Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 439

neurologie

redactie
Albert Hijdra
Peter J. Koudstaal
Raymund A.C. Roos
Albert Hijdra
Peter J. Koudstaal
Raymund A.C. Roos

Neurologie
Onder redactie van:
Albert Hijdra
Peter J. Koudstaal
Raymund A.C. Roos

Neurologie

Houten, 2016
Eerste druk, Wetenschappelijke uitgeverij Bunge, Utrecht 1994
Tweede, herziene druk, Elsevier/Bunge, Maarssen 1998
Tweede druk, tweede t/m vierde oplage, Elsevier gezondheidszorg, Maarssen 1999-2002
Derde, herziene druk, eerste t/m vijfde oplage, Elsevier gezondheidszorg, Maarssen 2003-2009
Vierde, herziene druk, Elsevier gezondheidszorg, Amsterdam 2010
De wijziging van de vijfde druk ten opzichte van de vierde druk is de onlinetoevoeging StudieCloud.
Vijfde druk, tweede oplage, Reed Business Education, Amsterdam 2013
Zesde, herziene druk, eerste oplage 2015
Zevende (ongewijzigde) druk, Bohn Stafleu van Loghum, Houten 2016

ISBN 978-90-368-1188-0 ISBN 978-90-368-1189-7 (eBook)


DOI 10.1007/978-90-368-1189-7

© 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media


Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen
in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige
wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën of opnamen, hetzij op enige andere
manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b
Auteurswet j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 au-
gustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp).
Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en
andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot de uitgever te wenden.

Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een betrouwbare uitgave
te verzorgen. Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor drukfouten en
andere onjuistheden die eventueel in deze uitgave voorkomen.

NUR 870
Omslagontwerp: Studio BAR, Amsterdam
Basisontwerp binnenwerk: Martin Majoor, Arnhem
Illustraties 1.1-1.6, 2.1, 3.1, 3.2, 8.1, 15.2, 15.4, 18.5A-C, 18.7, 19.3, 20.1, 20.5, 20.8-20.11, 20.20C, 22.1,
22.10, 23.2, 26.4, 27.2, 28.3, 30.1, 30.3, 32.3, 32.5, 35.6 Maarten Breuker, overige illustraties Marlu
de Leeuw† e.a.

Bohn Stafleu van Loghum


Het Spoor 2
Postbus 246
3990 GA Houten

www.bsl.nl
Medewerkers

prof.dr. Diederik van de Beek prof.dr. Wilco C. Peul


afdeling Neurologie, AMC, Amsterdam afdeling Neurochirurgie, LUMC, Leiden

dr. Jacoline E.C. Bromberg dr. Edo Richard


afdeling Neurologie, Erasmus MC, Rotterdam afdeling Neurologie, Radboudumc, Nijmegen

dr. Albert Hijdra prof.dr. Raymund A.C. Roos


afdeling Neurologie, AMC, Amsterdam afdeling Neurologie, LUMC, Leiden

dr. Karin J.M. Klijn dr. Rob Rouhl


afdeling Neurologie, UMC Utrecht afdeling Neurologie, Maastricht UMC

dr. Hans H.T.M. Koelman dr. Gisela M. Terwindt


afdeling Neurologie, AMC, Amsterdam afdeling Neurologie, LUMC, Leiden

prof.dr. Peter J. Koudstaal prof.dr. Jan J.G.M. Verschuuren


afdeling Neurologie, Erasmus MC, Rotterdam afdeling Neurologie, LUMC, Leiden

dr. Gert Jan Lammers prof.dr. Leo H. Visser


afdeling Neurologie, LUMC, Leiden afdeling Neurologie, St. Elisabeth Ziekenhuis,
Tilburg
dr. Pepijn van den Munckhof
afdeling Neurochirurgie, AMC, Amsterdam dr. Bart P.C. van de Warrenburg
afdeling Neurologie, Radboudumc, Nijmegen
dr. Joukje van der Naalt
afdeling Neurologie, UMC Groningen dr. Marie-Claire de Wit
afdeling Kinderneurologie, Erasmus MC,
dr. Joost Nicolai Rotterdam
afdeling Neurologie, Maastricht UMC

Vincent J.J. Odekerken


afdeling Neurologie, AMC, Amsterdam
Voorwoord

Twintig jaar na de eerste druk van dit boek verschijnt Een boek dat lang bestaat en geschreven wordt
er nu een zesde, geheel herziene druk. Sinds 2012 is door meerdere auteurs gaat op een geologische forma-
het mogelijk dit boek ook online te lezen en gebruik te tie lijken. Zoals gesteenten die laag na laag in verschil-
maken van de samenvattingen en oefenvragen inclusief lende perioden zijn ontstaan soms op en door elkaar
antwoorden op www.studiecloud.nl, waarmee het ge- geschud worden door aardverschuivingen en vulkaan-
heel – papieren boek plus het materiaal op StudieCloud erupties, zo worden door auteurswisselingen en re-
– officieel de vijfde druk werd. Het papieren deel (boek) dactionele beslissingen teksten en figuren niet alleen
van deze vijfde druk was echter identiek aan de vierde, verwijderd en vervangen, maar ook verknipt, veran-
herziene druk van 2010. De druk die u nu voor u heeft derd en verplaatst. Daardoor blijven ook in deze zesde
is daarom de zesde, geheel herziene druk (2015). druk altijd nog de inspanningen zichtbaar van alle au-
Alle hoofdstukken zijn aangepast aan onze hui- teurs die aan vorige drukken hebben bijgedragen: Bas
dige kennis. De belangrijkste verandering echter Bloem, Reinder Braakman, Hans van Crevel, Gert van
betreft de opzet van het boek. Alle eerdere drukken Dijk, Cees van Donselaar, Pieter van Doorn, Jan Druk-
bestonden uit drie delen: (1) klachten en symptomen, ker, Michel Ferrari, Jan de Gans, Jeroen Geurts, Jan van
waarin de functionele neuroanatomie behandeld Gijn, Joost Haan, Jan Heimans, Joan Holstege, Tjaard
werd; (2) ziektebeelden, waarin de belangrijkste neu- Hoogenraad, Jaap Kappelle, Marc de Krom, Frans van
rologische aandoeningen besproken werden, en der Meché, Harry Meinardi, Marten Munneke, George
(3) differentiële diagnostiek bij veelvoorkomende pro- Padberg, Chris Polman, Willy Renier, Jan Stam, Denes
blemen. Deze driedeling is behouden, maar de volgorde Tavy, Cees Tijssen, Rien ­Vermeulen, Marianne de Vis-
van de delen is veranderd: door het vroegere derde deel ser, Theo van Woerkom en John Wokke.
nu vooraan te plaatsen begint het boek bij de patiënt in
de spreekkamer of aan het ziekbed en niet meer in het Leeswijzer
neuroanatomisch laboratorium. We leggen in dat deel
de nadruk op de patroonherkenning die in de neurolo- Elk hoofdstuk begint met een overzicht in kern-
gie een grote rol speelt, en niet in de eerste plaats op de punten. Ook in de loop van een hoofdstuk worden
neuroanatomische lokalisatieprincipes. De inhoud van kernpunten aangegeven, die soms ook tabellen
de dertien hoofdstukken van het eerste deel over diffe- en figuren kunnen omvatten. Al deze kernpunten
rentiële diagnostiek is natuurlijk aan deze veranderde tezamen zijn herkenbaar door eenzelfde achter-
opzet aangepast. De nadruk op patroonherkenning grondkleur en kunnen beschouwd worden als de
betekent niet dat we de neuroanatomische lokalisatie- kortst mogelijke samenvatting van een hoofdstuk.
principes niet belangrijk vinden: ze komen aan bod in We hebben afgezien van het geven van literatuur-
het tweede deel, ‘functionele neuroanatomie en neuro- verwijzingen. Aan het eind van de hoofdstukken
logisch onderzoek’, dat in deze nieuwe druk bovendien van het derde deel ‘ziektebeelden’ geven we een
is aangevuld met videomateriaal over het neurologisch aantal Engelstalige zoektermen waarmee zo
onderzoek (zie ‘digitaal verder studeren’). nodig gezocht kan worden in literatuurbestanden
Deze redactionele veranderingen zijn niet de als PubMed en UpToDate.
enige vernieuwingen. De auteurs van de vorige druk-
ken hebben vrijwel allemaal plaatsgemaakt voor een
nieuwe generatie neurologen en neurochirurgen. We Albert Hijdra, Peter Koudstaal en Raymund Roos
zijn onze oude auteurs van de voorgaande drukken Amsterdam, Rotterdam en Leiden
zeer erkentelijk voor het begrip dat zij getoond heb- februari 2015
ben voor deze verandering.
Inhoud

Digitaal verder studeren 11 17 Autonoom zenuwstelsel en


neuro-endocrien systeem 161
Inleiding 13
18 Hogere cerebrale functies 171
A Klachten en verschijnselen
19 Bewustzijn en slaap 185
1 Krachtsverlies en gevoelsstoornissen 19

2 Gestoorde bewegingen 29 C Ziektebeelden

3 Kortdurende uitvalsverschijnselen 37 20 Cerebrovasculaire aandoeningen 197

4 Slechter zien of dubbelzien 43 21 Traumatologie 223

5 Duizeligheid 49 22 Neuro-oncologie 241

6 Problemen met spreken en slikken 55 23 Bewegingsstoornissen 259

7 Stoornissen van cognitie en gedrag 61 24 Infecties 277

8 Bewusteloosheid 71 25 Epilepsie 293

9 Problemen met slapen 81 26 Dementie 309

10 Wegrakingen 85 27 Hoofdpijn 321

11 Hoofdpijn 91 28 Wervelkolom, wortels en


ruggenmerg 333
12 Pijn in rug en been of in nek en arm 97
29 Multiple sclerose en verwante
13 Gestoorde ontwikkeling bij kinderen 105 aandoeningen 347

B Functionele neuroanatomie en 30 Neuromusculaire ziekten I: motorische


neurologisch onderzoek voorhoorncellen, neuromusculaire
synaps en spieren 355
14 Motoriek 115
31 Neuromusculaire ziekten II: perifere
15 Sensibiliteit 131 zenuwen en plexus 375

16 Hersenzenuwen 139 32 Stoornissen van liquorcirculatie 391


33 Slaapstoornissen 401 37 Functionele neurologische
symptomen 441
34 Neurologische manifestaties van
interne aandoeningen, deficiënties en Appendix A Aanvullend onderzoek 447
intoxicaties 407
Appendix B Begrippenlijst 454
35 Neuro-oftalmologie en
Register 459
neuro-otologie 421

36 Ontwikkelingsstoornissen bij
kinderen 431
Digitaal verder studeren

Bij dit leerboek zijn digitaal beschikbaar gesteld: de Onderzoek bij specifieke problemen
volledige tekst, samenvattingen per hoofdstuk en rr Gedragsneurologisch onderzoek (onderzoek van de
vragen en antwoorden en alle opgenomen url’s zijn hogere cerebrale functies).
doorklikbaar gemaakt. rr Vastleggen van een bewustzijnsdaling met de Glas-
Ook zijn de volgende video’s toegevoegd over het gow Coma Schaal (EMV-score).
neurologisch onderzoek. rr Onderzoek naar radiculaire prikkeling.
rr Onderzoek naar meningeale prikkeling.
Algemeen neurologisch onderzoek rr Kiepproef bij klachten over aanvallen van duize-
rr Hersenzenuwen. ligheid.
rr Motoriek: spiertonus en spierkracht.
rr Motoriek: vaardigheid.
rr Motoriek: coördinatie.
rr Motoriek: staan en lopen.
rr Sensibiliteit.
rr Reflexen: spierrekkingsreflexen en voetzoolreflex.
Inleiding

Je wordt geroepen bij een zesentwintigjarige vrouw daardoor waarschijnlijker, andere onwaarschijnlijk of
die niet meer kan lopen. Een paar dagen geleden zelfs onmogelijk, waardoor het patroon nog duidelij-
struikelde ze over een uitstekende tegel op straat, ker wordt.
waarna ze maar met moeite weer kon opstaan. Giste-
ren moest ze bij de trap op- en afgaan beide leuningen Ziektebeelden, neuroanatomie en neurologisch
goed vasthouden, omdat ze door haar benen dreigde onderzoek
te zakken. Vandaag kon ze niet opstaan van bed. Je Deze patroonherkenning heeft drie bronnen: kennis
denkt: een snel verlopende aandoening van de perifere ze- van ziektebeelden, kennis van de functionele neuro-
nuwen – een Guillain-Barré-syndroom misschien? (para- anatomie en vaardigheid in de anamnese en het licha-
graaf 31.1.1) Ze vertelt dat ze een jaar geleden zomaar melijk onderzoek (figuur 0.1).
een slapende arm heeft gehad; dat is vanzelf overge- Dat is niet alleen zo in de neurologie, maar in
gaan, al duurde het wel een paar weken. Misschien een de hele geneeskunde. Een belangrijk verschil met
beknelde zenuw geweest? Maar daar duurde dat slapende de andere klinische specialismen is de anatomische
gevoel eigenlijk veel te lang voor. (paragraaf 3.4) Je on- complexiteit van het zenuwstelsel. Daardoor wordt
derzoekt de patiënte. De spierkracht in haar benen is neurologie door veel studenten en artsen als moeilijk
verminderd, aan de armen is die normaal. Bij het on- ervaren. Ze bijten zich bij een patiënt met neurologi-
derzoek van de reflexen met de reflexhamer zijn die sche klachten vast in het anatomische probleem: wáár
aan de armen normaal, aan de benen zeer levendig. in het zenuwstelsel speelt de aandoening zich af? Daar-
Zulke levendige reflexen, dat kan niet bij een aandoening door kunnen ze gemakkelijk over het hoofd zien dat
van de perifere zenuwen! (paragraaf 14.1.3) Dus iets in het patroon van de klacht net zo goed informatie geeft
het centrale zenuwstelsel! Het thoracale ruggenmerg dan, over de meest voorkomende en daarom vaak de meest
want de armen zijn normaal. En daarbij ook nog die eer- waarschijnlijke diagnose(n). Zoals hematurie vooraf-
dere klacht over haar arm ... Zou ze multiple sclerose heb- gegaan door koliekpijnen in de flank je meteen doet
ben? (paragraaf 29.1.1) denken aan een niersteen en pijn op de borst uitstra-
lend in de linkerarm aan een vernauwing of afsluiting
Patroonherkenning van een coronairvat, zo denk je bij een plotseling ont-
Zo verloopt het diagnostisch denkproces. De patiënt stane halfzijdige verlamming aan een herseninfarct of
heeft een klacht, plotseling of geleidelijk ontstaan; -bloeding, bij geleidelijk ontstane tintelingen in voeten
blijvend, kortdurend of wisselend. Zonder enige aan- en vingertoppen aan een polyneuropathie.
leiding of onder bepaalde omstandigheden. Soms Dat patroon wordt voor een deel gevormd door de
in combinatie met andere klachten, die tegelijker- aard van de symptomen, zoals een verlamming van ge-
tijd ontstaan zijn of langer geleden, en die eventueel laat, arm en been aan één kant (halfzijdige verlamming
weer zijn verdwenen. In dit geheel van de aard van de of hemiparese). De anatomie van het piramidebaansys-
klacht, de snelheid van ontstaan en het beloop ervan, teem maakt duidelijk waarom bij een laesie in een ce-
samen met de omstandigheden en de voorgeschie- rebrale hemisfeer een halfzijdige verlamming ontstaat
denis, herken je misschien al een bepaald patroon, van de contralaterale lichaamshelft (zie figuur 1.3).
waardoor een of meer diagnosen bij je opkomen. Als En die verklaring helpt bij het onthouden en herken-
je de patiënt vervolgens onderzoekt geeft dat belang- nen van dat patroon. Heel ­gedetailleerde kennis van
rijke informatie over de lokalisatie van de aandoening de neuroanatomie is daar meestal niet voor nodig. Je
in het zenuwstelsel. Sommige diagnosen worden moet weten waar de ­verschillende functies – bewegen,
14 neurologie

kennis van ziektebeelden

patroonherkenning
kennis van de functionele neuroanatomie

neurologisch onderzoek

Figuur 0.1 Bronnen voor patroonherkenning. Met functionele neuroanatomie wordt bedoeld: neuroanatomie (Waar ligt welke struc-
tuur?) met de nadruk op de functionele organisatie van de verschillende onderdelen (Hoe werkt het geheel?). Met het neurologisch
onderzoek wordt systematisch gezocht naar functiestoornissen.

v­ oelen, zien, horen, praten, onthouden – in de herse- en de twee andere delen van het boek zal de inhoud van
nen gelokaliseerd zijn, hoe de baansystemen lopen het eerste deel steeds meer diepte krijgen en de basis-
voor de motoriek en het gevoel, welke zenuwen welke arts in staat stellen het diagnostische probleem – niet
spieren innerveren en hoe de reflexen verlopen. ‘Waar zit het?’ maar ‘Wat is het?’ – van een patiënt met
Maar het is niet alleen de anatomie waardoor een neurologische klacht op te lossen.
het patroon van de klacht bepaald wordt. Halfzijdige
uitvalsverschijnselen kunnen ontstaan door aandoe- Functionele neuroanatomie en neurologisch onderzoek
ningen die sterk van elkaar kunnen verschillen wat In het tweede deel wordt de functionele neuroana-
betreft de omstandigheden waaronder de symptomen tomie behandeld die voor de klinische praktijk van
ontstaan, de snelheid van ontstaan, het verloop in de belang is, in samenhang met het neurologisch onder-
tijd, de combinatie met andere klachten en de voorge- zoek. Uitgaande van deze kennis kan met de gegevens
schiedenis (figuur 0.2). uit de anamnese en het neurologisch onderzoek een
Kennis van ziektebeelden is dus net zo belangrijk aandoening in het zenuwstelsel gelokaliseerd wor-
voor patroonherkenning als kennis van de functionele den, waarbij vooral aan een aantal grote categorieën
neuroanatomie. gedacht moet worden (figuur 0.3).
Dit lokaliseren is niet alleen een belangrijke eerste
Van klacht naar diagnose naar behandeling stap voor het opstellen van een differentiële diagnose,
maar is ook essentieel voor het gericht toepassen van
Klachten eventueel aanvullend onderzoek. Bij de patiënte uit het
Omdat in de klinische praktijk die patroonherkenning begin van deze inleiding had het neurologisch onder-
zo belangrijk is beginnen we dit boek met een serie zoek kunnen passen bij de eerste diagnose die bij de
hoofdstukken gericht op klachten waarmee patiënten arts opkwam (een zich snel ontwikkelende aandoening
met neurologische aandoeningen zich kunnen presen- van de perifere zenuwen), en dan zou beeldvormend
teren. Het gaat in die dertien hoofdstukken vooral om onderzoek niet van belang geweest zijn. Nu alles ech-
het herkennen van patronen en de daarbij passende dif- ter wijst in de richting van een aandoening van het
ferentiële diagnose. Alleen essentiële kenmerken van ­thoracale ruggenmerg (zie figuur 1.4B) is een MRI van
de functionele neuroanatomie en van de belangrijkste het ruggenmerg juist het eerst aangewezen onderzoek.
neurologische aandoeningen worden besproken, met
verwijzingen naar de andere delen van het boek, waarin Ziektebeelden
beide onderwerpen in meer ­detail behandeld worden. Met de anamnese, het neurologisch onderzoek en
Door steeds heen en weer te gaan tussen dit eerste deel zo nodig gericht aanvullend onderzoek kan het
In leiding 15

functionele kennis van ziektebeelden


neuroanatomie

kortdurend bijv. transient ischemic attack

plotseling

langdurend/
blijvend bijv. herseninfarct of -bloeding
halfzijdige
uitvalsverschijnselen
kortdurend bijv. migraineaura

geleidelijk
langdurend/
blijvend bijv. tumor

Figuur 0.2 Bijdragen van kennis van functionele neuroanatomie en van ziektebeelden aan de patroonherkenning en differentiële
­diagnose.

hersenen

hersenstam
centraal
cerebellum
zenuwstelsel
ruggenmerg

klachten en
verschijnselen wortels, plexus

zenuwen
perifeer
zenuwstelsel
neuromusculaire overgang

spieren

Figuur 0.3 Belangrijkste categorieën voor het lokaliseren van ziekten van het zenuwstelsel.

a­ natomische aspect van het klinische probleem, de in de hersenen voorkomen, ook asymptomatisch
lokalisatie van de aandoening in het zenuwstelsel, (zie paragraaf 29.1.2). Dat soort diagnostiek wordt
opgelost worden. Dat wil niet zeggen dat er dan ook besproken in het derde deel, waarin een overzicht
een ­ziektediagnose is. De patiënte uit het begin van wordt gegeven van de ­belangrijkste neurologische
deze inleiding bijvoorbeeld zou heel goed multiple aandoeningen: oorzaken, pathogenese, klinische
sclerose kunnen hebben, en voor het stellen van deze verschijnselen en prognose; neuroradiologische,
diagnose is vooral een MRI van de hersenen belang- klinisch-­eurofysiologische, neuro-­immunologische
rijk: niet voor het ­lokaliseren van de aandoening (die en neurogenetische diagnostische methoden; en na-
zich op dit moment in het thoracale ruggenmerg lijkt tuurlijk de behandeling en zo mogelijk preventie van
af te spelen), maar voor het zoeken van afwijkingen deze aandoeningen en de begeleiding van patiënten
die typisch zijn voor deze aandoening, en die vooral die erdoor getroffen worden.
A Klachten en verschijnselen
1 Krachtsverlies en gevoelsstoornissen

klachten
•• krachtsverlies: spierzwakte (parese) tot complete verlamming (paralyse)
•• gevoelsstoornissen: huidgebieden met verminderd gevoel of tintelingen
patronen
•• verdeling van de uitvalsverschijnselen: één lichaamsheft; twee benen; beide armen en benen; één arm
of been, of deel daarvan
•• parese: perifeer (spieratrofie, hypotonie, lage of afwezige spierrekkingsreflexen) of centraal (geen atrofie,
hypertonie, levendige spierrekkingsreflexen)
lokalisatie
•• één lichaamshelft: cerebrale hemisfeer, hersenstam halfzijdig
•• twee benen: thoracaal ruggenmerg, cauda equina, zenuwen
•• beide armen en benen: cervicaal ruggenmerg, zenuwen diffuus (polyneuropathie)
•• één arm of been, of deel daarvan: wortel, plexus, zenuw
enkele belangrijke aandoeningen
•• hersenen en hersenstam: infarcten en bloedingen, tumoren
•• ruggenmerg: compressie door spondylartrose, wervelmetastasen; trauma
•• wortels: compressie door hernia nuclei pulposi
•• plexus: diabetes, doorgroei tumoren, idiopathisch
•• zenuwen, mononeuropathie: compressie; polyneuropathie: zeer veel oorzaken, onder andere diabetes,
vitaminedeficiënties, medicijnen, inflammatoir
•• neuromusculaire synaps: myasthenia gravis
•• spieren: zeer veel oorzaken, meestal genetisch

Het motorische systeem dat vanuit de hersenen de De differentiële diagnose bij een patiënt met
spieren innerveert en het sensibele systeem dat ge­ krachtsverlies en gevoelsstoornissen is dus zeer uit­
voelsprikkels vanuit de extremiteiten en de romp gebreid. Gelukkig kan deze altijd worden ingeperkt
naar de hersenen leidt, lopen in de hersenen, het door uit te gaan van twee kenmerken van de uitvals­
ruggenmerg en de perifere zenuwen dicht bijeen verschijnselen. In de eerste plaats de verdeling ervan:
(figuur 1.1). Bij veel aandoeningen van het zenuwstel­ in één lichaamshelft (gelaat, arm en been), in beide
sel zijn ze dan ook gezamenlijk aangedaan. Laesies armen en benen, in beide benen, of in (een deel van)
in verschillende delen van het centrale en perifere één arm of been. In figuur 1.2 is te zien hoe uitgaande
zenuwstelsel leiden daardoor meestal tot een com­ van deze verdeling de verantwoordelijke laesie al grof­
binatie van spierzwakte (krachtsverlies, verlamming; weg in het zenuwstelsel gelokaliseerd kan worden.
hiervoor wordt de term parese gebruikt) en gevoels­ Een tweede kenmerk betreft de aard van de
stoornissen (verminderd gevoel, ‘doof’ gevoel, tin­ spierzwakte. Er zijn twee soorten spierzwakte, sa­
telingen). Krachtsverlies zonder gevoelsstoornissen menhangend met het type motorische neuronen
komt voor bij aandoeningen van de neuromuscu­ dat beschadigd is: perifere motorische neuronen of
laire overgang en de spieren. centrale motorische neuronen. Perifere motorische

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_1, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
20 ne u r ol o gie

onderscheid te zien: spierzwakte en gevoelsstoornis­


sen in twee benen kunnen veroorzaakt worden door
een diffuse aandoening van de zenuwen (perifeer
motorisch neuron) of door een aandoening van het
ruggenmerg (centraal motorisch neuron). Voor het
hersenen en
onderscheid tussen die twee mogelijkheden zijn de
hersenstam
kenmerken van de parese dus van groot belang.
Veelvoorkomende aandoeningen van de her­
senen met halfzijdige uitvalsverschijnselen zijn
herseninfarcten en -bloedingen, tumoren en trau­
matisch hersenletsel. Belangrijke aandoeningen van
het ruggenmerg zijn traumatisch ruggenmergletsel,
compressie van het ruggenmerg door wervelmetasta­
ruggenmerg
sen en inflammatoire aandoeningen, waarvan multi­
ple sclerose het meest voorkomt. De meest frequente
aandoening van een wortel is compressie door een uit­
puilende tussenwervelschijf (hernia nuclei pulposi).
wortels,
plexus en Het aantal aandoeningen van perifere zenuwen en
zenuw

Figuur 1.2 De verdeling van de spierzwakte en gevoelsstoor-


Figuur 1.1 Schematische weergave van motorische (zwart) en nissen wordt vooral bepaald door de plaats van de verantwoorde-
sensibele banen (rood) in perifere zenuwen, plexus, wortels, lijke laesie in het zenuwstelsel.
ruggenmerg, hersenstam en hersenen. Voor de sensibiliteit zijn er
twee onderscheiden systemen die in het ruggenmerg verschillend één lichaams-
verlopen (zie voor details paragraaf 15.1). helft: hersenen
één arm:
plexus
neuronen zijn de motorneuronen waarvan de cel­
lichamen in de voorhoorn van het ruggenmerg liggen één arm:
en waarvan de axonen via wortels, plexus en zenuwen zenuw
de spieren innerveren. Alle spiercontracties komen twee benen:
ruggenmerg
tot stand door impulsen vanuit deze motorneuronen.
Ze worden daartoe vanuit de hersenen aangestuurd
door de centrale motorische neuronen, waarvan
de cellichamen in de primaire motorische cortex (de
gyrus precentralis) liggen en waarvan de axonen de
piramidebaan vormen (figuur 1.3). Er zijn belang­
rijke verschillen tussen de ­pierzwakte door uitval van
centrale motorische ­neuronen en die door uitval van
perifere motorische neuronen. Bij uitval van centrale
één been: één been:
motorische neuronen is er geen spieratrofie en zijn zenuw, lokaal
wortel
de spiertonus en de spierrekkingsreflexen verhoogd
(dit zijn de reflexen die je opwekt door met de reflex­
hamer op een pees te slaan). Bij uitval van perifere
motorische neuronen is er spieratrofie, is de spier­
tonus laag en zijn de spierrekkingsreflexen verlaagd beide benen
(en armen): zenuwen,
of zelfs afwezig. Deze verschillen tussen perifere en diffuus
centrale paresen en de achtergronden ervan bespre­
ken we uitvoeriger in hoofdstuk 14 en zijn samen­
gevat in tabel 14.2. In figuur 1.2 is het belang van dit
1 krachtsverl ies en gevoel sstoornissen 21

centraal 1.1 anamnese


motorisch Voor de twee belangrijkste kenmerken – de verdeling
neuron
perifeer
van de uitvalsverschijnselen en de kenmerken van de
motorisch spierzwakte – ben je meer op het neurologisch onder­
neuron zoek aangewezen dan op de anamnese. De anamnese
centrale parese is vooral gericht op de wijze waarop en de omstandig­
van een
lichaamshelft
heden waaronder de klachten ontstaan zijn, op andere
symptomen dan de spierzwakte en gevoelsstoornis­
sen en op de algemene gezondheidstoestand van de
patiënt. Het aantal aandoeningen dat spierzwakte en
gevoelsstoornissen kan geven is zeer groot en divers,
zodat we hier alleen heel algemene richtlijnen kun­
nen geven.
r Snelheid van ontstaan en beloop. Dit geeft vaak
de meeste informatie over de aard van de on­
derliggende aandoening. Acute halfzijdige uit­
perifere valsverschijnselen berusten vrijwel altijd op een
centrale
parese van
parese van herseninfarct of -bloeding, als ze in dagen tot
deel van weken zijn ontstaan is een tumor waarschijnlijker.
twee benen
een arm
Een polyneuropathie die binnen een paar dagen tot
ernstige paresen van benen en armen leidt, zal niet
door vitaminedeficiëntie ontstaan zijn, maar door
een auto-immuunproces (syndroom van Guillain-
Barré). Spierzwakte die in de loop van de dag fluctu­
eert, ’s avonds het ergst is en ’s ochtends weer over,
berust waarschijnlijk op myasthenia gravis.
rr Andere klachten. Bij laesies in een cerebrale hemi­
Figuur 1.3 De perifere motorische neuronen in de voorhoorn sfeer kunnen krachtsverlies en gevoelsstoornissen
van het ruggenmerg worden vanuit de contralaterale cerebrale
hemisfeer aangestuurd door de centrale motorische neuronen die gepaard gaan met halfzijdige uitval van het ge­
het piramidebaansysteem vormen. zichtsveld, problemen met spreken en het begrij­
pen van taal (afasie) of met het zich niet bewust zijn
van de halfzijdige verlamming (anosognosie). Bij
spieren (samengevat onder de term neuromusculaire laesies in de hersenstam zijn er vaak ook dubbel­
ziekten) is zeer groot. Er kan één enkele zenuw aan­ zien, articulatiestoornissen, coördinatiestoornissen
gedaan zijn (mononeuropathie), meestal door com­ en draaiduizeligheid. Pijn is een op de voorgrond
pressie, soms door doorsnijding bij een trauma. Ook staand symptoom bij wervelmetastasen (lokaal in
kunnen meerdere grote ­zenuwen tegelijk zijn aan­ de rug), bij wortelcompressie (uitstralend in een
gedaan (multipele mononeuropathie), meestal door been of arm) en bij plexusaandoeningen (idem).
een vasculitis. Zenuwen kunnen ook diffuus zijn Mictiestoornissen (zowel retentie als incontinentie)
aangetast (polyneuropathie), bij diabetes, door een komen voor bij ruggenmergaandoeningen en bij
vitaminedeficiëntie, door een auto-immuunziekte aandoeningen van meerdere sacrale wortels (cau­
of genetisch bepaald. Geïsoleerde aandoeningen van dasyndroom), maar niet bij polyneuropathieën.
de perifere motorische neuronen (spinale spieratro­ ­Orthostatische hypotensie kan wel een symptoom
fieën) en aandoeningen van de spieren (bijvoorbeeld zijn bij een polyneuropathie.
spierdystrofieën of inflammatoire spierziekten) gaan rr Voorgeschiedenis. Hierbij zijn vooral vasculaire risico­
uiteraard alleen met krachtsvermindering gepaard factoren, kanker en aandoeningen die het immuun­
en niet met gevoelsstoornissen. Ook bij aandoenin­ systeem kunnen verzwakken van belang. Diabetes
gen van de neuromusculaire synaps (de belangrijk­ is niet alleen van belang als vasculaire risicofactor,
ste is myasthenia gravis) zijn de symptomen alleen maar ook als mogelijke oorzaak voor aandoeningen
motorisch. van de perifere zenuwen en van de plexus.
22 n e u r o l o gie

rr Voeding, alcohol en drugs, medicijnen. Vitaminedefi­ 14.1 en de figuren 15.2 en 15.5. Voor de beoordeling of
ciënties zijn een belangrijke oorzaak van polyneu­ de spierzwakte een perifere of een centrale parese be­
ropathieën en komen relatief vaak bij alcoholisten treft moet je kijken of de betrokken spieren atrofisch
voor (alcohol zelf kan ook een polyneuropathie ver­ zijn of niet, de spiertonus beoordelen en de spierrek­
oorzaken). kingsreflexen onderzoeken. Het onderzoek van de
rr Familie. Veel spierziekten en sommige polyneuro­ motoriek en de sensibiliteit wordt in detail beschreven
pathieën zijn genetisch bepaald. in de hoofdstukken 14 en 15. Bij aandoeningen van de
­hersenen en van de hersenstam zijn er meestal meer
1.2 neurologisch onderzoek uitvalsverschijnselen dan paresen en gevoelsstoornis­
Dit is in de eerste plaats gericht op de verdeling van sen en daar moet je dan ook gericht naar zoeken.
de paresen en de gevoelsstoornissen, waarvan de
mogelijkheden in tabel 1.1 en de figuren 1.4 tot en 1.3 lokalisatie
met 1.6 zijn weergegeven. Bij paresen en gevoels­ De belangrijkste aanwijzing voor de lokalisatie van
stoornissen in één arm of been moet je nagaan of het ziekteproces in het zenuwstelsel wordt gegeven
deze door een laesie van één wortel of zenuw ver­ door de verdeling van de spierzwakte en de gevoels­
klaard kunnen worden, of dat er meerdere wor­ stoornissen (zie figuur 1.2). Daarnaast is het onder­
tels of de plexus of ­meerdere zenuwen moeten zijn scheid tussen centrale en perifere paresen van belang
aangedaan. Daarvoor kun je gebruikmaken van tabel (tabel 1.1).

Tabel 1.1 Lokalisatie van pathologie bij spierzwakte, gevoelsstoornissen en combinaties daarvan

verdeling spierzwakte lokalisatie kenmerken


­symptomen
arm, been en centraal cerebrale hemisfeer vaak in combinatie met een stoornis in een hogere
gelaat aan één cerebrale functie en hemianopsie
kant
hersenstam vaak in combinatie met dubbelzien en stoornissen van
spraak en coördinatie
perifeer bij deze verdeling –
­ itgesloten
u
beide benen en centraal cervicaal ruggenmerg spierzwakte en gevoelsstoornissen vanaf een bepaald
armen cervicaal ruggenmergniveau
perifeer zenuwen distale spierzwakte en distale gevoelsstoornissen

spieren proximale spierzwakte zonder gevoelsstoornissen

beide benen centraal thoracaal ruggenmerg spierzwakte en gevoelsstoornissen vanaf een bepaald
thoracaal ruggenmergniveau
perifeer cauda equina distale spierzwakte, gevoelsstoornissen in meerdere
sacrale dermatomen, mictiestoornissen

zenuwen distale spierzwakte, distale gevoelsstoornissen

spieren proximale spierzwakte zonder gevoelsstoornissen

één arm of been centraal zeldzaam, cerebrale cortex distale spierzwakte, distale gevoelsstoornissen
perifeer wortel spierzwakte en gevoelsstoornissen in distributie van
een wortel, vaak pijn
plexus spierzwakte en gevoelsstoornissen in distributie van
meerdere wortels, vaak pijn
een of meer zenuwen spierzwakte en gevoelsstoornissen in distributie van
een of meer zenuwen
1 krachtsverl ies en gevoel sstoornissen 23

1.3.1 Hersenen en hersenstam gelaat arm en been zo dicht bij elkaar dat zelfs bij een
Krachtsverlies en gevoelsstoornissen door een aan­ kleine laesie daarin de halfzijdige ­uitvalsverschijnselen
doening in een cerebrale hemisfeer zijn altijd half­ niet tot een arm of een been beperkt blijven (vergelijk
zijdig, contralateraal van de laesie (zie figuren 1.1 de figuren 14.4 en 14.5).
en 1.4A). Halfzijdig wil zeggen: een verlamming en In de hersenstam lopen de motorische en
gevoelsstoornissen aan één kant van gelaat, arm en sensibele banen in de nabijheid van hersenze­
been; van gelaat en arm; of van arm en been. Voor nuwkernen en cerebellaire banen. Naast halfzij­
elk van deze drie variaties wordt de term halfzijdige dige uitvalsverschijnselen zijn er dan ook klachten
uitvalsverschijnselen gebruikt (voor de verlamming: over dubbelzien, spraak- en slikstoornissen en
hemiparese). In de hersenen liggen de motorische ­coördinatiestoornissen. Een halfzijdige laesie in
en sensibele cortex en banen in de nabijheid van mesencephalon of pons geeft ipsilateraal hersenze­
­structuren voor heel andere functies: visuele banen nuwuitval (bijvoorbeeld n. III of n. VII) en contrala­
en cortexgebieden voor hogere cerebrale functies teraal halfzijdige spierzwakte en gevoelsstoornissen,
(zie figuur 3.2). Het krachtsverlies en de gevoels­ omdat de motorische en sensibele banen pas onder
stoornissen gaan dan ook vaak gepaard met andere dat niveau kruisen.
klinische verschijnselen, zoals hemianopsie, afasie
of verwaarlozing. 1.3.2 Ruggenmerg
Uitval in één arm of been door een laesie in de Bij een laesie die de hele dwarsdoorsnede van het
hersenen is zeldzaam. Het kan voorkomen bij een ruggenmerg op een bepaald niveau omvat (dit wordt
kleine laesie in de contralaterale hemisfeer die slechts een dwarslaesie genoemd) vind je centrale paresen
een klein deel van de motorische of sensibele cortex en gevoelsstoornissen vanaf het niveau van de laesie:
treft. In de piramidebaan en de sensibele banen in de in armen, romp en benen bij een cervicale laesie, in
capsula interna en hersenstam liggen de vezels voor romp en benen bij een thoracale laesie (figuur 1.4B).

Figuur 1.4 A Verdeling van uitval bij een cerebrale hemisfeerlaesie links. B Verdeling van uitval bij een ruggenmerglaesie, in dit geval
een thoracale dwarslaesie.

A B
24 ne u r o l o gie

Een dwarslaesie is niet altijd compleet, waardoor de kunnen er meerdere wortels aangedaan zijn, maar vaker
verschijnselen in ernst kunnen variëren. De uitvals­ is de pathologie in de plexus brachialis (arm) of lumbo­
verschijnselen bij partiële laesies van het ruggenmerg sacralis (been) gelokaliseerd (figuur 1.5B). Ook plexus­
(een helft, centrale deel van het myelum) bespreken aandoeningen gaan meestal gepaard met veel pijn.
we in paragraaf 21.2.2. Een bijzondere en alarmerende manifestatie van
een dubbelzijdige aandoening van meerdere wortels
1.3.3 Wortel en plexus is het caudasyndroom, dat ontstaat door compressie
Een laesie van één wortel leidt tot symptomen in van de cauda equina in het lumbale of sacrale wer­
het innervatiegebied van die wortel: zwakte van de velkanaal, bijvoorbeeld door een grote hernia nuclei
spieren die via die wortel geïnnerveerd worden (zie pulposi. Dat laatste leidt tot een gevoelsstoornis in het
tabel 14.1) en gevoelsstoornissen in het huidgebied rijbroekgebied, distale paresen aan de benen en een
vanwaar de sensibele vezels via die wortel naar het gestoorde mictie (figuur 1.5C). Bij verdenking hierop
ruggenmerg lopen (figuur 1.5A); een door één wortel moet altijd direct actie worden ondernomen om blij­
verzorgd huidgebied wordt een dermatoom genoemd vende schade te voorkomen.
(zie figuur 15.2). ­Typisch voor een aandoening van
een wortel is pijn die uitstraalt in het betreffende 1.3.4 Zenuwen
dermatoom, zoals bij compressie door een hernia Een mononeuropathie is een aandoening van één
nuclei pulposi. zenuw en wordt gekenmerkt door uitval in het inner­
Bij zwakte van meerdere spieren en gevoelsstoor­ vatiegebied van die zenuw (figuur 1.6A). (NB De inner­
nissen in meerdere dermatomen in één arm of been vatiegebieden van wortels en zenuwen verschillen van

Figuur 1.5 A Gevoelsstoornissen en zwakte van de kuitspieren bij een radiculair syndroom S1, waarbij de achillespeesreflex afwezig is.
B Zwakte van de m. quadriceps, uitgebreide gevoelsstoornissen van het bovenbeen en uitval van de kniepeesreflex bij een lumbosacrale
plexopathie. C Gevoelsstoornissen in het zogenaamde rijbroekgebied bij een caudasyndroom door een grote hernia nuclei pulposi; er is
ook zwakte van distale spieren en incontinentie voor urine.

A B C
1 k rachtsverl ies en gevoel sstoornissen 25

elkaar, zie figuur 15.4.) Soms overheerst de spierzwakte, verschijnselen zijn aan het eind van de dag of na
soms juist gevoelsstoornissen zoals een verminderd ge­ inspanning het meest uitgesproken. Soms staan
voel (hypesthesie), spontane tintelingen (paresthesie) of ­oogverschijnselen zoals dubbelzien of ptosis op de
een veranderd gevoel bij aanraken (dysesthesie). voorgrond. Er zijn geen gevoelsstoornissen.
Er kunnen ook meerdere zenuwen hier en daar
in armen of benen aangedaan zijn, een zogenaamde 1.3.6 Spieren
multipele ­mononeuropathie. Bij een polyneuropa­ Kenmerkend voor een spieraandoening is symmetri­
thie is er sprake van een gegeneraliseerde symmetri­ sche spierzwakte in armen, benen en nek, en soms
sche aandoening van meerdere zenuwen. Omdat de ook gelaat en oogspieren, zonder sensibele stoor­
meeste zenuwen zowel motorische als sensorische ze­ nissen. De spierzwakte is vaak proximaal gelokalis-
nuwvezels bevatten is er meestal een combinatie van eerd (heup- en schoudergordel), in tegenstelling tot de
spierzwakte en gevoelsstoornissen. Soms er alleen distale verdeling bij een polyneuropathie (figuur 1.6C).
zwakte of alleen een gestoorde sensibiliteit. De Spierziekten kunnen ook leiden tot klachten als pijn,
zwakte begint distaal aan de benen en kan zich gelei­ kramp, stijfheid en vermoeidheid.
delijk uitbreiden. De gevoelsstoornissen hebben een
sok- en handschoenvormige verdeling (figuur 1.6B). 1.4 differentiële diagnose

1.3.5 Neuromusculaire synaps 1.4.1 Hersenen


Een algemeen kenmerk van een stoornis van de Herseninfarcten en -bloedingen zijn de meest voorko­
neuromusculaire transmissie is abnormale vermoei­ mende oorzaak van hemisfeerlaesies. Hierbij ontstaan
baarheid en zwakte van spieren die sterk afhanke­ de uitvalsverschijnselen acuut (seconden, minuten) en
lijk zijn van inspanning. De klachten en klinische ze zijn ­meteen maximaal. Beide komen ook voor in de

Figuur 1.6 A Gevoelsstoornissen in de handpalm rechts door compressie van de n. medianus in de pols. B Distale spierzwakte en
gevoelsstoornissen bij een polyneuropathie. C Zwakte van de schouder- en bekkengordelspieren bij de spierdystrofie van Duchenne.

A B C
26 ne u r ol o gie

hersenstam. Bij een hersentumor (primair of een me­ vanuit een longtop of supraclaviculaire lymfeklieren
tastase) ontstaan de uitvalsverschijnselen in dagen tot (plexus brachialis) of van een tumor in het kleine
maanden, afhankelijk van de aard van de tumor. Soms bekken (plexus lumbosacralis), en bestraling (zonder
treedt er een versnelling op in het beloop door oedeem­ pijn). Er is lang niet altijd een oorzaak aantoonbaar
vorming rond de tumor. Focale ontstekingen komen (idiopathische plexopathie). Traumatisch letsel van de
veel minder vaak voor: een bacterieel hersenabces, plexus brachialis wordt vooral gezien bij motorrijders
focale encefalitis door het herpessimplexvirus of een (door de sterke lateroflexie van de nek bij een val op
ontstekingshaard bij multiple sclerose. Bij een trauma schouder en hoofd).
kan het hersenweefsel onder de plaats van impact op
de schedel beschadigen; deze focale schade wordt een 1.4.5 Zenuw: mononeuropathie
contusiehaard genoemd. Focale hersenschade kan ook Uitval van één enkele zenuw wordt meestal ver­
ontstaan door hematomen tussen de schedel en de oorzaakt door compressie, bijvoorbeeld van de n.
hersenen (subduraal en epiduraal hematoom). medianus in de carpale tunnel in de pols (carpaletun­
nelsyndroom) of de n. peroneus bij het fibulakopje
1.4.2 Ruggenmerg door langdurig met de knieën over elkaar zitten of
Artrose van de cervicale wervels kan door botnieuw­ hurken. Na een trauma kan een zenuw uitgevallen
vorming het wervelkanaal vernauwen met een lang­ zijn door een crush-letsel of door een doorsnijding.
zaam progressieve ­ruggenmergcompressie als gevolg
(­cervicale spondylotische myelopathie). Snelle com­ 1.4.6 Zenuw: multipele mononeuropathie
pressie van het ruggenmerg komt voor bij wervelme­ Uitval van meerdere grote zenuwen binnen korte tijd
tastasen, als het wervelkanaal versmalt door inzakken is typerend voor een vasculitis in het kader van bij­
van een aangetaste wervel of door epidurale uitbrei­ voorbeeld polyarteriitis nodosa, reumatoïde artritis en
ding van de tumor in het wervelkanaal. In beide geval­ SLE. Meestal treden verschijnselen van andere orga­
len is lokale rugpijn een belangrijke klacht. Multiple nen slechts enkele weken voor de eerste verschijnse­
sclerose is de belangrijkste inflammatoire aandoe­ len van de neuropathie op. Een enkele keer ontbreken
ning van het ruggenmerg. Zeldzamere oorzaken van verschijnselen van gegeneraliseerde vasculitis.
ruggenmerglaesies zijn infarcten, bloedingen door
vaatmalformaties, ontstekingshaarden bij systeem­ 1.4.7 Zenuw: polyneuropathie
ziekten (SLE, Sjögren, sarcoïdose) en syringomyelie. De differentiële diagnose van een polyneuropathie
Bij een trauma kan schade aan het ruggenmerg ont­ is heel lang. De meeste polyneuropathieën ontstaan
staan door wervelfracturen met dislocatie van botfrag­ geleidelijk in weken tot maanden. Veelvoorkomende
menten, maar ook door kortdurende hyperextensie of ­oorzaken zijn diabetes, vitaminedeficiënties (B1, B6
-flexie zonder schade aan de wervelkolom. en B12) en medicatie (met name sommige ­cytostatica),
maar ook bij bijvoorbeeld nierinsufficiëntie en hypo­
1.4.3 Wortels thyreoïdie kan een polyneuropathie voorkomen. Bij
De meest voorkomende oorzaak van een lumbosa­ een polyneuropathie die binnen dagen tot enkele
craal of cervicaal radiculair syndroom is compressie weken tot ernstige paresen leidt (uiteindelijk vaak ook
van een wortel door een uitpuilende tussenwervel­ met ademhalingsinsufficiëntie), moet je vooral denken
schijf (hernia nuclei pulposi). Veel minder vaak aan het syndroom van Guillain-Barré. Deze acute poly­
voorkomende oorzaken zijn compressie door epi­ neuropathie wordt veroorzaakt door een ontregelde
durale metastasen, ontsteking bij neuroborreliose immuunrespons na een bacteriële of virale infectie.
en infiltratie van de wortel bij diffuse uitzaaiing van
kankercellen in de meningen (meningeale metasta­ 1.4.8 Neuromusculaire overgang
sering). De bekendste aandoening is myasthenia gravis. Dit
is een auto-immuunziekte met antilichamen gericht
1.4.4 Plexus tegen bestanddelen van de neuromusculaire synaps
Aandoeningen van de plexus beginnen vrijwel altijd waarbij de klachten sterk wisselend zijn: ontstaan
met heftige pijn, in uren tot dagen gevolgd door spier­ of toename van een verlamming bij gebruik van de
zwakte en gevoelsstoornissen. Oorzaken zijn diabetes spieren en herstel in rust. Er komen uiteraard geen
(vooral plexus lumbosacralis), doorgroei van tumoren gevoelsstoornissen bij voor.
1 kra chtsverl ies en gevoel sstoornissen 27

1.4.9 Spier van het syndroom van Guillain-Barré (zie paragraaf


Ook bij spierziekten is er alleen spierzwakte, er zijn 31.1.1). Lumbaalpunctie en liquoronderzoek worden
geen gevoelsstoornissen. Er zijn tientallen spierziek­ besproken in appendix A.
ten, waarvan het merendeel zeldzaam is. De meeste
zijn genetisch bepaald en vaak manifesteren ze zich al 1.5.3 Elektromyografie (EMG) en
op de kinderleeftijd, soms zelfs al bij de geboorte. Bij zenuwgeleidingsonderzoek
spierziekten is de spierzwakte doorgaans proximaal Bij elektromyografie worden spierpotentialen ge­
(in de bekken- en schoudergordel) het meest uitge­ meten via een naaldelektrode in de spier. Hiermee
sproken. kan bijvoorbeeld bij een patiënt met motorische af­
wijkingen in één arm of been gezocht worden naar
1.5 aanvullend onderzoek subklinische afwijkingen in spieren van andere lede­
Bij de meeste patiënten kan de verantwoordelijke aan­ maten, waardoor de waarschijnlijkheidsdiagnose spi­
doening op grond van anamnese en neurologisch on­ nale spieratrofie bevestigd kan worden (zie paragraaf
derzoek worden gelokaliseerd en kan vaak ook al een 30.1). Met het meten van zenuwgeleidingssnelheden
waarschijnlijkheidsdiagnose worden gesteld. kan bij een patiënt met een polyneuropathie worden
nagegaan of vooral de axonen of de myelinescheden
1.5.1 Beeldvorming zijn aangedaan, waardoor de differentiële diagnose
Bij aandoeningen van de hersenen is beeldvorming sterk kan worden toegespitst (zie paragraaf 31.1). Bij
met CT of MRI natuurlijk het belangrijkste onder­ klinische verdenking op een stoornis van de neuro­
zoek. Soms is CT voldoende, zoals voor het onder­ musculaire overgang kan het verminderen van de
scheid tussen een infarct en een bloeding bij een spieractiepotentiaal tijdens repetitieve stimulatie van
patiënt met plotselinge halfzijdige uitvalsverschijnse­ een zenuw de diagnose bevestigen. Dit zijn maar en­
len. MRI geeft veel meer informatie bij verdenking kele voorbeelden van de klinische toepassing van deze
op tumoren, infecties of multiple sclerose. Bij aandoe­ technieken. Ze worden in meer detail besproken in
ningen van het ruggenmerg en van de cauda equina is appendix A.
MRI het belangrijkste onderzoek. MRI heeft ook een
rol bij de diagnostiek van aandoeningen van plexus 1.5.4 Laboratoriumonderzoek
en wortels. Uit de lange lijst van differentiële diagnosen hier­
boven blijkt wel dat laboratoriumonderzoek een be­
1.5.2 Onderzoek van de liquor cerebrospinalis langrijke rol kan spelen in de diagnostiek van de hier
Lumbaalpunctie met onderzoek van de liquor cere­ besproken aandoeningen. Dat onderzoek varieert van
brospinalis (kortweg liquor) is vooral geïndiceerd bloedonderzoek naar metabole stoornissen en defi­
bij verdenking op een infectie (bijvoorbeeld neuro­ ciënties, serologisch onderzoek naar antibacteriële
borreliose) of meningeale metastasering. Liquoron­ antistoffen of autoantistoffen tot genetisch onderzoek
derzoek kan ook belangrijk zijn voor de diagnostiek en spierbiopsieën.
2 Gestoorde bewegingen

klachten
•• gestoorde bewegingen zonder duidelijk krachtsverlies of gevoelsstoornissen
patronen
•• loopstoornissen
•• traagheid van bewegen
•• spontane ongewilde bewegingen
lokalisatie
•• centrale en perifere motorische neuronen
•• cerebellum
•• basale kernen
•• veel bewegingsstoornissen berusten op microscopische pathologie of op functiestoornissen (intoxicatie,
medicatie)
belangrijkste aandoeningen
•• ataxie: cerebellair infarct, bloeding, tumor; intoxicaties
•• hypokinetisch-rigide syndroom: ziekte van Parkinson; parkinsonismen
•• tremor: ziekte van Parkinson; essentiële tremor
•• chorea: ziekte van Huntington
•• tics: geïsoleerde tics; ziekte van Gilles de la Tourette
•• myoklonieën: bij metabole encefalopathieën; bij juveniele myoclonusepilepsie
•• dystonie: focale dystonieën (torticollis, blefarospasme, schrijfkramp); genetisch bepaalde gegeneraliseerde
dystonie

Een patiënt met een plotselinge ernstige halfzijdige ver- kunnen omdraaien. Een dergelijke traagheid en bewe-
lamming door een beroerte kan uiteraard niet lopen en gingsarmoede kan ook tot uiting komen in het spreken
zijn aangedane hand gebruiken. Hetzelfde geldt voor en het schrijven en in de mimiek. Een andere klacht is
een patiënt die binnen een paar dagen ernstige proxi- het optreden van ongewilde bewegingen, bewegingen
male spierzwakte heeft ontwikkeld door een syndroom die spontaan ontstaan, zonder enige intentie van de
van Guillain-Barré. Er is echter ook een grote groep patiënt: beven of trillen, spontane grove bewegingen in
patiënten bij wie problemen met bewegen op de voor- ledematen, halsgebied of gelaat, hetzij langzaam, hetzij
grond staan, zonder duidelijk krachtsverlies en zonder in de vorm van plotselinge schokken. Een derde mo-
gevoelsstoornissen, zodat je niet als eerste denkt aan gelijkheid is een gebrek aan controle over bewegingen,
uitvalsverschijnselen door een laesie van de hersenen waarbij de patiënt bij het lopen uitschiet met zijn benen
of het ruggenmerg of van het perifere zenuwstelsel. en stuurloos zwalkt alsof hij dronken is, en dingen die
De patiënt kan klagen over moeite met lopen of hij wil pakken omgooit omdat hij geen precieze doelge-
met andere dagelijkse handelingen. Het kan gaan om richte beweging kan maken. De klachten kunnen ook
traagheid van de bewegingen: traag op gang komen met gecombineerd ­voorkomen, zoals traagheid van bewegen
lopen, langzaam en met kleine pasjes lopen, niet vlot en beven van de handen bij de ziekte van Parkinson.

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_2, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
30 ne u r o l o g ie

Deze verschillende soorten gestoorde bewegingen de n. peroneus; het dubbelzijdige bij een polyneu-
(vaak gegroepeerd onder de naam bewegingsstoornis- ropathie.
sen) berusten meestal op pathologie van de basale ker- rr Looppatroon bij proximale spierzwakte. Dit patroon is
nen of van het cerebellum. Loopstoornissen kunnen meestal symmetrisch. De patiënt neigt zijn romp
echter ook berusten op aandoeningen van de pirami- afwisselend naar links en rechts om het zwaaibeen
debanen in de hersenen (bijvoorbeeld multipele kleine voldoende van de grond te krijgen, resulterend in
herseninfarcten) of het ruggenmerg (bijvoorbeeld een ‘waggelgang’. Het bekken aan de kant van het
compressie van het cervicale ruggenmerg door spon- zwaaibeen zakt naar beneden in plaats van dat het
dylartrose), of op een neuromusculaire aandoening opgetrokken wordt (teken van Trendelenburg; fi-
(bijvoorbeeld een polyneuropathie of een spierziekte). guur 2.2).
rr Atactisch looppatroon. Dit meestal symmetrische
2.1Een eerste observatie gaat aan de looppatroon wordt gekenmerkt door het wijd uit
anamnese vooraf elkaar zetten van de voeten (verbreed gangspoor),
Bij een patiënt met een bewegingsstoornis heb je een onregelmatige staplengte en variaties in de
door de observatie die met een eerste kennismaking kracht waarmee de voet op de grond terechtkomt
gepaard gaat vrijwel altijd al een idee om wat voor
stoornis het gaat. De observatie en classificatie ervan
zijn belangrijk, omdat de anamnese op die stoornis Figuur 2.1 Halfzijdig spastisch looppatroon.
toegespitst zal moeten zijn. Daarom bespreken we
eerst hoe de verschillende bewegingsstoornissen zich
manifesteren.

2.1.1 Loopstoornissen: zes patronen


rr Halfzijdig spastisch looppatroon. Dit looppatroon is
asymmetrisch. De patiënt brengt het betreffende
been niet in een rechte lijn naar voren, maar via
een zwaai naar buiten (circumductie). Hij tilt de
voet daarbij onvoldoende op, zodat de voorvoet
over de grond sloft. Het lopen gaat gepaard met
abductie en flexie van de arm aan dezelfde kant
(‘vleugelen’; figuur 2.1). Dit patroon wordt ge-
zien bij een enkelzijdige piramidebaanstoornis,
meestal door een ­laesie in een cerebrale hemi­
sfeer (zie voor ‘spastisch’ ­paragraaf 14.1.3).
rr Dubbelzijdig spastisch looppatroon. Hierbij sloft de
patiënt met beide voorvoeten over de grond. Hij
loopt met stramme benen, waarbij de voeten en
knieën vaak langs elkaar schuren en het ene onder-
been soms zelfs voor het andere terechtkomt (‘scha-
ren’). Dit patroon komt voor bij een dubbelzijdige
piramidebaanstoornis, meestal door een ruggen-
merglaesie.
rr Looppatroon bij distale spierzwakte. Dit patroon komt
zowel symmetrisch als asymmetrisch voor. De voet
kan door zwakte van de voetheffers niet goed afge-
wikkeld worden en komt met een klap neer op de
ondergrond (‘klapvoet’). Bij ernstige zwakte tilt de
patiënt om struikelen te voorkomen het hele been
hoog op, waarbij hij de slappe voet als het ware
naar voren werpt (‘hanentred’). Het asymmetrische
­patroon komt voor bij een enkelzijdige laesie van
2 Gestoord e bewegingen 31

A B

Figuur 2.2 A Bij het staan op één been worden normaal de


heup en de bil aan de andere kant opgetrokken. B Bij proximale
spierzwakte (met name van de m. gluteus medius) zakken heup
en bil naar beneden: het teken van Trendelenburg. De patiënt
loopt met een waggelgang.

(­dronkenmansgang). Bij asymmetrie is er een val-


neiging naar de symptomatische kant. Een atac-
tisch looppatroon komt voor bij aandoeningen van Figuur 2.3 Houding van een patiënt met de ziekte van Par­­
kinson.
het cerebellum of van de cerebellaire banen in de
Bron: Richard William Gowers. Manual of diseases of the
hersenstam. nervous system, 1886.
rr Hypokinetisch-rigide looppatroon. Dit is een sym-
metrisch looppatroon, waarbij met de voeten, die
nauwelijks van de grond komen, dicht bij en voor genoemd. Ataxie komt namelijk ook voor bij stoornis-
elkaar kleine stapjes worden genomen (‘dribbelen’). sen in de positie- en bewegingszin: sensorische ataxie
De patiënt loopt meestal voorovergebogen en zijn (zie paragraaf 14.1.6).
armen bewegen niet mee. De ziekte van Parkinson
is de meest voorkomende aandoening waarbij dit 2.1.3 Traagheid van de bewegingen
patroon voorkomt (figuur 2.3). Klachten hierover bevatten meerdere elementen. Het
starten van bewegingen, zoals het opstaan van een
2.1.2 Gestoorde coördinatie stoel, een hand geven en een jas uittrekken, is ver-
De term ataxie omvat een aantal verschillende stoor- traagd: akinesie. Ook het uitvoeren van bewegingen is
nissen in het uitvoeren van doelgerichte bewegingen. vertraagd: bradykinesie. De patiënt beweegt als geheel
Ze schieten hun doel voorbij of worden voortijdig be- spontaan weinig, heeft een starre mimiek en knippert
ëindigd en verlopen daardoor in stapjes (respectievelijk weinig met de ogen: hypokinesie. De vertraging is
hypermetrie en hypometrie, gezamenlijk dysmetrie). het sterkst bij complexe of repetitieve bewegingen,
Er ontstaat een steeds grovere uitslag naarmate het waardoor alle beweging kan blokkeren. Het gelijktij-
doel dichter benaderd wordt en die na contact met het dig uitvoeren van twee taken wordt onmogelijk. Deze
aangewezen of vastgepakte object vaak nog niet tot rust stoornissen kunnen bij een groot aantal aandoenin-
komt: intentietremor. Snel alternerende bewegingen gen voorkomen, waarvan de ziekte van Parkinson de
worden traag en schokkerig uitgevoerd. Het atactisch belangrijkste is (zie tabel 23.1).
looppatroon bespraken we hierboven al.
Ataxie komt voor bij aandoeningen van de cere- 2.1.4 Ongewilde bewegingen
bellaire hemisferen, bij eenzijdige laesies alleen in de Ongewilde bewegingen zijn bewegingen die spontaan
ipsilaterale lichaamshelft. Dit wordt cerebellaire ataxie ontstaan, zonder enige intentie van de patiënt.
32 ne u r o l og ie

rr Tremoren. Een tremor is een ongewilde ritmische kan lijken, nauwelijks van ataxie te onderscheiden.
contractie van spieren of spiergroepen die elkaar Choreatische bewegingen nemen toe bij spanning
antagoneren. Daardoor ontstaat een ritmische be- en emoties. Los daarvan maken patiënten vaak de
weging van arm, been, hoofd of tong. Er bestaan indruk nerveus te zijn en niet stil te kunnen zitten
verschillende soorten tremoren (tabel 2.1). Voor al op hun stoel. Vaak is het onmogelijk spiercontrac-
deze tremoren geldt dat de amplitude ervan toe- ties lang vol te houden; patiënten kunnen bijvoor-
neemt bij spanning, emoties en vermoeidheid, en beeld niet langer dan een paar seconden hun tong
dat ze afwezig zijn in de slaap. uitgestoken houden of de ogen dichtgeknepen hou-
rr Chorea. Chorea wordt gekenmerkt door onregelma- den. De patiënten klagen zelf over een verminderde
tig optredende snelle, niet-doelgerichte bewegingen besturing. Zij botsen tegen mensen en voorwerpen
van armen, benen, romp of gelaat, waardoor het nor- op, struikelen en vallen vaker dan voorheen en laten
male bewegingspatroon voortdurend wordt door- dingen uit hun handen vallen.
kruist. Choreatische bewegingen aan de handen en rr Hemiballisme. Het zeldzame hemiballisme bestaat
voeten maken een sierlijke indruk. Proximaal aan uit onregelmatig optredende plotselinge grove on-
de armen en benen optredende chorea veroorzaakt gewilde bewegingen van de proximale schouder- en
een veel grovere motorische onrust. Vaak wordt ge- bekkengordelspieren, waarbij de arm en in min-
probeerd de ongewilde beweging af te maken als dere mate het been aan één kant tegelijkertijd als
een zogenaamde gewilde beweging (over het haar het ware weggeslingerd worden (waarbij de patiënt
strijken of een pluisje wegvegen), waardoor het be- zich behoorlijk kan bezeren). Hemiballisme doet
wegingspatroon er theatraal kan uitzien. De bewe- zich altijd in één lichaamshelft voor.
gingsonrust in het gelaat uit zich met tuiten van de rr Tics. Tics zijn snelle stereotiepe contracties in een
lippen, de tong uitsteken en grimasseren. Meedoen spier of spiergroep met een wisselende frequen-
van de ademhalings- en keelspieren resulteert in tie. Ze zijn meestal kortdurend te onderdrukken
snuiven, zuchten, grommen en kuchen. Een pa- en nemen in frequentie toe bij emotie en span-
tiënt met chorea loopt vaak met een verbreed gang- ning, maar ook bij ontspanning. Ze komen het
spoor, zwaaiend en zwalkend, zodat hij dronken vaakst in het gelaat voor: knipperen met de ogen,

Tabel 2.1 Verschillende soorten tremoren

type tremor kenmerken komt voor bij


fysiologische tremor • aanwezig in rust • hyperthyreoïdie
• toename bij uitstrekken armen • alcoholonttrekking
(houdingstremor) • hypoglykemie
• toename bij vermoeidheid, angst, spanning
• altijd dubbelzijdig
essentiële tremor • versterkte fysiologische tremor • als autosomaal dominante aandoe-
• rust- en houdingstremor aan handen, hoofd en ning met wisselende penetrantie
stem
• kan sterk asymmetrisch zijn
rusttremor • laagfrequente tremor in rust • ziekte van Parkinson
• beweging als ‘centen tellen’ of ‘pillen draaien’
• vooral armen, soms benen, kin of tong; niet aan
hoofd
• kan enkelzijdig voorkomen
cerebellaire tremor • aanwezig bij beweging (intentietremor), afwezig • cerebellaire aandoeningen
in rust • intoxicaties (alcohol, anti-epileptica)
• gecombineerd met andere cerebellaire
verschijnselen
• kan enkelzijdig voorkomen
2 Gestoord e beweging en 33

neusvleugels optrekken, lippen tuiten, grimasse- Loopstoornissen uiten zich in onzekerheid bij
ren, onderkaak naar voren bewegen, m. platysma het staan en lopen en in struikelen, bijna vallen en
aanspannen, knikken of schudden met het hoofd. vallen. Vaak klaagt de patiënt over ‘duizeligheid’ of
Er komen ook meer complexe tics voor, zoals ste- onzekerheid bij lopen, waarbij het dan belangrijk is
reotiepe bewegingen van hand, arm, been of romp. onderscheid te maken met draaiduizeligheid, die in
Vocale tics bestaan uit snuiven, grommen, boeren, het hoofd en niet in de benen ervaren wordt. Traag-
of het uiten van stereotiepe woorden of zinnetjes, heid in bewegen wordt vaak vooral door de partner
waaronder obsceniteiten. De observatie van tics opgemerkt. De patiënt heeft meer tijd nodig om op te
wordt soms bemoeilijkt doordat de patiënt op het staan en is langzamer gaan lopen. De armen bewegen
moment dat hij het gevoel heeft bekeken te worden, bij het lopen niet meer mee (vaak aan één kant) en de
de tics bewust of onbewust kan onderdrukken. patiënt is steeds krommer gaan lopen. De mimiek­
rr Myoclonus. Myoclonus (of een myoklonie) is een armoede in het gelaat wordt vaak geïnterpreteerd als
kortdurende ongewilde spiercontractie, meestal somberheid. Niet alleen het bewegen, ook het denken
met een bewegingseffect. Myoklonieën kun- is trager geworden.
nen zich in een enkele spiergroep voordoen Een tremor wordt altijd wel opgemerkt door de
(focaal), in een aantal bijeen liggende spiergroe- patiënt, maar het is zinvol naar de omstandigheden te
pen (segmentaal) of in verspreid liggende spier- vragen wanneer die optreedt en wanneer die juist min-
groepen (multifocaal of gegeneraliseerd). Zij der wordt (zoals door alcohol bij de essentiële tremor).
kunnen spontaan optreden of geïnduceerd wor- Andere ongewilde bewegingen worden veelal niet door
den door een uitwendige stimulus, zoals een de patiënt zelf opgemerkt, tenzij het gaat leiden tot on-
aanraking of een geluid, de reflexmyoclonus. zeker lopen, tegen voorwerpen oplopen en voorwerpen
Er bestaat ook een negatieve myoclonus, waarbij de uit de handen laten vallen. Wanneer de spierspanning
spanning in de spier plotseling kortdurend wegvalt. hoger geworden is, zoals bij dystonie, zal de afwijkende
Als de patiënt bijvoorbeeld zijn armen en vingers stand opgemerkt worden door de patiënt en soms lei-
uitgestrekt houdt met de handpalmen naar bene- den tot pijn in spieren en gewrichten. Onevenwichtig-
den vallen vingers, handen of onderarmen steeds heid, onzeker lopen en sneller vallen zijn ook uitingen
kortdurend naar beneden (asterixis). van stoornissen in de coördinatie. Daarom moet je
vragen naar struikelen en vallen en naar verminderd
2.1.5 Dystonie stuur in de handen. Problemen met het lopen als on-
Bij dystonie is er een verhoogde spiertonus in zowel zekerheid, schuifelen, slepen over de grond, struikelen
agonisten als antagonisten. Door deze abnormaal en vallen worden verteld bij de loopstoornissen, maar
verdeelde verhoogde spiertonus ontstaan afwijkende meestal is dat onafhankelijk van de oorzaak. Vraag ook
houdingen van extremiteiten, romp, hals of gelaat. naar verandering van de stem (zachter en monotoner
De verhoogde spiertonus kan in de verschillende bij de ziekte van Parkinson, trillend bij essentiële tre-
spiergroepen rond een gewricht geleidelijk verande- mor) en verminderde articulatie.
ren, waardoor trage, abnormale bewegingen (dystone De snelheid van ontstaan van de symptomen is
bewegingen) ontstaan. Door de geforceerde houding een belangrijk gegeven. De meeste bewegingstoornis-
en de poging de abnormale stand tegen te gaan of te sen ontstaan heel geleidelijk (ziekte van Parkinson en
compenseren, ontstaat pijn in de spieren, spieraan- ziekte van Huntington bijvoorbeeld), maar andere bin-
hechtingen en gewrichten. Dystonie kan focaal (bij- nen uren (acute dystonie door neuroleptica) of dagen
voorbeeld hand of hals), segmentaal (bijvoorbeeld een (paraneoplastisch cerebellair syndroom). Een over-
arm of been) of gegeneraliseerd voorkomen. zicht van de medicatie die de patiënt gebruikt is es-
sentieel; bijna alle bewegingsstoornissen kunnen door
2.2 Anamnese medicatie ontstaan. Verder is belangrijk na te gaan of
De anamnese en heteroanamnese kunnen aanvul- er familieleden zijn met soortgelijke klachten.
lende informatie geven over de aard van de bewe-
gingsstoornis. De heteroanamnese is belangrijk 2.3 Neurologisch onderzoek
omdat traagheid van bewegen en veel van de onge- Een belangrijk onderdeel van het onderzoek is hier-
wilde bewegingen eerder worden opgemerkt door fa- boven al beschreven: het luisteren naar de stem en de
milieleden en vrienden dan door de patiënt zelf. spraak en het observeren van het lopen en spontaan
34 ne u r o l o g ie

bewegen van de patiënt. Het tweede onderdeel is het en bij sommige bewegingsstoornissen (bijvoor-
standaardonderzoek van de motoriek en de sensibili- beeld concentratiestoornissen en mentale traag-
teit dat wordt beschreven in paragrafen 14.2 en 15.2. heid bij de ziekte van Parkinson of de ziekte van
Hier noemen we nog een aantal specifieke aandachts- Huntington). Als de anamnese of het contact met
punten. de patiënt bij onderzoek dergelijke stoornissen
rr Coördinatiestoornissen. Bij sensorische ataxie verlo- suggereert dan moet je daar nader onderzoek naar
pen de coördinatieproeven met de ogen open veel doen (zie daarvoor hoofdstuk 17).
beter dan met de ogen dicht, en bij het onderzoek
van de sensibiliteit worden stoornissen in positie- 2.4 Lokalisatie
en bewegingszin gevonden. Bij cerebellaire ataxie is In hoofdstuk 1 hebben we gezien dat laesies die verant-
de sensibiliteit normaal en is er geen verschil in de woordelijk zijn voor motorische en sensibele stoornis-
coördinatieproeven met open en gesloten ogen. sen gelokaliseerd kunnen worden in het zenuwstelsel
rr Tremor. Onderzoek bij een patiënt met een tremor aan de hand van de verdeling van de uitvalsverschijn-
het effect van houding. Laat hem de onderarmen selen en met behulp van het neurologisch onderzoek.
gestrekt voor zich uitsteken; als de tremor juist dan In de hersenen en het ruggenmerg kunnen die lae-
ontstaat of sterk toeneemt is er een houdingstre- sies meestal ook zichtbaar gemaakt worden met CT
mor. Kijk ook naar toe- of afname van de tremor of MRI. Dat geldt ook voor het merendeel van de pa-
bij een doelgerichte beweging, zoals het aanwijzen tiënten met een halfzijdig of dubbelzijdig spastisch
van een vinger die je hem voorhoudt (verdwijnen looppatroon. De meeste bewegingsstoornissen wor-
bij rusttremor, toename bij intentietremor). den echter zelden veroorzaakt door macroscopische
rr Myoclonus. Let bij de uitgestrekte armen ook op as- structurele laesies. Vaak liggen er neurodegenera-
terixis, zoals hierboven beschreven. tieve aandoeningen aan ten grondslag. Dit zijn aan-
rr Dystonie. De abnormale houding moet met enig ge- doeningen waarbij min of meer selectief een groep
duld en enige voorzichtigheid geredresseerd kun- van zenuwcellen die een functionele eenheid vormen,
nen worden. Een abnormale houding in de hals bij degenereert, waarmee bedoeld wordt dat die cellen
zuigelingen bijvoorbeeld kan ook structureel ver- als het ware ‘van binnenuit’ afsterven, en niet door
oorzaakt worden, door een hematoom in of fibrose- bijvoorbeeld stoornissen in de bloedvoorziening of
ring van de m. sternocleidomastoideus. door een ontstekingsproces. De symptomen van deze
rr Spraak. Coördinatiestoornissen, hypokinetisch- aandoeningen worden verklaard door disfunctie van
rigide syndromen en chorea en dystonie kunnen het betreffende systeem. Bij de ziekte van Parkinson,
alle gepaard gaan met stoornissen van de spraak een van de meest voorkomende neurodegeneratieve
(stemgeving en articulatie). Deze bespreken we in aandoeningen, is degeneratie van de substantia nigra
paragraaf 4.2.1. in het mesencephalon het belangrijkste pathologi-
rr Oogmotoriek. Bij sommige bewegingsstoornissen sche kenmerk. Er zijn echter ook neurodegeneratieve
zijn er ook afwijkingen in de oogmotoriek. Bij ce- aandoeningen van andere delen van het zenuwstelsel
rebellaire laesies kan een eerstegraadsnystagmus dan de basale kernen, bijvoorbeeld motorische neu-
voorkomen, naar de kant van de laesie bij een en- ronen (amyotrofische lateraalsclerose, zie paragraaf
kelzijdige laesie, naar beide kanten bij dubbelzij- 30.1.2), cerebellaire systemen (cerebellaire ataxieën,
dige aandoeningen. Sommige patiënten met een zie paragraaf 23.8.1) en de cerebrale cortex (ziekte
hypokinetisch-rigide syndroom kunnen niet naar van Alzheimer, zie paragraaf 26.1). Bij sommige van
boven of beneden kijken. Vraag de patiënt daarom deze aandoeningen is de neurodegeneratie erfelijk
zo ver mogelijk naar boven/beneden te kijken. Een bepaald (ziekte van Huntington, veel cerebellaire
zogenoemde verticale blikparese is belangrijk voor ataxieën). Sommige komen vooral sporadisch voor,
de differentiële diagnose van een hypokinetisch- terwijl er ook zeldzame erfelijke vormen van bestaan
rigide syndroom (zie paragraaf 22.1). Blikparese (ziekte van Parkinson, amyotrofische lateraalsclerose,
en nystagmus bespreken we in paragrafen 16.1.3 ziekte van Alzheimer). De microscopische pathologie
en 16.1.6. die aan deze aandoeningen ten grondslag ligt, is zel-
rr Hogere cerebrale functies. Hogere cerebrale functie- den op CT en MRI zichtbaar; laat in het beloop van
stoornissen kunnen voorkomen bij patiënten met de ziekte verraadt deze zich soms door focale atro-
een cerebrale hemisfeerlaesie (bijvoorbeeld afasie) fie (zie bijvoorbeeld figuur 23.4), maar vaak zijn de
2 Gestoord e beweging en 35

a­ fwijkingen alleen maar zichtbaar bij postmortaal parkinsonism’ wordt genoemd). In de beginstadia
onderzoek. Bij sommige aandoeningen is met func- kunnen deze ziekten moeilijk van elkaar onder-
tionele beeldvorming de neurotransmitterdeficiëntie scheiden worden. Een belangrijke oorzaak van een
zichtbaar te maken die in het degenererende systeem hypokinetisch-rigide syndroom is medicatie: vooral
kan ontstaan (zie bijvoorbeeld figuur 23.1). neuroleptica, maar ook sommige anti-epileptica
Naast macroscopische laesies en microscopische (bijvoorbeeld valproïnezuur). Multipele kleine her-
neurodegeneratie kunnen ook functiestoornissen van seninfarcten kunnen leiden tot een parkinsonisme
een bepaald systeem bewegingsstoornissen veroorza- rr Tremor. De meest voorkomende tremor is de essen-
ken. Je kunt daarbij denken aan receptorblokkerende tiële tremor. Een ‘fysiologische tremor’ kan onder
stoffen, stoornissen in de aanmaak van bepaalde neu- bepaalde normale omstandigheden zichtbaar zijn
rotransmitters of stoornissen in bepaalde ionkanalen (emoties, nervositeit), maar kan ook manifest wor-
in de celmembraan. Voor veel bewegingsstoornissen den bij alcoholonttrekking of door hyperthyreoïdie
is de precieze aard van de functiestoornis overigens en sommige medicijnen (onder andere bètamime-
nog niet opgehelderd. tica). Een rusttremor is karakteristiek voor de ziekte
van Parkinson, maar kan ook voorkomen bij mul-
2.5 Differentiële diagnose tisysteematrofie en progressieve supranucleaire
De belangrijkste aandoeningen die tot piramidebaan- paralyse.
laesies kunnen leiden en aandoeningen van perifere rr Chorea. Chorea komt voor bij een aantal hereditaire
motorische neuronen en spieren werden al bespro- neurodegeneratieve ziekten, waarvan de ziekte van
ken in paragraaf 1.4. Huntington de belangrijkste is (de andere worden
rr Cerebellaire ataxie. Een halfzijdige ataxie wordt vrij- in dit boek niet besproken). Chorea kan ook geïn-
wel altijd veroorzaakt door een ipsilaterale macrosco- duceerd worden door medicijnen, onder andere
pische laesie in het cerebellum of in de cerebellaire door levodopa bij de ziekte van Parkinson en anti-
banen in de hersenstam: infarct, bloeding, tumor of epileptica. Bij kinderen kan een (passagère) chorea
ontstekingshaard bij bijvoorbeeld multiple sclerose. voorkomen na een keelontsteking met streptokok-
Bij een symmetrisch cerebellair syndroom hangt de ken (chorea van Sydenham). Bij volwassenen komt
differentiële diagnose sterk af van de snelheid van chorea soms bij systemische lupus erythematodes.
ontstaan. Een alcoholintoxicatie ontstaat in uren of rr Tics. Motorische tics in het gelaat komen vaak ge-
sneller. Intoxicatie door te hoog gedoseerde medi- ïsoleerd voor, voornamelijk bij jongens en man-
cijnen (anti-epileptica, lithium) ontstaan meestal in nen. Combinaties van verschillende tics vormen
dagen, net als een paraneoplastisch cerebellair syn- het kernsymptoom bij de ziekte van Gilles de la
droom dat onder andere bij een ovarium- of mam- Tourette.
macarcinoom kan voorkomen en het (voorbijgaand) rr Myoclonus. Verspreid in het lichaam voorkomende
para-infectieus cerebellair syndroom bij kinderen myoklonieën komen vooral voor bij metabole
na een banale virale bovensteluchtweginfectie. Bij ­encefalopathieën (elektrolytstoornissen, lever- of
een geleidelijk ontstaan, langzaam progressief ce- nierinsufficiëntie) en bij neurodegeneratieve aan-
rebellair syndroom moet je denken aan de cerebel- doeningen van de cerebrale cortex (meestal met
laire vorm van multipele systeematrofie, erfelijke een dementiesyndroom). Bij postanoxische hersen-
cerebellaire syndromen en aan cerebellaire atrofie schade na een circulatiestilstand kunnen gegenera-
die bij chronisch alcoholisme kan voorkomen. liseerde myoklonieën voorkomen. Myoklonieën in
rr Hypokinetisch-rigide syndroom. De ziekte van Parkin- schouders en nek komen in combinatie met absen-
son is de meest voorkomende ziekte gekenmerkt ces (een bepaald soort epileptische aanvallen) voor
door een hypokinetisch-rigide syndroom (al dan bij juveniele myoclonusepilepsie.
niet in combinatie met een rusttremor). Andere rr Dystonie. Focale dystonieën komen het meest voor,
aandoeningen met een hypokinetisch-rigide syn- met name cervicale dystonie, blefarospasme en
droom worden daarom parkinsonismen genoemd. schrijfkramp. De oorzaak ervan is onbekend. Bij het
De belangrijkste zijn progressieve supranucleaire gebruik van stoffen die dopaminereceptoren blok-
paralyse (PSP), multisysteematrofie (MSA) en vas- keren (neuroleptica, anti-emetica) kan een acute (en
culair parkinsonisme (dat zich veelal tot de benen goed behandelbare!) dystonie ontstaan, meestal in
en houding beperkt en daarom ook ‘lower body het hoofd-halsgebied. Gegeneraliseerde dystonie is
36 ne u r o l o g ie

meestal genetisch bepaald en begint vaak al op de wordt eenmalig een MRI van de hersenen verricht om
kinderleeftijd. symptomatisch oorzaken uit te sluiten. Daarna zal uit
het beloop (inclusief de reactie op medicijnen) dui-
2.6 Aanvullend onderzoek delijk moeten worden wat de meest waarschijnlijke
Bij de diagnostiek van spastische en cerebellaire loop- diagnose is (zie paragrafen 23.1 en 23.2). Het op video
stoornissen kan beeldvorming van hersenen of rug- vastleggen van de afwijkende bewegingspatronen is
genmerg natuurlijk een belangrijke rol spelen en bij van belang om het beloop goed te kunnen volgen.
loopstoornissen door perifere paresen het EMG en ze- Bij bewegingsstoornissen met een positieve fa-
nuwgeleidingsonderzoek (zie paragrafen 1.5.1 en 1.5.3). milieanamnese kan soms direct genetisch onderzoek
Bij alle andere bewegingsstoornissen zijn we vooral gedaan worden ter bevestiging van de klinische di-
aangewezen op de anamnese, het klinische beeld en agnose, bijvoorbeeld bij de ziekte van Huntington.
het beloop in de tijd. Een vroeg stadium van de ziekte Ander aanvullend laboratoriumonderzoek is alleen
van Parkinson bijvoorbeeld is heel moeilijk van andere gericht zinvol, afhankelijk van de differentiële diag-
vormen van parkinsonisme te onderscheiden. Meestal nose.
3 Kortdurende uitvalsverschijnselen

klachten
•• kortdurende stoornissen van motoriek, gevoel, spreken, zien en evenwicht
patronen en lokalisatie: cerebrale hemisfeer
•• halfzijdige spierzwakte of gevoelsstoornissen (gelaat, arm, been)
•• uitval van het gezichtsveld aan één kant
•• taalstoornissen (afasie) of stoornissen in het ruimtelijk inzicht
•• combinaties van deze verschijnselen
patronen en lokalisatie: cerebellum en hersenstam
•• dubbelzien, draaisensaties, slikstoornis
•• gestoorde coördinatie van bewegingen
•• gestoorde articulatie
•• soms in combinatie met halfzijdige spierzwakte of gevoelsstoornis
patronen en lokalisatie: perifere zenuw
•• spierzwakte in één arm of been of een deel daarvan
•• gevoelsstoornissen of tintelingen in één arm of been of een deel daarvan
belangrijkste aandoeningen
•• transient ischemic attacks (TIA’s): cerebrale hemisfeer, hersenstam, cerebellum
•• migraine (cerebrale hemisfeer)
•• focale epilepsie (cerebrale hemisfeer)
•• compressie van perifere zenuw(en)
•• myasthenia gravis: spierzwakte in spiergroepen die actief waren (uitputting)
•• hyperventilatie bij een angststoornis: tintelingen in ledematen en rond de mond

In hoofdstukken 1 en 2 bespraken we de uitvalsver- De aandoeningen waarbij kortdurende uitvals-


schijnselen door laesies in verschillende delen van het verschijnselen kunnen voorkomen worden vermeld
zenuwstelsel. Soms herstellen uitvalsverschijnselen in tabel 3.1. Focale verschijnselen door afsluiting van
weer gedeeltelijk (bijvoorbeeld bij een herseninfarct), een cerebrale arterie door een embolus kunnen kort-
in andere gevallen zijn ze blijvend (na een trauma- durend zijn als de embolus snel afgebroken wordt
tische dwarslaesie) of progressief (maligne hersen- of als er snel een collaterale circulatie op gang komt.
tumor, ziekte van Parkinson). Uitvalsverschijnselen Dit wordt een ‘transient ischemic attack’ (TIA) ge-
kunnen echter ook kortdurend zijn, variërend van noemd. Bij migraine kunnen voorafgaand aan (of
minuten tot uren. Het bijzondere bij dit veelvoorko- soms tijdens) de hoofdpijnaanval voorbijgaande fo-
mende klinische probleem is dat je voor de diagnose cale verschijnselen optreden. Daar wordt de term
van de aandoening die de uitvalsverschijnselen ver- aura voor gebruikt; de combinatie van typische
oorzaakte geheel bent aangewezen op de anamnese. hoofdpijnaanvallen en auraverschijnselen wordt
Op het moment dat je de patiënt ziet, zijn de sympto- migraine met aura genoemd. Met partiële epilepsie
men bijna altijd al over en zijn er bij het neurologisch wordt een vorm van epilepsie bedoeld waarbij de
onderzoek geen afwijkingen meer te vinden. abnormale ontladingen die de aanval veroorzaken

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_3, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
38 ne u r ol o gie

Tabel 3.1 Aandoeningen met kortdurende uitvalsverschijnselen Stressvolle omstandigheden kunnen tot een paniek-
aanval leiden met hyperventilatie.
• kortdurende focale cerebrale ischemie (transient
ischemic attack, TIA) (paragraaf 20.1.2)
Wijze van ontstaan en verloop in de tijd
• migraine met aura (paragraaf 27.1.1) Bij TIA’s ontstaan alle symptomen binnen enkele
• partiële epilepsie (paragraaf 25.2.2) seconden en deze zijn meteen maximaal. Ook bij par-
• kortdurende compressie van een perifere zenuw tiële epilepsie ontstaan de symptomen acuut, maar
(paragraaf 31.3) ze kunnen zich in seconden daarna uitbreiden, bij-
• myasthenia gravis (paragraaf 30.2.1) voorbeeld van hand naar arm, dan naar gelaat en dan
• angststoornis met hyperventilatie naar been. Een aura bij migraine ontstaat in de loop
van minuten, waarna er meestal, ook weer in minu-
ten, een geleidelijke uitbreiding optreedt. De verbe-
zich slechts in een deel van de cerebrale cortex af- tering is bij een TIA snel, bij migraine en epilepsie
spelen, waardoor focale verschijnselen ontstaan in geleidelijker.
plaats van het bewustzijnsverlies bij andere epilep-
tische aanvallen. Kortdurende uitvalsverschijnselen Aard van de verschijnselen
door compressie van een zenuw kennen veel men- rr Negatieve en positieve verschijnselen. Met negatief
sen wel: een slapend onderbeen en een klapvoet wordt bedoeld een verlamming of een verminderd
als ze een poos met de benen over elkaar gezeten gevoel bij aanraking of niets zien in een deel van
hebben of een dove pinkmuis na steunen met de het gezichtsveld: echte uitvalsverschijnselen. Deze
elleboog op een bureau. Myasthenia gravis (of kort- passen het meest bij een TIA. Positieve verschijn-
weg myasthenie) is een aandoening van de overgang selen (of prikkelingsverschijnselen) zijn ritmische
tussen zenuw- en spiervezels, waarbij door gebruik spiertrekkingen of tintelingen in bijvoorbeeld een
van de betreffende spieren in korte tijd uitputting hand en arm (bij partiële epilepsie; tintelingen ook
ontstaat met een tijdelijke verlamming als gevolg. bij het herstel van een ‘slapend’ been), of sterre-
Bij kortdurende uitvalsverschijnselen gaat het tjes of lichtende streepjes zien in een deel van het
om syndroomdiagnosen, het herkennen van een gezichtsveld (een veelvoorkomend visueel aura bij
constellatie van symptomen, inclusief de omstandig- migraine).
heden waaronder ze zich voordeden, de snelheid van rr ‘Niet goed zien aan één kant’. Dit kan betekenen:
ontstaan en het verloop in de tijd. (1) niet goed zien met één oog, of (2) niet goed zien
in één gezichtshelft, dat wil zeggen de linker- of
3.1 Anamnese rechterhelft van het gezichtsveld van elk van de
Het gaat er in de anamnese vooral om iets te weten ogen afzonderlijk (figuur 3.1). De eerste stoornis
te komen over de omstandigheden waaronder de moet in het oog gelokaliseerd worden, de tweede
symptomen ontstonden, de wijze van ontstaan, in de hersenen (zie verder paragraaf 3.3). Vraag de
het verloop in de tijd, de aard van de verschijnse- patiënt of hij met afwisselend afdekken of dicht-
len en de aanwezigheid van andere symptomen en doen van de ogen nagegaan heeft of hij met één
verschijnselen. Vaak is aanvullende informatie van oog slecht zag of met beide ogen.
een omstander van groot belang om goed inzicht rr Problemen met spreken. Daarbij moet onderscheid
te krijgen in wat er precies gebeurd is, de hetero­ gemaakt worden tussen een gestoorde articulatie
anamnese. (dysartrie; denk aan de lallende spraak van iemand
die dronken is), of problemen met de taal: zich niet
Omstandigheden goed kunnen uitdrukken, met versprekingen of
TIA’s, migraineaanvallen en epileptische insulten onbegrijpelijke taal, en niet goed kunnen begrijpen
zijn niet aan bepaalde omstandigheden gebonden. wat anderen zeggen (afasie) (zie hiervoor hoofdstuk
Beknelling van een zenuw komt voor bij ongewone 6 en paragraaf 18.1.4).
houdingen, vaak met sterk gedaald bewustzijn, zoals
bij een roes uitslapen in een stoel of een ongewone Begeleidende symptomen of verschijnselen
houding op een operatietafel. Uitval bij myasthenie ont- Een migraineaura wordt vaak (maar niet altijd!)
staat door inspanning van de betrokken spiergroepen. gevolgd door bonkende hoofdpijn, eventueel met
3 Kortd u rend e uitval sverschijnsel en 39

R L armen en benen; spierrekkingsreflexen en voet-


zoolreflexen.
Bij patiënten met voorbijgaande tintelingen of
gevoelsstoornissen is een hyperventilatietest belangrijk:
ontstaan de klachten opnieuw als je de patiënt zittend
op de onderzoekbank gedurende 3 minuten langzaam
en diep in en uit laat ademen?

