Professional Documents
Culture Documents
P. Dautzenberg, W. Braam - Ik Ben Het Steeds Meer Kwijt - Over Alzheimer en Andere Vormen Van Dementie
P. Dautzenberg, W. Braam - Ik Ben Het Steeds Meer Kwijt - Over Alzheimer en Andere Vormen Van Dementie
P. Dautzenberg, W. Braam - Ik Ben Het Steeds Meer Kwijt - Over Alzheimer en Andere Vormen Van Dementie
steeds meer
kwijt
Deze bladzijde is met opzet leeg gelaten
Ik ben het
steeds meer
kwijt
Over Alzheimer en andere vormen
van dementie
Inleiding 7
Wat is vergeetachtigheid? 15
Behandelingsmogelijkheden 67
Geheugenregels 83
De hulpverlening 91
Alzheimer Nederland 97
Literatuur 107
Register 109
7
Inleiding
Onze hersenen
Onze hersenen zitten ongelooflijk ingewikkeld in elkaar. Hoe ongelooflijk ingewikkeld
ze precies werken weet nog steeds niemand. Wel weten we bij-
voorbeeld dat er zich in de hersenen zeker honderd miljard
(100.000.000.000) zenuwcellen bevinden. Elk van deze cellen
heeft weer talrijke verbindingen (synapsen) met andere hersen-
cellen. Daarbij geldt hoe meer verbindingen er zijn, hoe meer
informatie kan worden doorgegeven en opgeslagen. Men schat
zelfs dat in volwassen hersenen meer verbindingen bestaan
tussen hersencellen onderling, dan tussen de watermoleculen
in de oceanen van de aarde!
Zenuwcellen hebben ieder hun eigen functie. Zo dient een
grote groep voor de besturing van de spieren en ontvangt een
andere grote groep via onze zintuigen allerlei impulsen uit de
omgeving. En een nog grotere groep zenuwcellen wordt
gebruikt voor de opslag van informatie: ons geheugen.
Bijna alle informatie ligt opgeslagen in de schors aan de buiten-
kant van onze hersenen, maar naarmate we meer onderzoek
doen, blijken steeds meer delen van de hersenen een functie te
hebben in het geheugen. Daardoor kunnen we misschien beter
zeggen: het proces van het geheugen is in het geheel van onze
hersenen aanwezig.
minuten tot dagen of zelfs weken. Verder lijkt het erop dat
informatie opgeslagen kan worden in de vorm van een bepaal-
de chemische codering via neurotransmitters (chemische ver-
bindingen, letterlijk: zenuwoverbrengers) in de synapsen. Dat
werkt als volgt:
Een zenuwcel heeft vele uitlopers die in contact staan met
andere zenuwcellen. Deze zenuwcellen ‘praten’ met elkaar door
middel van elektrische signalen die zeer snel door de uitlopers
worden doorgegeven.
Nu zitten zenuwcellen niet direct aan elkaar vast zoals elektri-
citeitsdraden. Het elektrische signaal kan daardoor niet zo-
maar van de ene zenuwuitloper direct doorlopen naar de andere
zenuwcel. In de synaps, de plek waar het uiteinde van de ene
Figuur 1. Prikkeloverdracht zenuwcel vlak tegenover dat van een andere ligt, worden daar-
van de ene zenuw op een om neurotransmitters afgescheiden. Kleine hoeveelheden
andere in de synaps. A: als daarvan bevinden zich in blaasjes in het zenuwuiteinde. Een
de elektrische impuls (2) in elektrisch signaal zorgt ervoor dat de blaasjes openspringen,
het zenuwuiteinde (3) aan- waardoor de neurotransmitters in de synapsspleet tussen beide
komt, komt de neurotrans- zenuwuiteinden terechtkomen.
mitter (acetylcholine) vrij. Op het oppervlak van de andere, tegenoverliggende zenuwcel,
Acetylcholine reageert met bevinden zich de zogeheten ‘receptoren’ (de ‘ontvangers’). Die
de receptoren (6) in de ont- geven, zodra ze met een bij hen passende neurotransmitter in
vangende zenuw (7); aanraking komen, een eigen stroomstootje af, waarna het elek-
B: acetylcholinesterase- trische signaal zijn weg verder kan vervolgen. Het is echter niet
remmer (ACR) (10) zorgt zo dat zich tegenover elk zenuwuiteinde maar één ander zenu-
ervoor dat het acetylcholine wuiteinde bevindt. De werkelijkheid is veel ingewikkelder.
langer in de synapsspleet Ieder zenuwuiteinde staat driedimensionaal in contact met een
aanwezig blijft, zodat de scala van andere zenuwen. Al deze verschillende contacten
prikkeloverdracht beter kunnen leiden tot remmen, stimuleren, een beetje remmen,
wordt. later remmen, een beetje stimuleren, later stimuleren, enzo-
A B
1
2
8
1. Zenuwuitloper
2. Elektrische impuls
3. Uiteinde aanvoerende
zenuw
4. Blaasje met acetylcholine 4
5. Synaptische spleet
3
6. Receptoren
7. Ontvangende zenuw
5 10
8. Myelineschede 6 9
9. Acetylcholinesterase
7
10. Acetylcholinesterase-
remmer
wat is het geheugen? 11
Acetylcholine
Er bevinden zich in de hersenen verschillende soorten neuro- een neurotransmitter
transmitters. Een daarvan is acetylcholine dat op veel plaatsen
in de hersenen aanwezig is. In bepaalde delen van de hersenen
zorgt het ervoor dat de opslag van nieuwe feiten en gebeurte-
nissen in ons geheugen goed verloopt. In andere delen van de
hersenen speelt het een rol bij de regeling van de spanning in
de spieren.
Omdat het proces van onthouden zich mogelijk in alle hersen-
gedeelten afspeelt, zijn voor het geheugen waarschijnlijk ook
andere neurotransmitters van belang, zoals glutamaat en nor-
adrenaline.
Wat is vergeetachtigheid?
ernstige geheugenstoornissen
Het woord dement is afgeleid van het Latijnse woord ‘mens’ dat
geest betekent. Dement kan letterlijk vertaald worden als ‘ont-
geest’, ontdaan van geest. Artsen definiëren dementie als een
verworven (dus niet aangeboren) blijvend verlies van functies
van het verstand bij intact blijven van bewustzijn. Het meest in
het oog springend en vaak het eerste verschijnsel hierbij is ver-
geetachtigheid, en dan vooral het vergeten van dingen en zaken
die kort tevoren gebeurd of gezegd zijn. Pas als het verlies dus-
danig is dat de patiënt niet meer als voorheen in de maatschap-
pij kan functioneren, mag van dementie gesproken worden.
Kenmerken
Tot de functies die tijdens het ziekteproces min of meer ver- functies die verloren gaan
loren gaan, horen:
• Denken.
• Oordelen.
• Het vermogen van zelfstandig handelen en van initiatief
nemen; het begrijpen.
• De sociale vaardigheden.
• Het zich kunnen oriënteren in de ruimte en de tijd.
• Het zich herinneren wat recent en vroeger is voorgevallen.
• Het vermogen om nieuwe informatie op te nemen.
• Lezen.
• Schrijven.
• Het voeren van een gesprek.
Als gevolg van deze verliezen verdwijnt ten slotte het beeld van
de wereld en van jezelf. De demente mens verliest letterlijk
zichzelf: er sterft al een deel vóór het overlijden, zodat men in
Groot-Brittannië soms wel spreekt van de ‘pre-death’.
Tot ongeveer tien jaar geleden vormde het begrip dementie het
eindpunt van de zoektocht naar wat een patiënt kon manke-
ren. Het begrip dementie verklaarde tot dan voldoende waar-
om iemand wat vergat, niet meer voor zichzelf kon zorgen of
zich afwijkend gedroeg. Momenteel is dat niet meer zo. De ver-
denking dat iemand dementie kan hebben, betekent tegen-
woordig het beginpunt van een zoektocht naar de onderliggen-
de oorzaak van dementie. In Nederland is voor deze zoektocht
in 2005 een multidisciplinair advies geschreven: ‘Richtlijn
Diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie’.
De zoektocht naar de onderliggende oorzaak van dementie
vindt steeds meer plaats op zogenaamde geheugenpoliklinie-
ken. Op deze speciale poliklinieken, waarvan er in Nederland
in 2005 ruim veertig waren, wordt pas na uitgebreid onderzoek
door een heel team van experts de feitelijke oorzaak van de
dementie vastgesteld. Hierbij kunnen we de vergelijking trek-
ken met het begrip ‘koorts’. Wanneer iemand zich ziek voelt,
koude rillingen heeft en klappertandend in bed ligt, heeft hij
waarschijnlijk koorts. De thermometer kan dat bevestigen.
Maar het woord koorts zegt eigenlijk niets meer dan dat de
lichaamstemperatuur verhoogd is. Nader onderzoek zal nodig
zijn, om erachter te komen wat de oorzaak van de koorts is. Pas
dan weten we om welke ziekte het gaat en hoe deze eventueel
te behandelen is.
De vergelijking met koorts gaat nog verder. Voor een gezonde
man of vrouw is een koortsaanval vervelend. Hij of zij zal
mogelijk enkele dagen thuis blijven, maar na 1 tot 2 dagen vrij
te zijn van koorts, zal de gewone dagelijkse routine weer kun-
nen worden opgepakt. Dit is anders voor kleine kinderen of
juist hoogbejaarden. Voor hen kan een koortsaanval levensbe-
dreigend zijn. Behalve met de oorzaak van de koorts, zal een
arts zich ook bezighouden met de (mogelijke) gevolgen van de
koorts. Dit geldt ook voor dementie. Behalve naar de vraag
wat is dementie? oorzaken en typering 21
Klassieke patiënten
Klassieke patiënten met een bepaalde ziekte zijn patiënten bij bij wie alles ‘volgens het
wie alles ‘volgens het boekje’ klopt. Ze voldoen in alle opzich- boekje’ klopt
ten aan de kenmerken die, over die bepaalde ziekte, in de
22 spreekuur thuis
Vasculaire dementie
Vasculaire dementie is een verzameling van aandoeningen,
waarbij de beschadiging van de hersencellen wordt veroorzaakt
doordat de vaten/vaatjes in de hersenen niet meer goed werken
en de doorbloeding van de hersenen afneemt (vasculair bete-
kent: de vaten betreffend). Vasculaire dementie is weer niet één
ziekte, maar een verzamelnaam voor verschillende aandoenin-
gen, die met elkaar gemeen hebben dat de oorzaak van de
dementie een slechte functie van de bloedvaten is. De term vas-
culaire dementie vervangt de niet meer gebruikte term ‘multi-
infarct dementie’.
