Professional Documents
Culture Documents
VG3-N Uitwerkingen H4 Elektriciteit
VG3-N Uitwerkingen H4 Elektriciteit
VG3-N Uitwerkingen H4 Elektriciteit
2 a Waar
b Niet waar, 20 A moet 80 A zijn.
3 a 1500 W = 1,5 kW
b 10 kV = 10 000 V
c 50 mA = 0,050 A
4 a In de stand 2000 W wordt de meeste elektrische energie per seconde omgezet in warmte. Je
kan dit zien door de formule in te vullen of naar de eenheid van vermogen te kijken. Watt
betekent J per seconde. Dus het hoogste getal zet de meeste elektrische energie per seconde
om in een andere energie vorm.
b Gegeven: P = 1000 W
U = 230 V
Gevraagd: I in A
Berekening: Vul de formule in:
!"""
𝑃 = 𝑈 × 𝐼 → 1000 = 230 × 𝐼 → 𝐼 = #$" = 4,3 A
Antwoord: De stroomsterkte is 4,3 A
c
Gegeven: P = 1000 W
t = 1 h = 3600 s
Gevraagd: E in J en kWh
Berekening: Vul de formule in:
𝐸 = 𝑃 × 𝑡 = 1000 × 3600 = 3 600 000 J
Voor kWh t in uren en P in kW:
𝐸 = 𝑃 × 𝑡 = 1 × 1 = 1 kWh
Antwoord: De kachel gebruikt 3 600 000 J en 1 kWh in 1 uur.
5 a 5V
b 2A
c Gegeven: I=2A
U=5V
Gevraagd: P in W
Berekening: Vul de formule in:
𝑃 = 𝑈 × 𝐼 = 5 × 2 = 10 W
Antwoord: Het vermogen is 10 W.
d Op de adapter staat 12 W. Dit is dus genoeg vermogen om de oplader op aan te sluiten.
e Gegeven: I = 500 mA = 0,5 A
U=5V
Gevraagd: P in W
Berekening: Vul de formule in:
𝑃 = 𝑈 × 𝐼 = 5 × 0,5 = 2,5 W
Antwoord: Het vermogen is 2,5 W.
f Het vermogen van de USB poort is veel kleiner dan waar de oplader op werkt. De oplader zal
daarom niet (goed) werken.
1
POLARIS Natuurkunde vwo/gymnasium 3 | Uitwerkingen 4 Elektriciteit
7 a Bij een capaciteit van 1800 mAh is de accu bij 1800 mA na 1 uur leeg. De accu is nu na
7 × 24 = 168 uur leeg. De stroom is dan 1800/168=10,7 mA.
b Een stroom van 0,9 A is gelijk aan 900 mA. De mobiel is dus na 1800/900 = 2,0 uur opgeladen.
c Gegeven: P = 2,5 W
U=5V
Gevraagd: t in uren
Berekening: Bereken de laadstroom. Vul de formule in:
#,&
𝑃 = 𝑈 × 𝐼 → 2,5 = 5 × 𝐼 → 𝐼 = & = 0,5 A = 500 mA
Bereken de oplaadtijd:
!'!"
𝑡= = 3,6 uur
&""
Antwoord: De oplaadtijd is 3,6 uur.
9 a C=I×t
b De formule is E = U × I × t. C = 40 Ah, dus je kunt 40 A in 1 uur uit de accu halen. 1 uur 3600 s.
Invullen: E = 12 × 40 × 3600 = 1728000 J.
10 a Een accu heeft een energiedichtheid van 0,4 kWh/kg dus in een accu van 1 kg zit 0,4 kWh aan
elektrische energie opgeslagen. De ledlamp heeft een vermogen van 3,5 W = 0,0035 kW. Deze
kan dus 0,4/0,0035 = 114 uur branden.
b Een condensator heeft een energiedichtheid van 0,05 kWh/kg dus in een accu van 1 kg zit
0,05 kWh aan elektrische energie opgeslagen. De ledlamp heeft een vermogen van 3,5 W =
0,0035 kW. Deze kan dus 0,05/0,0035 = 14 uur branden.
c Een accu heeft een energiedichtheid van 0,4 kWh/kg dus een accu van 25 kWh weegt 25/0,4 =
63 kg. Een condensator heeft een energiedichtheid van 0,05 kWh/kg dus een condensator van
25 kWh weegt 25/0,05 = 500 kg. Een condensator van 25 kWh is dus 500 – 63 = 427 kg
zwaarder.
