Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 46

Algemene chemie

1. Inleiding

• Natuurwetenschappelijke methode om objec8ef verschijnsel te verklaren ;

• Natuurwe<en = vastgestelde wetma8gheden in bepaalde verschijnselen, die als


universeel en onveranderlijk worden beschouwd ( <-> hypothese verschil een
analy8sche stelling is, vastgelegd in een wiskundige vergelijking)

Vb; : wet van behoud van massa, wet van behoud van energie,

ð hypothese -> experimentele testen overleeft => theorie of


model.
- -> gebruikt worden om natuurwetten te verklaren en voorspellingen
omtend natuurfenomenen te doen

Voorbeeld: atoommodel

2. Structuurmodel van de materie


2.1 materie als mengsel van zuivere stoffen

• materie = is de verzamelnaam voor alles wat massa heeK

• Een stof -> gekenmerkt door een aantal fysische constanten zoals
-smeltpunt. -kookpunt,
- vlampunt -massadichtheid -brekingsindex

=> bepalen de stofeig’n


=> slaat steeds op een zuivere stof

• Mengsel ; stoffen gemengd met andere stoffen, bestaat uit verschillende


componenten
2.1.1. soorten mengsels

• Indeling => op basis v groo<e vd componenten


- Homogene mengsels of oplossingen= mengsels waarin men de
verschillende componenten niet meer v elkaar kan onderscheiden.
§ De diameter < 10-9 m.
§ Mengsels waarbij componenten op een gelijkvormige wijze verdeeld
§ Eigenschappen in het gehele mengsel gelijk

- Oplossingen => component die in de grootste


hoeveelheid aanwezig is het oplosmiddel of solvent, <->
andere componenten = opgeloste stoffen

- Colloïdale mengsels = vormen de overgang tussen homogene en


heterogene mengsels
§ deeltjesgrootte v min één component ligt tss 10-7 m en 10-9 m.

- Heterogene mengsels = mengsels waarin men ten min één van de


componentenkan onderscheiden
§ diameter >10-7 m (onderscheidenkunnen ;een loep of microscoop)
§ Aggregatietoestand

◊ grove mengsels
=de verschillende componenten zijn vast;
◊ suspensies
=fijne vaste stof verdeeld in een vloeistof;
◊ Emulsies
= fijne vloeistofdruppels verdeeld in een andere vloeistof;
◊ Nevel
=fijne vloeistofdruppels verdeeld in een gas;

◊ Rook
=fijne vaste stof verdeeld in een gas;
◊ Schuim
= een gas verdeeld in een vloeistof.
2.1.2 scheiden van mengsels

• Om samenstelling, bouw en eigenschappen stof bestuderen => stof zo zuiver


mogelijk nodig

• Een scheidingstechniek = fysisch proces om één of meerdere componenten uit


een mengsel af te zonderen. De gekozen scheidingstechniek hangt af van het
soort mengsel

- Manueel scheiden: Eén vd componenten wordt manueel uit het mengsel


gehaald.

Zeven: Bij een zeef met een bepaalde maaswijdte zullen deeltjes met een
grotere diameter dan de maaswijdte op de zeef achterblijven.

- Filtreren: Bij een filter met een bepaalde poriëngrootte zullen de deeltjes in
de vloeistof die groter zijn dan de poriën op de filter achterblijven. Men
noemt dit het residu. De vloeistof en de deeltjes die kleiner zijn dan de
poriën gaan door de filter heen en worden het filtraat genoemd.

- Decanteren: om twee of meerdere niet mengbare stoffen te scheiden op


basis v/e verschil in massadichtheid. Men kan manueel decanteren. (Vb:
Decanteren van rode wijn)

De tweede methode ; behulp van een scheitrechter. De emulsie wordt in


scheitrechter gegoten -> wacht tot de verschillende lagen visueel zichtbaar
zijn -> stof met de grootste massadichtheid -> onderaan via het kraantje
verwijderd ->stof met de kleinste massadichtheid langs boven uit de
scheitrechter

- Centrifugeren: Een centrifuge; apparaat dat snel ronddraait, ->inhoud


onderworpen aan middelpuntvliedende kracht. Bestanddelen met een
verschillende massadichtheid, zullen zich onder invloed van de sterke
middelpuntvliedende kracht scheiden. Stoffen met de grootste
massadichtheid ;buitenkant , deze met de kleinste massadichtheid zitten
het dichtst bij de rotatieas => Meestal wordt nadien een decantatie
uitgevoerd.

- Extraheren: Een extractievloeistof wordt aan het mengsel toegevoegd.


Deze onttrekt de bestanddelen uit een mengsel die goed oplossen in deze
extractievloeistof. Meestal wordt er nadien een filtratie of decantatie
uitgevoerd.
- Adsorberen: Een vast adsorptiemiddel wordt aan het mengsel toegevoegd.
Deze onttrekt de bestanddelen uit een mengsel die een grote affiniteit
hebben voor dit adsorptiemiddel. Meestal wordt nadien een filtratie
uitgevoerd.

- Destilleren: Bij het verhitten van een mengsel zal de vloeistof met het
laagste kookpunt eerst verdampen. Wanneer deze vloeistof nadien
gecondenseerd wordt, heeft men ze afgezonderd van het mengsel. Men
noemt deze vloeistof het destillaat. De stof(fen) met een hogere
kooktemperatuur die niet afgezonderd worden, vormen het residu.

2.2 zuivere stoffen – moleculen – atomen

• zuivere stof => 1 soort moleculen of soosterstructuren <-> mengsels

• in een molecule en in een roosterstructuur elementen in een welbep


aantalverhouding door een chemische binding bij elkaargehouden =>
elementen verliezen hun individuele eig’n

• zuivere stoffen

- samengestelde ; opgebouwd uit verschillende elementen


- enkelvoudige ; is opgebouwd uit dezelfde elementen
§ aantal atoomsoorten = elementen genoemd
◊ beperkter dan het aantal enkelvoudige stoffen
◊ 92 natuurlijke elementen vormen de atomaire bouwsteentjes
◊ De overige elementen in laboratoria kunnen maken = kunstma;ge
elementen genoemd.

2.3 Chemisch tekenschriK

• P9-12 cursus
3. Atoombouw
3.1 Historiek

3.2 Samenstelling en symbolische voorstelling v/e atoom

• Atomen opgebouwd uit 3 soorten elementaire deeltjes ; protonen, neutronen


en elektronen

- Atoomkern : + protonen & neutronen


§ Nucleonen : deeltjes in atoomkern (massa hier geconcentreerd)
§ Rond atoomkern : - elektronen

- Aantal protonen => kenmerkend vr elke element, maat vr de hoeveelheid


lading Z

- Aantal neutronen => bep stabiliteit atoomkern ; massagetal (A, aantal


nucleonen) – atoomnummer element

- Isotopen = zelfde atoomnummer maar verschillend massagetal, zelfde #p


& #e maar verschillende #neutronen

- Aantal elektronen => bepaalt de lading ve element

§ #p = #e = neutraal (=atoom)
§ aantal elektronen groter > aantal protonen => negatief ion of anion.
§ aantal elektronen kleiner < aantal protonen => positief ion of kation.
3.3 Gemidddelde rela8eve atoomassa