De bekende risicofactoren die leiden tot het ontstaan van vaat-
afwijkingen elders in het lichaam, zijn tegelijk ook de risico-
factoren voor het ontwikkelen van vasculaire dementie. Dit
zijn onder meer hoge bloeddruk (hypertensie) nu of eerder in
het leven, een verhoogd cholesterol, roken en hyperhomocys-
teïnemie (een stofwisselingsziekte, versterkt door een tekort
aan vitamine B12, B6 en foliumzuur). Mogelijk heeft het
negroïde ras een hoger risico op het ontwikkelen van vasculaire
dementie.
Als de symptomen van vasculaire dementie aanwezig zijn, dan
versterkt een lage bloeddruk (hypotensie) de symptomen, het
maakt de dementie erger.
Frontotemporale dementie
Frontotemporale dementie is opnieuw een verzameling van gedragsstoornissen op de
aandoeningen, waarbij gedragsstoornissen als eerste symp- voorgrond
toom ontstaan tussen de 45 en 70 jaar en later pas geheugen-
stoornissen. In ongeveer 40% is er sprake van het eerder voor-
komen van deze vorm van dementie binnen de familie. Het is
bij deze patiënten vaak moeilijk uit te maken wanneer de ziek-
te precies begint, soms variërend van 2 tot 20 jaar vóór de diag-
nose. Omdat gedragsstoornissen vaak op de voorgrond staan,
denkt men in het begin vooral aan psychiatrische aandoenin-
gen. Er kan sprake zijn van een apathie (initiatiefverlies, des-
interesse), maar ook van ontremd gedrag of stereotiep gedrag,
Bij stereotiep gedrag heeft de patiënt vaak geen inzicht in
zijn/haar toestand, maar ook geen vermogen meer om zich in
te kunnen leven in andermans situatie. Later volgt een afname
van de spontane spraak en weer later geheugenstoornissen.
Het syndroom werd in 1922 voor het eerst beschreven als de
28 spreekuur thuis
Parkinson-dementie
insluitlichaampjes op één Patiënten met de ziekte van Parkinson hebben een hoog risico
specifieke plaats op het ontwikkelen van een vorm van dementie. Afhankelijk
van de manier waarop de geheugenstoornissen worden onder-
zocht, wordt tot 40% van de patiënten met de ziekte van
Parkinson dementerend. De symptomen beginnen sluipend. In
het begin staat traagheid op de voorgrond, met toenemende
moeite voor het doen van twee taken tegelijkertijd. Als de
dementie toeneemt, komen steeds meer symptomen voor, die
lijken op die van de Lewy Body-dementie.
In de Richtlijn Diagnostiek en medicamenteuze behandeling
van dementie 2005 is geen onderscheid gemaakt tussen Lewy
Body-dementie en de dementie bij de ziekte van Parkinson. Of
dit terecht is, zal door toekomstig onderzoek bevestigd moeten
worden. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat bij Parkinson-
dementie en Lewy Body-dementie een verschil bestaat in de
doorbloeding van bepaalde delen van de hersenen. Ook blijken
na het overlijden bij patiënten met Parkinson-dementie dezelf-
de afwijkingen in de hersenen onder de microscoop voor te
komen als bij de Lewy Body-dementie, namelijk de Lewy-
insluitlichaampjes. Bij de ziekte van Parkinson echter, zitten
deze insluitlichaampjes maar op één specifieke plaats. Zodra er
sprake is van Parkinson-dementie, treft men deze insluit-
lichaampjes onder de microscoop overal in de hersenen aan.
Naast deze Lewy-insluitlichaampjes zien we bij Parkinson-
dementie ook andere afwijkingen, zoals die onder de micro-
scoop te zien zijn bij patiënten met de ziekte van Alzheimer,
namelijk amyloïd plaques en neurofibrilaire tangles.
wat is dementie? oorzaken en typering 29
Beloop Parkinson-dementie
Zodra de geheugenstoornissen bij een patiënt met de ziekte
van Parkinson meer op de voorgrond gaan staan, nemen ook
de stoornissen van het lopen toe en worden patiënten snel
afhankelijk van anderen. De zorglast neemt voor een partner
daarop fors toe, doordat een patiënt zowel lichamelijk als gees-
telijk sterk achteruitgaat. In hoeverre de behandeling met mid-
delen zoals rivastigmine dit beloop gunstig beïnvloeden, moet
nog nader onderzocht worden.
Bij het tweede bezoek heeft meneer Vrolijk moeite om zich iets
te herinneren van het vorige bezoek, maar daar lijkt hij niet om
te malen. Opnieuw volgen enkele geheugentestjes en wordt
mevrouw Vrolijk nauwkeurig gevraagd wat haar echtgenoot
thuis nog doet en hoe zijn gedrag is.
Vervolgens zet de arts alles op een rijtje. Lichamelijk is er niets
aan de hand en ook het bloedonderzoek is helemaal normaal.
Er lijkt geen sprake te zijn van een depressie. Wel faalt het
geheugen op meerdere gebieden, wat volgens mevrouw Vrolijk
duidelijk erger wordt en ook in de familie blijkt voor te komen.
Waarschijnlijk heeft meneer Vrolijk de ziekte van Alzheimer.
Mevrouw Vrolijk schrikt hier niet van. Zij lijkt zelfs opgelucht.
‘Eindelijk heb ik steun gekregen in mijn verdenking.’ Ook
meneer Vrolijk neemt alles luchtig op. Het lijkt hem niet te
raken. Ook als het toekomstperspectief ter sprake komt, is
mevrouw Vrolijk bezorgd, terwijl haar man alleen maar ont-
daan raakt wanneer hij bij zijn vrouw wat tranen ziet blinken.
Er blijken plannen te bestaan om te verhuizen naar een aan-
gepaste woning. Mevrouw Vrolijk is suikerpatiënte en loopt
moeilijk. Is deze verhuizing nog haalbaar? Zal haar man niet
nog meer verward raken?
De arts maakt een afspraak met het maatschappelijk werk,
zodat alternatieven besproken kunnen worden. Ten slotte
wordt een nieuwe afspraak gemaakt om te kijken of meneer
Vrolijk in aanmerking komt om behandeld te worden met
Exelon, een geneesmiddel dat de ziekte van Alzheimer niet
geneest, maar mogelijk wel afremt.
Een jaar later. Het gaat redelijk goed met het echtpaar. Zij gaan
vandaag verhuizen naar een verzorgingshuis met groepsver-
zorging. Meneer Vrolijk is er zelf niet bij. Hij blijft een paar
dagen logeren bij een van zijn kinderen, zodat hij door de ver-
andering niet in de war zal raken.
De Exelon wordt goed verdragen. Wel waren er korte tijd wat
misselijkheidsklachten, maar deze waren spontaan verdwenen
nadat de arts de dosering iets had verlaagd. Meneer Vrolijk
komt het verzorgingshuis niet meer zelfstandig uit. Om zijn
vrouw te ontlasten, gaat hij twee dagen per week met veel ple-
zier naar de groepsverzorging.
Weer een jaar later. Het geheugen gaat bij meneer Vrolijk nu
zienderogen achteruit. Hij kan zich nog alleen zelfstandig was-
sen en aankleden als iemand anders vertelt wat hij moet doen.
ðe heer vrolijk, een casus 33
Een half jaar later, tweeënhalf jaar na het stellen van de diag-
nose, wordt meneer Vrolijk definitief opgenomen in het ver-
34 spreekuur thuis
pleeghuis. Zijn vrouw bezoekt hem daar twee keer per week.
De kinderen bij toerbeurt wat minder. Niet iedereen kan even
goed tegen de sfeer op de afdeling van het verpleeghuis.
Meneer Vrolijk wordt steeds stiller, loopt steeds minder en valt
af ondanks de goede zorgen. Hij herkent zijn kinderen niet
meer en weet evenmin meer dat hij getrouwd is met mevrouw
Vrolijk. Toch blijft zij komen. Samen zitten ze dan hand in
hand. Niet lang, want dat houdt mevrouw Vrolijk niet vol. Met
een zucht en een zwaai gaat ze weer terug naar het verzorgings-
huis.
Criteria
mogelijk, waarschijnlijk of zeker We gebruiken momenteel meerdere klinische criteria voor het
stellen van de diagnose ‘ziekte van Alzheimer’, zoals DSM-IV,
ICD -10, NINCDS - ADRDA en CERAD . Alle genoemde sets van crite-
ria hanteren een combinatie van:
• De klinische syndromale diagnose dementie.
• Criteria die betrekking hebben op de aard van de stoornissen
van het verstand, waaronder in ieder geval geheugenstoor-
nissen.
• Niet plotselinge start en een sluipend beloop.
• Door bovengenoemde stoornissen een negatief effect op het
dagelijks functioneren.
• Bovengenoemde stoornissen zijn ook aanwezig bij een onge-
stoord bewustzijn. Ook zijn er geen andere hersenziektes
verantwoordelijk voor bovengenoemde stoornissen.
Hersenatrofie
De microscopische veranderingen helpen niet bij het vaststel-
len of diagnosticeren van de ziekte van Alzheimer. In
Nederland worden de hersenen pas microscopisch nagekeken
als de patiënt is overleden. Maar bij het optreden van de hier-
boven beschreven microscopische veranderingen gedurende
het leven, zijn hersencellen weggevallen (hersenatrofie).
Hierdoor wordt het voor de overgebleven hersencellen moeilij-
ker om goed onderling contact te houden. Het verlies van
onderling contact zorgt ervoor dat bepaalde functies niet meer
goed verlopen, zoals onthouden, begrijpen en kunnen hande-
len.