2
POLARIS Natuurkunde vwo/gymnasium 3 | Uitwerkingen 4 Elektriciteit
4.2 Weerstand
12 Een ohmse weerstand.
14 a 20 Ω = 0,02 kΩ
b 0,55 Ω = 550 mΩ
c 25 MΩ = 25 000 000 Ω
15 Gegeven: R=3Ω
U = 30 V
Gevraagd: I in A
Berekening: Vul de formule in:
( $" $"
𝑅 = ) → 3 = ) → 𝐼 = $ = 10 A
Antwoord: De stroom door de weerstand is 10 A.
17 a
3
POLARIS Natuurkunde vwo/gymnasium 3 | Uitwerkingen 4 Elektriciteit
20 a De stroomsterkte is 0 V
b Gegevens: Lees het diagram af:
U = 1,2 V
I = 7 mA (=0,007 A)
Gevraagd: R
Berekening: Vul de formule in:
( !,#
𝑅 = ) = ",""- = 171 Ω
Antwoord: De weerstand is 171 Ω.
c De weerstand neemt af omdat de stroomsterkte sneller toeneemt dan de spanning vanaf 1 V.
21 Voor lijn A blijft de weerstand constant: de grafiek is een rechte lijn, dus ohmse weerstand
Voor lijn B neemt de weerstand toe: Bij hoge spanning is de stroomsterkte te klein vergeleken
(
met de ohmse weerstand. 𝑅 = ) dus als I klein dan R groot.
Voor lijn C neemt de weerstand af: Bij hoge spanning is de stroomsterkte te groot vergeleken
(
met de ohmse weerstand. 𝑅 = ) dus als I groot dan R klein.
4
POLARIS Natuurkunde vwo/gymnasium 3 | Uitwerkingen 4 Elektriciteit
22 a Als de stroom het grootst is, dan is de weerstand het laagst (bij dezelfde spanning) dus op
t = 18 s:
b Zweet geleidt de stroom beter, dus bij lage weerstand is de kans dat de verdachte liegt het
grootst. Wetenschappelijk onderzoek heeft overigens aangetoond dat de leugendetector niet
werkt.
c Gegevens: U = 10 V
I = 0,3 mA = 0,0003 A (uit diagram op t = 40 s)
Gevraagd: R in Ω
Berekening: Vul de formule in:
( !"
𝑅 = ) = ","""$ = 33333 Ω = 33 kΩ
Antwoord: De weerstand van de wasmachine is 33 kΩ
5
POLARIS Natuurkunde vwo/gymnasium 3 | Uitwerkingen 4 Elektriciteit
25 a waar
b waar
c niet waar
d niet waar
6
POLARIS Natuurkunde vwo/gymnasium 3 | Uitwerkingen 4 Elektriciteit
28 a Je moet de weerstand in serie schakelen omdat de spanning zich dan verdeeld over de ledlamp
en de weerstand. Je moet de weerstand zo kiezen dat de spanning over de ledlamp 2,1 V is en
over de weerstand 5,0 – 2,1 = 2,9 V.
b Gegeven: I = 20 mA = 0,02 A en U = 2,1 V
Gevraagd: R in Ω
Berekening: Vul de formule in:
( #,!
𝑅 = ) = ","# = 105 Ω
Antwoord: De weerstand van de ledlamp is 105 Ω.
c Gegeven: I = 20 mA = 0,02 A en U = 5,0 – 2,1 = 2,9 V
Gevraagd: R in Ω
Berekening: Vul de formule in:
( #,.
𝑅 = ) = ","# = 145 Ω
Antwoord: De weerstand moet 145 Ω zijn.
29 a Gegevens: Een rechte lijn in een (I,U)-diagram betekent dat de weerstand constant is.
Je mag daarom een willekeurig punt kiezen in het diagram. Kies een punt dat
makkelijk is af te lezen.
R1: Bij een spanning U1 = 8 V is de stroomsterkte I1 = 0,4 A
R2: Bij een spanning U2 = 8 V is de stroomsterkte I2 = 0,26 A
Gevraagd: R1 en R2 in Ω
Berekening: Vul de formule in:
( ' ( '
𝑅! = = = 20 Ω en 𝑅# = = = 31 Ω
) ",+ ) ",#*
Antwoord: De weerstand R1 is 20 Ω en de weerstand R2 is 31 Ω
b De totale weerstand is groter dan weerstand R1 en R2. Het is een serie schakeling. In een serie
schakeling is de totale weerstand altijd groter dan de afzonderlijke weerstanden. In een parallel
schakeling is de totale weerstand altijd kleiner dan de afzonderlijke weerstanden.