• gemiddelde absolute atoommassa = de werkelijke gem massa v/h atoom


uitgedrukt in kilogram

- verschillende isotopen v/e element => gemiddelde waarde

- gemiddelde absolute atoommassa / internationale atoommassa-eenheid

§ De internationale atoommassa-eenheid u = 1/12 v/d absolute


atoommassa v/e C-isotoop: 1 u = 1,66.10-27 kg (dalton, Da)
12

• Gemiddelde rela8eve atoommassa Ar = hoeveel keer de gem absolute


atoommassa v die atoomsoort groter is dan de interna8onale atoommassa-
eenheid

- De gemiddelde relatieve molecuulmassa Mr = de som v/d gem relatieve


atoommassa's van alle in de molecule voorkomende atomen

§ Een elektron =geen massa in vgl met de nucleonen

§ De gemiddelde relatieve ionmassa = gemiddelde relatieve massa van het


overeenkomstige neutrale deeltje

3.4 Elektronen

3.4.1 eigenschappen van elektronen

• elektronen vertonen ook golfeig


- onzekerheidsprincipe van heisenberg= onmogelijk om gelijktijdig met hoge
precisie de plaats en de snelheid ve elektron te kennen

- slechts toestanden met welbep discontinue energiewaarden voorkomen

• orbitaal = ruimtelijke voorstelling waarbinnen 90% kans om een elektron aan te


treffen
- typische vorm en oriëntatie in de ruimte rond de kern

- beschreven door 3 kwantumgetallen: n, l en m


§ hoofdkwantumgetal n
◊ gem afstand tot de kern waarin het elektron zich bevindt
◊ 1-7
◊ Elektron kan in 7 schillen ; K,L,M,N,O,P,Q
◊ Elke schil max . n2 elektronen bevaNen, met een max v 32 elektronen
◊ Hierbij stelt n het hoofdkwantumgetal voor

◊ hoofdkwantumgetal ­, => energiewaarde v elektron in gelijkvorming


orbitaal toe

§ nevenkwantumgetal l
◊ vorm van orbitaal beschrijven
◊ waarden van nul tot en met n-1 , met een max v 4
◊ elektronen in subschillen ; s, p,d, f
◊ subschil kan max 4 . l + 2 elektronen bevaNen
◊ wnr atoom meerdere elektronen => energiewaarde ­ van s-orbitaal
naar het f-orbitaal binnen dezelfde schil

§ magnetisch kwantumgetal 𝑚!
◊ orienta;e van orbitaal
◊ -l tot + l
◊ S-orbitaal bolsymmetrisch = 1 orienta;e mogelijk
◊ P- orbitaal = 3 orienta;es
◊ D-orbitaal = 5 orienta;es
◊ F-orbitaal = 7 orienta;es
◊ Elk orbitaal beschreven met 3 kwantumgetallen n, l en m = max 2
elektronen
◊ Atoom in uitwendig magnetsich veld = energiewaarde orbitalen
beschreven met zelfde hoofd-en nevenkwantumgetal maar verch
magne;sch kwantumgetal

§ Spin
◊ Twee elektronen met gelijke lading stoten af
◊ Samen voorkomen in orbitaal, in 1 magn niveau => tegengestelde
spin

◊ Naast rond atoomkern draaien ook rond eigen as draaien = spin


◊ Spin veroorzaakt magne;sch veld => magne;sch kracht
◊ 2 spinbewegingen
◊ Tegenwijzer , rond eig as = pos;;eve spin/ spin up ; ­
◊ Wijzerzin = nega;ve spin / spin down ¯
◊ Magne;sche aantrekkingskrachten compenseren elektrosta;sche
afsto;ngskrachten tss 2 e- binnen 1 magn niveau
◊ Resterende elektrostat krachten belet botsing v/d 2 e- => doubleNen
of elektronenparen

◊ Spinkwantumgetal 𝑚! = orienta;e spin ; + ½ = spin up ; - ½ spin down


§ Pauli- verbod
◊ elk elektron verschilt binnen eenzelfde atoom van elk ander elektron
door minstens één v/d v4 kwantumgetallen

◊ 2 e- in eenzelfde orbitaal beziNen dus al;jd een teg spin.

§ Energiewaarde
◊ Elementen groter aantal protonen => e- sterkere aantrekkingskracht
nr de atoomkern

◊ Energiewaarde van elektronen met zelfde kwantumgetallen ¯ t.o.v


een element met een kleiner aantal protonen in de atoomkern

◊ Mogelijke energiewaarde elektronen v/e element uniek =>


iden;ficeren

§ Elektronenconfiguratie
◊ Hoe de e- v/e atoon over de verschillende orbitalen verdeeld zijn
◊ Boxnota;e ; bezeang vd orbitalen
* Elk vierkantje stelt een orbitaal voor
* Voorafgegeaan door hoofdkwantumgetale en leBer subschil

3.4.2 elektronenconfigura8e v atomen in de grondtoestand

• grondtoestand
- energie-inhoud laagst
- elektronenconfiguratie
§ orbitalen met laagste energie opvullen

- diagonaalregel
§ energievolgorde subschillen
§ verschillende schillen volgens toenemende getalwaarde
onder elkaar geplaatst
- regel van Hund = regel vd maximale multipliciteit

§ opvullen v orbitalen v eenzelfde subschil !

§ elektronen v soortgelijke orbitalen v zelfde subschil hebben zo veel


mogelijk dezelfde spin
§ Energetisch gunstiger

§ Eerst 1 elektron in elk beschikbaar orbitaal van dezelfde subschil, pas


nadien een tweede

- Inversie
§ Sommige elementen 1 of geen elektron in s-subniveau vd hoogste schil
waar 2 e- verwacht
§ Onderliggende subschil kan half of volledig bezet worden
§ Treed enkel op bij d- en f-subniveaus

- Edelgasconfiguratie
§ =Iedere elektronenconfiguratie waarin enkel de s- en p-orbitalen vd
buitenste schil en alle onderliggende subschillen volledig opgevuld zijn

§ energiewaarde is laag; het is een stabiele elektronenconfiguratie

- Valentie- elektronen
§ = elektronen in buitenste bezette schil v/e atoom
§ ! vormen v bindingen tss atomen

3.4.3 Elektronenconfigura?e v atomen in de geëxciteerde toestand

• Atoom in geëxiteerde toestand of aangeslagen toestand


- energie-inhoud hoger dan grondtoestand
§ absorptie = eerst hoeveelheid energie opnemen
◊ vooral e- in buitenste chil meer poten;ele energie
* verwijdern zich verder v kern
* Atoom even in aangeslagen toestand
* Onstabiel
* Terugvallen v plaats met hoge E-inhoud -> lage E-inhoud
* Teveel aan E vrij (elektromagneIsche straling = emissie
* Terug in grondtoestand

- Mogelijke energiewaarden vd elektronen = uniek


§ Toegstane energie-overgangen uniek
◊ Specifiek lijnenspectrum wnr uitgewisselde elektromagn straling
zichtbaat
3.5 Periodiek systeem van de elementen

• Rangnummer -> atoomnummer


- Opeenvolgende elemeten telkens 1 proton en 1 elektron meer
§ Elektromenconfiguratie v atoom nieuwe schil opgevuld
◊ Element in volgende rij of periode
◊ Nummer periode = schilnummer buitenste schil v/h atoom
◊ 7 perioden
◊ Elemtenten waarbij elektron in gelijksoor;ge subschil
* VerIcaal onder elkaar in zelfde groep vh PSE
* Zelfde # valenIe-elektronen => analoge chemische eig
§ Groepen
◊ a = hoofdgroep
* # valenIe-elektronen = nummer groep (romeinse cijfer)
* alkalimetalen (Ia)
* aardalkalimetalen (IIa)
* aardmetalen (IIIa)
* koolstofgroep (IVa)
* sIkstofgroep (Va)
* zuurstofgroep (VIa)
* halogenen (VIIa)
* edelgassen (0)
ð zeer stabiel
ð enige elementen als vrije geisoleerde atomen voorkomen
ð reageren niet = chemisch inert