De hersenatrofie is na verloop van tijd zichtbaar door middel
van een CT-scan of beter nog een MRI-scan. Het verlies aan her-
sencellen treedt overal in de hersenen op. In het begin van de
ziekte wordt vooral één hersengebied, de hippocampus, getrof-
fen. Door de hersenatrofie ontstaat een tekort aan diverse her-
sentransportstoffen, waaronder acetylcholine. Omdat acetyl-
choline essentieel is voor de werking van het geheugen, werd
aangenomen dat een tekort daaraan ook de centrale factor is
bij de achteruitgang van andere intellectuele functies. De
gedachte dat alléén acetylcholine van belang is, blijkt inmid-
dels achterhaald. Er spelen óók tekorten aan andere neuro-
transmitters een rol, zoals glutamine. Tegenwoordig denken we
dat acetylcholine veel meer een regierol heeft en andere neuro-
transmitters op die manier beïnvloedt. De acetylcholine-
theorie heeft geleid tot de ontwikkeling van de eerste generatie
anti-dementiemiddelen, de acetylcholinesteraseremmers.
Apo-E4 en de amyloïdcascade
Afzetting van het kleine eiwit amyloïd in de hersenen is het
ðe ziekte van alzheimer 39
begin van een keten van processen die leidt tot de hersenafwij-
kingen bij de ziekte van Alzheimer. Wat die kettingreactie nu
precies in gang zet, is echter nog steeds niet precies bekend.
Waarschijnlijk speelt het Apo-E4 hierbij een belangrijke rol.
Apo-E4 is een van de vier typen apo-lipoproteïnen. Dit zijn
stoffen die te maken hebben met het transport van vetten. Ze
zorgen er onder meer voor dat vetten goed in het bloed opge-
lost kunnen worden. Mensen met Apo-E2 hebben een verlaagd
risico op hart- en vaatziekten. Mensen met Apo-E4 hebben een
verhoogd risico hierop.
Apo-lipoproteïnen komen ook in de hersenen voor en spelen
daar een rol bij het herstel van zenuwcellen na een beschadi-
ging. Men neemt aan dat Apo-E4 daarbij een ongunstige rol
speelt, omdat het Apo-E4 bij 20 tot 30% van de bevolking
voorkomt, terwijl dit bij 50 tot 60% van de mensen met de
ziekte van Alzheimer het geval is.
De rol van Apo-E4 is hiermee overigens niet geheel duidelijk
geworden. Want niet iedereen met Apo-E4 krijgt de ziekte van
Alzheimer. Men neemt momenteel aan dat mensen met Apo-
E4 gevoeliger zijn voor datgene wat de ziekte van Alzheimer
doet ontstaan, waardoor zij gemakkelijker en ook op jongere
leeftijd de ziekte krijgen.
Alzheimer en bloedvatafwijkingen
De ontdekking van beschadigingen van de bloedvatwanden beschadigingen van de bloed-
door amyloïd bij mensen met de ziekte van Alzheimer heeft de vatwanden door amyloïd
bestaande tweedeling tussen de ziekte van Alzheimer en vascu-
laire dementie (zie blz. 25) ter discussie gesteld. Dit wordt ver-
sterkt door de observatie dat sommige risicofactoren zowel het
ontstaan van de ziekte van Alzheimer als van vasculaire
dementie bevorderen, zoals hoge bloeddruk.
Tot nu toe worden beide hersenziekten als afzonderlijke ziek-
ten gezien. In het nog niet zo verre verleden werd de diagnose
vasculaire dementie gesteld en de ziekte van Alzheimer meteen
uitgesloten, zodra er bij iemand afwijkingen aan de bloedvaten
werden gevonden, of wanneer er aanwijzingen voor een klein
herseninfarct bestonden.
Tegenwoordig denken we dat beide ziekten elkaar niet uitslui-
ten, maar ook gecombineerd kunnen voorkomen als de ziekte
van Alzheimer met vasculaire kenmerken (vroeger ‘mengbeeld
dementie’). Deze combinatie treedt vooral boven het 80e
levensjaar op. Hierbij bestaan verschillende combinatiemoge-
lijkheden.
1. Uitsluitend de ziekte van Alzheimer.
2. Ziekte van Alzheimer met toevallig ook een herseninfarct.
3. Zowel ziekte van Alzheimer als vasculaire dementie.
4. Vasculaire dementie met een ontwikkelende ziekte van
Alzheimer ernaast.
5. Uitsluitend vasculaire dementie.
40 spreekuur thuis
Beschermende factoren
lichaamsbeweging is goed voor Naast risicofactoren bestaan er ook beschermende factoren
de hersenen tegen het krijgen van de ziekte van Alzheimer, zoals:
• Hogere opleiding. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat mensen
met een hogere opleiding minder kans hebben de ziekte van
Alzheimer te krijgen. Hoe een hogere opleiding zou kunnen
beschermen tegen Alzheimer is echter onduidelijk. Het zou
kunnen zijn dat mensen met een hoge opleiding vaker tot op
hoge leeftijd intensief hun hersenen gebruiken en op die
manier het natuurlijke verouderingsproces wat tegenhou-
den. Hier wordt wel tegenin gebracht dat het verschil met
lager opgeleiden wordt veroorzaakt doordat mensen met een
hogere opleiding beter in staat zijn om de beginverschijnse-
len van de ziekte van Alzheimer voor hun omgeving verbor-
gen te houden.
Als het intensief gebruiken van de hersenen de veroudering
van de hersenen inderdaad kan vertragen, is dat natuurlijk
net zo goed van belang voor mensen met een lagere oplei-
ding. Zo zou iedereen wat meer moeten lezen of een denk-
sport moeten beoefenen.
• Reumamiddelen. Men heeft een tijd gedacht dat het hebben
van reuma bescherming bood tegen de ziekte van Alzheimer.
Het was reumatologen opgevallen dat reumapatiënten min-
der vaak de ziekte kregen. Nader onderzoek heeft uitgewezen
dat het hier alleen om reumapatiënten gaat die langdurig
(ten minste 2-3 jaar) ontstekingsremmende medicijnen
gebruiken. Bij reumapatiënten die géén ontstekingsremmen-
de middelen gebruiken, is geen sprake van een verminderd
ðe ziekte van alzheimer 43
Typische klachten en
symptomen bij ‘Alzheimer’
Een ‘typische’ patiënt die lijdt aan de ziekte van Alzheimer ver-
toont een langzaam toenemende achteruitgang van geheugen-
functies bij een overigens vaak goede gezondheid. De patiënt
beseft die achteruitgang zelf vaak niet. In de regel klaagt de
familie over geheugenproblemen en functieverlies, de patiënt
zelf klaagt niet.
Het verlies van deze functies is door middel van testen duide-
lijk te maken. Naast een veelvoud van andere testen, worden
daar in Nederland de Mini Mental State Examination (MMSE)
en de Cognitieve Screenings Test (CST) voor gebruikt (zie
figuur 6).
Als de dementie langer bestaat, gaat er zoveel mis dat het ook
zonder testen voor iedereen duidelijk is dat er iets aan de hand
is. Iedere vorm van dementie heeft een eigen herkenbare
manier waarop dat functieverlies optreedt, ook de ziekte van
Alzheimer. Door een patiënt met achteruitgang van het geheu-
gen te testen, is de meest waarschijnlijke diagnose te stellen,
zonder dat microscopisch onderzoek nodig is.
CST MMSE
score score
Reisberg 2-3
20 30
symptomen Reisberg 4-5
5 institutionalisatie
overlijden
0 0
1 2 3 4 5 6 7 8 9 jaren
46 spreekuur thuis
Reisberg 1 en 2
een indeling gebaseerd op de De schaal volgens Reisberg leent zich goed voor classificering.
behoefte aan zorg Reisberg 1 wil zeggen: er bestaan geen klachten en ook bij uit-
gebreid onderzoek geen afwijkingen of symptomen. Gezonde
mensen hebben dus allemaal een Reisberg 1-stadium van hun
geheugen. Bij Reisberg 2 bestaan er subtiele klachten en wor-
den er alleen bij zeer uitgebreid onderzoek wat afwijkingen
gevonden.
Soms kan de diagnose dementie of ziekte van Alzheimer nog
niet worden gesteld, terwijl er toch meer afwijkingen bij uitge-
breid onderzoek zijn en klachten van de patiënt zelf. In die
situatie is er sprake van Reisberg 3, ofwel van milde geheugen-
stoornissen. Tabel 2 geeft een overzicht van de verschillende
stadia, de daarbij behorende verloren vaardigheden en het
beloop in de richting van de ziekte van Alzheimer.
Reisberg 2-3
Milde geheugen Interesses 1/ 2 - 2 jaar
stoornissen Initiatief
Reisberg 6 = dement
Opgenomen verpleeghuis Routine handelen 3 - 8 jaar
Spraak
Reisberg 7 = dement
Eindstadium Spontane activiteiten, > 6 jaar
beweging
typische klachten en symptomen 47
te duiden klachten als: ‘zwaar hoofd’, ‘lichte druk op het hoofd’ begin zelden precies aan te
en soms ‘leeg gevoel in het hoofd’ duiden nog het meest op een geven
aandoening in het denken. Vaker, maar nog altijd in een min-
derheid van de gevallen, zijn er klachten over verlies van initia-
tief met enkele depressieve symptomen, zonder dat de diagno-
se depressie duidelijk gesteld kan worden.
Nog voordat geheugenstoornissen echt duidelijk worden,
klagen de patiënt, maar vooral de mensen die de patiënt goed
kennen, over een afname in interesses. Hobby’s worden ver-
waarloosd en contacten met vrienden verwateren. Dit minder
actief zijn, wordt door zowel patiënt als familie de eerste
maanden tot een half jaar vaak aan andere factoren toegeschre-
ven, zoals gewone veroudering, belangrijke gebeurtenissen in
het leven, zoals verhuizingen of het verlies van een familielid.
Als de patiënt altijd al beschermd heeft gewoond en geleefd,
doordat bijvoorbeeld de echtgenoot of partner altijd al veel
dagelijkse bezigheden uit handen heeft genomen, valt het ini-
tiatiefverlies helemaal niet op. Een enkele keer vallen de klach-
ten pas op als de partner opgenomen moet worden in bijvoor-
beeld het ziekenhuis, of erger, komt te overlijden. Ook bij een
plotselinge opname in het ziekenhuis of verzorgingshuis van
de patiënt zelf, kunnen geheugenklachten ineens veel duidelij-
ker naar voren komen met een duidelijke invloed op het dage-
lijks functioneren. Schijnbaar is er dan sprake van een acute
dementie, maar in de praktijk zijn de geheugenklachten wel al
langer aanwezig, maar niet als zodanig herkend.
