVE zorginstellingen: meeste bewoners zijn mentaal nog gezond, als volwaardige personen, niet
als kinderen behandelen!
- Polytrauma: eerst P. stabiliseren (ABCDE).
▪ Airway: vrijmaken en waarborgen van de luchtweg met controle van de wervelkolom.
▪ Breathing: waarborgen adequate ventilatie en oxygenatie (A+B met inachtneming van potentieel
wervelletsel!).
▪ Circulation: stabilisatie van de circulatie.
▪ Dysfunction: = neurologisch letsel, evaluatie en evt. neurochirurgisch ingrijpen.
▪ Exposure: = onderzoek van de gehele patiënt (evaluatie alle overige letsels en opstellen definitief
behandelplan).
Bij stabiele situatie: eerst lange beenderen (bekken, femur, tibia, humerus) stabiliseren, want meeste
bloedverlies (= grootste kans op shock).
Grootste probleem is afkoeling in operatiezaal vaak ‘voorlopige’ ingrepen, niet altijd alles in één keer
mogelijk.
- Na trauma wordt een patiënt nooit meer perfect de oude!!! = sequelen van een trauma (pijn,
bewegingsbeperking, spieratrofie, instabiliteit, verstijving). Liefst zo weinig mogelijk…
- Niet alle fracturen moeten chirurgisch aangepakt worden (bv. claviculafractuur).
- Geneeskunde = economische sector: verschillende motieven om bepaalde dingen te doen/te laten.
- Pathologie:
▪ Traumatologie: ongevallen.
▪ Degeneratieve aandoeningen.
• Overbelasting: individu- en tijdsgebonden. De ene belasting zal bij de ene wel en bij de andere niet tot
een letsel lijden. Tijdsgebonden aard zorgt ervoor dat dit onder degeneratieve aandoeningen valt:
draagkracht daalt met de leeftijd (bv. artrose, rotator cuff-scheuren).
▪ Iatrogeen: letsel uitgelokt door een behandeling. Prevalentie neemt toe door steeds frequentere chir-
urgie1.
▪ Congenitaal (aangeboren).
▪ Tumoren (adolescenten en ouderen) & infectie: steeds meer infectueuze aandoeningen door frequentere
chirurgie2 (survival of the fittest (= best aangepaste overleven) resistente bacteriën: belangrijk groep
aandoeningen, moeilijk te behandelen want steeds achterhaalde medicatie).
▪ Auto-immuunaandoeningen (inflammatie- en metabole afwijkingen): bv. reuma.
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 2/9
Bot
- Biologische functie:
▪ Calciummetabolisme (calciumfosfaat-depot van het lichaam).
▪ Hematopoëse.
- Structuur:
▪ Hydroxyapatiet: calcium- en fosfaatverbindingen.
▪ Twee verschillende organisatievormen:
1. Corticaal bot: dik en hard, weerstaat binding en torsie.
Bv. Diafyse tibia of femur.
2. Cancelleus/spongieus bot: fijne trabekels, mazig netwerk. Veert mee! Kan indeuken op moment van
impact zonder breken: schokabsorptie Helpt KB om drukken op te vangen.
• Lang been (zie tekening): verbreding aan de uiteinden (= epifyse).
Betere stabiliteit.
Krachten opvangen (groter oppervlak voor zelfde kracht geeft lagere druk).
Kraakbeen vangt krachten op: groter KB-oppervlak om drukken te verkleinen.
- Belasting slaat zowel op acute belasting (piekmomenten) als op cumulatieve belasting (repetitieve
bewegingen).
▪ Krachten op OL: grootteorden van 6 à 7 maal lichaamsgewicht.
▪ Vallen van hoogte van 1 m: potentiële energie genoeg om alle lange botten in het lichaam te breken!
Gewrichten moeten krachten absorberen: KB en spieractiviteit.
▪ Grote krachten makkelijk botfracturen oplopen.
Bv. Dronken studenten hebben verminderde proprioceptie/coördinatie: breken makkelijker botten.
- Mechanische eigenschappen:
▪ Trabeculair bot veert mee bij belasting.
▪ Bot is goed in compressie en distractie: cf. HOUT.
• “Orthopedie/osteosynthese is houtbewerking.”