3.3 Lokalisatie
A
Bij kortdurende uitvalsverschijnselen gaat het vooral
om aandoeningen van de hersenen, de hersenstam,
perifere zenuwen en neuromusculaire synaps (zie
tabel 3.1). De paresen en gevoelsstoornissen bij lae-
sies in deze structuren hebben we besproken in de
paragrafen 1.3.1, 1.3.4 en 1.3.5. In deze paragraaf leggen
we de nadruk op de combinaties van hemiparesen
en halfzijdige gevoelsstoornissen met andere uitvals-
verschijnselen die bij laesies van de hersenen en de
B hersenstam kunnen voorkomen en op die andere uit-
valsverschijnselen zelf.
Figuur 3.1 A Als de patiënt het linkeroog sluit ziet hij met het rech-
teroog normaal; als hij het rechteroog sluit is hij blind. Dit wijst op
een aandoening van het linkeroog (retina, n. opticus). B Als de 3.3.1 Halfzijdige uitvalsverschijnselen
patiënt het linkeroog sluit ziet hij met het rechteroog niets in het In figuur 3.2 is te zien dat de motorische en de sensi-
linkergezichtsveld; als hij het rechteroog sluit ziet hij met het linkeroog bele cortex en de bijbehorende vezelsystemen dicht
niets in het linkergezichtsveld. Dit is een hemianopsie links die wijst bij elkaar liggen en vaak door één laesie gezamenlijk
op een aandoening van de rechter occipitale cortex of de rechter
getroffen zullen worden, met een combinatie van
radiatio optica (zie ook paragraaf 16.1.2).
hemiparese en gevoelsstoornissen aan dezelfde
kant als gevolg. Door een grote laesie kunnen ech-
misselijkheid en braken. Bij een paniekaanval met ter ook andere nabijgelegen gebieden getroffen
hyperventilatie heeft de patiënt een droge mond en worden, waardoor er ook andere uitvalsverschijn-
een snelle hartslag. selen ontstaan:
rr een halfzijdige uitval van het gezichtsveld (he-
3.2 Neurologisch onderzoek mianopsie) door onderbreking van de radiatio
Als de patiënt geen klachten meer heeft, kunnen er optica, een wijd uiteenlopende bundel vezels die
soms toch nog geringe afwijkingen gevonden wor- in het corpus geniculatum laterale ontspringt en
den. Van een hemianopsie bijvoorbeeld is een pa- eindigt in de visuele cortex in de occipitaalkwab
tiënt zich lang niet altijd bewust en daar moet je dan (zie ook figuur 16.3A);
ook gericht naar zoeken (zie figuren 3.1B en 16.6). rr taalstoornissen door laesies van sensorische
Bij een herstelde halfzijdige verlamming kan er aan (temporaal) en motorische (frontaal) taalgebie-
de aangedane kant nog een gestoorde vingervaar- den in de linkerhemisfeer; en stoornissen in het
digheid zijn en kan bij de proef met de uitgestrekte ruimtelijk inzicht door een laesie van de rechter-
armen pronatie en uitzakken optreden. Ook zou je pariëtaalkwab.
nog een pathologische voetzoolreflex kunnen vinden
(zie figuur 14.8). Taalstoornissen zijn: zich sprekend niet goed in
Een oriënterend neurologisch onderzoek bij taal kunnen uitdrukken en gesproken taal niet
deze patiënten houdt in: taal en spraak (waarover goed kunnen begrijpen (afasie), niet kunnen lezen
je bij de anamnese al een indruk hebt gekregen); (alexie) en schrijven (agrafie). Stoornissen in ruim-
onderzoek van de gezichtsvelden; oogbewegingen; telijk inzicht zijn: de weg niet kunnen vinden, han-
mimiek en gevoel in het gelaat; kracht, coördina- delingen waarvoor ruimtelijk inzicht vereist is niet
tie en vaardigheid van armen en benen; gevoel in kunnen uitvoeren.
40 ne u r o l o g ie

ACA
ACM

M S ACP S M
R

B W

V V

ACP
RO

Figuur 3.2 Zijaanzicht van de hersenen met een aantal belangrijke structuren. De cortexgebieden B, R en W zijn niet zo scherp
omgrensd als hier gesuggereerd wordt.
ACA: a. cerebri anterior; ACM: a. cerebri media; ACP: a. cerebri posterior; B: gebied van Broca; M: motorische cortex;
R: gebied voor ruimtelijk inzicht; RO: radiatio optica; S: sensibele cortex; V: visuele cortex; W: gebied van Wernicke.

Zo ontstaan bij afsluiting van de a. cerebri media banen die het cerebellum verbinden met de ­cerebrale
links, die een groot deel van de frontale, pariëtale en hemisferen en met het ruggenmerg (zie figuur 16.2).
temporale cortex en de onderliggende witte stof van Laesies van de hersenstam kunnen daardoor tot ver-
bloed voorziet, een hemiparese, halfzijdige gevoels- schillende combinaties leiden van:
stoornissen, een hemianopsie (alle rechts) en een afa- rr dubbelzien, draaisensaties, spierzwakte in het
sie (figuur 3.2). gelaat (hersenzenuwen);
Bij de verschillende taalfuncties zijn in de rr gestoorde coördinatie van bewegingen (cerebellaire
(meestal linker) hemisfeer relatief grote cortexgebie- verbindingen);
den ­betrokken. Een laesie in deze gebieden treft dan rr gestoorde articulatie (hersenzenuwen, cerebellaire
ook niet altijd de nabijgelegen motorische en sensi- verbindingen);
bele cortex. Een afasie komt daardoor soms geïsoleerd rr contralaterale halfzijdige spierzwakte of gevoels-
voor, zonder motorische of sensibele verschijnselen. stoornissen (piramidebaan, sensibele banen).
Dit is echter vrijwel nooit het geval bij stoornissen in
het ruimtelijk inzicht, waarvoor grote laesies in de 3.3.3 Arteriële stroomgebieden
(mweestal rechter) hemisfeer verantwoordelijk zijn. Als we bij een patiënt met voorbijgaande uitvalsver-
Daarbij staat de hemiparese het meest op de voor- schijnselen aan een tijdelijke focale doorbloedings-
grond en worden andere symptomen, zeker als de stoornis denken (TIA), dan is het voor het verdere
uitval kort duurt, niet opgemerkt. (In tegenstelling beleid van belang te bedenken in welk arterieel
tot een afasie bij een hemiparese, die wordt altijd wel stroomgebied het probleem zich heeft voorgedaan:
opgemerkt.) het carotisstroomgebied of het vertebrobasilaire
Bij een hemianopsie door een laesie van de ­radiatio stroomgebied (figuur 3.2 en tabel 3.2); waarom dat
optica moet het om een grote laesie gaan, die altijd belangrijk is bespreken we in paragraaf 20.1.6).
gepaard gaat met andere halfzijdige uitvalsverschijn-
selen. Een hemianopsie zonder andere halfzijdige 3.4 Differentiële diagnose
­uitvalsverschijnselen moet berusten op een laesie van De aandoeningen waaraan je moet denken bij kortdurende
de occipitale visuele cortex (figuur 3.2). uitvalsverschijnselen werden al genoemd in tabel 3.1.

3.3.2 Hersenstamverschijnselen met of zonder Tijdelijke verlamming van één gelaatshelft


halfzijdige verschijnselen rr Focale cerebrale ischemie. Een geïsoleerde halfzijdige
In de hersenstam verlopen de piramidebanen en de verlamming van het gelaat is hierbij zeldzaam;
sensibele banen in de nabijheid van een aantal her- meestal is ook de arm aan dezelfde kant aangedaan
senzenuwkernen (n. III tot en met n. XII) en van en soms ook het been. Bij lachen of huilen kan de
3 Kor td u rend e uit val sverschijnsel en 41

Tabel 3.2 Symptomen en verschijnselen gerelateerd aan stroomgebieden

symptomen en verschijnselen stroomgebied


• halfzijdige zwakte carotis
• halfzijdige gevoelsstoornis
• afasie
• combinaties van deze verschijnselen
• dubbelzien vertebrobasilaris
• spraakstoornis (dysartrie)
• coördinatiestoornissen
• draaisensaties
• halfzijdige zwakte of gevoelsstoornis in combinatie met een of meer van de andere symptomen
• geïsoleerde hemianopsie

mond soms normaal bewegen omdat daarvoor an- duurt niet langer dan enkele uren. Blijft de uitval
dere circuits in het centrale zenuwstelsel bestaan. langer bestaan dan moet gedacht worden aan an-
dere oorzaken.
Tijdelijke verlamming van één arm of been, of een
deel van één arm of been Tijdelijke gevoelsstoornissen van één arm of been, of
rr Compressie van een perifere zenuw. Een alledaags een deel van één arm of been
voorbeeld is de ‘slaapvoet’ of een ‘klapvoet’ na rr Compressie van een perifere zenuw. Zie hiervoor bij
het lang met de benen over elkaar zitten of de tijdelijke verlamming van één arm of been, of een
‘­slaaphand’ door beknelling van de n. medianus deel van één arm of been.
in de onderarm tussen de romp en de leuning
van een stoel of van de n. radialis als de boven- Tijdelijke gevoelsstoornissen van meerdere
arm klem zit tussen de humerus en de leuning. ­lichaamsdelen aan één kant
Een veelvoorkomende beknelling is die van de n. De overwegingen zijn grotendeels hetzelfde als bij tij-
medianus in de carpale tunnel, waarbij de klach- delijke verlamming van meerdere lichaamsdelen aan
ten met name ’s nachts optreden. één kant, zie hiervoor.
rr Focale cerebrale ischemie.
Tijdelijke verlamming van meerdere lichaamsdelen rr Migraineaura. Hierbij staan positieve verschijn-
aan één kant selen (tintelingen) op de voorgrond in plaats van
rr Focale cerebrale ischemie. De klachten treden hierbij negatieve (gevoelloosheid).
acuut op, binnen enkele seconden. De distale spie- rr Partiële epilepsie. Ook hierbij staan positieve verschijn-
ren, zoals de fijne handmotoriek, zijn over het alge- selen op de voorgrond in plaats van negatieve.
meen meer aangedaan dan de proximale. rr Angststoornis met hyperventilatie.
rr Migraineaura. Bij migraine met aura ontstaan de
uitvalsverschijnselen vaak in minuten en met ge- Tijdelijke stoornissen van het zien met één oog
leidelijke uitbreiding (van vingers naar de arm, van rr Retinale ischemie. Ischemie van de retina leidt
de arm naar het been; van visueel naar spierzwakte meestal tot negatieve visuele verschijnselen zoals
naar afasie). Hierna treedt bonzende hoofdpijn op. een grijs of zwart beeld. De afwijking kan ook be-
Soms ontbreekt de hoofdpijn, en dan kunnen de perkt zijn tot de bovenste of onderste helft van het
uitvalsverschijnselen alleen door het tijdsbeloop gezichtsveld van één oog. De kortdurende visusda-
van TIA’s onderscheiden worden. ling door tijdelijke ischemie van de retina wordt
rr Postictale parese. Na een partiële motorische epilepti- amaurosis fugax genoemd. Vaak vertelt de patiënt
sche aanval met schokken van de ledematen aan één dat het was alsof er een gordijntje voor het oog
kant kan er na de aanval een tijdelijke ­verlamming zakte. De klachten duren meestal enkele minuten.
optreden, een zogenaamde postictale parese. Deze Deze aanval moet behandeld worden als een TIA.
42 ne u r o l o g ie

rr Migraineaura. Het veelvoorkomende visuele aura kunnen het gevolg zijn van cerebrale ischemie
bij migraine doet zich vrijwel altijd voor in beide (zie hoofdstuk 6). In het geval van de afasie be-
ogen (zie hierna). In zeldzame gevallen bestaat het treft het dan de dominante ­hemisfeer. Vaak zijn
aura uit een tijdelijke visusstoornis van één oog er ook verschijnselen van de ledematen, maar
die moeilijk te onderscheiden is van de amaurosis dit hoeft niet.
fugax bij retinale ischemie. rr Myasthenia gravis. Hierbij kan dysartrie optreden,
die gekenmerkt wordt door toename bij langdurig
Tijdelijke stoornissen van het zien aan één kant spreken, en dubbelzien. Vaak zijn er dan ook de
(homonieme hemianopsie) andere voor myasthenie kenmerkende sympto-
rr Focale cerebrale ischemie. Bij ischemie van de men zoals afhangende oogleden (zie hoofdstuk 6
occipitale cortex kan een homonieme hemianopsie en paragraaf 30.2.1).
geïsoleerd optreden. Bij ischemie van de radiatio
optica zullen er vrijwel altijd ook andere halfzijdige 3.5 Aanvullend onderzoek
uitvalsverschijnselen zijn geweest. De beslissing over wat de meest waarschijnlijke
rr Migraineaura. Daarbij gaat het vrijwel altijd om oorzaak is geweest van de uitvalsverschijnselen
positieve symptomen in de gelijknamige ge- moet vrijwel altijd op klinische gronden genomen
zichtsvelden van beide ogen: een gedurende worden, aanvullend onderzoek kan hierover zelden
minuten groter wordend gebied van lichtflitsen uitsluitsel geven. Dat wil niet zeggen dat aanvul-
of twinkelende puntjes of streepjes, vaak met een lend onderzoek nooit behulpzaam kan zijn. Bij twij-
gekartelde rand (een zogenaamd flikkerscotoom; fel tussen focale epilepsie en een andere oorzaak is
zie figuur 27.1). een elektro-­encefalogram (EEG) zinvol. Epileptische
rr Het onderscheid tussen TIA en migraine is vaak ­afwijkingen op het EEG maken een epileptische aan-
niet eenvoudig. De geleidelijke uitbreiding van de val als oorzaak waarschijnlijker, al is met het ontbre-
symptomen en de positieve visuele symptomen ken van zulke afwijkingen epilepsie niet uitgesloten
zijn klinisch de belangrijkste argumenten vóór (zie paragraaf 25.4.2). Bij een TIA kan binnen enkele
migraine. Ook is het belangrijk om de patiënt te uren na de aanval nog een perfusiedefect zichtbaar
vragen of die de klachten herkent van eerdere, zijn op een perfusie-CT, waardoor het onderzoek
mogelijke meer typisch verlopende migraineaan- zinvol kan zijn als je een migraineaura net zo waar-
vallen. schijnlijk vindt.
Heb je besloten dat het gaat om een TIA of een
Tijdelijke stoornissen van de spraak of de taal focale epileptische aanval of iets anders, dan kan voor
rr Focale cerebrale ischemie. Eerst moet onderscheid het beleid bij die specifieke aandoening verder aan-
gemaakt worden tussen een stoornis van de taal vullend nodig zijn (zie bijvoorbeeld voor een TIA pa-
(afasie) en van de articulatie (dysartrie). Beide ragraaf 20.1.3 en voor epilepsie paragraaf 25.5).
4 Slechter zien of dubbelzien

klachten
•• slecht zien: afname van de gezichtsscherpte (visus), zoals je die meet met een Snellenkaart
•• gezichtsvelduitval: uitval van een deel van het gezichtsveld, waarbij de visus meestal normaal is
•• dubbelzien
patronen
•• één oog of twee
•• aanvallen of langdurend
•• plotseling of langzaam progressief
lokalisatie
•• slecht zien: retina of n. opticus
•• gezichtsvelduitval: retina, n. opticus (één oog); chiasma, retrochiasmale visuele banen (twee ogen)
•• dubbelzien: oogspierzenuwen, neuromusculaire overgang, oogspieren
belangrijkste aandoeningen
•• slecht zien: ischemie van de retina of n. opticus; ontsteking van de n. opticus; intoxicaties, deficiënties
•• gezichtsvelduitval: migraine; focale ischemie hersenen
•• dubbelzien: uitval van een of meer oogspierzenuwen, myasthenie

Een verslechtering van het gezichtsvermogen is altijd hoofdstuk is gericht op aandoeningen die vanuit
verontrustend, ook als het om één oog gaat, als het een neurologisch perspectief van belang zijn: door-
maar een paar minuten heeft geduurd of als het om bloedingsstoornissen van de retina, aandoeningen
minder ging dan volledige blindheid. Zo’n verslech- van de n. opticus en van de centrale gezichtsbanen,
tering kan variëren van wazig zien, alles grijs zien, een aandachtsgebied dat neuro-oftalmologie wordt
niets zien in een deel van het gezichtsveld, sterretjes genoemd. Een minuten durende blindheid aan één
of lichtflitsen zien tot helemaal niets meer zien. Voor oog bijvoorbeeld kan veroorzaakt worden door tij-
al deze vormen tezamen gebruiken we de term ‘slecht delijke ischemie van de retina. Het is niet altijd ge-
zien’. Het kan daarbij gaan om een afname van de ge- makkelijk om zo’n aanval, die amaurosis fugax wordt
zichtsscherpte (visus), zoals je die kan meten met een genoemd, te onderscheiden van een kortdurend
letterkaart; daarvoor is de term visusdaling gebruike- slecht zien in het kader van andere aandoeningen,
lijk. Of het gaat om defecten in het gezichtsveld (waar- met name migraine. Het herkennen ervan is echter
bij de visus meestal normaal is); daar wordt de term van groot belang, omdat amaurosis fugax beschouwd
gezichtsvelddefect voor gebruikt. kan worden als een TIA en er dus onderzoek gedaan
Slecht zien kan tal van oorzaken hebben, waar- moet worden naar een mogelijke oorzaak en maat-
onder natuurlijk veel oogheelkundige aandoenin- regelen genomen moeten worden om toekomstige
gen. Voorbeelden zijn een plotselinge visusdaling schade te beperken. Een ander voorbeeld is de in
van één oog bij een glasvochtbloeding of een re- uren tot dagen ontstane en in weken weer verbete-
tinaloslating, of heel geleidelijk van twee ogen bij rende visusdaling door een ontsteking van de nervus
een cataract, glaucoom of maculadegeneratie. Dit opticus, die als geïsoleerde aandoening voorkomt,

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_4, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
44 ne u r o lo gie

maar die we ook vaak zien bij (of als eerste teken afwisselend heeft dichtgedaan of afgedekt: bij een
van) multiple sclerose (neuritis optica). hemianopsie is er een gezichtsvelddefect met elk
Minstens zo verontrustend voor de patiënt is van de ogen.
als hij plotseling gaat dubbelzien. Met dubbelzien rr Gaat het om niets zien (of zwart of grijs of wazig) of
wordt bedoeld dat de patiënt de dingen waarnaar om fenomenen zoals sterretjes, flitsen of kartelstructuren
hij kijkt dubbel ziet. Je kunt deze sensatie naboot­ zien? Deze laatste (positieve) fenomenen komen
sen door – met beide ogen open – met een vinger via vooral bij migraine voor (zie voor negatieve en posi-
het bovenooglid een van je ogen wat te verplaatsen. tieve verschijnselen paragraaf 3.1).
Ook dubbelzien kan in aanvallen verlopen, zoals bij rr Is het slecht zien beperkt tot een deel van het gezichts-
de neuromusculaire aandoening myasthenia gravis. veld? Bij een retina-infarct kan het hele gezichts-
Vaker echter is het dubbelzien langdurend, en berust veld van een oog zijn aangedaan, maar ook alleen
het op een aandoening van een of meer oogspierzenu- een boven- of onderhelft. Bij een infarct of bloe-
wen (nn. oculomotorius, trochlearis en abducens). ding in het beloop van de radiatio optica of in de
occipitale cortex is een deel van het gezichtsveld
4.1 Anamnese van beide ogen uitgevallen. Bij aandoeningen van
Meestal is het onderscheid tussen slecht zien en dub- de nervus opticus (een neuritis optica bijvoor-
belzien niet zo moeilijk, zowel voor de patiënt als beeld) is er vooral uitval van het centrale deel van
voor de arts. Bij gering dubbelzien echter, waarbij de het gezichtsveld (centraal scotoom).
beelden nauwelijks uit elkaar staan, lijkt alles een wa- rr Zijn er begeleidende klachten, met name hoofdpijn
zige rand te hebben en kan de patiënt over slecht zien of pijn rond, achter of in het oog? Bij migraine wor-
of wazig zien klagen in plaats van over dubbelzien. den de visusklachten vaak gevolgd door (of gaan
Vraag bij wazig zien met twee ogen dan ook altijd gepaard met) halfzijdige hoofdpijn, die soms
naar het effect van het dichtknijpen of het afdekken vooral rond het oog gelokaliseerd kan zijn. Neu-
van één oog: bij dubbelzien zal de patiënt met elk oog ritis optica gaat vaak gepaard met pijn achter het
afzonderlijk normaal zien. De anamnese bij slecht oog bij oogbewegingen.
zien verschilt van die bij dubbelzien, en deze worden rr Is de patiënt bekend met hart- en vaatziekten, diabetes,
dan ook apart besproken. een systeemaandoening zoals sarcoïdose of collageen-
ziekte; gebruikt hij medicijnen; komen visusklachten in
4.1.1 Slecht zien de familie voor? Amaurosis fugax en retina-infarcten
rr Gaat het om kortdurend of nog voortdurend slecht zijn uitingen van vaatziekten. Aandoeningen van
zien? Patiënten met een idiopathische intracra­ de n. opticus komen voor bij systeemziekten en bij
niële hypertensie kunnen gedurende seconden het gebruik van bepaalde medicijnen. En er bestaan
blind zijn als ze uit gebukte houding overeind ook erfelijke aandoeningen van de n. opticus.
komen (zie paragraaf 32.4). Bij een doorbloedings-
stoornis van een oog of van de visuele cortex gaat 4.1.2 Dubbelzien
het slechte zien vaak na een paar minuten weer rr Gaat het werkelijk om dubbelzien? Vraag naar het ef-
voorbij. Slecht zien door een aura bij een migrai- fect van het dichtknijpen of het afdekken van één
neaanval duurt langer, 15 tot 30 minuten. Bij zowel oog: bij dubbelzien ziet de patiënt met elk oog af-
kort- als langdurend slecht zien is de snelheid van zonderlijk normaal.
ontstaan en het beloop van belang: maximale rr Verloopt het dubbelzien wisselend of is het langdurend?
uitval in seconden bij doorbloedingsstoornissen, Bij myasthenia gravis is dubbelzien wisselend aan-
uitbreiding gedurende minuten bij een migraine- wezig. Het ontstaat in de loop van de dag, is ver-
aura, gedurende uren bij een neuritis optica. dwenen na enige tijd de ogen gesloten te hebben en
rr Betreft het slecht zien één oog of beide ogen? Bij aan- ontstaat dan enige tijd later weer opnieuw.
valsgewijs slecht zien ben je voor het antwoord op rr In welke blikrichting is het dubbelzien het meest
de anamnese aangewezen. De patiënt kan vaak aanwezig (dat wil zeggen: staan de beelden het ver-
moeilijk onderscheid maken tussen slecht zien ste uit elkaar)? De mate waarin de twee beelden
met één oog of slecht zien aan één kant bij een uit elkaar staan hangt af van de richting waarin
homonieme hemianopsie (zie figuur 3.1). Vraag de patiënt kijkt, volgens de regel ‘de verlamde
daarom altijd of hij tijdens de aanval de ogen spier trekt aan het beeld in plaats van aan het oog’.
4 Sl echter zien of d u bbel zien 45

Bij een abducensparese rechts bijvoorbeeld ziet rr Visusdaling. Een afname van de visus (zoals geme-
de patiënt maximaal dubbel bij naar rechts kijken ten met een Snellenkaart) wijst – als cornea, lens en
en helemaal niet bij naar links kijken. Ook ziet glasvocht normaal zijn – altijd op een aandoening
hij dubbel bij veraf kijken (aankomende auto’s in van de retina of van de n. opticus.
de verte bijvoorbeeld) en niet als hij convergeert, rr Gezichtsvelddefect. Defecten in het gezichtsveld
als bij lezen. Patiënten met een trochlearisparese van één oog komen bij veel oogheelkundige aan-
zien vooral dubbel bij convergeren en naar bene- doeningen voor, met een retinaloslating, een
den kijken, zoals bij lezen of de trap aflopen (zie glasvochtbloeding en glaucoom als enkele voor-
verder hoofdstuk 16). beelden. Als het defect het maculagebied omvat
rr Zijn er ook andere klachten? Bij migraine is er is ook de visus gestoord. Een stoornis van de
meestal de kenmerkende bonzende hoofdpijn. Bij bovenste of onderste helft van het gezichtsveld
een oculomotoriusuitval kunnen er ook een afhan- of van een kleiner segment kan berusten op een
gend ooglid zijn en een wijde pupil. partieel infarct van de retina of van de papil van de
n. opticus. In dat geval is slechts de helft van het
4.2 Neurologisch onderzoek maculagebied getroffen en is de visus normaal.
Bij een patiënt met visusstoornissen gaat het natuurlijk Gezichtsvelddefecten in twee ogen, bitemporale
in de eerste plaats om het onderzoek van de ogen. hemianopsie en homonieme hemianopsie, berus-
rr Visus, gezichtsvelden en fundoscopie. Vanzelfspre- ten respectievelijk op pathologie van het chiasma
kend moet je bij slecht zien als hoofdklacht in de opticum of van de achter het chiasma verlopende
eerste plaats de visus meten met de Snellenkaart, visuele banen en de occipitale cortex (zie figuur
bij patiënten die een bril dragen met de bril op. 16.3). Ook bij deze defecten is de visus normaal.
De gezichtsvelden onderzoek je met de confron- rr Dubbelzien. Dit berust op een aandoening van
tatiemethode. Bij fundoscopie gaat het speciaal een of meer oogspierzenuwen (nn. oculomo-
om afwijkingen van de papil. Zie paragraaf 16.2.2 torius, trochlearis en abducens) of van een of
voor de uitvoering van dit onderzoek. meer oogspieren. Bij een aandoening van de n.
rr Oogleden en pupillen. Let op afhangende oogleden oculomotorius zijn er behalve een oogmotoriek-
(ptosis). Het onderzoek van de pupilreacties is bij stoornis ook een ptosis en een wijde niet op licht
een patiënt met visusstoornissen vooral gericht op reagerende pupil (zie paragraaf 16.1.3).
een mogelijk afferent pupildefect; gebruik daar-
voor zo nodig ook de ‘swinging flashlight test’. 4.4 Differentiële diagnose
Bij patiënten met dubbelzien kan er een efferent De differentiële diagnose van slecht zien wordt in eer-
pupildefect zijn (n. oculomotorius). Zie paragraaf ste instantie geleid door twee vragen:
16.2.4 voor de uitvoering van dit onderzoek. rr Ging of gaat het om slecht zien met één oog of met
rr Oogmotoriek. Met name bij de klacht dubbelzien beide ogen?
moet je nagaan of er sprake is van een strabisme, rr Duurde het slechte zien kort of lang?
dat wil zeggen een gedisconjugeerde stand van
de ogen in bepaalde posities. Aan de hand van Zie figuur 4.1 voor de mogelijkheden.
de afwijkende stand en de dubbelbeelden die de
patiënt daarbij aangeeft probeer je het probleem 4.4.1 Kortdurende visusstoornis met één oog
anatomisch te lokaliseren (paragraaf 4.3). Bij in rr Amaurosis fugax. Dit zijn aanvallen van plotselinge
de tijd wisselende dubbelbeelden, die aan myas- blindheid van één oog, veroorzaakt door een tijde-
thenie doen denken, moet je de patiënt ongeveer lijke afsluiting van de a. centralis retinae. De blind-
een halve minuut een excentrische positie laten heid ontstaat in seconden en duurt enkele minuten.
aanhouden, waarbij een strabisme kan ontstaan De afwijking kan het hele gezichtsveld van een oog
(en soms ook een ptosis). betreffen maar ook de bovenste of onderste helft. Er
zijn geen positieve verschijnselen als lichtflitsen of
4.3 Lokalisatie sterretjes zien. Het herstel is geleidelijker dan het
Voor het lokaliseren van het ziekteproces is het on- ontstaan, in minuten. Het belang van het onderken-
derscheid tussen visusdaling, gezichtsvelddefect en nen van amaurosis fugax is dat het als een vorm van
dubbelzien van groot belang. TIA beschouwd kan worden (zie paragraaf 35.1.1).
46 ne u r o l o g ie

amaurosis fugax
aanvallen
migraine

één oog
neuritis optica
papillitis
ischemische opticusneuropathie
langdurend
retina-infarct
erfelijke opticusatrofie
tumor van of rond n. opticus
slecht zien

migraine
TIA
aanvallen
syncope
obscuraties

twee ogen
intoxicaties
deficiënties
systeemaandoeningen
langdurend
pathologie chiasma of visuele banen
erfelijke opticusatrofie
MS

Figuur 4.1 Neurologische differentiële diagnose van slecht zien.

rr Migraine. Visusstoornissen als aura bij migraine rr Papillitis. Papillitis is een ontsteking van de papil
betreffen vrijwel altijd beide ogen, maar soms één van de oogzenuw, meestal door een virus, en
oog. Het gaat niet zozeer om blindheid, maar om veroorzaakt een ernstige visusdaling die in uren
een ‘wazig beeld’. De visusstoornis ontstaat niet ontstaat. De papil is onscherp, soms met bloedin-
abrupt en breidt zich geleidelijk uit. De klachten gen en exsudaten (zie verder paragraaf 35.1.2).
kunnen gevolgd worden door halfzijdige hoofd- rr Anterieure ischemische opticusneuropathie. Dit
pijn, fotofobie, misselijkheid en braken. komt vooral voor bij ouderen. Het gaat om een
infarcering van de papil van de oogzenuw of
4.4.2 Langdurend slecht zien met één oog een deel daarvan door afsluiting van de aa. cili-
rr Neuritis optica. Dit is een ontsteking van de oog- ares posteriores. Acute blindheid van een oog is
zenuw met onbekende oorzaak. De visusstoornis de meest voorkomende manifestatie, soms is er
ontstaat in de loop van uren en kan in uren tot maar een deel van het gezichtsveld uitgevallen.
dagen nog toenemen. De stoornis varieert van Bij fundoscopie is de papil onscherp met bloedink­
verminderde helderheid (‘fletsheid’) van kleuren jes langs de rand (zie verder paragraaf 35.1.1).
tot ernstige blindheid. De patiënt klaagt vaak over rr Retina-infarct. De symptomen zijn hetzelfde als die
een ‘vlek’ in het centrale deel van het gezichts- van amaurosis fugax, met dat verschil dat ze bij een
veld (een centraal scotoom). Er kan ook pijn zijn retina-infarct blijvend zijn (zie paragraaf 35.1.1).
achter het oog, met name bij oogbewegingen. Bij rr Tumor van de n. opticus of opticusschede. Gliomen
onderzoek is er een afferent pupildefect. De papil van de n. opticus komen vooral voor bij kinderen,
ziet er meestal normaal uit, soms is er papiloe- vaak in het kader van neurofibromatose type 1
deem (zie verder paragraaf 35.1.2). (door de ruimte-innemende werking van de tumor
4 Sl echter zien of d u bbel zien 47

in de orbita kan ook dubbelzien ontstaan). Van rr Systeemaandoeningen. Een dubbelzijdige opti-
de opticusschede kan een meningeoom uitgaan. cusneuropathie met geleidelijke visusdaling kan
De visusdaling ontstaat heel geleidelijk. Een snel- voorkomen bij schildklieraandoeningen, het syn-
lere visusdaling kan optreden bij infiltratie van de droom van Sjögren, granulomatose van Wegener
subarachnoïdale ruimte in de opticusschede bij en sarcoïdose.
leukemie of lymfoom. rr Tumoren van het chiasma of retrochiasmaal gelo-
kaliseerde tumoren. Een hypofysetumor of een
4.4.3 Kortdurend slecht zien met twee ogen craniofaryngeoom kan het centrale deel van het
rr Migraine. De patiënt klaagt over lichtflitsen, ster- chiasma comprimeren, waardoor de kruisende
retjes of kartelstructuren in een deel van het ge- ­vezels afkomstig van de nasale helften van de retina
zichtsveld, die zich geleidelijk uitbreiden in één worden onderbroken, met een bitemporale hemi-
helft van het gezichtsveld. Er ontstaat een sco- anopsie als gevolg. Focale laesies in de banen na
toom waarbij de positieve verschijnselen vaak het chiasma of in de occipitale cortex veroorzaken
alleen aan de rand zichtbaar blijven. De visuele een homonieme hemianopsie (zie figuur 16.3B).
verschijnselen worden vaak gevolgd door halfzij- rr Erfelijke, degeneratieve opticusatrofie. Sommige er-
dige hoofdpijn, fotofobie, misselijkheid en bra- felijke neurologische aandoeningen kunnen ge-
ken (zie paragraaf 27.1.1). paard gaan met een geleidelijke visusdaling door
rr Transient ischemic attack (TIA). Halfzijdige ge- atrofie van de n. opticus. Voorbeelden zijn: here-
zichtsvelduitval (homonieme hemianopsie) zonder ditaire cerebellaire atrofie, hereditaire motorische
andere halfzijdige uitvalsverschijnselen kan voor- sensorische neuropathie (HMSN), leukodystrofie
komen bij voorbijgaande ischemie van de occipitale en cerebellaire ataxie.
cortex (a. cerebri posterior) of het achterste deel van
de radiatio optica (achterste takken van de a. cerebri 4.4.5 Dubbelzien
media). Bij tijdelijk afsluiting van het distale deel Zie figuur 4.2 voor de differentiële diagnose van dub-
van de a. basilaris, waar deze zich splitst in de aa. belzien.
posteriores, kan volledige blindheid ontstaan. rr Transient ischemic attack (TIA). Tijdelijk dubbelzien
rr Vasovagale syncope. Een vasovagale syncope (vrijwel altijd minuten tot een uur) kan voorkomen
(flauwvallen) wordt meestal voorafgegaan door bij voorbijgaande ischemie van de hersenstam.
transpireren, misselijkheid en een licht gevoel Het dubbelzien gaat dan echter per definitie altijd
in het hoofd, en vaak ook visusstoornissen. gepaard met een of meer andere symptomen:
Deze worden meestal omschreven als ‘zwart ­dysartrie, slikstoornissen, coördinatiestoornissen
worden voor de ogen’ of ‘grijze vlekken voor draaisensaties of halfzijdige uitvalsverschijnselen.
de ogen’. De klachten ontstaan door bloeddruk- rr Myasthenie. Hierbij ontstaat het dubbelzien enige
daling en bradycardie. Als het flauwvallen niet tijd na het ontwaken of in de loop van de dag, met
heeft doorgezet kan dit een op de voorgrond afname als de ogen enige tijd gesloten worden.
staande klacht zijn. De visusstoornis duurt Er is ook vaak een wisselende ptosis (zie para-
meestal maar enkele seconden en nooit langer graaf 30.2.1).
dan een minuut. rr Oogspierverlamming door hersenzenuwlaesie. Lang-
rr Obscuraties. Dit zijn seconden durende aanval- durend of blijvend dubbelzien komt door uitval
len van wazig zien, spontaan optredend of ge- van een of meer oogspierzenuwen: nn. oculomo-
provoceerd door houdingsveranderingen, die torius, trochlearis en abducens. Zie voor de diffe-
voorkomen bij patiënten met stuwingspapillen rentiële diagnose daarvan paragraaf 35.2.1.
(zie paragraaf 31.4). rr Andere oorzaken. Dubbelzien door uitval van oog-
spierzenuwen of oogspieren komt voor bij veel
4.4.4 Langdurende visusstoornis met twee ogen aandoeningen waarbij vrijwel ook andere klach-
rr Intoxicatie of deficiëntie. Een dubbelzijdige opti- ten en verschijnselen aanwezig zijn of sterk op
cusneuropathie met geleidelijke visusdaling kan de voorgrond staan, zoals schildklierziekten (zie
veroorzaakt worden door verschillende medica- paragraaf 35.2.2), Wernicke-encefalopathie (zie pa-
menten: amiodaron, streptomycine, ethambutol, ragraaf 34.5.1), syndroom van Guillain-Barré (zie
INH, digitalis, chloroquine en disulfiram; en paragraaf 31.1.5) en het syndroom van Miller Fisher
komt voor bij deficiënties van vitamine B1 en B12. (zie paragraaf 35.2.2).
48 n e u r ol o g ie

vasculair/diabetes
oogspierzenuw trauma
compressie

pathologie van de sinus


meerdere cavernosus of rond de
alléén dubbelzien
oogspierzenuwen fissura orbitalis superior

dubbelzien

schildklierziekten
oogspieren
myasthenia gravis

gecombineerd TIA/staminfarct
met andere Wernicke-encefalopathie
verschijnselen syndroom Miller Fisher

Figuur 4.2 Differentiële diagnose van dubbelzien.

4.5 Aanvullend onderzoek in te schatten. Op een MRI zijn de inflammatoire ver-


De keuze van aanvullend onderzoek is afhankelijk anderingen in de n. opticus goed te zien en daarmee
van de klinische diagnose. kan de diagnose in geval van twijfel bevestigd worden.
Bij de vasculaire aandoeningen (amaurosis fugax, Soms is het onderscheid met een papillitis moeilijk
retina-infarct) wordt het vasculaire onderzoeksproto- en moet daarna laboratoriumonderzoek gedaan wor-
col gevolgd (CT, duplexonderzoek van de a. carotis, den (zie paragraaf 35.1.2).
bloedonderzoek). Bij patiënten met obscuraties en papiloedeem
Bij een vermoeden op een ruimte-innemend moet de oorzaak van verhoogde liquordruk worden
proces in de orbita, de n. opticus, het chiasma, sinus onderzocht (zie paragrafen 32.1.2 en 32.4). Als met
cavernosus of hersenstam is een MRI het onderzoek beeldvormend onderzoek geen afwijking is gevon-
van keuze. Soms is hierbij ook liquoronderzoek nodig, den (inclusief veneuze sinustrombose, zie paragraaf
met name als gedacht wordt aan een infectieuze of in- 20.5) en bij sterke verdenking op een papillitis volgt
flammatoire oorzaak of leptomeningeale metastasen. een lumbale punctie met drukmeting en onderzoek
Bij een neuritis optica moet MRI-onderzoek ge- naar infecties of ontsteking in het kader van een auto-
daan worden om de kans op het ontwikkelen van MS immuunziekte.
5 Duizeligheid

klachten
•• met ‘duizeligheid’ kan de patiënt heel verschillende sensaties bedoelen:
•• bewegingssensaties: de omgeving beweegt ten opzichte van de patiënt (draaien, golven)
•• licht gevoel in het hoofd, wazig zien, zwarte vlekken zien
•• onzekerheid bij het lopen
patronen
•• in aanvallen (A)
•• langdurend (L)
lokalisatie
•• bewegingssensaties: labyrint, n. vestibularis, vestibulaire kernen in hersenstam, mediaan cerebellum
•• licht gevoel in het hoofd: hypotensie, hypocapnie, angst
•• onzeker lopen: gestoorde coördinatie, gestoorde positie- en bewegingszin
belangrijkste aandoeningen
•• benigne paroxismale positieduizeligheid (A), neuritis vestibularis (L), ziekte van Ménière (A)
•• orthostatische hypotensie (A), bijna-syncope (A), paniekaanvallen (A)
•• ‘multiple sensory deficit’ (L)

Met de klacht ‘duizeligheid’ kan een patiënt veel ver- de langer durende draaisensaties bij de ziekte van Mé-
schillende sensaties bedoelen. Gemeenschappelijk nière. Ook aandoeningen van de n. vestibularis of van
daarin is het gevoel het evenwicht te verliezen, maar de vestibulariskernen in de hersenstam veroorzaken
dat betekent lang niet altijd dat het om een probleem draaiduizeligheid, zoals bij een neuritis vestibularis of
gaat met het evenwichtsorgaan (labyrint). Het kan bij- bij voorbijgaande ischemie van de hersenstam. Ook
voorbeeld ook gaan om een licht gevoel in het hoofd intoxicaties kunnen het evenwicht beïnvloeden, al dan
met de sensatie te zullen omvallen bij een plotselinge niet met bewegingssensaties, met alcohol, sedativa en
bloeddrukdaling, spontaan (bijna-flauwvallen, hart- anti-epileptica als belangrijkste oorzaken.
ritmestoornis) of bij het opkomen uit liggende of zit-
tende houding (orthostatische hypotensie), of zonder 5.1 anamnese
bloeddrukdaling bij angst met hyperventilatie, chro- Met de voorbeelden uit de inleiding wordt duidelijk
nisch of kortdurend bij een paniekaanval. De onze- dat je de klacht ‘duizeligheid’ altijd moet zien te ver-
kerheid kan ook in de benen zitten, door stoornissen helderen, wat bedoelt de patiënt precies? Het al of niet
van het gevoel of de coördinatie. Natuurlijk kan dui- ervaren van bewegingssensaties is daarbij een belang-
zeligheid ook door aandoeningen van het labyrint ver- rijk gegeven. Verder is van belang of de sensaties zich
oorzaakt worden. Daarbij staan bewegingssensaties in aanvallen voordoen of meer continu aanwezig zijn.
op de voorgrond, zoals de kortdurende hevige draai- rr Wat bedoelt de patiënt met duizeligheid? Soms ge-
duizelingen bij positieveranderingen die veroorzaakt bruikt de patiënt niet de term ‘duizeligheid’ maar
worden door de vorming van kalkgruis in het labyrint ‘evenwichtsstoornis’, maar ook voor die term is
(benigne paroxismale positieduizeligheid, BPPD). Of ­verheldering noodzakelijk. In tabel 5.1 worden de

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_5, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
50 n e u r o logi e

mogelijkheden genoemd. Het kan helpen de pa- daadwerkelijk ook valt. Soms ervaart hij een gol-
tiënt te vragen naar waar hij zijn klacht ervaart, vende beweging van de omgeving.
in zijn hoofd of ergens anders, in zijn benen
bijvoorbeeld. Licht worden in het hoofd bij een Aan de hand van deze drie hoofdvragen zul je met het
bloeddrukdaling zal hij samen met het daar vaak analyseren van de klacht ‘duizeligheid’ al een eind op
mee gepaard gaande grijs of wazig worden voor weg zijn (zie figuur 5.2).
de ogen in het hoofd lokaliseren (een visusdaling rr Zijn er begeleidende klachten? Hierbij moet je den-
door andere oorzaken zal hij eerder in de ogen ken aan hoofdpijn (migraine), tintelingen rond
lokaliseren, zie hoofdstuk 4). Ook de sensatie dat de mond (hyperventilatie), wazig zien of zwarte
de omgeving beweegt, zoals bij aandoeningen vlekken voor de ogen (bloeddrukdaling), doof-
van het labyrint, wordt in het hoofd gelokaliseerd. heid en oorsuizen aan één kant tijdens een aan-
Stoornissen van de coördinatie of het gevoel in de val (ziekte van Ménière).
benen worden meestal in de benen gelokaliseerd rr Welke medicatie gebruikt de patiënt of heeft hij recent
(‘slappe benen’, ‘zwabberende benen’). gebruikt?
rr Verloopt de ‘duizeligheid’ in aanvallen of gaat het
om een langdurende sensatie? Kortdurende aanval- 5.2 neurologisch onderzoek
len bij BPPD, orthostatische hypotensie; langer Na de anamnese zul je in het algemeen maar een
durende bij de ziekte van Ménière; of nog voort- beperkt aantal diagnostische mogelijkheden hebben.
durende duizeligheid bij neuritis vestibularis of Afhankelijk daarvan kun je gebruikmaken van de vol-
chronische hyperventilatie. Bij aanvallen is van gende onderdelen van het neurologisch onderzoek.
belang of ze spontaan ontstaan of uitgelokt wor- rr Bloeddruk en pols. Voor het vaststellen van or-
den door positieveranderingen (BPPD, orthosta- thostatische hypotensie moet je de bloeddruk
tische hypotensie) of door bepaalde situaties (bij liggend en staand meten (zie voor de uitvoering
syncope of angstaanvallen). paragraaf 17.2).
rr Gaat de ‘duizeligheid’ gepaard met bewegingssensa- rr Evenwicht. Bij een acute aandoening van labyrint,
ties, met name een draaisensatie, of betreft het meer n. vestibularis, vestibulaire kernen of het mediane
een licht gevoel in het hoofd of controleverlies over de deel van een cerebellaire hemisfeer kan de patiënt
benen? De bewegingssensaties bij aandoeningen niet stabiel staan en vaak ook niet zitten; hij valt
van labyrint, n. vestibularis of vestibulaire kernen om naar de aangedane kant. Deze valneiging kan
in de hersenstam houden meestal in dat de om- (afhankelijk van de aandoening) snel minder wor-
geving om de patiënt heen draait, en dat hij zelf den, waarbij de evenwichtsstoornis nog wel zicht-
het gevoel heeft naar één kant om te vallen of baar kan zijn bij de koorddansersgang. Ook kan de
patiënt nog enige tijd niet met de voeten aaneen-
Tabel 5.1 Wat er met ‘duizeligheid’ of ‘evenwichtsstoornis’ bedoeld
kan worden
gesloten rechtop blijven staan, hij moet de voeten
wat uiteen zetten om in evenwicht te blijven
klacht kan wijzen op rr Oogmotoriek. Bij een acute aandoening van laby-
licht gevoel in het • angststoornis rint, n. vestibularis, vestibulaire kernen of het
hoofd • orthostatische hypotensie mediane deel van een cerebellaire hemisfeer is
er niet alleen een valneiging, maar ook een nys-
• hartritmestoornis
tagmus: een spontane ritmische beweging van
wazig zien, zwart • orthostatische hypotensie
de ogen, die vaak al bij recht vooruitkijken zicht-
worden voor de • bijna-flauwvallen
ogen baar is. Net als de valneiging kan ook de nystag-
• hartritmestoornis mus snel weer afnemen, bij goed ­onderzoek van
bewegen of draaien • aandoening van labyrint, n. vestibu- de oogmotoriek kan deze echter vaak nog lang
van de omgeving laris of vestibulaire kernen gevonden worden als de klachten al over zijn (zie
onzekerheid bij • gevoelsstoornis in de benen voor nystagmus paragraaf 16.1.6, en voor het on-
het lopen • coördinatiestoornis derzoek van de oogmotoriek paragraaf 16.2.3).
• tekortschieten van meerdere zintuigen rr Coördinatie. Voor het beoordelen hiervan gebruik
je behalve de al genoemde koorddansersgang de
dubbelzien • oogspierstoornis
top-neusproef en de knie-hakproef (zie paragraaf
• aandoening van de hersenstam
14.2.4).
5 D u izeligheid 51

rr De kiepproef (figuur 5.1). Deze moet worden uit- moet dan een aandoening zijn van het labyrint, de
gevoerd bij alle patiënten die aangeven dat de n. vestibularis, de vestibulaire kernen in de hersen-
duizeligheid uitgelokt wordt door houdingsver- stam of (veel zeldzamer) het mediane deel van het
andering. De diagnose BPPD kan met deze test cerebellum.
worden vastgesteld. De draaisensaties ontstaan Alle andere vormen van duizeligheid berusten
bij afhangend hoofd na een kort interval van se- niet op een focale aandoening, maar op een globale
conden, gaan gepaard met een nystagmus, en stoornis als hypotensie of hypocapnie, of op gnosti-
doven binnen een minuut weer uit. Bij het over- sche gevoelsstoornissen in de benen of uitval van
eind zetten van de patiënt kan zich dit weer her- meerdere zintuigen door welke oorzaak dan ook.
halen (zie verder paragraaf 35.5).
rr Hyperventilatieprovocatieproef. Vraag de zittende 5.4 differentiële diagnose
patiënt 2 minuten snel en diep in en uit te ademen Voor het toespitsen van de differentiële diagnose bij
met open mond en klachten zodra ze ontstaan duizeligheid zijn twee vragen van belang (figuur 5.2):
te melden. Het is vooral van belang te vragen of rr Gaat het om een of meer aanvallen van duizelig-
de patiënt de eventuele klachten herkent en of ze heid? Waarbij de duur van een aanval kan variëren
identiek zijn aan die waarvan hij last heeft. van enkele seconden tot enkele uren.
rr Sensibiliteit. Bij onzeker lopen is het testen van de rr Gaat de duizeligheid gepaard met een bewegings-
positie- en bewegingszin met name aan de benen sensatie?
belangrijk (zie paragraaf 15.2.3).
5.4.1 Aanvallen met bewegingssensatie uitgelokt
5.3 lokalisatie door positieverandering
Als de duizeligheid gepaard gaat met een bewe- De duizeligheid treedt aanvalsgewijs op bij houdings-
gingssensatie, met name een draaigevoel, dan geeft veranderingen, duurt seconden tot minuten en gaat
dit ­belangrijke informatie over de lokalisatie. Er gepaard met een bewegingssensatie.

Figuur 5.1 De kiepproef met positieverandering van de patiënt om een benigne paroxismale positieduizeligheid en -nystagmus op
te wekken. 1 Het hoofd van de patiënt vasthouden en 45 graden naar één kant draaien. 2 De patiënt snel neerleggen en het hoofd
iets van de bank laten afhangen. 3 Halve minuut naar de geopende ogen van de patiënt kijken, waarbij deze de onderzoeker aankijkt.
4 Deze manoeuvre herhalen met het hoofd de andere kant op gedraaid. Zie StudieCloud voor een video-opname van deze
manoeuvre.

snel!
52 n e u r o logie

bij positieverandering BPPD

met
bewegingssensaties
ziekte van Ménière
aanvallen migraine
spontaan TIA

zonder hartritmestoornissen
bewegingssensaties angstaanvallen
bijna-flauwvallen

‘duizeligheid’

neuritis vestibularis
met aandoeningen van
bewegingssensaties hersenstam of
cerebellum

langdurend

intoxicaties
chronische
met of zonder
hyperventilatie
bewegingssensaties
multiple sensory deficit
brughoektumor

Figuur 5.2 Differentiële diagnose van duizeligheid.

Benigne paroxismale positieduizeligheid (BPPD). draaiduizeligheid, die gepaard gaan met misse-
Deze meest voorkomende vorm van draaiduizeligheid lijkheid, braken, en doofheid en oorsuizen aan
wordt veroorzaakt door de vorming van kalkgruis in één kant. Soms hebben patiënten het gevoel
het labyrint. Bij snelle houdingsveranderingen, met dat het aangedane oor verstopt is. De meeste
name vanuit liggende positie naar zitten of staan, aanvallen duren 20 minuten tot twee uur, maar
ontstaan aanvallen van hevige draaiduizeligheid. De langer durende aanvallen komen ook voor. Ken-
bewegingssensatie ontstaat na een interval van een merkend is dat de patiënt in de loop van jaren
paar seconden, en verdwijnt binnen een minuut dover wordt aan de aangedane kant, terwijl de
weer geheel. De aanvallen zijn te provoceren met de aanvallen van duizeligheid verminderen (zie
kiepproef (zie figuur 5.1). Daarbij zie je meestal een verder paragraaf 35.5).
horizontale-rotatoire nystagmus, die tegelijk met de rr Migraine. Draaiduizeligheid kan als aura bij mi-
klachten ontstaat en weer verdwijnt, met de snelle graine voorkomen. De duur varieert van minuten
fase gericht naar de aangedane kant (zie verder para- tot een half uur. De aanvallen worden meestal
graaf 35.4). gevolgd door hoofdpijn, misselijkheid, braken
en overgevoeligheid voor licht en geluid, maar
5.4.2 Spontane aanvallen met bewegingssensatie kunnen ook geïsoleerd voorkomen. Meestal zijn
De duizeligheid treedt aanvalsgewijs op, duurt minu- er wel aanwijzingen voor migraine in de voorge-
ten tot uren en gaat gepaard met een draaisensatie. schiedenis.
rr Ziekte van Ménière. Bij deze aandoening van rr Transient ischemic attack (TIA). Bij kortdu-
het labyrint treden aanvallen op van heftige rende focale ischemie van de hersenstam kan
5 D u izeligheid 53

draaiduizeligheid voorkomen, maar per definitie de draaiduizeligheid doet toenemen (zie verder
altijd in combinatie met een of meer andere ver- paragraaf 35.4).
schijnselen zoals dysartrie, coördinatiestoornis- rr Aandoeningen van de hersenstam of het cerebel-
sen of dubbelzien. Draaiduizeligheid alléén is lum. Bij een infarct of bloeding in het onderste
voor de diagnose TIA niet voldoende. deel van de hersenstam of mediaan in het cere-
bellum staat plotselinge heftige draaiduizelig-
5.4.3 Aanvallen zonder bewegingssensatie heid vaak sterk op de voorgrond. Een zeldzame
De duizeligheid treedt aanvalsgewijs op, duurt secon- vasculaire oorzaak van geïsoleerde duizeligheid
den tot minuten en gaat gepaard met een licht gevoel en eenzijdige doofheid is een afsluiting van de
in het hoofd zonder bewegingssensatie. a. auditiva interna. Ook bij tumoren van het ce-
rr Hartritmestoornissen. Paroxismale hartritme- rebellum of in de brughoek kunnen draaisen-
stoornissen (supraventriculaire tachycardie, boe- saties uitgelokt door bewegen een belangrijk
zemfibrilleren) kunnen gepaard gaan met een symptoom zijn.
kortdurende afname van het hartminuutvolume
waardoor de patiënt een licht gevoel in het hoofd 5.4.5 Langdurend met of zonder bewegingssensatie
ervaart, soms met zwarte vlekken voor de ogen. rr Intoxicaties. Een acute alcoholintoxicatie kan een
Ook de verandering in het hartritme wordt vaak licht gevoel in het hoofd veroorzaken, maar ook
gevoeld als hartkloppingen. Bij duizeligheid die bewegingssensaties (golven, draaien), vaak ver-
suggestief is voor hartritmestoornissen moet ver- sterkt door bewegen of het sluiten van de ogen.
wezen worden naar de cardioloog. Een nystagmus is bij een promillage boven de 0,5
rr Angstaanvallen (paniekaanvallen). Het gaat hier- vrijwel altijd zichtbaar, ook zonder klachten over
bij om aanvallen van het gevoel het evenwicht duizeligheid. Bij chronisch overmatig alcoholge-
te verliezen of te zullen omvallen of in elkaar te bruik kan een min of meer permanent gevoel van
zakken, vaak gepaard gaand met een warmtege- bewegingssensatie ontstaan dat deels verklaard
voel, gebrek aan lucht en hartkloppingen, en er wordt door blijvende schade aan het cerebellum
kan ook hyperventilatie bij optreden, met tinte- (zie paragraaf 34.6.2). De belangrijkste groepen
lingen rond de mond of in de handen of voeten, medicijnen die chronische duizeligheid kunnen
een droge mond en een snelle pols. De aanvallen veroorzaken zijn anti-epileptica (onder andere fe-
treden alleen op bij staan of lopen, vaak in drukke nytoïne, carbamazepine), sedativa (onder andere
ruimten (winkels, recepties). benzodiazepinen) en aminoglycosiden (onder
rr Bijna-flauwvallen Een vasovagale syncope kan andere streptomycine, gentamicine). Bij intoxi-
voorgegaan worden door hartkloppingen, grijs caties met anti-epileptica en sedativa kun je een
of zwart voor de ogen worden, misselijkheid en nystagmus vinden. Bij de beschadiging van het
transpiratie en het gevoel buiten kennis te raken. labyrint door aminoglycosiden beweegt de omge-
De klachten ontstaan meestal in bepaalde situa- ving als de patiënt zijn hoofd beweegt (oscillop-
ties, zoals een warme, drukke omgeving en bij sie), door vermindering van de vestibulo-oculaire
bloedprikken. Als de aanval niet doorzet en er reflexen (zie paragraaf 16.1.6). Naast duizeligheid
geen bewustzijnsverlies optreedt, kan de klacht is er vaak ook gehoorsvermindering.
‘duizeligheid’ op de voorgrond staan. rr Hyperventilatie. Bij chronische hyperventilatie
ervaart de patiënt een continu zweverig of ijl ge-
5.4.4 Langdurig met bewegingssensatie voel in het hoofd. Er is geen relatie met bewegin-
De duizeligheid duurt dagen. gen van het hoofd of met houdingsverandering.
rr Neuritis vestibularis. Hierbij ontstaat vrij plotse- Andere klachten van hyperventilatie, zoals tin-
ling een heftige draaiduizeligheid, die gepaard telingen en een droge mond, kunnen geheel
gaat met misselijkheid en braken. Bij neurolo- ontbreken. De klachten kunnen versterkt worden
gisch onderzoek vind je een horizontale-rotatoire met de hyperventilatieprovocatieproef.
nystagmus met snelle fase naar de niet-aange- rr ‘Multiple sensory deficit’. Hierbij ontstaat de duize-
dane kant. De patiënt ligt het liefst in bed en ligheid door verminderde functie van meerdere
durft het hoofd nauwelijks te bewegen omdat dit zintuigen: het zien, het gehoor en het diepe
54 n e u r ol ogie

­ evoel. Het gaat vrijwel altijd om mensen van


g 5.5 aanvullend onderzoek
oudere leeftijd. De patiënt omschrijft de duizelig- Bij de meeste vormen van duizeligheid kan op basis
heid als onzeker ter been zijn met de angst om te van de anamnese en gericht neurologisch onderzoek
vallen. De klachten treden met name op als er op al een diagnose worden gesteld en is aanvullend on-
meerdere zintuigen tegelijk een beroep wordt ge- derzoek niet nodig. Mogelijke schade aan labyrint
daan, zoals bij het oversteken van een drukke weg en cochlea (bij de ziekte van Ménière of bij gebruik
of het betreden van een vol warenhuis. De patiënt van een aminoglycoside) kan vastgesteld worden met
beweegt zich omzichtig en zoekt als het even kan elektronystagmografie, waarmee de prikkelbaarheid
tijdens het lopen steun aan stoelen, de arm van een van het labyrint gemeten kan worden, en een audio-
familielid of de muur. Het gebruik van een wan- gram (beide door de KNO-arts).
delstok leidt vaak tot verbetering van de klachten. rr CT. Dit onderzoek kan nuttig zijn bij een patiënt
rr Brughoektumor (vestibulair schwannoom). De be- bij wie men de waarschijnlijkheidsdiagnose TIA
langrijkste vroege klacht is eenzijdige doofheid en in het vertebrobasilaire stroomgebied heeft ge-
oorsuizen. In het beloop van de aandoening kan steld. Meestal zijn de ischemische afwijkingen,
ook plotselinge doofheid voorkomen. Duizeligheid vooral in het gebied van de hersenstam, met dit
is een veelvoorkomende klacht en bestaat meestal onderzoek niet zichtbaar. Een MRI is wat dat be-
uit een min of meer continu deinend gevoel. Be- treft gevoeliger, maar als die geen afwijkingen
trokkenheid van de n. trigeminus kan als eerste toont is voorbijgaande ischemie zeker nog niet
tot uiting komen door een verlaagde corneareflex uitgesloten en is de diagnostische meerwaarde
aan de aangedane kant. Er kan ook uitval van de n. van dit relatief kostbare onderzoek in dit geval
facialis ontstaan. In verreweg de meeste gevallen toch beperkt.
betreft het een vestibulair schwannoom. In 95% rr MRI. Bij verdenking op structurele laesies in de
komt de tumor geïsoleerd voor, in de overige ge- brughoek, hersenstam of cerebellum is altijd een
vallen in het kader van neurofibromatose type 2. MRI geïndiceerd.
6 Problemen met spreken en slikken

klachten
•• problemen met stemgeving en articulatie
•• slikstoornissen
•• problemen zich in taal uit te drukken en taal te begrijpen
patronen en lokalisatie
•• dysartrie: een spraakstoornis door een aandoening van een van de motorische systemen die mond- en
keelmotoriek aansturen; vaak met slikstoornissen
•• afasie: een taalstoornis door een aandoening van de taalgebieden in de taaldominante hemisfeer; behalve
spreken zijn ook begrijpen van gesproken taal en lezen en schrijven gestoord; geen slikstoornissen
vormen van dysartrie
•• bulbair (perifere motorische stoornis)
•• pseudobulbair (dubbelzijdige piramidebaanstoornis)
•• cerebellair
•• dysartrie bij aandoeningen van de basale kernen
vormen van afasie
•• Broca-afasie
•• Wernicke-afasie
•• globale afasie
•• amnestische afasie

Problemen met spreken komen bij veel verschillende een dysartrie kan daardoor soms moeilijk te verstaan
aandoeningen voor, soms gecombineerd met slikpro- zijn, maar wát hij zegt is inhoudelijk ongestoord. En
blemen. Bijna altijd gaat het om aandoeningen die dat is het essentiële verschil met afasie, waarbij juist
ook andere klachten veroorzaken, zoals spierzwakte het vermogen zich in taal uit te drukken gestoord is.
of bewegingsstoornissen. Een geïsoleerde spraak- Afasie ontstaat door een laesie of functiestoornis in
stoornis komt dan ook niet zo vaak voor. Toch is het de taalgebieden in de taaldominante hemisfeer (zie
van belang om een spraakstoornis te kunnen analy- paragraaf 18.1.4). Er komen soms wel articulatie-
seren, omdat de aard ervan een belangrijke bijdrage stoornissen bij voor, maar die zijn verwaarloosbaar
kan leveren aan het lokaliseren van de onderliggende in vergelijking met de taalstoornis. Deze taalstoornis
aandoening. uit zich niet alleen in het spreken, maar ook in het
Bij een spraakstoornis is het eerste essentiële begrijpen van wat anderen zeggen en in het lezen
onderscheid dat tussen een dysartrie en een afasie. en schrijven, functies die bij een dysartrie alle onge-
Een dysartrie is een stoornis in de articulatie en de stoord zijn. Van zowel afasie als dysartrie komen ver-
stemgeving door een aandoening van een of meer schillende vormen voor. Maar los van de verschillen
van de motorische systemen die de ademhalings-, die er binnen elk van deze twee groepen stoornissen
mond- en keelmotoriek regelen. Een patiënt met voorkomen blijft het essentiële verschil tussen deze

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_6, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
56 ne u r o l o g i e

twee groepen dat afasie een taalstoornis en dysartrie je vragen naar (risicofactoren voor) hart- en
een spraakstoornis is. vaatziekten. Bij multiple sclerose kunnen zich
Aandoeningen van de motorische systemen die al eerder episoden met uitvalsverschijnselen
de mond- en keelmotoriek regelen leiden niet alleen hebben voorgedaan. Er kunnen al langere tijd
tot dysartrie, maar vaak ook tot problemen met slik- motorische problemen zijn of cognitieve stoor-
ken: dysfagie. Slikstoornissen kunnen ook voorko- nissen die passen bij een sluipende ziekte, zoals
men bij afasie, maar die worden dan veroorzaakt door de ziekte van Parkinson of een dementiesyn-
de motorische stoornis waarmee een afasie gepaard droom.
kan gaan.
6.2 neurologisch onderzoek
6.1 anamnese Bij het onderzoek gaat het in de eerste plaats om het
Bij ‘problemen met spreken’ als klacht is het afnemen onderscheid tussen dysartrie en afasie; en daarna om
van de anamnese natuurlijk al een belangrijk onder- een mogelijke nadere karakterisering van de stoornis
deel van het neurologisch onderzoek. Het analyseren (figuur 6.1).
van de spraak en taal van de patiënt, waarvoor een
gewoon gesprek de belangrijkste basis vormt, be- 6.2.1 Dysartrie
schrijven we bij het neurologisch onderzoek. Als het Dysartrie is een stoornis in de articulatie en de stem-
spraakprobleem ernstig is ben je natuurlijk aangewe- geving door een aandoening van een of meer van de
zen op een heteroanamnese. motorische systemen die de ademhalings-, mond- en
rr Snelheid van ontstaan en beloop. Herseninfarcten keelmotoriek regelen (tabel 6.1). Een dysartrie gaat
en -bloedingen zijn belangrijke oorzaken van vaak gepaard met stoornissen in slikken en kauwen.
een acute spraakstoornis, meestal afasie. Het Net als bij de motoriek van armen en benen kan on-
subacuut ontstaan van een dysartrie (uren tot derscheid gemaakt worden tussen stoornissen van de
dagen) komt voor bij multiple sclerose en het perifere motorische neuronen of spieren, het pirami-
syndroom van Guillain-Barré. Spraakstoornis- debaansysteem, het cerebellum en de basale kernen
sen kunnen heel sluipend ontstaan bij extrapi- (zie paragraaf 14.1).
ramidale ziekten, amyotrofische lateraalsclerose rr Perifere motorische neuronen of spieren. De perifere
(dysartrie) en sommige dementiesyndromen motorische neuronen die bij de mond-, keel- of
(afasie). Kenmerkend voor de dysartrie bij myas- kauwmotoriek betrokken zijn, verlopen via de
thenia gravis is een wisselend beloop, waarbij de hersenzenuwen V, VII, IX, X en XII (zie hoofd-
klacht ontstaat na praten of eten, en weer over- stuk 16). De verschijnselen bij uitval van deze
gaat in rust. structuren worden bulbaire verschijnselen ge-
rr Andere klachten. Dysartrie gaat vaak gepaard met noemd. De slikstoornissen variëren van vaak ver-
slikstoornissen, die kunnen variëren van vaak ver- slikken (eerder van dranken dan van vast voedsel)
slikken (eerder van dranken dan van vast voedsel) tot totaal onvermogen te slikken. De kauwkracht
tot totaal onvermogen te slikken. Bij drinken kan kan afgenomen zijn. De spraakstoornis – bul-
de vloeistof door de neus weer naar buiten komen, baire dysartrie – bestaat uit een gestoorde articu-
omdat het zachte gehemelte niet functioneert latie, vooral van klanken waarbij de lippen of de
(nasale regurgitatie). De aandoeningen die een tong betrokken zijn (bijvoorbeeld ‘p’, ‘b’, ‘t’, ‘l’),
dysartrie veroorzaken gaan vrijwel altijd gepaard en de spraak is vaak nasaal. Hersenstaminfarc-
met andere motorische stoornissen: loopstoor- ten en myasthenie zijn de meest voorkomende
nissen, coördinatieproblemen of verminderd en oorzaken.
traag bewegen. Een afasie gaat meestal gepaard rr Piramidebaansysteem. De centrale aansturing
met rechtszijdige uitvalsverschijnselen: halfzij- van de motorische hersenzenuwkernen wordt
dige spierzwakte of gevoelsstoornissen, niet goed (met uitzondering van de n. hypoglossus en het
zien aan één kant of combinaties daarvan (zie pa- monddeel van de n. facialis) vanuit beide hemi-
ragraaf 1.3). sferen verzorgd, zodat bij enkelzijdige laesies geen
rr Voorgeschiedenis. Omdat beroertes een belang- ernstige problemen ontstaan. Bij dubbelzijdige
rijke oorzaak zijn van dysartrie en afasie moet laesies van deze corticobulbaire banen ontstaan
6 Probl emen met spreken en sl ikken 57

bulbair

pseudobulbair

dysartrie
cerebellair

extrapiramidaal

spraakstoornis

Broca-afasie

Wernicke-afasie

afasie
globale afasie

amnestische afasie

Figuur 6.1 Met onderzoek van spraak en taal probeer je idealiter de stoornis in een van deze acht categorieën onder te brengen. Het
onderscheid tussen dysartrie en afasie is het belangrijkst.