Zolang de patiënt in het dagelijks leven normaal of hooguit
wat dubieus blijft functioneren, kan de diagnose dementie niet
echt gesteld worden. In zo’n geval is er sprake van milde geheu-
genstoornissen. Patiënten met milde geheugenstoornissen zijn
niet dement, maar hebben wel een vijf- tot zesmaal verhoogd
risico op dementie.
In dit stadium kan de patiënt baat hebben bij wat controle bij
complexe taken, zoals het invullen van belastingpapieren en
het regelen van een reis naar een buitenlandse bestemming.
Hulp bij de dagelijkse verzorging vanwege geheugenproblemen
is nooit nodig.
Desoriëntatie
De patiënt raakt de controle over zijn leven kwijt door een ver-
minderd besef van tijd en tijdritme (desoriëntatie in tijd),
minder besef van de plaats waar hij zich bevindt (desoriëntatie
in plaats), en uiteindelijk minder besef van wie of wat de per-
soon is of doet en waar hij mee te maken heeft (desoriëntatie
in persoon). Het resultaat van dit controleverlies is onrust,
vaak als eerste herkenbaar aan het eind van de middag of het
begin van de avond.
De desoriëntatie kan aanleiding zijn tot dwalen. Aanvankelijk
gebeurt dit alleen in een vreemde omgeving, tijdens slecht
zicht in bijvoorbeeld een regenbui of in het donker. Maar na
verloop van tijd zal het in toenemende mate ook in de eigen
vertrouwde omgeving kunnen gebeuren. De ongerustheid van
familieleden maakt dat, als dit eenmaal is opgetreden, de leef-
wereld van de patiënt letterlijk snel kleiner wordt. Een SOS-
ketting of kaartjes met huisadres en telefoonnummer van
familieleden maakt het zelfstandig ‘dwalen’ van de patiënt nog
lang acceptabel. Bij het gaan verwaarlozen van verkeersregels
dient het dwaalgedrag te worden beperkt.
Als de ziekte verder voortschrijdt, de nachtrust verstoord is en
er sprake is van desoriëntatie, is de kans op algehele onrust
groot. Het is dan niet langer verantwoord iemand alleen te
laten.
Taalstoornis
De moeite om op namen te komen neemt toe en de mogelijk-
heid om dit te camoufleren neemt af. In plaats van ‘dinges’ of
omschrijvingen, worden nieuwe, niet bestaande woorden
gevormd die qua uitspraak ongeveer lijken op de gemiste
50 spreekuur thuis
Vaak vallen
Een patiënt met dementie heeft vijfmaal zoveel kans om te val-
len dan een niet-dementerende. De reden voor dit vallen is
vaak niet goed te achterhalen. Door de dementie neemt de
oriëntatie in de omgeving af. Men valt eerder over voorwerpen
(vooral kleedjes en voetenbankjes zijn berucht) en men kan
ook minder snel steun zoeken in de omgeving als men het
evenwicht verliest. De signalen vanuit de benen en spieren, die
aangeven hoe we bijvoorbeeld staan, worden door de hersenen
minder goed begrepen, terwijl de signalen om een val te voor-
komen door de hersenen van een patiënt met de ziekte van
Alzheimer minder goed worden afgegeven. Een kritische blik
op meubels en andere voorwerpen, en zorg voor een goede ver-
lichting is dus belangrijk.
Als in de thuissituatie steeds vaker gevaarlijke situaties ont-
staan en de geheugenstoornissen steeds verder toenemen,
zodat de patiënt zijn eigen huis niet meer als veilig herkent of
zijn eigen partner als een vreemde gaat beschouwen, is een lan-
ger verblijf thuis onverantwoord.
Ook al is zo’n duidelijke reden aanwezig, toch kan het laten
opnemen in het verpleeghuis van een partner of familielid
gevoelens oproepen van machteloosheid en schuld. Tijdens de
jaren van dementie is iedere keer opnieuw sprake van afscheid:
afscheid van geheugen, afscheid van functies en afscheid van
oriëntatie. Maar een opname in het verpleeghuis is een defini-
tief afscheid van het dagelijkse leven en dat doet veel pijn.
In het verpleeghuis worden mensen die langdurig ziek zijn,
verpleegd en behandeld. Voor de patiënten met dementie
houdt dit in dat zij rust krijgen. Zij worden in een beschermde
52 spreekuur thuis
Eindstadium: Reisberg 7
volgende achteruitgang zal Ook al zijn patiënten met de ziekte van Alzheimer over het
leiden tot de dood algemeen gezond, toch levert de verder voortschrijdende
afbraak van de hersenen ook steeds meer lichamelijke proble-
men op. Net zoals de controle over de blaasfunctie uit kan val-
len, neemt het vermogen om te lopen af, zodat verplaatsing in
een rolstoel nodig wordt.
Ondanks goede verzorging gaan in zo’n situatie de gewrichten
stijf in één houding staan (contracturen) en liggend in bed
heeft zo’n patiënt een voorkeur om met opgetrokken knieën en
gebogen armen tegen de romp in bed te liggen (foetale hou-
ding). Vaak kan de patiënt in dit stadium zelf niet meer het
hoofd optillen, laat hij urine en ontlasting lopen en kan hij niet
meer zelf eten en drinken. We spreken dan van een terminale
fase, omdat de volgende achteruitgang uiteindelijk onherroe-
pelijk zal leiden tot de dood.
Bijkomende ziekten
ziekte van Alzheimer is niet de De ziekte van Alzheimer zélf is niet de oorzaak van de dood en
oorzaak van de dood het terminale stadium kan maanden duren. Daarbij is het risi-
co op bijkomende ziekten vergroot. Zo is bijvoorbeeld de
hoestprikkel verminderd, wat kan leiden tot het ontwikkelen
van een longontsteking. De bewegingen zijn afgenomen waar-
door, ondanks het vaak door de verpleging uitgevoerde wisse-
len van houding (wisselligging) toch doordrukplaatsen (decu-
bitus) kunnen ontstaan. Het slikken gaat minder goed in de
foetale houding, waardoor longontstekingen kunnen ontstaan
als gevolg van verslikken. Bovendien neemt de voedingstoe-
stand en daardoor ook de weerstand af, waardoor weer meer
ontstekingen ontstaan.
Veel verpleeghuizen bespreken bovengenoemde omstandighe-
den tijdig met de familie en spreken af welke behandelingen
nog wel en welke juist geen zin meer hebben. Het behandelen
van patiënten in een terminaal stadium is medisch gezien
meestal zinloos. Daarom worden afspraken gemaakt over
zaken als wel of geen reanimatie bij hartstilstand, wel of geen
antibiotica bij ontstekingen en wel of geen sondevoeding bij
moeilijkheden met slikken.
Een enkele keer kan kortdurend behandelen wel zinvol zijn,
om bijvoorbeeld de dochter uit het buitenland over te laten
typische klachten en symptomen 53
Geheugenpoli’s in Nederland
Poliklinieken voor geheugenstoornissen (kortweg geheugen- niet in Flevoland
poli’s) zijn ambulante voorzieningen die zich richten op diag-
nostiek, behandeling en advisering van patiënten met geheu-
genstoornissen, vooral in de vroege stadia van dementie. In een
onderzoek door de drie Alzheimercentra in 2004 zijn de
geheugenpoli’s in Nederland goed in kaart gebracht.
Het aantal geheugenpoli’s in Nederland is duidelijk toegeno-
men door de toename van de belangstelling voor het ziekte-
beeld dementie. De eerste geheugenpoli’s gingen in 1986 in
Tilburg en Maastricht van start; in 1998 (start registratie van
geneesmiddelen voor de symptomatische behandeling van de
ziekte van Alzheimer) waren het er twaalf en in 2004 veertig.
Deze geheugenpoli’s zijn overal in Nederland te vinden, behal-
ve in de provincie Flevoland.
In ruim de helft van de geheugenpoli’s stelt één medisch spe-
cialisme de diagnose dementie, meestal de klinische geriatrie
of neurologie. In de overige gevallen is sprake van een samen-
werkingsverband tussen twee tot vier verschillende medisch
specialismen. Naast de medisch specialist is er aan de geheu-
genpoli bijna altijd een neuropsycholoog verbonden, en in drie
van de vier geheugenpoli’s ook een verpleegkundige. Deze ver-
pleegkundige functioneert in de meeste gevallen als een
dementie-verpleegkundige die zelfstandig contact heeft met
patiënten.
De gezamenlijke capaciteit van alle geheugenpoli’s is sinds 1998
toegenomen van 1700 naar ongeveer 8000 nieuwe patiënten per
jaar. Per geheugenpoli worden ongeveer 200 patiënten per jaar
gezien. Het Jeroen Bosch Ziekenhuis te Den Bosch, het
Kennemer Gasthuis te Haarlem en het Academisch Ziekenhuis
Maastricht zijn met 400 patiënten of meer per jaar de grootsten.
Figuur 7. Aandoeningen
met geheugen- en gedrags-
schildklier stoornissen, waaronder
lijden dementie.
delier
psychose LBD
ziekte van
Alzheimer
CVA
Zowel
geheugen- als
gedragstoornissen
Vroegdiagnostiek
Door een aantal recente ontwikkelingen zijn specialisten geen actief zoeken naar de oorzaak
voorstander meer van de geschetste passieve houding in de
zoektocht naar de oorzaak van dementie. Momenteel moet er
actief gezocht worden naar de oorzaak van de dementie omdat
er bijvoorbeeld een geregistreerde symptomatische behande-
ling bestaat van cholinesteraseremmers en van memantine, een
niet-competitieve N-methyl-D-aspartaat (NMDA)-glutamaatre-
ceptor antagonist, voor de ziekte van Alzheimer. Daarnaast
onderkent men tegenwoordig complicaties van antipsychotica
bij Lewy Body-dementie en ziet men vaak een zeer goed effect
van de psychiatrische symptomen op cholinesteraseremmers
bij ditzelfde ziektebeeld.