▪ Verloop lamellen in bot wordt gedicteerd door mechanische belasting (idem hout).
Wet van Wolff.
• Bv. Astronauten: osteoporose door onderbelasting.
- Beste preventie van osteoporose is bewegen (in de jeugd: ‘beenderige stock’).
- Alcohol breekt bot af.
- Osteoblasten maken bot aan: hydroxyapatiet aanmaken en bijleggen.
Osteoclasten breken bot af.
▪ Beiden zijn permanent actief: continue vernieuwing.
▪ Wordt elektrisch gestuurd: piëzo-elektrisch effect stuurt osteoblasten & -clasten aan.
Meer belasting = meer botAANmaak, minder belasting = meer botAFbraak.
= Wet van Wolff.
- Gewricht = versnellingsbak: transmissie van krachten naar de grond verloopt via de gewrichten.
▪ Cf. tandwielen (uitvinding van Archimedes): sommige gewrichten van insecten lijken op tandwielen. Zeer
goede stabilisatie.
- Momentarmen: kracht maal afstand.
▪ Bv. Gluteus medius en minimus.
- Kinematica:
▪ Scharniergewricht: elleboog is geen zuiver scharniergewricht, wel in totaliteit (maar eigenlijk humero-
radiaal en humero-ulnair gewricht samen.
▪ Kogelgewricht: heup.
▪ Zadelgewricht: CMC 1 (≠ duim).
▪ Heup knie schouder (volgorde van afnemende congruentie: schouder is zeer incongruent! Menisci
verbeteren congruentie van de knie.)
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 3/9
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 4/9
▪ Impactiefractuur:
• Metafysiaire regio (uiteinde): trabeculair bot. Ene uiteinde wordt in het andere geperst.
• Typisch femurkop: normaal gezien symmetrisch beeld overgang femurhals-femurkop (gelijke bocht)
bij impactiefractuur is deze inclinatiehoek asymmetrisch.
= subcapitale femurfractuur: kop (cancelleus bot dus zachter) is ingedeukt in de femurnek.
C. In relatie met omliggende weefsels:
▪ Gesloten fractuur vs. open fractuur:
• Gesloten = intacte huid.
Open = onderbroken huidcontinuïteit (ongeacht grootte van onderbreking! Miniemste penetratie is
voldoende om als open fractuur te benoemen).
• Open fractuur is ernstiger: groter infectiegevaar + grotere schade aan weke delen + hematoom is
weg.
• Open fractuur: indeling in graden o.b.v. grootte opening (zie PPT).
• Van buiten naar binnen erger dan van binnen naar buiten: contaminatiegevaar groter. Maar ook bij
open fractuur van binnen naar buiten kan contaminatie optreden!
▪ Verwikkelde fractuur: zenuw- en/of bloedvatletsel(s).
• Bovenarm: supracondylaire humerusfractuur (vooral bij kinderen) A. brachialis.
Letsel aan A. brachialis opsporen: pulsaties aan de pols voelen.
• Knie: A. poplitea.
• Bovenarm: N. radialis (gevolg letsel N. radialis: drophand).
• Knie: N. peroneus (fibularis communis) (gevolg letsel N. peroneus: dropfoot).
• Inwendige organen: zware trauma’s.
• Case Report S.N.: tibiofemorale luxatie met A. poplitea-onderbreking.
▪ Pathologische fractuur: zie tumoren.
• Primair: vooral adolescenten (zeldzaam).
• Secundair (metastasen): vooral prostaat- en borstkanker bij ouderen.
D. Volgens morfologie:
▪ Intra-articulaire fractuur is zeer slecht nieuws, vooral in de dragende gewrichten (heup, knie, enkel).
▪ Tibiaplateau-fractuur: leidt vaak tot prothese, ondanks voorgaande osteosynthese.
▪ Behandeling van intra-articulaire fracturen:
• Manieren van fixatie:
1. Gips/spalk: fracturen die conservatief behandeld kunnen worden (weinig kans op verplaatsing).
2. Plaat met schroeven (in uitzonderlijke gevallen soms enkel schroeven nodig): intra-articulaire
fracturen of fracturen dichtbij gewricht. Meest rigide fixatie.