30 a Gegevens: U = 12 V , P = 1,3 W
Gevraagd: I in A
Berekening: Vul de formule in:
!,$
𝑃 = 𝑈 × 𝐼 → 1,3 = 12 × 𝐼 → 𝐼 = !# = 0,108 = 0,11 A
Antwoord: De stroomsterkte door de elektromotor is 0,11 A.
b Gegeven: I = 0,11A en U =12 V
Gevraagd: R in Ω
Berekening: Vul de formule in:
( !#
𝑅 = ) = ",!"' = 111 Ω
Antwoord: De weerstand van de elektromotor is 111 Ω.
c Gegevens: U=5V,P=2W
Gevraagd: I in A
Berekening: Vul de formule in:
#
𝑃 = 𝑈 × 𝐼 → 2 = 5 × 𝐼 → 𝐼 = = 0,40 A
&
Antwoord: De stroomsterkte door de lamp is 0,40 A.
d Gegevens: I1 = 0,11 A , I2 = 0,40 A
Gevraagd: Itot in A
Berekening: Vul de formule in:
𝐼/0/ = 𝐼! + 𝐼# = 0,11 + 0,40 = 0,51 A
Antwoord: De stroomsterkte is 0,51 A.
7
POLARIS Natuurkunde vwo/gymnasium 3 | Uitwerkingen 4 Elektriciteit
e Gegeven: I = 0,51 A en U = 12 V
Gevraagd: R in Ω
Berekening: Vul de formule in:
( !#
𝑅 = ) = ",&! = 23,5 = 24 Ω
Antwoord: De totale weerstand is 24 Ω
f De stroomsterkte door de lamp + R is 0,40 A
De spanning over lamp + R is 12 V
( !#
De weerstand van lamp + R is dus: 𝑅 = ) = ",+" = 30 Ω.
b Als de schuif helemaal links staat dan staat alle spanning over de lamp.
Gegevens: U = 12 V , P = 10 W
Gevraagd: R in Ω
Berekening: Vul de formule uit 19 b in:
(! !#! !#!
𝑃 = → 10 = →𝑅= = 14,4 Ω
, , !"
Antwoord: De weerstand is 14,4 Ω
c Om de lamp het minst fel te laten branden moet de schuif helemaal rechts staan.
d Gegevens: De lamp is een Ohmse weerstand dus de R = 14,4 Ω
De weerstand van de schuif is R = 50 Ω
De spanning U = 12 V
Gevraagd: I in A
Berekening: Bereken de totale weerstand van een serieschakeling. Vul de formule in:
𝑅/0/ = 𝑅! + 𝑅# = 14,4 + 50 = 64,4 Ω
Bereken nu de stroomsterkte:
( !# !#
𝑅/0/ = → 64,4 = → 𝐼 = = 0,19 A
) ) *+,+
Antwoord: De stroomsterkte in de lamp is 0,19 A omdat de stroomsterkte in een
serieschakeling overal gelijk is.
8
POLARIS Natuurkunde vwo/gymnasium 3 | Uitwerkingen 4 Elektriciteit
33 a De weerstand is het groots als de knop op 0% staat, dus in rust. De stroom is dan het kleinst
dus de weerstand het grootst.
b Recht evenredig betekent dat je de helft van de snelheid krijgt als ook de stroomsterkte
halveert. Dus 90 mA / 2 = 45 mA. Uit het diagram kun je aflezen dat 45 mA overeenkomt met
een positie van ongeveer 80%.
4.4 Sensorschakelingen
34 a NTC-weerstand
b weerstand
c LDR
35 a Temperatuur
b Lichtsterkte
c (Zwaarte)kracht
d Snelheid
36 a De stoomsterkte neemt toe, want de weerstand neemt af bij gelijke spanning en hogere
temperatuur.
b Door de toenemende stroomsterkte zal bij gelijk blijvende weerstand van R de spanning over R
toenemen.
c Omdat de spanning over de weerstand toeneemt, neemt de spanning over de NTC af, want de
totale spanning blijft constant 5 V.