Het zoeken naar de oorzaak van dementie vereist tegenwoordig
specialistisch onderzoek, vaak in multidisciplinaire teams. Ook
58 spreekuur thuis
Zorgdiagnostiek
wisselende draagkracht en Naast de ziektediagnostiek is vaststelling van de zorgbehoefte
draaglast van de patiënt met dementie, de zorgbelasting en de draag-
kracht van het mantelzorgsysteem van groot belang. Deze
zorgdiagnostiek start, zodra de diagnose dementie wordt
gesteld. Het merendeel van de patiënten met dementie woont
thuis. De zorg voor hen wordt geboden door de partner, fami-
lie, kennissen en buren, vaak gecoördineerd door een van hen
(de centrale mantelzorger). De draaglast en draagkracht voor
deze niet-professionele hulpverleners wisselt in de tijd. Soms
kun je meer van een patiënt met dementie hebben en soms
onderzoek bij de ziekte van alzheimer 59
Feitelijk onderzoek
Het onderzoek bij iemand met een mogelijke dementie ver- drie fasen
loopt globaal gezien in drie fasen. Allereerst moet worden vast-
gesteld door welke aandoening de klachten worden veroor-
zaakt. Is er bijvoorbeeld sprake van een depressie, een delier of
inderdaad een vorm van dementie en zo ja, welk type? Dit
onderscheid is zelfs voor een arts die ervaring heeft met dit
aspect niet altijd eenvoudig en in ieder geval tijdrovend.
Tijdens de tweede fase van het onderzoek wordt vervolgens
uitgezocht of de gevonden aandoening te behandelen is (zie
hoofdstuk ‘Behandelingsmogelijkheden’, blz. 67). Ten slotte
wordt in de derde fase beoordeeld welke zorg er nodig is (zie
hoofdstuk ‘De hulpverlening’, blz. 91).
Laboratoriumonderzoek
Omdat verwardheid door interne aandoeningen kan worden
veroorzaakt of omdat een interne aandoening een aanwezige
dementie kan versterken, is een onderzoek van bloed en urine
in het laboratorium een vast onderdeel van het onderzoek.
Men kijkt niet alleen naar bloedarmoede en lever- of nierziek-
ten, mineraalstoornissen of ontregelde bloedsuikers, maar
vooral ook naar de werking van schildklier en bijschildklier. De
voedingstoestand wordt in kaart gebracht en vitaminen en
sporenelementen worden bepaald. Bij patiënten jonger dan 80
jaar wordt ook het lipidenspectrum bepaald en op indicatie
(bij jongere mannen) het totaal en het vrij testosteron.
ECG en röntgenonderzoek
Het elektrocardiogram (ECG) geeft een indruk van de werking
van het hart in rust. Tevens is er op te zien of er in het verleden
mogelijk hartinfarcten zijn geweest en of het hart genoeg zuur-
stof krijgt. Deze aanwijzingen worden gebruikt om vast te stel-
len of de geestelijke achteruitgang wellicht door een aandoe-
ning van het hart of de bloedvaten wordt veroorzaakt
(vasculaire dementie). ECG-afwijkingen die passen bij een
62 spreekuur thuis
CT -scan
Een CT-scan (Computer Tomografie) is een speciale röntgen-
techniek, waarbij een groot aantal kleine röntgenopnamen
wordt gemaakt, die door de computer tot een beeld worden
samengevoegd. Door dat op verschillende hoogten van het
hoofd te doen, ontstaat een aantal afbeeldingen die elk een
bepaald ‘plakje’ van de hersenen laten zien. Van de hersenen
worden bij een gewone CT-scan ongeveer 15 afbeeldingen
gemaakt.
Op de CT-scan zijn alleen de grove afwijkingen te zien en uiter-
aard niet de microscopische veranderingen van de hersencel-
len. Toch geeft een CT-scan bruikbare informatie bij het vast-
stellen van de waarschijnlijke aard van de hersenziekte. Bij de
ziekte van Alzheimer is er sprake van een langzame verschrom-
peling van de buitenkant van de hersenen (hersenatrofie). Op
de CT-scan is dat over het algemeen pas zichtbaar als het ziek-
teproces al enige jaren aan de gang is.
In het begin van de ziekte van Alzheimer zijn de afwijkingen
op een CT-scan ten opzichte van ‘gezonde’ mensen vaak nog te
gering om te kunnen vaststellen dat er echt sprake is van her-
senatrofie. In de vergevorderde stadia zijn de afwijkingen ech-
ter wel duidelijk zichtbaar. Maar dan is het maken van een CT-
scan vaak niet meer zinvol, omdat op grond van de klachten en
het verloop daarvan al vrij duidelijk is dat het om de ziekte van
Alzheimer gaat. Een routine CT-scan van de hersenen bij een
duidelijk patroon volgens de ziekte van Alzheimer is dus niet
altijd noodzakelijk. In de regel wordt een CT-scan bij een ver-
moeden van de ziekte van Alzheimer alleen gemaakt bij patiën-
ten jonger dan 65 of 70 jaar.
Bij de vasculaire dementie die veroorzaakt wordt door kleine
herseninfarcten zijn duidelijke afwijkingen op de CT-scan
zichtbaar: donkergekleurde vlekken ergens in het hersenweef-
sel. Bij de normal pressure hydrocefalus worden vergrote her-
onderzoek bij de ziekte van alzheimer 63
MRI
Bij een MRI (Magnetic Resonance Imaging) worden, net zoals
bij de CT-scan dwarsdoorsneden van de hersenen zichtbaar
gemaakt. Er worden echter geen röntgenstralen gebruikt, maar
een magneet en radiogolven. De magneet trekt alle waterstofa-
tomen in het te onderzoeken lichaamsdeel in dezelfde richting.
Vervolgens worden er radiogolven van een bepaalde frequentie
gericht. De teruggekaatste radiogolven worden vervolgens
door een antenne opgevangen, door een computer geanaly-
seerd en in een beeld omgezet. Omdat elk type weefsel (zoals
spier, bot, hersenweefsel) en hersenvloeistof een verschillend
watergehalte heeft, kaatst het ene type weefsel de radiogolven
anders terug dan een ander type weefsel. Zo levert een MRI van
het hoofd een nauwkeuriger beeld van de hersenstructuren,
dan een CT-scan. Vooral kleine beschadigingen, zoals bij vascu-
laire dementie, worden op een MRI beter zichtbaar. De CT en de
MRI kunnen echter niets zeggen over het functioneren van de
hersenen.
SPECT
Bij een SPECT (Single Position Emission Computer Tomografie)
wordt licht radioactief materiaal in de bloedbaan gespoten, dat
zich over het hele lichaam verspreidt. Als je een camera die
gevoelig is voor radioactief materiaal op de hersenen richt, kun
je de mate van bloeddoorstroming van de verschillende hersen-
delen beoordelen, wat weer iets zegt over de functie van die
hersengebieden.
Tabel 5. Overzicht van de Behalve de al eerder genoemde liquor-markers wordt het 14-3-
betekenis van liquor- 3 eiwit gebruikt bij de verdenking op de zeldzame Creutzfeld-
markers bij verschillende Jacob dementie. Het 14-3-3 eiwit kan ook verhoogd zijn bij
vormen van dementie. verse herseninfarcten, hersentumoren en hersenontstekingen.
Zoals uit dit overzicht blijkt, zijn er momenteel nog geen ideale
markers beschikbaar die gebruikt kunnen worden voor het
stellen van de diagnose dementie. Toch lijkt het er op dat in de
nabije toekomst liquor onderzoek bij het onderzoek naar de
oorzaak van dementie steeds belangrijker zal worden.
Aanvullend onderzoek
Voor het vaststellen van het type dementie, anders dan de ziekte
van Alzheimer, ontkomt men meestal niet aan een aanvullend
onderzoek. Dit onderzoek is dus niet standaard. Welk type aan-
vullend onderzoek er aangevraagd zal worden, hangt onder meer
af van de ziekte die de arts vermoedt. Afhankelijk van de ziekten
waaraan men denkt, kan men kiezen voor een hersenscan (CT of
MRI) en/of een uitgebreid neuropsychologisch onderzoek.
EEG
Een EEG (Electro-EncefaloGram) is een onderzoek naar de
elektrische activiteit van de hersenen. Dit onderzoek heeft geen
66 spreekuur thuis
plaats meer bij het zoeken naar de oorzaak van een dementie-
syndroom, anders dan wanneer er een verdenking bestaat op
epilepsie of een verdenking bestaat op de ziekte van
Creutzfeld-Jacob.
Genetisch onderzoek
Genetisch onderzoek heeft geen zin bij het beantwoorden van
de vraag of er bij iemand wel of geen sprake is van de ziekte
van Alzheimer. Mensen met het Apo-E4 gen (zie blz. 38) lopen
weliswaar een vergroot risico op het op vroege leeftijd krijgen
van de ziekte van Alzheimer, maar hoeven de ziekte niet te krij-
gen. En omgekeerd kunnen mensen die dit gen niet bezitten,
toch de ziekte van Alzheimer krijgen.
Bij de zeldzame erfelijke vormen van de ziekte van Alzheimer,
die in de regel al vóór het 65e jaar beginnen, kan genetisch
onderzoek in sommige gevallen wel worden verricht. Daarbij
wordt tevens naar andere erfelijkheidsfactoren gezocht.
67
Behandelingsmogelijkheden
ja
ja
nee
ja
nee
Start titratie
72 spreekuur thuis
het gedrang komt, vaak zo’n 2-5 jaar na het starten van de
behandeling. Een behandeling met een ACR wordt dus voortge-
zet, ook al gaat de patiënt (langzaam) achteruit. Als deze ach-
teruitgang langzamer is dan de te verwachten achteruitgang
zonder de behandeling met een ACR, betekent dit toch winst en
kan de behandeling met een ACR worden voortgezet. Dit laatste
is de reden voor het feit dat ACR’s alleen voorgeschreven mogen
worden door artsen met veel ervaring in de behandeling en
begeleiding van dementerenden.