3. Intramedullaire nagel: bij diafyse-fracturen, lange beenderen. Driepuntsfixatie. Laat een beetje
speling toe, vooral compressie (lichte belasting): voordelig, want bevordert genezingsproces.
DUS: rigide fixatie = trager herstel plaat met schroeven geneest trager, maar is noodzakelijk bij intra-
articulaire fractuur.
4. Externe fixatie (‘exfix’): bij open fracturen of bij ingrepen die snel moeten gebeuren. Over-
bruggen tegen risico op infectie; snel en eenvoudig.
5. Tractie: vooral bij kinderen (lengtetractie laat sneller genezen), tegenwoordig nog weinig toe-
gepast.
Bot in tractie: moet niet perfect op elkaar passen, zeker niet bij kinderen. Bij lange beenderen
moeten wel de as en rotatie bewaard blijven.
Translatie bij kind is geen probleem: wordt geremodelleerd, zolang as en rotatie normaal
zijn.
Verkorting kan toegelaten worden bij kinderen (1 à 2 cm): kind zal in jaren na fractuur
snellere lengtegroei hebben in het gebroken been tractie met verkorting.
▪ Schuine fractuur: groter risico op afschuiving dan dwarse fractuur, en dus groter risico op uiteindelijke
botverkorting.
NIET ELKE BREUK MOET ANATOMISCH GEREPOSITIONEERD WORDEN! Sommige wel.
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 5/9
- Diagnose:
▪ Bij 10% van de fracturen is de diagnose na 10 dagen nog niet gesteld.
▪ Anamnese: omstandigheden van ontstaan, algemeen kader.
• Bv. Agressie: ulnafractuur door afweerreactie bij gevecht (slag opvangen).
• Casus M.S.: examenstress. Intra-articulaire fractuur, caput MT 2. Te klein voor plaat en schroeven, dus
fixeren met binding.
• Wat is er gebeurd? (Belangrijk om te weten!)
Hoe vager de patiënt is in de relatie tussen zijn ongeval en zijn letsel, hoe kleiner de kans dat beide
met elkaar gerelateerd zijn.
Bij kinderen zullen ouders het verhaal doen goed doorvragen naar details.
▪ Symptomen van een fractuur:
• Pijn (‘niet meer steunen = gebroken’ klopt in de meeste gevallen; = functio laesa)
• Hoekstand/abnormale stand: enkel bot of ook andere weefsels?
• Crepitatie!
• Zwelling.
• Ecchymose: bloeduitstorting, ‘blauwe plek’.
▪ Bij röntgenopnames best twee gewrichten op de foto (proximale en distale gewricht t.o.v. breuk).
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 6/9
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 7/9
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 8/9
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 9/9
▪ Acuut compartimentsyndroom:
• Trauma zwelling spierlogedruk indien zwelling wordt tegengehouden door spannend verband
of door patiënt zelf (nl. fascia rond spieren) veneuze retour naar het hart , terwijl arteriële aanvoer
gelijk blijft druk .
Ook lymfecirculatie raakt afgekneld.
Tot slot wordt ook arteriële aanvoer afgekneld.
Verlies lidmaat (massieve necrose) of zelfs leven van de patiënt.
• Symptomen (kennen!):
▪ Toenemende, niet-controleerbare pijn! Na recent trauma/chirurgie (altijd groot alarmsignaal!)
▪ Hard aanvoelen van spiergroepen bij palpatie.
▪ Gevoelsverlies, motorische uitval en arteriële uitval (verlies perifere pulsaties) zijn laattijdige
symptomen en dan is het eigenlijk al grotendeels te laat om het lidmaat te redden (amputatie
nodig).
• Behandeling: gips/verband verwijderen en fascia opensnijden.
• Predilectieplaatsen: kuit & voorarm.
• Lokale druk in gipsverband (vooral bij kinderen): patiënt direct terugsturen.
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 1/7
HEUP:
- Functionele anatomie en biomechanica:
▪ Plantigraad: tijdens het stappen wordt de hiel op de grond geplaatst. ‘Zoolganger’: de hele voetzool komt
in contact met de grond.
• Typisch kenmerk voor plantigrade dieren: volledige knie-extensie mogelijk tippenlopers: lopen met
meer knieflexie.