◊ b = nevengroep

§ ingedeeld in 4 blokken; s, p, d en f
◊ op basis v laatst bezeNe subschil
3.6 Eigenschappen van de elementen
3.6.1 afme?ngen v atomen en ionen

• afme8ng atoom
- covalente atoomstraal
§ =helft vd afstand gemeten tss de kernen v 2 identieke atomen in een
verbinding

§ Neemt af v links nr rechts in eenzelfde periode


◊ Steeds meer protonen en elektronen per atoom
◊ Hoeveelheid kernlading ­ => aantrekkingskracht tss elektronen en
kern ­

§ Neemt toe v boven nr onder in zelfde groep


◊ Aantal bezeNe schillen neemt toe
* Elektronen v onderlliggende schillen schermen valenIe-
elektronen af vd aantrekkingskracht => verder v kern
• Ion
- Positief ion
§ Door Afgifte v 1 of meer elektronen
§ Gevormde ion heeft kleinere straal dan overeenkomstig atoom

- Negatief ion
§ Door opname v 1 of meer elektronen
§ Gevormde ion heeft grotere straal dan overeenkomstig atoom

3.6.2 metaal- en niet-metaalkarakter

• metalen
- elektropositieve elementen
-

- hoofdgroep
§ geven 1 of meer valentie-elektrinen af vr edelgasconfiguratie
◊ posi;eve ionen of ka;onen

• niet-metalen
- elektronegatieve elementen
-

- hoofdgroep
§ nemen 1 of meer valentie-elektrinen op vr edelgasconfiguratie
◊ nega;eve ionen of anionen

• elektronega8eve waarde, EN-waarde


- = relatieve getalwaarde die aangeeft hoe sterk een element neiging heeft
on gebonden elektronen nr zich toe te trekken

- Hoe hoger, hoe sterker nt-metaalkarakter


§ EN-waarde neemt toe v Links nr rechts in een periode
§ EN- waarde meent af v boven nr onder in eenzelfde groep
3.6.3 Oxida??egetallen
• Romeins cijfer
• + of – teken
• = lading die atoom krijgt wnr de verschuiving vd bindingselektronen volledig
zou zijn
- Bindingselektronen worden gegeven aan element met de grootste EN-
waarde

- Elementen uit s- en p-blok varieert OG tss welbep waarden ;

§ Hoogst mogelijk + OG = groepsnummer


§ Laagst mogelijk – OG = groepsnummer - 8

4. Chemische binding
4.1 Lewis theorie

• Belangrijkste ideeën ;
1. De valen8e-elektronen spelen de hoofdrol bij de vorming vd chemische
binding

2. Wnr elektronen overgedragen worden ve atoom nr een ander ontstaan


ka8onen en anionen die elkaar elektrosta8sch aantrekken = ionbinding

3. Wnr elektronen gemeenschappelijk genomen worden tss atomen =


atoombinding of covalente binding

4. Elektronen worden overgedragen of gemeenschappelijk genomen zodat


elk atoom een meer stabiele elektronenconfigura8e bekomt. Meestal
edelgasconfigura8e met 8 valen8e-elektronen; octetconfigura8e

• Lewisnota8e
- Valentie-elektron = stip
§ Max 4
- Elektronen paar = streep

• Lewisformule
- Combinatie v lewisnotaties die de elektronentransfer of het
gemeenschappelijk nemen v valentie-elektronen voorstelt in een
verbinding
4.1.1 Ionbinding

• Niet-metaal +metaal
- Niet-metaalatomen = elektronen opnemen vr edelgasconfiguratie
- Metaalatomen = elektronen afstaan vr stabielere elektronenconfiguratie
§ Overdracht v metaal nr niet-metaal
◊ Posi;ef metaalion en nega;ef metaalion die elkaar elektrosta;sch
aantrekken
* Ionbinding tss kaIon en anion

§ Soms verschilt aantal elektronen dat moet opgenomen en afgegeven


worden
◊ Verschillend # metaalionen en niet-metaalionen bij de ionbinding
betrokken

• Ionisa8e-energie
- IE
- = Energie die nodig is om een elektron aan een atoom in de gastoestamd
te onttrekken
§ Hoe hoger de waarde = hoe moeilijker het elektron afgegeven
◊ Metaalkarakter neemt af en nt-metaalkarakter neemt toe
◊ Energie nodig = IE steeds posi;ef

- Energie om eerste elektron te verwijderen = IE1 => IE2,….


§ IE2 altijd groter dan IE1
§ Eerste elektron uit atoom verwijderen = kation
◊ Aantrekkingskracht tss kern en resterende elektronen vergroot

- Elektronenconfiguratie vinden door elektron vd buitenste schil met de


hoogste energie-waarde te verwijderen

§ Elektronenconfiguratie v kation kan verschillen v deze v/e atoom in de


grondtoestand met eenzelfde aantal elektronen

• Elektronenaffiniteit
- EA
- Energie die vrijkomt wnr een elektron aan een atoom in gastoestand wordt
toegevoegd

- Hoe hoger, hoe stabieler het gevormde anion

- Energie komt vrij = negatieve getalwaarde

- Elektronenconfiguratie v anion zelfde manier al v atomen in grondtoestand

• Ionrooster
- Elektrostatische aantrekkingskracht
§ Houdt ionen in vaste toestand
§ Ordenen volgens regelmatigpatroon
• Roosterenergie
- Energie die vrijkomt wnr vrije gasvormige positieve en negatieve ionen zich
ordenen tot ionrooster in vaste toestand

- Energie vrij = -

- Kristalwater

§ Soms ionrooster makkelijker gevormd met watermoleculen


§ Stof is gehydrateerd
◊ Verhouding wordt weergegeven in formule een punt te schrijven en
vervolgens het rela;ef aantal aanwezige watermoleculen

◊ Anhydrisch = benadrukken gn kristalwater aanwezig

4.1.2 atoombinding of covalente binding

• twee nt-metaalatomen
- 2 of meerdere elektronen gemeenschappelijk genomen tss beide atomen
- Uitsluitend atoombinding in de verbinding => molecule

• normale atoombinding/ covalente binding


- wnr beide atomen een ongepaard elektron gemeenschappelijk stellen
§ ongepaard elektronen tss atoomkernen => binden elektronenpaar
◊ bindingselektronen = elektronen die bindend elektronenpaar vormen

• donor-acceptoratoombinding / coordina8e covalente binding


- wnr ene atoom al edelgasconfiguratie bereikt en andere 2 elektronen te
kort heeft

§ gemeenschappelijk elektronenpaar afkomstig v 1 atoom

◊ donor-atoon stelt in donor-acceptorbinding een vrij elektronenpaar


gemeeschp met een acceptoratoom
* voorgesteld door pijl v donnoratoom nr acceptoratoom

- dit type binding is nadat bindingsvermogen vr normale atoombinding


volledig is benut

• Meervoudige covalente binding


- soms meer dan 1 bindend elektronenpaar nodig tss 2 atomen vr
edelgasconfiguratie

• Bindingsorde
- geeft het # bindingen tss 2 atomen in een atoomverbinding weer

• Bindingsenergie
- energie die vrijkomt wnr 2 atomen in gastoestand een atoombinding
vormen ( - )

- hoe hoger, hoe stabieler gevormde binding


• dissocia8e-energie
- energie die nodig is on een atoombinding te breken in afzonderlijke atomen
in gastoestand (+)

§ hoe groter bindingsorde, hoe groter de disscociatie-energie

4.2 Lewisformules
4.2.1 opstellen v lewisformules

Stap 1: Teken het skelet van de verbinding


- Hierbij staan alle atomen in juiste volgorde naast hun bindingspartners
§ tips wnr meer dan 2 atoomsoorten voorkomen:
◊ In een anorganische verbinding staan nooit twee O-atomen naast
elkaar, behalve in waterstofperoxide
◊ Centraal zet je een ander niet-metaal dan zuurstof
◊ Hierrond plaats je de eventueel aanwezige O-atomen
◊ Aan de buitenkant komen de H-atomen of metaalatomen

Stap 2: Schrijf de Lewisnota8e van elk element


- Hierbij geeft men de valentie-elektronen weer met behulp van stippen en
streepjes.