Als de indruk bestaat dat de ACR’s niet meer werken, dan kan
de behandeling gedurende een periode van drie tot zes weken
worden gestopt. Zo kan beoordeeld worden of voortzetting
van de behandeling wel of niet nodig is. Zodra er sprake is van
een plotselinge achteruitgang kan de behandeling weer worden
hervat.
Bijwerkingen
Misselijkheid en braken zijn de meest voorkomende bijwerkin-
gen. Dit komt bij ongeveer een op de vijf tot zeven gebruikers
voor. Meestal zijn de klachten dan van lichte tot matige aard.
Bij mensen die hier erg gevoelig voor zijn, duurt het soms lan-
ger dan twee dagen voordat de klachten zijn afgenomen. De
geplande eerstvolgende verhoging van de dosering moet dan
uitgesteld worden tot het lichaam zich heeft aangepast en de
klachten verdwenen zijn. Soms kan het nodig zijn de dosis tij-
delijk wat te verlagen of een middel tegen de misselijkheid te
gebruiken. Andere bijwerkingen die kunnen voorkomen zijn
hoofdpijn, duizeligheid, diarree en gebrek aan eetlust.
Als de bijwerkingen dwingen tot stoppen van een ACR, kan
sinds najaar 2003 in Nederland gekozen worden voor een
ander ACR. Het kan in zo’n geval verstandig zijn de tweede ACR
niet verder op te hogen dan de minimaal effectieve dosering
(voor Exelon 6 mg per dag en voor Reminyl 16 mg per dag).
Gebruik Ebixa
Ebixa is een tablet van 10 mg. De effectieve dosering is twee-
maal daags 10 mg. Deze dosering wordt bereikt door de eerste
week 1/2 tablet in te nemen bij het ontbijt, de tweede week
tweemaal daags een 1/2 tablet bij ontbijt en avondeten, de derde
week bij het ontbijt 1 tablet te gebruiken en 1/2 tablet bij het
avondeten en de vierde week tweemaal 1 tablet bij ontbijt en
avondeten.
Ebixa kan met alle overige geneesmiddelen tegelijkertijd
gebruikt worden, behalve met het antigrieptablet en anti-
Parkinsonmiddel amantadine (Symmetrel). Alleen bij een
hogere dosering dan 20 mg worden als bijwerkingen verward-
heid en hallucinaties beschreven. Zeer zelden worden angstge-
voelens, toegenomen spierspanning, braken, blaasontsteking
en verhoogd libido aangetroffen.
Oestrogenen
Tot voor kort dacht men dat het extra toevoegen van een
behandelingsmogelijkheden 77
NSAID ’s
Reumapatiënten die langdurig geneesmiddelen tegen gewrichts-
reuma gebruiken, blijken minder kans op het ontstaan van de
ziekte van Alzheimer te hebben. Het gaat hier om een groep ont-
stekingsremmende middelen, de NSAID’s, waarvan indometacine
(Indocid) de bekendste is. Diverse onderzoeken laten zien dat
bij patiënten die minimaal 2 jaar een NSAID gebruiken in ver-
band met reumatische aandoeningen, minder dementie voor-
komt. In één enkel klein onderzoek bestaan aanwijzingen dat
indometacine enige beschermende invloed heeft op het ontstaan
van de ziekte van Alzheimer. Onderzoek met andere NSAID’s bij
patiënten met de ziekte van Alzheimer of patiënten met milde
geheugenstoornissen heeft geen effect aangetoond. Meer onder-
zoek is nodig, voordat een definitieve uitspraak over het gebruik
van NSAID’s bij de ziekte van Alzheimer kan worden gedaan.
Vitamine E en Selegiline
Vitamine E en Selegiline (geneesmiddel bij de behandeling van
de ziekte van Parkinson) behoren beide tot de zogeheten ‘anti-
oxydanten’. Dat zijn stoffen die de schadelijke invloed van de
zogenaamde vrije radicalen (zuurstofatomen met een vrije
bindingsplaats) tegengaan. Vrije radicalen kunnen DNA (erfe-
lijkheidsmateriaal) in de celkern beschadigen. Er bestaat een
theorie dat vrije radicalen op deze manier zenuwcellen kunnen
aantasten.
Om uit te zoeken of deze theorie juist is, zijn mensen in een
vroeg stadium van de ziekte van Alzheimer twee jaar lang met
een van beide stoffen behandeld. Vitamine E in een hoge dose-
ring en Selegiline bleken enkele van de ziekteverschijnselen
ongeveer een half jaar te kunnen afremmen. Op het ziektepro-
ces als zodanig hadden de middelen echter geen effect.
Bovendien kunnen hoge doses vitamine E schadelijk zijn.
Co-dergocrine
Co-dergocrine (Hydergine) is jarenlang gebruikt bij de behan-
deling van de ziekte van Alzheimer. Een positieve invloed op
het geheugen en de intellectuele functies is echter nooit bewe-
zen. Het wordt dan ook nauwelijks meer voorgeschreven.
Ginko-Biloba
Het van oorsprong Chinese kruid Ginko-Biloba is in zuivere
vorm in landen om ons heen geregistreerd voor de behande-
ling van dementie. Diverse onderzoeken hebben echter aange-
toond dat er geen positief effect te verwachten is. In Nederland
78 spreekuur thuis
Depressie
Bij patiënten met dementie is het onderscheid tussen het hier-
bij vaak voorkomende initiatiefverlies (apathie) en een depres-
sie niet altijd gemakkelijk te maken. Eén van de essentiële ver-
schillen bestaat uit de lijdensdruk, die bij patiënten met een
80 spreekuur thuis
Waandenkbeelden
Neuroleptica zijn over het algemeen de eerste keus bij de
behandeling van waandenkbeelden. Haloperidol (Haldol) 1
mg, te verhogen tot 2-3 mg per dag resulteert in ruim de helft
van de gevallen in een duidelijke afname van gedragsstoornis-
sen. Een nadeel wordt gevormd door de Parkinson-achtige bij-
werking van haloperidol. Modernere neuroleptica, zoals rispe-
ridon (Risperdal), zijn even effectief gebleken als haloperidol,
maar vertonen minder van deze bijwerkingen. Wel bestaan er
aanwijzingen dat tijdens het gebruik van deze modernere mid-
delen iets meer herseninfarcten worden gezien. Meer onder-
zoek hiernaar is noodzakelijk. De behandelend arts zal alle
voor- en nadelen van behandeling van gedragsstoornissen
afwegen en een keuze maken. Tijdens het gebruik van ACR’s
komen waandenkbeelden overigens minder vaak voor.
Impulsief gedrag
Voor de verzorgers van dementerenden zijn de onvoorspelbare
woede-uitbarstingen zeer stressvol. Door de patiënt ‘suffer’ te
maken met middelen zoals oxazepam (Seresta), is dit impulsie-
ve gedrag te verminderen. Vaak betekent het gebruik van dit
soort middelen dat men moet kiezen tussen twee weinig aan-
trekkelijke alternatieven: mét deze middelen te suf of zónder
deze middelen te impulsief.
De praktijk heeft geleerd dat middelen tegen epilepsie, zoals
valproïnezuur (Depakine of Propymal) en carbamazepine
(Tegretol) impulsief gedrag kunnen verminderen ten koste van
behandelingsmogelijkheden 81
Geheugenregels
1. Acceptatie
Probeer te accepteren dat je geheugen tot een bepaalde hoogte
is verzwakt en laat anderen dit ook accepteren. Alleen dan is
het mogelijk kalm te reageren als er een beroep op je geheugen
wordt gedaan, of frustraties te voorkomen wanneer je iets ver-
geten bent. Zonder deze kalmte bestaat de kans dat je over-
spoeld wordt door emoties, die alleen maar energie kosten en
je afleiden van datgene wat je wilt onthouden of wilt herinne-
ren. Hierbij is het van belang aan te geven dat niet alle emoties
negatief zijn voor het geheugen. Iets wat een diepe indruk op
je maakt, zowel negatief (een uitbrander) als positief (een
compliment) verbetert de opslag van informatie.
2. Hulpmiddelen
Gebruik waar mogelijk hulpmiddelen. Waarom zou je bijvoor-
beeld iets uit je hoofd leren als je het net zo gemakkelijk kunt
opschrijven en opzoeken? Maak thuis gebruik van een kalen-
der, houd een notitieboekje op zak en gebruik een systeem,
zoals de ‘4 W’s’ bij het maken van een afspraak:
• wie
• wat
• waar
• wanneer
Ook is het van belang iets direct op te schrijven. Alles wat je
meteen doet, kun je niet meer vergeten. Niet alleen kun je door
het opschrijven een afspraak weer opzoeken, door de systema-
tische rangschikking zul je ook merken dat opslag en opdiepen
van deze informatie verbetert. Dat komt doordat je voor de ‘4
W’s’ ook een beroep hebt gedaan op het werkgeheugen en je
aandacht daardoor extra op het maken van deze afspraak is
gericht. Die systematiek maakt soms zelfs notities overbodig.
Ook de bekende knoop in de zakdoek helpt te associëren en te
84 spreekuur thuis
3. Aandacht
Besteed meer aandacht aan de informatie die je wilt onthou-
den. Zorg dat je lichamelijk fit en uitgerust bent, zodat je je
goed kunt concentreren.
Houd je aan PRET:
• Pauzeer: voorkom vermoeidheid.
• Rustige omgeving: voorkom afleiding.
• Eén ding tegelijkertijd: bewaak het verdelen van de aandacht.
• Tempo aanpassen: pas je aan vertraagde informatieverwer-
king aan.
4. Tijd
Besteed meer tijd aan het inprenten van de informatie die je
wilt onthouden. Hoe meer tijd je besteedt aan inprenten, hoe
meer je zult onthouden. Doe het evenwel niet te lang achter
elkaar zonder pauze, maar frequent en beetje bij beetje.
5. Repeteren
Informatie die je wilt onthouden, blijft beter bewaard als je ze
enkele malen herhaalt. Doe dat zacht sprekend voor jezelf,
waardoor er ook verbale ondersteuning en associaties in het
geheugen ontstaan.
6. Associatie
Verbale associaties (zoals bij informatie die is vastgelegd in een
verhaaltje), maar vooral visuele associaties maken de kans op
opslaan en opdiepen van informatie groter. Associaties zijn een
vorm van interne (in de hersenen gelegen) hulpmiddelen.