Tabel 6.1 Verschijnselen bij verschillende vormen van dysartrie

type dysartrie verschijnselen aandoeningen


bulbair • nasale spraak • myasthenie
• gestoorde articulatie • syndroom van Guillain-Barré
• slikstoornissen • sommige spierziekten
• verminderde kauwkracht • hersenstaminfarct
pseudobulbair • klein aantal lettergrepen per ademteug • multipele herseninfarcten en
• gestoorde articulatie -bloedingen in twee hemisferen
• snelle tongbewegingen gestoord • multiple sclerose
• slikstoornissen
• dwanglachen en -huilen
cerebellair • variaties in toonhoogte en stemvolume • intoxicaties (alcohol)
• vaak explosieve articulatie • cerebellaire infarcten en bloedingen
• multiple sclerose
• cerebellaire degeneraties
extrapiramidaal • hypokinetisch: zacht, monotoon, slechte articulatie • ziekte van Parkinson
• hyperkinetisch: uitschieters • parkinsonisme
• ziekte van Huntington
58 ne u r o l o g ie

echter wel klinische verschijnselen, die pseudo- Zoals gezegd zijn bij afasie alle taalmodalitei-
bulbaire verschijnselen worden genoemd. Ook ten in meer of mindere mate gestoord: de spontane
hierbij komen slikstoornissen voor. De tong kan spraak, het taalbegrip, benoemen, nazeggen, lezen
wel krachtig zijn, maar kan niet snel heen en weer en schrijven. Afhankelijk van de plaats van een laesie
bewogen worden. De pseudobulbaire dysartrie in het wijdverspreide gebied dat bij de taal betrokken
wordt gekenmerkt door het kleine aantal letter- is, kan het accent vooral op bepaalde subfuncties lig-
grepen dat met één ademteug uitgesproken kan gen, waardoor verschillende soorten afasie ontstaan
worden en door articulatiestoornissen. Vaak is er (tabel 6.3, en zie figuur 18.6). In de praktijk wordt de
dwanglachen en -huilen: hierbij begint de patiënt term gemengde afasie vaak gebruikt om aan te geven
regelmatig abrupt, ongewild en vaak zonder dui- dat een patiënt zowel een expressieve stoornis heeft
delijke aanleiding luid te lachen of te huilen, om als een begripsstoornis. Deze term heeft in feite een
daar even abrupt weer mee op te houden. Multi- weinig specifieke betekenis, omdat elk type afasie in-
pele herseninfarcten zijn de meest voorkomende derdaad gemengd is. Het is echter niet altijd gemak-
oorzaak. kelijk afasie in een van de typen uit tabel 6.3 onder te
rr Cerebellum. Bij cerebellaire aandoeningen is de brengen
spraak irregulair, met variaties in toonhoogte en
stemvolume, en een vaak explosieve articulatie, 6.2.3 Overig neurologisch onderzoek
vergelijkbaar met de hypo- en hypermetrie van de Bij een dysartrie vraagt het onderzoek van de mond-
motoriek van de extremiteiten. en keelmotoriek extra aandacht (zie paragraaf 16.2.8).
rr Basale kernen. Bij hypokinetisch-rigide syndromen Er zijn vrijwel altijd ook motorische stoornissen van
is de spraak zacht en monotoon, met slechte articu- de extremiteiten. Een afasie komt soms geïsoleerd
latie; bij chorea vertoont de stem uitschieters in vo- voor, zonder in het oog springende halfzijdige uitvals-
lume en snelheid, is ontremd zoals de bewegingen verschijnselen. Zoek dan naar eventuele latente pare-
in de extremiteiten. sen (zie tabel 14.7). Patiënten met een Wernicke-afasie
(temporale laesie) kunnen een halfzijdig gezichtsveld-
De spraak is in het algemeen goed te beoordelen bij defect hebben.
een gewoon gesprek met de patiënt. Bij geringe afwij-
kingen kun je de patiënt vragen lastige zinnetjes na te 6.3 lokalisatie
zeggen, zoals ‘derde rijdende artilleriebrigade’, ‘de kat
krabt krullen van de trap’ of ‘Liesje leerde Lotje lopen 6.3.1 Dysartrie en slikstoornissen
langs de lange Lindenlaan’. Het onderscheid tussen de verschillende vormen van
dysartrie is ook voor ­deskundigen met veel ervaring
6.2.2 Afasie niet altijd makkelijk. Voor het lokaliseren zijn de bij-
Een afasie ontstaat door een laesie of een functiestoor- komende motorische verschijnselen, die vaak juist op
nis in de taalgebieden in de taaldominante cerebrale de voorgrond staan, minstens zo belangrijk. Zo kun je
hemisfeer (meestal de linker; zie paragrafen 18.1.1 en te maken hebben met:
18.1.4). De problemen met het spreken vallen daarbij rr een bulbair syndroom: bulbaire dysartrie met
het meest op, en daarom wordt de term afasie ge- zwakte van de gelaatsspieren, zonder piramide-
bruikt (‘niet kunnen spreken’). Bij alle patiënten met baanverschijnselen;
afasie zijn er echter ook stoornissen in het begrijpen rr een dubbelzijdig piramidebaansyndroom: pseu-
van gesproken taal, het benoemen van objecten en be- dobulbaire dysartrie met dwanghuilen, dub-
grippen, het nazeggen van gesproken taal, het lezen belzijdig levendige spierrekkingsreflexen en
(alexie) en het schrijven (agrafie; figuur 6.2). Al deze pathologische voetzoolreflexen;
verschillende taalmodaliteiten kun je afzonderlijk on- rr een cerebellair syndroom: cerebellaire dysar-
derzoeken, waarbij het accent van de stoornissen per trie met een atactisch looppatroon en een ge-
patiënt kan wisselen, samenhangend met de lokalisa- stoorde coördinatie met intentietremor van de
tie van de laesie in de taalgebieden (tabel 6.2). handen;
6 Pro bl emen met sp reken en sl ikken 59

Figuur 6.2 Bij patiënten met een afasie is ook het schrijven gestoord. Dit is op verzoek geschreven door een 67-jarige man met een
afasie door een pariëtotemporaal herseninfarct, gekenmerkt door een redelijk vloeiende spraak met veel versprekingen en een matig
begrip voor gesproken en geschreven taal. De opdrachten waren: maal, krijt, schicht, werkster, montage, dapperheid, luchtpostbrief,
zij wordt zijn vrouw, hij lijkt dapper te zijn, waarheen zal zij mij sturen.

Tabel 6.2 Onderzoek van verschillende taalfuncties

spontane spraak letten op woordproductie (‘fluency’), woordvindproblemen, versprekingen


benoemen voorwerpen of plaatjes laten benoemen
nazeggen woorden, zinnen
taalbegrip eenvoudige opdrachten geven, zoals ‘kunt u het raam aanwijzen’ of ‘pak uw rechteroor vast met uw
linkerhand’
lezen hardop lezen, op schrift gestelde opdracht laten uitvoeren (bijvoorbeeld ‘sluit uw ogen’)
schrijven letten op inhoudelijke verschrijvingen (het schrift kan ook motorisch gestoord zijn)

rr een hypokinetisch-rigide syndroom: zachte mono- temporaal of pariëtaal. Vaak zullen er andere ver-
tone spraak met mimiekarm gelaat en weinig en schijnselen zijn die in dezelfde richting wijzen, zoals
traag bewegen. een hemiparese of homonieme hemianopsie rechts.
Voor de ziektediagnose zal bij deze patiënten altijd
6.3.2 Afasie een CT of MRI gemaakt worden, waardoor de loka-
De lokaliserende waarde van het vaststellen van een liserende waarde van de afasiesyndromen niet meer
afasie is groot: bij rechtshandigen bevindt de laesie zo belangrijk is.
of functiestoornis zich altijd in de linkerhemisfeer
(taaldominant), bij linkshandigen meestal. Het on- 6.4 Differentiële diagnose
derscheid tussen de verschillende afasiesyndromen De differentiële diagnose is in dit hoofdstuk vooral
(tabel 6.3) is niet altijd makkelijk. Het kenmerk met gericht op het onderscheid tussen de verschillende
de grootste lokaliserende waarde is de woordproduc- spraakstoornissen: zie figuur 6.1, en tabellen 6.1
tie (‘fluency’): bij patiënten die weinig tot niets zeg- en 6.3. De differentiële diagnose van de onderliggende
gen zal de laesie in elk geval frontaal gelokaliseerd ziektebeelden wordt vooral bepaald door de lokalisatie
zijn, bij patiënten met een grote woordproductie van de aandoening.
60 ne u r o l o g ie

Tabel 6.3 Verschillende typen afasie

type afasie kenmerken plaats van de laesie


Broca-afasie • spreekt weinig frontaal
(‘expressieve • weinig grammaticale structuur
afasie’) (telegramstijl)
• fonematische parafasieën*
• taalbegrip relatief goed
• is zich bewust van stoornis
Wernicke-afasie • spreekt veel temporaal of pariëtaal
(‘sensorische • normale zinsmelodie semantische parafasieën* en
afasie’) neologismen**
• zinnen vaak niet goed te begrijpen
• taalbegrip sterk gestoord
• is zich vaak niet bewust van stoornis
globale afasie • spreekt vrijwel niet frontotemporopariëtaal
• herhaalt vaak een stereotiep woord of zinnetje
• begrijpt vrijwel niets
amnestische afasie • vooral woordvindstoornissen (veel ‘dinges’ of ‘u weet weinig lokaliserende waarde; komt bij
wel’ of vage omschrijvingen en uitvluchten naar zowel focale als diffuse laesies en ook
woorden in andere talen) bij metabole encefalopathieën voor
• expressie en taalbegrip relatief goed
* Parafasieën zijn versprekingen. Fonematisch: klankverwisselingen (mofel in plaats van tafel); semantisch: verwisseling met
(meestal) verwante woorden (stoel in plaats van tafel).
** Neologismen zijn niet-bestaande woorden.

6.5 aanvullend onderzoek geen plaats. Een logopedist kan de aard van de spraak-
Voor het onderscheid tussen de verschillende vormen en slikstoornis beter vaststellen om de therapie daarop
van dysartrie en afasie ben je volledig aangewezen te kunnen afstemmen.
op klinische observatie en (bij afasie) op eenvoudige
spreekkamertests; aanvullend onderzoek heeft daarin
7 Stoornissen van cognitie en gedrag

klachten
•• vergeetachtigheid, verwardheid
•• gedragsstoornissen, persoonlijkheidsveranderingen
patronen
•• focale stoornis: stoornissen door een focale laesie
•• delier: sterk gestoorde aandacht, cognitieve stoornissen, motorische onrust, gestoord slaap-waakritme
•• dementiesyndroom: meerdere cognitieve stoornissen bij normaal bewustzijn (geen ernstige
aandachtsstoornis)
•• psychose: gestoord realiteitsbesef, zonder cognitieve stoornissen en bij normaal bewustzijn
lokalisatie
•• focale of diffuse cerebrale pathologie (met uitzondering van psychose)
belangrijkste aandoeningen
•• focale stoornis: infarcten, bloedingen, traumatisch hersenletsel; ‘transient global amnesia’; epileptische
amnesie
•• delier: hersenziekten; algemene ziekten; intoxicaties; onttrekking
•• dementiesyndroom: neurodegeneratieve ziekten; cerebrovasculaire ziekten; metabole en toxische
encefalopathieën

Dit hoofdstuk gaat over patiënten die in de war zijn, psychiatrisch onderzoek moet je dan ook eerst pro-
vergeetachtig zijn geworden of ongewoon gedrag beren het klinische toestandsbeeld onder te bren-
vertonen. De patiënten zelf hebben vaak weinig of gen in een van de vier categorieën: focale stoornis,
geen ziektebesef, en je ziet ze meestal op aandrin- delier, dementiesyndroom of psychose (tabel 7.1).
gen van ongeruste familieleden of vrienden. ‘In Pas daarna stel je een gerichte differentiële diag-
de war zijn’, ‘vergeetachtigheid’ en ‘ongewoon ge- nose op.
drag’ zijn betrekkelijk vage omschrijvingen. Met de Met een focale stoornis wordt een geïsoleerde
combinatie van heteroanamnese, neurologisch en stoornis bedoeld van een van de hogere cerebrale

Tabel 7.1 Vier grote diagnostische categorieën bij ‘verwardheid’, geheugenproblemen of gedragsveranderingen

bewustzijn cognitieve stoornissen gedragsveranderingen


focale stoornis normaal één mogelijk
delier gedaald* meerdere ja
dementiesyndroom normaal meerdere ja
psychose normaal geen** ja
* Ernstige stoornis in het richten en vasthouden van de aandacht of toegenomen slaperigheid.
** Soms wel bij geavanceerd neuropsychologisch onderzoek.

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_7, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
62 ne u r o l o g ie

Tabel 7.2 Focale stoornissen die als ‘verwardheid’ geïnterpreteerd kunnen worden

afasie • weinig of geen spraak: Broca-afasie


• onsamenhangende woordenvloed of gestoord taalbegrip: Wernicke-afasie
• geen spraak bij alerte patiënt: mutisme, geen afasie
apraxie • vaak samen met afasie
• eventueel gezichtsvelddefect (onderkwadrants-hemianopsie)
stoornissen in ruimte- • verdwalen bij verder goede oriëntatie
lijk inzicht of verwaar- • problemen met aankleden (kledingapraxie)
lozing
• tekenen van verwaarlozing
• onverschilligheid voor de stoornissen
• vaak hemianopsie of visuele extinctie links
frontaal syndroom • gedragsstoornissen staan op de voorgrond
• meestal ontbreken cognitieve stoornissen
• bij frontale laesies in de taaldominante hemisfeer kan er ook een afasie zijn
amnestisch syndroom • inprentingsstoornissen
• andere cognitieve functies intact of veel minder gestoord
delier • meestal bij diffuse encefalopathieën
• soms bij acute focale laesie (infarct of bloeding), rechts pariëtaal of in genu van de capsula
interna

functies (tabel 7.2). Een patiënt met een Wernicke- de patiënt motorisch onrustig, soms ontremd en
afasie door een klein temporaal infarct kan door agressief, maar hij kan ook erg rustig zijn en veel
zijn moeilijk te begrijpen spraak en zijn onbegrip slapen (‘stil delier’). Het slaap-waakritme is vaak ern-
voor wat anderen tegen hem zeggen een verwarde stig verstoord, met onrust ’s nachts en slaperigheid
indruk maken. Hetzelfde geldt voor iemand die overdag.
alsmaar tegen dingen oploopt en van alles kwijt De gevoeligheid voor het ontwikkelen van een
is door een geïsoleerde hemianopsie waarvan hij delier wordt bepaald door een aantal persoonsge-
zich niet bewust is. De hogere cerebrale functie- bonden kenmerken en door omgevingsfactoren
stoornissen worden uitvoerig besproken in hoofd- (figuur 7.1). Een delier ontstaat sneller bij oude
stuk 18. mensen, mensen met een hersenbeschadiging of
Een delier (of delirium) is misschien het be- een actieve hersenziekte, met een verslaving of met
kendst als complicatie van overmatig alcoholge- chronisch slaapgebrek. Een weinig vertrouwde om-
bruik, maar het komt veel vaker voor bij allerlei geving (bijvoorbeeld een ziekenhuis), sensorische
interne en neurologische aandoeningen (paragraaf deprivatie en immobilisatie zijn uitlokkende omge-
7.4.2). Het kernsymptoom van een delier is een ge- vingsfactoren.
stoorde aandacht. De patiënt kan zich niet concen- Dementie (of een dementiesyndroom) is gede-
treren en is snel afgeleid, of hij kan zijn aandacht finieerd als de combinatie van verschillende cogni-
juist niet snel wisselen. Door de aandachtsstoornis tieve stoornissen of gedragsveranderingen, bij een
ontstaan verschillende andere cognitieve stoornis- ongestoord bewustzijn, en in die mate dat de stoor-
sen en gedragsveranderingen. De patiënt neemt nissen tot beperkingen leiden in het dagelijkse leven.
nieuwe informatie niet goed op, waardoor hij wat Het ongestoorde bewustzijn is in de definitie opge-
er om hem heen gebeurt meteen weer vergeet. Hij nomen voor het onderscheid met een delier. Een
verliest zijn greep op de situatie waarin hij verkeert dementiesyndroom is niet per definitie irreversibel:
en kan geen gedachtelijn meer vasthouden. Hij raakt hoewel het meestal wordt veroorzaakt door sluipende
gedesoriënteerd in tijd en plaats. Er kunnen woord- onbehandelbare hersenziekten, zoals de ziekte van
vindstoornissen, waarnemingsvervalsingen en hal- Alzheimer, kan het ook veroorzaakt worden door
lucinaties (meestal visueel) voorkomen. Vaak is behandelbare aandoeningen (zie tabel 26.3). Een
7 Stoorniss en van cognitie en ged rag 63

predisponerende factoren oorzaken


– hoge leeftijd – intracraniële aandoeningen
– hersenbeschadiging – interne ziekten
– slaapgebrek – intoxicaties/medicamenten
– sensorische deprivatie – onttrekking van ‘drugs’ of
– immobilisatie medicamenten

verschijnselen
– aandachts- en concentratie-
stoornissen
– wisselend bewustzijn
– verstoord slaap-waakritme
– desoriëntatie en geheugen-
stoornissen
– motorische onrust
– waarnemingsvervalsingen en
hallucinaties

Figuur 7.1 De multifactoriële genese van het delier.

dementiesyndroom kan soms gepaard gaan met informatie over de symptomen en het functioneren
wanen, hallucinaties en stemmingsveranderingen. van de patiënt. Partners en andere bekenden van de
Een psychose wordt gekenmerkt door een ge- patiënt voelen zich bezwaard om in diens bijzijn uit-
stoord realiteitsbesef, zich uitend in wanen en gebreid te vertellen over de gedragsproblemen, zeker
hallucinaties (meestal auditief, ‘stemmen horen’). als deze zelf het probleem ontkent.
Het bewustzijn is ongestoord en er zijn geen opval- rr Begin en beloop. Hoe zijn de symptomen begon-
lende cognitieve stoornissen. Het denken kan sterk nen, acuut, in korte tijd of heel geleidelijk? Een
associatief zijn, met concretismen (concrete bete- acuut begin (seconden tot minuten) komt voor
kenis toekennen aan abstracte begrippen) en soms bij infarcten en bloedingen, een migraineaura
neologismen (zelfbedachte nieuwe woorden). In en focale epilepsie. Meestal gaat het dan om een
extreme gevallen kan de spraak aan een Wernicke- focale stoornis, soms om een delier (tabel 7.2).
afasie doen denken. De activiteit kan variëren van Een subacuut begin, waarbij de symptomen zich
apathisch en zwijgend teruggetrokken zijn tot druk ontwikkelen in de loop van uren tot dagen, komt
en chaotisch gedrag met veel spreken, schreeuwen voor bij zowel een delier als een psychose. Van
en (oninvoelbaar) lachen. Door een sterke preoccu- een dementiesyndroom is het begin meestal niet
patie met hun eigen gedachten kunnen patiënten goed aan te geven. De symptomen ontstaan ge-
soms weinig aandacht hebben voor hun omgeving, leidelijk en worden pas in de loop van maanden
waardoor het onderscheid met een delier lastig kan opvallend.
zijn. Daar staat tegenover dat een (eerste) psychose rr Aard van de symptomen. Wat gaat er mis in het
meestal op jonge leeftijd ontstaat en dat het delier dagelijkse leven, bij het onthouden van afspraken
vooral bij ouderen voorkomt. of boodschappen, de weg vinden, aankleden, in-
termenselijk contact? Gaat het vooral om cogni-
7.1 Anamnese tieve symptomen of om gedragsveranderingen?
Door stoornissen in aandacht en geheugen, taalpro- Bij een focale laesie in de taalgebieden in de
blemen of achterdocht, samen met het ontbreken linkerhemisfeer, de ziekte van Alzheimer of een
van ziekte-inzicht, is een anamnese meestal onmo- delier bij een infectie ligt de nadruk op de cog-
gelijk. Je bent dus vrijwel altijd aangewezen op een nitieve stoornissen; bij een frontale focale laesie,
heteroanamnese. Neem die bij voorkeur af in afwe- frontotemporale dementie of een psychose op de
zigheid van de patiënt. Dit geeft aanzienlijk meer gedragsveranderingen.
64 ne u r o l o g ie

rr Voorgeschiedenis. Zijn de symptomen ‘uit volle het genu van de capsula interna (waarin projec-
gezondheid’ ontstaan of was de patiënt al licha- ties van de thalamus naar de prefrontale cortex
melijk ziek (vooral van belang voor delier)? Is er verlopen).
eerder al een hersenziekte vastgesteld, zoals een rr Dementie. Binnen de algemene definitie van een
herseninfarct, blijvende schade na een trauma- dementiesyndroom (zie hiervoor) zijn er ver-
tisch hersenletsel, de ziekte van Parkinson (die schillende klinische beelden mogelijk, samen-
een patiënt gevoeliger maakt voor het ontwik- hangend met de lokalisatie van de onderliggende
kelen van een delier)? Heeft hij dergelijke epi- pathologie.
soden eerder doorgemaakt (delier, psychose)?
Gebruikt hij medicijnen en is hij recentelijk Een belangrijk onderscheid is dat tussen corticale
met een medicijn gestart? Hoe is zijn alcohol- en subcorticale dementiesyndromen (tabel 7.3). Bij
consumptie; is hij daar recentelijk mee gestopt? patiënten met vooral of alleen maar corticale aandoe-
Gebruikt hij drugs? ningen bestaat de geheugenstoornis uit een slechte
rr Familie. Sommige aandoeningen die dementie ver- inprenting van nieuwe informatie en het verloren
oorzaken zijn genetisch bepaald. gaan van oude (stoornis van het anterograde en re-
trograde episodische geheugen). Er zijn typische
7.2 Neurologisch onderzoek corticale functiestoornissen, zoals taalstoornissen,
Het onderzoek is natuurlijk in de eerste plaats gericht apraxie en stoornissen in het ruimtelijk inzicht. Bij
op de hogere cerebrale functies. Dit onderzoek be- patiënten met subcorticale aandoeningen zijn vooral
spreken we in hoofdstuk 18. Maar ook het algemene de uitvoerende functies gestoord (zie paragraaf 18.1.1).
neurologisch onderzoek kan belangrijke aanwijzingen Ze hebben moeite met het ophalen van recente in-
voor de differentiële diagnose opleveren. Focale tem- formatie die vaak wel ingeprent blijkt te zijn (zie
porale en pariëtale laesies kunnen door onderbreking paragraaf 18.3.1). Andere cognitieve functies zijn ge-
van de onderliggende radiatio optica gezichtsveldde- kenmerkt door traagheid en gebrek aan flexibiliteit,
fecten geven. Een delier kan gepaard gaan met myo- maar zijn inhoudelijk minder gestoord dan bij een
klonieën (waaronder asterixis; zie paragraaf 2.1.4). Bij corticale dementie (geen taalstoornissen, apraxie en
een dementiesyndroom door de chorea van Hunting- dergelijke). Bij patiënten met een corticaal demen-
ton, ziekte van Parkinson of de ziekte van Creutzfeldt- tiesyndroom komen motorische stoornissen pas in
Jakob komen ook motorische verschijnselen voor (zie de laatste stadia van de ziekte voor, maar bij patiën-
paragrafen 23.1, 23.3 en 26.5). ten met een subcorticaal type dementie zijn deze al
vroeg ook aanwezig. Verder is bij patiënten met een
7.3 Lokalisatie subcorticale dementie de spraak vaak zacht en dysar-
rr Focale stoornissen. Deze komen voor bij focale trisch, en vertonen ze een hypokinesie met stramme
laesies, zoals infarcten en bloedingen, of func- houding en gestoord looppatroon. Vaak zijn ze apa-
tiestoornissen, zoals epilepsie en migraine. Zie thisch en initiatiefloos en kunnen ze daardoor een
voor de lokalisatie van hogere cerebrale functies depressieve indruk maken, terwijl patiënten met een
tabel 18.1. corticale dementie vaak eufoor zijn met snel wisse-
rr Delier Dit is bijna altijd de uiting van een diffuse lend affect.
encefalopathie. Zelden wordt delier veroorzaakt Ook binnen elk van deze twee dementietypen zijn
door een acute focale laesie: rechts pariëtaal of in er verschillen. Bij patiënten met een frontotemporale

Tabel 7.3 Verschillen tussen corticale en subcorticale dementiesyndromen

corticaal subcorticaal
geheugen vooral inprenting gestoord vooral ophalen gestoord
andere cognitieve functies taalstoornissen, apraxie, enzovoort traagheid, afgenomen flexibiliteit
spraak normaal zacht, dysartrisch
motoriek normaal loopstoornissen, bewegingsstoornissen
affect normaal of wisselend apathisch
7 StoorniSSen van cognitie en ged rag 65

dementie zijn de gedragsveranderingen opvallender een acute stoornis in het anterograde episodische
dan de cognitieve stoornissen, terwijl bij de ziekte van geheugen (inprentingsvermogen), vaak gecom-
Alzheimer juist de cognitieve stoornissen op de voor- bineerd met een stoornis in het retrograde epi-
grond staan. onderscheid tussen de verschillende sodische geheugen (zie paragraaf 18.3.1). Tijdens
subcorticale dementieën is van minder praktisch be- de aanval kan de patiënt nieuwe informatie niet
lang. opslaan, wat tot uiting komt in het steeds opnieuw
vragen naar wat er gebeurd is, waar hij is en wie de
7.4 diFFerentiËle diAgnose onderzoeker is, ook na herhaalde uitleg. Meestal
De twee belangrijkste uitgangspunten voor een diffe- beschikt hij wel over informatie van voor het begin
rentiële diagnose zijn de snelheid van ontstaan van van de aanval, maar er kan ook een retrograde am-
het klinische beeld en de aard ervan (figuur 7.2). nesie bestaan van uren tot jaren. Als de aanval
voorbij is weet de patiënt zich niets te herinneren
7.4.1 Focale stoornissen uit de periode waarin de aanval voortduurde. Het
De differentiële diagnose voor deze stoornissen is komt maar zelden voor dat iemand meer dan een
natuurlijk hetzelfde als die voor cerebrale focale uit- van deze aanvallen heeft. De stoornis doet een
valsverschijnselen in het algemeen: vooral infarcten, voorbijgaande disfunctie van de hippocampus ver-
bloedingen, tumoren en focale infecties. Hier bespre- moeden, maar de oorzaak daarvan is onbekend.
ken we enkele functiestoornissen zonder structurele eenzelfde soort tijdelijke geheugenstoornis als
oorzaak. bij transient global amnesia kan optreden na een
r Transient global amnesia. Dit is een acute voorbij- traumatisch hersenletsel: de zogenoemde post-
gaande geheugenstoornis. De meeste patiënten traumatische amnesie (zie paragraaf 21.1.2).
zijn ouder dan 50 jaar. De aanval ontstaat vaak tij- r Epilepsie. geheugenproblemen kunnen veroor-
dens of vlak na lichamelijke inspanning en duurt zaakt worden door partiële (temporale) aanvallen,
meestal niet langer dan acht uur. Het gaat om waarbij tijdens de aanvallen een stoornis van het

Figuur 7.2 Algoritme voor de differentiële diagnose bij stoornissen van cognitie en gedrag.
acuut: seconden-minuten; subacuut: uren-dagen; geleidelijk: weken-maanden.

snelheid klinisch beeld


van
ontstaan infarct, bloeding
migraineaura
focale stoornis temporale epilepsie
acuut
delier transient global amnesia

tumor (oedeemvorming)

hersenziekten
focale stoornis
algemene aandoeningen
gedragsverandering subacuut delier
intoxicaties
psychose
onttrekking

zie psychiatrieboeken

tumor (bijv. meningeoom)


focale stoornis
geleidelijk ziekte van Alzheimer
dementie
vasculair
frontotemporaal
met lewylichaampjes
andere dementie
66 ne u r o l o g ie

anterograde episodische geheugen optreedt. Tus- neurologische onderzoek. Het is ­belangrijk te


sen de aanvallen door functioneren deze patiën- zoeken naar uitwendige tekenen van een trauma:
ten normaal. In de loop van de tijd ontstaan er blauwe plekken op het behaarde hoofd en ach-
steeds meer lacunes in het retrograde episodische ter het oor, of een hematotympanum (zie figuur
geheugen. Aangezien de epileptische focus vaak 8.3B). Ook bij het subduraal hematoom (waarbij
diep in de temporaalkwab ligt, kan het soms lastig het trauma niet ernstig geweest hoeft te zijn)
zijn om dit met interictale EEG’s aan te tonen. ontbreken vaak focale verschijnselen. Er kunnen
rr Functionele amnesie (zie voor functionele stoor- stuwingspapillen zijn. Als de patiënt antistol-
nis hoofdstuk 37). Een functionele geheugen- lingsmedicatie gebruikt, moet je extra op deze
stoornis wordt gekenmerkt door een stoornis in complicatie bedacht zijn.
het retrograde episodische geheugen, soms tot rr Cerebrovasculaire aandoeningen. Vooral bij multi-
heel ver toe, zonder stoornissen in het antero- pele infarcten of bloedingen kan een delier ont-
grade episodische geheugen en het semantische staan, soms plotseling, door het tweede, derde of
geheugen. Vaak weet de patiënt ook niet meer volgende infarct dat op zichzelf niet groot hoeft te
wie hij zelf is, wat bij andere geheugenstoornis- zijn en geen aanleiding hoeft te geven tot nieuwe
sen nooit voorkomt. Nieuwe gebeurtenissen uitvalsverschijnselen. Soms ontstaat een delier
worden dus vrijwel altijd normaal onthouden. door één enkel herseninfarct of één enkele hersen-
Wanneer de arts het vertrek enkele minuten heeft bloeding, meestal rechts pariëtaal gelokaliseerd.
verlaten, zullen patiënten met een functionele Bij een subarachnoïdale bloeding klaagt de patiënt
geheugenstoornis deze naderhand meestal vlot over hoofdpijn en wordt hij na enkele uren nek-
herkennen, in tegenstelling tot patiënten met een stijf. Een hypertensieve encefalopathie of cerebrale
anterograde amnesie. Vaak is er een discrepan- veneuze trombose zijn veel zeldzamere oorzaken.
tie tussen het functioneren in het dagelijks leven rr Tumoren. Meestal gaat het hierbij om multipele
(zelfstandig) en de cognitieve functies bij testen in metastasen; de patiënt is niet altijd bekend met een
de spreekkamer (fors gestoord). Het einde van een primaire tumor. Ook een limbische encefalitis als
dergelijke functionele amnesie is meestal abrupt. paraneoplastisch syndroom kan zich met een delier
uiten (zie paragraaf 22.7.6)
7.4.2 Delier rr Epilepsie. Je moet hierbij vooral denken aan
Het delier heeft een multifactoriële genese, waardoor voortdurende partiële complexe aanvallen (non-
patiënten met een al bekend dementiesyndroom of convulsieve status epilepticus) of absences (kinde-
een oud herseninfarct bij bijvoorbeeld een infectie ren). Na een gegeneraliseerde tonisch-klonische
eerder delirant zullen worden dan anderen (zie figuur aanval (waarbij niet altijd getuigen zijn) kan een
7.1). Het onderkennen daarvan is belangrijk. Aan de patiënt ook enige tijd (soms uren) delirant zijn.
dementie door de ziekte van Alzheimer bijvoorbeeld Tongbeet en incontinentie kunnen aanwijzingen
is niet veel te doen, maar aan het delier dat daarbij in deze richting zijn.
makkelijk kan ontstaan, wel (bijvoorbeeld behandelen
van een urineweginfectie, maatregelen nemen ter ac- Algemene aandoeningen
tivering van de patiënt). rr Infecties. Bij sommige infecties moet je bedacht
zijn op het tegelijk voorkomen van een menin-
Hersenziekten gitis (pneumokokkenpneumonie, otitis media).
rr Infecties. Hierbij gaat het vooral om meningitis. Delier als aspecifieke reactie op een extracrani-
Koorts en nekstijfheid zijn belangrijke verschijn- ële infectie (ijlen) komt vooral voor bij kinderen
selen, maar kunnen beide bij oude mensen en oude mensen. Het gaat meestal om urine-
ontbreken. Bij herpessimplexencefalitis zijn er weg- en luchtweginfecties. Bij sepsis kan de
meestal ook focale verschijnselen (afasie, hemi- bloeddrukdaling bijdragen aan de diffuse ence-
parese). falopathie.
rr Trauma capitis. Als er geen getuigen waren en de rr Metabole stoornissen. Hypoxie, hypercapnie, hy-
patiënt een amnesie heeft, kan de diagnose moei- poglykemie, lever- en nierinsufficiëntie kunnen
lijk zijn. Bij contusiehaarden (meestal frontotem- alle tot een delier leiden, vooral als de metabole
poraal) ontbreken vaak focale afwijkingen bij het verstoring acuut of in korte tijd (uren) ontstaat.
7 Stoorniss en van cognitie en ged rag 67

Bij deze patiënten komen vaak onregelmatig en ziekten van belang, bijvoorbeeld om te bepalen welk
verspreid over het lichaam myoklonieën voor en aanvullend onderzoek zinvol kan zijn om tot een
asterixis. Respiratoire insufficiëntie bij patiënten diagnose te komen; in latere stadia worden de ver-
met chronische luchtwegaandoeningen of hypo- schillen tussen de diverse syndromen minder duide-
ventilatie door neuromusculaire aandoeningen lijk, maar maken de bijkomende verschijnselen de
kan met name ’s nachts verergeren, als de patiënt diagnose vaak makkelijker.
gaat liggen, waardoor het diafragma hoger staat.
rr Stoornissen in water- en elektrolytenhuishouding. Corticaal dementiesyndroom
Dehydratie, waterintoxicatie, acidose, alkalose, rr Ziekte van Alzheimer. Geheugenstoornissen zijn
stoornissen in Na en Ca. Ook hier geldt dat ver- vanaf het begin aanwezig. Aanvankelijk is vooral het
anderingen die in korte tijd ontstaan eerder tot anterograde episodische geheugen gestoord, later
delier leiden dan geleidelijke verstoringen. ook het retrograde episodische geheugen. Er zijn
woordvindstoornissen en stoornissen in het taal-
Intoxicaties begrip. Ook visueel-ruimtelijke stoornissen komen
rr Medicijnen. Delier is bij vele medicijnen beschre- veel voor. Tot in de laatste stadia van de aandoening
ven, meestal bij oude patiënten met pre-existente zijn er geen andere neurologische afwijkingen.
hersenziekten. De belangrijkste zijn anticholi- rr Frontotemporale dementie. De ziekte begint met
nergica, dopa en dopamineagonisten (alle toege- persoonlijkheidsveranderingen en gedragsstoor-
past bij de ziekte van Parkinson), antidepressiva nissen: apathie, ontremming en onaangepast
met anticholinergisch effect, sedativa (met name gedrag. Andere symptomen zijn dwanghande-
benzodiazepinen) en digitalis. lingen, utilisatiegedrag en echolalie. Andere
rr Drugs. Hieraan denk je eerder bij jonge patiën- cognitieve stoornissen en geheugenstoornissen
ten. ontstaan pas laat in het beloop.
rr Dementie met lewylichaampjes. Delirante episoden
Onttrekking met visuele hallucinaties en gedragsstoornissen
rr Alcohol. Een alcoholonthoudingsdelier komt voor zijn meestal de eerste uitingen van deze aandoe-
bij chronische alcoholisten (langer dan vijf jaar). ning. Daarna ontstaan geheugenstoornissen, taal-
De eerste verschijnselen ontstaan binnen 24 uur, stoornissen en apraxie, met een sterk fluctuerend
en bestaan uit een tremor van handen en tong, ta- beloop. In een vroeg stadium ontstaat een hypo­
chycardie, transpireren en hoge bloeddruk, waar- kinetisch-rigide syndroom.
bij de patiënt vaak angstig is en prikkelbaar. Er rr Ziekte van Creutzfeldt-Jakob. Vergeetachtigheid
kunnen tonisch-klonische insulten voorkomen. wordt al snel (weken, maanden) gevolgd door
Uiteindelijk wordt de patiënt motorisch onrustig afasie, apraxie, hogere visuele stoornissen, en
en ontstaan visuele, akoestische en tactiele illu- ook door myoklonieën, piramidebaanverschijn-
sies en hallucinaties. Veel patiënten zijn hierbij selen, cerebellaire verschijnselen, nystagmus, of
angstig, maar euforie komt ook voor. Het delier een hypokinetisch-rigide syndroom. Het beloop
duurt gemiddeld drie dagen, zelden langer dan is veel sneller dan bij de andere aandoeningen
een week. die een corticale dementie geven: de meeste pa-
rr Sedativa en slaapmiddelen. Dit komt vooral voor tiënten zijn binnen een half jaar overleden.
bij abrupt staken van barbituraten; na staken van
benzodiazepinen is een delier veel zeldzamer. Subcorticaal dementiesyndroom
rr Multipele infarcten (vasculaire dementie). Bij lacu-
7.4.3 Dementie naire infarcten en leucoaraiosis staan focale uit-
De differentiële diagnose bij patiënten met een valsverschijnselen vaak niet op de voorgrond. Het
dementiesyndroom omvat het corticaal dementie- geleidelijk ontstaan en soms stapsgewijs vererge-
syndroom, het subcorticaal dementiesyndroom en rend dementiesyndroom gaat gepaard met een
syndromen die zowel corticale als subcorticale ken- mimiekarm gelaat, zachte en dysartrische spraak
merken hebben. en schuifelende gang, soms ook met rigiditeit
De syndroomdiagnose bij dementie is vooral in aan de benen (‘lower body parkinsonism’) of tre-
de beginstadia van de eraan ten grondslag liggende mor. Er ontstaan ook pseudobulbaire en andere
68 ne u r o l o g ie

piramidebaanverschijnselen en imperatieve mic- Syndromen met zowel corticale als subcorticale


tiedrang met incontinentie. De patiënten zijn kenmerken
meestal bekend met chronische hypertensie. rr Multipele infarcten of bloedingen (vasculaire demen-
rr Hydrocefalus. De klassieke trias van verschijnse- tie). Het klinische beeld zoals hiervoor beschre-
len is dementie, loopstoornissen en incontinen- ven bij het subcorticaal dementiesyndroom door
tie voor urine. Het klinische beeld is niet altijd multipele infarcten kan gecombineerd zijn met
makkelijk te onderscheiden van de hierboven be- een of meer typisch corticale stoornissen als de
schreven vasculaire dementie. patiënt ook grotere corticale laesies heeft.
rr Toxische en metabole encefalopathie (tabel 7.4). rr Postanoxische encefalopathie. Dit komt voor na
Bij de meeste van deze aandoeningen is de reanimatie, bijna-verdrinking of koolmonoxide-
dementie zeldzaam en vrijwel nooit het enige intoxicatie. Meestal is er een combinatie van
verschijnsel. stoornissen in het anterograde episodische ge-
rr Depressie. Bij een depressie kunnen naast neer- heugen en stoornissen in de uitvoerende func-
slachtigheid, anhedonie, inactiviteit, slechte eet- ties, met apathie en traagheid van de cognitie.
lust en slaapstoornissen ook geheugenstoornissen Soms zijn er focale laesies in de basale kernen
voorkomen. Deze berusten vooral op stoornissen met een hypokinetisch-rigide syndroom.
in aandacht en concentratie.
rr Aandoeningen van de basale kernen (ziekten van 7.4.4 Psychose
Parkinson en Huntington, progressieve supra- Voor de differentiële diagnose van psychosen verwij-
nucleaire paralyse, multisysteematrofie). Bij deze zen we naar de psychiatrische leerboeken.
aandoeningen is dementie meestal niet het eer-
ste en nooit het enige verschijnsel, en stel je de 7.5 Aanvullend onderzoek
diagnose vooral op de motorische verschijnselen Bij een focale stoornis is natuurlijk in de eerste plaats
(zie hoofdstuk 23). Bij de ziekte van Huntington beeldvormend onderzoek van belang. Aan de hand
kan de karakteristieke chorea wel later ontstaan van de bevindingen – infarct, bloeding, tumor, infec-
dan de mentale verschijnselen. tiehaard – zul je eventueel verder onderzoek moeten

Tabel 7.4 Oorzaken van toxische of metabole encefalopathie met subcorticaal dementiesyndroom

medicijnen • anticholinergica
• antidepressiva met anticholinergische werking
• benzodiazepinen, dopaminereceptorblokkerende middelen (inclusief de middelen die bij
­misselijkheid of duizeligheid gebruikt worden)
• difantoïne
• valproaat
• barbituraten
• methotrexaat
• disulfiram
metabole • chronische leverinsufficiëntie
­stoornissen • hypo- en hypercalciëmie
endocriene • hypo- en hyperthyreoïdie
­stoornissen • ziekte van Addison
• ziekte van Cushing
• panhypopituïtarisme
7 Stoorniss en van cognitie en ged rag 69

doen. Zie je hierbij geen afwijkingen of denk je aan meer aannemelijk te maken, zijn vooral heteroanam-
een focale epileptische stoornis, dan is een EEG be- nestische gegevens van belang. Ook kun je de urine
langrijk. laten onderzoeken op de belangrijkste in aanmerking
Bij een delier moet bij verdenking op een her- komende medicamenten of drugs.
senziekte CT of MRI, liquoronderzoek of een EEG Het aanvullend onderzoek bij dementie wordt
overwogen worden, afhankelijk van de meest waar- besproken in hoofdstuk 26.
schijnlijke mogelijkheden. Bij algemene aandoenin- Bij patiënten met een psychose zonder cognitieve
gen moet je een oriënterend laboratoriumonderzoek stoornissen is allereerst psychiatrische evaluatie nood-
doen (bezinking, bloedbeeld, elektrolyten, nier- en zakelijk. Is er ook sprake van (mogelijke) dementie,
leverfuncties, bloedgassen, pH en bicarbonaat, glu- dan geldt voor het aanvullend onderzoek het beleid
cose). Om intoxicaties of onttrekkingsverschijnselen zoals beschreven in hoofdstuk 26.
8 Bewusteloosheid

bij bewusteloosheid
•• altijd eerst goede ademhaling en circulatie waarborgen
•• daarna pas onderzoek naar oorzaak
patronen: coma met
•• normale hersenstamreflexen (pupilreacties, oogbewegingen, corneareflexen)
•• gestoorde hersenstamreflexen
lokalisatie
•• normale hersenstamreflexen: geen betrokkenheid hersenstam
•• gestoorde hersenstamreflexen: betrokkenheid hersenstam, direct of door inklemming
belangrijkste aandoeningen
•• geen betrokkenheid hersenstam: metabole of diffuus aangrijpende aandoening zoals hypoglykemie,
intoxicatie, trauma of epilepsie
•• betrokkenheid hersenstam: focale laesie zoals bloedingen in een cerebrale hemisfeer, in het cerebellum
of in de hersenstam

Bewustzijnsverlies is een van de meest dramatische rr metabole stoornissen, zoals een ernstige hypog-
manieren waarop een aandoening van de hersenen lykemie bij een patiënt met suikerziekte;
zich kan manifesteren. Meestal ontstaat het door aan- rr intoxicaties, bijvoorbeeld met slaapmiddelen;
doeningen die de hersenen diffuus treffen, maar ook rr epilepsie, als tijdens een aanval de hele cere-
focale laesies kunnen bewustzijnsverlies veroorzaken. brale cortex bij de epileptische activiteit betrok-
Dit is te begrijpen vanuit de functionele neuroanato- ken is.
mie van het bewustzijn. ­Bewustzijn ontstaat door de
gecoördineerde activiteit van de hele cerebrale cortex. Focale laesies kunnen op twee manieren tot bewust-
De cortex moet daartoe gefaciliteerd worden door een zijnsverlies leiden.
aantal kernen in de rostrale hersenstam, het ‘ascen- rr Tumoren, infarcten en bloedingen in een her-
ding arousal system’ (AAS) (figuur 8.1; zie voor details senhemisfeer of in het cerebellum kunnen door
paragraaf 19.1.2). zwelling de inhoud van de starre schedel com-
Bij diffuus aangrijpende aandoeningen wordt het primeren en zodanig verplaatsen dat de rostrale
hele systeem of in elk geval de gehele cerebrale cortex hersenstam bekneld raakt, met bewustzijnsda-
getroffen. De belangrijkste aandoeningen zijn: ling als gevolg. Dit proces wordt inklemming ge-
rr traumatisch hersenletsel (zware ‘hersenschudding’); noemd (zie paragraaf 19.1.4).
rr globale cerebrale ischemie door een circulatiestil- rr Directe schade van het rostrale deel van de hersen-
stand die weer is opgeheven, door een reanimatie stam door een bloeding of infarct kan tot acute be-
of spontaan; wusteloosheid leiden.

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_8, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
72 ne u r o l o g i e

Tabel 8.1 Schema voor het onderzoek van bewusteloze patiënten

• eerste hulp (ABCDE-schema), waaronder vastleggen van


1 1 de mate van bewustzijnsdaling (Glasgow Coma Schaal)
• heteroanamnese
• algemeen lichamelijk onderzoek
2 2
• onderzoek van de hersenstamreflexen

3 3 • overig neurologisch onderzoek

allereerst maatregelen moeten nemen die verdere ver-


4
slechtering kunnen voorkomen. Ga daarbij uit van de
geheugensteun A-B-C-D-E van het Advanced Trauma
Life Support (ATLS).
A Airway. Controleer of de ademweg vrij is. Verwijder
een kunstgebit.
B Breathing. Kijk naar de ademhalingsbewegingen
en de kleur van de patiënt. Bij een insufficiënte
ademhaling moet hij zo snel mogelijk geïntubeerd
worden voor uitzuigen en kunstmatige beademing.
Leg de patiënt, zodra het onderzoek dat toelaat, in
stabiele zijligging.
C Circulation. Beoordeel de pols en de kleur van de
patiënt, en meet de bloeddruk. Zoek naar uitwen-
Figuur 8.1 Functionele neuroanatomie van het bewustzijn. dig bloedverlies en probeer dit tot staan te brengen.
Voorbeelden van aandoeningen die tot bewustzijnsdaling leiden.
Breng bij hypotensie zo snel mogelijk een infuus in
(1) Cerebrale cortex: metabole stoornissen, intoxicaties. (2) Verbin-
dingen tussen thalamus/rostrale hersenstam en cerebrale cortex in om de patiënt ‘op te vullen’.
de witte stof van de cerebrale hemisferen: traumatisch hersenletsel. D Disability. Bepaal de mate van bewustzijnsdaling,
(3) Thalamus: dubbelzijdige infarcten. (4) Kernen in de rostrale zodat latere veranderingen daarin vastgesteld kun-
reticulaire formatie: infarct of bloeding. nen worden. Gebruik hiervoor de Glasgow Coma
Schaal; zie paragraaf 19.2.1).
E Environment. Let op omstandigheden die de toe-
Definitie van coma stand van de patiënt zouden kunnen verslechteren
bij aanspreken, flink schudden en uiteindelijk het en verander daar zo mogelijk iets aan. Denk aan
toedienen van pijnprikkels het steriel afdekken van brandwonden of open frac-
• opent de patiënt zijn ogen niet turen, voorkomen van sterke afkoeling, enzovoort.
• voert hij geen opdrachten uit
• uit hij geen woorden Neem in situaties waarin dat mogelijk is bloed af al-
vorens verder te gaan. Belangrijke bepalingen zijn:
nog wel mogelijk glucose, hemoglobine, elektrolyten, pH, pCO2, bicar-
• kreunen bonaat, pO2, leukocyten, nierfuncties, ammoniak, os-
• lokaliseren van pijnprikkels, terugtrekken ar- molaliteit, leukocyten en BSE.
men bij pijnprikkels
• zie ook Glasgow Coma Schaal (zie paragraaf 8.2 heteroanamnese
19.2.1) Niet alleen familieleden, maar ook omstanders, buren,
ambulancepersoneel, politie en de apotheek kunnen
belangrijke informatie leveren. Zoek ook naar stille
8.1 eerste hulp – ABCDE getuigen, zoals medicijndoosjes op het nachtkastje
Volg bij patiënten die bewusteloos gevonden worden of in de zak van de patiënt, een medicijnkaart of een
een vaste routine (tabel 8.1). SOS-armband.
Die routine wijkt af van het gebruikelijke ‘anam- De belangrijkste vragen zijn: Onder welke om-
nese, lichamelijk onderzoek, enzovoort’, omdat we standigheden is de patiënt aangetroffen? Is het coma
8 Bewu stel oosheid 73

normaal (15/min)

tachypneu (30/min)

Kussmaul-ademhaling (10/min)

Cheyne-Stokes-ademhaling (15/min)

atactische ademhaling (15/min)

Figuur 8.2 Ademhalingstypen die je bij comateuze patiënten kan aantreffen. Tachypneu: zeer snelle regelmatige ademhaling; berust
veel vaker op sepsis of beginnend longoedeem dan op intracraniële pathologie. Kussmaul-ademhaling rustige maar diepe ademhaling
die bij metabole acidose voorkomt. Cheyne-Stokes-ademhaling: een ritmisch dieper en weer oppervlakkiger worden van de ademhaling
met korte apneus in perioden van ongeveer een minuut; is een weinig specifiek verschijnsel dat voorkomt bij diffuse hemisfeeraandoe-
ningen, maar ook bij ouderen met decompensatio cordis. Atactische ademhaling: totaal irregulair met betrekking tot frequentie en
diepte; komt voor bij lage hersenstamletsels.

­ eleidelijk ontstaan of acuut? Uit volle gezondheid of


g oor kijken), bloed achter het trommelvlies hemato­
waren er eerst andere ziekteverschijnselen? Is er sprake tympanum) en uitvloed van helder vocht uit neus
van een recent trauma? Is de patiënt bekend met diabe- of oor (liquor bij een schedelbasisfractuur) kunnen
tes, epilepsie, hypertensie, nier- of leveraandoeningen? alle voorkomen bij traumatisch schedelhersenletsel
Gebruikt hij antistollingsmedicijnen? Andere medicij- (figuur 8.3 en zie paragraaf 21.1.1). Bij sommige epi-
nen? Is er een psychiatrische voorgeschiedenis? Is hij leptische aanvallen kunnen patiënten door een kort-
alcoholist of verslaafd aan andere middelen? durende kaakklem op de zijkant van de tong of wang
bijten: zoek naar zo’n zogenaamde tongbeet.
8.3 neurologisch onderzoek Het neurologisch onderzoek van een bewuste-
Ademhaling, circulatie en de mate van bewustzijns- loze patiënt verloopt in vijf stappen.
daling zijn al beoordeeld. Let nu op het ademhalings- 1 Inspectie. Kijk of er spiertrekkingen zijn. Bij meta-
type dat belangrijke diagnostische informatie kan bole ontregelingen komen vaak onregelmatig en
geven (figuur 8.2). verspreid optredende myoklonieën voor in gelaat en
Richt het algemeen lichamelijk onderzoek daarna extremiteiten (zie paragraaf 2.1.4). Gelokaliseerde
vooral op: ritmische spiertrekkingen (in één arm of been,
rr de lichaamstemperatuur (gemeten); mondhoek of rond één oog) kunnen op focale epilep-
rr de huid: let met name op kleur, hydratietoestand, sie wijzen. Als een patiënt bij het uitademen steeds
verwondingen, injectielittekens, petechiën of spider één wang opblaast, kan dat wijzen op een halfzij-
naevi; dige verlamming van het gelaat. Incontinentie kan
rr hart en longen: zijn er aanwijzingen voor pneu- bij alle oorzaken van coma optreden en heeft geen
monie, pneumothorax, decompensatio cordis of diagnostische betekenis.
klepafwijkingen? 2 Onderzoek naar meningeale prikkeling. Alleen als
rr hoofd: zijn er verwondingen (goed zoeken op het mogelijk nekletsel praktisch gezien uitgesloten is.
behaarde hoofd)? De tekenen van meningeale prikkeling zijn nek-
stijfheid en de tekenen van Brudzinski en Kernig.
Bloeduitstortingen rond het oog (brilhematoom) of Nekstijfheid test je door een hand onder het hoofd
ter plaatse van het mastoïd (‘battle sign’, achter het van de op zijn rug liggende patiënt te leggen en
74 ne u r o l o g i e

een hand op zijn borstbeen, en het hoofd daarna prikkeling kan bij diep ­comateuze patiënten ont-
naar voren te flecteren. Spierverzet waardoor het breken.
niet lukt het hoofd naar de borst te brengen noe- 3 Hersenstamreflexen. Hiermee wordt een aantal re-
men we nekstijfheid (het hoofd kan wel geroteerd flexen of reflexmatige functies bedoeld waarbij
worden). Bij pogingen het hoofd van de patiënt centrale verwerking in de hersenstam een rol speelt.
op de borst te brengen buigt deze soms reflectoir (1) Pupillen: beoordeel de grootte en een eventueel
zijn benen: teken van Brudzinski. Probeer daarna verschil in grootte (anisocorie), daarna de direc­te
het in de heup en knie gebogen been van de en indirecte lichtreacties (zie paragraaf 16.1.3).
­patiënt in de knie te strekken; ontstaan van actief (2) Oogbewegingen: bij patiënten met een gedaald
spierverzet daarbij is het teken van Kernig (figuur bewustzijn staan de oogassen in het horizontale vlak
8.4). Meningeale prikkeling duidt op een ontste- vaak enigszins uit elkaar (divergente oogstand), wat
king van de meningen, door een infectie of door op zichzelf niet pathologisch is. Er kunnen spon-
bloed in de ­subarachnoïdale ruimte. Meningeale tane horizontale dwalende oogbewegingen zijn, en

Figuur 8.3 Uitwendig zichtbare hematomen bij traumatisch schedelhersenletsel. A Brilhematoom. B Mastoïdhematoom (‘battle sign’).

A B

Figuur 8.4 Onderzoek naar meningeale prikkeling. A De nek kan niet passief worden geflecteerd (nekstijfheid). B Bij pogingen het in
de heup en knie gebogen been te strekken ontstaat soms hevige pijn (teken van Kernig).

A B
8 Bewu s tel oosheid 75

dan hoeven die niet verder onderzocht te worden. 8.4 lokalisatie


Zijn er géén spontane oogbewegingen, probeer Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk al werd opge-
deze dan op te wekken door het hoofd van de merkt wordt bewustzijnsverlies in de meeste geval-
patiënt heen en weer te draaien (poppenkopfeno- len veroorzaakt door aandoeningen die de cerebrale
meen, zie paragraaf 16.1.6; doe dit niet bij mogelijk cortex diffuus treffen, zoals een hypoglykemie of
nekletsel!). (3) Corneareflexen: zie paragraaf 16.1.4. een intoxicatie. Omdat subcorticale structuren veel
4 Focale uitvalsverschijnselen. Die zijn natuurlijk niet minder gevoelig zijn voor dit soort ontregelingen,
zo makkelijk vast te stellen als bij patiënten die zullen bij onderzoek alle hersenstamreflexen aanwe-
wakker zijn en meewerken. Hoe de patiënt erbij zig zijn. Dat betekent dat we andersom, bij geheel of
ligt geeft soms al een aanwijzing. Zoek naar een deels afwezige hersenstamreflexen, moeten denken
verschil in spiertonus tussen rechter- en linkerarm aan structurele schade van de hersenstam door een
en rechter- en linkerbeen. Verlamde ledematen focale laesie:
vallen ‘slapper’ neer bij optillen en weer losla- rr hetzij door inklemming, dat wil zeggen: compres-
ten dan die aan de andere kant. Kijk daarna of er sie van de hersenstam door een ruimte-innemend
verschillen zijn in motorische reacties bij pijnprik- proces in een cerebrale hemisfeer of in het cerebel-
kels (zie paragraaf 18.2.1). Met hard drukken op lum; het mechanisme wordt uitgebreid besproken
de kaakkopjes kunnen eventueel asymmetrische in paragraaf 19.1.4;
grimassen opgewekt worden. Onderzoek de rr hetzij door directe schade van de rostrale hersen-
bicepspeesreflex, de kniepeesreflex en de voet- stam, vrijwel altijd door een infarct of bloeding
zoolreflex: een duidelijke asymmetrie kan een (figuur 8.6).
aanwijzing zijn voor de kant van een hemisfeer-
letsel (de voetzoolreflex is bij comateuze patiënten Welke van deze twee mechanismen het meest waar-
vaak beiderzijds pathologisch, ook zonder structu- schijnlijk is hangt af van hoe het beloop was tot
reel letsel). dan toe. Bij inklemming kan het bewustzijn aan-
5 Fundoscopie. Het gaat hierbij vooral om papiloe- vankelijk normaal of slechts licht gedaald geweest
deem dat kan voorkomen bij een langer bestaand zijn, met (verdere) daling in de loop van uren, uit-
ruimte-innemend proces, of, veel sneller, bij sinus- eindelijk ook met uitval van hersenstamreflexen.
trombose en subarachnoïdale bloedingen, en om Bij directe schade van de hersenstam treden het
preretinale bloedingen die vrijwel alleen maar voor- bewustzijnsverlies en de uitval van hersenstamre-
komen bij subarachnoïdale bloedingen (figuur 8.5). flexen meteen op.

Neurologisch onderzoek bij coma 8.5 differentiële diagnose


Aan de hand van de voorgeschiedenis van de patiënt,
algemeen de omstandigheden waaronder het bewustzijnsverlies
• temperatuur, ademhalingspatroon, verwon- is ontstaan en de bevindingen bij het neurologisch on-
dingen of hematomen aan het hoofd derzoek kunnen twee groepen oorzaken onderschei-
den ­worden:
inspectie
rr metabole stoornissen en andere diffuse aandoe-
• myoklonieën, focale spiertrekkingen
ningen;
meningeale prikkeling rr focale laesies, met ofwel inklemming ofwel
hersenstamreflexen directe structurele schade van de rostrale her-
• pupilreacties, oogbewegingen (oculocefale re- senstam (tabel 8.2).
flexen), corneareflexen
8.5.1 Metabole stoornissen en andere diffuse
focale uitvalsverschijnselen aandoeningen
• links-rechtsverschillen in spiertonus of spier- rr Metabole stoornissen. Bij hypoglykemie wordt het
rekkingsreflexen bewustzijnsverlies vaak kortdurend voorafgegaan
fundoscopie door verschijnselen als transpireren, beven, licht
• papiloedeem, preretinale bloedingen gevoel in het hoofd en concentratiestoornissen,
maar het kan ook zonder enige voorbode acuut
76 ne u r o l o g i e

Figuur 8.5 Papiloedeem bij een patiënt met een sinustrombose (A) en preretinale bloedingen bij een patiënt met een subarachnoïdale
bloeding (B).

ontstaan. Bij de meeste andere metabole ontrege- kunnen door een bloeding uit slokdarmvarices
lingen ontstaat het coma meer geleidelijk en is de wel snel comateus raken), ernstige hypo- of hy-
patiënt tevoren al ziek: hyperketotische of hyperos- pernatriëmie en hypo- of hypercalciëmie.
molaire ontregeling van diabetes, respiratoire in- rr Globale cerebrale ischemie. Dit komt voor bij een
sufficiëntie met hypoxie en hypercapnie, lever- of circulatiestilstand, waarbij de patiënt na reanima-
nierinsufficiëntie (patiënten met levercirrose tie bewusteloos blijft, en bij bijnaverdrinking.
8 Bewu stel oosheid 77

metabole of diffuus
normaal aangrijpende aandoening

hersenstamreflexen*
hemisfeerlaesie en inklemming

abnormaal focale laesie

primaire hersenstamlaesie

* pupilreacties, oogbewegingen en corneareflexen

Figuur 8.6 Coma: welk mechanisme is het meest waarschijnlijk?

Tabel 8.2 Differentiële diagnose bij bewusteloosheid rr Traumatisch schedelhersenletsel (hersenschudding).


Hoewel hierbij ook structurele focale laesies kunnen
metabole stoor- • metabole stoornissen
ontstaan (hematomen, contusiehaarden, zie para-
nissen en andere • globale cerebrale ischemie
diffuse aandoe- graaf 21.1.1) wordt het acute bewustzijnsverlies ver-
ningen • intoxicaties oorzaakt door diffuus aangrijpende mechanische
• traumatisch schedelhersenletsel krachten, waarbij de hersenstam gespaard blijft.
• epilepsie Dit bewustzijnsverlies gaat dan ook niet gepaard
• Wernicke-encefalopathie met hersenstamverschijnselen.
• meningitis en encefalitis rr Epilepsie (zie paragraaf 25.2). Na een gegenerali-
seerde tonisch-klonische aanval (niet altijd door
• subarachnoïdale bloeding
anderen gezien) kan een patiënt nog uren een
• intraventriculaire bloeding
gedaald bewustzijn houden. Een tongbeet kan
• hypertensieve encefalopathie een belangrijke aanwijzing in deze richting zijn.
focale laesies • traumatisch schedelhersenletsel Je kunt ook denken aan een niet-convulsieve sta-
• bloedingen en infarcten tus epilepticus, vooral als de patiënt myoklonieën
• andere ruimte-innemende heeft en met de ogen knippert. De status epilepti-
processen (tumor, abces, herpes- cus met klonische aanvallen is geen diagnostisch
simplexencefalitis, subduraal probleem. Alle epileptische verschijnselen bij een
hematoom)
comateuze patiënt kunnen symptomatisch zijn
voor een intracraniële aandoening (die eventueel
rr Intoxicaties. In de meeste gevallen gaat het hierbij om ook op zichzelf al tot coma kan leiden).
suïcidepogingen met behulp van benzodiazepinen, rr Wernicke-encefalopathie (zie paragraaf 34.5.1).
barbituraten, antidepressiva of neuroleptica, vaak in De ernstige vitamine-B1-deficiëntie waarop dit
combinatie met alcohol. Koolmonoxide-intoxicatie is ziektebeeld berust kan ontstaan zijn door chro-
een andere belangrijke oorzaak. nisch alcoholisme, hevig en langdurig braken­­­
78 ne u r o l o g i e

(bijvoorbeeld hyperemesis gravidarum) en Bij patiënten die tevoren niet met hypertensie
door parenterale voeding zonder supple- ­bekend waren, hoeft de bloeddruk niet extreem
tie van vitaminen. De patiënt wordt deli- verhoogd te zijn.
rant, klaagt over dubbelzien of wazig zien,
gaat lallend spreken en beweegt ongecoördi- 8.5.2 Focale laesies
neerd (ataxie). Er kan een bewustzijnsdaling rr Traumatisch schedelhersenletsel (zie paragraaf 21.1.1).
optreden tot diep coma toe. Vrijwel alle soorten Soms wordt iemand comateus ­aangetroffen op
oogbewegingsstoornissen komen voor: nystag- straat of onder aan de trap, zonder dat een toe-
mus, blikparesen (die aan een stamletsel doen dracht bekend is. Hoofdverwondingen en blauwe
denken) en oogspierzenuwuitval (meestal n. ab- plekken (zie figuur 8.3) maken aannemelijk dat
ducens; zie paragraaf 16.1.3). De nystagmus ver- een schedelhersenletsel op zijn minst aan het
dwijnt bij coma. Bij alcoholisten is er vaak ook coma heeft bijgedragen. Maar er kan ook nog
een polyneuropathie met lage of afwezige spier- sprake zijn van een andere aandoening (epilep-
rekkingsreflexen. Bij de geringste verdenking op tisch insult, subarachnoïdale bloeding) die tot een
dit ziektebeeld is het van groot belang de patiënt val heeft geleid. Houd bij kinderen altijd rekening
zo snel mogelijk 500 mg vitamine B1 intraveneus met mishandeling. Bij traumatisch schedelhersen-
of intramusculair toe te dienen (bij voorkeur na letsel kunnen contusiehaarden, intracerebrale he-
afname van bloed voor vitamine-B1-bepaling). matomen en sub- en epidurale hematomen door
rr Meningitis en encefalitis (zie paragraaf 24.1). Hier- hun ruimte-innemende werking inklemming ver-
bij gaan aan het coma altijd andere verschijnse- oorzaken, en dus behalve hemisfeerverschijnselen
len vooraf: malaise, hoofdpijn, rillingen, koorts, ook afwijkende hersenstamreflexen geven.
spierpijn en soms insulten. Bij de herpessim- rr Bloedingen en infarcten. Bij bloedingen kan snel
plexencefalitis kunnen er ook focale verschijnse- (minuten) bewustzijnsverlies optreden als de bloe-
len (hemiparese, afasie) zijn. Bij onderzoek zijn ding heel groot is en snel tot inklemming leidt,
er meestal koorts en meningeale prikkeling. Bij door een primaire lokalisatie van de bloeding in
meningokokkensepsis kunnen er petechiën zijn. de hersenstam of door massale doorbraak van de
Bij diep coma kunnen meningeale prikkelingsver- bloeding in het ventrikelsysteem. Bij infarcten in
schijnselen ontbreken. een cerebrale of cerebellaire hemisfeer ontstaat
rr Subarachnoïdale bloeding (zie paragraaf 20.3). De inklemming door zwelling van het infarct pas na
patiënt klaagt over peracuut ontstane, zeer hevige uren tot enkele dagen. Bij een staminfarct kan al
hoofdpijn en kan daarna snel het bewustzijn ver- meteen coma ontstaan. Een uitgebreid ventraal
liezen. Nekstijfheid ontstaat pas na enkele uren, ponsinfarct, zoals bij basilaristrombose voorkomt,
maar kan bij diep coma ontbreken. Bij veel pa- veroorzaakt een ‘locked-in’-syndroom en geen
tiënten komen preretinale bloedingen voor, die coma (zie paragraaf 19.1.5).
vrijwel pathognomonisch zijn voor deze aandoe- rr Ruimte-innemende processen (tumor, abces, herpes
ning (zie figuur 8.5). Er kunnen hartritmestoor- simplex encefalitis, subduraal hematoom). Meestal
nissen en longoedeem ontstaan, die kunnen gaan focale uitvalsverschijnselen of focale insulten
bijdragen aan de encefalopathie. vooraf aan de bewustzijnsdaling. Bij een abces of
rr Intraventriculaire bloeding. Deze ontstaat soms van- herpessimplexencefalitis is er meestal koorts en
uit een zeer klein intracerebraal hematoom, zodat nekstijfheid. Papiloedeem kan erop wijzen dat er
er geen focale uitval is. Heteroanamnese en bevin- al langer een liquorcirculatiestoornis bestaat, maar
dingen bij onderzoek zijn hetzelfde als bij een sub- het ontbreken ervan sluit een ruimte-innemend
arachnoïdale bloeding. proces niet uit (zie paragraaf 31.1.2).
rr Hypertensieve encefalopathie (zie paragraaf 20.4.2).
De patiënt is meestal bekend met hypertensie of 8.6 aanvullend onderzoek
een nieraandoening, of het gaat om een vrouw in Bij veel patiënten zal na de heteroanamnese en het
het laatste trimester van de zwangerschap (eclamp- ­lichamelijk onderzoek nog niet voldoende zeker zijn wat
sie). De aandoening begint meestal met klachten er aan de hand is, en is aanvullend onderzoek nodig.
over zien (wazig, lichtflitsen, blindheid) en hoofd- rr Oriënterend bloedonderzoek. In paragraaf 8.1 werden
pijn, gevolgd door insulten en bewustzijnsdaling. al genoemd: glucose, hemoglobine, ­elektrolyten,
8 Bewu stel oosheid 79

pH, pCO2, bicarbonaat, pO2, leukocyten, nier- en rr Ander onderzoek. (1) Laboratoriumonderzoek van
leverfuncties, osmolaliteit, leukocyten en BSE. bloed en urine: bloedspiegels van medicamenten
Hypoglykemie is een relatief veelvoorkomende of toxische stoffen, en (in de urine) de metabolie-
oorzaak van coma, is potentieel schadelijk en ge- ten daarvan; vitamine B1 bij ­verdenking op een
makkelijk te behandelen; daarom moet het gluco- Wernicke-encefalopathie. (2) ECG: ritmestoornis-
segehalte met spoed bepaald worden. sen, aanwijzingen voor ischemie. (3) Lumbaal-
rr Beeldvormend onderzoek. Alleen in de duide- punctie en liquoronderzoek: bij verdenking op een
lijkste gevallen (bewustzijnsdaling na een in- intracraniële infectie (zie paragraaf 24.1). Bij coma-
sult bij iemand die bekend is met epilepsie of teuze patiënten met een gedaald bewustzijn moet
een hypoglykemie bij een bekende diabeet) zal een lumbale punctie altijd door beeldvormend on-
beeldvormend onderzoek niet nodig zijn. Een derzoek voorafgegaan worden wegens het gevaar
CT van de hersenen is de eerste keus: snel van het induceren of versnellen van inklemming
uitvoerbaar, ook mogelijk bij onrustige patiën-
­
(zie paragraaf 18.1.4). (4) Elektro-encefalografie
ten, geeft voor het acute beleid voldoende in- (EEG) bij verdenking op een niet-convulsieve
formatie. ­status ­epilepticus (zie paragraaf 24.2.3).
9 Problemen met slapen

klachten
•• gestoorde nachtslaap
•• overmatige slaperigheid overdag
•• ongewild in slaap vallen overdag
patronen
•• vooral klachten over gestoorde nachtslaap
•• vooral klachten over overmatige slaperigheid overdag
belangrijkste aandoeningen
•• insomnie
•• obstructief slaapapneusyndroom
•• parasomnieën
•• ‘restless legs syndrome’
•• narcolepsie
•• idiopathische hypersomnie

Problemen met slapen komen veel voor. Afhankelijk v­ eroorzaakt, door te weinig te slapen, maar veel vaker
van de gebruikte definitie heeft 7 tot 30% van de be- door aandoeningen, zoals stoornissen in de ademha-
volking in de westerse wereld klachten van slapeloos- ling tijdens slaap, zoals bij het slaapapneusyndroom,
heid. Als de klachten ’s nachts zodanig zijn dat ze ook of door hersenziekten die het slaappatroon beïnvloe-
tot klachten of problemen overdag leiden (we spreken den, zoals narcolepsie. Sommige slaapproblemen
dan van insomnie) is het iets onder de 10%. Klachten zoals de ‘REM-sleep behavior disorder’ leiden niet tot
van overmatige slaperigheid overdag komen bij 12 tot klachten bij de patiënt maar bij de ‘bedpartner’. Dit is
15% van de bevolking voor. een organisch bepaalde aandoening die een voorbode
Slapeloosheidsproblemen worden vrijwel ­altijd kan zijn van een degeneratieve hersenaandoening. De
veroorzaakt door externe omstandigheden zoals verschillende aandoeningen met slaapstoornissen als
drukte of stress in het gezin of op het werk of emo- op de voorgrond staand of belangrijkste symptoom
tionele problemen, en gaan vanzelf weer over als de worden in detail besproken in hoofdstuk 33.
omstandigheden veranderen. Ze kunnen een voor- Bij de diagnostiek van slaapstoornissen is het be-
bode zijn van een depressieve stoornis. Personen langrijk rekening te houden met de grote interindivi-
die aan slapeloosheid lijden, hebben in vergelijking duele variatie in slaapbehoefte. Hoewel het overgrote
met gezonde personen een tweemaal zo grote kans deel van de bevolking aan 7,5 uur slaap voldoende
in de daaropvolgende jaren depressieve klachten te heeft kan niet eenvoudigweg gesteld worden dat
krijgen. Omgekeerd gaat depressie zo goed als altijd een nachtslaap van minder dan 7,5 uur te weinig is,
met slaapstoornissen gepaard. Klachten van overma- of een nachtslaap van 7,5 uur of meer voldoende. Zo
tige slaperigheid overdag worden met name verklaard kan iemand met een groter dan gemiddelde slaapbe-
door gedragsmatig bepaald slaaptekort. Aanpassing hoefte door omstandigheden (werk, gezin, enzovoort)
van het gedrag zal de klacht verhelpen. Overma- gemiddeld 7,5 uur per nacht slapen en toch een ver-
tige slaperigheid overdag kan gedragsmatig worden hoogde slaapneiging overdag ontwikkelen, omdat

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_9, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
82 ne u rol o g i e

7,5 uur voor hem te weinig is. Omgekeerd kan iemand passieve bezigheden zoals tv-kijken, als bijrijder in
denken aan slapeloosheid te leiden, omdat hij probeert een auto zitten en lezen werken luxerend op het in
de ‘normale’ 7,5 uur te slapen, terwijl hij in feite toe slaap vallen, zoals dat ook bij slaapdeprivatie het
kan met minder slaap (dit betreft slechts een klein deel geval is. In extreme gevallen kunnen mensen tij-
van de mensen met de klacht slapeloosheid). Bij slaap- dens het eten of zelfs bij staan of fietsen in slaap
stoornissen gaat het overigens niet alleen om de abso- vallen. Vaak zijn er bijkomende concentratieproble-
lute duur van de nachtslaap, ook kwalitatieve aspecten men, maar ook geheugenklachten en automatisch
spelen een rol. Een slaap van een voldoende duur maar gedrag (het verrichten van inadequate handelingen)
met veelvuldige onderbrekingen kan ook tot proble- kunnen voorkomen.
men overdag leiden, evenals een verkeerde timing van rr Slaappatroon. Los van het analyseren van de hoofd-
de slaap ten opzichte van de fase van de eigen biologi- klacht is het belangrijk zo veel mogelijk te weten te
sche klok zoals bij het verrichten van ploegendiensten. komen over het slaappatroon van de patiënt. Hoe
laat gaat hij naar bed, hoe laat staat hij op? Is daar
9.1 Anamnese iets aan veranderd voor het ontstaan van de slaap-
Drie vragen zijn van groot belang voor het analyseren klachten? Is dit patroon tijdens een werkweek heel
van slaapstoornissen, zoals we in paragraaf 9.4 zullen anders dan in het weekeinde of tijdens vakanties?
zien: Is er een gestoorde nachtslaap? Is er een over- Slapen mensen in het weekend of in vakanties
matige slaperigheid overdag? Valt de patiënt overdag veel langer dan kan dit wijzen op slaaptekort als
ongewild in slaap? verklaring voor de slaperigheidsklachten overdag.
rr Gestoorde nachtslaap. Hierbij kan het gaan om Gebruikt hij middelen die invloed kunnen hebben
moeilijk in slaap komen, veelvuldig ’s nachts wak- op het slaappatroon: cafeïnehoudende dranken,
ker worden, of vroeger dan normaal wakker worden alcohol, drugs, medicijnen? Is er veel blootstelling
en niet meer inslapen. Sommige patiënten hebben aan licht, of grote lichamelijke inspanning vlak voor
wel een ‘normale’ slaapduur, maar worden deson- het slapen gaan?
danks ’s ochtends niet uitgerust of verkwikt wakker. rr Observaties van een bedpartner. Als de patiënt een
Het is belangrijk te vragen naar eventuele externe (regelmatige) bedpartner heeft kan deze vaak be-
factoren die de nachtrust verstoren: kinderen die langrijke informatie geven. Snurkt de patiënt veel?
om aandacht vragen, omgevingslawaai of stress- Stopt hij vaak kortdurend met ademen tijdens de
volle situaties in het persoonlijk leven of op het slaap? Zijn er perioden met sterke motorische on-
werk. ‘Restless legs’ kunnen een probleem vormen rust of ongewoon gedrag tijdens de slaap?
bij het inslapen.
rr Overmatige slaperigheid overdag. Met overmatige 9.2 Lichamelijk onderzoek
slaperigheid overdag wordt bedoeld: overdag het Aan patiënten met slaapstoornissen is in de spreekka-
gevoel hebben te moeten vechten tegen de slaap of mer meestal niets bijzonders te zien of te merken. De
daadwerkelijk ongewild in slaap vallen. Het is be- bijzondere situatie zorgt voor zoveel aandacht en ‘arou-
langrijk overmatige slaperigheid te onderscheiden sal’ dat ongewild in slaap vallen niet zal voorkomen.
van ‘vermoeidheid’. Onder ‘vermoeidheid’ wordt rr Algemeen lichamelijk onderzoek. Lengte en gewicht
een gebrek aan energie verstaan, een klacht die zijn nodig voor het bepalen van de BMI (‘body mass
meestal niet op een slaapstoornis wijst. Patiënten index’); een hoge BMI is een belangrijke risicofac-
met een verhoogde slaapneiging overdag gebruiken tor voor een obstructief slaapapneusyndroom. On-
daar vaak de term ‘vermoeidheid’ voor, maar geven derzoek van mond, keel en hals zijn belangrijk om
bij doorvragen aan dat ze daar niet een gebrek aan eventuele anatomische afwijkingen op te sporen
energie mee bedoelen maar overmatige slaperig- die nachtelijke obstructie van de ademwegen kun-
heid. Pas als duidelijk is wat met ‘vermoeidheid’ be- nen veroorzaken.
doeld wordt is een zinvol vervolg van de anamnese rr Neurologisch onderzoek. Dit zal bij de meeste patiën-
mogelijk. ten geen afwijkingen laten zien. Omdat slaapgere-
rr Ongewild in slaap vallen overdag. Een overmatige sla- lateerde gedragsstoornissen kunnen voorkomen bij
perigheid overdag leidt tot een subjectief gevoel van verschillende neurodegeneratieve aandoeningen
slaperigheid, maar kan daarnaast ook leiden tot een moet je op andere symptomen daarvan bedacht zijn:
daadwerkelijk ongewild in slaap vallen. ­Monotone, een hypokinetisch-rigide syndroom, cerebellaire
9 Probl emen met sl apen 83

hoofdklacht tweede klacht

zonder in slaap vallen overdag insomnie

gestoorde slaap ’s nachts

met in slaap vallen overdag ademhalingsstoornissen in de slaap


(OSAS en verwante stoornissen)
ernstige parasomnieën/ernstige RLS
primaire slaapstoornis (narcolepsie,
met gestoorde slaap ’s nachts idiopathische hypersomnie zonder
lange slaap)

overmatige slaperigheid overdag


met gestoorde slaap ’s nachts bij PSG

zonder gestoorde slaap ’s nachts bij PSG:


zonder gestoorde slaap ’s nachts idiopathische hypersomnie (dan vaak
wel een abnormaal lange duur van de
nachtslaap), zelden bij narcolepsie (soms
bij aanvang aandoening)

Figuur 9.1 Diagnostische overwegingen bij een patiënt met klachten over het slapen of met een verhoogde slaapneiging overdag.
OSAS: obstructief slaapapneusyndroom; PSG: polysomnografie (paragraaf 9.5); RLS: restless legs syndrome.

ataxie (ziekte van Parkinson, multisysteematrofie) c­ hronisch worden bij wegvallen van de oorspronke-
en cognitieve stoornissen (lewylichaampjesdemen- lijke uitlokkende factor. Er zijn bijkomende klachten
tie). Bij patiënten met restless legs moet je nagaan overdag van vermoeidheid, slaperigheid en concentra-
of er tekenen zijn van een polyneuropathie. tieproblemen maar typisch is dat het, net als ’s nachts,
ook overdag niet lukt om te slapen.
9.3 Lokalisatie
Slaapstoornissen zijn syndroomdiagnosen, het gaat 9.4.2 Gestoorde slaap met overmatige slaperigheid
niet om stoornissen die op grond van het neurolo- of in slaap vallen overdag
gisch onderzoek ergens in het zenuwstelsel gelokali- Ademhalingsstoornissen in de slaap. De belangrijkste
seerd kunnen worden. aandoening in deze categorie is het obstructief slaap-
apneusyndroom, waarbij door het samenvallen van de
9.4 Differentiële diagnose bovenste luchtwegen tijdens de slaap steeds kortdurende
De differentiële diagnose wordt geleid door de ant- apneus ontstaan met arousal en een gefragmenteerde
woorden op de drie eerder genoemde vragen: en minder diepe slaap als gevolg (de patiënt hoeft daar-
rr Is er een gestoorde nachtslaap? bij niet echt wakker te worden). Het snurken waarmee
rr Is er een overmatige slaperigheid overdag? het samenvallen van de luchtwegen gepaard gaat en de
rr Valt de patiënt overdag ongewild in slaap (figuur apneus worden vooral opgemerkt door de bedpartner.
9.1)? Parasomnieën of ‘restless legs syndrome’. Parasomnie
is een verzamelterm voor verschillende gedragsstoor-
9.4.1 Gestoorde slaap zonder in slaap vallen nissen tijdens de slaap, zoals slaapwandelen, praten,
overdag nachtmerries, hevige angstaanvallen, tandenknarsen
Insomnie (slapeloosheid). Vrijwel altijd uitgelokt en bewegingsonrust. Bij het ‘restless legs syndrome’
door drukte, stress of emotionele problemen; kan ervaart de patiënt onaangename sensaties in de benen
84 n e u rol o g ie

met de aandrang deze steeds te moeten bewegen. In normaal ervaren nachtslaap. Daarbij kan een slaap-
beide gevallen kan de slaap door deze verschijnselen registratie met een PSG een normaal of een gestoord
meerdere keren per nacht verstoord worden. Zelfs bij patroon tonen (paragraaf 9.5). Als het slaappatroon
een verstoorde nacht is er relatief zelden sprake van bij PSG ondanks de als normaal ervaren nachtslaap
overmatige slaperigheid overdag. toch gestoord is, is de differentiële diagnose breder
Primaire stoornis van de slaap. Hierbij zijn er geen (paragraaf 9.4.2).
ademhalingsproblemen, parasomnieën, beenbewe-
gingen of externe verstoorders van de slaap, maar is er 9.5 Aanvullend onderzoek
sprake van een intrinsieke verstoring van (de regulatie Het belangrijkste aanvullend onderzoek voor het ana-
van) het slapen. Narcolepsie en idiopathische hypersom- lyseren van een slaapstoornis is de polysomnografie.
nie zijn de twee bekendste vormen van een primaire Polysomnografie is het registeren van het elektro-en-
slaapstoornis, ook wel centrale hypersomnie genoemd. cefalogram samen met het registreren van oogbewe-
Narcolepsie gaat bijna altijd gepaard met andere symp- gingen, spieractiviteit, ademhaling, zuurstofsaturatie
tomen, waarvan kataplexie specifiek is voor narcolepsie. en ECG, eventueel ook met videoregistratie (zie pa-
Kataplexie is een plotseling optredend, kortdurend bila- ragraaf 19.1.1 en appendix A). Hiermee kan een ver-
teraal verlies van spiertonus met een behouden bewust- storing van het normale patroon van de slaapstadia
zijn, uitgelokt door emoties, met name door lachen. vastgelegd worden (zie figuur 19.1), evenals eventuele
apneus en zuurstofsaturatiedalingen, abnormale be-
9.4.3 Overmatige slaperigheid zonder gestoorde wegingen en gedragsstoornissen.
slaap ’s nachts Bij de diagnostiek van narcolepsie kan de bepa-
De hierboven genoemde narcolepsie en idiopa- ling van hypocretine in de liquor een rol spelen (zie
thische hypersomnie komen ook voor met een als paragraaf 33.2.2).
10 Wegrakingen

klachten
•• plotseling, kortdurend bewustzijnsverlies dat vanzelf weer overgaat
patronen
•• onder bepaald omstandigheden of op willekeurige momenten
•• met of zonder prodromale verschijnselen
mechanismen
•• stoornis in bloeddrukregulatie
•• neurologisch (met name epilepsie)
•• andere oorzaken (bijvoorbeeld hypoglykemie)
belangrijkste aandoeningen
•• reflexsyncope en orthostatische syncope
•• cardiale syncope
•• epilepsie