Stap 3: Tussen twee niet-metaalatomen stelt men de ongepaarde elektronen


gemeenschappelijk. Tussen een metaal- en een niet-metaalatoom stelt men een
overdracht van één of meerdere elektronen voor.

Stap 4: Eventueel overblijvende elektronenparen donor- acceptoratoombindingen


zodat elk niet-metaalatoom een edelgasconfigura8e bereikt
- Zet dan eerst twee ongepaarde elektronen in het acceptoratoom samen

4.2.2 formele lading

• het verschil tss # valen8e-elektronen v element en het # elektronen


toegewezen aan dat atoom in de Lewisformule
- voorgesteld in een cirkel
- het # valentie-elektronen v element - met het # vrije elektronen en de
helft v/h # gemeenschappelijk elektronen.
4.2.3 mesomerie of resonan?e

• Valen8e-elektronen gedelokaliseerd
- ze behoren niet tot bep atoom maar zijn verspreid over meerdere

- Meerdere lewisformules nodig = resonantiestructuren/ grensstructuren

§ naast elkaar voorgesteld gescheiden door middel v/e pijl


§ werkelijke elektronenverdeling ligt tss die vd grensstructuren in & wordt
benaderd door het gem vd grensstructuren
◊ = resonan;ehybride
* Gedelokaliseerde elektronen voorgesteld door sIppellijn
* Bindingsorde nt met geheel getal beschreven
* Energie lager dan die v grensstructuren
* Verbinding gestabiliseerd door mesomerie

4.3 Ruimtelijke structuur van moleculen ; VSER-model

• Veel eigenschappen gevolg v de ruimtelijke structuur

• Geheel v bindingslengten en bindingshoeken bepaalt de ruimtelijke structuur


van een molecule

- Bindingslengte 𝑟"
§ = de gem afstand tss 2 atoomkernen v atomen die covalent aan elkaar
gebonden zijn
◊ Hoe groter de bindingsorde, hoe kleiner de bindingslengte

- Bindingshoek
§ = de hoek tss 2 bindingen v eenzelfde
§ Voorspellen met valentieschil-elektronenpaar-repulsiemodel VSEPR
◊ Beschouw bindingselektronen en de vrije elektronenparen als neg
geladen elektronenwolken die elkaar afstoten
* Blijven zo ver mogelijk van elkaar verwijderd

- Sterisch getal SG
§ de som v het aantal gebonden atomen en het aantal vrije
elektronenparen
• stappenplan ruimtelijke structuur bepalen ;

1. Bepaal op basis v lewisformule SG v alle atomen met meer dan één


bindingspartner

2. Voorspel ruimtelijke structuur rond deze atomen m.b.v de algemene


formule: AXnEm ;

◊ A: het atoom waarvan je de bindingshoeken bepaalt; X: een atoom


gebonden aan A;
◊ n: het aantal gebonden atomen X;
◊ E: een vrij elektronenpaar van A;
◊ m: het aantal vrije elektronenparen van A

• vaak wijkt de werkelijke hoek af v/d theore8sche waarde


- vrij elektronenpaar neemt meer ruimte in dan bindend elektronenpaar.
§ Afstoting neemt toe in volgende volgorde:
◊ bindend e--paar - bindindend e--paar < vrij e--paar – bindind e--paar <
vrij e--paar – vrij e—paar

◊ Deze invloed is groter naarmate het centrale atoom groter i

4.4 Valen8ebindingstheorie

• geeK een eenvoudige voorstelling van de orbitalen wnr elektronen


gemeenschappelijk genomen worden bij atoombindingen
- Wnr 2 niet-metaal atomen elkaar naderen=> valentie-elektronen v/h ene
atoom ook aangetrokken tot de atoomkern van het andere atoom
- waarschijnlijkheid bindingselektronen aan te treffen grootst tss beide
atoomkernen.
§ atoomorbitalen overlappen en een molecuulorbitaal vormen
§ mate v overlap bepaalt de sterkte v/d binding
◊ Hoe groter de overlap, hoe sterker de binding & hoe groter de
dissocia;e-energie is
◊ max 2 elektronen met tegengestelde spin voorkomen.
- Bij een donor-acceptoratoombinding is er overlap tss een gevuld
atoomorbitaal met 2 elektronen en een leeg atoomorbitaal

§ beperken tot de overlap tussen s- en p-atoomorbitalen


◊ Dit volstaat voor bindingen waarbij de niet-metaalatomen de
edelgasconfigura;e bereiken

• Hybridiseren
- Voor overlappen, buitenste atoomorbitalen v atoom mengen => evenveel
nieuwe orbitalen te vormen, met een gelijk aantal elektronen
§ => hybrideorbitalen
§ Eigenschappen gemiddelde v originele atoomorbitalen

4.4.1 sp3-hybridisa?e

• Door combina8e vn één s-orbitaal en drie p-orbitalen ontstaan vier iden8eke


sp3- hybrideorbitalen

• De assen van de sp3-orbitalen vormen gelijke hoeken van 109,5

4.4.2 sp2-hybridisa?e

• één s-orbitaal en twee p-orbitalen ontstaan drie iden8eke sp2- hybrideorbitalen

• De assen van de sp2-orbitalen vormen gelijke hoeken van 120°


4.4.3 sp-hybridisa?e

• één s-orbitaal en één p-orbitaal ontstaan twee iden8eke sp- hybrideorbitalen

• De assen van de sp- orbitalen vormen een hoek van 180°

• Het sterisch getal bepaalt het aantal atoomorbitalen dat zal hybridiseren
- SG = 1 -> geen hybridisatie op; het blijft een s-orbitaal
- SG = 2-> sp- hybridisatie op
- SG = 3 een sp2-hybridisatie
- SG = 4 een sp3-hybridisati

4.4.4 sigma- en pi binding

• 2 soorten orbitaaloverlap :
- Sigmabinding of σ-binding
§ overlapping v/d orbitalen volgens de as die beide kernen verbindt =
axiale overlapping

§ Er is vrije rotatie rond de bindingsas mogelijk.

- Pi-binding of π-binding

§ overlapping door p-orbitalen die loodrecht op de bindingsas staan =


parallelle overlapping

§ Het molecuulorbitaal dat hierbij ontstaat, is parallel aan de bindingsas


georiënteerd

§ geen vrije rotatie rond de bindingsas mogelijk

• De eerste binding tss 2 atomen is steeds een σ-binding, nadien kunnen er nog
één of twee π-bindingen ontstaan.
4.5 metaalbinding

• Metaalatomen staan elektronen af om een edelgasconfigura8e te bekomen


- ontstaan + metaalionen
- gn andere atomen aanwezig om deze elektronen op te nemen
- De elektronen bewegen vrij tss de + metaalionen
§ sterke elektrische aantrekkings- krachten die het geheel stevig bij elkaar
houden

§ In vaste toestand zijn de metaalionen geordend volgens een regelmatig


patroon= metaalrooster

5. Intermoleculaire krachten

• Intra moleculaire krachten


- Chemische bindingskrachten tss de atomen v/e atoomverbinding
§ Bep stabiliteit v/e binding & chemische eig v stoffen

• Intermoleculaire krachten
- Krachten tss moleculen onderling
§ Zwakker dan intramoleculaire krachten en bepalen de fysische
eigenschappen van stoffen