Flexiecontractuur: aanraden om vaak op blote voeten te stappen. Op blote voeten stappen
meer hielcontact knie in extensie ‘gedwongen’.
▪ Embryologie: embryogenese is een versneld doorlopen van de evolutie!
• Embryo’s benen (en armen)zijn eerst naar opzij gericht (plantaire zijde is naar voren gericht), na enkele
weken draaien deze naar binnen/voren uit deze draaibeweging tijdens de embryogenese volgt de
anteversie van de heup: dorsale zijde is naar voren gericht op einde van embryologische fase
(morfologische volgroeidheid).
Anteversie van de heup: voeten in de richting van de gang gedraaid.
Hoek in horizontale vlak tussen femurhals en rest van femur (collum femoris ligt voor rest
van femur, ‘kijkt naar voor t.o.v. rest van femur’).
- Typisch gangpatroon: 60% steunfase, 40% zwaaifase.
▪ Unipodale fase >>> bipodale fase: mens is bipodaal, maar stapt vooral unipodaal.
• Krachten worden dus vooral door één been opgevangen.
• Lopen: 100% unipodaal (dubbele steun afwezig) veel grote(re) krachten.
• Antalgische gang: steunfase zo kort mogelijk maken manken.
Kenmerken van manken:
1. Verkorte steunfase (bv. artrose).
2. Verminderde uitgeoefende kracht op aangetaste been (bv. artrose).
• Op moment van hielcontact (heel strike) is de knie in heel lichte flexie (5-10°)
- Kogelgewricht: optimale krachtverdeling lage druk door groot oppervlak.
- Congenitale heupluxatie: ondiepe heupkom, femurkop kan naar boven luxeren.
▪ Als dit miskend wordt, zal het kind een nieuw acetabulum vormen hogerop en voor het leven gehandicapt
zijn (beperkte abductie, afwijkend/wankel gangpatroon, verkort lidmaat).
verplichte screening op congenitale heupluxatie bij geboorte (test van Ortolani en Barlow).
▪ Behandeling: abductie-apparaat houdt heupen in abductie gedurende 3-6 maanden, hierdoor vormt
acetabulum zich anatomisch normaal.
▪ Ondiep acetabulum zonder heupluxatie: acetabulumdysplasie.
Zone die meeste krachten opvangt is niet met bot bedekt snellere evolutie naar artrose.
• Geassocieerd aan congenitale heupluxatie
DUS: heup is een KOGELGEWRICHT VOOR DE MEESTE MENSEN, voor sommigen is er een dysplasie (familiaal en
geslachtelijk – meer bij vrouwen – bepaald).
- Bipodaal lopen: steunvoet moet zich onder LZP bevinden om evenwicht te kunnen behouden (cf.
mannequinloopje).
▪ MAAR: dit is niet het geval! Dus compensatie nodig voor deze offset (= afstand tussen punt van
grondkrachtinwerking en loodlijn uit LZP, zie foto PPT) spierwerking.
▪ LZP naast WZ i.p.v. erop (off-center)? Been bevindt zich in zwaaifase, dus moet massa van zwaaibeen bij
de totale lichaamsmassa geteld worden.
▪ Spierwerking met momentarm: afstand van trochanter major naar centrum heupgewricht.
• Betrokken spieren: mm. Gluteus medius en minimus.
• Hoe groter afstand, hoe efficiënter momentarm hoe verder trochanter van centrum heupgewricht
staat, hoe minder zwaar voor glutei om bekken horizontaal recht te houden.
coxa valga (collum femoris staat te verticaal): kleinere momentarm kleine offset, veel
spierkracht nodig om bekken te stabiliseren.
coxa vara (collum femoris staat horizontaler dan normaal): grotere momentarm grote offset =
voordeel qua momentarm, minder spierkracht nodig om bekken te stabiliseren.
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 2/7
Nadeel van grote momentarm (coxa vara): enorme belasting op collum femoris (kan leiden tot
stressfracturen).
DUS: optimale zone tussen grootte momentarm (bepaald door inclinatiehoek collum femoris) en spierkracht.
belang inclinatiehoek! Optimale hoek in frontale vlak: 125°.
- Equilibrium:
▪ F: spierkracht uitgeoefend door abductoren (vnl. glutei).