Met een wegraking bedoelen we een plotseling en Ook voor wegrakingen zelf is er een vrij uit-
kortdurend bewustzijnsverlies dat vanzelf weer over- gebreide differentiële diagnose; daarover gaat dit
gaat. Als iemand zittend, staand of lopend een weg- hoofdstuk. De kenmerken van de wegrakingen spe-
raking krijgt zakt hij in elkaar of valt hij neer. Andere len de belangrijkste rol bij de differentiële diagnose,
verschijnselen waarmee een wegraking gepaard kan maar daarnaast is achtergrondkennis van de ver-
gaan zijn onder andere bleekheid, spiertrekkingen en schillende onderliggende mechanismen belangrijk
incontinentie. De bekendste vorm van een wegraking (tabel 10.1).
is flauwvallen.
Er zijn ook andere soorten aanvallen die door 10.1 Anamnese
patiënten wegrakingen genoemd worden, maar die Een goede beschrijving van de aanval is voor de juiste
niet aan deze omschrijving voldoen. Bij absences en interpretatie van het grootste belang. De patiënt zelf
bij sommige partiële epileptische aanvallen is het kan zich van de aanval meestal maar weinig herinne-
bewustzijn gedaald en maakt de patiënt een afwe- ren, zodat een goed ooggetuigenverslag onontbeerlijk
zige indruk maar hij zakt niet in elkaar. Kataplexie is. Een telefoontje met bijvoorbeeld een leerkracht of
is een plotseling tonusverlies van de spieren waarbij iemand op het werk die de aanval heeft gezien, kan
de patiënt in elkaar zakt zonder het bewustzijn te belangrijke informatie opleveren.
verliezen (zie paragraaf 33.3.1). Aanvallen van slecht rr Onder welke omstandigheden trad de aanval op? Een
zien of van draaiduizeligheid lijken nog minder op syncope (wegraking door tijdelijk tekortschietende
wegrakingen. Het is voor de differentiële diagnose bloedsomloop) ontstaat vaak in drukke warme
van groot belang al dit soort aanvallen te onderschei- ruimten, na lang staan of bij kleine ingrepen in het
den van wegrakingen. ziekenhuis (flauwvallen) of na opstaan uit zittende

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_10, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
86 n e u r o l o g ie

Tabel 10.1 Differentiële diagnose bij wegrakingen (indeling naar mechanisme)

stoornis in de • hartritmestoornissen
bloeddrukregulatie (syncope) • verminderd hartminuutvolume door andere oorzaken
• reflexsyncope: vasovagale syncope (flauwvallen), ‘breath holding spells’, mictiesyncope,
prikkeling van de sinus caroticus, verhoogde intrathoracale druk (hoestsyncope, persen)
• orthostatische hypotensie
neurologische oorzaak • epilepsie: tonisch-klonisch insult
• overige: TIA, migraine, narcolepsie
overige oorzaken • hypoglykemie
• hyperventilatie
• functionele aanvallen van bewustzijnsverlies

of liggende houding. Een wegraking bij lichame- rr Gebruikt de patiënt medicijnen, alcohol of drugs?
lijke inspanning is vaak cardiaal bepaald. rr Komen deze of soortgelijke aanvallen in de familie
rr Voelde de patiënt de aanval aankomen? Licht worden voor?
in het hoofd, vlekken voor de ogen zien en misselijk
worden kondigen vaak een syncope aan. Gegene- 10.2 Lichamelijk onderzoek
raliseerde epileptische aanvallen kunnen door een Naast het gewone neurologisch onderzoek zijn bij
aura voorafgegaan worden, zoals een reuksensatie het lichamelijk onderzoek van belang: palpatie van de
of een veranderde beleving van de omgeving (zie pa- pols, auscultatie van het hart, meten van de bloeddruk
ragraaf 25.2.2). Een wegraking bij ritmestoornissen en de pols in liggende en staande houding (zie pa-
kan door hartkloppingen voorafgegaan worden. ragraaf 17.2) en eventueel een hyperventilatietest (zie
rr Wat gebeurde er precies en in welke volgorde traden paragraaf 3.2).
de verschijnselen op? Bij een syncope valt de patiënt
slap neer, bij een gegeneraliseerd epileptisch insult 10.3 Lokalisatie
meestal verstijfd. Bij beide, en ook bij andere wegra- Het gaat bij wegrakingen om syndroomdiagnosen,
kingen, kunnen daarna spiertrekkingen optreden. niet om stoornissen die op grond van het neurolo-
Hoe zagen die spiertrekkingen eruit? Waren dat gisch onderzoek ergens in het zenuwstelsel geloka-
schokken in armen en benen of waren het meer liseerd kunnen worden. Probeer wel te bedenken in
gerichte of ongerichte maaiende, slaande of schop- welke pathofysiologische categorie de wegrakingen
pende bewegingen? (Soms is het zinvol aan de in- het beste passen (zie tabel 10.1).
formant te vragen de bewegingen zelf voor te doen.)
Zag hij asgrauw, bleek, blauw of liep hij rood aan? 10.4 Differentiële diagnose
Waren er verschijnselen van een tongbeet (vaak aan De specifieke kenmerken van de aanval vormen het
de zijkant van de tong), had de patiënt op zijn wang uitgangspunt voor de differentiële diagnose, waarbij
gebeten of was hij incontinent geweest voor urine? twee gegevens leidinggevend zijn: de omstandighe-
rr Hoe kwam de patiënt weer bij? Was hij direct weer den waaronder de aanvallen zich voordeden, en het al
helder of was hij na de aanval nog een tijd verward, dan niet voorkomen van prodromen (figuur 10.1).
gedesoriënteerd en tegendraads? Waren er neuro-
logische uitvalsverschijnselen? Klaagde hij na de 10.4.1 Wegrakingen onder bijzondere
aanval over spier- of hoofdpijn? Was hij niet helder omstandigheden
na de aanval? rr Reflexsyncope. Bij een reflexsyncope daalt plotse-
rr Zijn er meerdere aanvallen geweest en verliepen die dan ling de bloeddruk of vertraagt het hartritme als
steeds op dezelfde wijze? Is er een patroon herken- pathologische reactie op een externe prikkel. Een
baar? vasovagale syncope (flauwvallen) wordt uitgelokt
rr Zijn er aanknopingspunten voor een mogelijk onderlig- door heftige emoties, bloed zien en dergelijke. De
gende neurologische, interne of cardiale ziekte? patiënt voelt zich misselijk en klam worden, waarna
10 Wegrakingen 87

• reflexsyncope
• postmictiesyncope
• hoestsyncope
bijzondere omstandigheid • orthostatische hypotensie
• achterblijven
• sinuscaroticussyndroom
• cardiale oorzaken

wegraking
• epilepsie
• TIA
prodromen
• hypoglycemie
• cardiale oorzaken

willekeurig moment

• epilepsie
geen prodromen
• cardiale oorzaken

Figuur 10.1 Algoritme voor de differentiële diagnose van wegrakingen.

het hem zwart wordt voor de ogen. Hij zakt lang- a­ anbod aan het hart, waardoor het hartminuutvo-
zaam ineen, is slap en ziet bleek. Hij komt snel lume daalt.
weer bij wanneer hij op de grond wordt gelegd. rr Orthostatische hypotensie. Bij orthostatische hypoten-
Vaak gaat de aanval gepaard met enkele schokken, sie treedt de aanval direct aansluitend op of korte tijd
soms met urine-incontinentie. Wanneer de patiënt na het overeind komen. De patiënt klaagt meestal
niet wordt neergelegd maar rechtop wordt gehou- over een licht gevoel in het hoofd of draaiduizelig-
den, kan de aanval door de voortdurende cerebrale heid. Echt bewustzijnsverlies treedt zelden op of
hypoxie veel langer duren en uitmonden in een epi- duurt maar kort. Bij navraag blijken de klachten vaak
leptische aanval. Bij mannen komt de nachtelijke al eerder bij snel overeind komen te zijn opgetreden.
postmictiesyncope voor. De patiënt gaat ’s nachts Het liggend en staand meten van de bloeddruk en
naar de wc om te plassen, verliest direct na het le- de pols kan de diagnose bevestigen. De systolische
digen van de blaas het bewustzijn en zakt in elkaar bloeddruk blijkt bij overeind komen meer dan 20
zonder voorafgaande verschijnselen. Vaak heeft de mmHg te dalen of de diastolische druk meer dan
patiënt die avond veel alcohol gebruikt. Contractie 10 mmHg, terwijl de pols niet versnelt en de patiënt
van de blaas leidt tot een verhoogde sympathische bovendien klachten krijgt. Hypovolemie door bloed-
activiteit. Wanneer de blaas leeg is, vermindert deze verlies, ernstige anemie of dehydratie kan de oorzaak
sympathische activiteit plotseling, waardoor een tij- zijn, evenals autonome disregulatie door een poly-
delijke hypotensie kan ontstaan. Een goed advies is neuropathie of door een degeneratieve neurologi-
om voortaan ’s nachts zittend in plaats van staand sche ziekte. Vaak blijkt medicatiegebruik de oorzaak,
te plassen. zoals diuretica, antihypertensiva, antidepressiva,
rr Hoestsyncope. Verhoogde intrathoracale druk door neuroleptica, calciumblokkers en vaatverwijders.
hoesten, niezen of bijvoorbeeld trompet spe- rr ‘Breath holding spells’. Breath holding spells komen
len kan leiden tot een afname van het veneuze frequent voor bij kinderen van 6 maanden tot
88 ne u r ol o g ie

­ ngeveer 4 jaar oud. Bij schrikken, emoties of


o met een epileptisch aura moeilijk beschrijven wat
woede stopt de ademhaling in de uitademings- hij voorafgaand aan de wegraking precies voelde,
stand. Het kind loopt blauw aan of wordt lijkbleek, hoorde of zag. Een epileptisch aura verloopt meestal
reageert nergens op en is helemaal slap. De aanval op exact dezelfde wijze. Het optreden van een spe-
kan gepaard gaan met wegdraaien van de ogen en cifiek aura of het herhaaldelijk optreden van een
een verkramping of schokken in armen en benen. moeilijk te beschrijven voorgevoel dat iedere keer
Voor het gevoel van de ouders, die vaak denken dat hetzelfde verloopt, kan een aanknopingspunt zijn
het kind overlijdt, kan de aanval lang duren. De aan- om toch aan epilepsie te denken. Dat kan zeker bij
vallen treden meestal meerdere malen op en gaan het ontbreken van een ooggetuigenverslag uiterst
vanzelf weer over. nuttig zijn.
rr Sinuscaroticussyndroom. Bij sommige patiënten kan rr Transient ischaemic attack en migraine. Wanneer de
prikkeling van de sinus caroticus door massage, wegraking wordt voorafgegaan door neurologische
scheren, nektractie of draaien van het hoofd (zeld- uitvalsverschijnselen zoals dubbelzien, ataxie of dys-
zaam) een bradycardie veroorzaken. Ook oogbol- artrie kan er sprake zijn van een TIA in het stroom-
druk kan leiden tot een ernstige bradycardie. gebied van de a. basilaris. Een wegraking zonder
rr Primair cardiale oorzaken. Wanneer het optreden van andere verschijnselen berust nooit op een TIA. Ook
de wegraking is gekoppeld aan lichamelijke inspan- een aanval van migraine met hersenstamaura kan
ning, kan er sprake zijn geweest van cardiale ische- beginnen met klachten over dubbelzien, slingerend
mie of zelfs een hartinfarct, of van een aortastenose, lopen en dergelijke, gevolgd door een delirant toe-
waardoor hypotensie of aritmieën kunnen ontstaan. standsbeeld of een geleidelijk bewustzijnsverlies.
Ook bij een hypertrofische obstructieve cardiomy- Meestal wordt dit gevolgd door hoofdpijn. Migraine
opathie kunnen zich bij lichamelijke inspanning met hersenstamaura komt vooral voor bij kinderen
wegrakingen voordoen door de mechanische ob- en jongvolwassenen. Migraine in de voorgeschiede-
structie of door ventriculaire aritmieën. Het lange nis of een positieve familieanamnese kan een be-
QT-intervalsyndroom is een dominant erfelijke aan- langrijke aanwijzing zijn.
doening waardoor ook op jongere leeftijd levensbe- rr Hypoglykemie. Bij een hypoglykemie voelt de pa-
dreigende hartritmestoornissen kunnen ontstaan. tiënt zich vaak klam en zweterig en heeft hij soms
Vaak worden deze aanvallen uitgelokt door lichame- een hongergevoel. Deze aanvallen treden op bij
lijke inspanning of plotselinge emoties, bijvoorbeeld patiënten met diabetes mellitus, die deze klachten
door het afgaan van een wekker of door plotseling meestal wel herkennen. Een hypoglykemie kan een
schrikken. Tijdige onderkenning en behandeling epileptische aanval of focale neurologische uitvals-
kunnen niet alleen voor de patiënt maar ook voor verschijnselen veroorzaken. Zeer zelden wordt de
een deel van zijn familie levensreddend zijn. Een hypoglykemie veroorzaakt door een insulinoom.
elektrocardiogram bevestigt de diagnose. De verschijnselen kunnen variëren van aanvallen
van bewustzijnsverlies tot periodiek optredende
10.4.2 Wegrakingen met prodromale verwardheid.
verschijnselen rr Hartritmestoornissen. Diverse hartritmestoornissen
rr Epilepsie. Epileptische aanvallen, zoals gegenerali- zoals bradyaritmieën bij een ‘sick-sinus’-syndroom
seerde tonisch-klonische insulten, kunnen leiden of (supra)ventriculaire tachyaritmieën kunnen lei-
tot een plotselinge bewustzijnsdaling. Als het om den tot een tekortschieten van het hartminuutvo-
een secundair gegeneraliseerd insult ging kan de lume. Dergelijke aanvallen duren meestal korter
patiënt een aura ervaren (zie paragraaf 25.2.2). Hij dan 5 minuten en worden vaak voorafgegaan door
krijgt bijvoorbeeld een kortdurend vreemd gevoel hartkloppingen en een licht gevoel in het hoofd.
in de maag dat opstijgt naar de keel (‘rising epigas- De klachten beginnen en eindigen vaak peracuut
tric sensation’), ruikt een vreemde geur of wordt en worden bij een supraventriculaire tachycardie
overvallen door een onwerkelijke gewaarwording nogal eens gevolgd door een polyurie. Bij navraag
(alsof de vreemde omgeving vertrouwd is, of de ver- blijkt de patiënt vaak eerder soortgelijke klachten te
trouwde vreemd, of dat de omgeving er vervormd hebben gehad zonder dat het ‘doorzette’ in een be-
uitziet). Daarna verliest hij het bewustzijn, al dan wustzijnsverlies. Instructie om de pols te tellen als
niet met spiertrekkingen. Vaak kan de patiënt de klachten optreden kan van nut zijn.
10 Wegrakingen 89

10.4.3 Wegrakingen zonder voorafgaande of ­ ewustzijnsdaling zonder andere verschijnselen. An-


b
begeleidende symptomen ders dan bij epileptische aanvallen houdt een patiënt met
rr Epileptische aanvallen. Bij primair generaliseerde functionele aanvallen de ogen tijdens de aanval meestal
tonisch-klonische insulten treedt plotseling bewust- gesloten. De bewustzijnsdaling kan ook gepaard gaan
zijnsverlies op zonder voorafgaande verschijnselen. met slaande, schoppende, maaiende of draaiende bewe-
Tijdens de wegraking zijn er dan ook motorische gingen, maar ook komen schokken voor. Een tongbeet
verschijnselen (paragraaf 10.4.4). is zeldzaam, incontinentie niet. Vaak duren deze aanval-
rr Cardiale geleidingsstoornis. Vooral op oudere leeftijd len veel langer dan een gegeneraliseerd tonisch-klonisch
kan een atrioventriculair blok een kortdurende ven- insult en volgt het beloop ook niet het stereotiepe beloop
triculaire asystolie geven (Adams-Stokes-aanvallen). van een insult. De patiënt is na een aanval meestal vrij
Plotseling ontstaat er een bewustzijnsverlies, soms snel weer helder. De omstandigheden waaronder de
gepaard gaand met enkele schokken in armen of aanvallen voorkomen kunnen een aanwijzing vormen.
benen en incontinentie voor urine. De patiënt ziet Ze kunnen bijvoorbeeld uitsluitend optreden als er an-
eerst bleek, later rood en de pols valt even weg. dere mensen in de buurt zijn of bij omstandigheden die
voor de patiënt bedreigend zijn.
10.4.4 Motorische verschijnselen bij een
wegraking 10.5 Aanvullend onderzoek
Een bewustzijnsdaling zonder duidelijk uitlokkend In de meeste gevallen zullen de anamnese en het
moment, gepaard gaand met een verkramping of neurologisch onderzoek voldoende zijn voor een di-
schokken van armen en benen, kan op een gegenera- agnose.
liseerd tonisch-klonisch insult berusten. De patiënten Kanteltafelonderzoek. Bij dit onderzoek wordt de pa-
komen meestal geleidelijk bij en zijn vaak nog een tiënt op een onderzoektafel onderzocht, eerst liggend,
periode verward. Het komt echter nogal eens voor daarna in bijna rechtopstaande positie (bijna, om het
dat niemand de spierschokken aan het begin van de spierpompeffect van de benen op de bloeddruk te
aanval heeft gezien, en de patiënt bewusteloos of net voorkomen). Hierbij worden continu de bloeddruk en
weer bij bewustzijn komend wordt aangetroffen. In de hartfrequentie gemeten en het ECG en eventueel
dat geval pleiten voorbijgaande verwardheid en tegen- EEG geregistreerd (zie voor voorbeelden van registra-
draadsheid na de aanval en de aanwezigheid van een ties figuren 17.2 en 17.3). Het onderzoek kan onder
tongbeet sterk voor epilepsie. andere van belang zijn als het onderscheid tussen
Andersom komen spierschokken niet alleen maar reflexsyncope en orthostatische hypotensie of tussen
bij epileptische aanvallen voor. Bij alle vormen van syn- syncope en epilepsie klinisch onduidelijk is.
cope kunnen zich enkele schokken in armen en benen Elektro-encefalografie. Bij verdenking op epilepsie kan
of incontinentie voor urine voordoen. Die schokken een EEG steun geven aan de diagnose. Een normaal
zijn minder sterk en minder symmetrisch, ze duren EEG sluit epilepsie echter niet uit, terwijl ook bij
korter en verlopen niet volgens een vast patroon, zoals mensen zonder aanvallen soms specifieke afwijkin-
bij een gegeneraliseerd tonisch-klonisch insult waarbij gen passend bij epilepsie worden gezien. De diagnose
de tonische fase wordt gevolgd door een klonische fase, dient primair op grond van de beschrijving van de
die dan langzaam uitdooft. Bovendien kan een langdu- aanvallen te worden gesteld. Bij twijfel aan de diag-
rige anoxische aanval uitmonden in een epileptische nose verdient afwachten de voorkeur boven het voor-
aanval. Een zorgvuldige aanvalsbeschrijving en de be- schrijven van anti-epileptica.
vindingen bij het lichamelijk onderzoek geven meestal Ook bij twijfel tussen epileptische aanvallen en op
voldoende aanknopingspunten voor de diagnose. epilepsie lijkende functionele aanvallen (die vaak ook
gecombineerd voorkomen) kan het EEG belangrijk
10.4.5 Functionele wegrakingen zijn. Vaak zijn er langdurende ambulante registraties
Functionele op epilepsie lijkende aanvallen verlopen voor nodig samen met videoregistratie.
niet volgens een stereotiep patroon (zie voor functio- Cardiologisch onderzoek. Bij verdenking op een on-
nele symptomen hoofdstuk 37). De diagnose is daarom derliggende cardiale oorzaak moet de patiënt cardio-
vaak moeilijk en meestal alleen bij uitsluiting te stellen. logisch onderzocht worden. Soms is een langdurige
Vooral het onderscheid met partiële aanvallen met be- ECG-registratie nodig om ritmestoornissen vast te
wustzijnsdaling kan lastig zijn. Het kan gaan om een stellen.
11 Hoofdpijn

klachten
•• hoofdpijn als enig of sterk op de voorgrond staand symptoom
•• hoofdpijn in combinatie met andere symptomen
patronen
•• verschillende idiopathische hoofdpijnsyndromen, meestal in aanvallen verlopend
•• hoofdpijn als symptoom van andere aandoeningen, meestal in korte tijd ontstaan en langdurend
belangrijkste aandoeningen
•• hoofdpijnsyndromen: migraine, spanningshoofdpijn en verschillende trigeminale autonome cefalal-
gieën
•• chronische hoofdpijn bij overgebruik analgetica
•• alarmerende hoofdpijn: acuut ontstaan (onder andere subarachnoïdale bloeding), met koorts (meningitis),
met algehele malaise bij oude mensen (arteriitis temporalis), bij kanker en immuundeficiëntie (metastasen
en infecties)

Hoofdpijn is een veelvoorkomende klacht. In verre- een chronisch subduraal hematoom (vaak ook met ver-
weg de meeste gevallen is hoofdpijn niet een symp- minderde alertheid), hersenvliesontsteking (koorts),
toom van een onderliggende aandoening, maar een arteriitis temporalis (algehele malaise), hypertensieve
aandoening op zichzelf. Voorbeelden van dergelijke encefalopathie (visusstoornissen) en idiopathische in-
hoofdpijnsyndromen zijn migraine, spanningshoofd- tracraniële hypertensie (visusstoornissen).
pijn en medicatieafhankelijke hoofdpijn. De verschil- De anamnese zal dus vooral gericht zijn op het
lende hoofdpijnsyndromen onderscheiden zich van verloop in de tijd, de aard van de hoofdpijn, en op het
elkaar door het verloop in de tijd (aanvalsgewijs of con- vóórkomen van focale uitvals- of prikkelingsverschijn-
tinu), de lokalisatie van de pijn (halfzijdig, in het hele selen en andere, algemeen lichamelijke symptomen.
hoofd of rond één oog), de aard van de pijn (bonzend,
stekend, knellend) en het optreden van bijkomende 11.1 Anamnese
symptomen als misselijkheid en braken en focale Verreweg de meeste patiënten met de klacht hoofd-
uitvals- of prikkelingsverschijnselen (figuur 11.1). pijn hebben een hoofdpijnsyndroom, zoals migraine,
Sommige hoofdpijnsyndromen kunnen met ernstige spanningshoofdpijn of clusterhoofdpijn. Hierbij zijn
klachten en flinke beperkingen gepaard gaan. er geen afwijkingen bij lichamelijk onderzoek, en
Hoofdpijn komt ook voor als symptoom van intra- draagt ook aanvullend onderzoek niet bij aan de diag-
craniële of algemene aandoeningen, zoals hersenbloe- nose. Dat betekent dat we voor de diagnose, en daar-
dingen, herseninfarcten of hersentumoren. Hierbij mee ook voor het behandelingsbeleid, volledig zijn
wordt het klinische beeld vrijwel altijd bepaald door aangewezen op de anamnese.
andere symptomen en verschijnselen, zoals focale uit-
valsverschijnselen, bewustzijnsdaling of insulten. Die 11.1.1 Patiënten met langer bestaande
aandoeningen worden in dit hoofdstuk niet besproken. hoofdpijnklachten
Bij sommige intracraniële aandoeningen kan hoofd- Hoofdpijn is een veelvoorkomende klacht waarvoor
pijn echter sterk op de voorgrond staan, met name bij mensen in het algemeen niet meteen naar de dokter

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_11, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
92 ne u r o l o g ie

Figuur 11.1 De hoofdpijn bij migraineaanvallen wordt vaak voorafgegaan of begeleid door een zogenaamd aura: voorbijgaande focale
uitvals- of prikkelingsverschijnselen. Het meest voorkomende aura is het flikkerscotoom. De patiënt ziet met beide ogen voortdurende
flikkeringen in een klein deel van één helft van het gezichtsveld. Het gebied waarin deze flikkeringen zich voordoen breidt zich in de loop
van 10 tot 20 minuten uit, met een patroon van streepjes of puntjes. In dit gebied kan niets anders waargenomen worden (gezichtsveld-
uitval, scotoom). Na 20 tot 45 minuten nemen de verschijnselen langzaam af en verdwijnen restloos (zie verder paragraaf 27.1.1).

gaan. Dit betekent dat de patiënt meestal al ervaring de aanval andere verschijnselen, zoals bewegende
heeft met een bepaald patroon van de klachten en met sterretjes of streepjes, vlekken in het gezichtsveld,
het verloop in de tijd – kenmerken die erg belangrijk een doof gevoel rond een mondhoek en in een hand
zijn voor het stellen van een diagnose (tabel 11.1). (aura bij migraine)? Had hij last van een tranend oog
Als het om aanvallen gaat, laat de patiënt dan een en zag zijn oog er anders uit (spiegel, door anderen
aanval beschrijven (zo concreet mogelijk, bijvoorbeeld opgemerkt; bij trigeminale autonome cefalalgieën)?
de laatste aanval). Waar zit de pijn vooral, in een helft Een patiënt met lang bestaande hoofdpijnklachten
van het hoofd (migraine), het hele hoofd (migraine) kan ook een arts consulteren vanwege een verandering
of rond een oog (trigeminale autonome cefalalgieën)? in het vertrouwde patroon van de hoofdpijn. Het oude en
Gaat de patiënt het liefst liggen (migraine) of loopt het nieuwe patroon moeten dan goed uit elkaar gehou-
hij juist rond (clusterhoofdpijn)? Hoe lang duurt de den worden. Een aanvankelijk aanvalsgewijze hoofdpijn
aanval? Gaat het om een bonzende pijn bij inspan- kan bijvoorbeeld geleidelijk chronisch geworden zijn
ning (migraine) of een meer continue, borende pijn door het veelvuldig gebruik van hoofdpijnmedicatie; of
(clusterhoofdpijn)? Gaat de aanval gepaard met mis- een patiënt met jarenlange migraine krijgt een aanval
selijkheid en braken? Waren er voorafgaand of tijdens van acute zeer hevige hoofdpijn, veel acuter en heel

Tabel 11.1 Aanvalspatroon bij de belangrijkste hoofdpijnsyndromen

duur aanval/episode aanvalspatroon past bij


uren tot dagen meer dan vijftien dagen per maand gedu- chronische spanningshoofdpijn
rende maanden
uren tot een paar dagen paar keer per jaar tot zes keer per maand migraine
kwartier tot een paar uur meerdere aanvallen per dag clusterhoofdpijn
seconden tot minuten meerdere aanvallen per dag trigeminale autonome cefalalgieën anders dan
clusterhoofdpijn
11 Hoofd pijn 93

anders van karakter dan zijn gebruikelijke aanvallen, hersenstamaura: dysartrie, ataxie en oogspierparesen.
mogelijk door een subarachnoïdale bloeding. En bij trigeminale autonome cefalalgieën: roodheid en
tranen van een oog en het syndroom van Horner.
11.1.2 Patiënten met een acute of kort bestaande
hoofdpijn 11.3 Lokalisatie
Als een patiënt bij de eerste keer dat hij hoofdpijn heeft De lokalisatie van de hoofdpijn is van belang voor de
een arts consulteert gaat het om een klacht die voor syndroomdiagnose: vaak in één helft van het hoofd bij
hem of haar ongewoon is. Het zal dan in het algemeen migraine, rond één oog bij clusterhoofdpijn of als een
om hevige hoofdpijn gaan die in korte tijd is ontstaan. band rond het hoofd bij spanningshoofdpijn. Maar
Zeker bij mensen boven de 50 jaar is de kans groot dat dat is wat anders dan wat we gewoonlijk met lokali-
het om een symptomatische hoofdpijn gaat en niet om seren bedoelen, het lokaliseren van het ziekteproces
een van de hoofdpijnsyndromen. Een ernstige hoofd- in het zenuwstelsel. Bij patiënten met hoofdpijn als
pijn die van de ene seconde op de andere of binnen een symptoom van een gelokaliseerde aandoening, zoals
paar minuten ontstaat, kan op potentieel levensbedrei- een bloeding, tumor of hersenabces, zijn het de focale
gende intracraniële aandoeningen wijzen (tabel 11.2). uitvalsverschijnselen waarmee de aandoening geloka-
Bij geleidelijker ontstane ongewone hoofdpijn die voor liseerd kan worden, niet de lokalisatie van de hoofd-
de patiënt ongewoon is, zijn het vooral de bijkomende pijn (die bij deze aandoeningen trouwens meestal in
symptomen of omstandigheden die een aanwijzing het hele hoofd gevoeld wordt).
kunnen geven voor de oorzaak (tabel 11.2).
Toch gaat het niet altijd om bijzondere vormen 11.4 Differentiële diagnose
van hoofdpijn; ook een eerste migraineaanval kan zeer De diagnostische overwegingen worden vooral geleid
verontrustend zijn en tot een spoedconsult leiden. door de snelheid van ontstaan, nevenverschijnselen
en de duur van de hoofdpijn en, bij langer bestaande
11.2 Neurologisch onderzoek klachten, door het patroon van de hoofdpijn: in aan-
Bij de meest voorkomende vormen van hoofdpijn vallen verlopende of gedurende langere episoden of
(spanningshoofdpijn, migraine) en ook bij andere continu aanwezige hoofdpijn (figuur 11.2).
hoofdpijnsyndromen zoals clusterhoofdpijn en chro-
nische paroxismale hemicrania levert het neurolo- Lang bestaand, in aanvallen
gisch onderzoek buiten de aanval geen afwijkingen Hierbij gaat het om een van de in tabel 11.1 genoemde
op. Dat wil niet zeggen dat het neurologisch onder- hoofdpijnsyndromen (zie voor meer details hoofd-
zoek bij deze patiënten geen enkel doel kan dienen: stuk 27).
het onderzoek kan de patiënt geruststellen en het ver-
trouwen in de diagnose versterken. Lang bestaand, in episoden of continu
Tijdens een aanval kunnen bij sommige hoofd- Van de hoofdpijnsyndromen komen spannings-
pijnsyndromen wel afwijkingen gevonden worden. Bij hoofdpijn of chronische dagelijkse hoofdpijn in aan-
migraine met aura: gezichtsvelddefecten of (veel zeld- merking. De laatste categorie is een verzamelnaam
zamer) een hemiparese en afasie. Bij migraine met een voor verschillende chronische vormen van hoofdpijn,

Tabel 11.2 Mogelijke diagnosen bij alarmerende vormen van hoofdpijn

vorm van hoofdpijn mogelijke diagnose


acuut ontstane hevige hoofdpijn • subarachnoïdale bloeding
• cerebellair hematoom
• hypertensieve encefalopathie
• cerebrale sinustrombose
hoofdpijn met koorts meningitis
continue hoofdpijn bij oude mensen arteriitis temporalis
recent ontstane hoofdpijn bij patiënten met kanker of • metastasen (intracerebraal of meningeaal)
hiv-infectie • intracraniële infecties
94 ne u r o l o g ie

migraine
aanvallen clusterhoofdpijn
spanningshoofdpijn
chronische paroxismale hemicrania
lang bestaand

spanningshoofdpijn
medicijngebruik
chronisch of periodiek
idiopathische intracraniële hypertensie
slaapapneu

hoofdpijn
subarachnoïdale bloeding*
cerebellair hematoom*
acuut, zonder andere sinustrombose*
klachten benigne seksuele/inspanningsgebonden
hoofdpijn
hoesthoofdpijn
kort bestaand donderslaghoofdpijn

met koorts, malaise; of meningitis


met kanker of hiv- cerebrale infecties
infectie in de arteriitis temporalis
voorgeschiedenis metastasen (meningeaal, intracerebraal)

Figuur 11.2 Algoritme voor de differentiële diagnose bij hoofdpijn als enige of vooraanstaande klacht. De met een * gemarkeerde
aandoeningen kunnen wel gepaard gaan met andere symptomen, bijvoorbeeld dubbelzien of hemiparese bij een subarachnoïdale
bloeding, ataxie bij een cerebellair hematoom en epileptische insulten en een gedaald bewustzijn bij sinustrombose; maar bij elk van
deze aandoeningen kan hoofdpijn als geïsoleerd symptoom voorkomen.

waarvan die door langdurig gebruik van medicijnen Voor het aantonen of uitsluiten van deze aandoenin-
de belangrijkste is (aspirine, paracetamol, NSAID’s gen is altijd aanvullend onderzoek noodzakelijk, pas
en antimigrainemiddelen; zie paragraaf 27.3). als dit geen afwijkingen toont kunnen de andere diag-
Het slaapapneusyndroom kan behalve met over- nosen overwogen worden.
matige slaperigheid overdag ook gepaard gaan met da- Benigne seksuele/inspanningsgebonden hoofd-
gelijkse hoofdpijn (zie paragraaf 33.2.1). De zeldzame pijn (zie paragraaf 27.4) en hoesthoofdpijn worden
idiopathische intracraniële hypertensie komt meestal uitgelokt door specifieke acties. Acute, kortdurende
voor bij jonge vrouwen met overgewicht. Vaak zijn daar- hoofdpijn bij hoesten (of andere manoeuvres die de
bij ook obscuraties: seconden durende blindheid bij intrathoracale druk verhogen) kan voorkomen bij een
overeind komen uit voorovergebogen houding. Bij fun- Arnold-Chiari-malformatie, omdat na hoesten of per-
doscopie zijn er stuwingspapillen (zie paragraaf 32.3). sen de liquordruk in het wervelkanaal sneller daalt dan
intracraniaal, waardoor kortdurende herniatie van de
Kort bestaand: acuut zonder andere klachten cerebellaire tonsillen in het foramen magnum optreedt.
Subarachnoïdale bloeding (zie paragraaf 20.3), cere- Als geen van de genoemde mogelijkheden in overwe-
bellair hematoom en sinustrombose (zie paragraaf ging komt spreken we van donderslaghoofdpijn. Deze
20.5) kunnen elk met andere symptomen gepaard idiopathische vorm van acute hevige hoofdpijn is niet
gaan, maar soms is de hoofdpijn het enige symptoom. aan specifieke acties of omstandigheden gebonden.
11 Hoofd pijn 95

Kort bestaand: met koorts of malaise of een 11.5 Aanvullend onderzoek


voorgeschiedenis met kanker of hiv-infectie Bij de meeste vormen van langer bestaande vormen
Bij deze patiënten moet je altijd denken aan in- van hoofdpijn die voldoen aan de kenmerken van
fecties, metastasen of arteriitis temporalis. Ook een van de hoofdpijnsyndromen is beeldvormend
als het neurologisch en algemeen lichamelijk on- onderzoek niet nodig. Bij alarmerende vormen van
derzoek geen afwijkingen toont moet de drempel hoofdpijn (zie tabel 11.2) moet aanvullend onderzoek
voor aanvullend onderzoek laag zijn (beeldvor- gedaan worden gericht op de meest waarschijnlijke
mend onderzoek, liquoronderzoek, laboratorium- diagnose (CT, MRI, liquoronderzoek, laboratorium-
onderzoek). onderzoek, biopsie van de a. temporalis).
12 Pijn in rug en been of in nek en arm

klachten
•• pijn in lage rug of nek, zonder of met uitstraling in been of arm
•• pijn in been of arm zonder pijn in rug of nek
patronen en lokalisatie
•• alleen pijn in rug of nek: aandoeningen van de wervelkolom
•• pijn in rug of nek met uitstraling in been of arm: aandoeningen van de wervelkolom met wortelcompressie
(radiculair syndroom)
•• alleen pijn in been of arm: aandoeningen van wortels, plexus of perifere zenuw
belangrijkste aandoeningen
•• lokale wervelpathologie: degeneratieve veranderingen, wervelmetastasen, bacteriële spondylodiscitis,
osteoporotische wervelinzakking, acuut en chronisch whiplashsyndroom
•• radiculair syndroom bij aandoeningen van de wervelkolom: hernia nuclei pulposi
•• wortelaandoeningen: neuroborreliose, meningeale metastasering
•• plexusaandoeningen: compressie door tumoren, plexopathie bij diabetes of idiopathisch
•• aandoeningen van perifere zenuwen: gordelroos, compressie van een zenuw

Pijn laag in de rug en pijn in de nek komen veel afwezige spierrekkingsreflex die over de betreffende
voor. Meestal is er geen duidelijke oorzaak voor aan- wortel (radix) loopt. Deze combinatie van sympto-
toonbaar. De klachten worden vaak toegeschreven men en verschijnselen wordt een radiculair syn-
aan degeneratieve veranderingen in de wervelkolom, droom genoemd (bijvoorbeeld ‘radiculair syndroom
zoals hoogteverlies van de tussenwervelschijven en ar- S1’). De meest voorkomende oorzaak van een radi-
trose van de facetgewrichten, maar die veranderingen culair syndroom is compressie van de wortel door
komen ook voor bij mensen zonder klachten (zie para- een uitpuilende tussenwervelschijf, een hernia nu-
graaf 28.3.1; zie voor de anatomie van de wervelkolom clei pulposi (HNP; zie paragraaf 28.3.2). Maar er zijn
figuur 28.1). De kunst is om deze veelvoorkomende, andere, minder vaak voorkomende oorzaken van een
weliswaar lastige maar goedaardige rug- of nekpijn radiculair syndroom. Ook hier is het de kunst om de
te onderscheiden van de pijn door een aantal minder gewone van de minder gewone oorzaken te kunnen
vaak voorkomende aandoeningen, waarbij snelle diag- onderscheiden.
nostiek en behandeling van groot belang zijn. En dan zijn er nog patiënten die alleen maar pijn
Soms straalt de rugpijn of nekpijn uit in een hebben in een been of arm, zonder klachten van rug
arm of been in het innervatiegebied van een wortel of nek. Hierbij moet je in de eerste plaats denken aan
(dermatoom; zie figuur 15.2). Manoeuvres waarbij aandoeningen buiten de wervelkolom: aandoeningen
de betreffende wortel gerekt wordt, verergeren de van een wortel anders dan compressie, of aandoenin-
pijn. Soms zijn er ook gevoelsstoornissen in het be- gen van de plexus of van perifere zenuwen. In zeld-
treffende dermatoom, zwakte van spieren die door zame gevallen echter kan een HNP een geïsoleerde
de wortel geïnnerveerd worden en een verlaagde of pijn in het been of de arm geven (tabel 12.1).

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_12, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
98 ne u r o l o gie

Tabel 12.1 Denkkader voor het analyseren van de klacht pijn in rug/been of nek/arm

klacht denk aan


pijn beperkt tot rug of nek • degeneratieve veranderingen in de wervelkolom
• zeldzamere aandoeningen
lagerugpijn met uitstraling in een been of • hernia nuclei pulposi (HNP)
nekpijn met uitstraling in een arm (radiculair • andere degeneratieve veranderingen van de wervelkolom
syndroom) • zeldzamere aandoeningen
alleen pijn in been of arm • aandoeningen van wortels anders dan compressie; aandoeningen van
plexus of perifere zenuw
• veranderingen in de wervelkolom of HNP als oorzaak ongewoon, maar
niet onmogelijk

12.1 Anamnese rr Is er spierzwakte of een gevoelsstoornis? Kan de


Er zijn niet alleen veel overeenkomsten tussen de diffe- patiënt niet op de tenen staan (S1), loopt hij
rentiële diagnose bij pijn in de rug of nek, al dan niet met met een klapvoet (L5) of heeft hij moeite met
uitstraling in been of arm, maar ook verschillen. Daarom traplopen (L4)? Is er verminderd of raar (‘doof’,
bespreken we rug en been en nek en arm apart. ‘slapend’) gevoel op de voetrug of de grote teen
(L5) of de laterale voetrand (S1)? Een veranderd
12.1.1 Pijn in rug en been gevoel bij de mictie en een verminderd gevoel
rr Wanneer en hoe is de pijn ontstaan? Pijn in de rug, aan de achterkant van de bovenbenen en rond
al dan niet met uitstraling, kan plotseling ontstaan, de anus (het ‘rijbroekgebied’, zie figuur 1.5C)
vaak bij een bepaalde beweging, maar ook geleide- past bij een caudasyndroom dat onder andere
lijk in de loop van uren of dagen. Bij acuut ontstaan veroorzaakt kan worden door een grote of ge-
is een ‘mechanische’ oorzaak als spierletsel (‘spit’), ruptureerde HNP.
een HNP of een wervelinzakking door osteoporose rr Algemene klachten en voorgeschiedenis. Voelt de
of metastasen het meest waarschijnlijk. Maar deze patiënt zich ziek, zijn er infecties elders (borreli-
diagnosen zijn, afgezien van de eerste, ook bij gelei- ose, spondylodiscitis)? Heeft hij een carcinoom
delijke ontstane klachten niet uitgesloten. in de voorgeschiedenis of is er een verslechte-
rr Waar zit de pijn? Alleen in de rug, in rug en been of ring van de algehele toestand (botmetastasen,
benen, of alleen in één been of in beide benen? Het plexuspathologie)?
belang van dit onderscheid is in tabel 12.1 duidelijk
gemaakt. 12.1.2 Pijn in de nek en arm
rr Wijzen de klachten op een radiculair syndroom? Ver- rr Wanneer en hoe is de pijn ontstaan? Dit is vooral bij
loopt de pijn in het been in een bepaald traject (zie pijn na een trauma van belang. Pijn die pas in de
tabel 12.2)? Bij wortelcompressie verergert de pijn loop van uren ontstaat, wijst op wekedelenletsel; bij
vaak bij hoesten, niezen of persen. direct aanwezige pijn moet je aan een wervelfrac-
rr Zijn de klachten continu, ontstaan ze bij lopen en tuur denken, zeker als er ook een abnormale stand
zijn ze te verminderen? Bij een vernauwing van van het hoofd is.
het lumbale wervelkanaal (neurogene claudica- rr Waar zit de pijn? Alleen in de nek, alleen in een arm
tio) kunnen pijn in het been of in beide benen, of zowel in de nek als in een arm?
spierzwakte en gevoelsstoornissen ontstaan bij rr Wijzen de klachten op een radiculair syndroom?
het lopen die weer overgaan bij vooroverbuigen Verloopt de pijn in de arm in een bepaald tra-
(fietsen en lopen achter een wagentje van bij- ject (zie tabel 12.2)? De pijn verergert soms bij
voorbeeld de supermarkt zijn erg geschikt ter hoesten, ­niezen of persen en wordt soms ver-
verlichting). Bij vasculaire claudicatie is stilstaan licht door de hand van de aangedane arm op het
alleen voldoende voor verlichting van de pijn. achterhoofd te houden.
12 p i j n i n r u g e n b e e n o f i n n e k e n a r m 99

rr Is er spierzwakte of een gevoelsstoornis? Bij radicu- spondylodiscitis kan er lokale kloppijn zijn (test
laire syndromen komen tintelingen en een ‘doof’ dit met de reflexhamer).
of ‘slapend’ gevoel vaker voor dan spierzwakte: in rr Wortelprikkelingsproeven. Als een wortel ge-
de duim (C6), de wijs- en middelvinger (C7) of de fixeerd wordt (door een hernia of een andere
pink en ringvinger (C8). anatomische afwijking) of ontstoken is (zoals
rr Voorgeschiedenis. Heeft de patiënt een carcinoom in bij het syndroom van Guillain-Barré of een Bor-
de voorgeschiedenis of is er een verslechtering van relia-radiculitis) veroorzaakt rek van die wortel
de algehele toestand (botmetastasen, plexuspatho- uitstralende pijn in het beloop van de wortel.
logie)? Bij de proef van Lasègue rek je lumbosacrale
wortels door bij een patiënt in rugligging het
12.2 Neurologisch onderzoek been gestrekt op te tillen (figuur 12.1). De proef
rr Stand van de wervelkolom, beweeglijkheid en is positief als de patiënt uitstralende pijn in het
kloppijn. Let op standsafwijkingen, zoals een been aangeeft met een reactieve fixatie in de
scoliose of verminderde lumbale lordose. De bekkenspieren. Bij alleen pijn is de proef niet
beweeglijkheid, die bij een HNP vaak vermin- positief. Het teken wordt grofweg gekwantifi-
derd is, kan bij benadering worden bepaald ceerd door de hoek waarbij deze fixatie optreedt
door twee vingers elk op een lumbale proces- (bijvoorbeeld ‘Lasègue positief bij 30 graden’).
sus spinosus te plaatsen en de patiënt te laten De sensitiviteit van de proef van Lasègue bij
bukken. De afstand tussen de vingers moet dan patiënten met pijn in een been en met MRI-
ongeveer 5 cm toenemen. Bij metastasen of geverifieerde lumbale wortelcompressie varieert

Figuur 12.1 Proef van Lasègue (zie ook video ‘Onderzoek naar radiculaire prikkeling’).

AA B B

C
C
100 ne u r ol o g ie

Tabel 12.2 Klachten en symptomen bij de meest voorkomende radiculaire syndromen

wortel uitstraling pijn gevoelsstoornis spierzwakte reflexverlaging


C6 voorkant bovenarm, duim duim m. biceps brachii, BPR
extensoren pols
C7 achterkant bovenarm, wijs- en middelvinger m. triceps brachii, TPR
wijs- en middelvinger extensoren vingers
C8 achterkant bovenarm, pink pink en ringvinger m. triceps brachii, TPR
en ringvinger flexoren vingers
L4 voorkant bovenbeen, vooral voorkant m. vastus medialis KPR
binnenkant onderbeen en bovenbeen
soms tot voet
L5 achterkant bovenbeen, voetrug en grote teen m. tibialis anterior en geen
buitenkant onderbeen en m. extensor hallucis
voetrug, grote teen longus
S1 achterkant boven- en onder- laterale voetrand en kleine flexoren van voet en APR
been, laterale voetrand teen tenen
APR: achillespeesreflex; BPR: bicepspeesreflex; KPR: kniepeesreflex; TPR: tricepspeesreflex.

van 78 tot 98%. De specificiteit is ­aanmerkelijk onderzoek herhalen nadat de patiënt met lopen
lager. Het onderzoek van de vinger-vloerafstand de pijn heeft opgewekt; er kan dan spierzwakte
zou sensitiever zijn. Men laat de patiënt staande zijn of een reflexverschil dat je tevoren niet vond.
met gestrekte knieën met de armen naar voren
hangend vooroverbuigen om te proberen de 12.3 Lokalisatie
vloer aan te raken. Als door de pijn de vinger- Het gaat hierbij vooral om de vraag of het probleem
vloerafstand meer dan 25 cm bedraagt, wijst dat zich beperkt tot de wervelkolom of dat er andere struc-
op radiculaire prikkeling. Bij de omgekeerde turen bij betrokken zijn: wortel(s), plexus of zenuwen
proef van Lasègue laat je de patiënt op de buik (tabel 12.3).
liggen en til je het bovenbeen naar achteren op.
Uitstralende pijn en fixatie bij de proef van La- 12.4 Differentiële diagnose
sègue en een grote vinger-vloerafstand passen Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk al werd gezegd
bij een aandoening van een wortel die via de n. wordt voor pijn laag in de rug en pijn in de nek vaak geen
ischiadicus gerekt wordt (vooral L5 en S1). Uit- specifieke oorzaak gevonden. Dergelijke aspecifieke
stralende pijn en fixatie bij de omgekeerde proef rugpijn of nekpijn komt in een acute en een chronische
van Lasègue past bij een radiculair syndroom L3 vorm voor. Beide worden besproken in paragraaf 28.3.1.
of L4, of bij een aandoening van de n. femora-
lis. 12.4.1 Rug en been
rr Spierzwakte, atrofie, reflexverschillen. Let bij het
onderzoek vooral op reflexverschillen en zwakte Wervelkolom
van spiergroepen (tabel 12.2). Bij sommige aan- rr Metastasen. De pijn is hierbij vooral ’s nachts
doeningen, zoals amyotrofische schouderneural- hevig en overdag minder. Je moet hieraan zeker
gie, kan sterke spieratrofie ontstaan. Onderzoek denken bij een patiënt die bekend is met een car-
bij een cervicaal radiculair syndroom ook de cinoom, maar ook bij patiënten ouder dan 50 jaar
benen (ruggenmergcompressie). die voorheen weinig rugklachten hadden, of in
rr Sensibiliteit. De patiënt kan meestal goed aangeven een slechte algemene toestand zijn of onverklaard
waar het gevoel ‘anders’ is, uitgebreid sensibiliteits- zijn vermagerd. En bij patiënten bij wie de pijn
onderzoek is dan niet nodig. in de loop van weken verergert in plaats van ver-
rr Herhaling van het onderzoek na lopen. Bij patiënten betert, zoals bij meer onschuldige oorzaken het
met pijn in het been na een eind lopen moet je het geval is.
12 p i j n i n r u g e n b e e n o f i n n e k e n a r m 101

Tabel 12.3 Klachten en afwijkingen waarmee de aandoening gelokaliseerd kan worden

klacht mogelijke bevindingen bij onderzoek lokalisatie


• pijn beperkt tot rug/nek • standsafwijkingen, beperkte beweeglijkheid, kloppijn wervelkolom
• geen andere afwijkingen
• pijn in rug/nek • spierzwakte en gevoelsstoornissen in het verzorgingsgebied wervelkolom en
• uitstralend in been/arm van een wortel wortel (zie tabel 12.2)
• spierzwakte en gevoelsstoor- • (omgekeerde) Lasègue positief
nissen
• pijn in been/arm • spierzwakte en gevoelsstoornissen in het verzorgingsgebied wortel (zie tabel 12.2)
• spierzwakte en gevoelsstoor- van een wortel
nissen • (omgekeerde) Lasègue positief
• pijn in been/arm • spierzwakte en gevoelsstoornissen in het verzorgingsgebied plexus
• spierzwakte en gevoelsstoor- van meerdere wortels
nissen • spieratrofie in het verzorgingsgebied van meerdere wortels
• (omgekeerde) Lasègue positief
• pijn in been/arm • spierzwakte en gevoelsstoornissen in het verzorgingsgebied zenuw
• spierzwakte en gevoelsstoor- van een zenuw
nissen • spieratrofie in het verzorgingsgebied van een zenuw
• bij n. femoralis of n. ischiadicus (omgekeerde) Lasègue positief

rr Spondylodiscitis. Dit is een bacteriële infectie van Wortel


een tussenwervelschijf en de aanliggende wervels. rr Ziekte van Lyme (neuroborreliose). Hierbij kan één
Je moet erop bedacht zijn bij koorts en malaise, wortel betrokken zijn, maar ook meerdere aan een of
vooral bij patiënten met diabetes, drugsgebruikers twee kanten (ook thoracaal), en vaak gecombineerd
en patiënten die immuunsuppressiva gebruiken met een perifere facialisuitval (zie paragraaf 24.3.2).
(zie paragraaf 28.3.4). rr Leptomeningeale metastasen. Ook hierbij zijn de
rr Ziekte van Bechterew (spondylitis ankylopoetica). prikkeling en uitval meestal niet beperkt tot één
Dit is een niet-bacteriële inflammatoire aandoe- wortel; vaak is er ook uitval van een of meer her-
ning van de wervelkolom (zie paragraaf 28.3.4). senzenuwen of een encefalopathie, met een wis-
rr Osteoporose. Osteoporose komt vooral voor bij selend bewustzijn.
vrouwen na de menopauze. Door een wervelin-
zakking kan plotselinge hevige rugpijn ontstaan, Plexus
meestal laag thoracaal. rr Compressie van de plexus lumbosacralis. Dit kan
rr Hernia nuclei pulposi. Rugpijn zonder uitstraling voorkomen bij een psoashematoom en tumoren
wordt zelden door een HNP veroorzaakt (zie pa- in het kleine bekken (gynaecologische tumoren,
ragraaf 28.3.2). darmtumoren).
rr Diabetische plexopathie. De patiënt is vaak tevoren
Wervelkolom en wortel ongewild afgevallen en is vermoeid, waardoor je
rr Hernia nuclei pulposi. Dit is de meest voorko- ook aan een maligniteit zou kunnen denken. De
mende oorzaak van rugpijn met uitstraling in het aandoening kan voorkomen bij een nog niet ont-
been (zie paragraaf 28.3.2). dekte diabetes mellitus, maar ook bij patiënten
rr Neurogene claudicatio intermittens. Pijn in twee met lang bestaande en goed gereguleerde diabe-
benen (soms één been) na een bepaalde afstand tes (zie paragraaf 31.4.5).
lopen kan berusten op een vernauwing van het
lumbale wervelkanaal. Deze aandoening en het Zenuw
onderscheid met vasculaire claudicatieklachten rr Herpes zoster (gordelroos). De diagnose is niet
worden besproken in paragraaf 28.2.2. moeilijk als er eenmaal huidafwijkingen zijn
102 ne u r o lo g ie

v­ erschenen zijn. Voorafgaand daaraan kan er een v­ erschillende dingen bedoeld worden: een type
tot drie weken hevige pijn zijn, terwijl de huid er ongeval, een acuut syndroom of een chronisch
nog normaal uitziet (zie paragraaf 24.3.3). syndroom. (1) Het type ongeval bestaat uit een
rr Tarsaletunnelsyndroom. Dit wordt gekenmerkt plotselinge onverwachte versnelling van het
door een brandende pijn in de voet, voorname- lichaam naar voren, waardoor het hoofd (niet
lijk de voetzool en de tenen. Soms straalt de pijn door verwachtingsvol gespannen nekspieren
uit tot in de kuit. Lang staan of lopen doet de gesteund) eerst achteroverslaat en daarna naar
klachten verergeren. Er is vaak toename van de voren terugveert. De meest voorkomende situ-
klachten in de loop van de dag en ’s nachts kun- atie waarin zich dit voordoet, is een aanrijding
nen de klachten het slapen onmogelijk maken. van een automobilist van achter, bijvoorbeeld
De klachten ontstaan door compressie van de als deze voor een stoplicht staat te wachten.
n. tibialis of de twee takken daarvan, de nn. (2) Bij mensen die hier klachten door krijgen
plantaris medialis en lateralis onder het retina- (lang niet allemaal), ontstaan deze in de loop
culum musculorum flexorum (een fibreuze van enkele uren na een klachtenvrij interval.
structuur tussen de onderkant van de mediale De belangrijkste klacht is pijn in de nek. De
malleolus en de calcaneus) als de ruimte onder helft van de patiënten heeft ook hoofdpijn en
dit ligament te nauw is geworden. Het is veel bij ongeveer een derde is de beweeglijkheid van
zeldzamer dan het soortgelijke carpaletunnel- de nek beperkt. De hevige pijn duurt meestal
syndroom in de hand. niet langer dan een paar dagen tot een paar
rr Meralgia paraesthetica. Dit is een drukneuropa- weken. Behalve een wat dikke nek in de dagen
thie van de n. cutaneus femoris lateralis met een na het trauma worden bij onderzoek geen af-
brandend of tintelend gevoel aan de buitenzijde wijkingen gevonden. Waarschijnlijk worden de
van het bovenbeen, vooral na staan en lopen (zie klachten veroorzaakt door rekking van de spie-
paragraaf 31.3.7). ren en de ligamenten die de cervicale benige
rr Polyneuropathie. Polyneuropathieën kunnen ge- wervelkolom ondersteunen, vergelijkbaar met
paard gaan met pijnlijke, brandende sensaties de pijn en zwelling bij een verstuikte enkel.
in voeten en onderbenen met een sokvormige Dit is het acute whiplashsyndroom. (3) Van al
verdeling (zie paragraaf 31.2). deze patiënten is er een kleine groep die na zes
rr ‘Restless legs syndrome’ (RLS). Hierbij ervaart de maanden nog steeds klachten heeft. Dit wordt
patiënt nare sensaties in de onderbenen, vooral het chronische whiplashsyndroom genoemd.
in rust en met de onweerstaanbare drang de Behalve over nekpijn klagen patiënten vooral
benen te bewegen (zie paragraaf 33.4). ook over concentratiestoornissen en vermoeid-
heid. De klachten die tot het syndroom wor-
12.4.2 Nek en arm den gerekend zijn talrijk en lijken sterk op de
klachten die ook voorkomen bij syndromen als
Wervelkolom het fibromyalgiesyndroom en het chronische
rr Botmetastasen. Deze komen in de cervicale wervels vermoeidheidssyndroom. Bij het chronische
minder vaak voor dan in de lumbale en thoracale whiplashsyndroom kunnen zwakte en gevoels-
wervels. stoornissen worden gevonden die zich niet ge-
rr Spondylitis. Ook een bacteriële spondylitis is cervi- makkelijk laten lokaliseren. Röntgenologisch
caal zeldzaam. onderzoek en MRI-onderzoek zijn zonder af-
rr Dissectie van de a. vertebralis. Een enkele maal heeft wijkingen. Meestal ontstaan irritaties tussen
een patiënt met nekpijn uren tot weken later focale patiënten met deze klachten en hun artsen. De
hersenstamverschijnselen. Het gaat dan om een arts raakt geïrriteerd omdat geen verklaring
dissectie van de a. vertebralis, die zowel spontaan voor de klachten te vinden is en de patiënt voelt
kan ontstaan als door een (niet noodzakelijk ern- zich niet serieus behandeld.
stig) trauma. rr Contusio cervicalis posterior. Hierbij ontstaan na
rr Whiplashsyndroom, acuut en chronisch. Met een nektrauma pijn en tintelingen in de armen
de los gebruikte term ‘whiplash’ kunnen drie en op de romp. Bij onderzoek wordt hyperpathie
12 p i j n i n r u g e n b e e n o f i n n e k e n a r m 103

in meerdere cervicale segmenten gevonden. De er sensibiliteitsstoornissen aan de buigzijde


klachten verdwijnen binnen uren tot dagen. Dit van de onderarm.
beeld zou veroorzaakt worden door een contusie rr Polymyalgia rheumatica. Deze aandoening is
van het cervicale ruggenmerg door hyperexten- verwant aan arteriitis temporalis en komt in
sie tijdens het trauma. dezelfde leeftijdsgroep voor, dus boven een
leeftijd van 65 jaar. De belangrijkste klacht is
Wervelkolom en wortel pijn in de spieren van de schoudergordel en de
rr Cervicale hernia nuclei pulposi. Dit is de meest bovenarm. Deze spieren kunnen ook bij palpa-
voorkomende oorzaak van pijn in de nek met tie pijnlijk zijn. De patiënt voelt zich ziek. Er
uitstraling in een arm, zelfs al komen cervicale lijkt zwakte van de spieren te zijn, maar vaak is
HNP’s minder vaak voor dan lumbosacrale (zie onduidelijk of de pijn de bewegingen beperkt
verder paragrafen 28.2.1 en 28.3.2). of dat er echte spierzwakte is. De verdeling van
rr Foramenvernauwing. Door osteofytvorming kan de zwakte doet niet aan een neurologische oor-
het foramen intervertebrale, waardoor de wor- zaak denken, maar meer aan een spierziekte.
tel naar buiten treedt, vernauwen, met com- De patiënten kunnen ook zo stijf zijn dat ten
pressie van de wortel als gevolg. De radiculaire onrechte aan de ziekte van Parkinson wordt
klachten die hierdoor kunnen ontstaan herstel- gedacht. De BSE is bijna zonder uitzondering
len doorgaans na een aantal weken weer, zon- zeer hoog.
der verandering van het foramen. rr Syringomyelie. Pijn in de arm kan een van de
eerste verschijnselen van deze zeldzame aan-
Wortel doening zijn (zie paragraaf 28.4.2).
rr Neuroborreliose en leptomeningeale metastasen.
Hiervoor geldt hetzelfde als wat bij ‘rug en Zenuw
been’ is beschreven (zie paragraaf 12.4.1). rr Carpaletunnelsyndroom. Hierbij ontstaan pijn
en tintelingen in de vingers door compressie
Plexus van de n. medianus onder het ligamentum
rr Plexusbrachialisletsels. Een niet-traumatische carpi transversum. Het is een van de meest
plexuslaesie kan ontstaan door druk op de voorkomende oorzaken van pijn in de hand en
plexus door een tumor, zoals een metastase arm (zie paragraaf 31.3.3).
in een supraclaviculaire lymfeklier of tumor
van de longtop (pancoast-tumor; zie paragraaf 12.5 Aanvullend onderzoek
31.4).
rr Amyotrofische schouderneuralgie. Dit is een ziek- Beeldvorming
tebeeld dat relatief vaak gezien wordt na een Rugpijn en nekpijn, zonder of met uitstraling, zijn
infectieziekte of een vaccinatie. Het wordt be- klachten waarbij vaak onnodige diagnostiek ver-
schreven in paragraaf 31.4.4. richt wordt. Bij aspecifieke pijn in rug of nek draagt
rr ‘Thoracic-outlet syndrome’. Dit is een zeldzaam beeldvorming niet bij aan de diagnose en het be-
syndroom, veroorzaakt door een halsrib of door handelingsbeleid. Hetzelfde geldt voor patiënten
een fibreuze band die van de processus trans- jonger dan 50 jaar met een lumbosacraal of cervi-
versus van de zevende halswervel naar de eerste caal radiculair syndroom die verder gezond zijn,
rib loopt. De wortel T1 of de fasciculus medialis waarbij een andere aandoening dan een HNP op
van de plexus loopt met een scherpe knik over klinische gronden vrijwel is uitgesloten. Bij deze pa-
deze band. Hierdoor kunnen aan de buigzijde tiënten is beeldvorming (MRI) pas geïndiceerd als
van de onderarm pijn en soms ook tintelingen er alarmsymptomen zijn (zie tabel 28.2) of als een
ontstaan die bij bepaalde houdingen kunnen operatieve behandeling wordt overwogen. Bij klini-
verergeren. De belangrijkste klacht is krachts- sche verdenking op wervelmetastasen, een spondy-
verlies van de hand, met atrofie en zwakte van lodiscitis of een osteoporotische wervelinzakking
de laterale duimmuis en meestal ook van de is natuurlijk wel een MRI (met spoed) geïndiceerd.
kleine handspieren en de pinkmuis. Soms zijn Leptomeningeale metastasering kan meestal met
104 ne u r ol o gie

een MRI met contrast zichtbaar gemaakt worden door een of door meerdere wortels geïnnerveerd wor-
(zie paragraaf 21.5.2). den. Bij verdenking op een drukneuropathie kan met
zenuwgeleidingsonderzoek een blokkade ter plaatse
EMG en zenuwgeleidingsonderzoek van de compressie worden geobjectiveerd.
Bij klinische twijfel tussen uitval van één wortel of
van meerdere wortels (wat bij een plexuslaesie kan Liquoronderzoek
passen) kan het EMG behulpzaam zijn door het aan- Dit kan belangrijke informatie leveren bij de verdenking
tonen van degeneratieverschijnselen in spieren die op neuroborreliose of leptomeningeale metastasering.
13 Gestoorde ontwikkeling bij kinderen

klachten
•• niet of te laat behalen van motorische mijlpalen (zitten, pakken, staan, lopen) en mentale mijlpalen
(aankijken, lachen, praten)
patronen en lokalisatie
•• vaak is zowel de motorische als de mentale ontwikkeling gestoord
•• zowel door cerebrale als door neuromusculaire aandoeningen
belangrijkste aandoeningen
• intra-uteriene aandoeningen
•• perinatale aandoeningen
•• neuralebuisdefecten
•• cerebrale aanlegstoornissen
•• genetische aandoeningen
•• metabole stoornissen
•• neuromusculaire ziekten

Een van de belangrijkste manifestaties van neurologi- ontstane hersenschade, voor een langzaam duidelij-
sche aandoeningen bij pasgeborenen, zuigelingen en ker wordende ontwikkelingsachterstand of voor een
kleuters is een gestoorde ontwikkeling. Bij de geboorte knik in de ontwikkeling door een acute, een subacute
is het zenuwstelsel immers nog niet volledig ontwikkeld of een chronische aandoening.
en stoornissen van allerlei aard (ook intra-uterien al) Het aantal aandoeningen dat tot een gestoorde
kunnen die ontwikkeling vertragen, stopzetten of psychomotorische ontwikkeling kan leiden is zeer
zelfs leiden tot het verlies van functies die al verwor- groot (tabel 13.1). Veel van deze aandoeningen gaan
ven waren. Dit geldt niet alleen voor de motorische, gepaard met andere symptomen en verschijnselen
maar ook voor de cognitieve en emotionele ontwik- dan de ontwikkelingsstoornis, zoals de zichtbare
keling, al vallen de motorische afwijkingen vaak het afwijkingen aan de lumbosacrale wervelkolom
eerste op. Deze zogenoemde psychomotorische ont- bij spina bifida, een kleine schedelomtrek bij een
wikkeling verloopt in een min of meer vast patroon aanlegstoornis of bij vroeg verworven hersenletsel,
(paragraaf 13.2) en kan in kaart gebracht worden door toename van de schedelomtrek bij hydrocefalus en
het vaststellen van de tijdstippen waarop een kind bij sommige metabole ziekten, typische gelaatsken-
bepaalde vaardigheden of functies verworven heeft, merken bij het syndroom van Down of vergroting
de zogenoemde ontwikkelingsmijlpalen. Ook het op van lever bij bepaalde stapelingsziekten. Epilepti-
tijd ontstaan of het weer verdwijnen van specifieke sche aanvallen komen bij veel van deze aandoenin-
reflexmatige motorische patronen maakt deel uit van gen voor.
die ontwikkeling (paragraaf 13.3). Een gedetailleerde In dit hoofdstuk geven we een heel algemeen over-
anamnese gericht op deze mijlpalen en onderzoek zicht van de benadering van dit klinische probleem
naar deze motorische patronen kunnen belangrijke bij kinderen tot 5-6 jaar, omdat vanaf die leeftijd het
aanwijzingen geven voor pre-, peri- of postnataal neurologisch onderzoek niet veel meer verschilt van

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_13, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
106 ne u r o l o gie

dat bij volwassenen. Ook de differentiële diagnose van de verloskundige of gynaecoloog zinvol kan zijn.
behandelen we slechts in grote lijnen. Een volledige Ook bij een ontwikkelingsstoornis die later in de
differentiële diagnose omvat zeer veel aandoeningen, kindertijd zichtbaar wordt, kan de oorzaak al voor de
waarvan bovendien de meeste niet in dit boek bespro- geboorte liggen. Vraag de ontwikkelingsstappen na
ken worden. voor motoriek, spraak en taal en emotionele en so-
ciale mijlpalen (tabel 13.2). Probeer vast te stellen of
13.1 Anamnese de ontwikkeling vanaf het begin vertraagd is of dat er
De anamnese is gericht op het in kaart brengen van een knik in de ontwikkeling is met verlies van eerder
de ontwikkeling en het achterhalen van mogelijke behaalde vaardigheden. Vergeet ook de familieanam-
aanknopingspunten voor een oorzaak. Begin altijd nese niet.
bij de zwangerschap, waarbij aanvullende informatie­ rr Zwangerschap. Heeft de moeder kindsbewegin-
gen gevoeld? Zijn deze verminderd nadat ze
Tabel 13.1 Groepen van aandoeningen waarbij de ontwikkeling aanvankelijk aanwezig waren? Is ze tijdens de
gestoord kan zijn zwangerschap ziek geweest? Rookte ze, gebruikte
ze alcohol of drugs?
• intra-uteriene aandoeningen
rr Bevalling. Is de bevalling ongecompliceerd verlo-
• perinatale aandoeningen
pen? Hoe waren de apgarscores?
• neuralebuisdefecten rr Mijlpalen. Vraag daarna naar de verschillende
• cerebrale aanlegstoornissen mijlpalen (tabel 13.2).
• genetische aandoeningen rr Aanvallen. Veel aandoeningen die een gestoorde
ontwikkeling veroorzaken gaan gepaard met epi-
• metabole stoornissen
leptische aanvallen, maar niet alle epileptische
• neuromusculaire ziekten
aanvallen wijzen op een ontwikkelingsstoornis

Tabel 13.2 Belangrijke mijlpalen in de ontwikkeling van een kind en de leeftijd wanneer een kind deze bereikt zou moeten hebben. Veel kinderen
bereiken de mijlpalen (deels) al eerder. Wanneer een kind later is of de mijlpaal niet bereikt, is dat reden om te beoordelen of er aanwijzingen zijn
voor een stoornis

motorisch communicatie sociaal


1 maand heft in buikligging hoofd even van de reageert op toespreken ogen fixeren
onderlaag, beweegt ledematen rechts
en links evenveel
2 maanden heft in buikligging hoofd van onderlaag lacht terug volgt met ogen
3 maanden heft in buikligging hoofd tot 45° maakt geluiden terug kijkt naar eigen handen
6 maanden heft in buikligging hoofd tot 90° en kijkt maakt gevarieerde geluiden pakt in rugligging voorwerp
rond binnen bereik
9 maanden kan omrollen en hoofd goed ophouden zegt da-da of ga-ga pakt blokje over
in zit
12 maanden zit stabiel los, kan tijgeren en optrekken brabbelt tijdens spel zwaait gedag
tot staan, kan pakken met pincetgreep
15 maanden kan goed kruipen en kan langslopen zegt twee ‘geluidswoorden’ speelt geven en nemen
met begrip
18 maanden loopt los en gooit bal zonder te vallen zegt ten minste drie woorden begrijpt spelopdrachtjes
2 jaar kan iets oprapen vanuit hurkzit zegt twee-woordzinnen kan lichaamsdelen aanwijzen,
toont imitatie
3 jaar fietst op driewieler drie-woordzinnen kan lijn natekenen en ten minste
drie vormen in een mal doen
4 jaar houdt pen met vingers vast is goed verstaanbaar voor stelt vragen over hoeveel, wanneer
vreemden en waarom; kan cirkel tekenen
13 Gestoord e ontwikkel ing bij kind eren 107

(bijvoorbeeld benigne neonatale convulsies en Inspectie


koortsconvulsies; zie paragraaf 25.4.2). Epileptische Het gaat hier vooral om het zoeken naar dysmorfe
aanvallen bij zuigelingen zien er anders uit dan kenmerken die bij ontwikkelingsstoornissen kunnen
bij oudere kinderen. Zij krijgen bijvoorbeeld bijna passen (tabel 13.3). De huidafwijkingen bij neurocu-
nooit symmetrische trekkingen of een tongbeet. tane syndromen kunnen bij zuigelingen nog onopval-
Daarnaast komen bij pasgeborenen allerlei normale lend zijn (zie paragraaf 36.5).
schokkerige en onrustige bewegingen voor. Vraag
na of de geobserveerde aanvallen gerelateerd zijn Lengte, gewicht en schedelomtrek
aan voeding (reflux?) of slaap (slaapmyoklonieën?) Deze moeten vergeleken worden met de normaal-
en of ze stereotiep zijn, dat wil zeggen dat ze telkens waarden voor de leeftijd (groeicurven). De schedelom-
hetzelfde verlopen. Het meest verduidelijkend is trek meet je met een meetlint ter plaatse van glabella
een filmpje, dat ouders vaak al bij het eerste consult en occipitale protuberantia (figuur 13.1).
op hun telefoon kunnen tonen. Aanvallen die echt
niet gemist mogen worden zijn salaamkrampen, Bewustzijn
series van korte flexie-extensiespasmen, omdat Een gezonde wakkere zuigeling heeft een alerte blik,
deze vorm van epilepsie zo snel mogelijk behan- volgt met de ogen en heeft een expressieve mimiek. Een
deld moet worden (zie paragraaf 25.2.1).
rr Is het kind ziek geweest of heeft het een ongeval gehad? Figuur 13.1 Het meten van de occipitofrontale schedelomtrek.
Denk bij huiselijke ongevallen aan mishandeling.
rr Zijn er aanwijzingen voor erfelijke ziekten in de
­familie?

13.2 Neurologisch onderzoek


Het onderzoek bij pasgeborenen en zuigelingen kan
het best twee uur na een voeding plaatsvinden, omdat
het reactievermogen kort na een voeding verminderd
kan zijn. Kleine kinderen kunnen eerst onderzocht
worden op schoot bij een van de ouders, maar staan
en lopen moeten wel in de loop van het onderzoek ge-
probeerd worden. We beschrijven het onderzoek van
jonge kinderen vrij uitvoerig, omdat het tot de leeftijd
van 5 jaar verschilt van dat bij oudere kinderen en vol-
wassenen.

Tabel 13.3 Kenmerken van eventuele ontwikkelingsstoornissen

haar kleur, dikte, vorm, kale plekken, type kruin


huid café-au-laitvlekken, hypomelanotische vlekken, wijnvlekken, pigmentatiestoornissen, eczeem
hoofd en gezicht craniostenose, hypertelorisme, macrocefalie, microcefalie, kort filtrum, afwijkende stand en vorm
van de tanden
tong en palatum fasciculaties, spitsboogvorm, schisis
ogen kleur van de irissen, coloboma, teleangiëctasieën, oogbewegingsstoornissen (nystagmus,
strabismus)
oren laagstaande oren en/of afwijkende vorm
handen doorlopende handlijnen, syndactylie, arachnodactylie, clinodactylie
voeten klauwstand, platvoeten, syndactylie, brede eerste straal, hamertenen
spieren atrofie, pseudohypertrofie, fasciculaties
gewrichten en botten kyfose, scoliose, ‘webbed neck’, torticollis, beenverkorting, spina bifida, ‘dimples’, hyperlaxiteit,
contracturen
108 n eu r o l o g ie

gedaald bewustzijn hoeft niet noodzakelijk te ­wijzen op op aan de kant waar men het hoofd naartoe draait, en
een neurologische aandoening; het kan ook de reactie flexie contralateraal.
zijn van het zenuwstelsel op algemeen ziek-zijn. De oprichtreflexen zijn van groot belang voor
de normale stand van hoofd, romp en ledematen
Meningeale prikkeling ten opzichte van elkaar, maken het mogelijk dat
Deze kan zich bij pasgeborenen en zuigelingen uiten het kind draait van rug- tot buikligging en om-
als een opisthotonus en pijn bij verluieren (verge- gekeerd, en helpen het kind de zittende houding
lijkbaar met het teken van Kernig; zie paragraaf 8.3). te bereiken. Passief optrekken aan de handen bij
Ernstig zieke pasgeborenen zijn echter vaak slap. Bij rugligging roept een grijpreflex (zie hierna) en
vermoeden van meningitis moet daarom ook bij het een flexiehouding op, waarbij het zware hoofd
ontbreken van meningeale prikkelingsverschijnselen aanvankelijk niet meegetild kan worden (‘head lag’,
een lumbale punctie worden uitgevoerd. figuur 13.2). De daaropvolgende maanden lukt het
steeds beter om het hoofd in één lijn met de rug te
Hoofd krijgen. Op de buik gelegen houdt het kind het hoofd
De fontanel moet gepalpeerd worden. De achterste opzij gedraaid en probeert het om de hand in de rich-
fontanel sluit tussen 2 en 6 maanden, de voorste ting van het hoofd te krijgen. Aanvankelijk wordt het
tussen 18 en 30 maanden. Te vroege of te late slui- hoofd zonder succes, maar in de volgende maanden
ting hangt meestal samen met te geringe, respectie- steeds beter opgetild en de benen in de heupen ge-
velijk te expansieve groei van de schedelinhoud. Een strekt. Vanaf 3 maanden kan het steunen op de elle-
gespannen fontanel bij een niet-huilend of persend bogen. Dan ontstaat ook de reflex van Landau: als het
kind wijst op verhoogde liquordruk. Een te sterk kind wordt opgetild in horizontale houding, slechts
ingezonken fontanel kan gezien worden bij dehy- ondersteund onder borst en buik, ontstaat extensie
dratie. van hoofd, rug en extremiteiten. Wordt het hoofd ge-
De groei en de vorm van de schedel worden bogen, dan ontstaat ­flexiehouding.
vrijwel volledig bepaald door de groei van de sche- De grijpreflex van handen en voeten verdwijnt na 5
delinhoud. Afwijkende schedelomtrekken gaan vaak tot 6 maanden naarmate de motoriek meer gevarieerd
samen met onderliggende defecten van de hersenen. raakt. De stapreflex kan bij pasgeborenen aangetoond
De vorm van de schedel wordt bepaald door druk worden door het kind in verticale stand te houden
van buitenaf en de groei van de schedelbeenderen met één voetje op de onderzoektafel ­(figuur 13.3).
loodrecht op de schedelnaden. Door een voorkeurs-
houding kan het hoofd scheef worden. Bij craniosy-
nostose is er een voortijdige sluiting van een of meer Figuur 13.2 ‘Head lag’. Tot de leeftijd van ongeveer 4 maanden
140 N E U R Osche- is het achterblijven van het hoofd normaal.
van de schedelnaden waardoor een afwijkende LOGIE

delvorm ontstaat.