§ Atoomverbinding
◊ Naargelang aard verschillende
* dispersiekrachten, geïnduceerde dipool-dipoolinteracIes,
dipoolkrachten, waterstoSrugkrachten, ion- dipoolinteracIes
en ion-ion-interacIes

• ionverbindingen & metalen


- bestaan gn molecule
- De intra- en intermoleculaire krachten zijn dezelfde roosterkrachten

5.1 Polaire atoombindingen

• Met uitzondering v enkelvoudige stoffen vertonen atoombindingen voor een


bepaald percentage een ionair karakter => ontstaat een polaire atoombinding

• Ion-karakter ?
- Verschil in EN-waarde tss gebonden atomen
§ Hoe groter verschil, hoe groter het ionair karakter
• Polaire -binding
- wnr 2 atomen met verschillende EN-waarde een binding aangaan
§ De bindingselektronen verschuiven meer naar het atoom met de grootste
EN-waarde

◊ Ontstaan dipool
* meest elektronegaIeve atoom een parIeel negaIeve
* minst elektronegaIeve een parIeel posiIeve lading
◊ de verschuiving vd bindingselektronen is groter naarmate hrt verschil
in EN-waarde toeneemt
◊ de elektronen v/e p- binding zijn meer beweeglijk dan deze v/e s-
binding

- Partieel neg lading δ-, een partieel positieve lading met δ+

- Bij apolaire binding verschil in EN-waarde v/d bindende atomen =nul


§ Er is geen blijvend dipool aanwezig

5.2 Polaire en apolaire moleculen

• Polariteit
- ! voorwaarde ; asymmetrische ladingsverschuiving
§ Ladingsvectoren
◊ teken volgens de bindingsrich;ng, ladingsvectoren tss de
verschillende bindingspartners
◊ De zin v/d ladingsvector is v par;eel posi;eve -> par;eel nega;eve
lading
* geeT de richIng v verschuiving v/d bindingselektronen weer
* verschil in EN-waarde als maat voor de lengte v elke
ladingsvector
* som v alle ladingsvectoren v/e molecule maat voor de neBo
ladingsverschuiving

§ Polaire molecule molecule of dipoolmolecule


◊ Een molecule met een posi;eve en nega;eve pool
◊ Nt polair = apolaire molecule
5.3 Belangrijkste soorten intermoleculaire krachten

5.3.1 geïnduceerd dipool – geïnduceerde dipoolinterac8es

• = Londonkrachten / dispersiekrachten
- Aantrekkingskrachten tss apolaire moleculen die gevolg zijn vd beweging v
elektronen binnen de moleculen

• Polariseerbaarheid

- Mate waarin elektronenwolk v/e atoom of molecule vervormd kan worden


in aanwezigheid v/e elektrisch veld

- Neemt toe met aantal elektronen aanwezig


§ En hoe sterker dispersiekrachten
◊ Smelt- en kooktemp ­ met ­ atoom- of molecuulmassa

- In pi-binding makkelijker te polariseren

- Vorm v molecule !
§ Hoe beter moleculen elkaar kunnen benaderen , hoe groter polariseerbaarheid
§ Hoe groter contactopvl, hoe sterker dispersiekrachten

- Gem elektronen bij apolaire moleculen symmetrisch verdeeld

§ Wnr 2 moleculen elkaar naderen -> op bep moment meer elektronen aan
de ene kant v/h molecule zijn dan aan de andere kant

◊ ontstaat ;jdelijk geïnduceerd dipool in de molecule

* uitwendig elektrisch veld opwekt

ð onmiddellijk in naburig molecule elektronenverschuiving


ð ontstaat een Ijdelijke aantrekking tss de moleculen
5.3.2 dipool – geïnduceerde dipoolinterac8es

• apolair molecule en polair molecule naderen


- geïnduceerd dipool in apolaire molecule ontstaan
- Er treedt een dipool–geïnduceerde dipoolinteractie tss de moleculen op.
- Deze krachtwerking is groter

heeft verwijderd: ¶
heeft opmaak toegepast: Lettertype: 5,5 pt
5.3.3 dipool – dipoolinterac8es

• dipoolkrachten
- tss polaire moleculen
- partieel positieve kant – partieel neg kant
§ ordening -> stoffen vloeibaar of vast bij temp hoger dan normaal
verwacht

- polaire binding door elektronenverschuiving in atoombinding (! Nt gehele

moleculen)

§ groote verschillen in stofeig tss gelijkaardige molecuulmassa


◊ groot verschil in molecuulmassa, dispersiekrachten belangrijker

5.3.4 waterstosrugkrachten

• tss moleculen waarin waterstofatoom gebonden aan s8kstof, zuurstof of fluor

- kleine atomen met grote EN-waarde


- sterke aantrekkingskracht op bindingselektronen
§ kern waterstofatoom deels vrij
◊ par;eel + lading op H zeer groot
* sterke aantrekking tss parIeel + H v ene molecule en vrij e- paar
v atoom met grote EN-waarde in naburig molecule

• als s8ppen of enkele eenvoudige lijntjes weergegeven


• ook intramoleculair als ruimtelijke structuur molecule toelaat
5.3.5 ion-dipoolinterac8es

• wnr polaire moleculenin het elektrisch veld v/e ion komen

• par8eel + kant va molecule aangetrokken en de par8eel - kant wordt afgestoten


door een anion
§ Omgekeerd met kation.

5.3.6 ion-ion interac8es

• wnr ion in het elektrisch veld v een ander ion komt


- aantrekkingskrachten wnr teg ladingen naderen & afstoting bij gelijke
ladingen

- hoe hoger de energiewaarde vd interactie, hoe sterker de interactie

6. anorganische verbindingsklassen

• verbindingsklassen of stoulasse
- groep v verbindingen die gelijkaardige fysische en chemische
eigenschappen vertonen

§ veroorzaakt door aanwezigheid v bep atoom of atoomgroep ; de


karakteristiek groep of functionele groep
6.1 anorganische zuren
6.1.1 zuurfunc8e

• zuur HnZ
- verbinding die zich gedraagt als een protondonor in aanwezigheid van een
protonacceptor

- na protonoverdracht een zuurrest Zn-

6.1.2 indeling

• op basis v zuursterkte
- mate waarin protonoverdracht in water verloopt

§ sterke zuren
◊ volledige protonoverdracht, aflopende reac;e

§ zwakke zuren
◊ gedeeltelijke protonoverdracht; evenwichtsreac;e

• op basis vd waardigheid
- max aantal protonen dat 1 zuurmolecule kan overdragen
§ eenwaardige ; 1 , tweewaardige 2, ….