▪ W: gewicht individu (mate waarin lichaam aangetrokken wordt door de Aarde, F z).
▪ H: F + W = gewrichtsreactiekracht (totale kracht).
Krachten op OL kunnen 6 à 7 keer LG bedragen.
1ste verklaring: zowel LG als spierkracht werken in op gewricht.
2de verklaring: inertie.
▪ D: offset (hier afstand van centrum heupgewricht tot loodlijn uit LZP).
• Wanneer D groter wordt, zal een grotere kracht door de abductoren gecomp-
enseerd moeten worden.
• Wanneer D kleiner wordt, zal veel minder kracht door de abductoren gecomp-
enseerd moeten worden.
Heupprobleem: individu zal overhellen naar aangetaste zijde (massa in loodlijn van centrum aangetaste
heup brengen) om spierkracht te minimaliseren en zo de gewrichtsreactiekracht zo veel mogelijk te
beperken.
= onbewust vermijden van/intuïtief beschermen tegen pijn: men denkt er niet bij na.
DUS: Drie antalgische aanpassingen.
1. Verkorte steunfase (Gang van Duchenne, wankelende gang).
2. Minder uitgeoefende kracht op aangetast been door ontlasting abductoren.
A. Door OVERHELLEN naar AANGETASTE zijde.
B. Door HIP DROP aan NIET-AANGETASTE zijde van verzwakte abductoren bij unipodaalstand (gericht
op ontlasten van abductoren) (Teken van Trendelenburg).
Deze drie aanpassingen resulteren in een eendengang.
CAVE: gerefereerde pijn! Veel patiënten komen af met klachten aan de knie.
M.a.w.: heuppathologieën worden vaak gevoeld in de knie!
KIJKEN NAAR DE PATIËNT DIE WANDELT!!! (Belang van functionele inspectie.)
- Bewegingsboog:
▪ Vaak verminderde extensie door flexiecontractuur bij heupprobleem.
• Hoe flexiecontractuur ontdekken? (Want onderzoek hiernaar wordt bemoeilijkt door lordosecom-
pensatie in LWZ):
Lordose moet opgeheven worden: contralaterale been naar maximale flexie bekken kantelt
lordose geneutraliseerd ipsilaterale – te testen – been komt omhoog bij flexiecontractuur
(= test van Thomas).
▪ Eerste teken van heupprobleem: verminderde endorotatie.
• ‘Verminderd’ = minder grote ROM dan andere zijde.
• Verhoogde anteversie van collum femoris kan voor ‘abnormaal’ grote ROM zorgen intra-individuele
testing noodzakelijk.
• Gemiddeld 45°.
• Endorotatietest lokt ook pijn uit.
DUS: zowel beperkte als pijnlijke endorotatie zijn indicaties van een heupprobleem.
- Waar heeft patiënt met heuppathologie pijn?
1. Voorzijde dij tot aan knie.
2. Lies.
3. Trochanter major.
Pijn aan de crista iliaca is gerefereerde pijn vanuit de LWZ, geen heuppijn! Patiënt denkt dat dit uit de heup
komt.
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 3/7
- Heupluxatie:
▪ Zeer veel kracht nodig om heup te laten luxeren: high energy.
• Komt weinig voor in contactsporten, meer bij wielrennen.
▪ Meestal gepaard met een fractuur van acetabulum: intra-articulaire fractuur, dus nadien sterk vergrote
kans op artrose.
▪ Vooral naar posterieur, impact ventraal op de knie wordt doorgegeven naar de heup door femur.
Bv. Dashboardluxatie.
• Patellafractuur – femurfractuur – acetabulumfractuur door posterieure heupluxatie.
Doorgaans is er één van de drie structuren die toegeeft (omdat dit het grootste aandeel van de
impact absorbeert zodat de rest gespaard blijft), maar meerdere letsels zijn mogelijk.
• Indien impact op tibia plaatsvindt: PCL-ruptuur. Dus: PCL-ruptuur met posterieure heupluxatie is ook
mogelijk.
• Zeer pijnlijk; patiënt kan in shock gaan.
• Adductie + flexie + endorotatie.
• Frequente aandoening.