37 a Gegevens: R = 20 Ω en U = 1,5 V
Gevraagd: I in A
Berekening: Vul de formule in:
( !,& !,&
𝑅 = ) → 20 = ) → 𝐼 = #" = 0,075 A
Antwoord: De stroomsterkte in de schakeling is dan 0,075 A.
b Gegevens: Utot = 5 V; UR = 1,5 V en I = 0,075 A
Gevraagd: T in °C
Berekening: UNTC = 5 – 1,5 = 3,5 V
Vul de formule in:
( $,&
𝑅123 = ) = ","-& = 46,7 Ω
Lees uit de diagram de temperatuur af bij 46,7 Ω. Dit is 25 °C.
Antwoord: De led gaat branden bij 25 °C.
c Bij een lagere temperatuur is de weerstand van de NTC groter. Er staat dan een grotere
spanning over de NTC en de spanning over het ledje is kleiner dan 1,5 V.
38 a Minder licht betekent een grotere weerstand van de LDR. De totale weerstand neemt toe en de
stroomsterkte neemt dus af.
b Omdat de stroomsterkte afneemt, neemt ook de spanning over R af.
c Omdat de totale spanning constant blijft en de spanning over R af neemt, neemt de spanning
over LDR toe.
39 Als de spanning over de sensor 2,5 V is dan is de totale spanning van 5,0 V gelijk verdeeld over
de LDR en R. De weerstanden hebben dan dezelfde grootte. De weerstand van R = 100 Ω dus
RLDR = 100 Ω. Uit het diagram lees je af dat dit bij een afstand is van 0,14 m.
9
POLARIS Natuurkunde vwo/gymnasium 3 | Uitwerkingen 4 Elektriciteit
40 a Gegevens: R = 45 Ω en U = 1,9 V
Gevraagd: I in A
Berekening: Vul de formule in:
( !,. !,.
𝑅 = ) → 45 = ) → 𝐼 = +& = 0,042 A
Antwoord: De stroomsterkte in de schakeling is dan 0,042 A.
b Gegevens: Utot =3,6 V en Ulamp = 1,9 V en I = 0,042 A
Gevraagd: Is PLDR kleiner dan 200 mW?
Berekening: Bereken de spanning over de LDR. Vul de formule in:
𝑈4 = 𝑈678 + 𝑈9:;< → 3,6 = 𝑈678 + 1,9 → 𝑈678 = 3,6 − 1,9 = 1,7 V
Bereken het vermogen. Vul de formule is:
𝑃 = 𝑈 × 𝐼 = 1,7 × 0,042 = 0,071 W = 71 mW
Antwoord: Het vermogen is kleiner dan 200 mW dus de LDR blijft heel.
43 a R1 neemt toe als het materiaal uitrekt. De spanning over R1 neemt dan ook toe.
b De maximale weerstand in de schakeling is 2,5 + 5,6 = 8,1 kΩ
De minimale weerstand in de schakeling is 1,0 + 5,6 = 6,6 kΩ
De spanning is constant, het grootste vermogen krijg je bij de grootste stroomsterkte dus bij de
kleinste weerstand, 6,6 kΩ.
( !# !#
De stroomsterkte is dan 𝑅 = → 6600 = → 𝐼 = = 0,0018 A.
) ) **""
Het vermogen is dan: 𝑃 = 𝑈 × 𝐼 = 12 × 0,018 = 0,022 W.
c Gegevens: R2 = 5,6 kΩ; U1 = 2,7 V en Utot = 12 V
Gevraagd: R1
Berekening: Bereken eerst de spanning over R2.
U2 = 12 – 2,7 = 9,3 V
Bereken de stroomsterkte in de schakeling. Vul de formule in:
( .,$ .,$
𝑅 = ) → 5600 = ) → 𝐼 = &*"" = 0,0017 A
Bereken nu de weerstand R1
( #,-
𝑅= = = 1625 = 1,6 kΩ
) ",""!-
Antwoord: De waarde van R1 bij 2,7 V is 1,6 kΩ.
10
POLARIS Natuurkunde vwo/gymnasium 3 | Uitwerkingen 4 Elektriciteit
44 Bij een NTC neemt de weerstand af als de temperatuur toeneemt. De spanning neemt dus ook
af als de temperatuur toeneemt. Het diagram geeft dus de spanning over de NTC weer zoals in
figuur 2.