• op basis vd samenstelling
- het aantal atoomsoorten waaruit de zuurmoleculen zijn opgebouwd
§ binaire zuren ; opgebouwd uit 2 atoomsoorten
§ ternaire zuren ; opgebouwd uit 3 atoomsoorten

6.1.3 naamgeving

• binaire zuren
- waterstof + verkorte (verlatijnste) naam van het niet-metaal + ide
- tabel p79

• ternaire zuren of oxozuren


- zure H-atoom noodzakelijk gebonden aan een O-atoom
- waterstof + naam van de zuurrest + –aat of -iet

• thiozuren
- ternairen zuren waarin de zuurstof geheel of gedeeltelijk vervangen wordt
door zwavel

H2S2O3: waterstofthiosulfaat of thiozwavelzuur


HSCN: waterstofthiocyanaat of thiocyaanzuur
6.1.4 eigenschappen

6.2 Basen
6.2.1 Basefunc8e

• Base B, verbinding die gedraagt als protonacceptor in aanwezigheid v/e


protondonor
- Beschikt over vrij e- paar

• Water = amfoliet
- Kan gedragen als een zuur of als een base

6.2.2 indeling

• op basis v samenstelling
- hydroxiden ; metaal- en hydroxide-ionen
- aminebasen; N-atoom, covalent gebonden aan C-en/H-atomen

• op basis v basesterkte
- sterke basen
§ volledige protonoverdracht, reactie is aflopend

- zwakke basen
§ gedeeltelijke protonoverdracht, evenwichtsreactie

• op basis v waardigheid
- max aantal protonen dat 1 verbinding kan opnemen
- eenwaardige : 1 proton
- tweewaardige : 2 protonen
6.2.3 naamgeving

• Hydroxide van de metalen van groep Ia, IIa en IIIa (metalen met slechts 1 OG)
- naam metaal + hydroxide

• Hydroxiden van de metalen van de andere groepen (metalen met meerdere


OG)
- naam metaal + (|OG|) + hydroxide

• Aminebasen; organische basen = R-NH2

- naam van de alkylgroep + amine


- uitzondering ; ammoniak NH3

6.2.4 eigenschappen

• hydroxiden zijn ionverbindingen, binding tss het metaal en de hydroxidegroep


- binding tss O en H vd OH- is covalent & aminebasen

• Bij het oplossen in water en in gesmolten toestand dissociëren hydroxiden in


vrije ionen => algemene dissocia8evergelijking

- Nt alle hydroxiden lossen echter op in water

• Basen + zuren => zouten en water. = neutralisa8ereac8e

• Basen reageren met nt-metaaloxiden met vorming v zouten en water

6.3 Oxiden
6.3.1 Oxidefunc8e

• Oxiden = binaire verbindingen v/e metaal of nt-metaal met zuurstof

6.3.2 indeling op basis v samenstelling

• Metaaloxiden MnOm
- metaalionen en oxide-ionen, O2-

• Niet-metaaloxiden XnOm
- niet-metaal- en zuurstofatomen
6.3.3 naamgeving

• metaaloxiden van metalen van groep Ia, IIa en IIIa (metalen met slechts 1 OG)
- naam metaal + oxide

• metaaloxiden van metalen van de andere groepen (metalen met meerdere OG)
- naam metaal + (|OG|) + oxide

• nt-metaaloxiden
- (Grieks telwoord) + naam niet-metaal + (Grieks telwoord) + oxide

6.3.4 eigenschappen

• metaaloxiden
§ ontstaan door de verbrandingsreactie vh metaal met zuurstofgas
- ionverbindingen v/e metaalion met oxide-ionen (O2-), roosterstructuur
- reageren met water -> hydroxiden
§ OG verandert
§ Metaaloxiden = basevormende oxiden

- + zuur -> zouten en water


- + nt-metaaloxiden -> zouten

• nt-metaaloxiden
- door de verbrandingsreactie van het niet-metaal met zuurstofgas
- covalente verbindingen tss zuurstof- en niet- metaalatomen

- reageren met water met vorming van een ternair zuur


§ OG van het niet-metaal verandert hierbij niet
§ niet-metaaloxiden = zuurvormende oxiden

- + basen -> zouten + water


- + metaaloxiden -> zouten
6.4 Zouten
6.4.1 Zouxunc8e
• Ionverbindingen tss 1 of meerdere metaal- of ammoniumionen en 1 of
meerdere zuurresten
6.4.2 indeling

• op basis vd samenstelling vd zuurrest


- Binaire zouten ; zuurrest afkomstig is v/e binair zuur
- Ternaire zouten ;zuurrest afkomstig is v/ternair

• op basis vh aantal soorten metaal- of ammoniumionen


- Eenvoudige zouten ; één soort metaal- of ammoniumion en één soort

- Dubbelzouten ; verschillende soorten metaal- of ammoniumionen en één


soort zuurrest.
§ alfabetische volgorde gerangschikt

• op basis v zuurbase eig


- zure zouten of waterstofzouten
§ nog één of meerdere afsplistbare protonen in de zuurrest.

- basische zouten
§ één of meerdere hydroxide- of oxide-ionen als “zuurrest”

6.4.3 naamgeving
• Eenvoudige zouten van metalen v groep Ia, IIa en IIIa (metalen met slechts 1
OG) of ammoniumion
- naam metaal of ammoniumion + naam zuurrest

• Eenvoudige zouten v metalen v de andere groepen (metalen met meerdere OG)


naamvorming
- naam metaal + (|OG|) + naam zuurrest

• dubbelzouten
- namen metaal- of ammoniumion in alfabetische volgorde + naam zuurrest
6.4.4 eigenschappen

• ionverbindingen , in vaste toestand roosterstructuur


• in hun roosterstructuur een aantal watermoleculen ingesloten = hydraten
- Het aanwezige water noemt men kristalwater
§ verhoudingsformule ; eerst de samenstelling v/h watervrije zout
geschreven, gevolgd door een punt en ten slotte het aantal
watermoleculen per eenheid v roosterstructuur

• oplossen in water en in gesmolten toestand -> dissociëren in vrije


- algemene dissociatievergelijking
§ Niet alle zouten lossen volledig op in wate

7. chemische reacFe
7.1 fysische en chemische processen

• fysisch proces
- enkel intermoleculaire krachten veranderen, stoffen blijven behouden,
stofeigenschappen niet

- symbolische voorgesteld
§ vergelijking, begintoestand links -eindtoestand rechts

• chemisch proces / reac8e


- intramoleculaire krachten verbroken, atomen herschikken
- nieuwe stoffen met andere eigenschappen
§ oorspronkelijke stof = reagenia
§ nieuwe stoffen = reactieproducten

- reactievgl
§ -> : een aflopende reactie ; de reactie gaat door tot min 1 vd reagentia
volledig is opgebruikt

§ ó : een evenwichtsreactie; reactie gaat onvolledig door

7.2 natuurwe<en van een reac8e

• wet van behoud van atomen/ wet van Dalton


- Tijdens de reactie blijven de elementen en hun aantal atomen behouden.
Alle atomen die voorkomen in de reagentia zijn ook terug te vinden in de
reactieproducten

De coëfficiënten moeten de kleinst mogelijk gehele getallen


• wet van behoud v massa / wet van Lavoisier

- Vermits elk atoom een specifieke eigen massa heeft, blijft bij een reactie in
een afgesloten ruimte de totale massa gelijk

• wet van constante massaverhouding / wet v Proust


- wnr 2 of meer reagentia met elkaar reageren, gebeurt dit steeds in een
vaste massaverhouding

§ In een andere massaverhouding zal min één v/d reagentia overblijven =


stof(fen) in overmaat aanwezig is

◊ Het reagens dat het eerst opgebruikt is, is het limiterende reagens

7.3 redoxreac8es

p92-95 cursus

8. stoichiometrische berekeningen
8.1 zuivere stoffen

8.1.1 hoeveelheid stof, n


• mol
- om een aantal weer te geven
- 1 mol = 6,02 . 10^23
§ Constante v Avogadro Na
◊ De constante 6,02.1023/mol

#
§ 1u = 𝑔 𝑚𝑜𝑙%#
$!

§ n= hoeveelheid stof uitgedrukt in mol


§ N = reëel aantal deeltjes
§ 𝑁& = cste v avogrado

- 1 mol atomen bevat 6,02.1023 atomen met een totale massa = Ar g


- 1 mol moleculen bevat 6,02.1023 moleculen met een totale massa = Mr g

- Molaire massa M
§ Massa 1 mol deeltjes
§ = molecular mass MM, formula weight

- Hoeveelheid stof -> geeft aantal deeltjes uitgedrukt in mol weer


8.1.2 de massadichtheid v/e stof

• = dichtheid of soortelijke massa v/e stof


- soortelijke massa van een stof is een grootheid die uitdrukt hoeveel massa
van die stof aanwezig is in een bepaald volume

- kenmerkend voor de stof bij een bep temp

8.1.3 de algemene gaswet


• = ideale gaswet
- Beschrijft het gedrag v ideale gassen onder invloed v druk, volume, temp
en aantal deeltjes

§ K = temp graden + 273,15

8.2 stoichiometrie

• verhouding waarin chemische verbindingen met elkaar reageren en de


verhouding tss de reagen8a en reac8eproducten v/e chemische reac8e
- aantal deeltjes dat met elkaar reageren ; coëfficiënt/ voorgetal
§ kleinst mogelijke getallen

- stoichiometrische factor

§ verhouding v de hoeveelheid stof v 2 verbindingen beschreven in de reactievgl

- stoichiometrische hoeveelheden

§ Indien de werkelijke verhoudingen v aanwezige reagentia overeenkomt


met de verhoudingen weergegeven in de reactievergelijking

◊ Andere verhouding ; min 1 stof overblijven


* Limiterend = reagens dat volledig wegreageert
Stap 1: Een correcte reactievergelijking schrijven.