• Behandeling: onmiddellijke reductie. Vraagt veel kracht om het er opnieuw in te trekken.
Als dit niet lukt, zit er een botfragment in het (gebroken) acetabulum en moet de heup opengemaakt
worden: open reductie.
▪ Anterieure luxatie: veel erger dan posterieure, want alle ventrale structuren scheuren door.
• Vaak door overdreven exorotatie (high energy).
• Bv. Bijrijder op scooter/motor raakt een voorwerp langs de weg of blijft haperen.
▪ Urgentie?
1. Zeer pijnlijk.
2. Ruptuur bloedvaten (vooral rond collum femoris, posterieur belangrijker dan anterieur)
3. Mogelijks uitval n. ischiadicus (vnl. bij posterieure heupluxatie).
▪ Behandeling:
• Na reductie moet heup volledig ontlast worden tractie.
• Bij botfragment in acetabulum: open reductie. (Acetabulumfractuur = intra-articulair!)
• Steunverbod tot pijnvrij.
▪ Verwikkelingen (belangrijk!)
• 10% krijgt osteonecrose.
• Ischiadicusuitval.
• Kraakbeenschade coxartrose.
- Proximale femurfractuur:
▪ Vooral bij ouderen: toekomstpathologie! (“prevalentie van 1,7 miljoen in 1990 naar 6,3 miljoen in 2050”).
▪ Types:
• Femurhalsfractuur.
Basocervicaal: direct onder caput femoris.
Transcervicaal: door midden van collum femoris.
Subcapitaal: distaal door collum femoris.
• Pertrochantere fractuur: alle fracturen vanaf direct distaal collum femoris (alles onder basocervicale
femurhalsfractuur). Vooral trochanter major, soms ook trochanter minor.
▪ Femurhalsfractuur:
• Classificatie van Garden: wat is de positie van het caput t.o.v. het collum?
I. Impactie van harde collum in zachtere caput caput naar valgus verplaatst (wordt steiler).
Is intrinsiek redelijk stabiel.
Behandeling: fixatie door extra schroef.
Geneest doorgaans goed: weinig kans op osteonecrose, op afglijden van caput, op blijvende
handicap, snel te mobiliseren.
II. Volledig doorlopende fractuur (transsectie), zonder verplaatsing.
Goede prognose: weinig kans op osteonecrose.
Behandeling door fixatie – caput kan bijna altijd gered worden.
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 4/7
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 5/7
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 6/7
▪ Soorten ingrepen:
1. Herbedekking met metalen oppervlak van de heupkop: resurfacing.
2. Klassieke totale heupprothese met steel (acetabulum, femurkop en femurhals vervangen): low-friction
arthroplasty (Charnly).
• Voorkeur: resurfacing is minder efficiënt (technische minderwaardigheid: past niet altijd zo goed) dan
low-friction arthroplasty.
• CAVE: revival van resurfacing met twee metalen oppervlakken 10 jaar gelden.
Gevolgen:
1. Afsterven t.h.v. de kom o.w.v. afsluiten bloedvoorziening.
2. Femurhalsfractuur, want is verzwakt door ingreep.
3. Debris komt vrij door metaal-op-metaal contact.
• Welk materiaal wordt gebruikt?
Titanium is zeer biocompatibel (wordt goed verdragen door lichaam), maar te zacht voor prothese:
slijt te snel (dus goede chemische, maar slechte mechanische eigenschappen).
Legering kobalt-chroom: hard en slijtvast.
Kobalt: zware metaal, toxisch! Als kobaltpartikels vrijkomen t.g.v. slijtage, dan is er een
potentieel toxisch effect.
Bij dit type prothese (metaal-op-metaal), moeten de ionen in het bloed opgevolgd worden
(kobalt- en chroomionen zijn een gevaar voor de nierfunctie).
• Meeste verwikkelingen bij vrouwen met een kleine heupkop, dus deze krijgen geen resurfacing meer.
Voor grotere mannen is dit de beste keuze, want ze is intrinsiek stabieler.
• Pan gemaakt van ultrahoge-densiteit polyethyleen: kan krachten langdurig verwerken zonder falen.
Aantal jaarlijkse knieflexies: 1 500 000 (ouderen) – 2 000 000 (jongeren)
materiaal moet hoge load én langdurige load kunnen verwerken.