Door de informatie te analyseren, te bekijken en te verwerken
kunnen we de informatie beter opslaan en beter opdiepen.
Vooral het in gedachten iets voorstellen bij de gewenste infor-
matie door middel van beelden, is zeer effectief. Hoe levendi-
ger de beelden, hoe absurder en onwerkelijker, hoe meer
indruk ze maken en hoe beter je ze kunt onthouden. Probeer
bijvoorbeeld bij het horen van een nieuwe naam een beeld
samen te stellen waaraan deze naam je doet denken. Bij de
naam ‘Spijker’ is dat eenvoudig; bij ‘Hellevoet’ kun je twee kan-
ten op. Het eerste gedeelte is levendiger voor te stellen en heeft
de voorkeur.
7. Organiseren
Probeer de informatie die je wilt onthouden te categoriseren of
logisch te organiseren. Wanneer je bijvoorbeeld inkopen gaat
doen, probeer deze dan te groeperen in kruidenierswaren,
groente, snoep, et cetera. Wanneer je een tekst moet onthou-
geheugenregels 85
9. Planning en controle
Je maakt het jezelf gemakkelijker wanneer je bepaalde plaatsen
in je woning of op je werk kiest, waar je geheugensteuntjes
neerlegt en dingen die je anders kwijt zou raken. Je zou er
minimaal twee moeten hebben: één voor voorwerpen die je
dagelijks nodig hebt en één voor voorwerpen die je regelmatig,
maar niet dagelijks nodig hebt. Hetzelfde principe geldt
natuurlijk voor een tijdelijk verblijf in bijvoorbeeld een hotel.
In een restaurant kun je zo’n plek beter vlak naast je organise-
ren: een rechtshandige rechts van zijn stoel. Als er helemaal
geen plaats is, is het verstandig de kostbaarheden bewust
ergens neer te leggen en deze plaats zachtjes voor je uit te
mompelen en visueel vast te leggen met associaties.
87
Bij een eerste aanblik valt er aan iemand met de ziekte van
Alzheimer niet veel bijzonders op. Meestal ziet hij er gezond
uit en toont hij geen duidelijke tekenen van lichamelijk lijden,
lichamelijke invaliditeit of geestelijk lijden. Dikwijls doet hij
uit zichzelf geen beroep op anderen om hem te helpen.
Aangeboden hulp wordt zelfs vaak afgewezen.
Toch heeft de patiënt met de ziekte van Alzheimer hulp nodig.
Het karakter van deze hulp varieert. Kenmerkend voor de ziek-
te is immers dat de patiënt het geheel van verstandelijke func-
ties en de daarop berustende aangeleerde functies, langzaamaan
verliest. Hij vraagt daarbij constant aandacht van zijn partner
en hij kan soms bij correctie of aansporing boos uitvallen naar
zijn verzorger. Ook houdt hij vaak geen rekening met zijn eigen
onvermogen of de gevoelens van anderen. Hij staat erop in
overeenstemming met zijn leeftijd en status behandeld te wor-
den, terwijl hij het gedrag vertoont van een onwillig kind.
Het is deze tegenstelling tussen ogenschijnlijk normaal en
gezond zijn, en het onvermogen om rekening te houden met de
gevoelens van de verzorger van wie hij steeds afhankelijker
wordt, die de verzorging van de patiënt met de ziekte van
Alzheimer zo moeilijk kan maken.
Rolverplaatsing
partner moet taken overnemen Omdat de patiënt met de ziekte van Alzheimer zijn of haar
aandeel in de dagelijkse gang van zaken thuis niet meer goed
kan vervullen, zal de partner die taken moeten overnemen. De
man zal zo steeds meer huishoudelijke taken op zich moeten
nemen, of de vrouw moet zich nu met financiële zaken gaan
bezighouden. De traditionele taakverdeling tussen man en
vrouw komt zo geheel anders te liggen. Dat kan tot conflicten
leiden wanneer de zieke partner die taken niet uit handen wil
geven en zich niet wil laten ‘bemoederen’. Hulp en steun van
andere familieleden (vooral de kinderen) en eventueel buren
en vrienden (het ‘thuisfront’), is bij deze verandering van het
rolpatroon van groot belang. Zeker wanneer de partner daar-
toe niet goed in staat is of wanneer er geen partner (meer) is,
zal een groot deel van de verzorgingstaak op de schouders van
de kinderen rusten.
De hulpverlening
Huisarts
De centrale figuur in de zorgverlening aan de demente bejaar- centrale figuur
de en zijn familie is de eigen huisarts. Hij is van alle instanties
tot wie men zich kan wenden, degene die het best geïnfor-
meerd is over de lichamelijke en de geestelijke gezondheid en
de sociale omstandigheden van de betrokken oudere. Hij heeft
bovendien contacten met de instanties die zich in de woonom-
geving bezighouden met de zorg voor en hulp aan demente-
renden.
Psychogeriatrische dagbehandeling
een of meer dagen in de week Als het verzorgen van de demente partner of ouder voor het
thuisfront een te zware taak is, dan is het goed te weten dat er
ook nog een andere oplossing is: de psychogeriatrische dagbe-
handeling in een verpleeghuis. Een of meer dagen in de week
wordt de zorg dan overdag van de schouders van de verzorgers
thuis overgenomen. Op die manier kunnen zij even op adem
komen en aan zichzelf toekomen. Er bestaat via de dagbehande-
ling zelfs de mogelijkheid tot een kortdurende volledige opna-
me, zodat de verzorgers thuis eindelijk eens op vakantie kunnen.
De psychogeriatrische dagbehandeling is dus uitermate geschikt
voor die situaties waarin men een volledige opname (nog) niet
wil, maar daar eigenlijk wel (bijna) aan toe is. Aanmelding voor
dagbehandeling wordt in de regel aangevraagd door de huisarts
of de instelling voor de geestelijke gezondheidszorg.
Bij de psychogeriatrische dagbehandeling in een verpleeghuis
vindt er een intensieve begeleiding en activering plaats, met als
doel de geestelijke en lichamelijke conditie te verbeteren. De
avond en nacht brengt men dan weer thuis door. Voor vervoer
van en naar huis kan worden gezorgd.
Dagbehandeling is alleen bedoeld voor mensen bij wie de
dementie al in een wat verdergevorderd stadium is en die eigen-
lijk al min of meer voor een opname in het verpleeghuis in aan-
merking komen. Maar door de mogelijkheid van dagbehande-
ling is de noodzaak van een opname (voor de familie) dan niet
(meer) aanwezig. Een belangrijk doel van de dagbehandeling is
dan ook het uitstellen (of voorkomen) van de noodzaak tot een
opname in een verpleeghuis. Een dementerende voelt zich
immers in zijn eigen woonomgeving toch het prettigst.
Het verpleeghuis
definitieve hospitalisatie Wanneer het ziekteproces van de dementie vordert, zal vroeg
of laat het moment kunnen aanbreken dat de situatie thuis niet
de hulpverlening 93
Aanvraag opname
Wanneer erover gepraat gaat worden of opname in een ver-
pleeghuis wel of niet de beste oplossing is, is de betrokkene zelf
niet meer in staat daar zelf een goed oordeel over te geven. Het
is dan ook bijna altijd de familie (in het bijzonder de partner
en de kinderen) die beslist dat opname in een verpleeghuis
moet worden aangevraagd. In de regel gaat dat in overleg met
de huisarts die dan ook verdere stappen onderneemt.
Wanneer iemand een wat verdergevorderde dementie heeft en
niet meer in staat is voor zichzelf te zorgen en zelfstandig te
wonen, of gevaarlijke dingen doet waardoor bijna constant
toezicht nodig is, is de situatie ontstaan dat er reden is tot
opname in een verpleeghuis. In de medische wereld gebruikt
men daarvoor de term opname-indicatie. Maar een reden tot
opname is nog geen noodzaak of verplichting! Dat maakt de
familie zelf uit. Wanneer er een opname-indicatie is, wil dat
dus nog niet zeggen dat er in de familie ook al meteen een
opnamebehoefte leeft. In de meeste gevallen wil men iemand
met de ziekte van Alzheimer zolang mogelijk thuis verzorgen.
Men piekert er nog niet over om vader, moeder of echtgenoot
‘weg te doen’. Wanneer er een zogenoemd stevig en hecht thuis-
front is, kan iemand met de ziekte van Alzheimer (meestal wel
met extra hulp van buitenaf) zo lang mogelijk in de eigen
omgeving blijven. Schroom alleen niet om deze hulp tijdig in
te roepen, want er bestaan vaak lange wachtlijsten.
Als de patiënt in een verzorgingshuis woont waar een aparte
opvangmogelijkheid voor dementerenden in de vorm van
groepsverzorging aanwezig is, is opname in een psychogeria-
94 spreekuur thuis
Schuldgevoel
in de steek laten? Het komt vaak voor dat men zich schuldig voelt wanneer men
zijn man, vrouw, vader of moeder in een verpleeghuis laat
opnemen. Die gevoelens kunnen al in een zeer vroeg stadium
van een verpleeghuisopname naar voren komen. Meestal ont-
staan ze zelfs al vanaf het moment dat er openlijk over zo’n
opname gesproken gaat worden. Men moet dan immers voor
zichzelf erkennen dat men de situatie thuis niet langer meer
kan handhaven. Hoe terecht de beslissing ook is, toch kan men
de hulpverlening 95
zo’n besluit tot opname als een falen van zichzelf ervaren. Is de
opname eenmaal een feit, dan kan men bij elk bezoek keer op
keer weer geconfronteerd worden met dat schuldgevoel. Vooral
het iedere keer na afloop van het bezoek weer afscheid moeten
nemen van een geliefde, kan een beproeving zijn. Zeker wan-
neer deze, zoals vaak het geval is in het begin van de opname,
smeekt om meegenomen te worden. De gevoelens die dit ‘in de
steek laten’ met zich meebrengt, kunnen zo sterk worden dat er
grote emotionele problemen door ontstaan. Het is dan goed
hierover eens te gaan praten met iemand uit het verpleeghuis
(maatschappelijk werkende, verpleegkundige of psycholoog).