Spontane en reactieve bewegingspatronen


Een gezonde baby ligt bij voorkeur in lichte flexie-
houding, heeft een matige rusttonus en is actief. Bij
passief bewegen van hoofd, romp en ledematen voelt
men enige weerstand, vooral in de flexoren. In de eer-
ste levensdagen kunnen in spontane motoriek nog af
en toe restanten van premature langzame dystone be-
wegingen en hoogfrequente tremoren in de handen
voorkomen, vooral bij honger of huilen.
Verandering van de stand van het hoofd roept re-
flexmatige houdingsveranderingen van de extremitei-
ten op (tonische halsreflexen). Vooroverbuigen van het
hoofd geeft flexie van armen en extensie van benen,
het omgekeerde bij extensie van het hoofd. Draaien
van het hoofd roept extensie van arm en soms been
Figuur 8.1 ‘Headlag’. Tot de leeftijd van 3-4 maanden is het achterblijven van het hoofd norma

slechts ondersteund onder borst en buik,


ontstaat extensie van hoofd, rug en extre-
miteiten. Wordt het hoofd gebogen, dan
ontstaat flexiehouding.
De grijpreflex van handen en voeten
3-4 maanden is het achterblijven van het hoofd normaal. 13 Gestoord e ontwikkel in g bij kind eren 109

n buik, grond te schuiven (‘bottom shuffling’), dat samengaat


extre- met een vertraging in los zitten en los lopen. Het is
n, dan een familiair voorkomend fenomeen. Bij optillen van
het kind tilt het de beentjes meestal in de knieën ge-
eten strekt en met flexie van de heupjes op. Sommige van
de moto- deze kinderen slaan de kruipfase over.
flex kan De rijping en ontwikkeling van het jonge zenuw-
n door stelsel kenmerken zich aldus door een toenemende
met één functionaliteit en controle in cefalo-caudale richting.
8.2). Na Globaal ziet men het volgende schema van controle
wordt ontstaan: oogbewegingen 0-3 maanden, hoofdbalans
eker op en armen 4-6 maanden, romp en handen 7-9 maan-
nie den, benen en voeten 10-12 maanden.
mping’-
). De Spierrekkings- en huidreflexen
engen in Naast de in tabel 13.4 genoemde reflexen zijn ook
n van de
spierrekkingsreflexen opwekbaar, zoals de kniepees-
reflex en de achillespeesreflex (zie tabel 14.9). De
ek
voetzoolreflex verloopt tot de leeftijd van ongeveer
ontstaat
1 jaar volgens Babinski. Constante asymmetrieën in
erzoek-
het reflexpatroon moeten serieus genomen worden.
ng het
kussen
de armen Hersenzenuwen
n en licht Figuur 13.3
Figuur 8.2 Neonaat
Neonaatmet
metstapreflex.
stapreflex. Normale wakkere baby’s draaien het hoofd naar een
oor flexie lichtbron. Fixatie is mogelijk vanaf 32 weken en vol-
, sluiten Na
ding2 volgt
tot 4vaak
maanden
huilen.verdwijnt diemaakt
Deze reflex weer en wordt op- gen met de ogen vanaf 40 weken postconceptioneel
iehou- gevolgd doorasymmetrieën
het mogelijk een periode van onzeker op de beentjes
te beoordelen. (p.c.). Gelaatsherkenning treedt op vanaf 2,5 tot 4
ngshou- staan met axiale
Afwezigheid wijst hypertonie (4-6
op een diffuse maanden). Daarop
stoornis maanden na de geboorte.
volgt de ‘jumping’-fase (wisselend staan en doorzak- Vanaf 25 weken p.c. is het poppenkopfenomeen
ken). De parachutereactie bij het uit balans brengen in opwekbaar. Vanaf 30 weken p.c. zijn de pupilreacties
zittende houding bestaat uit uitsteken van de armen aanwezig. Dichtknijpen van de ogen bij plotselinge
in de richting van de val. felle prikkels (licht, geluid, pijn) kan vanaf 28 weken
Aan het einde van het onderzoek probeer je de p.c. gezien worden. Wisselend scheelzien is in het
moro-reflex. Deze ontstaat als schrikreactie op slaan begin mogelijk en kan nog normaal zijn. Strabisme
op de onderzoektafel, blazen op het gelaat of plotse- komt echter vaker voor bij retardatie of cerebrale aan-
ling het symmetrisch opgetilde hoofd in het kussen doeningen dan bij gezonde kinderen met een nor-
laten vallen. Het kind reageert met de armen in exten- male ontwikkeling.
sie en abductie met spreiden en licht krommen van Afhankelijk van het bewustzijnsniveau draaien
de vingers, gevolgd door flexie en adductie, het hoofd normale baby’s bij geluidsprikkels het hoofd in de
in retroflexie, sluiten van de ogen en opisthotonus- richting van de prikkel. Vanaf 28 weken p.c. knippert
­extensiehouding. Bij het herstellen van de uitgangs- het kind met de ogen bij een hard geluid. Auditieve
houding volgt vaak huilen. Deze reflex maakt het discriminatie ontwikkelt zich een à twee maanden na
mogelijk asymmetrieën te beoordelen. Afwezigheid de à terme datum.
wijst op een diffuse stoornis van het CZS. Na drie Een levendige mimiek en de kracht waarmee het
maanden verzwakt en verdwijnt de reflex. De schrik- kind drinkt en huilt (vanaf 37 weken p.c. kan een neo­
reactie gaat in tegenstelling tot de moro-reflex gepaard naat krachtig huilen) zijn gunstige elementen in de
met flexie in de ellebogen. Zie voor een overzicht van beoordeling van een zuigeling. De periorale zone is
de houdingsreflexen tabel 13.4. erg gevoelig voor stimuli en later ook voor exploratie.
Een belangrijke normale variant voor het kruipen Bij aanraking rond de mond wordt de mond geopend
is het zich voortbewegen door met de billen over de en draait het hoofd in de richting van de aanraking,
110 n e u r o l o g ie

Tabel 13.4 Overzicht van enkele reflexen bij kinderen onder 1 jaar

reflex optreden verdwijnen


orale reflexen
• zuig-, (tepel)zoekreflex geboorte rond 1 jaar
• slikken geboorte blijft
oculaire reflexen
• opzij kijken naar licht geboorte blijft
• naar boven kijken 3 maanden blijft
• knipperreflex op geluid, fel licht of pijn geboorte blijft
• poppenkopfenomeen (paragraaf 16.1.6) geboorte 10 dagen
• dreigreflex 7-8 weken blijft
posturale reflexen en bewegingsreflexen
• flexiehouding geboorte 4 maanden
• grijpreflex handen, voeten geboorte 2-3 maanden
• stapreflex (figuur 13.3) geboorte 4 maanden
• voetplaatsingsreflex geboorte 4-5 maanden
• moro-reflex geboorte 4-5 maanden
• tonische halsreflexen 2-3 weken 5-6 maanden
• kniepeesreflex roept scharen op 2-3 maanden 7-8 maanden
• achillespeesreflex roept uitdovende clonus op geboorte 2 maanden
• voetzoolreflex verloopt volgens Babinski geboorte 1 jaar
• reflex van Landau 3 maanden blijft
• omrol- en meedraaireflex 4 maanden blijft
• gericht grijpen 4-5 maanden blijft
• pincetgreep 6-7 maanden blijft
• optillen van het hoofd tot boven de horizontale lijn bij horizontale suspensie (figuur 13.4) 5 maanden blijft
• verticale suspensie roept flexiehouding op geboorte blijft
• parachutereflex 6-7 maanden blijft
• buikhuidreflexen, anusreflexen geboorte blijft

de zoekreflex (of rootingreflex). In normale omstan- bij huilen hoort krachtig te zijn. Zwak kreunen of
digheden wordt hierdoor de tepel gevonden en het hoge, schrille tonen zijn pathologisch.
zuigen bevorderd. De zoek- en later de zuigreflex ver-
dwijnen in de loop van het eerste levensjaar. 13.3 Lokalisatie
De functie van de n. facialis komt tot uiting in Het lokaliseren van de aandoening in het zich nog
mimiek, in wenkbrauwen fronsen en snoetjes maken, ontwikkelende zenuwstelsel van kleine kinderen is in
en is te testen met de glabellareflex (met de vinger het algemeen moeilijker dan bij oudere kinderen en
tikken op de neuswortel). Tikken op de wang roept volwassenen.
contracties van de gelaatsspieren op; op boven- of on- rr Centraal of perifeer? Gegeneraliseerde hypotonie
derlip kortdurend tuiten van de lippen (snoutreflex). (‘floppy infant’) kan zowel op een encefalopa-
Felle licht-, geluids- of pijnprikkels roepen knipperen thie berusten als op een neuromusculaire ziekte
met de ogen op (knipperreflex). ­(figuur 13.4). Bij centrale aandoeningen vind je
Zuigen en slikken moeten krachtig en gecoördi- levendige spierrekkingsreflexen en soms ook een
neerd met de ademhaling verlopen. Het stemgeluid normale spierkracht. Hypertonie wijst altijd op
13 Gestoord e ontwikkel ing bij kind eren 111
8 P S Y C H O M O T O R I S C H E O N T W I K K E L I N G 143

Intra-uteriene aandoeningen, Intra-uteriene in-


fecties met het cytomegalievirus of Toxoplasma gon-
dii kunnen tot diffuse of focale hersenschade leiden.
Doorbloedingsstoornissen van de placenta leiden tot
vertraagde intra-uteriene groei. Bij overmatig alcohol-
gebruik van de moeder tijdens de zwangerschap is het
kind klein en licht, met een microcefalie. Naast een
vertraagde groei en ontwikkeling kan epilepsie voor-
komen (foetaal alcoholsyndroom).
Perinatale aandoeningen. Perinatale asfyxie is
hiervan de belangrijkste. Schade aan de periventri-
culaire witte stof en de basale kernen kan tot ver-
schillende motorische stoornissen leiden die niet
altijd gepaard gaan met mentale ontwikkelingsstoor-
nissen. Perinatale asfyxie is een belangrijke oorzaak
Figuur 8.3
Figuur 13.4Hypotonie
Hypotoniebij horizontale suspensie.
bij horizontale suspensie. Bij een gezond van ‘cerebrale parese’, een term die gebruikt wordt
kind ouder dan 3-4 maanden zou extensie ontstaan van nek,
romp en benen. voor een gestoorde motoriek die voor of tijdens het
benen elkaar hinderen. Dit kan vastgesteld rend gebalde vuistjes eerste met de duim indoor hersenletsel ontstaan is. De
levensjaar
worden door beperking van abductie in de het vuistje. In tegenstelling
stoornissen totomvatten
de distale niet alleen spastische paresen
heupen, de popliteale hoek in de knieën, hypertonie van de ledematen is er lang-
een centrale aandoening. Paresen met atrofie en (hemiparese, tetraparese, paraparese), maar ook hy-
en de aanwezigheid van bijna voortdu- durig een axiale hypotonie.
fasciculaties wijzen op een motorneuronziekte. perkinetische stoornissen als dystonie en chorea, en
Bij perifere aandoeningen kan er een discrepantie ataxie.
ontstaan tussen de
Box 8.3 Primitieve reflexen motorische ontwikkeling (ge- Neuralebuisdefecten. Deze kunnen zowel aan het
stoord)
Veel en die
reflexen de bij
cognitief-emotionele (normaalnog
pasgeborenen en zuigelingen con- caudale
makkelijk zijn opals het craniële deel van de neurale buis ont-
te wekken,
tact zoeken,
verdwijnen in lachen). Bij sommige
de loop van neuromusculaire
de ontwikkeling staan.
van het zenuwstelsel Spina
(tabel 8.3).bifida
Het is de meest voorkomende vorm
zijn vooralkan
ziekten de echter
cerebraleookhemisferen die zich navoorko-
mentale retardatie de geboorte(zie
nogparagraaf
verder ontwik-
36.1).
kelen,
men,en doorbij
zoals toegenomen ‘hogere’ van
de spierdystrofie controle op de meer
Duchenne en primitieveCerebrale
delen vanaanlegstoornissen.
het Deze zijn meestal ge-
zenuwstelsel worden deze reflexen kennelijk geremd. Ze keren terug bij aandoe-
de dystrophia myotonica (zie paragrafen 30.3.1 en netisch bepaald, maar sommige vormen kunnen ook
ningen die diffuus op de hemisferen aangrijpen. Voor een aantal van die reflexen
30.3.5). Epileptische aanvallen wijzen altijd op een door verworven aandoeningen veroorzaakt worden
is dat inderdaad aangetoond (tabel box 8.3.1; er zijn er meer, zie ook box 3.5).
aandoening van het centrale zenuwstelsel.
Het vóórkomen van deze zogenoemde primitieve reflexen is (zie verder
vooral paragraaf 36.2).
gerelateerd
rr aanFocaal éénHoe
of diffuus?
de leeftijd: jonger
of meer vanhet
dezekind des tewordt
reflexen vakergevondenGenetische
bij bijna 60% aandoeningen. De twee meest voorko-
kunnen
van focalemensen
de gezonde aandoeningen
ouder danzich (maar ook al bijmende
aanvankelijk
65 jaar genetische
20% tussen 45 en oorzaken van mentale retardatie
65voordoen als10%
jaar, en bij eenvoor
diffuse
het encefalopathie (zwak hui-
45e jaar). De snoutreflex zijn het syndroom
en de palmomentale reflex van Down en het fragiele-X-syn-
komen het meest
len, slecht voor; weinig
drinken, de grijpreflex en de tepelzoekreflex
bewegen). Constante worden bij
droom. Het gezonde
syndroom van Down berust op een triso-
mensen nooit gevonden.
asymmetrieën Bij patiënten
in de motoriek met de
(spontaan en ziekte
reflex-van Alzheimer en vascu-
mie van chromosoom 21. De diagnose is meestal door
laire dementie komen de reflexen vaker voor, en zijn het er per patiënt vaak méér
matig), spiertonus en de spierrekkingsreflexen wij- de kenmerkende gelaatstrekken niet moeilijk. Het
dan bij gezonde mensen, inclusief een grijpreflex bij ongeveer 10%. Patiënten
zen op een focale laesie.
met de ziekte van Parkinson hebben vooral glabella- en snoutreflexen.
fragiele-X-syndroom ontstaat door een trinucleotide-
rr Alleen De grijpreflex is overigens niet zeldzaam bij patiëntenrepeat
het zenuwstelsel of meer? Bij stofwisselingsziek- in eenlaesies
met focale gen op het X-chromosoom. De kinderen
intendezijn vaak behalve
frontaalkwab. het zenuwstelsel
Ze hebben ook andere
soms voorwerpen in hun zijn hypotoonhand
contralaterale met een hyperlaxiteit van de gewrich-
organen(bestek,
geklemd betrokken. Bevindingen
beddengoed) die als
daareen
met moeite uit te ten
hepatome- en hebben
krijgen een langgerekt gezicht met een hoog
zijn, en het
galie,
kan cardiomegalie,
de onderzoeker soms cataract, retina-afwijkingen,
flinke kracht vergen om zijn eigen voorhoofd
hand weerenuitvooruitstekende
die kin. (NB Ook cerebrale
van de patiënt te verlossen.
groeistoornissen De voetzoolreflex
en voedingsproblemen volgens Babinski
kunnen wordt nooit metabole stoornissen en neuro-
aanlegstoornissen,
gezien
tezamen bij gezonde ouderen.
met de neurologische bevindingen in de musculaire ziekten zijn >> vaak genetisch bepaald.)
richting van een van deze ziekten wijzen. Metabole stoornissen. Bijvoorbeeld congenitale
hypothyreoïdie, mitochondriële ziekten, glycogeen-
13.4 Differentiële diagnose stapelingsziekten, GLUT1-deficiëntiesyndroom (zie
Het aantal aandoeningen dat een ontwikkelingsstoor- paragraaf 25.4.1).
nis kan veroorzaken is zeer groot en veel daarvan zijn Neuromusculaire ziekten. Het gaat vooral om spi-
zeldzaam. We noemen hier maar enkele voorbeelden nale spieratrofieën (zie paragraaf 30.1.1) en spierziek-
uit de diagnosegroepen uit tabel 13.1. ten (zie paragraaf 30.3).
112 ne u ro l o g ie

13.5 Aanvullend onderzoek onderzoek door de oogarts (onder andere naar cataract
Bij sommige aandoeningen is op grond van de anam- en retina-afwijkingen), screenend metabool onderzoek
nese en het neurologisch onderzoek alleen een bepaalde op bloed en urine en chromosoomonderzoek met een
diagnose al zo waarschijnlijk dat gericht aanvullend on- array-CGH-onderzoek (‘comparative genomic hybridi-
derzoek ingezet kan worden (bijvoorbeeld bij het syn- zation’). Op indicatie wordt het onderzoek uitgebreid
droom van Down, perinatale asfyxie, erfelijke spinale met liquoronderzoek, stofwisselingsonderzoek op fi-
spieratrofie type 1). In de andere gevallen bestaat het broblasten, spierbiopt, uitgebreider genetisch onder-
aanvullend onderzoek uit een MRI van de hersenen, zoek en consulten van andere specialisten.
B F
 unctionele neuroanatomie en
neurologisch onderzoek
14 Motoriek

perifere motorische neuronen


•• motorneuronen in de voorhoorn van het ruggenmerg met axonen die eindigen op spiercellen
•• spierzwakte met atrofie, verlaagde spiertonus en verlaagde tot afwezige spierrekkingsreflexen
neuromusculaire overgang en spieren
•• spierzwakte met of zonder atrofie, verlaagde spiertonus
centrale motorische neuronen
•• motorneuronen in de primaire motorische cortex met axonen die eindigen op de motorneuronen in de
voorhoorn van het ruggenmerg
•• spierzwakte (parese) gekenmerkt door behouden spiermassa, verhoogde spiertonus (spasticiteit) en
verhoogde spierrekkingsreflexen
cerebellum
•• gestoorde coördinatie van gerichte bewegingen (ataxie)
basale kernen
•• hypokinetische stoornissen: afname en traagheid van gewilde bewegingen (hypokinesie en bradykinesie)
met verhoogde spiertonus (rigiditeit)
•• hyperkinetische stoornissen: ongewilde bewegingen: tremor, chorea, dystonie of tics
sensibele systemen
•• gestoorde coördinatie van gerichte bewegingen (sensorische ataxie)

Er zijn maar weinig neurologische aandoeningen die tot stand door impulsen vanuit de motorische cellen
niet gepaard kunnen gaan met motorische stoornis- gelegen in de voorhoorn van het ruggenmerg en in
sen. Het gaat daarbij niet alleen om verlammingen, een aantal motorische hersenzenuwkernen (figuur
maar ook om problemen met starten en stoppen of 14.1). Deze zogenoemde perifere motorische neuronen
het coördineren van bewegingen, en om het optre- worden aangestuurd door het piramidebaansysteem,
den van allerlei ongewilde bewegingen, zoals beven. een groep axonen afkomstig van motorische cellen
Het analyseren van al deze verschillende motorische in de primaire motorische cortex, de zogenoemde
stoornissen door observatie en neurologisch onder- centrale motorische neuronen. Bij primaten, en het
zoek speelt dan ook een belangrijke rol bij het diag- meest bij de mens, is de piramidebaan uitgegroeid
nosticeren van neurologische ziekten. tot een systeem dat een zeer sterke, directe invloed
heeft op de motorneuronen. Volledige uitval van de
14.1 Functionele neuroanatomie piramidebaan leidt daarom tot verlamming: er kun-
nen geen doelbewuste bewegingen meer gemaakt
14.1.1 Globaal overzicht van de motorische systemen worden.
Al onze bewegingen bestaan uit gecoördineerde ac- Voor de uitvoering van gecompliceerde doelbe-
ties van spiergroepen in ledematen, romp en gelaat. wuste bewegingen is de primaire motorische schors
De spiercontracties die hiervoor nodig zijn, komen afhankelijk van gebieden die dergelijke bewegingen

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_14, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
116 nE u R O l O g I E

basale kernen
centrale motorische neuronen
t NPUPSJTDIFDPSUFY
t IFSTFOTUBNDFOUSB
cerebellum

lokale interneuronen perifere motorische neuronen

ruggenmerg en hersenstam

sensibele input skeletspieren

Figuur 14.1 De samenhang van de verschillende motorische systemen.

voorbereiden: de premotorische en de motorische as- lopen, evenwicht handhaven, ademen, mictie, hoesten
sociatieschors, beide vlak voor de primaire motorische enzovoort. Deze bewegingen worden vaak gecoördi-
schors gelegen. Hier wordt bepaald in welke volgorde neerd vanuit de hersenstam en de controle hierop
verschillende spieren aangespannen moeten worden vanuit de motorische schors is dikwijls beperkt,
om een bepaalde beweging te kunnen maken. nog maar de motorische schors kan dergelijke bewegin-
verder naar rostraal in de prefrontale schors (onder- gen vaak wel initiëren of blokkeren als dit gewenst
deel van het limbische systeem) liggen de gebieden is. Bij deze automatische bewegingen spelen inter-
die betrokken zijn bij de motivatie (de ‘wil’) om een neuronen een belangrijke rol. Deze neuronen liggen
beweging te maken. bij de motorneuronen in de voorhoorn. Ze ontvan-
Voor de juiste uitvoering van bewegingen maakt gen veel proprioceptieve input van primaire afferen-
de motorische (en ook de premotorische) schors ten en spelen een belangrijke rol bij reflexmatige
gebruik van twee andere hersengebieden: het cere- bewegingen. Ook verlopen sommige projecties op
bellum en de basale kernen. Het cerebellum is voorna- het perifere motorische neuron niet direct, maar via
melijk betrokken bij de aanpassing van bewegingen deze interneuronen (vanuit de hersenstam en het
gedurende de uitvoering ervan, op grond van infor- vestibulaire systeem). Propriospinale interneuro-
matie over een uitgaande bewegingsopdracht vanuit nen zorgen voor de onderlinge afstemming van mo-
de piramidebaan (via een schakeling in de pons) die torneuronen die in verschillende segmenten van het
‘vergeleken’ wordt met sensibele informatie die het ruggenmerg liggen, zoals die voor de armen en de
cerebellum ontvangt uit het ruggenmerg. Eventu- benen. netwerken van interneuronen vormen pa-
eel noodzakelijke aanpassingen van de beweging in troongeneratoren voor automatische bewegingen,
uitvoering worden doorgegeven aan de motorische zoals lopen.
schors, die daarop het vervolg van de bewegingsop-
dracht aanpast. 14.1.2 Perifere motorische neuronen
De basale kernen zijn vooral betrokken bij het in Met deze algemene term worden de motorneuronen
gang zetten van de juiste (gewilde) beweging (en het bedoeld waarvan de cellichamen in de voorhoorn van
onderdrukken van niet-gewilde bewegingen). Ook in het ruggenmerg liggen en in de motorische hersenze-
dit systeem wordt informatie uit de motorische schors nuwkernen in de hersenstam. De axonen verlopen via
verwerkt en teruggeprojecteerd op de motorische de ventrale wortels, ventrale rami, plexus en perifere
schors. zenuwen tot aan individuele spiervezels, waarmee ze
naast doelgerichte bewegingen is er ook een via de motorische eindplaat (neuromusculaire over-
groot aantal bewegingen die automatisch gaan, zoals gang) contact maken. De cellichamen van de perifere
14 Motoriek 117

motorische neuronen liggen dus in het centrale ze- uiteindelijk de perifere zenuwen voor arm en been
nuwstelsel (ruggenmerg of hersenstam). ontspringen.
De perifere motorische zenuwvezel bestaat uit
De motor unit twee belangrijke onderdelen: het axon en de myeli-
Het axon van één enkel motorneuron in de voorhoorn neschede. Deze myelineschede wordt gevormd door
loopt door tot in de spier, waar het splitst in een aan- schwanncellen. De myelineschede wordt onderbro-
tal uitlopers. De eindiging van een uitloper vormt ken door de knopen van Ranvier; dat is de plaats waar
een uitgebreide neuromusculaire synaps op één en- twee schwanncellen tegen elkaar aanliggen. Doordat
kele spiervezel, ook wel de zogenaamde motorische de actiepotentiaal van knoop naar knoop springt, kan
eindplaat genoemd. De functionele eenheid die wordt deze in gemyeliniseerde zenuwvezels veel grotere
gevormd door één enkel motorneuron, met bijbeho- snelheden bereiken dan in ongemyeliniseerde, waar-
rende motorische eindplaten en spiervezels, wordt bij geldt hoe dikker de myelineschede, des te sneller
een motor unit genoemd (figuur 14.2). de actiepotentiaal zich verplaatst (tot wel 120 m/s).
Alle spiervezels van een motor unit worden vrij-
wel gelijktijdig geactiveerd. De actiepotentiaal opent Sensorische terugkoppeling op de motor unit
calciumkanalen in de zenuwuiteinden, en de daarop- In figuur 14.3 is te zien dat de motor unit sensibele
volgende verandering in calciumconcentratie resul- informatie ontvangt uit de spier die hij innerveert. Zo
teert via verschillende mechanismen in uitstorting ontstaat een reflexboog: van spierspoeltjes via afferente
van acetylcholine in de synapsspleet. Hierdoor wordt Ia-zenuwvezels, motorische voorhoorncel met efferente
de acetylcholinereceptor op de spiercelmembraan ge- motorische axonen en motorische eindplaatjes naar
activeerd, waarna een actiepotentiaal in de spiervezel spiervezels. Rek van de spier activeert de spierspoeltjes
optreedt die de spiercontractie in gang zet. De duur en veroorzaakt een impuls die via dikke, gemyeliniseerde
van de receptoractivering is afhankelijk van de concen- snel geleidende Ia-afferenten naar het ruggenmerg
tratie acetylcholine in de synapsspleet, en deze wordt wordt geleid. Daar worden in het betreffende ruggen-
mede bepaald door de afbraak van de neurotransmit- mergsegment (onder andere) de motorneuronen van de
ter door acetylcholinesterase (zie figuur 30.3). betreffende spier geactiveerd, waardoor als respons een
Bundels van axonen van motorische voorhoorn- contractie ontstaat van die spier. Deze monosynaptische
cellen vormen de ventrale wortels. Deze worden met reflex wordt de spierrekkingsreflex genoemd.
de dorsale sensibele wortels samengevoegd tot spi- Bij het neurologisch onderzoek is deze reflex op te
nale zenuwen, die als gemengde zenuwen het wer- wekken door met een reflexhamer een korte krachtige
velkanaal verlaten. Deze splitsen vervolgens in een tik op de pees van een spier te geven, waardoor de spier
dorsale ramus voor de rug en de nek, en een ventrale gerekt wordt. Onderbreking van de reflexboog, hetzij in
ramus voor borst, buik, armen en benen. Op cervicaal het afferente sensibele deel, hetzij in het motorische ef-
en lumbosacraal niveau vormen meerdere ventrale ferente deel in een zenuw, plexus of wortel, leidt tot het
rami de plexus brachialis en lumbosacralis, waaruit zwakker worden of geheel verdwijnen van de reflex.

Figuur 14.2 De motor unit.

motorische voorhoorncel
(cellichaam)

axon spier

myelineschede
knoop van Ranvier

motorische
eindplaat

ventrale wortel
118 ne u rol o gie

dorsale wortel

la-vezel van
spierspoel

motorische eindplaat
op spiervezel
ventrale wortel
motorisch neuron

Figuur 14.3 Schema van de monosynaptische spierrekkingsreflex.

Voorhoorncellen gebruikt. Bij diffuse afwijkingen spreekt men van


Uitval van voorhoorncellen (motorneuronen) polyneuropathie. Aangezien de meeste perifere ze-
leidt tot denervatie van spiervezels, met als gevolg nuwen gemengd motorisch-sensibel zijn is er bij
krachtsverlies en spieratrofie. In de gedenerveerde neuropathieën meestal een combinatie van moto-
spieren ontstaan fasciculaties: verspreid in een rische en sensibele uitval, in de distributie van de
spier voorkomende kortdurende trekkinkjes die aangedane zenuwen, of meer diffuus bij een poly-
door een kortdurende rimpeling van de huid zicht- neuropathie. In het laatste geval zijn de stoornissen
baar worden. Ze worden veroorzaakt door spontaan vooral distaal gelokaliseerd, en meer in de voeten
optredende activiteit van nog functionerende geïso- dan in de handen. Bij een axonale polyneuropathie
leerde motor units. De spierrekkingsreflexen van overheersen de sensibele, bij een demyeliniserende
de betreffende spieren zijn pas bij ernstige paresen polyneuropathie de motorische stoornissen (zie
verlaagd. hoofdstuk 31). Vooral bij demyeliniserende polyneu-
ropathieën zijn de spierrekkingsreflexen verlaagd of
Wortels en plexus afwezig of door onderbreking van de afferente en/of
Bij wortellaesies treedt krachtsverlies op in het verzor- efferente reflexbogen. Met een gedetailleerde analyse
gingsgebied van de aangedane wortel(s) (tabel 14.1) en van paresen, eventuele sensibele stoornissen en re-
bij lang bestaan ook atrofie. Vaak is bij wortellaesies flexen kan de verantwoordelijke aandoening gelokali-
niet alleen de motorische ventrale wortel, maar ook seerd worden (tabel 14.1).
de sensibele dorsale wortel aangedaan, met als gevolg
pijn en sensibele stoornissen in de betreffende der- Neuromusculaire synaps
matomen (zie figuur 15.2). Als een aangedane wortel Bij myasthenia gravis, de meest voorkomende aan-
deel uitmaakt van een reflexboog kan de betreffende doening van de neuromusculaire synaps, zijn de
reflex verlaagd zijn of afwezig. postsynaptische acetylcholinereceptoren bezet door
In de cervicale en lumbosacrale plexus herverde- autoantistoffen. De stoornis in de prikkeloverdracht
len de vezels van meerdere wortels zich tot perifere leidt tot progressieve afname van de spierkracht tij-
arm- en beenzenuwen. Als de klinische verschijnse- dens inspanning en in de loop van de dag, die weer
len niet zijn terug te brengen tot uitval van één wortel, herstelt in rust. Er treedt meestal geen atrofie op en de
kan er een aandoening zijn van meerdere wortels of spierrekkingsreflexen blijven opwekbaar.
van de plexus.
Spieren
Perifere zenuwen Bij spierziekten staat het krachtsverlies van (meestal
Perifere zenuwen kunnen geïsoleerd of diffuus zijn proximale) spieren op de voorgrond. Door krachts-
aangedaan. Bij een enkele geïsoleerd aangedane verlies in de schoudergordelspieren kunnen pa-
zenuw spreekt men van een mononeuropathie. Wan- tiënten moeilijk tillen boven hun hoofd, en door
neer meerdere perifere zenuwen verspreid zijn aan- zwakke bekkengordelspieren hebben ze proble-
gedaan wordt de term multipele mononeuropathie men met traplopen en uit een stoel opstaan. Er kan
14 Motoriek 119

Tabel 14.1 Innervatie van de belangrijkste spieren en onderzoek van de kracht

ruggenmergseg- zenuw spier methode van testen


ment/wortel(s)
C3-C5 phrenicus diafragma observeren ademhaling
C5-C6 axillaris deltoideus abductie bovenarm
C5-C6 musculocutaneus biceps flexie onderarm bij gesupineerde hand
C6-C8 radialis triceps extensie onderarm
C6-C7 radialis extensor carpi radialis extensie en abductie van de hand in de pols
C7-C8 radialis extensor digitorum communis extensie vingers in MCP-gewricht
C7-C8 radialis extensor carpi ulnaris extensie en adductie van de hand in de pols
C6-C7 medianus flexor carpi radialis flexie en adductie van de hand in de pols
C8-T1 medianus abductor pollicis brevis abductie duim loodrecht op het vlak van de
hand
C8-T1 medianus opponens pollicis duim op pink plaatsen
C7-T1 ulnaris flexor carpi ulnaris flexie en adductie van de hand in de pols
C8-T1 ulnaris abductor digiti V abductie pink
C8-T1 ulnaris opponens digiti V pink op duim plaatsen
C8-T1 ulnaris interossei spreiden vingers bij vlakke hand
C8-T1 ulnaris adductor pollicis brevis adductie duim in het vlak van de hand
T1-T12 intercostales intercostale spieren diepe inspiratie
T6-T12 buikspierzenuwen buikspieren uit rugligging tot zit komen zonder hulp
handen, krachtige expiratie
L1-L3 femoralis iliopsoas buigen bovenbeen in heup, knie naar kin
optrekken
L2-L4 femoralis quadriceps femoris strekken onderbeen in knie
L5-S2 ischiadicus knieflexoren (‘hamstrings’) buigen onderbeen in knie
L4-L5 gluteus superior gluteus medius en minimus naar binnen draaien van het bovenbeen bij
gebogen heup en knie
L5-S1 gluteus inferior gluteus maximus extensie van het bovenbeen in de heup
S1-S2 tibialis gastrocnemius plantaire flexie voet
L4-L5 tibialis tibialis posterior inversie van de voet
L4-L5 peroneus profundus tibialis anterior optrekken voet
L5 peroneus profundus extensor hallucis longus optrekken grote teen
L5-S1 peroneus superficialis peroneus longus en brevis eversie van de voet

een hyperlordose ontstaan door paretische rug- en aanhoudende contractie op te wekken door met de re-
buikspieren en zwakte van het hoesten en ademen flexhamer een tik op de spier te geven (bijvoorbeeld
door paresen van de intercostale spieren en het dia­ de duimmuis).
fragma. Pijnlijke spontane contracties van een spier of
Bij sommige spierziekten komt myotonie voor: een deel van een spier (spierkramp) hebben zelden
een vertraagde relaxatie na het aanspannen van de pathologische betekenis en komen bij gezonde men-
spier, bijvoorbeeld na iemand stevig een hand gege- sen veel voor. Soms worden ze gezien als symptoom
ven te hebben (wat deze patiënten zullen vermijden). van een aandoening van het perifere motorische
Bij patiënten met myotonie is soms een korte tijd neuron.
120 ne u rolo g ie

Bij sommige spierziekten ontstaat atrofie, maar meest lateraal gelegen voorhoorncellen die de distale
vaak lijkt de spiermassa (door vervetting) normaal of extremiteitsspieren verzorgen (figuur 14.7). Het veel
zelfs toegenomen. De spierrekkingsreflexen blijven kleinere deel van de vezels dat ongekruist het rug-
lang normaal opwekbaar. genmerg inloopt eindigt voor het merendeel bilate-
raal op de voorhoorncellen voor spieren van de romp
14.1.3 Centrale motorische neuronen: het en proximale extremiteitsspieren.
piramidebaansysteem
De verschillende cellen in de primaire motorische Figuur 14.5 Het verloop van de piramidebaan van de precen-
cortex (gyrus precentralis) met hun axonen naar de trale cortex tot in het ruggenmerg. Een klein deel van de vezels
motorische kernen in de hersenstam en de voor- verloopt ongekruist, ventraal in het ruggenmerg.
hoornen van het ruggenmerg worden met de alge-
mene term centraal motorisch neuron aangeduid.
De primaire motorische cortex heeft een sterke gyrus precentralis
somatotopische organisatie (figuur 14.4). Door het
grote aantal neuronen dat nodig is voor de fijne en
nauwkeurige motoriek van de mond en de handen
zijn de cortexgebieden voor deze lichaamsdelen re-
latief groot.
De axonen van deze cellen vormen de pirami-
debaan (figuur 14.5). Deze doorloopt achtereenvol-
gens de corona radiata in de hemisfeer, de capsula mesencephalon
capsula interna
interna langs de thalamus (figuur 14.6), de pedun- tractus corticospinalis
culus cerebri, de basis pontis en de pyramis medul- (pyramidalis)
lae oblongatae (hieraan ontleent de piramidebaan pedunculus cerebri
zijn naam).
In de hersenstam kruisen de vezels die eindigen
in de contralaterale motorische hersenzenuwkernen: pons
de tractus corticobulbaris. De overige vezels kruisen
op de overgang van de medulla oblongata en ruggen-
merg (decussatio pyramidum) en lopen verder in de decussatio pyramidum
zijstreng van het ruggenmerg: de tractus corticospi- tractus tractus corticospinalis
corticospinalis anterior (ongekruist)
nalis. Ze eindigen zowel op interneuronen als op de lateralis
motorneuronen in de voorhoorn, met name op de (gekruist)

Figuur 14.4 Mate van representatie van dwarsgestreepte spieren


in de primaire motorische cortex (gyrus precentralis). Deze Figuur 14.6 CT van een patiënt met het klinische beeld van een
virtuele afbeelding van het lichaam op de motorische cortex ‘pure motor stroke’ door een lacunair infarct in de piramidebaan
wordt de homunculus genoemd. in de capsula interna.

borst, buik schouder


arm
hand
bovenbeen V
IV vingers
III
onderbeen II
duim
tenen

blaas, rectum gezicht

tong
kaak

keel
14 Motoriek 121

piramidebaan

dorsale wortel

la-vezel van
spierspoel

motorische eindplaat
op spiervezel
ventrale wortel
motorisch neuron

Figuur 14.7 Projectie van de piramidebaan op de motorische voorhoorncel.

Spierkracht en vaardigheid Tabel 14.2 Verschillen tussen centrale en perifere paresen


Het belangrijkste symptoom van aandoeningen van
kenmerk centraal perifeer
het centrale motorische neuron is krachtsverlies (pa-
rese). Dat is ook zo bij aandoeningen van het peri- atrofie afwezig aanwezig
fere motorische neuron. Er zijn echter belangrijke fasciculaties afwezig aanwezig
verschillen tussen deze zogenoemde centrale en pe- (bij voorhoornlaesie)
rifere paresen die in de loop van deze paragraaf wor- tonus verhoogd verlaagd
den besproken en zijn samengevat in tabel 14.2. spierrekkings- verhoogd verlaagd
Bij een aandoening van het centrale motorische reflexen
neuron is de aansturing van de motorneuronen in voetzoolreflex abnormaal normaal (flexie)
de voorhoorn verminderd of opgeheven, met verlam- (extensie)
ming als belangrijkste symptoom. Gewilde bewegin-
gen zijn verzwakt of onmogelijk. Omdat onder het
niveau van de laesie de segmentale reflexbogen van i­ nfarcten in de capsula interna, waar alle vezels dicht
sensibele receptoren (waaronder spierspoeltjes) naar bijeen lopen, zullen arm en been vaak in dezelfde
de spier nog intact zijn, zijn reflexmatige bewegin- mate zijn aangedaan.
gen, zoals spierrekkingsreflexen of terugtrekreacties Als de kracht nog relatief goed is, is de vaardig-
door pijnprikkels, nog mogelijk (de voetzoolreflex is heid sterk verminderd. Dit is het duidelijkst in de
daarvan een voorbeeld). handen: snelle en individuele vingerbewegingen zijn
Bij hemisfeerlaesies is er een contralaterale niet meer mogelijk, terwijl de knijpkracht nog heel
parese van mondhoek, arm en been (hemiparese). goed kan zijn.
Laesies van hersenstam of ruggenmerg geven pare- De motorneuronen in de hersenstam voor de
sen onder het niveau van de laesie, enkelzijdig (he- spieren rond het oog (ogen dichtknijpen) en de spie-
miparese), of bij uitgebreide laesies dubbelzijdig: ren van farynx en larynx worden vanuit beide he-
beide armen en benen (tetraparese) bij stamlaesies misferen geïnnerveerd. De motorneuronen in het
of hoogcervicale laesies, beide benen (paraparese) ruggenmerg voor de rompspieren (bijvoorbeeld de
bij thoracale laesies. Bij hemisfeerlaesies is de he- schouder- en ademhalingsmusculatuur) worden ook
miparese distaal meestal erger dan proximaal, door door kerngroepen in de hersenstam geïnnerveerd. Al
de bilaterale innervatie van de motorneuronen voor deze spiergroepen zullen bij een enkelzijdig hemi­
rompspieren en proximale extremiteitsspieren. In sfeerletsel dan ook relatief gespaard blijven.
de armen zijn vooral de extensoren, in de benen de
flexoren aangedaan. Bij herseninfarcten, die vooral Spiertonus
voorkomen in het gebied van de a. cerebri media, Met spiertonus wordt de mate van weerstand bedoeld
zijn mond en arm meestal meer aangedaan dan het die de onderzoeker ondervindt bij het passief langzaam
been, wat te begrijpen is uit de relatief sterke corti- heen en weer bewegen van een arm of been van een pa-
cale representatie van deze lichaamsdelen. Bij kleine tiënt. Door de langzame rekking van de spier – anders
122 ne u rolo g ie

dan de snelle en kortdurende bij het onderzoek van zijn tenen niet of nauwelijks van de grond kan krij-
de spierrekkingsreflexen – worden daardoor tonische gen. Ook is er vaak een sterke neiging tot adductie
(polysynaptische) spierrekkingsreflexen opgewekt. van de benen (‘scharen’). Opvallend is dat spastici-
Bij gezonde personen is dit niet waarneembaar en teit soms duidelijker naar voren komt bij het lopen
is de spiertonus normaal; de weerstand die je soms dan bij het onderzoek van de spiertonus bij de lig-
voelt bij passief bewegen berust op het willekeurig gende patiënt.
aanspannen.
De prikkelbaarheid van de reflexbogen voor Spierrekkingsreflexen
zowel langzame als snelle passieve bewegingen De al genoemde verhoogde prikkelbaarheid van de
wordt beïnvloed door het piramidebaansysteem motorische voorhoorncellen leidt ook tot verhoogde
(centraal motorisch neuron), dat op de motorische spierrekkingsreflexen. Er kan zelfs een clonus optre-
voorhoorncel projecteert (figuur 14.7). Bij het weg- den, dat wil zeggen dat de spiercontractie die door
vallen van deze projectie door een laesie neemt de de eenmalige spierrekking wordt opgeroepen repe-
prikkelbaarheid van de motorische voorhoorncel- terend optreedt en zichzelf als het ware onderhoudt.
len toe. De daardoor ontstane versterking van de Bij acute laesies van het piramidebaansysteem zijn
tonische spierrekkingsreflexen leidt tot spasticiteit, de voorhoorncellen meestal enige tijd minder prik-
waarvan een verhoogde spiertonus het belangrijkste kelbaar (lage of afwezige spierrekkingsreflexen) en
kenmerk is. Andere kenmerken worden genoemd in ontstaat de verhoogde prikkelbaarheid pas na uren tot
tabel 14.3, samen met de verschillen met de later te dagen (hoge reflexen).
bespreken rigiditeit. Er bestaat geen exacte maat voor wat een normale
Spasticiteit resulteert in een typische houding reflex is; de variatiebreedte bij gezonde personen is
bij bewegen (zie figuur 2.1). Als een patiënt met groot. Links-rechtsverschillen, een niet-uitdovende
een hemisfeerlaesie gaat lopen wordt de arm on- clonus en het ontbreken van reflexen zijn vrijwel al-
willekeurig in de schouder geabduceerd en neemt tijd pathologisch.
de onderarm een flexiestand aan (‘vleugelen’). Het
been blijft in de knie gestrekt en wordt bij het lopen Voetzoolreflex
in een halve cirkel van achter naar voren gebracht De voetzoolreflex is een polysynaptische huidreflex
(circumductie). Bij een lichte stoornis sleept de pa- waarbij stimulatie van een specifiek huidgebied een
tiënt de aangedane voorvoet over de vloer (sloffen). typische motorische respons oproept. Men strijkt met
Bij een dubbelzijdig piramidebaansyndroom van de een halfscherp voorwerp over de laterale voetzool waar-
benen loopt de patiënt met stijve benen waarbij hij bij een terugtrekreactie van het been ontstaat, met

Tabel 14.3 Verschillen tussen spasticiteit en rigiditeit

spasticiteit rigiditeit
kenmerken van de verhoogde spiertonus
verdeling in de arm vooral flexoren, in het been vooral flexoren en extensoren in arm en
­extensoren been in gelijke mate
bewegingsafhankelijkheid weerstand neemt toe bij snel passief bewegen weerstand blijft gelijk bij passief
bewegen
weerstand hele traject knipmesfenomeen: bij toenemende rek van de geen knipmesfenomeen
onderzochte spier verdwijnt de weerstand ineens
bijkomende verschijnselen
spierrekkingsreflexen verhoogd normaal of verhoogd
pathologische voetzoolreflex aanwezig afwezig
verlamming aanwezig afwezig of zeer gering
anatomische laesie
piramidebaan basale kernen
14 Motoriek 123

flexie in de heup, de knie en de enkel, en met plan- het centrale zenuwstelsel gelegen kan zijn. Een laesie
taire flexie van de tenen, met name van de grote teen. in de hersenstam die de kern van de n. facialis be-
Dit is de normale voetzoolreflex (flexierespons). Bij schadigt, is gelokaliseerd in het centrale zenuwstelsel,
een piramidebaanlaesie is de terugtrekrespons sterker maar geeft een verlamming van de betreffende ge-
dan normaal en treedt er extensie op van de grote teen laatshelft met perifere kenmerken, omdat het perifere
(men ziet de pees van de m. extensor hallucis longus motorische neuron is aangedaan.
aanspannen). Dit is de pathologische voetzoolreflex of
de voetzoolreflex volgens Babinski (figuur 14.8). 14.1.4 Cerebellum
Het cerebellum oefent (net als de basale kernen)
Verschillen tussen centrale en perifere paresen geen directe invloed uit op de motorische neuro-
Zijn er bij centrale paresen nog reflexmatige bewegin- nen in de hersenstamkernen en het ruggenmerg.
gen mogelijk, bij aandoeningen van het perifere mo- De effecten op de motoriek vinden plaats door mo-
torische neuron is de innervatie van de spieren zelf dificatie van de activiteit van het centrale motori-
verminderd of zelfs totaal opgeheven en is er onder sche neuron, en dus van het piramidebaansysteem.
alle omstandigheden een verminderde of afwezige De belangrijkste functie van het cerebellum is het
spierkracht. Verschillen in spiertonus en reflexen wer- vergelijken van het motorische programma zoals
den hierboven besproken. Bij een langer bestaande dat door het piramidebaansysteem wordt geëffec-
perifere parese ontstaat spieratrofie, bij centrale pa- tueerd (‘efferent copy’) met de uitvoering van dat
resen niet (behalve de minder sterk uitgesproken in- programma, en het corrigeren van de verschillen
activiteitsatrofie). Coördinatie en vaardigheid zijn bij tussen die twee (‘motor error’) door terugkoppe-
een perifere parese niet gestoord, anders dan door de ling naar de motorische schors gedurende het
parese zelf. De verschillen tussen centrale en perifere uitvoeren van de beweging. Hiertoe ontvangt het
paresen zijn samengevat in tabel 14.2. cerebellum zowel informatie uit de contralaterale
Het is belangrijk te beseffen dat de verantwoor- frontale en pariëtale cortex als uit het ipsilaterale
delijke pathologie voor een perifere parese soms in ruggenmerg (met name de zuil van Clark) en de

Figuur 14.8 Voetzoolreflex. Goede positie om de reflex te onderzoeken. Flexie van de teen is de normale respons (‘normale voetzool-
reflex’; bovenste inzet); extensie van de grote teen is abnormaal (‘voetzoolreflex volgens Babinski’; onderste inzet).
124 ne u rol o g ie

cerebellaire input cerebellaire output

R L R L

frontale
en (pre)motorische
pariëtale cortex
cortex

ponskernen cerebellum thalamus cerebellum

ruggenmerg
en vestibulaire
vestibulaire kernen
kernen

Figuur 14.9 Functionele organisatie van het cerebellum. Uit deze organisatie wordt duidelijk dat het cerebellum de motoriek van de
ipsilaterale lichaamshelft coördineert.

vestibulaire kernen. De output van het cerebel- 14.1.5 Basale kernen


lum gaat terug naar de contralaterale (pre)motori- Tot de basale kernen worden gerekend de nucleus
sche cortex en de ipsilaterale vestibulaire kernen caudatus en het putamen (samen het corpus stria-
(figuur 14.9). tum genoemd), de globus pallidus externa (lateraal)
Bij cerebellaire aandoeningen zijn de verschil- en interna (mediaal), de substantia nigra en de nu-
lende elementen van een beweging niet goed op cleus subthalamicus. (Voor deze structuren tezamen
elkaar afgestemd, waardoor de motoriek schokke- wordt ook nog wel de term ‘extrapiramidaal systeem’
rig en ongecoördineerd verloopt: ataxie. Bij gelei- gebruikt.) Het corpus striatum ontvangt informa-
delijk ontstane mediane cerebellaire laesies zijn tie vanuit de gehele hersenschors en de substantia
de stoornissen beperkt tot de benen, waardoor nigra, en projecteert op het mediale en laterale deel
een loopstoornis ontstaat met breed gangspoor en van de globus pallidus. Het mediale deel van de glo-
stuurloosheid (dronkenmansgang), terwijl bij het bus pallidus projecteert via de thalamus op de fron-
onderzoek van de liggende patiënt nauwelijks coör- tale cortex en het laterale deel vooral op de nucleus
dinatiestoornissen gevonden worden. Dit klinische subthalamicus (figuur 14.10). Net als het cerebel-
beeld wordt bijvoorbeeld gezien bij cerebellaire lum oefenen de basale kernen geen directe invloed
atrofie door chronisch alcoholmisbruik. Bij acute uit op de motorneuronen in de hersenstamkernen
mediane cerebellaire laesies (infarcten of bloedin- en het ruggenmerg. De massale input uit vrijwel
gen) kan er een ernstige stoornis van de rompba- de gehele cerebrale cortex en de output die beperkt
lans zijn, waardoor de patiënt zich niet staande kan is tot de frontale cerebrale cortex (het uitvoerende
houden en soms niet los kan zitten; ook kunnen deel van het centrale zenuwstelsel) illustreren de
hierbij draaiduizeligheid en nystagmus optreden belangrijkste rol van de basale kernen: het initiëren
(de mediaan gelegen cerebellaire kernen hebben en beëindigen van complexe bewegingen en het vlot
sterke verbindingen met het vestibulaire systeem). omschakelen van de ene naar de andere handeling
Aandoeningen van de cerebellaire hemisferen lei- als de externe omstandigheden of de intenties van de
den tot ataxie (zie paragraaf 2.1.2). persoon dat vereisen.
14 Motoriek 125

cerebrale frontale
cortex cortex

SN caudatus/putamen thalamus

GPe GPi

NST

Figuur 14.10 Functionele organisatie van de basale kernen.


GPe en GPi: globus pallidus externa en interna; NST: nucleus subthalamicus; SN: substantia nigra.

Aandoeningen van de basale kernen (ook wel Tabel 14.4 Bewegingsstoornissen


extrapiramidale ziekten; zie hoofdstuk 23) kunnen
hypokinetisch-­ • hypokinesie, akinesie, bradykinesie
leiden tot een afname van de spontane motoriek en rigide ­ • rigiditeit
verhoging van de spiertonus (hypokinetisch-rigide syndromen
syndroom), tot het optreden van ongewilde bewegin- • houdingsstoornissen
gen (hyperkinesie, dyskinesieën) of tot een combina- hyperkinesieën • chorea
tie van deze twee. Deze stoornissen worden tezamen • (hemi)ballisme
vaak bewegingsstoornissen genoemd (tabel 14.4). Ze • dystonie
worden uitvoerig beschreven in hoofdstuk 2. • tics
• tremor
Rigiditeit
Rigiditeit is een door de onderzoeker gevoelde ver-
hoogde weerstand bij passief bewegen van een arm als gevolg van de verminderde controle van de basale
of been door een verhoogde spiertonus in zowel ago- kernen op de motorische schors. Patiënten met een
nist als antagonist gedurende het gehele traject van de tandradfenomeen hebben vaak ook een tremor. Het
beweging en niet toenemend naarmate de beweging onderzoek van de spiertonus aan de benen kan het
sneller wordt uitgevoerd. Bij spasticiteit daarentegen beste gedaan worden door een duw te geven tegen de
neemt de tonusverhoging toe bij snellere bewegingen afhangende benen van de op de onderzoekbank zit-
en is niet gedurende het gehele traject gelijkmatig tende patiënt, waarbij gekeken wordt naar het heen
voelbaar (zie tabel 14.3). De tonus is verder te verhogen en weer pendelen van de benen. Bij een verhoogde
door tijdens de passieve beweging de patiënt te vragen spiertonus zal het pendelen sneller uitgedoofd zijn.
een andere opdracht uit te voeren, bijvoorbeeld op één Let daarbij vooral op de asymmetrie.
been staan of de andere arm optillen. Soms valt bij het
onderzoek van de spiertonus aan de armen het zoge- Houdingsstoornissen
noemde tandradfenomeen op: bij passief bewegen van De houdingsverandering bij aandoeningen van de
de hand in de pols of de onderarm in de elleboog voelt basale kernen wordt veroorzaakt door de verhoogde
(of ziet) men de beweging ritmisch schokkerig verlo- tonus in de nek- en rompmusculatuur. Bij een hypo­
pen. Het fenomeen ontstaat waarschijnlijk door over- kinetisch-rigide syndroom zijn de romp en het hoofd
activiteit van tonische rekreflexen in het ruggenmerg voorovergebogen en staat de patiënt met licht gebogen
126 ne u rolo gie

knieën en heupen en hangen de licht gebogen armen 14.2.1 Inspectie


tegen het lichaam. Evidente verlammingen, zoals een hemiplegie, een
Ook de houdingsreflexen kunnen gestoord zijn. afhangende mondhoek of een slap afhangende arm
Bij het staan en lopen moet het zwaartepunt van het zullen direct zichtbaar zijn. Een lopende patiënt
lichaam, dat ter hoogte van het kleine bekken ligt, kan een waggelgang vertonen door proximale spier-
boven het steunpunt van de benen gehouden wor- zwakte of een klapvoet bij voethefferszwakte. Let
den. Onder normale omstandigheden zorgen anti- op de houding en op ongewilde bewegingen (tabel
ciperende en snel compenserende houdingsreflexen 14.5). Voor het beoordelen van atrofie moet je de
voor de juiste stand en houding van het lichaam, patiënt vanuit alle richtingen goed kunnen zien.
zowel bij geplande bewegingen als bij onverwachte Voor het onderzoek van de schoudergordel betekent
verstoringen van de balans. Bij patiënten met een dit dat de patiënt het best op een kruk kan zitten,
hypo­kinetisch-rigide syndroom zijn deze houdingsre- zodat je om hem heen kunt lopen met goed zicht
flexen vertraagd, met als gevolg balansstoornissen en van bovenaf. Bij oudere mensen kunnen met name
valpartijen, vaak zonder duidelijke aanleiding. Door- de kleine handspieren graciel zijn; bestempel dat
dat bovendien beschermende reflexen als het uitste- niet te snel als pathologische atrofie. Atrofie aan de
ken van de armen vertraagd zijn of uitblijven, kunnen benen kun je vastleggen door met een meetlint de
patiënten zich flink aan gelaat en hoofd verwonden. omtrek van boven- en onderbenen te meten op een
vast punt boven en onder de laterale gewrichtsspleet
14.1.6 Sensibiliteit en motoriek van de knie.
Voor de motoriek is een goede terugkoppeling over de
positie en de beweging van de extremiteiten essenti- 14.2.2 Spiertonus
eel. De daarvoor benodigde informatie, afkomstig uit De spiertonus wordt onderzocht door bij de zittende
spierspoelen, peeslichaampjes en druk- en tastrecep- patiënt de armen in de elleboog en de handen in de
toren, wordt proprioceptie genoemd. Proprioceptieve pols langzaam heen en weer te bewegen; en door bij
informatie wordt verwerkt via interneuronale netwer- de liggende patiënt de benen in de knie en in de heup
ken in het ruggenmerg (zie ‘interneuronen’ hiervoor). te bewegen. Bij patiënten die kunnen zitten kun je de
Een gebrek aan proprioceptieve informatie leidt tot co- spiertonus beoordelen door de van de onderzoekbank
ördinatiestoornissen: sensorische ataxie. Propriocep- afhangende benen met een duwtje te laten pendelen.
tieve informatie wordt niet alleen in het ruggenmerg Bij het beoordelen van de spiertonus gaat het vooral
verwerkt, maar ook in hersenstam en cerebellum, en om het vaststellen van spasticiteit of rigiditeit, zie de
een sensorische ataxie kan dan ook sterk lijken op een beschrijving hierboven en tabel 14.3. Bij patiënten met
cerebellaire ataxie. Ruggenmergletsels die voor deze rigiditeit voel je over het hele bewegingstraject een
sensorische ataxie verantwoordelijk zijn, kunnen zich ritmische variatie in de spiertonus, het zogenoemde
in de achterstrengen bevinden of in de spinocerebel- tandradfenomeen. Bij perifere aandoeningen is de
laire banen. Ook een polyneuropathie kan tot sensori- spiertonus juist laag.
sche ataxie leiden.
Een belangrijk verschil met cerebellaire ataxie 14.2.3 Spierkracht en vaardigheid
is dat de bewegingsstoornis voor een belangrijk deel De spierkracht wordt onderzocht door de patiënt de
gecompenseerd kan worden door visuele terugkop- betreffende spier maximaal te laten aanspannen,
peling. De intentietremor en dysmetrie zijn veel
sterker als de patiënt de beweging met gesloten ogen Tabel 14.5 Inspectie van de motoriek
uitvoert dan wanneer hij er ook naar kijkt. Voor een
verbetering van het lopen is dit helaas niet erg effec- houding
tief, omdat men nu eenmaal niet voortdurend naar de evidente
benen kan kijken. verlammingen
ongewilde • fasciculaties (paragraaf 14.1.2)
14.2 Neurologisch onderzoek van de motoriek bewegingen • myoklonieën (paragraaf 2.1.4)
Het onderzoek van de motoriek bestaat achtereen-
• hyperkinesieën (paragraaf 2.1.4)
volgens uit inspectie, onderzoek van de spiertonus,
spieratrofie
spierkracht en vaardigheid, coördinatie en reflexen.
14 Motoriek 127

waarna de onderzoeker deze probeert te rekken. beweging is maar uitschieters en slingers vertoont,
Vanzelfsprekend is de prestatie afhankelijk van de zogenaamde dysmetrie. Minder belangrijk is dus
lichaamsbouw van de patiënt. Bij het routinematig of de vinger uiteindelijk wel precies op de neus
neurologisch onderzoek kun je volstaan met de be- komt. Vervolgens laat je de patiënt met open ogen
langrijkste spiergroepen. Aan de armen zijn dit de de punt van de wijsvinger op de punt van de wijs-
abductie in de schouder, flexie en extensie van de el- vinger van de onderzoeker houden, die deze vin-
leboog en pols, extensie en spreiden van de vingers, ger na iedere aanraking op een andere plaats in de
knijpkracht en oppositie van duim en pink (zie tabel ruimte aanbiedt, de top-topproef. De onderarm van
14.1 en figuur 14.11). Belangrijk is dat je bij elke spier- de patiënt maakt hierbij dus steeds een draaiende
groep steeds links en rechts vergelijkt. Je corrigeert beweging (de punt van de wijsvinger is afwisse-
hiermee als het ware voor de lichaamsbouw, zodat lend van de patiënt af en dan weer naar hem toe
de patiënt als zijn eigen controle fungeert. De spier- gericht). Let opnieuw op dysmetrie. Bij de derde
kracht wordt aangegeven met behulp van de MRC- proef laat je de patiënt met beide handen met de
schaal (tabel 14.6). vingers omhoog gericht een draaiende beweging
Voor het opsporen van latente spierzwakte, dat maken, zoals bij het indraaien van een lamp. Dit
wil zeggen een spierzwakte die bij het bovenstaande moet vlot en soepel gebeuren. Onvermogen om dit
onderzoek niet aan het licht is gekomen, zijn een paar goed uit te voeren noemen we dysdiadochokinese.
proeven bruikbaar (tabel 14.7). Je moet je realiseren dat er zich tussen de proeven
Bij piramidebaanlaesies kan de vaardigheid ge- van de vaardigheid en de coördinatie duidelijke
stoord zijn, terwijl de patiënt geen duidelijke verlam- overlap bevindt. In sommige gevallen kan het dus
mingsverschijnselen heeft. Aan de armen onderzoek moeilijk zijn om te bepalen of het gaat om een ce-
je dit door de patiënt de duim zo snel mogelijk op de rebellaire stoornis (ataxie) of een piramidale stoor-
toppen van elk van de andere vingers te laten plaat- nis (vaardigheid).
sen. Of de hand snel afwisselend met de palmaire en Aan de benen onderzoek je de coördinatie door
dorsale kant op de andere hand te laten plaatsen. Let de hiel van het ene been met een grote boog op de knie
op de souplesse en de snelheid waarmee deze proe- van het andere te laten plaatsen en vervolgens over
ven worden uitgevoerd en houd daarbij rekening met
rechts- of linkshandigheid.
Tabel 14.7 Onderzoek naar latente paresen
14.2.4 Coördinatie en houdingsreflexen armen de zittende patiënt houdt met de ogen dicht
Ataxie aan de armen kun je opsporen met een de armen gestrekt voor zich uit; pronatie en
drietal proeven (tabel 14.8). Je laat de patiënt met uitzakken wijst op latente centrale parese
gesloten ogen de arm strekken en vervolgens de benen, de liggende patiënt houdt met gesloten ogen
punt van de wijsvinger met een grote boog op de liggend zijn in heup- en kniegewricht gebogen benen
punt van de neus plaatsen, de top-neusproef. Er is in de lucht; bij een latente parese zakt het
sprake van ataxie als de boog niet één vloeiende been uit en raakt het de onderlaag
benen, • op tenen lopen (kuitspieren)
lopend • op hakken lopen (voetheffers)
Tabel 14.6 Medical Research Council (MRC)-schaal voor de spierkracht
bekken • op één been staan; bekken kantelt naar
5 normale kracht andere been bij zwakte adductoren

4 beweging tegen zwaartekracht en weerstand in • uit hurkzit opkomen (bekkengordelspieren)

4+ tegen sterke weerstand


4 tegen matige weerstand Tabel 14.8 Onderzoek naar ataxie
4– tegen geringe weerstand armen • top-neusproef
3 beweging die de zwaartekracht overwint • top-topproef
2 beweging alleen loodrecht op de zwaartekracht • diadochokinese
1 minimale contractie, maar geen beweging benen • knie-hakproef
0 geen contractie • koorddansersgang
128 ne u rol o g ie

m. sternocleidomastoideus m. trapezius m. deltoideus

m. biceps m. triceps

polsextensoren vingerstrekkers polsflectoren

vingerbuigers oppositie van de duim m. iliopsoas


14 Motoriek 129

hamstrings m. quadriceps

voetheffers kuitspieren m. extensor hallucis longus

Figuur 14.11 Uitgangshouding van patiënt en onderzoeker bij het testen van de spierkracht (zie Digitaal verder studeren voor video-
opnamen van deze tests).

het scheenbeen omlaag te laten glijden, de knie-hak- Tabel 14.9 De belangrijkste spierrekkingsreflexen
proef. Bij ataxie zal de hiel een slingerend patroon
reflex zenuw wortel(s)
volgen.
Ten slotte laat je de patiënt over een denkbeel- bicepsreflex n. musculocutaneus C5, C6
dige lijn lopen, de koorddansersgang. De hiel van de tricepsreflex n. radialis (C6) C7 (C8)
ene voet moet daarbij aansluiten op de tenen van de kniepeesreflex n. femoralis (L2) L3, L4
andere. Bij een gestoorde coördinatie zal de patiënt achillespeesreflex n. tibialis S1 (S2)
hiertoe niet zonder plotselinge zijstappen of steun
aan de muur in staat zijn.
De houdingsreflexen onderzoek je door achter de de spier. De reflexen die in het routinematig neuro-
staande patiënt te gaan staan en deze abrupt aan beide logisch onderzoek worden onderzocht, staan in tabel
schouders te trekken of te duwen. Bij een stoornis in 14.9, de beste houding om de reflexen op te wekken
de houdingsreflexen maakt de patiënt geen (of te laat) in figuur 14.12.
corrigerende stappen achter- of vooruit om in balans Noteer de reflexen als: afwezig, laag, ‘normaal’,
te blijven en omvallen als je hem niet zou opvangen. levendig, subklonisch (nadat de prikkel is toegediend
blijft de reflex spontaan ritmisch aanwezig maar deze
14.2.5 Reflexen dooft reeds na enkele slagen vanzelf uit) of klonisch (de
reflex dooft niet snel uit, een zogenaamde clonus).
Spierrekkingsreflexen Als je geen reflex kan opwekken moet je probe-
Deze worden opgewekt door kortdurende rek door ren die op te wekken met een ‘versterkende’ ingreep,
middel van een slag met de reflexhamer op de pees. voordat je besluit dat hij werkelijk afwezig is. De pa-
De respons bestaat uit een kortdurende verkorting van tiënt moet hiervoor losjes een vuist maken met één
130 ne u rolo gie

A B

C1 C2

D1 D2

Figuur 14.12 Beste houding om de verschillende spierrekkingsreflexen op te wekken. A Bicepspeesreflex. B Tricepspeesreflex.


C Kniepeesreflex. D Achillespeesreflex (zie Digitaal verder studeren voor video-opnamen van deze tests).

hand, en hij moet knijpen met die vuist als je ‘ja’ of (zie figuur 14.8). Je kunt het best beginnen met
‘nu’ zegt, vlak vóór de tik van de hamer. een zachte prikkel. De respons bestaat uit flexie in
de heup, knie en enkel, tezamen met flexie van de
Voetzoolreflex grote teen. We noemen de voetzoolreflex normaal
Vooral bij deze reflex, die vaak als onaangenaam als er flexie van de teen optreedt, indifferent als de
ervaren wordt, is het belangrijk tevoren goed uit te grote teen niet beweegt (met te zacht strijken als
leggen wat je gaat doen. Je strijkt met een halfscherp belangrijkste oorzaak) en pathologisch (of volgens
voorwerp (bijvoorbeeld de achterkant van een wat- Babinski) bij extensie van de grote teen. Een indif-
tenstokje) van de hiel naar de tenen over de laterale ferente voetzoolreflex is alleen pathologisch als er
zijde van de voetzool en maakt een boog naar mediaal een links-rechtsverschil is.
15 Sensibiliteit

groepen receptoren voor somatosensibiliteit


•• mechanoreceptoren: liggen in de huid, geactiveerd door aanraking en vibratie, en in gewrichtskapsels,
pezen en spieren, geactiveerd door beweging en positieverandering van de ledematen (gnostische
sensibiliteit)
•• nociceptoren: liggen in de huid, geactiveerd door (dreigende) weefselbeschadiging en door (veranderingen
in) de huidtemperatuur (vitale sensibiliteit)
centrale verwerking in ruggenmerg, hersenstam en hersenen
•• dorsaal systeem voor gnostische sensibiliteit: aanraking van de huid, vibratie en proprioceptie
•• anterolateraal systeem voor vitale sensibiliteit: grove tast, pijn en temperatuur
patronen van sensibiliteitsstoornissen
•• perifere zenuw: innervatiegebied van de zenuw
•• dorsale wortel: dermatoom
•• ruggenmerg: alle kwaliteiten onder het niveau van de laesie (dwarslaesie), of gnostisch aan de ene,
vitaal aan de andere kant (halfzijdige ruggenmerglaesie)
•• hersenstam: meestal halfzijdige uitval contralaterale lichaamshelft
•• cerebrale hemisfeer: halfzijdige uitval contralaterale lichaamshelft

15.1 Functionele neuroanatomie ze binnenkomen via vezels die eindigen in een aantal
Somatosensibiliteit is de algemene term voor de ge­ specifieke cellagen van de achterhoorn. Neuronen in
voelssensaties die worden opgewekt door aanraking, deze cellagen geven de informatie door aan hogere
beschadiging of temperatuursverandering van de niveaus. Al hun axonen kruisen op het intredende
huid en door bewegingen van de ledematen en van niveau en ascenderen in het contralaterale anterola­
de romp. Er worden twee groepen gevoelssensaties terale kwadrant van de witte stof. De meeste axonen
onderscheiden, samenhangend met twee gescheiden eindigen in enkele specifieke thalamuskernen, die op
anatomische systemen voor deze groepen: vitale en hun beurt projecteren op de neocortex, voornamelijk
gnostische sensibiliteit. de gyrus postcentralis (figuur 15.1). Andere axonen
eindigen in de reticulaire formatie van de hersenstam,
15.1.1 Vitale sensibiliteit en het anterolaterale de periaqueductale grijze stof van het mesencepha­
systeem lon, en via de thalamus op de gyrus cinguli anterior
Met vitale sensibiliteit (pijnzin en temperatuurszin) en de insulaire cortex. Tezamen noemt men deze pro­
worden de gevoelssensaties bedoeld die worden opge­ jecties het anterolaterale systeem. De projectie naar
wekt in nociceptoren door weefselbeschadiging en in de neocortex staat in het teken van de waarneming
speciale receptoren voor het waarnemen van grove tast van gelokaliseerde scherpe pijn. De projecties naar
en (veranderingen in) de huidtemperatuur. De impul­ de subcorticale structuren en het ­limbische systeem
sen die door deze prikkels worden opgewekt, bereiken hebben een functie bij de affectieve en motivationele
via zenuwen en achterwortels het ­ruggenmerg, waar componenten van pijn.

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_15, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
132 ne u r o l o g i e

herenschors

achterstrengen
(fasciculus gracilis en
fasciculus cuneatus)
achterwortel
achterhoorn
thalamus piramidebaan

voorhoorn

voorwortel

mesencephalon tractus spinothalamicus


B

pons

dorsaal
systeem

medulla oblongata

piramidebaan
anterolateraal
systeem
medulla oblongata
(t.h.v. de achter-
strengkernen)

C
ruggenmerg

Figuur 15.1 Twee anatomische systemen voor de somatosensibiliteit.

15.1.2 Gnostische sensibiliteit en het dorsale Hierin is een somatotopische ordening. Mediaal lig­
systeem gen de vezels afkomstig van been, bekken en romp
Met gnostische sensibiliteit (aanrakingszin, vibratie­ (fasciculus gracilis), op cervicaal niveau voegen zich
zin, bewegingszin en positiezin) worden de gevoels­ daarbij de vezels uit de armen, de lateraal liggende
sensaties bedoeld die opgewekt worden door aanraking fasciculus cuneatus. Deze axonen dragen hun impul­
van de huid, vibratie en bewegingen van romp of le­ sen over aan de neuronen van de achterstrengkernen
dematen. De impulsen die door deze prikkels worden (nucleus gracilis en nucleus cuneatus) dorsaal in het
opgewekt in mechanoreceptoren, bereiken via zenu­ verlengde merg. De axonen uit deze kernen kruisen
wen en achterwortels het ruggenmerg, waar ze bin­ alle in de medulla oblongata op hetzelfde niveau. Het
nenkomen via vezels die direct na binnenkomst in het gekruiste baansysteem dat zo ontstaat is de mediaal
ruggenmerg opstijgen in de ipsilaterale achterstreng. gelegen lemniscus ­medialis, die eindigt in specifieke
15 Sen sibil iteit 133

kernen van de thalamus die de impulsen weer verder Deze vezels kunnen bij verschillende polyneuropa­
doorgeven naar de gyrus postcentralis (figuur 15.1). De thieën selectief zijn aangedaan.
verschillen tussen het dorsale en het anterolaterale sys­
teem zijn samengevat in tabel 15.1. 15.1.4 Huidinnervatiegebieden
Met aanrakingszin of tastzin bedoelen we het Het huidinnervatiegebied van één enkele achter­
vermogen om lichte aanraking van de huid te voe­ wortel wordt een dermatoom genoemd (figuur 15.2).
len en te lokaliseren. Meerdere aanrakingen tegelijk Door de ascensus medullae (de uitgroei van de wer­
kunnen ruimtelijk van elkaar worden onderschei­ velkolom ten opzichte van het ruggenmerg) is de
den, bijvoorbeeld als men met twee stokjes tegelijk relatie tussen ruggenmergsegmenten en wervels ver­
de huid aanraakt (tweepuntsdiscriminatie). De spa­ anderd (figuur 15.3).
tiële resolutie voor een dergelijke ruimtelijke prik­ De vezels van verschillende wortels worden in de
keldiscriminatie verschilt sterk per huidgebied en is plexus brachialis of lumbosacralis herverdeeld, waar­
in de vingertoppen en lippen veel beter dan op de door de sensibele vezels die in één enkele cervicale of
onderarm of rug. Met grove aanraking of grove tast lumbosacrale achterwortel verlopen, in verschillende
wordt een stevige aanraking bedoeld, bijvoorbeeld perifere zenuwen terechtkomen (figuur 15.4). Daar­
stevig duwen op de huid, zonder pijn te veroorzaken. door zien de huidinnervatiegebieden van de perifere
Een dergelijke aanraking wordt ook waargenomen zenuwen er heel anders uit (figuur 15.5). Het verge­
als het dorsale systeem defect is, dus via het antero­ lijken van bevindingen bij het sensibiliteitsonderzoek
laterale systeem, zij het met een sterk afgenomen met figuren van dermatomen en huidinnervatiege­
spatiële resolutie. bieden is van groot belang voor het lokaliseren van
zenuw-, wortel- en ruggenmerglaesies.
15.1.3 Gedissocieerde sensibiliteitsstoornis
Door de hier beschreven anatomische organisatie 15.1.5 Patronen van sensibele uitval
kunnen met name bij laesies in het ruggenmerg De distributie van gevoelsstoornissen op het li­
stoornissen van vitale en gnostische sensibiliteits­ chaam is natuurlijk afhankelijk van de plaats van
stoornissen los van elkaar voorkomen, een zogenoem­ een laesie in het zenuwstelsel. Het herkennen van
­de gedissocieerde sensibiliteitsstoornis (paragraaf de verschillende patronen van sensibele uitval kan
15.1.5). Een dergelijke dissociatie komt ook wel voor dan ook behulpzaam zijn bij het lokaliseren van
bij aandoeningen van de perifere zenuwen, zoals laesies (tabel 15.2).
polyneuropathieën. Impulsen samenhangend met
vitale sensibiliteit worden vooral voortgeleid door 15.1.6 Klachten bij sensibele uitval
dunne gemyeliniseerde (Aδ) en ­ongemyeliniseerde De klachten bij sensibele uitval kunnen van negatieve
vezels (C), impulsen samenhangend met gnostische en positieve aard zijn. Negatief is een verminderd ge­
sensibiliteit door dikke gemyeliniseerde vezels (Aβ). voel in het betreffende huidgebied: hypesthesie. Als

Tabel 15.1 Twee soorten somatosensibiliteit

kwaliteiten perifere zenuw centraal zenuwstelsel*


vitale • pijn dunne gemyeliniseerde en anterolateraal systeem:
sensibiliteit • temperatuur ongemyeliniseerde vezels • perifere vezels eindigen in de achterhoorn
• grove tast • projecties van de achterhoorn kruisen op het niveau van
binnenkomst van de perifere vezels in het ruggenmerg
• deze projecties verlopen via de fasciculus anterolateralis
(voorzijstreng) naar de thalamus
gnostische • aanraking dikke gemyeliniseerde dorsaal systeem:
sensibiliteit • beweging vezels • perifere vezels verlopen na binnenkomst in het ruggen-
• positie merg via de ipsilaterale achterstrengen naar de achter-
• vibratie strengkernen in de medulla oblongata
• projecties van de achterstrengkernen kruisen in de
medulla oblongata, en verlopen via de mediale lemniscus
naar de thalamus
* Zie voor de details figuur 15.1.
134 ne u r o l o g i e

A B
Figuur 15.2 Dermatomenkaart. De zones geven de huidgebieden aan waar de betreffende dorsale wortel maximaal ten opzichte van
de belendende wortels is gerepresenteerd. In de praktijk is er vrijwel steeds een grote overlap tussen de innervatiegebieden van de opeen-
volgende wortels.

dit een groot deel van een arm of been betreft heeft de (paresthesieën). Spontane positieve verschijnselen
patiënt vaak het gevoel dat er krachtsverlies is, de arm zonder sensibele uitval kunnen voorkomen bij focale
of het been ‘voelt zwaar aan’. Positieve verschijnselen ­epilepsie en migraine. Bij laesies in de thalamus ont­
zijn het ontstaan van onaangename gevoelens bij aan­ staan soms na weken tot maanden heftige spontane pij­
raking, zoals prikkelingen, tintelingen of een bran­ nen, ongewoon pijnlijke reacties op eenvoudige, onder
dend gevoel (hyperpathie of dysesthesie) of spontaan normale omstandigheden niet-pijnlijke stimuli, zoals
15 Sens ibil iteit 135

C1 ruggenmergsegment huidinnervatie-
I 2 gebied
II 3 spinale perifere
III zenuw plexus zenuw
4
IV 5
V 6
VI A
7
VII 8
TI
T1
II 2
3 B
III
4
IV
5
V 6
7 C
VI
8
VII
9
VIII
Figuur 15.4 Bij de uitgroei van de extremiteiten tijdens de foetale ontwikkeling komen
IX 10 sensibele vezels uit verschillende ruggenmergsegmenten en achterwortels door herverdeling
in de plexus brachialis en lumbosacralis in meerdere zenuwen terecht. Hierdoor ontstaan
X 11 verschillen tussen de huidinnervatiegebieden van ruggenmergsegmenten en achterwortels
XI (dermatomen) en die van perifere zenuwen.
12
XII
L1 aanraking of het strijken van de wind over de huid,
LI
en een verhoogde pijndrempel, dit alles halfzijdig en
2
II contralateraal van de beschadigde thalamuskern. Dit
staat bekend als het thalamussyndroom. Symptomen
3
III van het thalamussyndroom worden soms ook gezien
bij laesies in de hersenstam of in de thalamocorticale
IV 4
projectie in de witte stof van de pariëtale kwab.
V
Sensibele stoornissen gaan vaak gepaard met
5 motorische stoornissen. In de eerste plaats omdat
de sensibele en motorische systemen van perifere
S1 zenuwen tot aan de cerebrale cortex vaak dicht bij
2 elkaar lopen. De meeste perifere zenuwen bevatten
3
zowel sensibele als motorische vezels, en bij een
4
5
zenuwletsel komen daarom meestal zowel sensibi­
liteitsstoornissen als paresen voor in de distribu­
Coc.1
tie van de betreffende zenuw. Aandoeningen van
wortels kunnen naast de sensibele achterwortels
Figuur 15.3 De relatie tussen ruggenmergsegmenten en wervels ook de motorische voorwortels betreffen. Laesies
wordt bepaald door de ascensus medullae. De weergave is sche- van ascenderende systemen kunnen gepaard gaan
matisch, de wortels treden in werkelijkheid immers lateraal uit. met laesies in descenderende systemen, al of niet
De afwisseling van doorgetrokken en gestippelde lijnen geeft de gecombineerd met aantasting van nabije grijze
onderverdeling in cervicale (C), thoracale (T), lumbale (L) en
stof in ruggenmerg, hersenstam en hersenen. In
sacrale (S) wortels weer.
de tweede plaats is somatosensibele terugkoppe­
ling onontbeerlijk voor een adequate motoriek. Dit
houdt in dat stoornissen die beperkt zijn tot het
sensibele domein kunnen leiden tot stoornissen in
de motoriek, ook al is het motorische systeem niet
136 ne u r o l o g i e

1 n. axillaris
2 n. cutaneus brachii medialis
1 1
3 n. ulnaris
4 n. medianus
5 n. cutaneus antebrachii medialis
6 n. musculocutaneus
7 n. radialis
2 2 5 6 6 5 7 7 8 n. femoralis
9 n. obturatorius
10 n. peroneus superficialis
11 n. cutaneus femoris lateralis
12 n. cutaneus femoris posterior
3 4 3 13 n. tibialis
14 n. peroneus profundus
15 n. genitofemoralis

15
8 8 11 12

9 9 9

10
13

10
13
14

Figuur 15.5 Voor- en achteraanzicht van arm en been met de huidinnervatiegebieden van de sensibele vezels van de grote zenuwen in
arm en been. De getoonde zones zijn maximale gebieden. Er is een aanzienlijke overlap tussen de huidgebieden van de verschillende
zenuwen, waardoor het gebied met verminderde sensibiliteit bij uitval van één enkele zenuw kleiner is dan hier aangegeven.

primair aangedaan (zoals sensorische ataxie, zie pa­ gevoeld. Een van deze stoornissen is astereognosie.
ragraaf 14.1.6). Daarbij kunnen met de hand contralateraal aan de
Bij pariëtale laesies buiten de gyrus postcentra­ laesie voorwerpen niet op de tast herkend worden; de
lis komen stoornissen voor die wijzen op een defecte patiënt kan bijvoorbeeld niet op de tast sleutels vin­
hogere integratie van tactiele prikkels. Bij deze stoor­ den in zijn broekzak.
nissen zijn de primaire gevoelskwaliteiten intact, en Een andere stoornis is het extinctiefenomeen. Ook
aanraking of pijnprikkels worden overal normaal hierbij worden aanraking of pijnprikkels aan beide
15 Sensibil iteit 137

Tabel 15.2 Patronen van sensibele uitval

aangedane structuur kenmerken


perifere zenuw • stoornis in het huidinnervatiegebied van de zenuw (figuur 15.5)
• vaak hyperpathie langs de rand van het huidinnervatiegebied
• selectief dunne vezels (bijv. diabetes): vitale stoornissen
• selectief dikke vezels (bijv. compressie): gnostische stoornissen
polyneuropathie • symmetrische stoornis distaal aan de extremiteiten, sok- of handschoenvormig, met geleidelijke
overgang van normaal naar gestoord
• bij aandoening van dunne vezels vaak ook pijn en autonome stoornissen
plexus • stoornis in het huidinnervatiegebied van meerdere wortels (figuur 15.2)
• gaat vaak gepaard met hevige pijn
wortel • stoornis in het huidinnervatiegebied van één wortel (figuur 15.2)
• vooral pijn-, temperatuurs- en aanrakingszin
• caudasyndroom: stoornissen in de dermatomen S3 t/m S5, mictiestoornissen (zie figuur 1.4C)
ruggenmerg • grens van de stoornis lager dan het aangedane wervelniveau, door ascensus medullae (figuur 15.3)
• complete dwarslaesie: stoornis van alle gevoelskwaliteiten caudaal van de laesie, met een scherpe
grens tussen normaal en gestoord; in combinatie met paraparese en mictiestoornissen (zie
figuur 21.10A)
• halfzijdige laesie van het ruggenmerg, syndroom van Brown-Séquard: (1) ipsilateraal een zone
met hyperpathie overeenkomend met het niveau van de laesie; (2) caudaal daarvan uitval van de
gnostische sensibiliteit en een piramidebaansyndroom; (3) contralateraal van de laesie uitval van
de vitale sensibiliteit (zie figuur 21.10B)
• centraal myelum, centraal myelumsyndroom: stoornis van de vitale sensibiliteit in een zone die
een tot twee segmenten onder het niveau van de laesie begint en enige dermatomen kan beslaan
(zie figuur 21.10C)
• syndroom van de a. spinalis anterior: stoornis van pijn- en temperatuurszin onder het niveau van
het infarct; met dubbelzijdige piramidebaanverschijnselen
hersenstam • laterale medulla oblongata (zie tabel 20.1): stoornis van pijn- en temperatuurszin ipsilateraal in
het gelaat en in de contralaterale lichaamshelft
• laesie hoger dan de sensibele trigeminuskernen: contralaterale uitval van alle gevoelskwaliteiten
thalamus • contralaterale stoornis van alle sensibele kwaliteiten
• soms na weken tot maanden een thalamussyndroom (paragraaf 15.1.6)
capsula interna • contralaterale stoornissen van alle gevoelskwaliteiten
pariëtale cortex • gyrus postcentralis: contralaterale uitval van alle gevoelskwaliteiten
• pariëtale laesies buiten de gyrus postcentralis: astereognosie, extinctiefenomeen
• positieve verschijnselen: bij focale epileptische aanvallen en migraineaura; halfzijdige tintelingen
die zich over het lichaam verspreiden

kanten van het lichaam afzonderlijk normaal ­gevoeld, s­ ensibele stoornissen bij patiënten met klachten over de
maar bij gelijktijdig bilateraal toegediende prikkels op sensibiliteit levert in het algemeen de meeste informa­
overeenkomstige plaatsen van lichaamsdelen worden tie op als dit gebaseerd is op een hypothese die je hebt
deze alleen aan de niet-aangedane kant van het lichaam gevormd aan de hand van de anamnese of de andere as­
waargenomen. Het extinctiefenomeen wordt vooral ge­ pecten van het onderzoek; bijvoorbeeld het vermoeden
zien na laesies van de niet-dominante pariëtale kwab, van een dwarslaesie of een ulnarisuitval, waarbij je een
meestal in combinatie met verschijnselen van verwaar­ specifiek uitvalspatroon verwacht (zie tabel 15.2).
lozing (zie paragraaf 17.1.2; een soortgelijk probleem is Begin met de patiënt te vragen de klacht zo goed
het visueel extinctiefenomeen, zie paragraaf 16.1.2). mogelijk te benoemen. Je kunt refereren aan sensa­
ties die iedereen uit ervaring kent: een slapend gevoel
15.2 Neurologisch onderzoek in een arm of been na lang zitten in een bepaalde
Het routinematig onderzoeken van de sensibiliteit houding, het prikkelende gevoel in de pink na sto­
bij een patiënt die daar geen klachten over heeft, is in ten van de elleboog (‘telefoonbotje’) of een verdoving
het algemeen weinig zinvol. Het in kaart brengen van bij de tandarts. Laat de patiënt op de huid de grens
138 ne u r o l o g ie

a­ anwijzen tussen normaal en abnormaal gevoel. In­ Bewegingszin


formeer naar het tijdstip van ontstaan van de klacht, Fixeer het proximale vingerkootje van de middelvin­
naar het beloop in de tijd, naar eventuele provoce­ ger van de patiënt met de ene hand, pak het distale
rende factoren, naar het ongemerkt oplopen van ver­ vingerkootje tussen duim en wijsvinger van de andere
wondingen en naar onvast lopen in het donker (wijst hand en beweeg dit schoksgewijs een paar millime­
op een gestoorde positiezin aan de benen). ter naar boven of beneden. Houd de vinger loodrecht
Bij het onderzoek gebruik je een watje, een scherp vast op de bewegingsrichting, anders beïnvloedt de
stokje, een stemvork en eventueel reageerbuisjes met druk die nodig is voor het bewegen de resultaten van
warm en koud water. Laat de patiënt eerst zien en voe­ het onderzoek. Vraag de patiënt of de vinger omhoog
len hoe je het onderzoek doet op een deel van de huid of omlaag beweegt. Is dit zonder afwijkingen, dan
zonder klachten. Bij het werkelijke onderzoek moet volstaat hiermee het onderzoek aan de armen, anders
de patiënt altijd de ogen gesloten houden. herhaalt men het onderzoek in het polsgewricht of
zelfs het ellebooggewricht. Aan de benen onderzoek
15.2.1 Vitale sensibiliteit je eerste de grote teen (fixeer de hele voet). De uit­
slagen mogen hier wat grover zijn. Eventueel breidt
Pijnzin men het onderzoek uit aan de enkel of de knie.
Gebruik daarvoor het scherpe deel van een schuin afge­
broken wattenstokje (gebruik nooit hetzelfde stokje bij Positiezin
meerdere patiënten, om besmetting met bijvoorbeeld Positiezin wordt aan de armen onderzocht door de
hepatitis of hiv te voorkomen). Ga met zachtjes prikken patiënt gedurende 30 tot 60 seconden met gesloten
(niet krassen) op een onaangedaan deel van de huid na ogen de armen voor het lichaam gestrekt te laten
of de patiënt het verschil voelt tussen het scherpe en houden met gesupineerde onderarmen. Bij een ge­
stompe deel van het stokje (niet het uiteinde met het stoorde positiezin beweegt de arm zonder dat de pa­
watje). Onderzoek daarna de symptomatische lichaams­ tiënt dit merkt rond de oorspronkelijk ingenomen
delen, waarbij je vraagt of een aanraking scherp of stomp positie in alle mogelijke richtingen (anders dan het
is. Als je lokale afwijkingen verwacht, bijvoorbeeld in het uitzakken en proneren bij een latente parese, zie tabel
areaal van één perifere zenuw of één dermatoom, kun 14.7). De top-neusproef en de knie-hakproef worden
je met repetitief prikken de grenzen van dat areaal bepa­ bij stoornissen van de positiezin met gesloten ogen
len. Begin in het gebied waar de pijnzin nog intact is en atactisch uitgevoerd, met open ogen niet (zie para­
beweeg geleidelijk naar de aangedane plaats. De patiënt graaf 14.2.4).
moet ‘ja’ zeggen als het pijngevoel afneemt.
Vibratiezin
Temperatuurszin Plaats een 128 Hz-stemvork op een benige structuur
Gebruik zodanig grote reageerbuizen dat steeds een en vraag de patiënt of hij de stemvork al dan niet voelt
voldoende groot huidoppervlak in het onderzoek trillen. Benen: malleolus lateralis, en zo nodig protu­
wordt betrokken. Twee buizen worden gevuld met berantia tibiae, bekkenkam; armen: distale radius of
water van circa 10 respectievelijk 50 °C. Elke aanra­ ulna. Bij oude mensen is een gestoorde vibratiezin
king moet minstens enkele seconden duren. aan de benen niet abnormaal.