Polyethyleen slijt, geeft partikels af: biologische reactie macrofagen getriggerd, leidt tot inflam-
matie met botresorptie loslaten prothese en falen omliggende bot.
Polyethyleenslijtage is problematisch.
Slijtage verminderen door bearing surface gladder te maken.
Legering met keramiek!
Voor alle jonge patiënten zal de bol gemaakt worden uit keramiek: harder, gladder, minder slijtage
op polyethyleen.
▪ Principe van procedure:
1. Collum femoris met caput femoris afzagen.
2. Opening in overblijvende deel van collum femoris.
• Fysiologisch aanwezige anteversiehoek (± 15°) kiezen.
• Uitraspen tot vorm/volume van prothese bereikt is.
3. Uitfrezen van het acetabulum (m.b.v. ‘bolvormige kaasraspen’): overblijvende KB- en subchondrale
laag wordt verwijderd frezen tot op bloedende cancelleus bot.
4. Femurkopgrootte kiezen: custom-made of fabrieksimplantaten met vaste maten.
5. Trial-reductie wanneer kanaal clean is: proberen rasp met juiste maat vast te zetten in proximale femur
houder verwijderen lengte van nek kiezen en bol plaatsen die caput nabootst (deze bol is kleiner
dan originele heupkop: pan heeft bepaalde dikte van polyethyleen).
• Bij instabiele heup: nek verkorten/verlengen, anteversiehoek aanpassen.
6. Fixeren:
A. Botcementfixatie:
• Polymethylmetacrylaat: poeder + vloeistof. Zelfde stof als plexiglas.
• Liquide op moment van inspuiten, hard uit tot polymeer na 10-15 minuten): steel van prothese
in proximale femur plaatsen, daarna botcement laten harden.
• Idem voor pan.
• Wanneer beide uitgehard zijn, kan de reductie uitgeprobeerd worden: genoeg mobiliteit?
Genoeg stabiliteit (luxatie is meest voorkomende verwikkeling)?
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 7/7
B. Cementloze fixatie:
• Goede oplossing voor de heup, niet voor de knie.
• 3D-structuur van prothesemetaal lijkt op 3D-structuur van cancelleuze bot.
Bot kan ingroeien in metalen 3D-structuur en wordt zo gefixeerd.
• Zie PPT: zwart is metaal, paars is osteocyten & calciumfosfaat.
• Is mogelijk gemaakt door ontwikkeling van 3D-printing.
Heup: gecementeerde of cementloze fixatie.
Knie: gecementeerde fixatie kan zeker, cementloze fixatie ook (maar problemen bij tibia).
▪ Verwikkelingen:
• Luxatie!
• Longembolieën (dyspnoe na heupprothese).
• Infectie (1% van 25 000 = jaarlijks 250!)
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 1/3
KNIE:
- Knieartrose:
▪ Verschil met heup:
• Heup: mechanisch/kinematisch eenvoudig (kogelgewricht, beweegt als sfeer met één centraal rotatie-
punt in alle richtingen).
Knie: kinematisch zeer ingewikkeld: translatie in transversale vlak (femur t.o.v. tibia) – rotatie in trans-
versale/horizontale vlak (verticale as) – rotatie in sagittale vlak (flexie/extensie, horizontale as).
▪ Zelfde voorwaarden voor prothese als bij heup: positieve radiologie (afwijking) + positieve kliniek
(klachten/symptomen).
▪ Functiebeperking in knie?
• Extensie is meer hinderlijk dan flexie!!
• Gevolg van extensietekort:
Manken (bekken en LWZ compenseren voor extensietekort en daaraan gekoppeld ‘beenlengte-
verschil’).
(Spier)vermoeidheid door groter energieverbruik: quadriceps moet permanent aangespannen zijn
door afwezige slotextensie/-endorotatie.
• Gevolg van flexietekort:
P. kan niet meer normaal zitten, been moet uitgestoken worden moeilijk zitten in kleine ruimtes
(vliegtuig, bus, aan tafel,…)
P. kan niet goed traplopen (zowel op als af).
Dit is bij een knieflexietekort een groter probleem dan bij een heupflexietekort.