Stap 2: Uit gegeven grootheden de oorspronkelijk hoeveelheid stof berekenen, no.

Stap 3: Het limiterend reagens bepalen. Dit kan men doen door de oorspronkelijke
hoeveelheid stof te delen door de coëfficiënt uit de reactievergelijking. Het reagens
met het kleinste quotiënt is het limiterend reagens.

Stap 4: De hoeveelheid stof berekenen die weg reageert / gevormd wordt, ∆n.
Hierbij moet men rekening houden met het limiterend reagens en de
stoichiometrische factor ten opzichte van dit limiterend reagens.

Stap 5: De hoeveelheid stof berekenen die na de reactie aanwezig is, ne.

Stap 6: Het resultaat herleiden naar de gevraagde grootheden

8.3 mengsels

• concentra8e of sterkte v/e mengsel


- verhouding tss de hoeveelheid vd beschouwde stof en het totale mengsel
§ verdund mengsel
◊ verhouding klein

§ geconcentreerd mengsel
◊ verhouding groot, veel van de beschouwde stof in het mengsel

8.3.1 %

• Op basis v aggrega8etoestand vd beschouwde stof, voorkeur aan bep formules :

- Massaprocent
§ Aantal gram vd beschouwde stof per 100 g mengsel

- Volumeprocent / graden
§ Aantal milliliter vd beschouwde stof per 100 ml mengsel

- Massa-volumeprocent
§ Aantal gram vd beschouwde stof per 100 ml mengsel

- Volume-massaprocent
§ Aantal ml de beschouwde stof per 100 g mengsel
8.3.2 %, ppm en ppb

• Beschouwde stof in kleine hoeveelheden in totale mengsel


- Aantal pro mille, duizendsten ‰

- Sterk verdunde mengsel


§ Ppm
◊ parts per million, deeltjes per miljoen
◊ deel v/e groter geheel aan te geven, door het geheel op 1.000.000 te
stellen
§ ppb
◊ parts per billion, deeltjes per miljard
◊ een deel v groter geheel aan te geven, door het geheel op
1.000.000.000 te stellen

8.4 Oplossingen

• Homogene mengsels
- Oplosmiddel /solvent
§ Stof die in grootste hoeveelheid aanwezig is
§ Aq = oplosmiddel water
§ Andere stoffen = opgeloste stoffen (opl)
◊ Subscripten opl of ag gn info over rela;eve hoeveelheden

- Vaste stof in vloeistof


§ Meest voorkomend

- Maatkolf
§ Eerst de op te lossen stof in een kleine hoeveelheid oplosmiddel opgelost
§ Dan extra oplosmiddel tot maatstreep vh geijkte volume
8.4.1 molaire concentra8e of molariteit

• verhouding tss hoeveelheid stof en het volume vd oplossing


- vierkante haken

8.4.2 massaconcentra8e
• verhouding tss de massa vd opgeloste stof en het volume vd oplossing

8.4.3 massadichthied v/e oplossing

• verhouding tss de massa en het volume vd oplossing

- neemt meestal toe met stijgende concentratie

8.4.4 verdunningsregel

• concentra8e v verdunde oplossing steeds lager dan deze vd stockoplossing

• toevoegen v extra oplosmiddel verandert de hoeveelheid opgeloste stof nt


enkel het volume vd oplossing
- n voor = n stof
§ n stof = c . V opl

• nt enkel voor molaire concentra8es


- zolang concentraties voor en na verdunnen in zelfde eenheden weergeg,
regel geldig
9. reacFesnelheid
9.1 botsingsmodel

• voordat deeltjes kunnen reageren -> botsing


- elastische botsingen
§ deeltjes nt reageren en onveranderd uit elkaar
◊ te weinig kine;sche energie
◊ onjuiste oriënta;e

- effectieve botsingen
§ botsingen tss deeltjes die een reactie veroorzaken
◊ ontstaan v geac;veerd complex
* transiIetoestand/overgangstoestand
ð ontstaan v nieuwe bindingen vd reacIeproducten gelijkIjdig
met verbreken v binding v reagenIa

- activeringsenergie Ea / E min

§ min kinetische energie nodig voor effct botsing

§ reactiesnelheid

◊ neemt toe naarmate meer reagen;a de nodige Ea beziNen


◊ factoren invloed op reac;esnelheidv:


* aard vd reagensdeeltjes of de beschouwde reacIe
ð aantal en aard vd bindingen moeten verborken/ gevormd
worden

* verdelingsgraad vd reagenIe i/e heterogeenmengsel


ð grotere verdelingsgraad => groter concactopvl
o totaal # botsingen/ Ijds- en volume-eenheid ­=> aantal
effecIeve ­
o reacIesnelheid neemt toe
o best mogelijke verdeling -> reagenIa tot op moleculaire
niveau verdeeld

o max verdelingsgraad in homogeen mengsel


* de hoeveelheid vd reagenIa i/e homogeen mengsel
ð grotere conc reagenIa => meer deeltjes/volume-eenheid
o meer botsingen

* de temperatuur vh reacIemilieu
ð hogere temperatuur = hogere gemiddelde kineIsche energie
v/d e deeltjes
o De deeltjes bewegen sneller
o kans op een botsing verhoogt
o meer deeltjes de nodigde acIveringsenergie

* invloed ve katalysator

ð = stof die reacIe versnel of vertraagt , zonder zelf verbruikt


te worden

ð PosiIeve katalysator
o ReagenIe in juiste posiIe met elkaar in contact
o EffecIeve botsingen sIjgt, reacIesnelheid sIjgt

ð Katalysator reageert eerst met reagenIa =>tussenproduct


met andere Ea
o Hieruit katalysator en reacIeproducten
o + katalysator = Ea tussenproduct lager, reacIesnelheid
sIjgt
o – katalysator = omgekeerd, daalt
9.2 reac8esnelheid

• de verandering vd concentra8e v/e stof gedurende en bep 8jd

- voor reactie gn invloed welke stof bestudeert: gem reactiesnelheid <v>

- snelheid moest steeds + getal zijn


§ absolute waarde vd concentratieverandering

§ algemene reactie :

- ogenblikkelijke reactiesnelheid v

§ raaklijn aan de kromme op tijdstip t


◊ nega;eve waarde van de rico = v
* negaIef omdat concentraIe afneemt met rijd
- concentratieverandering reagens bestudeerd
§ verbruiksnelheid
◊ waarde ao vd coëfficiënt van de betrokken stof i/d reac;evgl

- concentratieverandering v reactieproduct
§ vormingssnelheid
◊ waarde ao vd coëfficiënt van de betrokken stof i/d reac;evgl