11
POLARIS Natuurkunde vwo/gymnasium 3 | Uitwerkingen 4 Elektriciteit
49 a De totale lengte van de kabel is 580000 meter. Elke meter is de weerstand 5,0×10-5 Ω. De
totale weerstand is dus 580000 × 5,0×10-5 = 29 Ω.
b Gegevens: R = 29 Ω; P = 700 MW en U = 900 kV
Gevraagd: Pdraad in W
Berekening: Bereken eerst de stroomsterkte. Vul de formule in:
-"" """ """
𝑃 = 𝑈 × 𝐼 → 700 000 000 = 900 000 × 𝐼 → 𝐼 = ."" """ = 778 A
Bereken nu de Pdraad
𝑃=>::= = 𝑅=>::= × 𝐼# = 29 × 777,8# = 18 × 10* W
Antwoord: Er wordt door de draad 18 MW aan vermogen in warmte omgezet.
c 18 MW is 18/700 × 100% = 2,5 % verlies aan energie.
50 a De weerstand is 100 × 0,01 = 1 Ω per kabel. Omdat beide kabels in serie staan wordt dat 2,0 Ω.
b Gegevens: R = 2,0 Ω; P = 3680 W en U = 230 V
Gevraagd: Pdraad in W
Berekening: Bereken eerst de stroomsterkte. Vul de formule in:
$*'"
𝑃 = 𝑈 × 𝐼 → 3680 = 230 × 𝐼 → 𝐼 = #$" = 16 A
Bereken nu de Pdraad
𝑃=>::= = 𝑅=>::= × 𝐼# = 2 × 16# = 512 W
Antwoord: Er wordt door de draad 512 W aan vermogen in warmte omgezet als je geen
transformatoren gebruikt.
c Gegevens: Up = 230V; Ip =16 A en Us=2000 V
Gevraagd: Is in A
Berekening: Vul de formule in:
#$"×!*
𝑈< × 𝐼< = 𝑈A × 𝐼A → 230 × 16 = 2000 × 𝐼A → 𝐼A = #""" = 1,84 A
Antwoord: De stroomsterkte door de draden is 1,84 A
d Het verlies in de draad is nu:
𝑃=>::= = 𝑅=>::= × 𝐼# = 2 × 1,84# = 6,76 W
Er wordt door de draden 6,76 W aan vermogen in warmte omgezet als je transformatoren
gebruikt.
e Bij 5% verlies in elke transformator verlies je totaal 10%. 10% van 3680 W is 368 Watt. Je
verlies ook nog 6,8 W in de draden, dus totaal verlies je 368 + 6,8 = 375 W. Dit is minder dan
512 W, dus het heeft vanuit energie oogpunt zin om de transformatoren te gebruiken.
51 a De spanning gaat omlaag en de stroomsterkte gaat omhoog. Er zit dus een transformator in de
adapter.
b Het vermogen aan de ‘input’ is P = U × I = 230 × 1,5 = 345 W.
Het vermogen aan de ‘output’ is P = U × I = 16,5 × 3,65 = 60 W.
De adapter verliest dus 345-60 = 284 W aan vermogen.
c Je verliest 284/345 × 100 % = 83 %.
d Dit merk je doordat de adapter warm wordt.
12
POLARIS Natuurkunde vwo/gymnasium 3 | Uitwerkingen 4 Elektriciteit
13
POLARIS Natuurkunde vwo/gymnasium 3 | Uitwerkingen 4 Elektriciteit
Toetsvoorbereiding
1 a De energie die een apparaat per seconde gebruikt, is het vermogen.
b De rechter ledlamp van 7W heeft het grootste vermogen en dus de grootste stroomsterkte, want
de spanning is gelijk.
c Je kunt de formule Pdraad = Udraad2 / R gebruiken.
Gegevens: P1 = 4,5 W; P2 = 7 W en U = 230 V
Gevraagd: R in Ω
Berekening: Vul de formule in lamp 1:
(! #$"! #$"!
𝑃= → 4,5 = →𝑅= = 238 kΩ
, , +,&
Vul de formule in voor lamp 2:
(! #$"! #$"!
𝑃 = , → 7 = , → 𝑅 = - = 7,6 kΩ
Antwoord: De weerstand van de linker lamp is 238 kΩ en van de rechter lamp is 7,6 kΩ.
d Gegevens: P = 4,5 W en t = 30000 h
Gevraagd: E in J
Berekening: Bereken t in seconde:
t = 30000 × 60 × 60 = 1,08 × 108 s
Vul de formule in:
𝐸 = 𝑃 × 𝑡 = 4,5 × 1,08 × 10' = 4,86 × 10' J
Antwoord: De lamp gebruikt 486 MJ in 30 000 uur.