15.2.2 Gnostische sensibiliteit Stereognosis


Een voorwaarde voor het onderzoek van de discri­
Aanrakingszin of tastzin minatiezin is dat de primaire sensibele kwaliteiten
Raak de huid aan met een plukje watten zonder te intact zijn. De patiënt wordt een voorwerp (bij­
wrijven. Laat de patiënt ‘ja’ zeggen als hij de aanra­ voorbeeld een muntstuk, paperclip of sleutel) in de
king voelt. Je moet steeds de plaats van de aanraking hand gegeven, dat hij dan, met de ogen gesloten,
wisselen en aritmisch aanraken om een automatisch met alleen díé hand moet betasten en daarna moet
respons te voorkomen. benoemen.
16 Hersenzenuwen

hersenzenuw betrokken bij


I olfactorius reuk
II opticus zien (visus)
II opticus (afferent) lichtreacties van de pupillen
III oculomotorius (efferent)
III oculomotorius optrekken van het bovenooglid
III oculomotorius oogbewegingen
IV trochlearis
VI abducens
V trigeminus gevoel in het gelaat
V trigeminus kauwen
V trigeminus (afferent) corneareflex
VII facialis (efferent)
VII facialis ogen dichtknijpen, mimiek, spraak
VIII vestibulocochlearis gehoor en evenwicht
IX glossopharyngeus slikken, spreken, stemgeving
X vagus
XI accessorius draaien van het hoofd, ophalen van de schouders
XII hypoglossus bewegen van de tong, spreken, slikken

De hersenzenuwen zijn van craniaal naar caudaal ge- 16.1 Functionele neuroanatomie
nummerd van I tot en met XII, op volgorde waarin zij
de hersenen, en met name de hersenstam, in- of uit- 16.1.1 Nervus olfactorius (I)
treden (figuur 16.1). Behalve de functies van elk van De reukgewaarwording komt tot stand door chemische
deze hersenzenuwen zijn ook enkele topografisch stoffen die reukreceptoren in het dak van de neusholte
anatomische gegevens klinisch van belang, met name stimuleren. De axonen van deze receptoren vormen de
de lokalisaties van de hersenzenuwkernen in de her- fila olfactoria, die door de lamina cribrosa in de voorste
senstam en de plaats waar de verschillende hersenze- schedelbasis lopen en eindigen op neuronale cellen in
nuwen de schedel verlaten of binnenkomen (figuur de bulbus olfactorius. De fila olfactoria vormen teza-
16.2 en tabel 16.1). men de nervus olfactorius. De neuronen in de bulbus

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_16, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
140 ne u r o l o g ie

bulbus olfactorius

n. opticus

tr. opticus
n. oculomotorius
n. trochlearis

n. trigeminus

n. abducens

n. facialis
n. vestibulocochlearis

n. glossopharyngeus
n. hypoglossus
n. vagus

n. accessorius

Figuur 16.1 Vooraanzicht van de hersenstam waarin de uittredeplaatsen van de hersenzenuwen zijn aangegeven.

olfactorius sturen hun axonen naar de reukschors. visuele signalen overbrengen naar retinale ganglion-
Deze axonen vormen de tractus olfactorius. Reukver- cellen. De axonen hiervan verlaten de oogbol via de
lies (anosmie) wordt het meest gezien bij verkoudheid papil. Vanaf de papil zijn de axonen gemyeliniseerd
(tijdelijk) en na een schedeltrauma (waarschijnlijk door en vormen de n. opticus. In de orbita is de n. opti-
verscheuring van de fila olfactoria; vaak blijvend). An- cus omgeven door de opticusschede, een voortzetting
dere oorzaken worden genoemd in tabel 16.2. Bij par- van de hersenvliezen, die tot aan de achterkant van
tiële epileptische insulten die ontstaan in het mediale de oogbol doorloopt. Via het foramen opticum komt
deel van de temporaalkwab kunnen vreemde reukge- de zenuw vanuit de orbita de schedel binnen. Het in-
waarwordingen (parosmie) optreden. tracraniële deel ligt in de directe omgeving van de a.
carotis.
16.1.2 Nervus opticus (II) en de visuele banen In het chiasma opticum kruisen de mediaal
In het netvlies bevinden zich fotoreceptoren (staaf- gelegen vezels, terwijl de lateraal gelegen ­vezels
jes en kegeltjes) die via bipolaire ganglioncellen de ­ipsilateraal blijven. Daardoor worden na het ­chiasma
16 Hersenzenu wen 141

sensorisch/afferent motorisch/efferent

nucleus van Edinger-Westphal


nucleus van de n. oculomotorius
nucleus van de n. trochlearis

nucleus motorius n. trigemini


nucleus sensorius
principalis n. trigemini nucleus van de n. abducens
nucleus van de n. facialis
nuclei salivatorii
nucleus ambiguus
nucleus solitarius
nucleus dorsalis van de n. vagus
nucleus spinalis
n. trigemini nucleus van de n. hypoglossus

Figuur 16.2 Achteraanzicht van de hersenstam (het cerebellum is verwijderd) waarin de lokalisatie van de hersenzenuwkernen is
aangegeven.

Tabel 16.1 Enkele anatomische gegevens over de hersenzenuwen

niveau hersenzenuw uit- of intreeplaats schedelbasis


hemisfeer • I (olfactorius) • lamina cribrosa
• II (opticus) • canalis opticus
mesencephalon • III (oculomotorius) • fissura orbitalis superior
• IV (trochlearis) • fissura orbitalis superior
pons • V-1 (trigeminus, ramus ophthalmicus) • fissura orbitalis superior
• V-2 (trigeminus, ramus maxillaris) • foramen rotundum
• V-3 (trigeminus, ramus mandibularis) • foramen ovale
• VI (abducens) • fissura orbitalis superior
• VII (facialis) • porus acusticus internus
• VIII (vestibulocochlearis) • porus acusticus internus
medulla oblongata • IX (glossopharyngeus) • foramen jugulare
• X (vagus) • foramen jugulare
• XI (accessorius) • foramen jugulare
• XII (hypoglossus) • canalis hypoglossi

alle vezels uit de nasale netvlieshelft van het ene oog de ­occipitale kwab lopen. Vezels uit het onderste
en die uit de temporale netvlieshelft van het andere deel van de retina (die informatie over het bovenste
oog verenigd in de tractus opticus. Het uiteinde- deel van het gezichtsveld doorgeven) buigen om de
lijke resultaat hiervan is dat het linkergezichtsveld temporale hoorn van de zijventrikel heen; vezels uit
in de rechterhemisfeer en het rechtergezichtsveld het bovenste deel hebben een pariëtaal verloop. De
in de linkerhemisfeer gerepresenteerd wordt. Via ­visuele baan eindigt in het mediale gedeelte van de
de tractus opticus worden de prikkels naar het occipitale cortex, de primaire visuele cortex (figuur
corpus geniculatum laterale gevoerd. Hier ligt het 16.3A). Van hieruit zijn er vele verbindingen met
derde neuron van de visuele baan, waarvan de axo- de pariëtaal en temporaal gelegen visuele associa-
nen via de breed uitwaaierende radiatio optica naar tiecortex.
142 ne u r o l o g ie

Tabel 16.2 Oorzaken van uitval van de reuk ­ ediale (= nasale) helft van het gezichtsveld van
m
één oog. Het defect kan een complete helft betref-
• bovensteluchtweginfectie
fen of een deel ervan. Bij mediane laesies van het
• schedeltrauma chiasma opticum ontstaat een hemianopsie voor
• bestraling van het hoofd de temporale gezichtsvelden van beide ogen: bi-
• olfactoriusmeningeoom temporale hemianopsie. De verantwoordelijke
• meningitis
aandoeningen zijn vrijwel altijd hypofysetumo-
ren of (veel zeldzamer) craniofaryngeomen (zie
• subarachnoïdale bloeding
figuur 22.6). Een aandoening van het nasale deel
• ziekte van Parkinson (centrale mechanismen) van het gezichtsveld van één of beide ogen is zeer
• ziekte van Alzheimer (centrale mechanismen) zeldzaam.
rr Homonieme hemianopsie. Een hemianopsie voor
het linker- of rechterdeel van het gezichtsveld van
Behalve de occipitale visuele cortex hebben de beide ogen wordt een homonieme hemianopsie
retinale ganglioncellen nog enkele andere doelge- genoemd. Een dergelijk defect (compleet of incom-
bieden. Dit niet-geniculaire deel van de gezichtsbaan pleet) wijst altijd op pathologie achter het chiasma,
projecteert op de nucleus suprachiasmaticus van de contralateraal aan het defect. Het defect van het ene
hypothalamus voor de regulatie van circadiaanse rit- oog is niet altijd even groot als dat van het andere.
men, de colliculus superior voor reflexmatige visueel Omdat de radiatio optica als een brede waaier van
uitgelokte blikbewegingen en de nucleus pretectalis vezels door de temporale en pariëtale kwab loopt,
voor de pupilreflexen (zie figuur 16.8). wordt deze door laesies (bijvoorbeeld infarcten)
vaak niet in zijn geheel getroffen. Bij pariëtale lae-
Visus sies ontstaat een homonieme hemianopsie van het
Aandoeningen van de n. opticus leiden tot daling van onderkwadrant, bij temporale laesies voor het bo-
de gezichtsscherpte (de visus, zoals die met een let- venkwadrant.
terkaart gemeten kan worden). Bij een lichte of begin- rr De representatie van het maculagebied in de oc-
nende opticusneuropathie kan alleen het kleurenzien cipitale cortex wordt zowel door de a. cerebri pos-
gestoord zijn (met name voor rood, dat er grauw of terior als door takjes van de a. cerebri media van
minder helder uitziet). Gezichtsvelddefecten die het bloed voorzien. Daardoor blijft bij occipitale infarc-
centrale zien geheel of gedeeltelijk sparen, gaan niet ten door afsluiting van de a. cerebri posterior het
gepaard met een visusdaling. Zie voor aandoeningen centrale deel van het gezichtsveld vaak gespaard.
van de n. opticus hoofdstuk 34. Bij dubbelzijdige posteriorinfarcten ontstaat ‘sleu-
telgatzien’ en bij complete dubbelzijdige occipitale
Gezichtsvelden laesies volledige (corticale) blindheid.
Met de term gezichtsvelddefect wordt blindheid voor rr Visuele extinctie. Soms lijkt een patiënt minder
een déél van het gezichtsveld bedoeld. De vorm van aandacht te hebben voor één helft van het ge-
een gezichtsvelddefect geeft belangrijke informatie zichtsveld (meestal de linkerhelft), terwijl er bij
over de plaats van de verantwoordelijke laesie in het het klinische onderzoek van de gezichtsvelden
visuele systeem (figuur 16.3B). geen afwijkingen lijken te bestaan. Beweeg je
rr Monoculaire defecten Bij aandoeningen van de n. echter in beide temporale gezichtsvelden ­tegelijk
opticus zijn de uit de macula afkomstige vezels een vinger, dan merkt de patiënt er één niet op
meestal het sterkst aangedaan, waardoor een defect (meestal die in zijn linkergezichtsveld). Deze
ontstaat in het centrale gezichtsveld (centraal sco- ­zogenoemde visuele extinctie is een van de
toom). De patiënt kijkt naast het te fixeren object ­uitingen van verwaarlozing (‘neglect’), meestal
om er iets van te kunnen zien. Bij een centraal sco- bij rechter pariëtale laesies (zie paragraaf 17.1.2).
toom is de visus uiteraard slecht. Een complete lae- Gewoonlijk verdwijnt het fenomeen dagen tot
sie van een n. opticus leidt tot totale blindheid van maanden na het ontstaan.
het bijbehorende oog.
rr Bitemporale hemianopsie. Hemianopsie is een ge- Belangrijke aandoeningen van de n. opticus worden
zichtsvelddefect van de laterale (= temporale) of besproken in hoofdstuk 35.
16 Hersenzenu wen 143

retina

n.opticus

chiasma opticum
tractus opticus

corpus geniculatum
laterale

radiatio optica

occipitale kwab

Figuur 16.3 A Schema van de gezichtsbaan. B Schematische weergave van zeven verschillende typen gezichtsvelduitval, passend bij
laesies ter plaatse van: n. opticus (a); chiasma opticum (b); tractus opticus (c); pariëtale radiatio optica (d); occipitale cortex (e);
dubbelzijdige laesie van de occipitale cortex, met uitzondering van de occipitale pool (f ); idem, inclusief occipitale pool (g).
144 ne u r o l o g ie

16.1.3 Nervus oculomotorius (III), nervus Voor horizontale saccaden en volgbewegingen


trochlearis (IV) en nervus abducens (VI) worden de oogspierkernen aangestuurd vanuit de
Normale oogbewegingen zijn geconjugeerde bewe- paramediane pontiene reticulaire formatie (PPRF;
gingen, dat wil zeggen dat beide ogen altijd gezamen- het pontiene blikcentrum). De corticale controle over
lijk bewegen met de oogassen ongeveer evenwijdig de PPRF vindt voor de saccaden voornamelijk plaats
aan elkaar. Ongeveer, omdat de ogen ook nog kun- vanuit enkele gebieden in de contralaterale prefron-
nen convergeren, waarbij de oogassen in meer of tale en pariëtale cortex (corticale blikcentra), voor de
mindere mate naar elkaar toe gebracht worden om volgbewegingen vanuit de ipsilaterale pariëto-tempo-
elkaar te kruisen ter plaatse van het gefixeerde object. ro-occipitale cortex (figuur 16.4). De PPRF ontvangt
Er zijn blikbewegingen en volgbewegingen. Blikbe- bovendien projecties vanuit de colliculi superiores en
wegingen maak je sprongsgewijs, als je je ogen wil- de vestibulaire kernen.
lekeurig op iets richt of als je blik reflexmatig naar Bij geconjugeerde horizontale oogbewegingen
iets toe wordt getrokken. Deze snelle sprongbewe- moeten de m. rectus medialis aan één kant en de
gingen worden saccaden genoemd. Als je een lang- m. rectus lateralis aan de andere kant tegelijk wor-
zaam bewegend object met de ogen volgt, verloopt de den ­aangespannen. Het pontiene blikcentrum geeft
geconjugeerde ­oogbeweging met de snelheid van het daartoe impulsen aan de nabijgelegen abducens-
gevolgde ­object; dit zijn volgbewegingen. kern. In de abducenskern bevinden zich perifere

Figuur 16.4 Schematische weergave van banen en centra betrokken bij geconjugeerde horizontale oogbewegingen naar rechts.
De supranucleaire baan voor de saccaden ontspringt in de linkerhemisfeer, kruist de mediaanlijn en eindigt in het rechter pontiene
blikcentrum. Vandaar lopen vezels naar de kern van de rechter n. abducens en, via de fasciculus longitudinalis medialis, naar de
linkeroculomotoriuskern. Vanuit de rechterhemisfeer lopen banen naar het rechter pontiene blikcentrum die betrokken zijn bij de
langzame volgbewegingen naar rechts. Bij een laesie in de linkerhemisfeer of in het rechter pontiene blikcentrum ontstaat
een blikparese naar rechts. Bij een laesie in de fasciculus longitudinalis medialis links (blokje) ontstaat een internucleaire oftalmo-
plegie links.

frontopariëtaal blikveld L pariëto-occipitaal


(saccaden) blikveld R (langzame
volgbeweging)

m. rectus lat. R
m. rectus med. L

n. oculomotorius L n. abducens R

kern n. IIIL kern n. VIR


III
laesie

fasciculus VI paramediane
longitudinalis pontiene reticulaire
medialis L formatie R
16 Hersenzenu wen 145

motorische ­neuronen die de ipsilaterale m. rectus Van de zes uitwendige oogspieren worden er vier
lateralis innerveren en interneuronen die via de fas- door de n. oculomotorius geïnnerveerd: de m. rectus
ciculus longitudinalis medialis (FLM) projecteren superior, de m. rectus inferior, de m. rectus medialis
naar de perifere motorische neuronen in de contra- en de m. obliquus inferior. De n. trochlearis inner-
laterale oculomotoriuskern. Van hieruit wordt de veert de m. obliquus superior, de n. abducens en de
m. rectus medialis van het andere oog aangestuurd. m. rectus lateralis. De werking van de oogspieren is
In het dorsale mesencephalon ter hoogte van de colli- in sterke mate afhankelijk van de stand van het oog
culi superiores en dicht bij de commissura posterior in de oogkas (figuur 16.6). De m. obliquus superior
ligt een soortgelijk kerngebied voor het genereren werkt vooral bij kijken naar beneden in de binnen-
van verticale oogbewegingen. ooghoek, de m. obliquus inferior werkt dan vooral
De complexe kern van de n. oculomotorius (III) als elevator. Staat het oog in abductiestand, dan zijn
ligt in het mesencephalon vlak onder het aquaduct de mm. recti superior en inferior voornamelijk ver-
van Sylvius nabij de mediaanlijn. De parasympathi- antwoordelijk voor kijken naar boven respectievelijk
sche kern van Edinger-Westphal maakt er deel van beneden.
uit. De n. oculomotorius komt naar buiten in de Stoornissen in de oogbewegingen zijn ofwel oog-
bodem van de fossa interpeduncularis, loopt tussen spierparesen, veroorzaakt door aandoeningen van een
de a. cerebri posterior en de a. cerebelli superior door of meer oogspierzenuwen of oogspieren (perifeer),
en ligt lateraal van de a. communicans posterior. De ofwel stoornissen in de centrale aansturing van de
kern van de n. trochlearis (IV) ligt caudaal van de oogspierkernen (centraal).
oculomotoriuskern. De zenuw treedt dorsaal uit de
hersenstam, kruist de mediaanlijn (de n. trochlearis Oogspierparesen
is de enige hersenzenuw die gekruist werkzaam is), Oogspierparesen ontstaan bij aandoeningen van een
loopt om de hersenstam heen naar basaal en loopt van de drie oogspierzenuwen of van de bijbehorende
naast de n. oculomotorius naar voren. De kern van oogspieren of de neuromusculaire overgang. Bij uitval
de n. abducens (VI) ligt in de pons naast de PPRF. van de oogspierzenuwen is er een abnormale stand
De n. abducens treedt ventraal uit van het distale van de ogen in rust (strabisme) die toeneemt bij kijken
gedeelte van de pons. Alle drie de oogspierzenuwen in de werkingsrichting van de aangedane oogspier, bij
lopen langs de sella turcica in de sinus cavernosus aangeboren scheelzien blijft de afwijkende oogstand
en gaan via de fissura orbitalis superior de orbita bin- in alle blikrichtingen hetzelfde. De patiënt heeft hier-
nen (figuur 16.5). bij last van dubbelbeelden (diplopie), ook weer het

Figuur 16.5 Verloop van de drie oogspierzenuwen, van uittredeplaats in de hersenstam tot in de orbita (half schematisch). De
drie oogspierzenuwen lopen samen met de ramus ophthalmicus van de n. trigeminus langs de sella turcica via de sinus cavernosus
(de sinus is schematisch in kleur aangegeven), en de vier zenuwen gaan gezamenlijk via de fissura orbitalis superior de orbita
binnen.

mesencephalon

pons
146 ne u r o l o g i e

kant. Dit is de meest voorkomende oogspierzenuw-


uitval, mogelijk omdat de zenuw relatief kwetsbaar
is door de grote lengte van zijn verloop tussen her-
senstam en schedel.
rr Meerdere zenuwen, of spieren. Vind je uitval van
méér oogspieren dan verklaard kan worden door
A B uitval van één zenuw, dan moet je denken aan een
aandoening van meerdere zenuwen, bijvoorbeeld
Figuur 16.6 Schematische weergave van de werking van de door aandoeningen in de sinus cavernosus of bij
m. rectus superior, de m. rectus inferior, de m. obliquus inferior
en de m. obliquus superior van het rechteroog (in bovenaan-
de fissura orbitalis superior, waar de motorische
zicht). Bij abductie (A) werken de mm. recti als levator en nn. III, IV en VI dicht bij elkaar lopen, samen
depressor en de mm. obliqui als endo- en exorotator. Bij adductie met de sensibele ramus ophthalmicus van de n.
(B) werken de mm. recti als endo- en exorotator en de mm. V (figuur 16.5). Er kan dan echter ook sprake zijn
obliqui als levator en depressor. van myasthenie of een spieraandoening, waarbij
natuurlijk geen sensibele stoornissen voorko-
sterkst in de werkingsrichting van de aangedane spier men. Belangrijke aandoeningen van de oogspier-
(ezelsbrug: ‘de verlamde spier trekt aan het beeld in zenuwen worden besproken in hoofdstuk 35.
plaats van aan het oog’). Ongewild houdt hij zijn hoofd Bij myasthenie komen zowel oogspierparesen als
in een positie waarin hij het minst of helemaal niet ptosis voor die wisselen in de tijd: veel patiënten
dubbelziet. Soms is de disconjugatie subtiel en moei- gaan pas in de loop van de dag klagen over dub-
lijk te zien. Dan ben je voor de diagnose aangewezen belzien of zakken van het ooglid en de dubbel-
op het analyseren van de dubbelbeelden (paragraaf beelden wisselen qua blikrichting (nu eens bij
16.2.3). Een simulatie van verschillende oogspierpare- kijken naar links, dan weer bij kijken naar boven)
sen is te zien op ‘Eye movement simulator’ (http://cim. en intensiteit (zie hoofdstuk 30). Oculaire myo-
ucdavis.edu/eyerelease/Interface/TopFrame.htm). pathie bij schildklierlijden is een andere veelvoor-
rr Nervus oculomotorius. Bij een volledige uitval van de komende oorzaak van dubbelzien. Bij een aantal
n. oculomotorius vind je (1) een ptosis (afhangen) spierziekten ontstaat een langzaam progressieve
van het bovenooglid door een verlamming van de symmetrische parese van de uitwendige oogspie-
m. levator palpebrae; (2) een wijde, lichtstijve pupil ren (waardoor meestal geen dubbelzien ontstaat)
door uitval van de preganglionaire parasympathi- en een dubbelzijdige ptosis.
sche vezels; deze axonen zijn afkomstig van pre-
ganglionaire neuronen gelegen in de nucleus van Stoornissen in de centrale aansturing van de
Edinger-Westphal en lopen met de n. oculomoto- oogspier­kernen
rius mee om de gladde spiervezels van de m. con- Blikparesen. Een patiënt die de ogen niet geconju-
strictor pupillae te innerveren; en (3) een parese van geerd in een bepaalde richting kan bewegen, heeft
de oogspieren die door de zenuw worden geïnner- een blikparese. Een blikparese wordt vaak gezien bij
veerd (alle spieren behalve de mm. rectus lateralis acute hemisfeerlaesies (meestal een beroerte), waar-
en obliquus superior); bij recht vooruit kijken staat bij de patiënt door een laesie in corticale blikcentra
het aangedane oog naar buiten en enigszins naar niet naar contralateraal kan kijken (bij een laesie
beneden. links kan hij niet naar rechts kijken en andersom).
rr Nervus trochlearis. Een trochlearisuitval veroor- Meestal gaat dit gepaard met een voorkeursstand
zaakt dubbelzien bij kijken naar beneden en nasaal van het hoofd en de ogen in de richting van de lae-
(lezen, traplopen; figuur 16.6). Omdat het aange- sie (ezelsbrug: ‘de patiënt kijkt zijn haard verwijtend
dane oog enigszins getordeerd is, neigt patiënt zijn aan’). Deze verschijnselen verdwijnen vaak weer
hoofd naar de schouder van de niet-aangedane kant binnen dagen tot weken. Bij een laesie in het pon-
om de dubbelbeelden te verminderen. tiene blikcentrum (de paramediane pontiene reticu-
rr Nervus abducens. Bij een n. abducensuitval kan het laire formatie) of de kern van de n. abducens ontstaat
oog niet naar buiten bewegen. De patiënt heeft een blikparese naar ipsilateraal van de laesie (dus bij
vooral last van dubbelbeelden bij in de verte kijken. een laesie links kan de patiënt niet naar links kijken).
Hij houdt zijn hoofd gedraaid naar de aangedane Een blikparese naar boven wordt gezien bij laesies in
16 Hersenzenu wen 147

het dorsale mesencephalon (pinealoom, hydrocefa- Ook bij myasthenie en sommige spierziekten komen
lus). Vaak zijn ook het convergeren en de pupilreac- paresen voor van de m. levator palpebrae.
ties hierbij gestoord (deze combinatie is bekend als rr Syndroom van Horner. De m. tarsalis is een on-
het syndroom van Parinaud). willekeurige, gladde spier die betrokken is bij het
Internucleaire oftalmoplegie. Bij een laesie van de optrekken van het bovenooglid, en die samen met
fasciculus longitudinalis medialis (FLM), waarin vele de pupil (m. dilatator pupillae) en de zweetklieren
internucleaire verbindingen lopen, is er een adductie- in het gelaat sympathisch wordt geïnnerveerd (fi-
beperking van het oog aan de kant van de laesie bij ho- guur 16.7). De combinatie van geringe ptosis en
rizontale blikbewegingen, maar niet bij convergeren miosis, al dan niet in combinatie met een opgehe-
(convergentie wordt in het mesencephalon geregeld); ven zweetsecretie in het gelaat aan dezelfde kant,
aan het andere (abducerende) oog wordt vaak een heet het syndroom van Horner. De ptosis is hier-
nystagmus gezien (figuur 16.4). Deze zogenoemde bij veel geringer dan bij een uitval van de m. le-
internucleaire oftalmoplegie komt bij meerdere aan- vator palpebrae. Door uitval van de sympathische
doeningen voor, maar vooral bij multiple sclerose. innervatie overheerst de parasympathische inner-
vatie van de pupil, waardoor de pupilvernauwing
Oogleden en pupillen verklaard wordt. De lichtreacties van de miotische
Het afhangen van het bovenooglid (ptosis) werd hierbo- pupil zijn normaal. Het syndroom kan bij een
ven al genoemd bij een laesie van de n. ­oculomotorius. groot aantal aandoeningen voorkomen, waarvan

Figuur 16.7 A Verloop van de sympathische innervatie van de m. tarsalis, de m. dilatator pupillae en de zweetklieren van het gelaat.
Bij een laesie in deze baan ontstaan bij het syndroom van Horner (B) ptosis en miosis, bij deze patiënt aan de linkerkant.
a. ophthalmica
nn. nasociliares
vasomotore oogzenuwen
hypothalamus traanklieren

n. trigeminus

mesencephalon
pons nn. ciliares longi
a. carotis interna
m. dilatator pupillae
ganglion cervicale spieren van Müller
medulla superius
sudomotorische
a. subclavia en vasoconstrictoire
vezels naar het gezicht
a. carotis externa
centrum
ciliospinale
(C8,T1,T2)

A long

B
148 ne u r o l o g ie

de belangrijkste zijn: infarcering van de ­laterale worden (afferent pupildefect). Bij beschijning
medulla oblongata, dissectie van de a. carotis, on- van het normale oog zijn beide reacties normaal.
derste plexusbrachialislaesies door compressie Onder normale omstandigheden veranderen de
of ingroei van longtopprocessen en trauma. Het pupillen niet van grootte. Bij een laesie van de
komt soms in episoden voor bij clusterhoofdpijn. n. oculomotorius ontstaat een wijde, lichtstijve
rr Pupilreacties. Als je een lamp richt op één oog pupil, met opgeheven directe en behouden
worden normaliter beide pupillen kleiner. De consensuele pupilreactie (figuur 16.9).
verklaring hiervoor is dat de afferente impulsen
die in de retina worden opgewekt via het chiasma 16.1.4 Nervus trigeminus (V)
en via de nuclei pretectales, zowel naar de linker- De n. trigeminus bestaat uit een groot sensibel ge-
als naar de rechterkern van Edinger-Westphal deelte (de portio major) en een klein motorisch
verlopen. Vanuit elk van deze parasympathische gedeelte (de portio minor). Van de primair sensibele
kernen wordt via de n. oculomotorius en het vezels liggen de cellichamen in het ganglion trige-
ganglion ciliare de m. sphincter pupillae van het minale van de n. trigeminus, ook wel het ganglion
ipsilaterale oog geïnnerveerd (figuur 16.8). De semilunare of ganglion van Gasser genoemd. Het
reactie van het beschenen oog noemt men de ganglion ligt tegen de pons en heeft naar perifeer
directe, die van het andere oog de indirecte of drie hoofdtakken:
consensuele lichtreactie. rr de ramus ophthalmicus (eerste tak), die via de fis-
Bij een ernstige aandoening van de n. opticus sura orbitalis superior de schedel uittreedt;
of de retina kunnen via het aangedane oog rr de ramus maxillaris (tweede tak), die via het fora-
geen directe en consensuele reacties opgewekt men rotundum loopt;
rr de ramus mandibularis (derde tak), die de schedel
verlaat via het foramen ovale.
Figuur 16.8 De pupilreflexbaan. Het afferente deel loopt via de
n. opticus, het chiasma opticum en de tractus opticus naar de
linker en de rechter nucleus pretectalis. Van hieruit gaat de prikkel De eerste tak zorgt voor de sensibiliteit van het voor-
naar beide kernen van Edinger-Westphal. Het efferente deel hoofd, het oog, het bovenste deel van de neus, de bij-
verloopt beiderzijds door de parasympathische vezels van de holten en de hersenvliezen. De tweede tak verzorgt
n. oculomotorius naar het ganglion ciliare en vandaar via post- het gevoel van de bovenkaak, de boventanden en -lip,
ganglionaire vezels naar de m. sphincter pupillae van de iris.
het palatum, het onderste deel van de neus en de
lichtbron sinus maxillaris. De derde tak verzorgt de onderkaak,
de ondertanden en -lip, de tong, de meatus acusticus
m. sphincter pupillae externus en de hersenvliezen (figuur 16.10).
De motorische vezels verlaten de schedel via het
foramen ovale en innerveren de kauwspieren. Omdat
n. ciliaris brevis de kern van de motorische vezels van de n. trigemi-
nus vanuit beide hersenhelften wordt geïnnerveerd,
ganglion ciliare zal er bij een grote laesie in één hemisfeer geen uitval
van de kauwspieren optreden.
n. opticus
De corneareflex is het reflexmatig dichtknijpen
van de ogen bij aanraking van de cornea. Het is een
n. III exteroceptieve reflex met als afferente baan de eerste
tak van de n. trigeminus, centrale voortgeleiding van
de impulsen naar beide facialiskernen en als effe-
corpus geniculatum rente banen vezels via de n. facialis beiderzijds naar
laterale
de m. orbicularis oculi. Een verlaagde of afwezige
­corneareflex gaat vaak vooraf aan een door de patiënt
kern van
Edinger-Westphal
aangegeven gevoelsverlies in het gebied van de eerste
tak van de n. trigeminus.
nucleus pretectalis
Naast uitvalsverschijnselen (gevoelsstoornis-
mesencephalon sen) kunnen aandoeningen van de n. trigeminus ook
16 Hersenzenu wen 149

A B

Figuur 16.9 Pupilreacties bij laesies van de n. opticus rechts (A) en de n. oculomotorius rechts (B).

contralaterale facialiskern. Alleen spieren van het bo-


venste derde deel van het aangezicht (voornamelijk
m. frontalis, deels m. orbicularis oculi) worden óók
vanuit de ipsilaterale hersenhelft geïnnerveerd.
Vanuit de nucleus salivatorius superior lopen
preganglionaire parasympathische vezels met de n.
facialis mee. Ze zorgen voor de traansecretie en de
slijm- en speekselvoorziening van de mond- en neus-
holte. De smaakvezels van het voorste twee derde deel
van de tong lopen via de chorda tympani met de n.
facialis mee en eindigen in de kern van de tractus
solitarius. Zie figuur 16.11 voor een overzicht van de
Figuur 16.10 Sensibel verzorgingsgebied van de drie takken van de functies van de n. facialis.
n. trigeminus. De n. facialis is een voornamelijk motorische
I: ramus ophthalmicus; II: ramus maxillaris; III: ramus mandi- zenuw. Er zijn belangrijke klinische verschillen
bularis. tussen aandoeningen van de centrale en van de pe-
rifere motorische neuronen. Omdat de spieren van
het voorhoofd en rond het oog vanuit beide hemi-
a­ anleiding geven tot prikkelingsverschijnselen, zoals sferen worden aangestuurd, blijven deze spieren bij
pijn (trigeminusneuralgie; zie paragraaf 27.5). Zie een centrale laesie (cerebrale hemisfeer, hersenstam
voor aandoeningen van de n. trigeminus tabel 16.3. boven de facialiskern) gespaard en ontstaat er alleen
een parese van de contralaterale spieren van de on-
16.1.5 Nervus facialis (VII) derste helft van het gelaat, zich uitend in een verstre-
De kern van de n. facialis ligt in het caudale deel van ken nasolabiale plooi en een afhangende mondhoek
de pons. De zenuw loopt na uittreden uit de hersen- die achterblijft bij aanspannen (figuur 16.12). Opval-
stam via de porus acusticus internus door het os pe- lend is dat deze centrale parese bij emotioneel uitge-
trosum en komt via het foramen stylomastoideum lokte mimiek (huilen, lachen) veel minder duidelijk
naar buiten. De n. facialis innerveert de complete of zelfs opgeheven is. Voor deze emotionele mimiek
aangezichtsmusculatuur en daarnaast nog enkele an- worden de facialiskernen aangestuurd via andere
dere spieren, zoals de m. stapedius en het platysma. banen dan de corticospinale. Bij alle centrale aandoe-
De centrale besturing vanuit de primaire motorische ningen van de mimiek blijven de smaak en de speek-
cortex geschiedt via de corticospinale baan naar de selsecretie gespaard.
150 ne u r o l o g ie

Tabel 16.3 Aandoeningen waarbij de n. trigeminus (V) betrokken is

trigeminusneuralgie (paragraaf 27.5) • neurovasculaire compressie


• bij multiple sclerose
neuropathie • herpeszosterinfectie
• bindweefselziekte (‘mixed connective tissue disease’, ziekte van Sjögren, lupus
erythematodes)

Bij een aandoening van de kern of de zenuw l­inker- en het rechterkerncomplex hebben op dit niveau
zullen alle aangezichtsspieren in gelijke mate uitge- onderlinge verbindingen. Verder zijn er verbindingen
vallen zijn, eventueel inclusief de met de n. facialis met de nodulus en de flocculus van het cerebellum, met
meelopende takken voor smaak en speekselsecretie. de γ- en α-motorneuronen in het ruggenmerg (via de
Het voorhoofd is zonder rimpels en het oog staat wijd tractus vestibulospinalis), en met de oogspierkernen in
open. Het niet kunnen sluiten van het oog (door uit- de pons en het mesencephalon. Deze anatomische ge-
val van de m. orbicularis oculi) vormt een bedreiging gevens illustreren de rol van het vestibulaire systeem bij
voor het oog door uitdroging van de cornea (keratitis). de integratie van positie en beweging van het lichaam
Het onderooglid staat af van de oogbol en de nasola- in houding en motoriek, resulterend in evenwicht. Voor
biale plooi is verstreken. De mondhoek hangt lager het handhaven van het evenwicht in allerlei houdingen
dan de gezonde kant en blijft achter bij aanspannen. en tijdens bewegingen maakt het zenuwstelsel ook ge-
De patiënt kan geluiden aan de aangedane kant har- bruik van visuele en proprioceptieve informatie.
der horen dan aan de gezonde kant (hyperacusis, door rr Vestibulo-oculaire reflexen. Bij bewegingen van het
uitval van de m. stapedius). De smaak kan (eenzijdig) hoofd zorgen vestibulo-oculaire reflexen (VOR)
gestoord zijn, afhankelijk van het meedoen van de ervoor dat de ogen een min of meer stabiele stand
chorda tympani. Oorzaken voor uitval van de n. facia- in de ruimte houden (dus compensatoir bewe-
lis staan in tabel 16.4. Behalve uitval kan er ook sprake gen ten opzichte van het hoofd). Hierdoor kun je
zijn van prikkeling van de n. facialis, leidend tot spier- met bewegend hoofd (lopen, in bus rijden) toch
contracties in de aangezichtsmusculatuur. Dit wor- goed fixeren. De VOR verloopt over drie groepen
den hemifaciale spasmen genoemd. De oorzaak is neuronen: de eerste van de halfcirkelvormige ka-
een microvasculaire compressie van de n. facialis bij nalen naar de vestibulaire kernen, de tweede van
de uittredeplaats uit de hersenstam. Ze kunnen be- de vestibulaire kernen naar de oogspierkernen en
handeld worden met botulinetoxine. de derde van de oogspierkernen naar de oogspie-
ren. Een stoornis in deze reflexboog kan leiden tot
16.1.6 Nervus vestibulocochlearis (VIII) bewegingssensaties en een evenwichtsstoornis.
De perifere sensibele vezels van de n. vestibularis lig- Bij ernstige dubbelzijdige uitval van de VOR (bij-
gen in de halfcirkelvormige kanalen van het labyrint, voorbeeld door een dubbelzijdige laesie van de n.
en in de utriculus en sacculus; die van de n. acusticus vestibularis) ervaart de patiënt bewegingen van de
in de cochlea. De cellichamen van deze vezels zijn de omgeving als hij het hoofd beweegt (oscillopsie).
ganglioncellen die liggen in respectievelijk het gan- Bij comateuze patiënten kan men van de VOR ge-
glion spirale en het ganglion vestibulare. De centrale bruikmaken om de oogmotoriek, en daarmee de
uitlopers vormen twee zenuwen: de n. cochlearis en mate van functiestoornis van een deel van de her-
de n. vestibularis. Samen vormen deze twee zenuwen senstam, te beoordelen door het hoofd te draaien en
de n. vestibulocochlearis (ook wel n. statoacusticus te kijken of er compensatoire oogbewegingen zijn
genaamd). Deze zenuw loopt in het rotsbeen, komt (poppenkopfenomeen).
de schedelholte binnen via de meatus acusticus inter- rr Nystagmus. Nystagmus is een ongewilde snelle
nus en treedt dorsolateraal de hersenstam in op de ritmische beweging van de ogen. Je kunt een
overgang van pons en medulla oblongata. nystagmus zien bij een uit het raam kijkende
medepassagier in de trein. Deze optokinetische
Nervus vestibularis nystagmus (OKN) is van belang voor stabilisering
De n. vestibularis eindigt in de vestibulaire kernen, van het retinabeeld bij een bewegende omgeving
die dorsolateraal in de medulla oblongata liggen. Het en is niet pathologisch. Alle andere vormen van
16 Hersenzenu wen 151

n. trigeminus

m. frontalis nucleus salivatorius superior


m. orbicularis oculi nucleus nervi facialis
nucleus tractus solitarii
n. intermedius
ganglion ganglion geniculi
sphenopalatinum
m. orbicularis oris n. petrosus major
smaakvezels in het chorda tympani
voorste 2/3 gedeelte
van de tong foramen stylomastoideum
ganglion glandula submandibularis
submandibulare
m.mentalis glandula sublingualis
platysma

Figuur 16.11 Overzicht van de functies en vertakkingen van de n. facialis.

A B

I-NEU6-16_11

C D
Figuur 16.12 Facialisparese in rust (A en C) en bij tegelijkertijd dichtknijpen van de ogen en laten zien van de tanden (B en D). A en
B Perifere parese links. C en D Centrale parese links.
152 ne u r o l o g ie

Tabel 16.4 Aandoeningen waarbij de n. facialis (VII) min of meer kenmerken van een congenitale nystagmus zijn:
geïsoleerd kan zijn aangedaan dat deze binnen enkele maanden na de geboorte
aanwezig is, dat de patiënt geen klachten heeft over
• idiopathisch (paralyse van Bell; paragraaf 31.3.2)
het ervaren van bewegende beelden (oscillopsie)
• infecties (herpes zoster, Borrelia)
en dat er vaak een begeleidende oscillatie van het
• schedeltrauma hoofd bij optreedt. Meestal is een congenitale nys-
• operatietrauma tagmus van het pendeltype. Vaak heeft de patiënt
• tumoren (vestibulair schwannoom of andere tumor in een slechte visus. (2) Gaat het om een centrale of
de brughoek, parotistumor, metastase) een perifere nystagmus? De verschillen hiertussen
• ontstekingen (otitis media, mastoïditis, sarcoïdose) zijn samengevat in tabel 16.5. Een van de belang-
• leptomeningeale metastasen rijkste is de invloed van fixatie: onderdrukking van
de nystagmus door fixatie bij een perifeer bepaalde
• hemifaciale spasmen
nystagmus, geen afname of zelfs toename door
fixatie bij een centrale nystagmus. Verder is een
nystagmus zijn pathologisch. Ze treden spontaan perifere nystagmus altijd gericht naar één kant
op of worden uitgelokt door bewegingen van het (tweede- of derdegraads naar bijvoorbeeld rechts;
hoofd. Ze zien er meestal uit als de OKN: een figuur 16.13), terwijl een centrale nystagmus kan
langzame beweging, als bij een volgbeweging, omkeren met de blikrichting (bijvoorbeeld eer-
gevolgd door een tegenovergestelde snelle oogbe- stegraads naar rechts en eerstegraads naar links).
weging, als bij een saccade. Grafisch weergegeven Een eerstegraads horizontale nystagmus naar beide
ziet dit er uit als een serie zaagtanden (zaagtand- kanten wordt vaak gezien bij intoxicaties (alcohol,
nystagmus). Soms heeft een nystagmus een si- anti-epileptica, sedativa), maar kan ook berusten
nusoïde vorm (pendelnystagmus; figuur 16.13). op structurele pathologie van hersenstam of cere-
De nystagmus kan horizontaal of verticaal zijn, bellum. Een eerstegraads horizontale nystagmus
maar ook rotatoir (een ritmische draaiing van de in één richting kan zowel voorkomen bij centrale
ogen rond de lengteas) of een combinatie (hori- laesies aan de kant van de snelle fase als bij peri-
zontaal-rotatoir). Bij een horizontale of verticale fere laesies aan de kant contralateraal van de snelle
zaagtandnystagmus wordt de richting (naar links, fase; meestal treedt bij perifere laesies een rotatoire
rechts, boven of beneden) bij afspraak benoemd component op. Een derdegraads horizontale nys-
naar de snelle fase. De nystagmus is vaak alleen tagmus wijst op een perifere oorzaak; een zuiver
zichtbaar bij kijken in de richting van de snelle fase rotatoire of verticale nystagmus op een centrale
(eerstegraads), maar soms ook bij recht vooruitkij- genese. Soms zie je een eerstegraadsnystagmus al-
ken (tweedegraads) of zelfs bij kijken in tegenge- leen in het abducerende oog; dit komt voor bij een
stelde richting (derdegraads; zie figuur 16.13 voor internucleaire oftalmoplegie (paragraaf 16.1.3).
een derdegraadsnystagmus naar rechts). Er zijn rr Draaiduizeligheid. De belangrijkste klinische
meer dan veertig verschillende typen nystagmus verschijnselen bij acute aandoeningen van het
bekend, die elk een min of meer lokaliserende of vestibulaire systeem (labyrint, n. vestibularis en
diagnostische betekenis hebben. Hier worden al- vestibulaire kernen) zijn evenwichtsstoornissen,
leen de meest voorkomende typen besproken. draaisensaties en nystagmus, vaak gepaard gaand
Een nystagmus kan congenitaal of vroegverworven met misselijkheid en braken, bleekheid en transpi-
zijn, meestal samenhangend met oogaandoenin- reren. De patiënt spreekt meestal van duizeligheid,
gen en een slechte visus of blindheid. Er zijn ook maar dat is een term waarmee ook andere sen-
erfelijke vormen die niet gepaard gaan met visus- saties bedoeld kunnen worden (zie hoofdstuk 5).
stoornissen. Een na de vroege kindertijd ­verworven Bij vestibulaire aandoeningen gaat het om het
nystagmus berust ofwel op pathologie van de her- gevoel dat de omgeving ten opzichte van de pa-
senstam of het cerebellum (centraal), ofwel op pa- tiënt beweegt, meestal roteert (draaiduizeligheid
thologie van het labyrint, de nervus vestibularis of de of vertigo). Dit gaat gepaard met een valneiging
vestibulaire kernen (perifeer). Uitgaande van deze naar de aangedane kant (vaak kan de patiënt niet
drie groepen oorzaken zijn bij het beoordelen van eens staan of lopen). De richting van de nys-
een nystagmus twee vragen van belang. (1) Is de nys- tagmus (genoemd naar de snelle fase) is in dat
tagmus congenitaal of verworden? De belangrijkste geval tegenovergesteld aan de valrichting van de
16 Hersenzenu wen 153

A
R

Figuur 16.13 Registratie van nystagmus. Omdat het oog een elektrische dipool is, kun je de oogbewegingen registreren via aan beide
kanten geplakte elektroden. Hier zijn de registraties weergegeven van een derdegraads horizontale nystagmus naar rechts in drie blik-
richtingen, bij een patiënt met uitval van de n. vestibularis links (A), en van een congenitale pendelnystagmus (B).

patiënt. Soms kan het onderscheid met centrale Bij doofheid is het van belang onderscheid te
aandoeningen moeilijk zijn, bijvoorbeeld bij een maken tussen geleidings- en perceptiedoofheid. Een ge-
cerebellair infarct. Het gelijktijdig optreden van leidingsdoofheid ontstaat door een stoornis in de keten
gehoorverlies en oorsuizen wijst op perifere ge- gehoorgang-trommelvlies-gehoorbeentjes (cerumen,
nese van de klachten. middenoorontsteking, enzovoort). Enkel- en dubbel-
zijdige perceptiedoofheid komt voor bij aandoeningen
In de loop van enkele dagen tot weken verminderen van de cochlea of de n. acusticus. Perceptiedoofheid
de vestibulaire verschijnselen tot vrijwel compleet kan optreden als complicatie van bacteriële meningitis
herstel, ook als de betrokken structuren onherstelbaar en bij rotsbeenfracturen (tabel 16.6). Oorsuizen (tinni-
beschadigd zijn, kennelijk door adaptatie van het in- tus) berust in de meeste gevallen op een aandoening
tacte deel van het systeem. Bij geleidelijk ontstane pa- van het midden- of binnenoor, of de n. acusticus. Een
thologie (bijvoorbeeld een vestibulair schwannoom) uitzondering hierop vormt pulsatiel oorsuizen (gelijk
treedt deze adaptatie tegelijkertijd op en heeft de pa- op met de hartslag), dat kan berusten op een vasculaire
tiënt meestal weinig tot geen vestibulaire klachten. malformatie in de hersenen (arterioveneuze malfor-
Je kunt bij onderzoek dan soms wel een nystagmus matie, durale arterioveneuze fistel). Bij aandoeningen
vinden. van de n. vestibulocochlearis is er altijd een combinatie
met vestibulaire verschijnselen. Een voorbeeld hiervan
Nervus acusticus is het vestibulair schwannoom ter plaatse van de brug-
De n. acusticus komt uit in de cochleakern in de me- hoek, waarbij behalve het gehoorverlies ook een nys-
dulla oblongata. De ascenderende projecties van deze tagmus gevonden kan worden.
kern verlopen zowel ipsi- als contralateraal via een
aantal hersenstamkernen en de thalamus naar de pri- 16.1.7 Nervus glossopharyngeus (IX) en nervus
maire auditieve cortex in de temporaalkwabben. Door vagus (X)
deze organisatie berust zowel enkelzijdige doofheid Beide hersenzenuwen zijn verbonden met veelal de-
als dubbelzijdige doofheid zonder andere neurologi- zelfde hersenstamkernen in de medulla oblongata.
sche uitvalsverschijnselen nooit op een aandoening Parasympathische preganglionaire vezels verlopen
van het CZS. via de nn. vagus en glossopharyngeus naar enkele
154 ne u r o l o g ie

Tabel 16.5 Verschillen tussen de centrale en de perifere vorm van vestibulaire nystagmus

perifeer (labyrint, n. vestibu- centraal (hersenstam of cerebellum)


laris, vestibulaire kernen)
ernst draaiduizeligheid matig tot ernstig licht tot matig
oorsuizen, doofheid aanwezig afwezig
nystagmus • horizontaal-rotatoir • vaak zuiver horizontaal, rotatoir of verticaal
• in één richting • in één richting of omkerend met blikrichting
• afname bij fixatie • geen afname of zelfs toename bij fixatie
duur dagen tot weken afhankelijk van pathologie; kan chronisch zijn

Tabel 16.6 Aandoeningen waarbij de cochlea, het labyrint en de n. vestibulocochlearis (VIII) betrokken zijn

cochlea/labyrint • benigne paroxismale positieduizeligheid (paragraaf 35.5)


• rotsbeenfractuur
• aminoglycosidegebruik
• infecties (labyrintitis)
• infarct labyrint
• ziekte van Ménière (paragraaf 35.5)
n. vestibulocochlearis • rotsbeenfractuur
• vestibulair schwannoom
• bacteriële meningitis
• leptomeningeale metastasen
• infecties (neuronitis vestibularis)
• vestibulaire paroxismen (microvasculaire zenuwcompressie)

parasympathische ganglia, die de verschillende gladde v­ erlaten samen met de n. accessorius de schedel via
spieren innerveren en ook de speekselklieren (vanuit het foramen jugulare.
de nuclei salivatorii). Vanuit de n. dorsalis van de n. De belangrijkste klinische verschijnselen bij uitval
vagus wordt de farynx geïnnerveerd en wordt het in- van deze hersenzenuwen zijn spraak- en slikstoornis-
trinsieke zenuwstelsel van de tractus digestivus en de sen. De spraak kan nasaal worden door een verlam-
hartspier beïnvloed (zie figuur 17.1). Dwarsgestreepte ming van het palatum molle, waardoor de neusholte
spieren in de farynx en de larynx, waaronder de stem- tijdens de spraak niet meer afgesloten wordt. Een hese
banden, worden vanuit de n. ambiguus geïnnerveerd, stem kan wijzen op een laesie van de n. recurrens (die
voornamelijk door de n. vagus. Wat betreft de sen- deel uitmaakt van de n. X en met name de stemban-
sibele informatie staat viscerosensibele informatie den innerveert). Naast uitval kan ook een neuralgie van
op de voorgrond: smaakinformatie van het achterste de n. glossopharyngeus optreden, waarbij zich heftige
derde deel van de tong via de n. glossopharyngeus. pijnaanvallen voordoen in het verzorgingsgebied van
Allerlei informatie uit de viscera via beide zenuwen deze zenuw (vergelijkbaar met de trigeminusneural-
komt terecht in de nucleus van de tractus solitarius. gie; zie paragraaf 27.5). Aandoeningen van de nn. IX
Ten slotte bevatten de n. vagus en de n. glossopharyn- en X worden genoemd in tabel 16.7.
geus ook nog vezels voor somatosensibele informatie:
aanraking, pijn en temperatuur van het achterste deel 16.1.8 Nervus accessorius (XI)
van de tong, het zachte verhemelte en de nasofarynx. De n. accessorius bestaat vooral uit motorische vezels
Deze informatie wordt vervoerd naar de desbetref- van de cervicale niveaus C1 tot en met C5. Deze vezels
fende kern: de nucleus van de tractus spinalis van de lopen via het foramen magnum de schedel in om teza-
n. trigeminus. De n. vagus en de n. glossopharyngeus men met de n. glossopharyngeus en de n. vagus via het
16 Hersenzenu wen 155

foramen jugulare de schedel te verlaten. De n. acces- komen ventrolateraal tussen de onderste olijf en pira-
sorius innerveert de m. sternocleidomastoideus en de midebaan de hersenstam uit en verlaten de schedel
m. trapezius, voor respectievelijk het draaien van het via de canalis hypoglossus. Buiten de schedel loopt de
hoofd en het optrekken van de schouders. Solitaire uit- n. hypoglossus met de n. glossopharyngeus, n. vagus
val van de n. accessorius is zeldzaam (tabel 16.8). en n. accessorius tussen de v. jugularis interna en a.
carotis interna door om de tong vanaf de onderzijde
16.1.9 Nervus hypoglossus (XII) te innerveren.
De kern van de n. hypoglossus ligt dorsaal in de me- De n. hypoglossus is zuiver motorisch en bestuurt
dulla in de bodem van de vierde ventrikel. De vezels de tongspieren. Bij uitval ervaart de patiënt problemen
met spreken en slikken, en bijt hij vaak op zijn tong. Bij
Tabel 16.7 Aandoeningen waarbij de n. glossopharyngeus (IX) en de een eenzijdige perifere laesie (van de zenuw of de kern)
n. vagus (X) betrokken zijn is de ipsilaterale tonghelft paretisch en devieert de tong
bij uitsteken naar de paretische kant. De atrofie van de
• pathologie van het foramen jugulare (tumor, metastase) tong bij een perifere hypoglossuslaesie kan zeer uitge-
• aneurysma a. vertebralis sproken zijn (figuur 16.14). Dubbelzijdige perifere uit-
• intrathoracale pathologie: aneurysma aortae, val komt veel voor bij amyotrofische laterale sclerose,
mediastinumtumoren, bronchustumor (alleen waarbij ook fasciculaties in de tong zichtbaar zijn. In
n. laryngeus recurrens) tabel 16.9 staan de belangrijkste aandoeningen waarbij
• glossopharyngeusneuralgie de n. hypoglossus (XII) betrokken is.

Tabel 16.8 Aandoeningen waarbij de n. accessorius (XI) betrokken is Tabel 16.9 Aandoeningen waarbij de n. hypoglossus (XII) betrokken is

• operaties halsgebied • amyotrofische laterale sclerose (dubbelzijdig)


• trauma • dissectie van de a. carotis
• tumoren • carotischirurgie
• leptomeningeale metastasen • schedelbasispathologie
• aandoeningen van de motorische voorhoorncellen • leptomeningeale metastasen

Figuur 16.14 Nog maar kort bestaande halfzijdige parese van de tong bij een laesie van de n. hypoglossus links.
156 ne u r o l o g ie

16.1.10 Aandoeningen van multipele hersenzenuwen visus wordt uitgedrukt in een breuk: de afstand van
In de paragrafen hiervoor werden aandoeningen ge- de patiënt tot de kaart gedeeld door de afstand waarop
noemd die uitval kunnen geven van een enkele hersen- gemiddeld de betreffende regel gelezen kan worden
zenuw. Bij sommige van die aandoeningen zijn vaak (op de kaart vermeld; figuur 16.15).
meerdere hersenzenuwen aangedaan, met name bij
leptomeningeale metastasen, chronische ontstekingen Gezichtsvelden
aan de schedelbasis en metastasen in de schedelbasis. Gezichtsvelden worden onderzocht met de confron-
Sommige combinaties van hersenzenuwuitval komen tatiemethode, elk oog afzonderlijk. Ga tegenover de
relatief vaak voor, elk met hun eigen differentiële di- patiënt staan of zitten, waarbij zijn en jouw ogen zich
agnose (tabel 16.10). Ten slotte komt uitval van een of op hetzelfde niveau moeten bevinden. Vraag hem
meer hersenzenuwen ook voor bij hersenstampatholo- het rechter- (of linker)oog af te dekken, sluit zelf het
gie (meestal infarcten), maar dan altijd in combinatie linker- (of rechter)oog en vraag de patiënt dit oog te
met verschijnselen passend bij uitval van een of meer fixeren. Beweeg een vinger afwisselend in alle vier
baansystemen die in de hersenstam verlopen: pirami- kwadranten en vraag de patiënt steeds aan te geven
debaan, sensibele banen en cerebellaire banen. wanneer hij de beweging ziet. Zo vergelijk je het ge-
zichtsveld van de patiënt met dat van jezelf (figuur
16.2 Neurologisch onderzoek 16.16). Als er een gezichtsvelddefect is kun je de grens
daarvan bepalen door je vinger vanuit het gestoorde
16.2.1 De reuk (I) naar het normale gebied te bewegen, waarbij de pa-
Deze hersenzenuw wordt alleen op indicatie onder- tiënt moet aangeven wanneer hij de vinger ziet.
zocht. Men kan in dat geval de patiënt met behulp van
speciale flesjes verschillende geuren aanbieden, waar- Fundoscopie
bij ieder neusgat afzonderlijk wordt onderzocht. Het beoordelen van de oogfundus in het kader van
een neurologisch onderzoek is met name gericht op
16.2.2 Het zien (II) de papil, met papiloedeem en papilatrofie als belang-
Het onderzoek van de nervus opticus bestaat uit drie rijke afwijkingen (figuur 16.17).
onderdelen: het meten van de visus, het onderzoek
van de gezichtsvelden en de beoordeling van de oog- 16.2.3 Oogmotoriek (III, IV en VI)
fundus met de oogspiegel (fundoscopie). Kijk eerst of er een afwijkende stand is van de ogen
of van het hoofd. Laat de patiënt daarna naar je vin-
Visus ger kijken op ongeveer een armlengte voor hem.
Meet de visus van elk oog afzonderlijk, gecorrigeerd Beweeg de vinger langzaam naar links en rechts (in
voor refractieafwijkingen, met een Snellenkaart. De ongeveer 2 seconden) en naar boven en ­beneden

Tabel 16.10 Aandoeningen waarbij vaak meerdere hersenzenuwen zijn aangedaan

altijd overwegen (ook bij uitval van één • leptomeningeale metastasen


hersenzenuw) • chronische meningitis (tuberculose, borreliose, sarcoïdose)
• schedelbasismetastasen
III, IV, VI en V-ramus ophthalmicus: sinus • aneurysma in de sinus cavernosus
cavernosus/fissura orbitalis superior • caroticocaverneuze fistel
• trombose van de sinus cavernosus
• meningeoom of granulomateuze ontsteking bij de fissura orbitalis superior
• tumoren in KNO-gebied, bijvoorbeeld sinus sfenoïdalis of maxillaris
V, VII en VIII: brughoek • tumor, meestal vestibulair schwannoom
IX, X, XI: foramen jugulare • glomustumor (gaat uit van glomus caroticum)
• meningeoom, schwannoom
16 Hersenzenu wen 157

Figuur 16.15 Enkele regels uit een letterkaart. Met D onder de regel wordt de afstand bedoeld (distantia) waarop gemiddeld de regel
gelezen kan worden. V staat voor visus, als je de kaart gebruikt op de afstand waarvoor de kaart gemaakt is. Meestal is dat 5 meter, en
onder de betreffende regel staat dan D = 5 en V = 1.

(idem). Deze volgbeweging is meestal vloeiend,


maar kan bij gezonde oudere personen in enkele
stapjes (saccaden) verlopen. Laat de patiënt je vin-
ger volgen tot een hoek van 45° en houd deze positie
een paar seconden aan om te zien of er een nys-
tagmus is. Soms zijn er heel kortdurend een paar
nystagmusslagen zichtbaar; dat is niet abnormaal
(dit wordt een instelnystagmus genoemd). Kijk of
er in een van de excentrische posities een discon-
jugatie (strabisme) ontstaat en probeer in dat geval
door de ogen verschillende posities te laten inne-
men na te gaan door welke oogspierparese(n) het
strabisme ontstaat. Soms is het strabisme moeilijk
te zien, terwijl de patiënt in bepaalde posities wel
over dubbelbeelden klaagt. Dan ben je voor een lo-
kaliserende diagnose aangewezen op het analyseren
A van de dubbelbeelden. Daarvoor moet je bij de blik-
richting waarin het dubbelzien maximaal is de ogen
afwisselend afdekken en aan de patiënt vragen welk
van de twee beelden verdwijnt. Op die manier is na
te gaan welk beeld bij welk oog hoort. Zo kan dub-
belzien bij kijken naar rechts veroorzaakt worden
door zwakte van de m. rectus lateralis rechts (ab-
B ducensuitval rechts) of de m. rectus medialis links
(partiële oculomotoriusuitval links). In het eerste
Figuur 16.16 Onderzoek van de gezichtsvelden. A Positie van geval verdwijnt het rechterbeeld bij afdekken van
de onderzoeker ten opzichte van de patiënt. B Schets waarin de het rechteroog en het linkerbeeld bij afdekken van
bevindingen worden weergegeven, in dit geval een homonieme het linkeroog (ongekruiste dubbelbeelden); in het
hemianopsie rechts (dus gezien vanuit het gezichtspunt van de tweede geval het linkerbeeld bij afdekken van het
patiënt). rechteroog en het rechter bij afdekken van het lin-
keroog (gekruist dubbelzien).
158 ne u r o l o g i e

B C

Figuur 16.17 Fundoscopische inspectie van de papil. A Normale papil. De papil heeft een lichtroze kleur en een normale excavatie (de
diameter is zelden groter dan ongeveer een derde van de papildiameter). De rand is scherp en promineert niet, en de bloedvaten zijn
over de rand ervan overal goed te volgen. Aan het aspect van de papil is niet te zien of het gaat om lokale pathologie (ontsteking,
ischemie) of dat het oedeem het gevolg is van verhoogde liquordruk (stuwingspapil). B Papiloedeem. Een groot deel van de papilrand
is onscherp begrensd. De bloedvaten verdwijnen hier en daar in het oedeem, en lopen met een bochtje over de verhoogde papilrand. In
een later stadium kunnen bloedingen en exsudaten ontstaan (zie daarvoor figuur 32.3). C Papilatrofie. De papil is egaal bleek, met een
sterk contrast ten opzichte van de omliggende retina.

16.2.4 Oogleden en pupillen (II en III) bij ongeveer een kwart van de bevolking. Geringe
spontane contracties en dilataties bij constante
Ptosis lichtinval zijn normaal (hippus pupillae). De
Een ptosis door een oculomotoriuslaesie is meestal diameter neemt af met de leeftijd (ouderdoms-
vrijwel volledig en kun je daardoor niet missen. miosis).
De ptosis bij een syndroom van Horner is geringer
en valt vaak niet meteen op, mede doordat weinig Lichtreacties
mensen volstrekt symmetrische bovenoogleden Onderzoek de lichtreacties met een sterke lamp;
hebben. Kijk of er een verschil is tussen de ogen soms is enige verduistering van de kamer nodig.
in de mate waarin de iris door het bovenooglid be- Belicht één oog en kijk naar de reactie van de betref-
dekt is. Vergelijk eventueel met oude foto’s van de fende pupil: de directe lichtreactie. Belicht hetzelfde
patiënt. oog opnieuw en kijk nu naar de reactie van het an-
dere oog: de indirecte lichtreactie. Bij subtotale lae-
Grootte sies (bijvoorbeeld bij neuritis optica) is de directe
Druk de pupildiameter uit in millimeters. Een reactie van het aangedane oog minder dan die van
gering verschil tussen links en rechts komt voor het gezonde oog, maar dat zie je meestal pas als je
16 Hersenzenu wen 159

beide ogen snel na elkaar beschijnt (‘swinging flash- je de patiënt of hij het geluid in het midden, of
light test’). Bij beschijning van het gezonde oog ver- links of rechts hoort. Als hij het aan één kant beter
nauwen beide pupillen. Als je de lamp daarna met hoort wijst dit op een geleidingsstoornis aan de kant
een snelle beweging naar het oog met de defecte n. van het geluid of een perceptiestoornis aan de andere
opticus brengt, zie je (afgezien van een aanvankelijke kant. Met de combinatie van deze twee proeven kun
kortdurende contractie doordat de nieuw beschenen je uitmaken of een hardhorendheid aan een kant op
retina aan het licht adapteert) een paradoxale verwij- een geleidings- of een perceptiestoornis berust.
ding van beide pupillen optreden: een relatief affe-
rent pupildefect. Evenwicht
Bij een acute vestibulaire stoornis kan de patiënt niet
16.2.5 Sensibiliteit van het gelaat (V) en de staan of zelfs niet zitten door een valneiging naar de
corneareflex (V en VII) aangedane kant; er is dan ook een nystagmus (zie pa-
De aanrakingszin en de pijnzin in het gelaat onder- ragraaf 35.5).
zoek je in de innervatiegebieden van de drie takken
van de n. trigeminus afzonderlijk (zie figuur 16.10; zie 16.2.8 Spreken en slikken (VII, IX en X)
voor de techniek paragraaf 15.2). Beoordeel de spraak van de patiënt op articulatie en
Voor de corneareflex leg je de punt van een watje helderheid. De verschillende dysartrieën zijn beschre-
op het oogwit en strijk je deze vandaar naar de cor- ven in paragraaf 4.2.1. Bij een aandoening van de n.
nea. De gevoeligheid varieert sterk tussen personen, recurrens (een tak van de n. vagus) is er een stem-
en ook hier moeten links en rechts worden vergele- bandverlamming en is de patiënt hees.
ken om de reflex te kunnen interpreteren. Patiënten Laat de patiënt de mond wijd open doen en be-
met contactlenzen (eerst laten uitdoen!) hebben lage schijn de farynx met een lamp. Vraag de patiënt lang-
corneareflexen. gerekt ‘èè’ te zeggen en kijk of de gehemeltebogen en
de farynxachterwand symmetrisch optrekken. Soms
16.2.6 Mimiek (VII) gaat hierbij de tongbasis zover omhoog dat je niets
Laat de patiënt beide ogen krachtig sluiten. Vraag meer kunt zien; dan moet je deze met een spatel voor-
hem daarna de tanden te laten zien, met zo breed mo- zichtig omlaag drukken. Bij eenzijdige uitval van de n.
gelijk opzij trekken van de mondhoeken. Bij perifere glossopharyngeus worden de uvula en de paretische
laesies (zenuw of kern) is de uitval voor beide spier- farynxachterwand naar de gezonde kant getrokken.
groepen even ernstig. Bij een centrale laesie zijn de Dit laatste gebeurt ook als je met een wattenstokje de
oogsluitspieren veel minder ernstig aangedaan dan achterwand van de farynx voorzichtig aanraakt, de fa-
de mondspieren. rynxreflex.