Afhankelijk van lichaamslengte: een kleiner persoon zal meer moeten plooien in de knie – een
groter persoon kan een knieflexietekort makkelijker compenseren).
▪ Verdere symptomen:
• Pijn, stijfheid, nachtelijke pijn, beperkte gangperimeter, sociaal isolement,… Idem heup.
▪ Indicatiestelling prothese:
• Radiologie:
Vernauwde/verdwenen gewrichtsspleet (bot-op-bot).
Osteofytvorming (verbreding van gewricht om krachten over groter oppervlak te kunnen verdelen
= drukverlaging ter compensatie voor verlies schokdempend effect KB).
Tijdelijk beschermingsmechanisme.
Verminderde beweeglijkheid!
Impingement (inklemming bij flexie)!
Uiteindelijk stijf, pijnlijk en (i.g.v. de knie) misvormd gewricht.
Zie PPT (knie, deel 2).
▪ Heup: bekkenequilibrium o.b.v. Fz en abductoren (zie diagram PPT).
Gevolg van dit systeem: ADDUCTORMOMENT op de knie.
• Tijdens ontspannen wandelen vindt er bij elke stap een zijwaartse kracht van
buiten naar binnen van 0,4 N.m/kg plaats op de knie.
2/3 van de load loopt door mediale kniecompartiment, 1/3 door het
laterale (bij een recht been, dus geen valgus/varus).
Meeste (degeneratieve/niet-traumatische) meniscusscheuren: mediaal.
Meeste knieartrose: mediaal.
Meest voorkomende asafwijking in frontale vlak: varus.
Meest destructieve zijde moet ook nog eens meeste belasting dragen vicieuze cirkel.
“De zwakste schouders dragen de zwaarste lasten.”
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 2/3
REVAKI MSS: Onderste Lidmaat Partim prof. Jan Victor Hoofdstuk: pg. 3/3
➢ Voordelen:
✓ Lage morbiditeit (weinig bloedverlies).
✓ Relatief minder pijn.
✓ Kortere hospitalisatie.
✓ Snellere revalidatie.
✓ Beter dan volledige knieprothese.
➢ Nadeel:
Hogere incidentie recidieven (moet vaker gereviseerd worden dan volledige knie-
prothese).
2. Volledige herbedekking.
3. Dubbel scharnier.
“Hoelang gaat prothese mee?”
Afhankelijk van activiteitsgraad
Moeilijk rekening te houden met traumata en andere externe factoren.
Statistisch antwoord: survivorship curve, overleving van prothese (= ‘niet geheropereerd’)
i.f.v. tijd.
Na één jaar: 1-2% geheropereerd (bv. door postoperatieve infectie, fractuur,…)
Meer dan 90% kans dat prothese meer dan 10 jaar meegaat, meer dan 85% kans dat prothese
meer dan 15 jaar meegaat, 75-80% kans dat prothese langer dan 20 jaar meegaat. Langer dan 20
jaar is niet geweten, omdat moderne prothese vroeger geplaatst werd bij ouderen die sowieso
sneller overleden.
Geen eenduidig antwoord mogelijk: risicopercentage, geen getal.
Verloop knieprothese:
1. Pinnen in bot boren: referentieframes (camerasysteem maakt 3D-opname van gewricht).
2. Huid wordt opengesneden, mediale band wordt losgemaakt van tibia maar moet grotendeels behouden
worden (schade aan mediale band is desastreus).
3. Sensor over botoppervlak zodat computer beeld krijgt van gewricht, landmarks manueel aanduiden:
computernavigatie.
4. Max. flexie, max. extensie, varus/valgus worden gemeten.
5. Oscillerende zaag verwijdert bot en kraakbeen: dit fragment wordt gemeten zodat het volumetrisch
perfect vervangen kan worden.
6. Geometrisch patroon van zaagcoupes op femur: laat toe de femorale component te fixeren.
7. Wit blok met daarover metaal(?)
Zagen loodrecht op mechanische as van de tibia: geen hoekverschillen creëren.
8. Proefcomponenten.
9. Op het einde volledig spoelen met steriel water om te ontsmetten en uitgedroogd zodat botcement kan
verharden.
Afhankelijk van de prothese zullen ACL of ACL & PCL geraakt zijn.