Zij weten uit ervaring hoe sterk dit soort problemen kan gaan
spelen. Het is dan ook niet verrassend dat recent onderzoek
heeft aangetoond dat depressieve symptomen bij de verzorgen-
de partner vóór opname in een verpleeghuis, na een opname
niet of nauwelijks afnemen. Na een opname in een psychoge-
riatrisch verpleeghuis dreigt juist een depressie bij de partner.
Bezoek
heeft bezoek zin? Als men een dement familielid of kennis in het verpleeghuis
bezoekt, komt de vraag wel eens naar boven of zoiets nog wel
zin heeft. Hij is immers al snel weer vergeten dat hij bezoek
heeft gehad. Hij kan zelfs zijn beklag doen over het idee dat er
nooit eens iemand hem komt opzoeken, terwijl de familie een
paar keer in de week bij hem op bezoek komt. Natuurlijk is het
niet leuk om zoiets te horen, maar het bezoek heeft toch niet
alleen tot doel om daar achteraf een prettige herinnering aan
te hebben? Het ‘er zijn’ is veel belangrijker. Met wie kan een
dement persoon beter herinneringen over vroeger ophalen dan
met zijn naaste familie? Een oud fotoalbum kan zo heel wat
leuke gespreksstof opleveren. Een uitje naar de plaats waar hij
zijn jeugd heeft doorgebracht of andere bekende plekjes, doet
vaak ook erg veel goed. Er hoeft overigens niet altijd iets
gedaan te worden om het bezoek leuk te maken. Het alleen
maar in de nabijheid zijn en iets lezen of handwerken is ook al
heel belangrijk. Die aanwezigheid en het gevoel van vertrou-
wen dat daardoor ontstaat, is zeer belangrijk voor iedereen die
niet meer in zijn eigen huis woont. De beroepsmatige zorg van
de verpleging kan dit nooit vervangen.
97
Alzheimer Nederland
Het aantal mensen met dementie stijgt als gevolg van de ver-
grijzing van de bevolking. De belangrijkste en meest bekende
oorzaak van dementie is de ziekte van Alzheimer. Op dit
moment bedraagt het aantal mensen met dementie in
Nederland ongeveer 250.000, waarvan 70.000 mensen bij wie
dementie nog niet is vastgesteld. Er is een groep van ongeveer
12.000 mensen die al op vroege leeftijd (jonger dan 65 jaar) aan
dementie lijden. Bij hen wordt de diagnose vaak gemist of pas
zeer laat gesteld. Volgens berekeningen van de gezondheidsraad
zal het aantal mensen met dementie in 2050 verdubbeld zijn.
Ondersteuning
Alzheimer Nederland werkt met een landelijk bureau in
Bunnik en vijftig regionale afdelingen aan een betere kwaliteit
van leven voor mensen met dementie en hun naasten. Dit
bereikt ze door het geven van informatie, het bieden van hulp,
belangenbehartiging en het subsidiëren van wetenschappelijk
onderzoek. Alzheimer Nederland werkt nauw samen met
regionale en landelijke zorginstellingen en is onderdeel van het
Europese en wereldwijde netwerk van Alzheimer organisaties
(Alzheimer Europe en Alzheimer’s Disease International).
Alzheimer Nederland is voor haar werk afhankelijk van vrij-
willige bijdragen van donateurs en van de inzet van vrijwilli-
gers. Alzheimer Nederland beschikt over het Keurmerk van het
Centraal Bureau Fondsenwerving.
De Alzheimertelefoon
De Alzheimertelefoon is dag en nacht bereikbaar voor telefoni-
sche hulp en informatie: (030) 656 75 11. U kunt hier terecht
met al uw vragen over dementie. U kunt ook bellen als u
gewoon behoefte heeft aan een luisterend oor. Vaak wordt u te
woord gestaan door mensen die zelf langere tijd voor iemand
met dementie hebben gezorgd.
Alzheimer Café
Een Alzheimer Café is een maandelijkse informele bijeenkomst
waar mensen met dementie, familieleden, hulpverleners en
andere belangstellenden elkaar in een ongedwongen ambiance
kunnen ontmoeten om ervaringen uit te wisselen en te leren
over dementie. Elke bijeenkomst heeft een thema en begint
met een inleiding van een deskundige, waarna er vragen
gesteld kunnen worden en ervaringen worden uitgewisseld.
Het Alzheimer Café heeft een tafel met informatiemateriaal
van Alzheimer Nederland en lokale hulporganisaties. Per 31
december 2006 zijn er 117 Alzheimer Cafés. Kijk voor een
Alzheimer Café bij u in de buurt op de website: www.alzhei-
mer-nederland.nl.
Alzheimer Magazine
In het Alzheimer Magazine leest u informatie over alles wat
helpt bij dementie: tips over het omgaan met de ziekte, infor-
matie over actuele ontwikkelingen rondom dementie, erva-
ringsverhalen en informatie over de activiteiten van Alzheimer
Nederland. Het Alzheimer Magazine bevat bovendien een spe-
ciale bijlage voor mensen met dementie. Het Alzheimer
Magazine ontvangt u wanneer u Alzheimer Nederland voor
minimaal € 25,- per jaar steunt. Giro 2502 ten name van
Alzheimer Nederland in Bunnik.
alzheimer nederland 99
Alzheimer Nederland
Postbus 183
3980 CD Bunnik
Tel.: (030) 659 69 00
Fax: (030) 659 69 01
E-mail: info@alzheimer-nederland.nl
Internet: www.alzheimer-nederland.nl
101
Acetylcholinesterase-remmers (ACR’s)
Werkzame stof Merknaam Toedieningsvorm Sterkte mg
galantamine Reminyl capsule 8; 16; 24
retard capsules 8;16; 24 mg
tablet 4 mg
rivastigmine Exelon capsule 1,5; 3; 4,5; 6
Overige preparaten
Werkzame stof Merknaam Toedieningsvorm Sterkte mg
co-dergocrine Co-dergocrine tablet 1,5
103
Gebruikte termen
Literatuur
Jeugdboeken:
A. Bergsma, In pyjama op straat. Maretak, Dronten, 2001.
Yvonne van Emmerik, Pinda’s in de koffiefilter. Lannoo, 1994
(over Vera wier oma gaat dementeren).
I. Moore, Dochter. Middernacht Pers, Naarden, 2000 (De moe-
der van Sylvie is nog erg jong als de eerste verschijnselen van
dementie zich voordoen).
E. Tijsinger, De rode vlieger. Van Goor, Amsterdam, 2002
(Laura’s opa gaat dementeren. Ze ondervindt veel steun van
een nieuwe klasgenoot).
108 spreekuur thuis
Register hersenen 9
hersenletsel 40, 41
huisarts 91
hulpverlening 59, 91
impulsief gedrag 80
incontinentie urine 33, 50
initiatiefverlies 42, 47
kortetermijngeheugen 11
laboratoriumonderzoek 61
acetylcholine 11 langetermijngeheugen 11, 61
acetylcholinesterase 11 lecithine 69
acetylcholinesteraseremmer 38, 67, 70 levensboek 95
achterdocht 49, 90 Lewy Body-dementie 25
ACR 67, 70 lichaamsbeweging 43, 68
afasie 28, 50 lichamelijk onderzoek 25, 60
agitatie 25, 37, 42 medicijnen 67
Alzheimer Nederland 97 memantine 72
ambulant ondersteunend stadium 48, 91 mengbeelddementie 24
amyloïd 37 milde geheugenstoornissen (MCI) 17, 46
amyloïd cascadehypothese 37 MMSE 45, 60
angst 58, 80, 96 MRI 62
antidepressiva 80 neurofibrillaire tangles 38
anti-epileptica 81 neurologisch onderzoek 60
antioxidantia 43 neuropsychologisch onderzoek 61
apathie 27, 33 neurotransmitter 10, 11, 67
apathie bij depressie 79 NMDA 57, 76
Apo-E4 38-40 noradrenaline 11
apolipoproteïne 39 normal pressure hydrocephalus 29, 62
behandelingsmogelijkheden 67 NSAID ’s 77
beschermende factoren 42 observatie 39, 65
BSE 40 onderzoek 55
Cadasil 24 opname-indicatie 93
choline 69 organisch psychosyndroom (OPS) 42
co-dergocrine 77 paranoia 49, 90
concentratieproblemen 15, 16, 42 Parkinson-dementie 26, 28, 78
congofiele angiopathie 37 partner 47, 50
Creutzfeld-Jacob, ziekte van 19, 40 pre-diagnosestadium 91
CST 45, 60 primaire progressieve afasie 28
CT -scan 62 receptor 10, 76
dagbehandeling 33, 50, 92 Reminyl 74
decubitus 52 reumamiddelen 42
delier 69, 70 risicofactoren 40
depressie 15, 41 rivastigmine 27, 70
desoriëntatie 49 rolverplaatsing 88
donepezil 27, 71 röntgenonderzoek 61, 62
Down, syndroom van 41 schuldgevoel 94, 95
doordrukplaatsen 52 semantische dementie 28
DSM - IV criteria 29, 36 seniele plaques 37
dwalen 49 small vessel disease 25
dysfasie 50 SPECT 62, 63
Ebixa 75, 76 subduraal hematoom 29
ECG 61 synaps 9, 10
EEG 65 taakverdeling 88
elektrocardiogram 61 taalstoornis 28, 49
elektro-encefalogram 65 tacrine 71
Exelon 32, 33 tau-eiwit 37, 38
fluency 61 terminale stadium 52, 53
Frontotemporale dementie 27 urineweginfectie 69
functioneel onderzoek 60 validation-houding 50
galantamine 24, 70 vallen 51
gedragsstoornissen 25, 79 vasculaire dementie 23, 78
geduld 88 vergeetachtigheid 15
geheugen 9 verpleeghuis 50
geheugenachteruitgang passend bij de leeftijd 15, 16 verslikken 52
geheugenonderzoek 60 verzorgende partner 88
geheugenregels 83 vitaminen 61, 69
gehospitaliseerde stadium 91 vitamine E 43, 69, 77
gekke-koeienziekte 40 vrije radicalen 43, 69, 77
genetisch onderzoek 66 waandenkbeelden 80
GGZ 91 werkgeheugen 11
Ginko-extract 69
glutamaat 11, 57, 70 Ziekte van Pick 19, 28
Spreekuur Thuis ®