2 a
b De grafiek loopt minder steil dan een rechte lijn bij toenemende spanning. De stroomsterkte is
dan te klein voor een ohmse weerstand. De weerstand neemt dus toe als de spanning
toeneemt.
c Bij een NTC neemt de weerstand juist af als de spanning toeneemt. Het is dus geen NTC.
3 a Een capaciteit van 1,5 Ah betekent dat de accu gedurende 1 uur een stroom kan afgeven van
1,5 A of 0,5 uur een stroom van 3 A. Het product van stroomsterkte in A en tijd in h is dus 1,5.
b Gegevens: P = 600 W; U = 18 V en C = 1,5 Ah
Gevraagd: t in h
Berekening: Bereken de stroomsterkte. Vul de formule in:
*""
𝑃 = 𝑈 × 𝐼 → 600 = 18 × 𝐼 → 𝐼 = !' = 33 A
Bereken nu hoelang de boor op de accu werkt:
Bij 1,5 A verbruik werkt de accu 1 uur.
Bij 33 A verbruik werkt de accu 1,5/33 = 0,045 uur.
Antwoord: De boormachine werkt 0,045 uur op maximaal vermogen.
14
POLARIS Natuurkunde vwo/gymnasium 3 | Uitwerkingen 4 Elektriciteit
5 a Gegevens: R1 t/m 13 = 12 Ω,
Gevraagd: Rtot in Ω
Berekening: Vul de formule in:
! ! ! ! ! !#
,
= , + , + ⋯ + , = 13 × !# → 𝑅/0/ = !$ = 0,923 Ω
"#" $ ! $%
Antwoord: De totale weerstand is 0,92 Ω
b Gegeven: R = 0,923 Ω
U = 12,8 V
Gevraagd: I in A
Berekening: Vul de formule in:
( !#,' !#,'
𝑅 = ) → 0,923 = ) → 𝐼 = ",.#$ = 13,9 A
Antwoord: De stroom door de achterruitverwarming is 14 A
c Gegeven: I = 13,9 A
U = 12,8 V
Gevraagd: P in W
Berekening: Vul de formule in:
𝑃 = 𝑈 × 𝐼 = 12,8 × 13,9 = 178 W
Antwoord: Het vermogen is 178 W
d Als er een draad doorbrandt neemt de weerstand toe omdat er minder draden zijn om de
stroom door te laten. De stroomsterkte wordt dus kleiner.
6 a De weerstand van de NTC neemt af bij toenemende temperatuur. De spanning over de NTC
daalt en de spanning over de weerstand stijgt bij het toenemen van de temperatuur.
b De weerstand R moet zo gekozen worden dat er nooit meer dan 1,5 mA stroom kan lopen. Het
is dan veilig om net te doen of de weerstand van de NTC 0 kan worden.
De weerstand R moet dan:
( &
𝑅 = ) = ",""!& = 3333 Ω
Kies voor de weerstand R een waarde van 3,3 kΩ.
7 a Er wordt 1,0 GW vermogen getransporteerd. Dat is 1000 MW. Het verlies is 7,6 MW. Dit is
7,6/1000 × 100% = 0,76 % verlies.
b Gegevens: Pverlies = 7,6 MW; R = 1,54 Ω en P = 1,0 GW
Gevraagd: U in V
Berekening: Reken het vermogen om naar W.
7,6 MW is 7 600 000 W
Bereken de spanning over de kabel:
(! (!
𝑃= → 7 600 000 = → 𝑈 = W7 600 000 × 1,54 = 3421 V
, !,&+
De stroomsterkte door de kabel:
-*"""""
𝑃 = 𝑈 × 𝐼 → 7 600 000 = 3421 × 𝐼 → 𝐼 = $+#! = 2222 A
Bereken nu de totale spanning (gebruik het totale vermogen):
!"""""""""
𝑃 = 𝑈 × 𝐼 → 100 0000 000 = 𝑈 × 2222 → 𝑈 = #### = 45013 V
Antwoord: De spanning is 45 kV.
8 a De warmte wordt gemaakt in de ‘secundaire’ spoel. Als de pan niet op de kookplaat staat is er
ook geen secundaire spoel.
b Een grote stroom zorgt voor de warmte in de bodem van de pan. Om de stroom omhoog te
transformeren moet je de spanning omlaag transformeren.
15
POLARIS Natuurkunde vwo/gymnasium 3 | Uitwerkingen 4 Elektriciteit
16