16.2.7 Gehoor en evenwicht (VIII) 16.2.9 Hals, schouders en tong (XI en XII)

Fluisterspraak Hals en schouders


Onderzoek elk oor afzonderlijk. Laat de patiënt de Test de kracht van de m. sternocleidomastoideus door
ogen sluiten. Sluit één oor van de patiënt af door de patiënt het hoofd naar een kant te laten draaien en
op de tragus te duwen. Fluister daarna op enige daarna tegendruk uit te oefenen op het os zygomati-
afstand enkele getallen of woorden die de patiënt cum; en van de m. trapezius door de patiënt de schou-
moet nazeggen. ders te laten ophalen en daarna te proberen deze naar
beneden te drukken.
Stemvorkproeven
Plaats de voet van de trillende stemvork op het Tong
mastoïd en vraag de patiënt of hij dit hoort. Houd Laat de patiënt de mond wijd open doen en kijk of
de stemvork meteen daarna voor het oor, en vraag er atrofie is van de tong en of deze fasciculaties ver-
of het geluid luider wordt. Deze proef van Rinne toont (niet te verwarren met de normale schokkerige
is gestoord als het volume van het geluid voor het onrust die de tong in rust vertoont). Vraag de patiënt
oor niet toeneemt. Dit wijst op een geleidings- daarna de tong uit te steken. Ten slotte vraag je de
stoornis. Bij de proef van Weber plaats je de tril- patiënt de tong enige malen snel heen en weer te
lende stemvork midden op het hoofd en vraag bewegen.
17 A
 utonoom zenuwstelsel en neuro-endocrien
systeem

autonoom zenuwstelsel
•• sensorisch deel
•• motorisch deel: sympathisch en parasympathisch
autonoom falen
•• bij sommige polyneuropathieën en bij multisysteematrofie
•• belangrijkste symptoom: orthostatische hypotensie
circulatiestoornissen
•• reflexsyncope (vasovagale syncope, flauwvallen): door angst, pijn, lang staan
•• syncope door orthostatische hypotensie: bij jonge leptosome mensen; door onder andere medicijnen,
bij polyneuropathieën, bij ziekte van Parkinson
•• cardiale syncope (geen autonome stoornis): door hartritmestoornissen of tekortschietende pomp­
functie
zweetsecretie
•• anhidrose door mono- of polyneuropathie; onder het niveau van een ruggenmergletsel
mictiestoornissen
•• urine-incontinentie door slappe blaas: bij dubbelzijdig letsel van sacrale wortels
•• urine-incontinentie door spastische blaas: bij ruggenmergletsel
•• normaal urineren in ongepaste situaties: bij prefrontaal letsel
erectiestoornissen
•• bij letsels van sacrale wortels of ruggenmerg
neuro-endocrien systeem
•• hypothalamus en hypofyseachterkwab: ADH en oxytocine
•• diabetes insipidus: waterverlies door lage ADH-afgifte, vaak na hersentrauma
•• ‘syndrome of inappropriate ADH secretion’: waterretentie door te hoge ADH-afgifte, meestal bij
(bronchus)carcinoom of door medicamenten
•• ‘cerebral salt wasting’: renaal zoutverlies, soms bij subarachnoïdale bloedingen en meningitis (oorzaak
onbekend)

Het autonome zenuwstelsel en het neuro-endocriene orthostatische hypotensie), incontinentie en erectie-


systeem (hypothalamus en neurohypofyse) spelen een stoornissen. Voor neuro-endocriene stoornissen zijn
rol in de regulatie van een groot aantal lichaamsfunc- dat diabetes insipidus en ‘cerebral salt wasting’.
ties, zoals de bloedsomloop, zweetsecretie, mictie, Het autonome zenuwstelsel reguleert de homeo­
spijsvertering, seksuele functies en volumeregulatie. stase van het interne milieu door veranderingen
De meest voorkomende autonome stoornissen zijn daarin, als gevolg van interne of externe oorzaken,
syncope (in de vorm van vasovagaal flauwvallen en tegen te gaan door beïnvloeding van een groot aantal

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_17, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
162 ne u r o l o g i e

lichaamsfuncties, waaronder ademhaling, circulatie rr Motorisch deel. Het motorische deel van het
en spijsvertering. Ook het neuro-endocriene systeem a­ utonome zenuwstelsel wordt onderverdeeld in
speelt een belangrijke rol bij de handhaving van de een sympathisch en een parasympathisch stelsel
homeostase. Beide systemen staan onder controle van (figuur 17.1). De organisatie ervan verschilt sterk van
de hypothalamus. die van het somatomotorische zenuwstelsel.
Belangrijke overeenkomsten tussen deze twee
systemen zijn dat ze niet of slechts in geringe mate Sympathisch zenuwstelsel
onder willekeurige controle staan, en dat ze via te- Sympathische vezels zijn de axonen van autonome
rugkoppeling gecontroleerd worden. Een belangrijk ganglioncellen waarvan het cellichaam is gelegen
verschil is dat het autonome zenuwstelsel de eindor- in sympathische ganglia, die deels langs de wervel-
ganen bestuurt via zenuwcellen (neuronale regulatie), kolom (paravertebraal) en deels ervoor (preverte-
terwijl het endocriene systeem hiervoor circulerende braal) zijn gelegen. De paravertebrale ganglia zijn
stoffen gebruikt (humorale regulatie). rostrocaudaal met elkaar verbonden en vormen
De hypothalamus heeft directe reciproque ver- met elkaar de grensstreng (truncus sympathicus).
bindingen met het limbische systeem, dat betrok- De sympathische ganglioncellen in de grensstreng
ken is bij drijfveren en emoties. Daardoor leidt worden vanuit het centrale zenuwstelsel geïnner-
bijvoorbeeld een verhoging van osmolariteit niet veerd door preganglionaire neuronen, waarvan de
alleen tot endocriene en autonome reacties, maar cellichamen zijn gelegen in de zijhoorn van het
ook tot een bijpassende sensatie (dorst) en aange- thoracale en bovenste lumbale gedeelte van het rug-
past gedrag (drinken), waarbij het al dan niet ge- genmerg (T1-L2). De preganglionaire sympathische
volg geven aan dergelijke drijfveren gepaard gaat axonen lopen met de voorwortels mee en bereiken
met bijpassende emoties. Andersom kunnen emo- via de ramus communicans albus de grensstreng,
ties vergezeld gaan van autonome, endocriene en waar zij synapteren met meerdere sympathische
gedragsveranderingen; bij woede komt dit bijvoor- ganglioncellen. De vezels afkomstig van de sym-
beeld tot uiting in bloeddruk-, hartslag- en adrenali- pathische ganglioncellen worden postganglionaire
nestijgingen, en in een andere lichaamshouding en vezels genoemd. Ze bereiken hun doelorgaan via
gezichtsuitdrukking. perifere zenuwen en langs bloedvaten. De sympa-
thische innervatie van hoofd en hals loopt via de
17.1 Functionele neuroanatomie cervicale ganglia. De postganglionaire vezels vor-
men een plexus rond de grote arteriën van hals en
17.1.1 Anatomie van het autonome zenuwstelsel hoofd en bereiken zo de eindorganen in hoofd en
Het autonome zenuwstelsel kan om te beginnen wor- hals. Preganglionaire sympathische vezels voor de
den onderverdeeld in een sensorisch en een moto- thorax-, buik- en bekkenorganen (nn. splanchnici)
risch deel. bereiken de prevertebrale autonome ganglia in het
rr Sensorisch deel. Somatotopische informatie uit de abdomen (ganglion coeliacus en mesentericus su-
viscera (met name voor pijnsensaties) wordt naar perior en inferior), waar zij synapteren. Via een
het ruggenmerg gestuurd. De cellichamen van plexus rond de aorta bereiken de postganglionaire
de betreffende sensibele vezels liggen in de sen- vezels de abdominale organen.
sibele ganglia, net als die van het niet-autonome
somatosensibele systeem. Viscerosensibele in- Parasympathisch zenuwstelsel
formatie uit caudale delen van het lichaam, met De preganglionaire neuronen van het parasympa-
name de blaas en de geslachtsorganen, gaat naar thische zenuwstelsel liggen juist craniaal in de ver-
het lumbosacrale ruggenmerg en vandaar naar schillende parasympathische hersenstamkernen, en
de hersenstam. Meer algemene informatie, bij- sacraal in de zijhoorn van het ruggenmerg (S2-4). De
voorbeeld over bloeddruk, hartfrequentie, osmo- preganglionaire vezels die uitgaan van hersenstam-
lariteit van het bloed, zuurgraad in de maag en kernen bereiken via de verschillende hersenzenuwen
zuurstofspanning in de longen, wordt via de n. de parasympathische ganglioncellen, die vlak bij het
vagus en de n. glossopharyngeus naar de nucleus te innerveren orgaan zijn gelegen. De postganglio-
van de tractus solitarius in de hersenstam ver- naire vezels van het parasympathische systeem zijn
voerd. dus relatief kort. In de n. vagus loopt een groot aantal
1 7 A ut onoom zenu wstel sel en neu ro-en docrien systeem 163

hersenstam

oog
traanklier
speekselklier

arteriën
cervicaal hart n.vagus

longen

maag

thoracaal lever
pancreas
nier
darm

rectum

blaas
lumbaal genitalia

sacraal

grensstreng

Figuur 17.1 Schematische weergave van de sympathische (links) en de parasympathische innervatie (rechts) van de belangrijkste
autonoom geïnnerveerde organen. Let op de thoracolumbale positie van de sympathicus en van de craniosacrale positie van de para-
sympathicus in het centrale zenuwstelsel.

preganglionaire parasympathische vezels die voor de De verdeling in de antagonistische sympathische


innervatie van alle borst- en buikorganen zorgen. Uit en parasympathische systemen is basaal voor het
het sacrale deel van het ruggenmerg ontspringen de begrip van autonome regulatie; een ander even be-
­preganglionaire ­parasympathische vezels die, via de langrijk principe is het reflexmatige karakter van de
plexus hypogastricus, rectum, blaas en genitalia in- regulatie. Sympathicus en parasympathicus ­kennen
nerveren. beide een tonus, waarmee wordt bedoeld dat er een
continue stroom van impulsen naar het doelorgaan
Autonome regulatie toe gaat. Verandering van functie wordt teweegge-
In het algemeen hebben sympathische en parasympa- bracht door de hoeveelheid impulsen te variëren. De
thische systemen tegengestelde invloeden op de eind- hartfrequentie bijvoorbeeld daalt als de parasympa-
organen. Deze wederzijdse tegenwerking geldt echter thische activiteit toeneemt, en stijgt als deze minder
niet voor alle doelorganen, want sommige worden actief wordt. Meer sympathicusactie versnelt de hart-
slechts door een van beide systemen geïnnerveerd. slag, en minder activiteit geeft een daling. Beide syste-
De bijnier, baarmoeder en perifere huidvaten worden men kunnen dus veranderingen in beide richtingen
waarschijnlijk alleen sympathisch geïnnerveerd. bewerkstelligen.
164 ne u r o l o g i e

Parasympathische invloeden op de hartslag, van de tractus solitarius een belangrijke rol speelt. De
dalingen zowel als stijgingen, werken sneller dan baroreceptorreflex start met baroreceptoren in de aa.
sympathische invloeden. Snelle veranderingen van carotides en aorta, waarvan de activiteit toeneemt bij
hartslag worden dan ook parasympathisch geregeld. stijging van de arteriële bloeddruk. Als reactie wordt
Langzamere veranderingen worden sympathisch de n. vagus geactiveerd en neemt de hartfrequentie
gestuurd (circulerende adrenaline werkt nog langza- af; tegelijkertijd wordt door remming van sympa-
mer en langduriger). Overigens gaan vele autonoom thicusactiviteit de vaatweerstand in ingewanden en
geïnnerveerde functies zoals de hartfrequentie en de ­ledematen verlaagd, zodat het bloed zich verspreidt
darmperistaltiek gewoon door, ook als de innervatie over de betreffende weefsels. De reflex leidt dus tot
volledig wegvalt. Een gedenerveerd hart (bij een trans- afname van zowel bloeddruk als hartfrequentie.
plantatie of bij een ernstige autonome neuropathie) Een tweede reflex verloopt via mechanorecepto-
klopt door. Zowel het hart als de tractus digestivus ren die zich in hart en longen bevinden, en die de vul-
beschikt namelijk over een ‘eigen’, onafhankelijk ze- lingsgraad van hart en longvaten meten. Wanneer de
nuwstelsel. Deze intrinsieke innervatiesystemen wor- vulling afneemt, zoals na opstaan, neemt hun activiteit
den sterk beïnvloed door het autonome zenuwstelsel, af. Hierdoor treedt een stijging van de hartfrequentie
maar zijn er niet geheel afhankelijk van. Na denerva- op, een afname van het slagvolume, vasoconstrictie
tie zullen ze actief blijven, waarbij ze wel veel trager of van vaten in spieren en ingewanden, en een stijging
helemaal niet meer reageren op veranderingen in de van noradrenaline in het bloed.
homeostase en (snelle) aanpassingen nog nauwelijks Een derde bloeddrukreflex is de ergoreflex, door
meer mogelijk zijn. activering van receptoren in skeletspieren. Als deze
aanspannen komt een sympathische reflex in wer-
17.1.2 Insufficiëntie van het autonome king die tot een perifere vasoconstrictie leidt met een
zenuwstelsel (autonoom falen) bloeddruktoename tot gevolg. In de eerste 20 secon-
We spreken van autonoom falen als het autonome ze- den na opstaan leiden ergo- en baroreceptorreflex tot
nuwstelsel in zijn geheel minder goed functioneert. een keten van parasympathische hartfrequentie- en
De belangrijkste uiting hiervan is orthostatische hy- sympathische bloeddrukveranderingen, die op elkaar
potensie: het autonome zenuwstelsel slaagt er niet inwerken. Na 1 minuut treden nauwelijks nog veran-
in de bloeddruk tijdens staan op peil te houden, met deringen op; de diastolische bloeddruk is dan 10% ge-
mogelijk bewustzijnsverlies (syncope) tot gevolg. stegen, en de hartslag is met circa 10 slagen/minuut
Bij primair autonoom falen wordt het autonome ze- toegenomen.
nuwstelsel direct aangetast; dit zijn zeer zeldzame Autonome denervatie van het hart blijkt uit een
ziektebeelden, zoals ‘primary autonomic failure’ en lage of zelfs afwezige reactiviteit van de hartfrequen-
multisysteematrofie (zie paragraaf 23.2.1). Bij secun- tie, vooral veroorzaakt door verminderde parasym-
dair autonoom falen is de aantasting het gevolg van pathicusfunctie. Als er meer parasympathische dan
andere ziekten, waarbij diabetes, nier- en leverziekten sympathische schade is, zoals bij diabetes, is de rust-
en alcoholmisbruik belangrijke oorzaken zijn. Ook bij frequentie verhoogd (bijvoorbeeld 90 slagen/minuut
het syndroom van Guillain-Barré en aids komt auto- tijdens bedrust), op grond van nog intacte sympathi-
noom falen voor. Bij deze en andere ziekten geldt vaak sche en humorale invloeden.
dat een autonome neuropathie niet op zichzelf staat:
er is ook een motorische en sensibele polyneuropa- Syncope
thie. Uit oogpunt van frequentie van voorkomen zijn Syncope is de meest voorkomende vorm van weg-
geneesmiddelen misschien nog belangrijker (onder raking. Een wegraking is een kortdurende, hooguit
andere bloeddrukverlagers, antidepressiva). De be- minuten durende bewusteloosheid die vanzelf weer
langrijkste autonome en neuro-endocriene sympto- overgaat (in de Engelstalige literatuur spreekt men
men worden in de volgende paragrafen besproken (zie van ‘transient loss of consciousness’). Een syncope is
voor stoornissen in de pupilreflex paragraaf 16.1.3). een wegraking die veroorzaakt wordt doordat de sys­
temische bloedsomloop tijdelijk te gering is om de
17.1.3 Stoornissen in de circulatie hersenen van voldoende bloed te voorzien. Syncope
Er zijn drie belangrijke bloeddrukreflexen, die al- moet onderscheiden worden van andere wegrakin-
lemaal via de hersenstam verlopen, waarbij de kern gen, zoals kortdurend bewustzijnsverlies na een
1 7 A ut o noom zenu wstel sel en neu ro-en docrien systeem 165

trauma en epileptische insulten. Het woord ‘collaps’ voorkomende wegraking. De reflex kan door verschil-
kan beter niet gebruikt worden, omdat niet duidelijk lende factoren worden opgewekt. Het klassieke flauw-
is wat er precies mee bedoeld wordt. vallen (vasovagale syncope) wordt uitgelokt door angst
Net als bij andere wegrakingen gaat het bewust- en pijn (bloed zien, venapunctie), maar ook door lang
zijnsverlies bij een syncope gepaard met vallen of in stilstaan (bijvoorbeeld soldaten in een erewacht). De
elkaar zakken, en een amnesie na bijkomen. Bij een reflex resulteert in een sterke afname van de bloeds-
syncope valt de patiënt meestal slap op de grond, omloop door zowel vertraging (of zelfs stoppen) van
maar soms verstijft hij. De ogen zijn meestal open. de hartslag als daling van de bloeddruk. Soms treden
Schokken van de ledematen komen veel voor, maar beide op, soms overheerst de bloeddrukdaling, dan
ze duren veel korter (10 seconden) dan bij een epi- weer de bradycardie. Voorafgaand aan vasovagale syn-
leptisch insult (1 minuut), zijn meestal veel minder cope treedt ‘autonome activatie’ op: bleekheid, zweten
grof dan bij epilepsie en altijd dubbelzijdig. Incon- en misselijkheid. Vasovagale syncope kan uitgelokt
tinentie onderscheidt niet tussen een epileptisch worden met een ‘kantelproef’, waarbij de patiënt
insult of een syncope, maar een tongbeet wel: een ­geruime tijd bewegingloos in een halfverticale positie
tongbeet pleit voor epilepsie en sterk tegen syncope gehouden wordt (niet geheel rechtop, om het effect
(als er bij een syncope al een is, betreft die de punt van de spierpomp bij staan te voorkomen). Deze proef
van de tong, terwijl het bij epilepsie om de zijkant kan van belang zijn om de diagnose te stellen (figuren
gaat). Bij het bijkomen is een patiënt met syncope 17.2 en 17.3). Nachtelijke mictie is een andere bekende
vrijwel direct alert en georiënteerd, terwijl hij na een activiteit die een reflexsyncope kan uitlokken.
epileptisch insult enige tijd suf, gedesoriënteerd en
onrustig kan zijn. Er zijn verschillende groepen Syncope door orthostatische hypotensie
oorzaken voor een syncope; ter differentiatie zijn Orthostatische hypotensie ontstaat als de bloeddruk-
de omstandigheden voorafgaand aan de aanval van regulatie (vooral sympathisch bewerkstelligd) na op-
groot belang. staan faalt. Hierbij daalt zowel de diastolische als
de systolische bloeddruk. Een systolische daling van
Reflexsyncope meer dan 20 mmHg of een diastolische van meer
Deze vorm komt bij 35% van de bevolking één keer dan 10 mmHg geldt als abnormaal. Indien de sym-
of vaker in het leven voor, en is daarmee de meest pathicus niet meer werkt maar de vagus nog intact

Figuur 17.2 Verschillen tussen vasovagale syncope bij staan en syncope door orthostatische hypotensie. Een vasovagale syncope bij
staan treedt lang niet alle keren op dat iemand staat. De duur tussen opstaan en het ontstaan van de syncope wisselt sterk. De bloed-
druk en/of hartslag dalen steeds sneller, waarbij de laatste snelle daling slechts enkele seconden duurt. Na de val zorgt de horizontale
houding ervoor dat de hersenen snel weer doorbloed worden. Bij orthostatische hypotensie daalt de bloeddruk vrijwel altijd direct na
overeind komen, maar lang niet altijd voldoende om er last van te hebben. Als er al syncope ontstaat, is dat soms pas na enkele
minuten. Ook hier leidt een horizontale houding tot een snelle verbetering.
HF: hartfrequentie; BD: bloeddruk.

alleen vasodepressief vagus intact

HF HF

cardioinhibitoir vagusschade

BD BD

syncope syncope
staan met val staan met val

vasovagale syncope orthostatische hypotensie


166 ne u r o l o g i e

EEG

vlak EEG

ECG

bloeddruk

asystolie

10 s

Figuur 17.3 Vasovagale syncope. Hier zijn enkele EEG-kanalen, de hartslag en een continu bloeddruksignaal weergegeven van een
22-jarige vrouw met wegrakingen. Na 20 minuten ‘staan’ op de schuinstaande kanteltafel daalt eerst de bloeddruk (niet afgebeeld). De
hartslag daalt eerst beperkt, waarna een asystolie ontstaat van ruim 20 seconden, wat vrij lang is. Enige tijd na de asystolie vertraagt
het EEG, gevolgd door een vervlakking (met enkele storingen). Er traden vrij forse spierschokken op. De aanval verliep volgens patiënte
hetzelfde als haar spontane aanvallen, wat de diagnose zeker maakt.

is, is bloeddrukregulatie onmogelijk, maar kan het Cardiale syncope


hartminuutvolume enigszins gereguleerd worden Deze wordt veroorzaakt door ofwel een ritmestoor-
door de hartfrequentie te versnellen. Deze zeldzame nis ofwel een tekortschietende pompfunctie. In
situatie kan bij hoge ruggenmergletsels optreden. beide vormen is er meestal al sprake van een vrij
Als de sympathicus en de n. vagus beide niet wer- ernstige hartziekte. Syncope door een ritmestoor-
ken, daalt de bloeddruk zonder hartfrequentieveran- nis treedt op willekeurige momenten op, vooral bij
dering. Als er nog wel enige sympathicusactiviteit zogenoemde bradyaritmieën, en kan gepaard gaan
is, kan de ­hartslag langzaam licht stijgen. Orthosta- met hartkloppingen. Bij een tekortschietende pomp-
tische hypotensie is niet altijd pathologisch; het functie treedt syncope veelal op tijdens lichamelijke
komt relatief vaak voor bij jonge leptosome mensen. inspanning. Cardiale syncope is belangrijk door de
Veelvoorkomende oorzaken zijn medicijnen (onder mortaliteit van de onderliggende hartziekten. Een
andere antihypertensiva, antidepressiva), polyneu- cardiale voorgeschiedenis, syncope in liggende hou-
ropathieën, de ziekte van Parkinson en multisys­ ding, syncope tijdens inspanning en een afwijkend
teematrofie. ECG zijn belangrijke aanwijzingen voor een cardiale
Vaak wordt gedacht dat de bloeddruk dan direct oorzaak. Een ECG moet bij syncope dan ook bijna
na opstaan daalt, maar zeker zo vaak duurt het vele altijd verricht worden, en kan achterwege blijven als
minuten voordat een wezenlijke daling optreedt. Er de anamnese en bloeddrukmetingen een andere oor-
treedt géén autonome activering bij op. In figuur 17.2 zaak al zeker maakten.
zijn de verschillen aangegeven tussen staan als uitlok-
kende prikkel bij vasovagale syncope en bij orthosta- 17.1.4 Stoornissen in de zweetsecretie
tische hypotensie. Een verwant fenomeen is syncope De sympathisch geïnnerveerde zweetklieren dienen
direct na staken van lichamelijk inspanning, zoals vooral de thermoregulatie. De commando’s hiertoe
pauzeren boven aan een trap, bij patiënten met auto- ontspringen aan de hypothalamus. De voornaamste
noom falen (paragraaf 17.1.2). prikkel voor zweetsecretie is een hoge ­huidtemperatuur
1 7 A ut o noom zenu wstel sel en neu ro­enD ocrien systeem 167

die zowel tot een lokale (ter plaatse van de prikkel) als hier kunnen andere huidgebieden ter compensatie een
tot een gegeneraliseerde zweetsecretie leidt. gegene- hyperhidrose vertonen.
raliseerde hyperhidrose kan voorkomen bij hypothala-
musletsels, maar ook hypo- of anhidrose kunnen hierbij 17.1.5 mictiestoornissen
optreden. ruggenmergletsels leiden tot een anhidrose Bij de controle over de blaas zijn niet alleen het para-
onder het niveau van de laesie. overigens kunnen in sympathische en het sympathische, maar ook het wil-
dit gebied dan nog wel lokale spinale zweetreflexen lekeurige zenuwstelsel betrokken (figuur 17.4). Via de
optreden. Het lichaamsgebied boven dit niveau kan nn. pelvici en de lokale parasympathische ganglioncel-
hyperhidrotisch zijn als uiting van een normale tem- len verzorgen preganglionaire parasympathische ve-
peratuurregulatie: er is een kleiner voor zweten be- zels uit het sacrale ruggenmerg de m. detrusor die tot
schikbaar gebied over, dat meer moet zweten. lokale contractie van de blaas leidt: mictie. De sympathicus
hypohidrose treedt op bij lokale letsels: letsels van het (vanuit het thoracolumbale ruggenmerg, via het gan-
cervicale deel van de grensstreng kunnen gepaard gaan glion mesenterica inferior) bewerkstelligt contractie
met hypohidrose van een gezichtshelft en een arm (en van de blaasbodem en de urethra: continentie. Daar-
het syndroom van Horner; zie paragraaf 16.1.3). Peri- naast is er nog een groep motorneuronen op sacraal
fere anhidrose komt voor bij polyneuropathieën; ook niveau (de nucleus van onuf) die de dwarsgestreepte

Figuur 17.4 Schematische weergave van de structuren en regelkringen die betrokken zijn bij mictie en continentie.

orbitofrontale beoordelen omstandigheden


cortex

cortex voor mictie


periaquaductale
+

grijs integratie signalen voor context


met signalen over blaasvulling
hersenstam

terugkoppeling

pontien
mictiecentrum

+

coördinatie van mictie of


continentie
inhiberende
ruggenmerg

interneuronen
sensibele

sympathische – parasympathische
preganglionaire preganglionaire
neuronen L2 neuronen S2
motorneuronen
in viscero- en somatomotorische
controle van de blaas
+

kern van Onuf


+
zenuwstelsel
perifeer

sympathische
+

parasympatische
ganglioncellen ganglioncellen

anatomie blaasinnervatie
+
+

interne externe musculus


blaas

urethrasfincter urethrasfincter detrusor


168 ne u r o l o g i e

spiervezels van de externe urethrasfincter innerveren helpt bij het onderscheid tussen psychische en soma-
en verantwoordelijk zijn voor het bewust kunnen ver- tische oorzaken. Verlies aan supraspinale controle over
hinderen van de mictie. nog werkzame spinale reflexen bij ruggenmergletsels
De afferente informatie over de blaasvulling is kan leiden tot een continue pijnlijke erectie (priapisme).
afkomstig van rekkingsreceptoren in de blaaswand. Ejaculatie wordt sympathisch gestuurd, maar hierbij
Deze informatie, die op sacraal niveau het ruggen- mag niet vergeten worden dat een samenspel tussen
merg binnenkomt, is belangrijk voor lokale reflexen, sensibele, parasympathische en somatische acties de
maar wordt ook voortgeleid naar een mictiecentrum voorwaarde vormt voor deze sympathische actie. Retro-
in de pons. Dit centrum coördineert de juiste uitvoe- grade ejaculatie kan ontstaan door een lumbale sym-
ring van de mictie, via afdalende banen naar de ver- patectomie. Libidoverlies komt bij veel hersenziekten
schillende betrokken neuronen in het ruggenmerg. voor, maar kan ook psychisch bepaald zijn.
Dit pontiene mictiecentrum staat weer onder (rem-
mende) controle van hogere hersendelen, waaronder 17.1.7 Het neuro-endocriene systeem
de prefrontale schors. Deze gebieden zijn belangrijk De nuclei supraopticus en suprachiasmaticus in de hy-
om te bepalen of in gegeven omstandigheden mictie pothalamus produceren vasopressine (antidiuretisch
kan plaatsvinden of juist onderdrukt moet worden. hormoon, ADH) en oxytocine. De axonen van deze
Er kunnen drie soorten neurologische mictie- neuronen reiken tot in de hypofyseachterkwab (neuro-
stoornissen onderscheiden worden. hypofyse), waar deze hormonen aan het bloed worden
rr Op grond van een ‘slappe baas’ door perifere let- afgegeven. In de hypothalamus worden verder diverse
sels bij dubbelzijdige aandoeningen van wortels, ‘releasing factors’ geproduceerd die via bloedvaten de
plexus of perifere zenuwen zoals een caudasyn- hypofysevoorkwab bereiken (adenohypofyse). Vanuit
droom door een discusprolaps. De blaas is hypo- de hypofysevoorkwab bereiken de hierdoor vrijge-
toon en er is een areflexie; dit resulteert in uitzetten maakte hormonen de lichaamscirculatie.
van de blaas tot deze spontaan overloopt.
rr Op grond van een ‘spastische blaas’ door centrale Diabetes insipidus
letsels, meestal door ruggenmergaandoeningen Een stijging van de osmolariteit van het bloed wordt
zoals traumatische dwarslaesies of multiple scle- gedetecteerd door osmoreceptoren in de hypothala-
rose. Hierbij blijven de mictiereflexen actief met mus. Als reactie hierop wordt ADH afgescheiden, wat
wegvallen van de gewilde controle. De reflexen ertoe leidt dat water wordt vastgehouden, waardoor de
raken ontremd, zodat bij een geringe vulling van de osmolariteit wordt gecorrigeerd. Een dalende osmola-
blaas al spontane ontlediging plaatsvindt. Bij acuut riteit leidt weer tot remming van ADH-afgifte en tot
ontstane ruggenmergletsels zijn de ontledigingsre- toename van de urineproductie.
flexen aanvankelijk niet overactief, resulterend in Laesies van de hypothalamus kunnen leiden tot
een overvolle blaas die zich niet spontaan ledigt; de een te lage ADH-afgifte. Water wordt niet vastgehou-
spastische blaas ontstaat pas weken later (vergelijk den, zodat grote hoeveelheden sterk verdunde urine
spinale shock; zie paragraaf 21.2.2). worden geproduceerd, wat bekendstaat als diabetes
rr Een normaal verlopende mictie in ongepaste si- insipidus. Hierbij ontstaan dorst en polydipsie, voor-
tuaties. Dit komt voor bij aandoeningen van de opgesteld dat de hypothalame dorstregulatie intact is.
prefrontale cortex, vaak bij patiënten met een de- Als deze eveneens gestoord is, wordt onvoldoende
mentiesyndroom. Het is meer een gedragsstoornis gedronken en treedt een snelle, ernstige dehydratie
dan een mictiestoornis in strikte zin. op. In de praktijk wordt diabetes insipidus het vaakst
gezien bij traumatisch hersenletsel.
17.1.6 Stoornissen in de seksuele functies
Voor een erectie van de penis is activiteit nodig van sa- Syndrome of inappropriate ADH secretion (SIADH)
crale preganglionaire parasympathische neuronen in de Een overmaat aan ADH-afgifte leidt tot het vasthouden
ruggenmergsegmenten S3 en S4. Een neurogene erec- van water en verminderde urineproductie, met hypo-
tiestoornis komt voor bij ziekten van het sacrale ruggen- osmolariteit en hyponatriëmie als gevolg. Afhankelijk
merg en van afferente en efferente verbindingen, maar van de ernst kan dit leiden tot een metabole encefalo-
kan ook psychisch bepaald zijn. Het vóórkomen van pathie. Ook dit syndroom kan voorkomen bij laesies
nachtelijke erecties wijst op een intacte innervatie, en van de hypothalamus, maar het komt het meest voor
1 7 A ut onoom zenu wstel sel en neu ro-en docrien systeem 169

bij bepaalde niet-cerebrale maligniteiten (bijvoorbeeld hypotensie. Voor het vaststellen daarvan laat je de
kleincellig bronchuscarcinoom) en als bijwerking van patiënt 5 minuten plat liggen en meet je daarna de
medicamenten (bijvoorbeeld carbamazepine). De hy- bloeddruk bij de nog liggende patiënt. Daarna laat
ponatriëmie die vaak voorkomt bij subarachnoïdale je de patiënt staan en meet je 3 minuten later de
bloedingen en meningitis, berust niet op een SIADH ­bloeddruk opnieuw. Bij een daling van de systolische
maar op renaal zoutverlies, waarvan het mechanisme bloeddruk van 20 mmHg of meer, of een daling van
nog niet is opgehelderd (‘cerebral salt wasting’). de diastolische bloeddruk van 10 mmHg of meer is er
sprake van orthostatische hypotensie. Een dergelijke
17.2 Neurologisch onderzoek bloeddrukdaling gaat niet altijd gepaard met klachten.
De meeste autonome functies zijn met gewoon licha- Voordat je besluit dat de klachten van de patiënt aan
melijk onderzoek niet te onderzoeken. Uitzonderin- orthostatische hypotensie toegeschreven kunnen wor-
gen zijn de pupildiameter en de lichtreacties van de den moet je wel vragen of hij klachten ervaart tijdens
pupillen, die bij een oculomotoriuslaesie of een laesie de gemeten bloeddrukdaling (licht in het hoofd wor-
van de sympathische innervatie van het oog gestoord den, zwart worden voor de ogen, gevoel het evenwicht
zijn (zie daarvoor paragraaf 16.2.4), en de bloeddruk te verliezen) en deze herkent als de klachten waarvoor
in liggende en staande houding bij ­orthostatische hij je consulteert.
18 Hogere cerebrale functies

algemeen
•• complexe functies zijn opgebouwd uit deelfuncties waarbij verspreid liggende hersengebieden betrokken
kunnen zijn
•• onderscheid tussen uitvoerende en instrumentele functies
aandacht en concentratie
•• verminderd bij stoornissen in ‘ascending arousal system’
•• verminderde aandacht voor één helft van wereld of lichaam (‘verwaarlozing’) bij laesies rech­ter­
hemisfeer
geheugen
•• werkgeheugen: prefrontaal
•• anterograad episodisch geheugen (inprenten): hippocampus
•• retrograad episodisch en semantisch geheugen: cerebrale cortex
taal
•• stoornissen in zich uitdrukken in en begrijpen van gesproken taal (afasie), lezen (alexie) en schrijven
(agrafie)
•• taalgebieden (frontaal en temporaal) vrijwel altijd in linkerhemisfeer
handelen
•• gestoorde initiatie en controle: prefrontale cortex, basale kernen
•• gestoorde uitvoering van complexe handelingen (apraxie): links pariëtaal
ruimtelijk inzicht
•• de weg niet kunnen vinden, niet kunnen klokkijken of tafel dekken
•• bij laesies rechts pariëtaal
waarnemen
•• niet kunnen herkennen van voorwerpen, gezichten; pseudohallucinaties
•• bij temporo- en pariëto-occipitale laesies
•• denken
•• verminderd abstractievermogen bij globale cognitieve achteruitgang
emoties
•• dwanghuilen en dwanglachen bij pseudobulbair syndroom
•• aprosodie bij laesie rechterhemisfeer
onderzoek van hogere cerebrale functies
•• gedragsneurologisch: in onderzoekkamer of aan ziekbed met eenvoudige tests
•• neuropsychologisch: gespecialiseerd onderzoek met gevalideerde en genormeerde tests

Met ‘hogere cerebrale functies’ worden functies affectieve functies. Met cognitieve functies (‘kennen’)
bedoeld als zien, zich iets herinneren, redeneren, worden kennende of intellectuele functies bedoeld,
een plan uitvoeren of kwaad worden. Er wordt on- zoals waarnemen, geheugen en redeneren; met cona-
derscheid gemaakt tussen cognitieve, conatieve en tieve functies (‘willen’) functies als motivatie, aandrift,

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_18, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
172 n e u r o l o g ie

initiatief, en wilsbesluiten; onder affectieve functies Distributie van deelfuncties


(‘voelen’) vallen stemmingen en emoties. De cortexgebieden die bij een complexe functie be-
Deze functies worden ook wel mentale of psy- trokken zijn, zijn vaak over grote delen van een he-
chische functies genoemd. Met de in de neurolo- misfeer of beide hemisferen verspreid. Uitval van
gie gebruikelijke term ‘hogere cerebrale functies’ deelfuncties kan verklaard worden door beschadi-
wordt de sterke samenhang benadrukt met het ging van slechts een onderdeel van het hele systeem
functioneren van de hersenen. Hersenbeschadigin- dat voor die functie verantwoordelijk is of door een
gen gaan immers vaak gepaard met stoornissen in disconnectie van die verschillende deelgebieden.
een of meer van deze functies. Cognitieve functies Een voorbeeld van het laatste is het symptoom alexie
hangen vooral samen met de temporale, de parië- zonder agrafie: een patiënt kan niet lezen, maar wel
tale en de occipitale cortex; conatieve functies met schrijven. Dit zeldzame verschijnsel komt voor bij
de frontale cortex; emoties en stemming vooral met patiënten met een afsluiting van de linker a. cerebri
het limbische systeem. Bij het reguleren van al deze posterior, waardoor niet alleen de linker occipitale
functies (starten en stoppen, omschakelen, in de cortex infarceert, maar ook het achterste deel van het
juiste volgorde afwerken) spelen de basale kernen corpus callosum (figuur 18.1). Door deze beschadi-
en de thalamus een belangrijke rol. Bij de hogere ging is er geen visuele informatie meer beschikbaar
cerebrale functies is dus niet alleen de cerebrale voor de taalgebieden in de linkerhemisfeer: de visu-
cortex betrokken, maar ook een aantal subcorticale ele cortex links is beschadigd, en de informatie uit de
structuren. intacte rechter visuele cortex heeft geen verbinding
meer met de taalgebieden. Lezen is daardoor onmo-
18.1 Functionele neuroanatomie gelijk. Omdat de verbindingen tussen de taalgebieden
en de motorische gebieden en tussen de motorische
18.1.1 Functies, deelfuncties en distributie van gebieden en de rechter visuele cortex (nodig voor vi-
deelfuncties suomotorische coördinatie) intact zijn, kan de patiënt
nog wel schrijven.
Functies en deelfuncties Sommige gespecialiseerde cortexgebieden maken
Functies als ‘zien’, ‘lezen’, ‘geheugen’ of ‘spraak’ deel uit van neuronale netwerken voor verschillende
lijken betrekkelijk basaal, maar vallen bij nadere be- complexe functies. Delen van de rechter pariëtale
schouwing (ondersteund of geïnspireerd door empi- ­cortex bijvoorbeeld zijn gespecialiseerd in ‘ruim-
risch onderzoek) uiteen in verschillende deelfuncties. telijke lokalisatie’ en maken deel uit van meerdere
Bij ‘zien’ bijvoorbeeld is onderscheid mogelijk tus- ­sensorische en motorische netwerken. De sensorische
sen het zien van vorm, kleur, en eventueel beweging,
op een bepaalde plaats in de ruimte. Elk van deze Figuur 18.1 Links occipitale laesie waardoor alexie zonder
deelfuncties kan afzonderlijk gestoord zijn omdat agrafie wordt veroorzaakt.
die deelfuncties samenhangen met gespecialiseerde v: visuele cortex; ga: gyrus angularis; b: centrum van Broca.
onderdelen van de occipitale, temporele en pariëtale
cortexgebieden waarmee een visuele perceptie tot
stand gebracht wordt. Een patiënt kan bijvoorbeeld
wel een banaan herkennen, maar ziet hem in een
grijstint. Of hij ziet ‘iets geels’ liggen, maar herkent
niet de vorm van een banaan. Of hij ziet een normale
banaan liggen, maar kan hem niet goed lokaliseren,
dat wil zeggen dat hij zijn ogen er niet goed op kan
richten en hem niet met een gerichte beweging kan
pakken. Zelfs zo’n ogenschijnlijk basale functie als
het zien blijkt een zeer complexe functie, waarvan
onderdelen afzonderlijk gestoord kunnen zijn. In de
paragrafen over het geheugen (paragraaf 18.1.3) en
taal (paragraaf 18.1.4) bespreken we meer voorbeel-
den hiervan.
18 Hogere cerebral e fu ncties 173

netwerken (somatosensibel, visueel, auditief) hebben de linker frontale cortex. Een stoornis in de uitvoerende
vooral temporale, pariëtale en occipitale lokalisaties; functies zal zich uiten in alle cognitieve domeinen, met
de motorische (oogmotoriek, geïntendeerde handbe- verschijnselen als apathie, initiatiefloosheid, afname van
wegingen) vooral frontale. De rechter pariëtale cortex mentale flexibiliteit (persevereren bijvoorbeeld), niet af-
houdt binnen elk van deze netwerken de coördinaten maken van een taak of eindeloos doorgaan. Uitvoerende
bij voor de ruimtelijke lokalisatie van prikkels en de functies kunnen gestoord zijn bij prefrontale laesies of
ruimtelijke oriëntatie voor gerichte bewegingen. Het pathologie van de basale kernen.
is dan ook begrijpelijk dat bij rechts pariëtale laesies
stoornissen gezien kunnen worden in meerdere cog- Specialisatie van hemisferen (lateralisatie)
nitieve (en motorische) domeinen. De patiënt heeft De cortexgebieden die verantwoordelijk zijn voor hogere
moeite met klokkijken (wijzerplaat; visuoperceptie), cerebrale functies zijn niet altijd symmetrisch verdeeld
met een tafel dekken of een sleutel in het slot steken over de linker- en rechterhemisfeer. Bij meer dan 90%
(visuomotoriek), met aankleden (kledingapraxie) en van de mensen liggen de taalgebieden in de linkerhe-
met het beschrijven hoe hij van de huiskamer naar misfeer. De hemisfeer waarin de taalfuncties worden
het toilet loopt. gerepresenteerd, wordt de dominante hemisfeer ge-
noemd. Voor de melodie en intonatie van de spraak is
Instrumentele en uitvoerende functies juist de rechterhemisfeer verantwoordelijk. Bij patiën-
Cognitieve functies zoals visuele perceptie, geheugen en ten met een laesie van de linkerhemisfeer ontstaat een
gebruik van taal worden wel instrumentele functies ge- taalstoornis (afasie; paragraaf 18.1.4). Bij patiënten met
noemd. Voor een goede uitvoering van deze instrumen- een laesie van de rechterhemisfeer is de spraak inhou-
tele functies is een aantal algemene functies van belang: delijk intact, maar vaak vlak en monotoon (aprosodie).
beginnen en stoppen, aandacht en volgehouden aan- De specialisatie van de rechterhemisfeer voor ruimte-
dacht (concentratie), aanpassingen als veranderingen lijke oriëntatie werd hierboven al genoemd.
in de situatie of doelen dat vereisen. Dit worden uitvoe-
rende functies genoemd. Instrumentele functies kun- In de volgende paragrafen bespreken we de verschil-
nen bij kleine laesies min of meer geïsoleerd gestoord lende hogere cerebrale functies en hun klinisch-anato-
zijn, bijvoorbeeld een Broca-afasie bij een klein infarct in mische correlaties, die zijn samengevat in tabel 18.1.

Tabel 18.1 Functionele neuroanatomie van de hogere cerebrale functies

aandacht en concentratie • ‘ascending arousal system’; intralaminaire thalamuskernen; lobulus parietalis inferior
(vooral rechts); voorste deel van de gyrus cinguli
geheugen • werkgeheugen: auditieve of visuele cortex, prefrontale cortex
• a nterograad episodisch geheugen: hippocampus; fornix; corpora mammillaria; tractus
mammillothalamicus; nucleus anterior van de thalamus; gyrus cinguli
• retrograad episodisch geheugen: cerebrale cortex
• semantisch geheugen: temporopariëtale cortex
• ophalen: prefrontale cortex; corpus striatum; thalamus
taal • corticale gebieden rondom de fissura Sylvii van de dominante hemisfeer (centra van Broca
en Wernicke, temporale en pariëtale cortex) en onderlinge verbindingen
handelen • initiatief en regulering: prefrontale cortex, basale kernen
• ideatorische apraxie: pariëtale cortex van de dominante hemisfeer
• constructieve apraxie: rechts pariëtaal
• kledingapraxie: rechts pariëtaal
ruimtelijke oriëntatie • pariëtale cortex van de niet-dominante hemisfeer
waarnemen • visueel: primaire visuele (occipitale) cortex en pariëtale en temporale associatiecortex
• auditief: temporale cortex, dubbelzijdig
• somatosensibel: pariëtale cortex
174 ne u r o l o g ie

18.1.2 Aandacht, concentratie, oriëntatie en l­ichaam, meestal links. Dit wordt verwaarlozing (En-
verwaarlozing gels neglect) genoemd. De aandachtsstoornis uit zich
Aandacht is het vermogen je gericht bezig te houden zowel bij het waarnemen als bij de motoriek. De pa-
met een waarneming of een mentale of motorische tiënt merkt voorwerpen of mensen niet op die zich
taak, waarbij irrelevante prikkels uit de omgeving min in de linkerhelft van zijn gezichtsveld bevinden, laat
of meer genegeerd worden. Met concentratie bedoe- bijvoorbeeld eten liggen op de linkerhelft van het
len we het vermogen de aandacht voor een taak lang bord. Bij tests vindt hij steden op de linkerkant van
vol te houden. Concentratie is cruciaal voor het besef de landkaart niet of wijst deze ten onrechte aan op de
van tijd en plaats. rechterhelft, en bij schrijven en tekenen wordt de lin-
Voor een goede aandacht is in de eerste plaats de kerhelft van het papier niet gebruikt en worden de lin-
gecoördineerde activiteit van de hele cerebrale cortex kerdelen van een figuur niet afgemaakt (figuur 18.2).
nodig, net als voor het bewustzijn (zie voor details pa- De stoornis berust niet op een hemianopsie, hoewel
ragraaf 19.1). Naast deze algemene alertheid moet de die er vaak mee samengaat. Verwaarlozing ten aan-
aandacht ook gericht kunnen worden. Hierbij speelt zien van het eigen lichaam uit zich in stoornissen in
een deel van de pariëtale cortex een rol (de lobulus het lichaamsschema (meestal de linkerkant van het
parietalis inferior, vooral rechts) en het voorste deel lichaam betreffend):
van de gyrus cinculi beiderzijds. rr het verwaarlozen van een lichaamshelft bij bijvoor-
Bij stoornissen in de aandacht kan een patiënt beeld scheren en aankleden (figuur 18.3);
zich niet concentreren en is hij snel afgeleid, of hij rr het niet of minder gebruiken van een hand en arm,
kan zijn aandacht juist niet snel wisselen als dat nodig ook als er geen parese is;
is. Opdrachten die enig volhouden vereisen maakt hij rr het ontkennen van een halfzijdige verlamming
niet af, en hij heeft de neiging om in herhalingen te (anosognosie).
vervallen (perseveratie). Een gestoorde aandacht leidt
al snel tot desoriëntatie in tijd en plaats. Verwaarlozing wordt gezien bij grote laesies in de
Aandachtsstoornissen komen het meest voor bij rechterhemisfeer (zelden links), waarbij het insulage-
(sub)acute diffuse aandoeningen, niet alleen bij sla- bied betrokken is, en gaat altijd gepaard met andere
perige patiënten, maar ook bij patiënten die een wak- halfzijdige uitvalsverschijnselen.
kere indruk maken (zie paragraaf 7.4.2). Ze worden
minder vaak veroorzaakt door focale laesies in de ge- 18.1.3 Geheugen
noemde structuren. Geheugen is het vermogen om informatie op te slaan
Een bijzonder soort aandachtsstoornis is die voor en om die opgeslagen informatie zo nodig later weer
enkel één helft van de omgeving en van het eigen op te roepen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen

Figuur 18.2 Kloktekeningen van een 58-jarige vrouw met een hemiparese links en een kledingapraxie door een infarct rechts pariëtaal.
A De onderzoeker heeft een cirkel getekend met het verzoek er de cijfers van een klok in te zetten. Patiënte laat de linkerkant van de
cirkel onbenut en maakt de opdracht niet af. B Bij deze patiënte lukt de opdracht wel nadat de onderzoeker structuur in de cirkel heeft
aangebracht door er de getallen 12 en 6 in te schrijven en streepjes te zetten op de plaats van de 3 en de 9.

A B
18 Hogere cereb ral e fu ncties 175

ook vaak de term inprentingsvermogen gebruikt of


kortetermijngeheugen. De mate van bestendigheid
waarmee de informatie beschikbaar blijft hangt af van
een groot aantal factoren bij het inprenten, zoals aan-
dacht, context van de informatie, emotionele waarde.
Met het retrograde episodische geheugen bedoelen we
het vermogen om eenmaal opgeslagen (episodische)
informatie ook na geruime tijd (dagen tot jaren) weer
op te halen. Hiervoor wordt vaak de term langeter-
mijngeheugen gebruikt. Een anterograde amnesie
(amnesie is geheugenstoornis) kun je vaststellen met
tests; voor het vaststellen van een retrograde amnesie
ben je aangewezen op het vragen naar informatie over
Figuur 18.3 Man met een infarct rechts pariëtaal. De linkszij- het verleden, met controle daarvan door iemand die
dige verwaarlozing uit zich hier in het ongemerkt niet goed de patiënt goed kent (paragraaf 18.2.3).
plaatsen van de linkerbrillenpoot.

Semantisch geheugen
het impliciete geheugen en het expliciete geheugen. Algemene begrippen, zoals ‘appel’, ‘schaamte’ of
Het impliciete (ook wel procedurele) geheugen ver- ‘rente’, zijn natuurlijk ooit in een specifieke context
wijst naar aangeleerde automatische reflexmatige en geleerd. Maar kennis van dit soort algemene begrip-
complexe handelingen die niet beschikbaar zijn voor pen is onafhankelijk geworden van deze context, waar-
bewuste reflectie, zoals fietsen, zwemmen en een van men zich meestal niets meer weet te herinneren.
groot aantal andere handvaardigheden. Het wordt De beschikbaarheid van dit soort contextonafhanke-
hier niet verder besproken. Het expliciete (ook wel lijke, algemene begrippen wordt het semantische ge-
declaratieve) geheugen verwijst naar geheugeninhou- heugen genoemd.
den die wel beschikbaar zijn voor bewuste reflectie.
De term ‘geheugen’ in het dagelijkse taalgebruik ver- Functionele neuroanatomie
wijst naar deze laatste betekenis. Hoe alledaags het Voor het werkgeheugen zijn de cortexgebieden
begrip ook is, het gaat om een complexe functie die waarin de informatie in eerste instantie verwerkt
in verschillende onderdelen uiteenvalt: werkgeheu- wordt, van belang (visuele en auditieve cortex bij-
gen, episodisch geheugen en semantisch geheugen voorbeeld) en de prefrontale cortex. Alle informatie-
(figuur 18.4). verwerkende corticale gebieden zijn verbonden met
de hippocampus, die een belangrijke rol speelt bij
Werkgeheugen (‘geheugenspanne’) het vasthouden van de informatie voor een langere
Dit is het vermogen om gedurende korte tijd (se- periode (dagen, weken; anterograad episodisch ge-
conden) een beperkte hoeveelheid informatie in het heugen of inprenting) en voor de uiteindelijke con-
geheugen vast te houden zonder dat het onthouden solidatie ervan (figuur 18.5). Die consolidatie vindt
actief wordt nagestreefd, bijvoorbeeld door herhaling. plaats in neuronale netwerken in de cortex, waarna
Zo kan iemand normaal vijf tot zeven cijfers (een de beschikbaarheid ervan weer onafhankelijk is ge-
telefoonnummer bijvoorbeeld) of woorden of waar- worden van de hippocampus (retrograad episodisch
genomen voorwerpen na een aantal seconden repro- geheugen). Zo is ook de betekenis van woorden en
duceren. begrippen vastgelegd in de cortex (semantisch ge-
heugen). Het vermogen om informatie op te halen
Episodisch geheugen is in de consolidatiefase van dagen tot weken nog
Dit heeft betrekking op persoonlijk ervaren gebeur- van de hippocampus afhankelijk, maar deze func-
tenissen die aan een bepaalde tijd en context gebon- tie wordt geleidelijk overgenomen door prefrontale
den zijn. Met het anterograde episodische geheugen cortex, thalamus en striatum en hun onderlinge ver-
bedoelen we het vermogen om nieuwe informatie bindingen.
op te slaan voor langere tijd dan de seconden van het De verschillende soorten klinische geheugenstoor-
werkgeheugen (minuten tot weken). Hiervoor wordt nissen zijn vanuit deze functionele neuroanatomie te
176 nE u r o l o g i E

indeling van het geheugen

impliciet

geheugen

werkgeheugen
anterograad
expliciet episodisch

retrograad
semantisch

Figuur 18.4 De verschillende onderdelen van het geheugen.

begrijpen. De inprentingsstoornis bij een delier berust stoornissen van het semantische geheugen ontstaan.
vooral op de stoornissen in aandacht en concentratie, Bij frontale of subcorticale pathologie, zoals de ziekte
waardoor het werkgeheugen tekortschiet; bij een con- van Parkinson of vasculaire dementie, is de geheu-
tusio cerebri (acuut), het syndroom van Korsakov (sub- genstoornis gekenmerkt door traagheid of het onver-
acuut) of de ziekte van Alzheimer (sluipend) ontstaat mogen in het ophalen van informatie. Dat het bij deze
de inprentingsstoornis door dubbelzijdige laesies van patiënten om een ophaalstoornis gaat en niet om een
de hippocampus. in elk van deze vier gevallen zijn het inprentingsstoornis blijkt bijvoorbeeld uit tests waar-
langere tijd vasthouden en de consolidatie van infor- bij de patiënt woorden of plaatjes die hij heeft moeten
matie gestoord. Deze patiënten leren nieuwe mensen inprenten enige tijd later niet meer kan reproduceren,
en een nieuwe omgeving niet kennen en onthouden terwijl hij ze wel kan herkennen tussen andere woor-
niet wat ze recentelijk hebben meegemaakt. na ver- den en plaatjes.
loop van tijd ontstaat er natuurlijk ook een stoornis van
het retrograde episodische geheugen voor de periode 18.1.4 taal
waarin de inprentingsstoornis voortduurde (en niet Bij een stoornis in het gebruik van de taal vallen de
voor de periode die aan het begin van de inprentings- problemen met het spreken (afasie) het meest op. Bij
stoornis voorafging). Als de anterograde geheugen- alle patiënten met afasie zijn er echter ook stoornis-
stoornis – het inprentingsvermogen – weer herstelt, sen in het begrijpen van gesproken taal, lezen (alexie)
zoals bij een delier en een contusio cerebri meestal het en schrijven (agrafie; zie figuur 4.2). Afasie is dus
geval is, blijft er een ‘gat’ over in het geheugen voor geen spraakstoornis, maar een taalstoornis. Bij een
de periode waarin er een anterograde stoornis was. Bij abnormale spraak op grond van stoornissen van de
de ziekte van Alzheimer duurt de anterograde stoor- motoriek van mond, tong en keel spreekt men van
nis voort, waardoor het ‘gat’ steeds groter wordt. En dysartrie (zie hiervoor paragraaf 4.2.1). Mutisme, het
omdat bij deze aandoening het ziekteproces zich uit- zwijgen van een wakkere en alerte patiënt, zoals dat
breidt van de hippocampus naar de temporopariëtale soms voorkomt na een trauma capitis (vooral bij kin-
cortex ontstaan in het verdere beloop bovendien ook deren) of bij psychosen, berust op een stoornis in de
retrograde geheugenstoornissen voor de periode vóór initiatie van de spraakmotoriek.
het begin van de ziekte. De patiënt weet bijvoorbeeld Twee van de langst bekende ‘centra’ in de ce-
niet meer op welke adressen hij gewoond heeft voordat rebrale cortex zijn die van Broca en Wernicke. Het
zijn ziekte begon, wie zijn collega’s op het werk waren centrum van Broca ligt in de frontale kwab, net voor
of wie het staatshoofd of de minister-president waren het deel van de gyrus precentralis waar de mond-,
in de afgelopen decennia. in dit geval is de ooit op- tong- en keelmotoriek verzorgd worden. Het is ver-
geslagen en geconsolideerde informatie door de corti- antwoordelijk voor de motorische expressie van taal
cale schade verloren gegaan. Bij corticale dementieën in de vorm van spraak en schrift. Het centrum van
zoals de ziekte van Alzheimer kunnen daarnaast ook Wernicke ligt in de gyrus temporalis superior, naast
18 Hogere cerebral e fu ncties 177

gyrus cinguli

thalamus met
nucleus anterior
fornix

hippocampus

corpus mamillare

B C
Figuur 18.5 De structuren die betrokken zijn bij het geheugen (A). Gedurende een periode van dagen tot weken blijft de opgeslagen
informatie afhankelijk van de hippocampus, hier weergegeven door de verbindingen tussen de hippocampus en de cortexgebieden waar
de visuele, auditieve en ruimtelijke kenmerken van een bepaalde gebeurtenis verwerkt zijn (B). In de loop van de tijd worden deze
verbindingen vervangen door cortico-corticale verbindingen tussen de cortexgebieden, waardoor het oproepen van de gebeurtenis,
intentioneel of spontaan door bijvoorbeeld een bepaalde auditieve stimulus, niet meer afhankelijk is van de hippocampus (C).
: auditieve informatie; : spatiële informatie; : visuele informatie.

de primaire auditieve cortex, en is verantwoordelijk vastgelegd door associaties van visuele, auditieve en
voor de analyse van gesproken taal. Deze gebieden tactiele stimuli. Bij een laesie van het centrum van
worden met elkaar verbonden door de fasciculus ar- Broca kan men zich een ernstige stoornis van spraak
cuatus (figuur 18.6A). Bij alle rechtshandigen (90% en schrift voorstellen, terwijl het begrip voor gespro-
van de mensen) en bij meer dan de helft van de ken en geschreven taal intact is. In de praktijk blij-
linkshandigen liggen deze taalgebieden in de linker- ken deze patiënten toch ook begripsstoornissen te
hemisfeer. De centra van Broca en Wernicke vormen hebben, zij het in mindere mate dan de expressieve
een functionele eenheid, waarbij ook nabijgelegen stoornis. Andersom is bij patiënten met een tempo-
cortexgebieden betrokken zijn, met name de tempo- rale laesie niet alleen het taalbegrip gestoord, maar
rale en de pariëtale cortex. Daarin zijn in de loop van ook de spraak, zij het op een andere manier dan bij
de ontwikkeling van een individu woordbetekenissen een frontale laesie.
178 ne u r o l o g ie

A B

Figuur 18.6 A Lokalisatie van taalfuncties in verspreid liggende cortexgebieden in de linkerhemisfeer. Met de pijl is de fasciculus arcuatus
weergegeven. B Het stroomgebied van de a. cerebri media. C Distributie van pathologische afwijkingen bij de ziekte van Alzheimer.
b: centrum van Broca; m: motorische cortex voor mond- en keelgebied; w: centrum van Wernicke; a: primaire auditieve cortex.

Bij herseninfarcten, die het meest voorkomen (utilisatiegedrag). Een gebrekkige planning van
in het stroomgebied van de a. cerebri media, kunnen het gedrag komt tot uiting in de desorganisatie van
verschillende typen afasie ontstaan (figuur 18.6B). series handelingen die volgens een bepaald plan
Bij laesies aan de periferie van dit stroomgebied moeten worden uitgevoerd, zoals het bereiden van
kunnen patiënten vaak nog opvallend goed iets na- een maaltijd. De verschillen in presentatie van een
zeggen, wat te begrijpen is uit het feit dat het circuit dergelijk frontaalsyndroom hangen samen met
Wernicke–fasciculus arcuatus–Broca daarbij intact de plaats van het hersenletsel in de frontaalkwab
gebleven is. Patiënten met de ziekte van Alzheimer (figuur 18.7).
hebben door de temporale en pariëtale lokalisatie Apathie en initiatiefverlies komen ook voor bij
van de pathologie vooral woordvindstoornissen (am- patiënten met subcorticale pathologie, zoals multi-
nestische afasie; figuur 18.6C). Voor een beschrij- pele lacunaire herseninfarcten of de ziekte van Par-
ving van de verschillende afasietypen verwijzen we kinson.
naar paragraaf 6.2.2.
Uitvoering van handelingen
18.1.5 Handelen Het niet goed uitvoeren van een handeling kan op
Voor handelingen of acties moeten we onderscheid verschillende stoornissen berusten. Soms lukt het
maken tussen de initiatie en regulatie van de acties en een patiënt niet zich aan of uit te kleden (jasje ach-
de uitvoering ervan. terstevoren, arm in de verkeerde kant van de mouw,
enzovoort) of lukt het hem niet zijn bril op te zetten.
Initiatie en regulatie Deze kledingapraxie berust op een combinatie van
Stoornissen hierin komen vooral voor bij patiënten stoornissen in het lichaamsschema en in ruimtelijk
met frontale laesies. De patiënt kan apathisch en inzicht. Ook problemen met bijvoorbeeld een lamp
initiatiefloos zijn, met mentale en motorische traag- verwisselen, een legpuzzel oplossen of de tafel dek-
heid. Maar hij kan ook seksueel of agressief ontremd ken kunnen berusten op een stoornis in het ruim-
zijn, vaak met bot en egoïstisch gedrag. Soms worden telijk inzicht. Een patiënt met verwaarlozing vergeet
handelingen door bepaalde situaties uitgelokt, zoals zijn linkerhand te gebruiken (ook als deze niet ver-
het automatisch opzetten van een toevallig ergens lamd is) bij taken waar dat handig zou zijn, zoals een
aangetroffen bril, soms zelfs over de eigen bril heen vel papier fixeren waarop hij schrijft.
18 Hogere cerebral e fu ncties 179

linkerhemisfeer (maar de stoornis manifesteert zich


in beide armen en handen).

18.1.6 Ruimtelijk inzicht


Patiënten met een gestoord ruimtelijk inzicht hebben
problemen met het vinden van de weg in vertrouwde
omgevingen en verdwalen daardoor. Ze kunnen ook
niet uitleggen hoe ze bijvoorbeeld van hun slaapka-
mer naar het toilet moeten lopen. Het aflezen van de
tijd van een wijzerplaat lukt niet (van een digitale klok
wel). In paragraaf 18.1.5 werden nog andere voorbeel-
den genoemd. De stoornis komt voor bij laesies in de
pariëtale cortex rechts (zie ook paragraaf 18.1.1, distri-
butie van deelfuncties).
laterale
frontale cortex
(prefrontale 18.1.7 Waarnemen
cortex) Bij corticale laesies kunnen stoornissen ontstaan
in vrijwel alle zintuiglijke gewaarwordingen. Het
ruiken van onaangename geuren tijdens een tem-
porale focale epileptische aanval, corticale doofheid
mediofron- bij dubbelzijdige temporale laesies en het niet op
tale cortex
de tast kunnen herkennen van voorwerpen bij pa-
riëtale laesies (zie paragraaf 15.1.6) zijn voorbeelden
van zeer zeldzame stoornissen. Bij patiënten met
hersenletsel komen wel vaak visuele waarnemings-
orbitofrontale cortex stoornissen voor.
Van een hemianopsie door een occipitale lae-
Figuur 18.7 Drie syndromen gerelateerd aan pathologie van de
sie is een patiënt zich lang niet altijd bewust, waar-
frontale cortex. De pathologie beperkt zich niet altijd tot één
regio en de symptomen kunnen dus in combinaties voorkomen door hij dingen niet kan vinden en tegen meubilair
(‘frontaalsyndroom’): (1) laterale (prefrontale) cortex: gebrek- of mensen aanloopt. (Dat gebrek aan inzicht geldt
kige planning (chaotisch gedrag); (2) mediofrontale cortex: zelfs voor de zeldzame corticale blindheid door een
apathie, gebrek aan initiatief, bradyfrenie, perseveraties; (3) orbi- dubbelzijdige hemianopsie, waarbij de patiënt ont-
tofrontale cortex: ontremming (agressief, seksueel), gebrek aan
kent blind te zijn.) Een hemianopsie geldt niet altijd
inzicht in sociale situaties, bot en egoïstisch gedrag.
voor alle visuele stimuli: soms richten patiënten hun
ogen op bewegende objecten in het blinde gezichts-
Er zijn ook stoornissen in het handelen die niet veld terwijl ze stilstaande objecten niet zien. In het
berusten op een stoornis in motoriek, perceptie, blinde gezichtsveld worden soms dingen gezien die
ruimtelijke oriëntatie, aandacht of (bij het uitvoeren er niet zijn: kleurpatronen, bewegende patronen van
van opdrachten) taalbegrip. Een dergelijke ‘zuivere’ streepjes en vlekken of soms gevormde waarnemin-
handelingsstoornis wordt een apraxie genoemd (de gen zoals bomen, dieren of complexe scènes. Meestal
hierboven genoemde kledingapraxie voldoet niet aan is de patiënt zich bewust van het onechte karakter
deze definitie, maar de term is nu eenmaal ingebur- van deze waarnemingen (pseudohallucinaties). Bij
gerd). Apraxie wordt gekenmerkt door een stoornis temporo-occipitale laesies komt soms een visuele ag-
in het overzicht van samengestelde handelingen. De nosie voor: het niet kunnen herkennen van voorwer-
patiënt kan bijvoorbeeld geen koffie meer zetten: hij pen terwijl deze wel gezien kunnen worden (de patiënt
doet de koffie op het schoteltje, het water in het kopje kan zo’n voorwerp wel tekenen bijvoorbeeld). Een bij-
en weet niet wat te doen met het filterzakje. Hij lijkt zondere vorm van visuele agnosie is de prosopagnosie:
als het ware verstrooid. Bewegingen nadoen kan hij het niet kunnen herkennen of uit elkaar houden van
wel. Apraxie heeft ernstige consequenties voor het da- vertrouwde gezichten, waarbij familieleden aan hun
gelijks leven en wordt gezien bij pariëtale laesies in de stem of kleding herkend kunnen worden.
180 n eu r o l o g i e

Visuele hallucinaties en illusies zonder gezichts- belang bij de verschillende aandoeningen die tot een
velddefecten en visusstoornissen komen vooral voor dementiesyndroom leiden, waarbij in de vroege stadia
bij een delier. met beeldvormend onderzoek immers vaak weinig of
geen afwijkingen zichtbaar zijn (zie hoofdstuk 25).
18.1.8 Denken Over de hogere cerebrale functies krijg je uit de
Hiermee wordt in de klinische praktijk vooral het ab- ziektegeschiedenis en uit de observatie tijdens het
stractievermogen bedoeld. Het gaat niet om een spe- afnemen van de anamnese en het uitvoeren van het
cifieke functie verbonden met een bepaalde cerebrale lichamelijk onderzoek vaak al een goede indruk.
lokalisatie. Vooral bij patiënten met een globale cogni- Met behulp van een aantal eenvoudige tests die aan
tieve achteruitgang zal het abstracte denken gestoord het bed of in de spreekkamer zijn uit te voeren, kun
zijn. Men kan dit testen door te vragen spreekwoorden te je hierover op een gerichte manier meer te weten
verklaren, overeenkomsten en verschillen aan te geven komen.
tussen begrippen, of logische reeksen te laten afmaken. Zeker bij een patiënt die in het contact niet de in-
Wanen komen vooral voor bij delier en dementie; druk wekt ernstige stoornissen te hebben, moet je enige
deze zijn dan meestal van paranoïde of erotische aard. schroom overwinnen om zulke eenvoudige vragen te
stellen als ‘Wat voor dag is het vandaag?’ of ‘Weet u wie
18.1.9 Emoties onze vorige minister-president was?’ Leg daarom uit
Emotionele labiliteit uit zich meestal als snel in tra- dat het om een eenvoudig routineonderzoek gaat.
nen zijn en is bij zieke mensen in het algemeen een
weinig specifiek verschijnsel (hyperesthetisch-emo- 18.2.1 Stemming en gedrag
tioneel syndroom). De aard van de emoties kan bij Stemmingsstoornissen zoals depressie, angst of ver-
patiënten met dementie snel wisselen, waarbij huilen hoogde prikkelbaarheid worden meestal bij het eerste
en lachen elkaar kunnen afwisselen en de emoties contact al snel duidelijk. Bij sommige neurologische
een oppervlakkige indruk kunnen maken. Vooral bij ziekten, met name bij frontale laesies en subcorticale
patiënten met vasculaire dementie kan een pseudo- pathologie (hydrocefalus, ziekte van Parkinson en
bulbaire ontremming hiertoe bijdragen (dwanghui- multipele lacunaire infarcten in de basale kernen),
len en dwanglachen; zie paragraaf 6.2.1). kan zowel motoriek als het denken sterk vertraagd
Patiënten die door hersenletsel apathisch zijn en zijn. Deze bradykinesie en bradyfrenie wijzen niet
mentaal en motorisch traag, kunnen de indruk wek- noodzakelijk op een depressie. Naar een sombere
ken depressief te zijn. Deze patiënten vertonen ech- stemming moet je dan ook altijd expliciet vragen.
ter meestal niet de andere kenmerken daarvan, zoals Let ook op het spontane gedrag: de mate van
sombere stemming, anhedonie, schuldgevoelens of initiatief, persevereren (het steeds herhalen van ant-
suïcidale gedachten. Ook bij patiënten met een laesie woorden of eerder gegeven opdrachten), echolalie
in de rechterhemisfeer zou men ten onrechte aan een (het voortdurend herhalen van woorden van de on-
depressie kunnen denken, door de aprosodie die zij derzoeker) en ongevraagde imitatie van de onderzoe-
vaak vertonen. Aprosodie is het ontbreken van melo- ker. Deze symptomen kunnen vooral voorkomen bij
die en intonatie in de spraak; dit gaat vaak gepaard frontale laesies.
met het onvermogen te herkennen wat anderen met
de melodie en intonatie van hun spraak overbrengen. 18.2.2 Aandacht, concentratie en oriëntatie
Hierdoor kunnen deze patiënten een emotioneel Aandacht en concentratie.
vlakke indruk maken. rr Kunt u van het getal honderd zeven aftrekken, van
het resultaat weer zeven aftrekken enzovoort? Stop
18.2 Neurologisch onderzoek bij 65 als het goed gaat of eerder als het niet lukt.
Net als met het onderzoek van de hersenzenuwen, rr Of: Kunt u de dagen van de week in omgekeerde
de motoriek en de sensibiliteit kunnen we met het volgorde opzeggen, te beginnen bij maandag?
onderzoek van de hogere cerebrale functies het ziek-
teproces dat verantwoordelijk is voor een functiestoor- Oriëntatie in tijd, plaats en persoon.
nis in het zenuwstelsel lokaliseren. Daarnaast kunnen rr Welke dag is het?
we bij combinaties van verschillende stoornissen rr Welke datum is het vandaag (ook naar het jaar vra-
vaak een syndroomdiagnose stellen. Dit is vooral van gen)?
18 Hogere cereb ral e fu ncties 181

rr Kunt u zeggen waar u nu bent? 18.2.5 Handelen


rr Wat voor iemand ben ik (je naam vergeten is niet Onderdelen en vragen bij onderzoek.
ongewoon)? rr Apraxie. Een complexe handeling laten verrichten,
bijvoorbeeld een brief opvouwen, in een envelop
18.2.3 Geheugen doen en deze dichtplakken.
Onderdelen en vragen. rr Constructieve apraxie. Kubus of huis laten na-
rr Werkgeheugen. Vraag de patiënt een reeks cijfers tekenen (hieruit blijkt ook verwaarlozing van
na te zeggen nadat je die langzaam hebt opge- links).
noemd; met drie beginnen, minstens tot zeven rr Kledingapraxie. Aankleden observeren.
cijfers proberen.
rr Anterograad episodisch geheugen. Vraag de patiënt 18.2.6 Ruimtelijk inzicht
drie woorden of getallen na te zeggen nadat je die Vragen bij onderzoek:
hebt opgenoemd (om na te gaan of ze geregistreerd rr Waar is het raam, de deur?
zijn); vraag 5 of 10 minuten later naar de woorden rr Hoe loopt u van hier naar het toilet?
die je opgenoemd hebt. rr Wilt u deze figuur (zie voorbeeld in MMSE) nateke-
rr Retrograad episodisch geheugen. Vraag naar bekende nen? (Als dat niet lukt wordt dit constructieve apraxie
feiten uit de voorbije dagen, bijvoorbeeld: Waar was genoemd.)
u gisteren? Wie kwam er op bezoek? Wat heeft u
gisteren gegeten? Wat voor natuurramp/oorlog/ 18.2.7 Waarnemen
sportevenement is er steeds in het nieuws? Vraag Onderdelen en vragen bij onderzoek.
naar feiten uit het verder verwijderd verleden, bij- rr Visueel. Voorwerpen, kleuren laten benoemen; com-
voorbeeld: Op welke adressen heeft u gewoond? plexe scènes (foto, tekening) laten beschrijven (ver-
Wie was onze vorige minister-president? Welke waarlozing van links?), vragen naar hallucinaties.
Amerikaanse president werd in de jaren zestig rr Somatosensibel. Kleine voorwerpen op de tast laten
­vermoord? herkennen.
rr Semantisch geheugen. Vraag de patiënt bijvoorbeeld
uit te leggen wat een appel is, een puntenslijper, 18.2.8 Denken
een schilderij, een schuldbekentenis. Onderdelen en vragen bij onderzoek.
rr Spreekwoorden laten verklaren.
18.2.4 Taal rr Overeenkomsten of verschillen laten aangeven
Onderdelen en vragen bij onderzoek. (broek-jurk, standbeeld-gedicht).
rr Spontane spraak. Let op de woordproductie (mate
van ‘fluency’). Moet de patiënt erg zoeken naar 18.2.9 Mini Mental State Examination (MMSE)
woorden; zijn er versprekingen (parafasieën)? Een in de praktijk veel gebruikte korte standaardtest
rr Nazeggen. Vraag de patiënt je na te zeggen, eerst en- is de Mini Mental State Examination (MMSE) met
kele woorden, daarna eventueel zinnen. elf items die een aantal van de hierboven genoemde
rr Benoemen. Vraag de patiënt voorwerpen te benoe- ­testvragen bevat. De resultaten kunnen in een totaal-
men (in de kamer aanwezig of op plaatjes). score worden uitgedrukt van 0 tot 30, maar in die
rr Taalbegrip. Dit kun je testen met eenvoudige vragen score wordt natuurlijk aan het oog onttrokken wat er
zoals: Wat is het grootst, een appel of een kers?, of goed ging en wat niet (figuur 18.8).
Wie is het oudst, het meisje of de vrouw? Of met
eenvoudige opdrachten zoals: Kunt u het raam 18.2.10 Gedragsneurologie en neuropsychologie
­aanwijzen? of ‘Pak uw rechteroor vast met uw Het hierboven beschreven eenvoudige onderzoek,
linkerhand. inclusief dat met de MMSE, wordt wel gedragsneu-
rr Lezen. Laat de patiënt een tekst hardop voorlezen; rologisch onderzoek genoemd, om het te onder-
vraag hem een op schrift gestelde opdracht uit te scheiden van neuropsychologisch onderzoek, dat
voeren (bijvoorbeeld ‘sluit uw ogen’). veel uitgebreider is en vooral veel systematischer.
rr Schrijven. Dicteer eerst enkele woorden, daarna Neuropsychologisch onderzoek wordt uitgevoerd
eventueel zinnen; let op inhoudelijke verschrijvin- door een neuropsycholoog, die gebruikmaakt van
gen (het schrift kan ook motorisch gestoord zijn). specifieke tests, vragenlijsten en schalen waarvan
182 ne u r o l o g i e

de validiteit en de betrouwbaarheid in verschil- het onderzoeken van onder meer aandacht, concen-
lende populaties zijn onderzocht. De tests geven tratie, visueel en verbaal geheugen, verschillende
voor elk van de onderzochte functies kwantitatieve taalfuncties, ruimtelijk inzicht, visuele perceptie
informatie die genormeerd is voor de leeftijd en het en praxis (zie figuur 18.9 voor een voorbeeld). Be-
opleidingsniveau van de patiënt. Er zijn tests voor halve over inhoudelijke stoornissen in elk van deze

Figuur 18.8 Mini Mental State Examination (MMSE).

Figuur 18.9 Voorbeeld van een neuropsychologische test. De figuur toont onderdelen van drie kaarten die bij de Kleur-Woord Test van
Stroop gebruikt worden. De algemene instructie is om zo vlug en zo nauwkeurig mogelijk te werken, binnen een bepaalde tijdslimiet.
A Op de eerste kaart moet de patiënt de namen van de kleuren oplezen. B Op de tweede kaart moet hij de kleur van de blokjes
benoemen. C Op de derde moet hij de kleur noemen waarin de namen van de verschillende kleuren gedrukt zijn, en niet lezen wat er
staat. De tijd voor het oplezen van elke kaart wordt gemeten en vergeleken met normaalwaarden. Alle drie de kaarten doen een beroep
op de selectieve aandacht en het mentale tempo. Bij cognitieve traagheid zal de patiënt alle kaarten traag afwerken. Daarnaast doet
C een beroep op het vermogen om automatische responsen te onderdrukken. Een stoornis daarin – een verhoogde interferentiegevoelig-
heid – komt tot uiting in een lage score (meer tijd nodig, meer fouten) bij C, gegeven de score bij B. Een dergelijke stoornis wordt vooral
gezien bij patiënten met laesies in de frontaalkwab of de basale kernen.

blauw blauw blauw groen rood blauw blauw blauw groen geel
A rood rood groen rood groen rood blauw geel groen rood

rood blauw geel groen geel rood blauw rood rood rood
C geel blauw geel rood geel groen groen blauw rood blauw
18 Hogere cerebral e fu ncties 183

functies wordt ook informatie verkregen over de snel vermoeide patiënten zal het dan ook in meer
uitvoering daarvan, zoals het initiëren, het plan- dan één sessie uitgevoerd kunnen worden.
matig verloop, het tempo en de flexibiliteit. Ook Neuropsychologisch onderzoek kan bij een aantal
de emoties en het gedrag van de patiënt worden klinische vraagstellingen een belangrijke rol spelen,
­beoordeeld, met de eventuele stoornissen daarin, bijvoorbeeld bij de vroege diagnostiek bij patiënten
zoals depressie en veranderingen in karakter of met een (mogelijk) dementiesyndroom en bij revali-
persoonlijkheid. Een volledig neuropsychologisch datieadviezen voor patiënten met cognitieve stoornis-
onderzoek duurt gemiddeld drie tot vier uur. Bij sen na een verworven hersenletsel (trauma, infarct).
19 Bewustzijn en slaap

bewustzijn
•• onderscheid tussen inhoud en niveau van bewustzijn
waken en slapen
•• waken: gecoördineerde activiteit van gehele cerebrale cortex, geactiveerd door ‘ascending arousal
system’ (AAS) in hersenstam en thalamus
•• slapen: verminderde activiteit van de cerebrale cortex door verminderde activering door het AAS
•• slapen: actief proces dat in verschillende stadia verloopt
bewustzijnsdaling
•• door functiestoornis of structureel letsel van gehele cerebrale cortex of AAS
•• varieert van delier tot diepe bewusteloosheid (coma)
op bewusteloosheid lijkende toestanden
•• vegetatieve toestand: bewusteloosheid met slaap-waakritme (opent ogen, maakt ongerichte bewe­
gingen)
•• locked-in-toestand: normaal bewustzijn met onvermogen dit kenbaar te maken door paralyse van
extremiteiten, gelaat en mond- en keelspieren
•• hersendood: afwezigheid van elke cerebrale activiteit
Glasgow Coma Schaal
•• voor het vastleggen van de mate van bewustzijnsdaling
•• opent ogen, motorische reactie en verbale reactie op aanspreken of pijnprikkel

Het algemene begrip bewustzijn heeft een heel brede we dat hij wakker is en alert, los van wat er in hem
betekenis. Die term doelt op de subjectieve beleving omgaat, de inhoud van zijn bewustzijn. En als een pa-
van ons lichaam en van onze omgeving, van onze sen- tiënt niet wakker is en alert, dan heeft hij een gedaald
saties, gedachten, intenties en emoties, en van onze bewustzijn, wat kan variëren van ‘ongeconcentreerd’,
acties. En op ons vermogen om gedachten en oorde- via ‘slaperig’ en ‘moeilijk wekbaar’ tot ‘onwekbaar’ of
len te vormen over onze subjectieve belevingen, zelf- ‘bewusteloos’. Over deze smalle betekenis van het be-
bewustzijn. Door de combinatie van al deze functies wustzijn gaat dit hoofdstuk.
hebben we een voorstelling van ons lichaam en van
de buitenwereld, kunnen we gedachten formuleren 19.1 Functionele anatomie
en beoordelen, en kunnen we doelgericht handelen. Een gedaald bewustzijn is niet altijd abnormaal. Een
Al deze aspecten tezamen worden wel de inhoud van kwart tot een derde van een etmaal brengen we im-
het bewustzijn genoemd. De term bewustzijn kan mers door met een gedaald bewustzijn, slaap geheten.
ook een veel smallere betekenis hebben: de mate van Pathologische bewustzijnstoestanden worden veroor-
alertheid of wakker zijn van een persoon. Dit wordt zaakt door stoornissen in de structuren die onder nor-
wel het niveau van het bewustzijn genoemd. Als we male omstandigheden verantwoordelijk zijn voor het
zeggen dat iemand bij bewustzijn is, dan bedoelen natuurlijk slaap-waakritme.

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_19, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
186 ne u r o lo g ie

19.1.1 Natuurlijke variaties in het bewustzijn: gespecialiseerde gebieden verantwoordelijk die ver-
waken en slapen spreid in de cerebrale cortex liggen. Deze gebieden
Slapen is niet een toestand van continue volledige zijn met elkaar verbonden door een uitgebreid net-
inactiviteit van de hersenen. De hersenactiviteit wis- werk van cortico-corticale verbindingen. Pas door de
selt gedurende een slaapperiode volgens een bepaald gecoördineerde activiteit van al deze gebieden teza-
patroon. Met polysomnografie (PSG) kan waken van men, mogelijk gemaakt door het netwerk van corti-
slapen onderscheiden worden en kunnen verschil- co-corticale verbindingen, ontstaat bewustzijn. Dit
lende slaapstadia herkend worden. Polysomnografie netwerk wordt wel het globale corticale netwerk voor het
is het registeren van het elektro-encefalogram (EEG; bewustzijn genoemd.
zie appendix A) samen met de registratie van oogbe- De gecoördineerde activiteit van dit globale cor-
wegingen, spieractiviteit, ademhaling en ECG. Op ticale netwerk is pas mogelijk als het gefaciliteerd
grond van het EEG-patroon, het type oogbewegingen wordt door activiteit van het ‘ascending arousal sys­
en de hoogte van de spiertonus worden vier slaap- tem’ (AAS; figuur 19.3A). Het AAS bestaat uit een
stadia onderscheiden: stadium 1 en 2, ook wel lichte groep kernen in de reticulaire formatie van het mes­
slaap genoemd; stadium 3, ook diepe slaap genoemd, encephalon en de pons. De reticulaire formatie is
en de remslaap, naar de ‘rapid eye movements’ die in de voornamelijk centraal in de hersenstam gelegen
die fase optreden. Omdat dromen met name in deze grijze stof waar veel vezelbundels doorheen lopen
laatste periode ontstaan, wordt de remslaap ook wel (vandaar de term reticulaire formatie). Voor waak
droomslaap genoemd. Tijdens een normale nacht- zijn de belangrijkste de raphekernen, de locus coe-
slaap wisselen deze vier stadia elkaar in een kenmer- ruleus, het ventrale periaqueductale grijs en de late-
kende volgorde af: eerst lichte slaap, dan diepe slaap rodorsale en pedunculopontiene tegmentale kernen.
en na ongeveer anderhalf uur een periode van rem- Deze kernen hebben directe cholinerge en mono-
slaap. Dit patroon herhaalt zich een aantal keren tij- aminerge projecties op vrijwel de gehele cerebrale
dens de nacht, waarbij diepe slaap vooral in het eerste cortex, naast indirecte projecties die via de intrala-
deel van de nacht voorkomt en remslaap vooral in de minaire kernen van de thalamus en via de hypotha-
tweede helft (figuur 19.1). Naarmate de slaap dieper lamus verlopen.
wordt, neemt de spiertonus af en bij remslaap is er Het AAS speelt een cruciale rol in de natuur-
een totale atonie, met uitzondering van de ademha- lijke dagelijkse variatie in ons bewustzijn, het
lingsspieren en de extrinsieke oogspieren. Deze ato- slaap-waakritme. Het AAS wordt door veel andere
nie berust op een actieve remming van motorische systemen beïnvloed, waaronder de ventrolaterale
voorhoorncellen. preoptische nucleus (VLPO, met GABA en galanine
Lange tijd werd verondersteld dat de diepe slaap als neurotransmitters) in de hypothalamus (figuur
verantwoordelijk zou zijn voor het herstelvermogen. 19.3B). Activiteit van deze kern faciliteert het ont-
Inmiddels is duidelijk dat dit een te simpele voorstel- staan van slaap. De activiteit van de VLPO (en daar-
ling van zaken is. Gezonde ouderen (> 60 jaar) bij- mee het fysiologisch optreden van slaap in de nacht)
voorbeeld hebben amper diepe slaap, maar hun slaap wordt gestuurd door een diurnaal ritme van de bio­
is daardoor niet minder verkwikkend (figuur 19.2). logische klok in combinatie met een overdag op­
Wat vooral van belang lijkt, is een geconsolideerde slaap, gebouwde ‘slaapschuld’. Externe invloeden kunnen
dat wil zeggen een slaap zonder veel overgangen van dit systeem moduleren. Tijdens non-remslaap remt
slaapstadia en zonder frequent wakker worden. de VLPO de waakbevorderende cholinerge en mo-
noaminerge kernen van het AAS. Tijdens remslaap
19.1.2 Neuroanatomie van het slaap-waakritme en is er een volledige remming van de monoaminerge
het bewustzijn kernen, terwijl er een toegenomen activiteit van de
Zoals in een mozaïek de afbeelding tot stand komt cholinerge centra is, die dan zelfs actiever zijn dan
door het samenspel van de gekleurde steentjes tijdens waak.
waaruit het is opgebouwd, zo wordt het bewustzijn Van de waakfaciliterende monoaminerge kernen
gevormd door het samenspel van verschillende cog- is omgekeerd aangetoond dat er inhiberende banen
nitieve, emotionele en conatieve functies, waarbij naar de VLPO lopen; zodoende is er sprake van we-
het geheel meer is dan de som van de afzonderlijke derzijdse remming. Het netwerk van slaap- en waak-
delen. Voor elk van die afzonderlijke functies zijn centra in de hersenen heeft daardoor eigenschappen
19 Bewu stzijn en s laa p 187

wakker

remslaap

stadium 1

stadium 2

stadium 3

1 2 3 4 5 6 7 8
uren

Figuur 19.1 Verloop van de slaap in verschillende stadia gedurende een nacht.

