Professional Documents
Culture Documents
10VoorBiologie - Erfelijkheidswetten
10VoorBiologie - Erfelijkheidswetten
10VoorBiologie - Erfelijkheidswetten
Vroeger dacht men dat erfelijke eigenschappen via het bloed werden doorgegeven. Ze
dachten dus dat als je een eigenschap ontwikkelde, die ook in het nageslacht zichtbaar
zo worden. August Weismann, een Duits bioloog, sneed bij muizen de staart eraf. Hij
keek bij alle 901 nakomelingen van 5 generaties naar de eigenschappen maar alle
muizen hadden natuurlijk een staart. Pas veel later kwamen Johan Mendel, Carl Erich
Correns en Charles Darwin erachter dat dit te maken heeft met genen en DNA. Dit wordt
de erfelijksheidwet van Mendel genoemd.
Genen en allelen
Elk gen heeft een bepaalde plek op een chromosoom, die plek heet de locus. Twee
homologe chromosomen vormen samen een paar, een allelenpaar. Allelen komen dus
precies op dezelfde loci(meervoud van locus) voor.
Op deze site over het Humane Genome kun je de chromosomenkaart van de mens
bekijken en de loci van de tot nu toe bekende genen vinden.
Soms is een allel niet volledig dominant of recessief, in dat geval spreken we van een
tussentype, een intermediair fenotype. Soms zijn beide allelen even dominant, ze komen
dan allebei tot uiting en is er sprake van een multipel allel.
Homozygoot en heterozygoot
Als je twee dominante allelen hebt voor een bepaalde eigenschap noem je dit
homozygoot dominant. Heb je twee dezelfde recessieve allelen hebt voor een bepaalde
eigenschap noem je dit homozygoot recessief.
Twee verschillende eigenschappen
Monohybride kruisingen
Monohybride kruisingen zijn kruisingen waarbij je kijkt naar één eigenschap. Als
voorbeeld kijken we naar twee homozygote ouders. De een heeft de allelen AA en de
ander aa. Door meiose krijgt de F1-generatie de helft van beide ouders, dus: de
nakomeling krijft sowieso Aa
Voor de F2-generatie van twee ouders met Aa zijn dit de mogelijkheden
- De A van vader en de A van moeder
- De A van vader en de a van moeder
- De a van vader en de A van moeder
- De a van vader en de a van moeder
A AA Aa
a Aa aa
Vervolgens kun je de kans berekenen op een bepaald fenotype:
Genotype AA aa Aa
Verhouding 1: 1: 2
Jongen of meisje?
Iedereen heeft 23 paar chromosomen, onderzoekers hebben deze genummerd. De
eerste 22 zijn normale chromosomen, de autonomen. Het 23ste paar zijn de
geslachtschromosomen. Alle nakomelingen hebben één X-chromosoom. De andere is een
kans van 50% op nog een X-chromosoom (=meisje) of een Y-chromosoom (=jongen).
X-chromosomale overerving
Als voorbeeld nemen we kleurenblindheid
- Het allel voor kleurenblindheid is recessief en X-chromosomaal(het ligt op de X)
- Een kleurenziende man krijgt kinderen met een vrouw die draagster is
Uitwerking:
1. K = niet-kleurenblind, k = kleurenblind
2.
3.
4.
5. Vrouw: 50% XKXk, 50% XKXK
Man: 50% XKY, 50% XkY
Vrouw: 100% niet kleurenblind
Man: niet-kleurenblind, 505 kleurenblind
Dihybride kruisingen
Dihybride kruisingen zijn kruisingen waarbij je kijjkt naar 2 verschillende eigenschappen.
Voorbeeld:
Bij honden zijn sommige vormen van doofheid erfelijk. Voor de vorming van een normale
gehoorzenuw is een dominant allel (N) vereist. Honden met het genotype nn zijn doof.
Voor de vorming van een normaal gehoororgaan is een dominant allel G vereist. Honden
met het genotype gg zijn doof. Deze genen erven niet gekoppeld over en liggen niet in
het X-chromosoom. Uit een niet-doof ouderpaar kan een doof jong worden geboren als
het genotype van de ouders is: GGNn x GGNn. Als het genotype van de ouders is: GgNn
x GgNn, dan is de kans dat een doof jong geboren wordt: 7/16. De dove honden zijn in
het kruisingsschema met een * aangegeven. In een kruisingsschema kan dat afgelezen
worden:
GN Gn gN gn
Kans:
De kans op het hebben van 2 verschillende eigenschappen kun je ook berekenen:
Als voorbeeld nemen we een muntstuk en een dobbelsteen. De kans dat je kop gooit is
½ en de kans op 6 is ⅙ . Je kunt beide kansen keer elkaar doen om te kijken hoe groot
de kans is op beide eigenschappen: ½ x ⅙ = 1/12. Je doet dus simpelweg beide kansen
keer elkaar.