• start vd reac8e, reac8esnelheid grootst


- meest kans op eff botsing
§ neemt af

9.3 Snelheidsvergelijking

• Rela8e tss reac8esnelheid & concentra8e vd reagen8a voorspellen


- Meestal experimenteel bepaald

§ Exponenten experimenteel te bepalen (m,n)


§ K= reactiesnelheidsconstante
◊ Aoankelijk van
* ReacIe
* Temp
* Aanwezigheid katalysator

- Orde v/e reactie


§ Expontenten in de snelheidsvgl
◊ Indien m = 1 => 1e orde voor A
◊ Indien n= 2 => 2e orde voor B

◊ Totale orde v reac;e is de som vd exponenten

§ Bepaald algemene vorm v vgl en passende eenheid voor k


• Met snelheidsvgl kan men :
- de reactiesnelheid berekenen wnr de concentratie v/d reagentia gekend
zijn

- een vergelijking afleiden die de reagensconcentraties weergeeft in functie


van de tijd

10. thermodynamica

• rela8e tss energie, arbeid en warmte


- zelfde eenheid : kg.m2.s-2 of joule, J

10.1 basisbegrippen

• systeem
- deel van het universum dat men bestudeert
§ open systeem
◊ vrije uitwisseling v materie en energie met de omgeving mogelijk

§ gesloten systeem
◊ geen uitwisseling v materie maar wel van energie met omgeving
mogelijk

§ geïsoleerd systeem
◊ geen uitwisseling v materie noch v energie met de omgeving mogelijk

• omgeving
- het deel van het universum dat op het systeem kan inwerken

• energie E
- maat voor de capaciteit v/e systeem om warmte of arbeid te leveren

§ kinetische
◊ wnr de energie gerelateerd is met beweging
◊ thermische energie
* geassocieerd met willekeurige moleculaire bewegingen
* a_ v aantal aanwezige deeltjes
* gastheorie
ð hoe heviger moleculen of ionen bewegen, hoe hoger temp
en groter de thermische energie
§ potentiële
◊ energie gerelateerd met aantrekkings- en afsto;ngskrachten
◊ chemische energie
* geassocieerd met de chemische bindingen en intermoleculaire
krachten
§ inwendige energie U
◊ som v alle vormen v energie binnen een systeem
◊ oorzaken verandering v U in het systeem :
* chemische reac*e
* temperatuursverandering
* verandering in fysisch voorkomen

• arbeid W
- proces waarbij een kracht een vwp over een afstand verplaatst
- volume-arbeid
§ wnr # gasmoleculen voor en na de reactie verschillend is
§ op de omgeving
◊ volume systeem neemt toe,
* energie-inhoud daalt vh systeem

§ verband :

• warmte Q
- proces waarbij energie uitgewisseld wordt als gevolg v/e
temperatuurverschil

10.2 energie ene enthalpie

• eerste wet vd thermodynamica ;


- energie kan nooit ontstaan of verloren gaan
§ energie wordt uitgewisseld of verandert v vorm

10.2.1. energieverandering i/e systeem

• open en gesloten systeem kunnen energie uitwisselen met omgeving

• verband tss verandering v inwendige energie U v/h systeem bij cste


temperatuur, warmte en volume arbeid :
- ∆U = Q + W
- Bestuderen v energie verandering
§ ∆U
◊ Posi;ef : inwendige energie neemt toe
(en omgekeerd)

§ Q
◊ Nega;ef : warmte v/h systeem afgeven aan omgeving,
* Exotherm

§ Volume arbeid
◊ Posi;ef: volume systeem daalt ( en vice versa)
• U = Q + W en W = - p . ∆V
§ ∆U = Q – p . ∆V
§ Warmte die tijdens een chemische reactie uitgewisseld wordt
◊ Reac;e in afgesloten vat
* Volume kan niet veranderen

* ∆V = 0 en is QV = ∆U

◊ Reac;e in open vat en constante druk


* Volume systeem kan veranderen
* ∆V≠0 en Qp =∆U+p.∆V
* Enthalpieverandering ∆ H
ð ReacIewarmte bij constande druk Qp
ð Toestandsgrootheid
o Waarde enkel a_ v huidige situaIe
ð Enthalpie H = U + p. V
ð Joule J

§ Verschil tss reactiewarmte bij cst volume ( ∆ U) en de reactiewarmte bij


cste druk (∆ H) is meestal klein
◊ de standaardtoestand °
* de druk 105 Pa
* de hoeveelheid stof 1 mol
* de temperatuur 298,15 K of 25,00 °C
* de concentraIe van oplossingen 1 mol

◊ Enthalpie
* verdampingsenthalpie (∆Hverd)
ð wnr 1 mol van de beschouwde vloeistof verdampt

* sublimaIe-enthalpie (∆Hsubl);
ð wnr 1 mol van de beschouwde vaste stof sublimeert

* hydrataIe-enthalpie (∆Hhydr
ð is de energie die vrijkomt wnr watermoleculen zich
vasthechten aan 1 mol posiIeve of negaIeve ionen

* vormingsenthalpie (∆Hvorm = ∆Hf)


ð bij de vorming van 1 mol van de beschouwde samengestelde
stof indien men vertrekt met de enkelvoudige stoffen in hun
normale toestand

* neutralisaIe enthalpie (∆Hneutr)


ð bij de vorming van 1 mol H2O uit H+- en OH--ionen.

* dissociaIe-enthalpie (∆Hdiss)
ð wnr 1 mol van de beschouwde moleculen in atomen gesplitst
wordt.

* bindingsenthalpie (∆Hbind )
ð bij de vorming v 1 mol van de beschouwde atoombindingen
uitgaande van de geïsoleerde atomen in de gastoestand
10.2.2 wet van Hess

• reac8e kan geschreven worden als de som v/e aantal deelreac8e


- enthalpieverandering vd totale reactie = som v enthalpieveranderingen vd
deelreactie

• reac8e op 2 manieren verlopen :


- rechtsreeks
§ R→P (∆H)

- Onrechtstreeks
§ R → X (∆H1)
§ X → P (∆H2)
- Wet v Hess : DH = ∆H1 + ∆H2
◊ Kunnen enthalpieverandering meten waar experimenteel nt mogelijk

10.3 Entropie S
• Maat voor wanorde

• Toestandsgrootheid
- Aggregatietoestand !
§ Gasfase grootst

- Temperatuur

• eenheid = joule per Kelvin, J.K-1

- entropie mengsel > zuivere stof


§ entropie neemt toe met meerdere stoffen

• tweede wet v thermodynamica


- entropie v/e geïsoleerd systeem kan nt afnemen

10.4 vrije energie


• spontaniteit proces voorspellen
- inwendige drijfveren systeem :
§ het streven nr min enthalpie : ∆H < 0

§ streven nr max entropie : ∆S > 0

- exotherme processen : spontaan


- Gibbs-vrije energie G
§ Drijfveren in 1 grootheid vr spontaniteit
§ G = H - T . S.
§ Toestandsgrootheid
§ joule, J
§ ∆G > 0 : nt spontaan
§ ∆G < 0 : spontaan

§ ∆G = DH° - T . DS°

11. chemische evenwicht


11.1 dynamisch evenwicht
11.1.1 vrije energie- en concentra8everanderingen

11.1.2 aanwezigheid katalysator


11.2 omze~ngsgraad en rendement
11.3 Reac8equo8ëmt en evenwichtsconstante
11.4 Oplosbaarheid en oplosbaarheidsproduct
11.5 Verstoring v/e dynamisch evenwicht
11.5.1. concentra8everandering van 1 vd aanwezige stoffen
11.5.2. concentra8everandering v alle aanwezige stoffen
11.5.3. temperatuursverandering

You might also like