600

500

slaaplatentie
l p
400 wakker na in slaap vallen
tijd (minuten)

remslaap
300
stadium 3

200

stadium 2
100

stadium 1
0
5 10 15 25 35 45 55 65 75 85
leeftijd

Figuur 19.2 Veranderingen in de samenstelling van de slaap met toename van de leeftijd.
Bron: Ohayon et al. 2004.

van een ‘flipflop’-schakeling, een term afkomstig uit remming tot een tweede fenomeen: instabiliteit. Als
de elektronica. Zodra bij een dergelijke schakeling een dergelijke schakeling niet in ten minste een van
een van beide toestanden sterker wordt, ‘flipt’ die de standen gestabiliseerd wordt, kunnen heel kleine
door het zelfversterkende mechanisme van de we- verstoringen door het zichzelf versterkende me-
derzijdse remming naar die toestand. Hierdoor zijn chanisme de schakelaar reeds in een andere stand
de overgangen tussen slaap en waak relatief abrupt brengen. Voor waak wordt deze stabilisatie teweeg-
en worden overgangstoestanden vermeden. In de gebracht door de exciterende projecties van het hy-
waakstand wordt de activiteit van de VLPO maximaal pocretinesysteem (hypocretine wordt ook wel orexine
onderdrukt en in slaapstand worden de waakbevor- genoemd) in de laterale hypothalamus (figuur 19.3D
derende monoaminerge kernen maximaal geremd. en F). Narcolepsie is een aandoening waarbij de stabi-
Aangezien de fysiologische regulatie van slaap zoals liserende invloed van hypocretine wegvalt, waardoor
hier beschreven alle kenmerken van een aan-uit- de schakelaar instabiel wordt. Een kleine verstoring
schakelaar heeft, wordt wel gesproken van de ‘sleep- overdag kan dan leiden tot een ongewilde overgang
switch’ (figuur 19.3C). Overigens leidt de wederzijdse naar de slaaptoestand en vice versa (figuur 19.3E).
188 n e u r ol o g ie

thalamus
vPAG
(DA)

TMN LDT
(His) (ACh)

PPT
raphe (ACh)
(5-HT) cerebellum

LC
(NE)
hypofyse
pons
medulla

thalamus
vPAG
(DA)
VLPO
TMN LDT
(His) (ACh)

PPT
raphe (ACh) cerebellum
(5-HT)
LC
(NE)
hypofyse
pons
medulla

Figuur 19.3 A Het ‘ascending arousal system’ (AAS). B Invloed van de ventrolaterale preoptische nucleus (VLPO) op het AAS.
C-E Hypothese van de ‘flipflop’-schakeling. F Het hypocretinesysteem.
5-HT: 5-hydroxytryptamine (serotonine); Ach: acetylcholine; DA: dopamine; His: histamine; LC: locus coeruleus; LDT: laterodor-
sale tegmentale nucleus; NE: norepinefrine; PPT: pedunculopontiene tegmentale nucleus; Raphe: raphekernen; TMN: tubero-
mammillaire nucleus; VLPO: ventrolaterale preoptische nucleus; vPAG: ventraal periaquaductaal grijs.
19 Bewustzijn en sl aap 189

- -
monoaminerge ventrolaterale
centra - preoptische -
-
- nucleus
hypocretine-
producerend
neuron

waak slaap waak slaap verstoring slaap


C D E

hypocretine vPAG
cortex (DA)
TMN LDT
(His) (ACh)
PPT
raphe (ACh)
(5-HT) cerebellum

LC
(NE)
hypofyse
pons
medulla

Figuur 19.3 Vervolg.

Bovendien kunnen als bijproduct tijdens waak par- hetzij door verminderde activering ervan door het
tiële uitingen van slaap ontstaan, bijvoorbeeld moto- AAS, zoals bij een infarct of bloeding in de rostrale
rische fenomenen, zoals atonie, die ontkoppeld zijn hersenstam.
geraakt van de remslaap (kataplexie en slaapparalyse; Een delier wordt gekenmerkt door ernstige
zie paragraaf 33.2.2). aandachtsstoornissen. De patiënt kan zich moei-
lijk concentreren en is snel afgeleid, of kan zijn
19.1.3 Pathologische bewustzijnsdaling aandacht juist niet snel wisselen als de situatie dat
Pathologische veranderingen van het bewustzijn va- vereist. Hierdoor neemt hij nieuwe informatie niet
riëren van ernstige aandachtsstoornissen (delier) tot goed op en vergeet hij die weer snel. Hij is gedes-
een ogenschijnlijke slaaptoestand waaruit iemand niet oriënteerd in tijd en plaats en kan geen gedachtelijn
wekbaar is (coma). De veranderingen ontstaan door meer vasthouden. Hij heeft moeite met het vinden
verminderde activiteit van het corticale netwerk voor van woorden. Er kunnen waarnemingsvervalsingen
het bewustzijn, hetzij door stoornissen in dat netwerk voorkomen en hallucinaties, meestal visueel. Het
zelf, zoals bij metabole ontregelingen of intoxicaties; slaap-waakritme is verstoord. Vaak is de patiënt
190 ne u r o l o g ie

onrustig, soms ontremd en agressief (zie hoofd- focale laesie wordt het hersenweefsel binnen een com-
stuk 7). Een delier kan zowel door metabole stoor- partiment samengedrukt en verplaatst het zich uitein-
nissen en intoxicaties als door structurele laesies delijk naar een ander compartiment. Door compressie
veroorzaakt worden. Het mechanisme waardoor van hersenweefsel tegen de randen van de falx en het
deze heel diverse verstoringen een zo stereotiep kli- tentorium ontstaat secundaire hersenschade die de vo-
nisch beeld kunnen geven is niet opgehelderd. Op lumetoename nog verder in de hand werkt. De verplaat-
neurotransmitterniveau is er een verstoorde balans sing van hersenweefsel leidt uiteindelijk tot compressie
tussen de monoaminerge en cholinerge projecties van de rostrale hersenstam, waardoor bewustzijnsdaling
op de cerebrale cortex, waarbij er met name dopa- optreedt. Dit hele proces wordt inklemming genoemd.
minerge overactiviteit is. De verplaatsing van hersenweefsel is goed zichtbaar op
Bij een iets sterker gedaald bewustzijn is de patiënt CT of MRI (figuur 19.4A). Inklemming kan zich in een
in een ogenschijnlijke slaaptoestand. Met aanspreken paar variaties voordoen (figuur 19.4B-D).
of schudden opent hij de ogen wel, maakt hij oogcon- Bij een lateraal gelegen laesie worden mediane
tact en spreekt hij meestal verward. Bij verdere bewust- structuren onder de falx cerebri door geperst. Het me-
zijnsdaling verlies je het contact met de patiënt geheel. diane deel van de temporaalkwab wordt over de rand
We spreken van coma als de patiënt bij aanspreken en van het tentorium cerebelli gedrukt, waardoor eerst de
het toedienen van pijnprikkels de ogen niet opent, geen n. oculomotorius (die over de rand van het tentorium
opdrachten uitvoert en niet verbaal reageert. De diepte cerebelli loopt) en daarna de hersenstam worden gecom-
van de bewustzijnsdaling is dan alleen nog maar uit be- primeerd. Door de compressie van de n. oculomotorius
paalde motorische reacties op pijnprikkels af te leiden. ontstaat een wijde en lichtstijve pupil aan de kant van het
Hiervoor wordt de Glasgow Coma Schaal gebruikt (zie letsel (zie paragraaf 16.1.3). Compressie van de rostrale
paragraaf 18.2.1). Deze schaal is ingevoerd omdat de hersenstam leidt tot daling van het bewustzijn.
kwalitatieve termen zoals we die hierboven gebruikten Bij diffuse volumetoename van de hersenen, bij-
(‘slaperig’, ‘moeilijk wekbaar’) niet erg precies zijn en voorbeeld door diffuus hersenoedeem of bij een acute
verschillend geïnterpreteerd kunnen worden. hydrocefalus, worden mediane cerebrale structuren
Net als een delier kan een diepere bewustzijnsdaling door de opening in het tentorium cerebelli naar be-
door metabole ontregelingen, intoxicaties en structurele neden gedrukt. Door compressie van de rostrale her-
laesies veroorzaakt worden. Middelen die voor algemene senstam daalt het bewustzijn en worden de pupillen
anesthesie gebruikt worden beïnvloeden de neurotrans- middelwijd en lichtstijf.
missie op verschillende niveaus, zowel de cerebrale Bij deze twee typen inklemming vallen in de loop
cortex, de thalamus als een aantal hersenstamkernen. van de tijd (minuten tot enkele uren) achtereenvol-
Structurele letsels leiden alleen tot bewustzijnsdaling als gens van boven (mesencephalon) naar beneden (me-
ze dubbelzijdig zijn: de gehele cerebrale cortex, de ge- dulla oblongata) verschillende hersenstamfuncties en
hele witte stof in de cerebrale hemisferen, de thalamus -reflexen uit: corneareflexen, oogbewegingen, hoest-
of de rostrale hersenstam (zie ook figuur 8.1). reflex en ademhaling.
Bij een ruimte-innemende laesie in een cerebellaire
19.1.4 Inklemming hemisfeer wordt de hersenstam gecomprimeerd. De cere-
Een bloeding, tumor of infarct in een cerebrale hemi­ bellaire tonsillen worden in het achterhoofdsgat geperst,
sfeer of in het cerebellum leidt in eerste instantie niet met compressie van de medulla oblongata als gevolg.
tot bewustzijnsdaling, omdat het corticale netwerk voor
het bewustzijn maar voor een deel of helemaal niet is 19.1.5 Vegetatieve toestand, locked-in-toestand en
aangedaan en ook het AAS niet in de laesie is betrok- hersendood
ken. Als het volume van zo’n focale laesie toeneemt, Elk van deze drie toestandsbeelden lijken oppervlak-
door oedeemvorming rond de tumor of bloeding of door kig gezien op coma, maar ze verschillen daarvan, elk
zwelling van het infarct, kan uiteindelijk wel een bewust- op een andere manier.
zijnsdaling ontstaan. Dit proces verloopt als volgt.
De inhoud van de schedel is in compartimenten ver- Vegetatieve toestand
deeld door stugge bindweefselplaten: de falx cerebri tus- Bij aandoeningen waarbij de hersenstam relatief in-
sen de cerebrale hemisferen, en het tentorium cerebelli tact gebleven is en waarbij het pathologisch proces
tussen de grote hersenen enerzijds en het cerebellum en niet meer progressief is (zoals na een hartstilstand of
de hersenstam anderzijds. Bij volumetoename van een trauma), openen patiënten na een paar dagen of weken
19 Bewus tzijn en sl aa p 191

A B C

Figuur 19.4 A CT met groot media-infarct rechts. B Inklemming bij asymmetrische volume-
toename van de supratentoriële schedelinhoud. C Centrale inklemming bij diffuse toename
van de supratentoriële schedelinhoud. D Inklemming door volumetoename van de infratento-
D riële schedelinhoud.

spontaan de ogen weer, ook als de cerebrale cortex on- c­ ommunicatiemogelijkheden zijn weggevallen, waar-
herstelbaar beschadigd is. Hierin ontstaat een zeker door het lijkt alsof hij comateus is (figuur 19.5). De
dag-nachtritme, zodat het lijkt of de patiënt nu eens ventraal in de pons verlopende piramidebanen zijn on-
slaapt en dan weer wakker is. Hij knippert ook met derbroken, evenals de vezels van de n. abducens en n.
de oogleden en heeft spontane dwalende oogbewegin- facialis. De patiënt kan zich niet bewegen en kan niet
gen, zodat het kan lijken alsof hij om zich heen ligt spreken. De verschillende kerngebieden in de reticu-
te kijken. De patiënt fixeert maar volgt echter niet. Er laire formatie (die dorsaal in de hersenstam ligt) zijn
is ook geen enkele andere vorm van communicatie. echter niet beschadigd, en aangezien ook de hersen-
Hij smakt en geeuwt, en buigt of strekt de ledematen schors intact is, is het bewustzijn ongestoord. Dat blijkt
soms zonder doelgericht bewegingen te maken. Voor omdat er via de oogbewegingen vaak communicatie
deze situatie wordt de term vegetatieve toestand ge- mogelijk is. Meestal zijn de willekeurige verticale oog-
bruikt – het enige verschil met de definitie van coma bewegingen intact gebleven, en kan men met de pa-
is dat de ogen (in perioden) geopend zijn. Herstel uit tiënt afspreken dat hij op vragen met ‘ja’ of ‘nee’ kan
een vegetatieve toestand komt voor, maar naarmate antwoorden door de ogen naar boven of naar beneden
deze langer duurt zullen de resterende motorische en te bewegen.
cognitieve invaliditeit groter zijn. Soms ontstaat een Een locked-in-toestand komt soms voor bij een
beperkte vorm van contact, waarbij de patiënt bijvoor- perifere aandoening, met name bij het syndroom van
beeld familieleden aankijkt, en op eenvoudige vragen Guillain-Barré (zie paragraaf 31.1.1), waarbij de pare-
ja of nee kan antwoorden door het afspreken van een sen zo ernstig en uitgebreid kunnen zijn dat de pa-
code als ogen sluiten, in de hand knijpen en derge- tiënt niets meer kan bewegen, ook de ogen niet. Ook
lijke. Men spreekt dan van een laagbewuste toestand. bij deze patiënten is het centrale zenuwstelsel geheel
intact en is het bewustzijn dus ongestoord.
Locked-in-toestand
Bij een laesie in het voorste deel van de pons (bijna Hersendood
altijd een infarct bij een basilaristrombose) ont- Omdat het hart een intrinsiek zenuwstelsel bezit dat on-
staat een toestand waarin voor de patiënt bijna alle afhankelijk van de hersenstam kan functioneren kunnen
192 ne u r o lo g ie

orgaandonatie overwogen wordt, want daarvoor moet


reticulaire formatie de donor overleden zijn (tabel 19.1). Voor het vast-
stellen van een infauste prognose bij patiënten met
ernstig hersenletsel is het vaststellen van hersendood
niet nodig.
a. cerebri posterior

19.2 Neurologisch onderzoek


infarct Het systematisch onderzoek van een bewusteloze
patiënt hebben we beschreven in paragraaf 8.3. Hier
a. basilaris bespreken we alleen het onderzoek naar de mate van
VI
bewustzijnsdaling aan de hand van de Glasgow Coma
Schaal.
trombus VII
19.2.1 Glasgow Coma Schaal
piramidebaan
Met de Glasgow Coma Schaal (GCS) leggen we de
mate van bewustzijnsdaling zo objectief mogelijk
a. vertebralis
vast, waardoor een zo klein mogelijke variatie tussen
verschillende artsen en verpleegkundigen ontstaat.
De verschillende items van de schaal zijn genum-
merd, waaruit we zo nodig een Glasgow Coma Score
Figuur 19.5 Een locked-in-toestand ontstaat door een infarct
(of een ander soort letsel) ventraal in de pons. De patiënt is bij kunnen afleiden (tabel 19.2).
bewustzijn, want de dorsaal gelegen kerngebieden van het AAS Voer het onderzoek in de volgende stappen uit:
zijn gespaard. Door onderbreking van de piramidebanen kan hij 1 Ga na of de patiënt reageert op aanspreken, zo nodig
dat echter niet kenbaar maken. met luide stem: ‘Doe uw ogen eens open’, ‘Knijp
eens in mijn hand’, ‘Steek uw tong eens uit’. Probeer
de hartactie en de circulatie bij volledige uitval van de hem daarna te laten spreken: ‘Wat is er gebeurd’,
hersenen en hersenstam enige tijd blijven bestaan. De ‘Waar bent u hier?’ Als hij niet reageert, probeer
patiënt moet wel kunstmatig beademd worden, want hem dan met enig schudden aan te sporen.
voor de ademhaling is een deel van de hersenstam 2 Als de patiënt de ogen niet opent en geen opdrach-
nodig (onderste deel van de pons en medulla oblongata). ten uitvoert, dien dan een pijnprikkel toe. Eerst door
Als deze volledige uitval van hersenen en hersenstam bij een wenkbrauw hard op de rand van de orbita te
onherstelbaar is, maar hartactie en circulatie doorgaan drukken (figuur 19.6A). Als hierdoor geen of onvol-
omdat de patiënt wordt beademd, spreekt men van her- doende reacties uitgelokt worden, druk dan met een
sendood. Bij vrijwel alle patiënten houdt na enkele uren hard voorwerp op het nagelbed van een van de vin-
tot een paar dagen ook de hartactie en de circulatie op. In gers (figuur 19.6B). De reacties van de armen zijn
de meeste landen wordt een dergelijke toestand van her- links en rechts niet altijd gelijk, en daarom moet de
sendood (ook in de wet) gelijkgesteld aan ‘overleden’. nagelbedprikkel eerst aan de ene, daarna aan de an-
Het niet functioneren van hersenen en hersenstam dere hand worden toegediend. Laat de pijnprikkel
kan meestal op klinische gronden alleen worden beoor- ongeveer vijf seconden duren, de reacties op pijn-
deeld. Op de GCS zijn alle reacties afwezig. De pupillen prikkels verlopen vaak traag.
zijn middelwijd en lichtstijf. Er zijn geen oogbewegingen 3 Scoor de beste reacties volgens tabel 19.2 in woor-
opwekbaar, ook niet door inspuiten van ijswater in de den, bijvoorbeeld: opent de ogen niet, lokaliseert
oren (zie paragraaf 16.1.6). De corneareflexen zijn afwe- pijnprikkels en vloekt.
zig. Bij afkoppelen van het beademingsapparaat ontstaat
er geen spontane ademhaling. Er kunnen soms nog wel Nadere toelichting op de M-score.
(spinale) spierrekkingsreflexen worden opgewekt, en rr Bij de M-score gaat het alléén om de reacties van
zelfs medullaire automatismen kunnen voorkomen. de armen.
Het begrip hersendood, en het vaststellen ervan, rr Gebruik voor de comascore de reactie van de beste
is in de klinische praktijk alleen maar van belang als kant.
19 Bewustzijn en sl aa p 193

Tabel 19.1 Driestapscriteria voor de diagnose hersendood bij orgaandonatieprocedures

algemene voorwaarden
– er is een onbehandelbaar, irreversibel hersenletsel
waarvan de oorzaak bekend is en dat gepaard gaat met
bewusteloosheid
– als oorzaak van de bewusteloosheid kunnen uitgesloten • hypothermie (lichaamstemperatuur < 32 °C)
worden geacht: • hypotensie (systolische bloeddruk < 80 mmHg)
• intoxicatie/medicatie
• blokkade van de neuromusculaire overgang
• metabole of endocriene stoornis
klinisch onderzoek
– geen enkele reactie op pijnprikkels
– ontbreken van hersenstamactiviteit: • geen spontane ademhaling
• lichtstijve pupillen
• afwezige corneareflexen
• geen oogmotoriek opwekbaar
• afwezige hoestreflex
aanvullend onderzoek
– iso-elektrisch EEG of angiografisch aangetoonde
­intracraniële circulatiestilstand
– bevestiging van apneu met apneutest

Tabel 19.2 EMV-scores van de Glasgow Coma Schaal (GCS)

openen van de ogen (E) motorische reactie (M) verbale reactie (V)
1 niet 1 geen reactie 1 geen geluid
2 op pijnprikkel 2 strekt 2 geluiden, geen woorden
3 op aanspreken 3 buigt pathologisch 3 enkele woorden
4 spontaan 4 buigt 4 verward
5 lokaliseert 5 georiënteerd
6 voert opdrachten uit

rr Scoor lokaliseren als (1) de patiënt bij een pijn- rr Scoor pathologisch buigen als de flexierespons
prikkel zijn hand naar die van de onderzoeker twee of meer van de volgende kenmerken heeft:
brengt; of als (2) bij supraorbitale druk zijn hand (1) gelijktijdige extensie of endorotatie van de
boven het niveau van de schouders komt; of als benen; (2) flexie van de vingers over de duim;
(3) bij nagelbeddruk zijn contralaterale hand over (3) af en toe kortdurende extensie of endorota-
de mediaanlijn komt. tie van de armen, en (4) maximale flexie in de
rr Scoor buigen als bij een pijnprikkel een buigre- pols.
actie (flexie) van de arm ontstaat waarbij de hand rr Scoor strekken als bij een pijnprikkel extensie van
niet boven het niveau van de schouders of niet de arm met pronatie ontstaat.
over de mediaanlijn komt.
194 ne u r ol o g i e

A B

Figuur 19.6 A Pijnprikkel op de orbitarand. B Pijnprikkel op het nagelbed.

Beschrijf het bewustzijn altijd in woorden en niet in onderzoek wordt soms de score in cijfers ge-
cijfers, dat leidt tot de minste misverstanden. Bijvoor- bruikt (in dit geval E1-M4-V2, GCS-totaalscore 7),
beeld: de patiënt opent de ogen niet, buigt en kreunt op maar dit moet in de klinische praktijk vermeden
pijn. In richtlijnen en bij klinisch-­wetenschappelijk worden.
C Ziektebeelden
20 Cerebrovasculaire aandoeningen

algemeen
•• belangrijke oorzaak van sterfte en invaliditeit
•• snelle diagnostiek en behandeling en opname op een stroke-unit verminderen sterfte en invaliditeit
focale cerebrale ischemie
•• herseninfarcten en TIA’s (transient ischemic attacks) door atherosclerose, cardiale embolieën en veel
andere, zeldzame oorzaken
intracraniële bloedingen
•• intracerebrale bloedingen bij hypertensie, amyloïdangiopathie en vaatmalformaties
•• subarachnoïdale bloedingen, meestal door sacculaire aneurysma’s aan de cirkel van Willis
minder vaak voorkomende vasculaire aandoeningen
•• globale cerebrale ischemie door een circulatiestilstand
•• hypertensieve encefalopathie door snelle, aanhoudende bloeddrukstijgingen
•• cerebrale sinustrombose bij lokale infecties of trombotische stollingsstoornissen
•• vasculaire aandoeningen van het ruggenmerg door aortapathologie of door spinale vaatmalformaties

Ieder jaar krijgen ongeveer 40.000 Nederlanders een 20.1 Focale cerebrale ischemie: herseninfarct
beroerte (cerebrovasculair accident, CVA). De gevol- en transient ischemic attack (TIA)
gen zijn ernstig: beroertes zijn tweede op de lijst van Tijdelijke of blijvende afsluiting van een van de ar-
doodsoorzaken en derde op die van oorzaken van in- teriën die de hersenen van bloed voorzien of van
validiteit. Ze zijn verantwoordelijk voor 23% van de een vertakking daarvan veroorzaakt focale cerebrale
sterfte door hart- en vaatziekten in Nederland, in ver- ischemie met als gevolg focale uitvalsverschijnse-
gelijking met 27% door ischemische hartziekten, die len. Uitvalsverschijnselen kunnen kortdurend zijn
een twee keer hogere incidentie hebben. De kans op (‘transient ischemic attack’, TIA), maar ook blijvend
overlijden door een beroerte neemt wel af, maar het (herseninfarct). Bij afspraak spreken we van een TIA
absolute aantal patiënten dat een beroerte krijgt neemt als de uitvalsverschijnselen niet langer duren dan 24
tegelijkertijd toe, net als het aantal patiënten dat moet uur. Een absoluut onderscheid tussen een hersen-
leven met de gevolgen van een beroerte. Bij 75 tot 80% infarct en een TIA is echter artificieel. In de eerste
van de patiënten met een beroerte betreft het een her- plaats is de tijdslimiet van 24 uur zeer arbitrair. De
seninfarct door afsluiting van een bloedvat. Bij de an- meeste TIA’s duren veel korter: de helft minder dan
dere patiënten betreft het een intracerebrale (ongeveer een half uur, en driekwart minder dan een uur. In
18%) of een subarachnoïdale bloeding (7%). de tweede plaats is de gedachte dat een TIA geen
Minder vaak voorkomende cerebrovasculaire blijvende schade aanricht onjuist. Patiënten die naar
ziekten zijn trombose van een cerebrale sinus of cor- eigen zeggen geheel hersteld zijn, kunnen volgens
ticale vene, globale ischemie door bijvoorbeeld een familieleden toch nog duidelijke (meestal cognitieve)
hartstilstand, hypertensieve encefalopathie en vascu- restverschijnselen hebben en ook kan op een scan
laire aandoeningen van het ruggenmerg. een infarct gezien worden dat overeenkomt met de

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_20, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
198 neu r o l o g ie

klachten. Ten slotte is er in het beleid dat ­gericht is met elkaar verbonden door de cirkel van Willis (fi-
op preventie van recidieven geen verschil tussen een guur 20.1).
TIA en een herseninfarct; daarom worden ze geza-
menlijk in deze paragraaf besproken. Carotissysteem
De a. carotis communis splitst zich in de hals ter
20.1.1 Bloedvoorziening van de hersenen hoogte van de kaakhoek in de a. carotis interna en
De hersenen en de hersenstam worden vanuit de de a. carotis externa. De a. carotis externa voorziet de
aortaboog via twee routes van bloed voorzien. De schildklier, de farynx, de tong, het aangezicht en de
a. carotis die aan beide zijden aan de voorzijkant in hoofdhuid van bloed. Ook ontspringt hieruit de a. me-
de hals loopt, en de a. vertebralis die dubbelzijdig ningea media, die een groot deel van de ­hersenvliezen
via een ­kanaal in de cervicale wervelkolom loopt. Ter van bloed voorziet. De a. carotis interna passeert door
hoogte van de schedelbasis zijn deze twee systemen de canalis caroticus de schedelbasis en loopt via de

Figuur 20.1 De aortaboog met de belangrijkste vertakkingen.


a. cerebri
anterior
a. communicans
anterior
a. cerebri
media

a. ophthalmica
a. communicans
posterior
a. cerebri
posterior
a. basilaris
a. carotis
interna

a. vertebralis

a. carotis
communis

a. subclavia a. subclavia

a. brachio-
cephalica

aortaboog
2 0 C e r e b r o va s c u l ai r e aa n d o e n i n g e n 199

sinus cavernosus vervolgens met een scherpe bocht, Vertebrobasilaire systeem


de carotissifon, de schedel in. Hier geeft de arterie Hiermee worden de hersenstam, het cerebellum en
eerst de a. ophthalmica en de a. communicans poste- de occipitale kwabben van bloed voorzien. Beide aa.
rior af alvorens te splitsen in de a. cerebri media en de vertebrales takken af van de a. subclavia. Door een
a. cerebri anterior (figuren 20.2, 20.3 en 20.4). uitsparing in de processus transversi van de cervicale

Figuur 20.2 De a. carotis interna met de belangrijkste vertakkingen.

a. cerebri
anterior
a. cerebri
media

a. ophthalmica
a. carotis
interna

Figuur 20.3 Mediaal aanzicht van de hersenen met de verzorgingsgebieden van de a. cerebri anterior en de a. cerebri posterior.

motoriek van sensibiliteit


been en voet van been en voet

a. cerebri
anterior visuele cortex

a. cerebri
posterior

Figuur 20.4 Lateraal aanzicht van de hersenen met de verzorgingsgebieden van de a. cerebri media.

motoriek sensibiliteit

centrum voor geconju-


geerde oogbewegingen
naar contralateraal schrijven,
lezen
motorisch spraak- sensorisch spraak-
centrum (Broca) centrum (Wernicke)
a. cerebri media visuele cortex

gehoorcentrum
200 neu r o l o g ie

wervellichamen lopen ze omhoog, waarna ze door het vooral voor ischemie in het vertebrobasilaire stroom-
foramen magnum de schedel binnentreden. De beide gebied en voor corticale infarcten. Misselijkheid en
aa. vertebrales komen samen en vormen zo de a. ba- braken komen bij infarcten zelden voor. Bewusteloos-
silaris (figuur 20.1). heid treedt zelden op ten tijde van het ontstaan van
Zowel de a. cerebri media als de a. cerebri pos- de uitvalsverschijnselen, maar kan voorkomen bij
terior geeft in het proximale beloop kleine eindarte- staminfarcten waarbij de rostrale reticulaire formatie
riën af die de hersensubstantie diep perforeren en getroffen is en bij patiënten met infarcten in beide
die grote delen van de basale kernen en de capsula hemisferen. Bij grote infarcten kan dagen later een
interna (a. cerebri media) en de thalamus (a. cerebri bewustzijnsdaling ontstaan door verplaatsing van in-
posterior) van bloed voorzien (figuur 20.5). De per- tracraniële structuren door zwelling van het infarct
forerende takjes van de a. cerebri media worden de (inklemming, zie paragraaf 19.1.4).
lenticulostriatale vaten genoemd.
20.1.3 Aanvullend onderzoek
20.1.2 Klinische verschijnselen Patiënten bij wie een herseninfarct wordt vermoed,
De focale functiestoornissen bij een TIA of hersen- moeten direct naar een ziekenhuis worden verwe-
infarct treden vrijwel altijd plotseling en onverwacht zen. Patiënten met een TIA kunnen meestal poli-
op, of de patiënt bemerkt deze bij het ontwaken. klinisch worden geanalyseerd, bij voorkeur binnen
Naast het acute ontstaan is het kenmerkend dat de 24 uur.
uitvalsverschijnselen meestal meteen na het ontstaan Op grond van de klinische verschijnselen is niet
maximaal zijn, dat wil zeggen dat er niet een gelei- met zekerheid vast te stellen of er sprake is van een
delijke verdere uitbreiding optreedt (dus niet eerst herseninfarct of een hersenbloeding; hiervoor is een
een taalstoornis, dan een verlamming van de arm en CT of MRI nodig. Een bloeding is altijd direct zicht-
vervolgens van het been); en dat het om ‘negatieve’ baar op de CT, maar een infarct pas na verloop van
verschijnselen gaat (verlamming en gevoelloosheid) uren (figuur 20.6). Met MRI kan de ischemie wel di-
en niet om ‘positieve’ (trekkingen en tintelingen). rect zichtbaar worden gemaakt, met een zogenoemde
Meestal kan op grond van de uitvalsverschijnselen het diffusiegewogen opname (figuur 20.7). Voor de ge-
infarct gelokaliseerd worden in een stroomgebied van wone praktijk en behandeling is het in de acute fase
een van de cerebrale arteriën (tabel 20.1). vooral van belang met zekerheid een bloeding uit te
Bij ongeveer 20% van de patiënten gaan de uit- sluiten; dit kan uitstekend met een CT.
valsverschijnselen gepaard met hoofdpijn. Dit geldt Er kunnen verschillende vormen van hersen-
infarcten worden onderscheiden (tabel 20.2). Het
herkennen hiervan is belangrijk omdat het infor-
Figuur 20.5 Coronale doorsnede van de hersenen met de diepe matie geeft over de meest waarschijnlijke ont-
perforerende arterietakjes afkomstig uit de a. cerebri media (A),
en de a. cerebri posterior (B), die de basale kernen, capsula interna
staanswijze van het infarct, richting geeft aan het
en thalamus van bloed voorzien. te volgen beleid en informatie geeft over het te ver-
wachten beloop. Bij een patiënt met een lacunair
a. cerebri
infarct (figuur 20.9) hoef je in het algemeen niet
anterior
uitgebreid te zoeken naar een emboliebron in het
hart, terwijl dit wel zinvol is bij patiënten met een
corticaal infarct of een groot diep infarct. Naast een
CT of MRI moet het aanvullende onderzoek in ieder
geval bestaan uit bloedonderzoek met bepalen van
A het bloedbeeld, glucose, cholesterol en nierfunc-
B tie, een elektrocardiogram en onderzoek naar een
a. cerebri vernauwing in de halsslagader bij patiënten met
posterior een herseninfarct in het stroomgebied van de a.
a. cerebri carotis door middel van een duplexonderzoek, CT-
media ­angiografie of MR-angiografie. Bij verdenking op
minder vaak voorkomende oorzaken van een her-
seninfarct kan het aanvullende onderzoek worden
2 0 C e r e b r o v a s c u l ai r e aa n d o e n i n g e n 201

Tabel 20.1 Uitvalsverschijnselen bij focale cerebrale ischemie

a. ophthalmica • blindheid of gedeeltelijke gezichtsvelduitval van één oog


a. cerebri media • halfzijdige zwakte of gevoelsstoornis van vooral arm en gelaat
• afasie als de dominante hemisfeer aangedaan is; een andere, hogere corticale functiestoornis, zoals
een stoornis in het ruimtelijk inzicht of verwaarlozing
• dysartrie (door mondhoekparese door centrale facialisuitval)
• hemianopsie, als het achterste deel van het verzorgingsgebied waar de radiatio optica is gelegen, is
aangedaan
• voorkeursstand van hoofd en ogen naar kant van infarct (bij groot media-infarct waarbij het frontale
blikcentrum is aangedaan; ‘patiënt kijkt de haard verwijtend aan’)
a. cerebri anterior • halfzijdige zwakte of gevoelsstoornis van vooral het been
• soms een gedragsstoornis (door schade in de frontaalkwab)
• zelden zwakte van het gelaat of de arm; dysartrie
• desoriëntatie of apathie als diepe perforerende takken naar het voorste been van de capsula interna
of de nucleus caudatus zijn aangedaan
a. cerebri posterior • homonieme uitval van het gezichtsveld, halfzijdig of een kwadrant
• zelden halfzijdige zwakte of gevoelsstoornis als het achterste deel van de capsula interna of de
thalamus, of de pedunculus cerebri bij het letsel betrokken is
a. vertebralis en • bij ischemie van het cerebellum ontstaat een halfzijdige coördinatiestoornis aan de kant van de
a. basilaris laesie, dysartrie, draaiduizeligheid, nystagmus
• bij ischemie van de hersenstam zijn mogelijk: dubbelzien, slikstoornis, dysartrie, draaiduizeligheid,
en bilaterale of alternerende zwakte of gevoelsstoornis
• infarcten in de hersenstam worden vaak gekenmerkt door uitval van een of meer hersenzenuwen
aan één kant in combinatie met een hemiparese aan de andere kant (bijv. bij infarct mesencephalon:
n. III-uitval en contralaterale hemiparese; pons: n. VII-uitval en contralaterale hemiparese)
• infarct lateraal in de medulla oblongata: pijnzinstoornis van de homolaterale gelaatshelft en de
contralaterale lichaamshelft; homolateraal syndroom van Horner en N IX- en X-uitval (ook bekend
als syndroom van Wallenberg)

uitgebreid (bijvoorbeeld liquoronderzoek bij ver- 5 minuten ontstaat irreversibele schade. Bij een min-
denking vasculitis; zie ook tabel 20.3). Zeldzamere der rigoureuze afname van de ­bloeddoorstroming
oorzaken van een herseninfarct worden vaker ge- treedt bij 20 ml/190 g/min verminderde hersenfunc­
vonden bij jongere patiënten. Bij jonge patiënten, tie op en bij een daling onder 19 ml/190 g/min
bij patiënten zonder duidelijke vasculaire risicofac- ontstaat ­irreversibele schade. Calcium stroomt massaal
toren en bij ouderen met een hartziekte of ECG-af- de cel in, waarna de hersencellen zwellen (cytotoxisch
wijkingen moet de cardioloog worden gevraagd om oedeem) en verzuren. Ook de bloedvaten raken be-
uitgebreider onderzoek te doen naar een cardiale schadigd, waardoor de vaatwand doorlaatbaar wordt
oorzaak van het herseninfarct. en de oedeemvorming verder toeneemt (vasogeen
­oedeem).
20.1.4 Pathofysiologie en etiologie De hersendoorbloeding blijft constant over
een groot bereik van de gemiddelde bloeddruk ­(60
Pathofysiologie van cerebrale ischemie tot 160 mmHg), dankzij de zogenoemde cerebrale
De hersenen zijn metabool veeleisend: hoewel ze maar ­autoregulatie. De baroreceptoren in de a. carotis en
een vijftigste van het lichaamsgewicht vertegenwoor- het zuurstof- en koolzuurgehalte van het cerebrale
digen, gebruiken ze een vijfde van het totale hartmi- interne milieu leveren hiervoor de afferente infor-
nuutvolume. Na enkele seconden circulatiestilstand matie, maar de neurogene mechanismen waardoor
wordt de stofwisseling van hersencellen al beïnvloed, ­aanpassing van de circulatie bewerkstelligd wordt
na 2 minuten is er geen hersenactiviteit meer en na zijn grotendeels onbekend.
202 neu r o l o g ie

A B

Figuur 20.6 Herseninfarcten worden op een CT pas zichtbaar als door de ischemie het watergehalte van het ischemische gebied is
toegenomen door cytotoxisch en vasogeen oedeem. De duur hiervan varieert van een uur tot vele uren. A CT zonder contrast van een
70-jarige man één uur na het ontstaan van een acute hemiparese en gevoelsstoornissen links. Er is nog geen infarct zichtbaar. B Scan
dertien uur later. Rechts frontotemporaal is een hypodens gebied ontstaan waarin de cerebrale cortex betrokken is: een corticaal hersen-
infarct in het voorste deel van het stroomgebied van de a. cerebri media.

A B C

Figuur 20.7 CT van de hersenen (A) en diffusiegewogen MRI van een 41-jarige vrouw met een herseninfarct in de pons links. Op de
CT is geen infarct zichtbaar. Op de diffusiegewogen MRI (B) links in de pons een hoog signaal, met op de ‘apparent’ diffusiecoëfficiënt
(ADC)-opname (C) een laag signaal, passend bij een recentelijk ontstaan herseninfarct.

Behalve door de autoregulatie wordt de cerebrale de schedelbasis, en die tussen de talrijke oppervlakkige
circulatie beschermd door collateralen. Een belangrijke corticale takken onderling, zogenoemde leptomenin-
extracraniële anastomose is die tussen de a. carotis geale anastomosen. Diepgelegen hersenstructuren, die
interna en de a. externa in de orbita. De belangrijkste door perforerende arteriën van bloed worden voorzien,
intracraniële anastomosen zijn de cirkel van Willis aan zijn minder goed door collateralen beschermd.
2 0 C e r e b r o va s c u l ai r e aa n d o e n i n g e n 203

Tabel 20.2 Vier typen herseninfarcten

corticale infarcten • meestal wigvormige infarcten in het stroomgebied van een of meer takken van de cerebrale of
(figuur 20.8) ­cerebellaire bloedvaten
• meestal veroorzaakt door trombo-embolieën uit de a. carotis of de a. vertebralis, proximale
aorta en het hart of door lokale intracerebrale atherosclerotische plaques
lacunaire infarcten • kleine diepe infarcten (diameter 1,5 cm) in het stroomgebied van kleine perforerende bloed-
(figuur 20.9) vaatjes in de basale kernen, capsula interna, thalamus of hersenstam
• meestal veroorzaakt door lokale lipohyalinose, zelden door trombo-embolieën
subcorticale infarcten • grote infarcten in de basale kernen en in de regio van de capsula interna
(figuur 20.10) • veroorzaakt door afsluiting van de hoofdstam van het voedende vat, met sparen cortex door
collateralen
waterscheidingsinfarcten • oppervlakkig in het grensgebied van twee grote cerebrale arteriën of subcorticaal op de grens
(figuur 20.11) van diepe en oppervlakkige takken van de a. cerebri media
• vaak het gevolg van sterke bloeddrukdalingen
• kunnen optreden bij patiënten met occlusie van de a. carotis

a. cerebri anterior

a. cerebri media B
a. carotis interna
A B

Figuur 20.8 Schematische weergave (A) en CT (B) van een corticaal infarct door een embolische afsluiting van een van de takken van
de a. cerebri media.

Rondom het infarct bevindt zich enige tijd een de acute fase na een herseninfarct behandelt de neu-
zone waarin de verminderde bloeddoorstroming wel roloog een hoge bloeddruk daarom niet. Door snel
tot functieverlies leidt, maar nog niet tot irreversi- herstel van de bloeddoorstroming kan dit gebied ge-
bele structurele schade. Men noemt deze zone de spaard blijven.
­ischemische penumbra (‘halfschaduw’). Verlaging
van de bloeddruk bij een patiënt die zojuist door een Oorzaken van herseninfarcten en TIA’s
herseninfarct is getroffen, kan in dit marginaal geper- De belangrijkste oorzaak van arteriële afsluitingen is
fundeerde gebied tot irreversibele schade leiden. In een trombo-embolie afkomstig van atherosclerotische­
204 neu r o l o g ie

a. cerebri anterior

a. cerebri media B
a. carotis interna
A

Figuur 20.9 Schematische weergave (A) en CT (B) van een lacunair infarct ten gevolge van een afsluiting van een van de diepe
lenticulostriaire perforerende arterietakjes.

a. cerebri anterior

transcorticale
anastomosen

transdurale
anastomosen

a. carotis interna
a. carotis externa

Figuur 20.10 Schematische weergave (A) en CT (B) van een groot subcorticaal infarct ten gevolge van een afsluiting van de a. cerebri
media, waarbij de cortex gespaard blijft door anastomosen vanuit de a. cerebri anterior en de a. carotis externa.
2 0 C e r e b r o va s c u l ai r e aa n d o e n i n g e n 205

a. cerebri anterior

a. cerebri media
a. carotis interna B

AA

Figuur 20.11 Schematische weergave (A) en CT (B) van een waterscheidingsinfarct op de grens tussen de stroomgebieden van
de a. cerebri anterior en de a. cerebri media.

plaques in de a. carotis interna, de a. vertebralis of de het infarct en patiënten met grote infarcten kunnen
proximale aorta (zogenoemde ‘large vessel disease’), door inklemming overlijden. Na de eerste week vor-
of uit het hart. De intracerebrale bloedvaten kunnen men infecties, met name pneumonie, de belangrijkste
ook door lokale trombose afgesloten raken. Afslui- bedreiging voor de patiënt. Hierna zijn vooral cardiale
tingen van de kleine perforerende arterietakjes ont- complicaties, zoals een hartinfarct, decompensatio
staan meestal door lipohyalinose van de vaatwand, cordis of ernstige ritmestoornissen, de belangrijkste
en slechts zelden door een embolie (ook wel ‘small doodsoorzaak.
vessel disease’ genoemd). Grote diepgelegen sub- Bij een klein percentage van de patiënten met een
corticale infarcten kunnen wel door een embolie of herseninfarct wordt na het acute begin van de klach-
­lokale trombose in de hoofdstam van het voedende vat ten een stapsgewijze toename van de uitval ­gezien, in
veroorzaakt worden, waarbij de cortex via collateralen de uren of soms dagen na de eerste uitvalsverschijn-
gespaard blijft. selen, vaker bij ischemie in het vertebrobasilaire
De belangrijkste oorzaken van een herseninfarct stroomgebied. Men spreekt dan van een ‘progressive
zijn samengevat in tabel 20.3. Het vaststellen van de stroke’ of ‘stuttering stroke’. Dit kan berusten op ver-
meest waarschijnlijke oorzaak zal bij de meeste pa- dere uitbreiding van het ischemische gebied, bijvoor-
tiënten slechts op grond van aanvullend onderzoek beeld door aangroei van de trombus die het betrokken
mogelijk zijn, omdat klinische criteria onvoldoende bloedvat afsluit, of door een nieuwe trombo-embolie.
betrouwbaar zijn gebleken. Het is echter belangrijk om ook aan complicaties te
denken die de uitval kunnen doen toenemen, zoals
20.1.5 Beloop en prognose een hartinfarct, een pneumonie of longembolie, of
Ongeveer een kwart van de patiënten met een hersen- een metabole stoornis zoals hyper- of hypoglykemie,
infarct overlijdt in de eerste maand na het begin van hypoxie of een nierfunctiestoornis.
de klachten. In de eerste week, en met name tussen Ongeacht de ernst van de klachten en verschijn-
de tweede en de vierde dag, kan zwelling optreden van selen herstelt de uitval in de meeste gevallen in ieder
206 neu r o l o g ie

Tabel 20.3 Oorzaken van focale cerebrale ischemie

atherosclerose • intracranieel
(70% van alle infarcten) – afsluiting van een groot bloedvat: corticaal infarct (15%)
– afsluiting van een klein perforerend bloedvat: lacunair infarct (25%)
• extracranieel
– embolie vanuit de a. carotis of de a. vertebralis: corticaal (30%)
hartziekten (15%) • atriumfibrilleren
• klepaandoening (klepprothese, mitralisstenose, mitralisklepprolaps)
• recent myocardinfarct
• aneurysma cordis
• open foramen ovale
overige (15%) • arteriële dissectie
• hematologische aandoening
– trombocytose
– stollingsafwijking (lupus anticoagulans, diffuse intravasale stolling)
• vasculitis
• hemodynamische stoornissen (bijv. hartritmestoornis bij ernstig vaatlijden)

geval ten dele. Het herstel is het meest uitgesproken met een herseninfarct wordt met trombolyse behan-
in de eerste maand, maar gaat na de derde maand veel deld. Door meer bekendheid over de verschijnse-
minder snel. Drie maanden na het herseninfarct is len van een herseninfarct bij de bevolking en door
25% van de patiënten overleden, 20% matig tot ern- verdere verkorting van de procedures op de spoed-
stig gehandicapt, 35% heeft geringe restverschijnse- eisende hulp van het ziekenhuis zou dit percentage
len en slechts 20% is geheel hersteld. nog kunnen stijgen. Wat blijft is dat patiënten bij wie
het tijdstip van ontstaan van de uitvalsverschijnselen
20.1.6 Behandeling niet duidelijk is (de patiënt is wakker geworden met
de symptomen of was alleen en kan niet vertellen
De acute fase wanneer de klachten begonnen zijn) en patiënten die
Van vier behandelingen is aangetoond dat ze de uit- behandeld worden met antistollingsmedicijnen, niet
komst van het herseninfarct gunstig beïnvloeden in aanmerking komen.
(tabel 20.4). Allereerst trombolyse met ‘recombinant De tweede therapie is die met acetylsalicylzuur
tissue plasminogen activator’ (rt-PA). Deze therapie (eenmalige oplaaddosis van 300 mg, daarna onder-
moet binnen vierenhalf uur worden toegepast en is houdsdosering, meestal 80 mg). Deze therapie kan
vanzelfsprekend gecontra-indiceerd bij patiënten met aan vrijwel iedere patiënt met een herseninfarct ge-
een hersenbloeding, zodat altijd eerst een CT moet geven worden, ook na vierenhalf uur na het ontstaan
zijn gemaakt. Als er tien patiënten met rt-PA behan- van de klachten. Het effect is veel minder groot dan
deld worden, zal er één patiënt minder zijn met een dat van rt-PA. Een directe beperking van een slechte
slechte uitkomst (‘number needed to treat’ (NNT) uitkomst wordt bereikt bij 13 op de 1000 behandelde
van 10). Hoe eerder na het ontstaan van de klachten patiënten (NNT 77). De geringe kosten en de ruime
de patiënt behandeld wordt, hoe effectiever de thera- toepasbaarheid maken het echter een waardevolle be-
pie (NNT van trombolyse binnen 1,5 uur na ontstaan handeling.
van de ­klachten 4,5, tussen 1,5 en 3 uur 9, tussen 3 De derde behandeling is chirurgische decom-
en 4,5 uur 14). Daarom is het van groot belang dat pressie bij patiënten met zwelling van een groot in-
iedere patiënt die verdacht wordt van een beroerte zo farct van de a. cerebri media. Dit probleem treedt
snel mogelijk ingestuurd wordt naar een ziekenhuis op bij een kleine groep vaak relatief jonge patiënten.
(‘time is brain’). Ongeveer 25% van alle patiënten Om overlijden door inklemming te voorkomen is het
2 0 C e r e b r o va s c u l ai r e aa n d o e n i n g e n 207

Tabel 20.4 Acute behandeling bij een herseninfarct

intraveneuze trombolyse met rt-PA • zo spoedig mogelijk, niet later dan 4,5 uur na ontstaan van de uitvalsverschijn-
selen: 0,9 mg/kg lichaamsgewicht, waarvan 10% als bolus en 90% als continue
infusie in 1 uur
• diverse exclusiecriteria (o.a. trauma capitis of beroerte in voorafgaande 2 maanden,
hartinfarct in voorafgaande 3 maanden, bloeding maag-darmkanaal of grote chirurgi-
sche ingreep voorafgaande 2 weken, systolische bloeddruk > 185 mmHg, INR > 1,7,
directe trombine- of factor-Xa-remmers, trombocyten < 100 × 1012/l)
acetylsalicylzuur • eenmalige oplaaddosis van 300 mg, daarna onderhoudsdosering, meestal 80 mg
• vrijwel geen exclusiecriteria
chirurgische decompressie • kleine groep patiënten met dreigende inklemming door zwelling van een groot
a. cerebri media-infarct
behandeling op een stroke-unit • alle patiënten

­ ogelijk een operatie te verrichten waarbij de schedel


m a­ fdeling binnen een verpleeghuis of naar een revali-
wordt geopend en een duraplastiek wordt gedaan om datiecentrum. Onderzoek heeft uitgewezen dat een
ruimte te geven aan de zwelling. Met deze operatie goede samenwerking tussen de genoemde instel-
overleven meer patiënten, maar vaak met een blij- lingen met goede afspraken en snelle doorstroming
vende, ernstige handicap. Slechts een kleine groep de uitkomst van de beroerte gunstig beïnvloedt en
vaak relatief jonge patiënten komt in aanmerking kosteneffectief is.
voor deze behandeling.
De vierde is behandeling op een stroke-unit. Secundaire preventie
Daaronder verstaan we een binnen een ziekenhuis De kans op een (nieuw) herseninfarct na een TIA
gelegen verpleegafdeling die gespecialiseerd is in of doorgemaakt eerste herseninfarct is 2% in de
de opvang en behandeling van patiënten met een eerste twaalf uur, 5% in de eerste vijf dagen en 10%
beroerte. De kans op sterfte of blijvende invaliditeit in de eerste veertien dagen. Het risico is mede af-
vermindert daardoor met ongeveer een vijfde (NNT hankelijk van de oorzaak. De therapeutische mo-
18). Belangrijkste voordelen van de stroke-unit zijn gelijkheden voor het voorkómen van een nieuw
de snellere diagnostiek en preventie van veelvoor- herseninfarct (en andere vasculaire complicaties)
komende complicaties zoals een hartritmestoornis na een TIA of een herseninfarct zijn samengevat
of verslikkingspneumonie en de multidisciplinaire in tabel 20.5.
aanpak van revalidatie door neuroloog en revalida- De combinatie van acetylsalicylzuur en dipyrida-
tiearts. De duur van de behandeling op de stroke- mol of monotherapie clopidogrel verlagen het risico
unit is ongeveer vijf tot zeven dagen. In Nederland op een herseninfarct of andere vasculaire complica-
is in bijna alle ziekenhuizen een stroke-unit aan- ties met ongeveer 25% (NNT voor aspirine vs. geen
wezig. aspirine > 100, kans op een van de vasculaire compli-
caties van 7,0% naar 6,1%). De behandeling moet in
De herstelfase principe levenslang worden voortgezet.
Zo snel mogelijk na de opname op een stroke-unit In grote studies bij patiënten met een TIA of
moet de revalidatie worden gestart. Daartoe wordt een niet-invaliderend herseninfarct is vastgesteld
door neuroloog en revalidatiearts een steeds op de dat antihypertensiva in de vorm van ACE-remmers
patiënt afgestemd plan gemaakt, waarbij afhan- in combinatie met een diureticum effectief zijn
kelijk van de aard van de uitvalsverschijnselen en bij het voorkómen van een herseninfarct (NNT
beperkingen de fysiotherapeut, ergotherapeut en 75, kans op herseninfarct in 5 jaar van 9,9% naar
logopedist betrokken worden. Wanneer een pa- 8,6%). Het ­gunstige effect is onafhankelijk van de
tiënt niet naar huis kan, volgt na de opname op de oorspronkelijke bloeddruk van de patiënt. Ook cho-
stroke-unit, afhankelijk van de belastbaarheid van lesterolverlaging met een statine heeft bij patiënten
de patiënt, overplaatsing naar een gespecialiseerde met een TIA of een herseninfarct een gunstig effect
208 neu r o l o g ie

Tabel 20.5 Secundaire preventie bij patiënten met een TIA of een herseninfarct

antitrombotica • combinatie van acetylsalicylzuur en dipyridamol óf monotherapie met clopidogrel


– acetylsalicylzuur, 1× daags 80 mg (bijv. 100 mg carbasalaatcalcium, Ascal®)
– dipyridamol, een week lang 1× daags 200 mg dipyridamol retard, gevolgd door 2× daags 200 mg;
hoofdpijn is een frequente bijwerking, maar die verdwijnt vaak na enkele dagen tot weken
– clopidogrel 1× daags 75 mg
• orale antistolling
– alleen bij cardiale emboliebron (atriumfibrilleren, hartklepprothese, recent myocardinfarct)
bloeddrukverlaging • onafhankelijk van uitgangswaarde
• bijvoorbeeld met de combinatie van een ACE-remmer en een diureticum
cholesterolverlaging • onafhankelijk van uitgangswaarde
• met een statine
carotisdesobstructie • als aan alle volgende voorwaarden voldaan wordt:
– uitval in stroomgebied van de a. carotis
– stenose van de a. carotis aan de kant van de uitval van ten minste 50%
– geen contra-indicatie voor de ingreep, zoals instabiele angina pectoris
– redelijke levensverwachting (geen maligniteit of andere ernstige aandoening)
– ingreep zo snel mogelijk na de uitval, liefst binnen 2 weken, uit te voeren door ervaren vaatchirurg

als secundaire profylaxe (NNT 74, kans op hersen- voordeel dat geen INR-controle nodig is. Bij jonge
infarct in 5 jaar van 11,9% naar 10,5%). Ook hiervoor patiënten met een open foramen ovale is acetylsa-
geldt dat het ­effect onafhankelijk is van het choles- licylzuur een afdoende therapie. Indien er echter
terol van de ­patiënt voordat de behandeling wordt tevens sprake is van een aneurysma van het atri-
gestart. umseptum, is de recidiefkans aanzienlijk hoger en
Voor patiënten met uitval in het stroomgebied is intravasculaire sluiting van het defect in gespeci-
van de a. carotis interna en een stenose van 70% of aliseerde cardiologische centra een alternatief voor
meer is desobstructie van de arterie (carotisendarte- levenslange antistolling.
riëctomie) een waardevolle ingreep gebleken (NNT
6, kans op herseninfarct in 5 jaar van 33% naar 17%).
Herseninfarct en TIA
Er moet dan echter wel aan een aantal voorwaarden
worden voldaan (tabel 20.5). Bij een stenose van oorzaken
minder dan 50% is operatie zeker niet zinvol en bij • voorbijgaande of blijvende afsluiting van cere-
mannen kan operatie worden overwogen bij een ste- brale arterie
nose tussen de 50 en 70% (NNT 12). De waarde van • meestal atherosclerose: vaat-vaatembolieën
intravasculaire plaatsing van een stent als alternatief uit grote arteriën of lokale vaatwandpatho-
voor carotisdesobstructie is in grote klinische trials logie; cardiale embolieën
beperkt gebleken. • veel (zeldzamer) andere oorzaken
Bij patiënten met een TIA of een kleine beroerte
en een hartklepprothese of atriumfibrilleren geldt verschijnselen
dat een indicatie bestaat voor levenslange behande- • plotselinge focale uitvalsverschijnselen, met­­
ling met antistolling, met een streefwaarde van de ­een maximaal in ernst
INR tussen 2,0 en 3,0 (voor patiënten met atrium- • kortdurend: transient ischemic attack (TIA);
fibrilleren: NNT 12, kans op herseninfarct na 1 jaar langer dan 24 uur: herseninfarct
van 8% naar 4%). Bij patiënten met atriumfibril- diagnose
leren lijken directe orale anticoagulantia (DOAC’s) • met spoed: snelle behandeling beperkt schade
een goed of zelfs beter alternatief voor antistolling (‘time is brain’)
met minder kans op een ­hersenbloeding en het
2 0 C e r e b r o v a s c u l ai r e aa n d o e n i n g e n 209

doorbraak in het ventrikelsysteem geeft acute ­hoofdpijn


• CT of MRI en onderzoek naar oorzaken en en bewustzijnsdaling. Dit doet ­eerder denken aan een
risicofactoren subarachnoïdale bloeding dan aan een intracerebraal
behandeling hematoom. Bij grote ­bloedingen kan verplaatsing op-
• nog bestaande uitvalsverschijnselen binnen treden van hersenweefsel, waardoor het bewustzijn
4,5 uur na ontstaan klachten: trombolyse kan dalen. Ook cerebellaire bloedingen kunnen door
• opname op stroke-unit, behandeling met druk op de hersenstam of hydrocefalus tot bewust-
acetylsalicylzuur zijnsverlies leiden. Patiënten met een bloeding hebben
• TIA’s: snelle diagnostiek en start van secun- vaker dan patiënten met een herseninfarct in de eerste
daire preventie uren bewustzijnsstoornissen, hoofdpijn, nekstijfheid
en last van misselijkheid en braken. Het is echter niet
secundaire preventie mogelijk bij individuele patiënten op grond van alléén
• gericht op vermindering kans (recidief) op de klinische verschijnselen onderscheid te maken tus-
herseninfarct en andere vasculaire complica- sen een infarct of een bloeding.
ties (bijvoorbeeld hartinfarct)
• niet verschillend voor TIA’s en herseninfarcten 20.2.2 Aanvullend onderzoek
• met antitrombotica en behandeling van vascu- Bij het vermoeden op een intracerebrale bloeding moet
laire risicofactoren allereerst een CT gemaakt worden (figuren 20.12 en
20.13) en worden vastgesteld of de patiënt anticoagu-
lantia gebruikt. Met de CT is onderscheid mogelijk
20.2 Hersenbloeding tussen een bloeding en een infarct. De CT wordt vaak
direct gecombineerd met een CT-angiografie (CTA)
20.2.1 Klinische verschijnselen om een macrovasculaire oorzaak, zoals een aneurysma
Acute focale uitvalsverschijnselen zijn de belangrijkste of een arterioveneuze malformatie (tabel 20.6), uit te
uitingen van intracerebrale bloedingen, en deze zijn sluiten. Bepaalde kenmerken op de CT kunnen aanwij-
niet te onderscheiden van die bij ­herseninfarcten (zie zingen geven over de mogelijke oorzaak en een extra
tabel 20.1). Soms echter staan focale uitvalsverschijnse- indicatie zijn voor een CTA in de acute fase, zoals de
len juist niet op de voorgrond. Een kleine bloeding met locatie van de bloeding (bijvoorbeeld passend bij een

Figuur 20.13 CT zonder contrast. Er is bloed zichtbaar (hyper-


Figuur 20.12 CT zonder contrast. De hyperdense laesie is een dens) in de voorhoornen van de zijventrikels en in de achterhoorn
intracerebraal hematoom, uitgaande van het putamen links. van de linkerzijventrikel.
210 neu r o l o g ie

gebarsten aneurysma of een cerebrale sinustrombose) a­ rterioveneuze fistels en caverneuze malformaties. Bij
of verwijde venen of kalk (arterioveneuze malformatie, arterioveneuze malformaties is er abnormale verbin-
durale arterioveneuze fistel, caverneuze malformatie). ding tussen ­hersenarteriën en vaak sterk gedilateerde
In de acute situatie met vaak ernstig zieke patiënten is venen, ­bestaande uit een kluwen (de nidus) van ab-
CT te verkiezen boven MRI (sneller, betere bewaking normale vaten zonder tussenliggend hersenweefsel
van de patiënt mogelijk). (figuur 20.14). Bij een durale arterioveneuze fistel is
er een directe verbinding tussen meestal takken van
20.2.3 Pathogenese en etiologie de a. carotis externa en een vene of veneuze sinus,
De verschillende oorzaken van hersenbloedingen zonder nidus. Arterioveneuze ­malformaties en fistels
zijn samengevat in tabel 20.6. komen meestal solitair voor, oppervlakkig of diep in
Chronische hypertensie leidt tot veranderingen de hersenen, in het cerebellum of in het ruggenmerg.
van de kleine arteriën die de hersenen penetreren. Caverneuze malformaties bestaan uit opeenhopingen
Hierdoor kunnen niet alleen lacunaire infarcten ont- van ­sinusoïdale vaten, ook zonder tussenliggend her-
staan door vaatafsluitingen, maar ook intracerebrale senweefsel. Ze komen vaak multipel voor en zijn soms
bloedingen door barsten van de verzwakte vaatwand. familiair. Bloedingen uit een ­caverneuze ­malformatie
De distributie van lacunaire infarcten en hyperten- zijn zelden groot; kennelijk is de bloeddruk in deze
sieve intracerebrale bloedingen is dan ook hetzelfde: vaten niet erg hoog (figuur 20.15).
de basale kernen, de thalamus, het cerebellum en de Aneurysma’s aan de cirkel van Willis leiden meestal
pons. Op dezelfde plaatsen ontstaan soms bloedingen tot subarachnoïdale bloedingen (paragraaf 20.4), maar
door plotselinge sterke bloeddrukstijgingen, zoals soms spuit het bloed uit een ­geruptureerd aneurysma
bij het gebruik van amfetaminen en cocaïne, of na direct het hersenweefsel in, waardoor een intracere-
hartoperaties waarbij de bloeddruk door verbeterde braal hematoom ontstaat. Omdat de aneurysma’s aan
pompfunctie stijgt (bijvoorbeeld harttransplantatie). de onderkant van de hersenen liggen, zijn deze hema-
Overigens komen bloedingen op dezelfde plaatsen tomen basaal in de hersenen gelokaliseerd.
ook voor bij patiënten zonder hypertensie en ook Amyloïdangiopathie wordt gekenmerkt door amylo-
kunnen op deze plaatsen arterioveneuze malforma- ïdneerslagen in de wand van kleine arteriën en arteriolen
ties voorkomen. in de cortex en juist daaronder, waardoor deze vaten fra-
Vaatmalformaties die tot bloedingen kunnen giel worden. Deze angiopathie komt vooral voor bij ou-
leiden, zijn arterioveneuze malformaties, durale deren (> 70 jaar). De hematomen die hierdoor ontstaan,

Tabel 20.6 Belangrijkste oorzaken van niet-traumatische hersenbloedingen

small vessel disease (> 80%) • op basis van chronische hypertensie (basale ganglia en thalamus)
• amyloïdangiopathie (lobair)
macrovasculaire oorzaak (15%) • aneurysma
• arterioveneuze malformatie
• durale arterioveneuze fistel
• caverneuze malformatie
• cerebrale veneuze sinustrombose (hemorragische transformatie veneus infarct)
hemorragische transformatie arterieel
infarct
acute hypertensie
antistolling en stollingsstoornissen
tumor of metastasen (bijv. melanoom)
middelenmisbruik (cocaïne)
vasculitis
moyamoyaziekte
2 0 C e r e b r o va s c u l ai r e aa n d o e n i n g e n 211

Figuur 20.14 Angiogram van de a. carotis interna rechts (dichte Figuur 20.15 MRI (T2) van de achterste schedelgroeve. Het
pijl). De grote arteriële vaatkluwen is een arterioveneuze malfor- signaalarme gebied rechts naast de vierde ventrikel is een caverneuze
matie. Er is vroege vulling zichtbaar van een grote afvoerende malformatie. Het gebrek aan signaal wordt veroorzaakt door de
vene (open pijl). aanwezigheid van ijzer door oude bloedingen in dat gebied.

zijn oppervlakkig in de hersenen gelegen (lobair hema- de gehele groep te geven. Wel kan worden gezegd
toom), in tegenstelling tot bloedingen bij vaatafwijkingen dat in het algemeen de prognose sterk wordt bepaald
door chronische hypertensie, die diepgelegen zijn. door de grootte en de plaats van het hematoom en
Antistollingstherapie met cumarinederivaten door de onderliggende oorzaak.
geeft een verhoogd risico voor intracerebrale bloe- Voor patiënten met een bloeding op basis van
dingen. Ongeveer 15% van alle patiënten met een ‘small vessel disease’ (tabel 20.6) geldt dat ongeveer
intracerebraal hematoom gebruikt ten tijde van de 40% binnen een maand is overleden, waarvan het
bloeding anticoagulantia en dit percentage neemt merendeel in de eerste paar dagen na de bloeding.
toe tot 30% bij ouderen. Geschat wordt dat er bij een
derde van deze patiënten géén indicatie (meer) was 20.2.5 Behandeling
voor deze therapie(!). ­Patiënten met stollingsstoor- Patiënten met een intracerebraal hematoom moe-
nissen, zoals hemofilie, hebben ook een verhoogd ten op een stroke-unit worden opgenomen. De NTT
risico voor intracerebrale bloedingen. is vergelijkbaar met de NNT voor patiënten met een
Traumatische intracerebrale bloedingen kunnen herseninfarct. Bij de behandeling kan onderscheid
soms niet goed onderscheiden worden van spontane gemaakt worden tussen behandelingen gericht op
intracerebrale hematomen als de toedracht van het het hematoom zelf (chirurgisch en medicamen-
ongeval onduidelijk is. (Eerst de bloeding en daar- teus) en maatregelen om recidiefbloedingen tegen
door het ongeluk, of andersom?) te gaan.
Een bloeding in een tumor (primair of meta­
stase) kan acute toename veroorzaken van al bestaande Acute maatregelen
­focale uitvalsverschijnselen. Soms is een bloeding de Wanneer de patiënt anticoagulantia gebruikt of
eerste manifestatie van een tumor. een stollingsstoornis heeft, wordt onmiddellijk tot
­correctie van de stolling overgegaan om uitbreiding
20.2.4 Beloop en prognose van het hematoom te voorkomen.
Aangezien intracerebrale hematomen uiteenlopende Bij dreigende inklemming door een cerebellair
oorzaken hebben, is het moeilijk een prognose voor hematoom moet operatieve ontlasting overwogen
212 neu r o l o g ie

worden (figuur 20.16). Bij patiënten met supraten- Verder beleid


toriële hematomen is operatie in het algemeen niet Bij oudere patiënten met een voorgeschiedenis van
zinvol, maar operatie kan bij individuele patiënten hypertensie en een diepgelegen bloeding is de oorzaak
overwogen worden, vooral als het een oppervlakkig zeer waarschijnlijk het barsten van een perforerende
gelegen bloeding betreft. arterie en levert verder aanvullend onderzoek zelden
Behandelen van hoge bloeddruk direct na het een andere verklaring. Bij oudere patiënten zonder
ontstaan van het hematoom is veilig (in tegenstelling voorgeschiedenis van hypertensie en een oppervlak-
tot bij het herseninfarct en de subarachnoïdale bloe- kige bloeding is bij zo’n 30% amyloïdangiopathie de
ding) en lijkt de uitkomst te verbeteren (NNT 28). oorzaak. Deze diagnose kan alleen met pathologisch
onderzoek met zekerheid worden gesteld, maar tij-
Figuur 20.16 CT zonder contrast van een hematoom in de dens het leven kunnen bij MRI-onderzoek hiervoor
linker cerebellaire hemisfeer. De hypodense rand rond het hema- wel aanwijzingen worden gevonden (figuur 20.17). Er
toom is oedeem. (De hypodensiteit in de rechter pedunculus cere- is (nog) geen behandeling voor amyloïdangiopathie.
belli is een artefact.) Het stellen van de diagnose kan wel belangrijk zijn
voor het inschatten van de kans op een recidiefbloe-
ding bij gebruik van antitrombotische medicatie. Bij
jongere patiënten wordt vaker een vaatmalformatie
als oorzaak gevonden dan bij ouderen, maar de ge-
noemde vaatmalformaties kunnen op alle leeftijden
voorkomen.
Als een arterioveneuze malformatie of fistel
een bloeding heeft veroorzaakt, is de kans op een
tweede bloeding aanzienlijk en wordt de vaatafwij-
king zo mogelijk behandeld door middel van ope-
ratie, endovasculaire behandeling (embolisatie via
een intra-arteriële katheter), door stereotactische
radiotherapie, of een combinatie van deze. Caver-
neuze malformaties kunnen operatief verwijderd
worden als ze bereikbaar zijn en terugkerende bloe-
dingen of klachten veroorzaken. De behandeling
van patiënten met aneurysma’s wordt in paragraaf
20.4.6 besproken.

Figuur 20.17 MRI van een 66-jarige man met op de T2-gewogen opname (A) een bloeding rechts occipitaal en multipele wittestofafwij-
kingen. Op de voor bloedafbraakproducten gevoelige gradiënt-echo-opname (B) multipele corticale microbloedingen passend bij de diag-
nose cerebrale amyloïdangiopathie. C De MRI met een voor bloedafbraakproducten gevoelige opname van een 76-jarige man met een
bloeding rechts frontaal en de typische tramrailsneerslag van bloedafbraakproducten die past bij cerebrale amyloïdangiopathie.

AA BB CC
2 0 C e r e b r o v a s c u l ai r e aa n d o e n i n g e n 213

Hersenbloeding 20.3 Subarachnoïdale bloeding


Een subarachnoïdale bloeding (SAB) is een intracra-
oorzaken niële (soms spinale) bloeding waarbij het bloed zich
• vaatwandpathologie in arteriolen: lipohyali- in de subarachnoïdale ruimte bevindt (figuur 20.18).
nose en amyloïdafzettingen De belangrijkste oorzaak is het barsten van een
• vaatmalformaties sacculair aneurysma van de cirkel van Willis. Der-
• stollingsstoornissen (waaronder antistollings- gelijke bloedingen kunnen echter ook ontstaan door
behandeling) oppervlakkig gelegen vaatmalformaties, door intra-
verschijnselen cerebrale hematomen die doorbreken naar de sub-
• plotselinge focale uitvalsverschijnselen, met­­ arachnoïdale ruimte, of door schedeltraumata. Deze
­een maximaal in ernst paragraaf betreft de SAB door een sacculair aneu-
• vaker dan bij herseninfarcten: hoofdpijn, misse- rysma.
lijkheid en braken, nekstijfheid en bewustzijnsda- Het is van groot belang een SAB door een ge-
ling (maar klinisch onderscheid onbetrouwbaar) barsten aneurysma niet te missen, omdat met snelle
diagnostiek en behandeling voorkomen kan worden
diagnose dat de patiënt door een recidiefbloeding overlijdt of
• met spoed: snelle behandeling kan schade ernstige schade oploopt. De meeste patiënten met een
beperken (‘time is brain’) subarachnoïdale bloeding door een gebarsten aneu-
• CT en INR rysma zijn tussen 40 en 60 jaar oud.
behandeling
• bij antistollingsmedicatie: couperen 20.3.1 Klinische verschijnselen
• opname op stroke-unit Het belangrijkste symptoom is zeer hevige hoofdpijn
• soms chirurgische evacuatie van het hematoom die van de ene seconde op de andere ontstaat. De helft
van de patiënten verliest daarbij kortere of langere tijd

Figuur 20.18 CT’s zonder contrast. A De hyperdensiteit van de cisternen rond het mesencephalon en in de frontale fissura interhemi­
sferica berust op een subarachnoïdale bloeding. De zwarte ‘maantjes’ (pijl) zijn de temporale zijventrikels die verwijd zijn door een acute
hydrocefalus. B Ter vergelijking een normale CT-coupe met ongeveer dezelfde oriëntatie, waarbij de cisternen rond het mesencephalon
de densiteit van normale liquor hebben.

A B
214 neu r o l o g ie

het bewustzijn, waarschijnlijk door de kortdurend is, een SAB worden overwogen. De bij een SAB vaak
zeer hoge intracraniële druk. voorkomende ECG-veranderingen kunnen de ge-
De hoofdpijn van patiënten met een SAB kan dachte doen ontstaan dat de oorzaak van het coma ge-
niet worden onderscheiden van die van patiënten zocht moet worden in stoornissen van het hart, zoals
met andere oorzaken voor acute zeer hevige hoofd- ritmestoornissen of een gestoorde pompfunctie die
pijn (tabel 20.7). Bij een SAB wordt de pijn meestal hypoxie en ischemie van de hersenen tot gevolg had-
in het gehele hoofd gevoeld, maar eenzijdige hoofd- den. Ook kan de verhoogde bloeddruk die in de acute
pijn komt voor. fase vaak wordt gezien, leiden tot de verkeerde diag-
Nekstijfheid ontstaat niet altijd en als die ont- nose hypertensieve encefalopathie (paragraaf 20.4.2).
staat, is dat vaak pas na enige uren.
Bij ongeveer 20% van de patiënten zijn een of 20.3.2 Aanvullend onderzoek
meer preretinale bloedingen in de oogfundus te zien Als de diagnose SAB is gesteld, moet de patiënt met
(zie figuur 8.5B). Deze ontstaan door plotselinge stij- spoed verwezen worden naar een kliniek waar onder-
ging van de intracraniële druk, waardoor de v. centra- zoek gedaan kan worden naar de oorzaak en behande-
lis retinae wordt dichtgedrukt, met veneuze stuwing ling van een aneurysma. Met CT-onderzoek binnen zes
en extravasatie van bloed als gevolg. Aangezien derge- uur na de bloeding is het bijna onmogelijk de bloeding
lijke plotselinge drukverhogingen vrijwel uitsluitend te missen. Als er geen subarachnoïdaal bloed gezien
voorkomen bij SAB’s is een preretinale bloeding daar wordt en geen andere afwijkingen die het klinische
bijna bewijzend voor (de specificiteit van deze bevin- beeld kunnen verklaren (intraventriculaire bloeding,
ding is dus zeer hoog, de sensitiviteit is laag). cerebellair hematoom, sinustrombose), wordt liquor-
Bij de meeste patiënten worden geen neurolo- onderzoek gedaan (tenzij de CT binnen zes uur na het
gische uitvalsverschijnselen gevonden anders dan ontstaan van de hoofdpijn is gemaakt en door een er-
oogspierparesen. Oogspierparesen kunnen ontstaan varen neuroradioloog beoordeeld is). Als met een van
door druk van het aneurysma (soms al voor de rup- deze technieken een subarachnoïdale bloeding aange-
tuur ervan) op de zenuw; de meest voorkomende is die toond is, wordt angiografisch onderzoek (meestal CT-
door oculomotoriusuitval bij een aneurysma van de a. angiografie) verricht om het aneurysma aan te tonen.
communicans posterior. Uitvalsverschijnselen die ook Alle patiënten met hoofdpijn die van de ene
bij een intracerebrale bloeding zouden kunnen pas- ­seconde op de andere ontstaat en die direct hevig is,
sen (bijvoorbeeld hemiparese, afasie, verwaarlozing moeten op deze manier onderzocht worden. Van alle
en gezichtsvelddefecten), worden gezien bij ongeveer patiënten met een dergelijke hoofdpijn die de huisarts
een vijfde van de patiënten. De uitval ontstaat door raadplegen, blijkt een van de zes een SAB te hebben.
doorbraak van de bloeding in het hersenparenchym,
of door de ruimte-innemende werking van een sub- 20.3.3 Pathogenese en etiologie
arachnoïdaal gelegen hematoom in de fissura Sylvii. De aneurysma’s die de SAB veroorzaken zijn lokale
Een patiënt die comateus is door een SAB, is over uitstulpingen van de vaatwand bij splitsingen van de
het algemeen niet te onderscheiden van patiënten die intracraniële arteriën (sacculaire aneurysma’s; figuur
comateus zijn door andere diffuse cerebrale aandoe- 20.19). Het zijn verworven afwijkingen, met als be-
ningen of door metabole stoornissen, ­bijvoorbeeld een langrijkste risicofactoren roken, hypertensie en het
hypoglykemie. Daarom moet bij iedere comateuze pa- hebben van familieleden met een intracranieel aneu-
tiënt, zeker als het ontstaan van het coma ­onduidelijk rysma. Bij ongeveer 2% van de obducties worden een
of meer aneurysma’s gevonden, dus ze barsten niet
Tabel 20.7 Oorzaken van acute zeer hevige hoofdpijn altijd tijdens het leven.

ernstige • subarachnoïdale bloeding 20.3.4 Beloop en prognose


­aandoeningen • intraventriculaire bloeding Ongeveer een derde van de patiënten die worden opge-
• cerebellair hematoom nomen overlijdt of raakt ernstig geïnvalideerd door de
• cerebrale veneuze trombose bloeding. 10 tot 15% van de patiënten overlijdt al voor-
dat zij het ziekenhuis hebben bereikt. De kans op een
goedaardige • goedaardige inspanningshoofdpijn
­aandoeningen recidiefbloeding bij onbehandelde patiënten is onge-
• hoesthoofdpijn
veer 30% in de eerste drie weken. Andere complicaties
• donderslaghoofdpijn zijn het ontstaan van focale of multifocale cerebrale
2 0 C e r e b r o v a s c u l ai r e aa n d o e n i n g e n 215

a. cerebri anterior 30% a. communicans anterior

a. cerebri media

33%
a. carotis interna
12% a. communicans posterior
25%
a. cerebri posterior

a. basilaris

a. vertebralis

Figuur 20.19 De cirkel van Willis. De meest voorkomende plaatsen waar aneurysmata ontstaan, zijn aangegeven met het percentage
van voorkomen.

ischemie en hydrocefalus. De precieze oorzaak van


het optreden van de ischemie is nog niet opgehelderd, verschijnselen
maar door het subarachnoïdale bloed uitgelokte ver- • acute zeer hevige hoofdpijn
anderingen van het endotheel van hersenvaten spelen • soms met bewusteloosheid, oogspierparesen,
waarschijnlijk een rol; de hydrocefalus ontstaat door focale uitvalsverschijnselen
een blokkade in de liquorcirculatie door het bloed in
diagnose
de basale cisternen (zie hoofdstuk 32).
• met spoed: hoge mortaliteit recidiefbloeding,
die te voorkomen is
20.3.5 Behandeling
• CT of MRI, soms liquoronderzoek
Er wordt naar gestreefd het aneurysma zo spoedig
mogelijk, bij voorkeur binnen 24 uur, af te sluiten behandeling
om recidiefbloedingen te voorkomen. De endovascu- • sacculaire aneurysma’s: endovasculaire ‘coiling’;
laire behandeling heeft, indien technisch mogelijk, de soms chirurgisch ‘clippen’
voorkeur boven operatie, omdat de uitkomst na endo-
vasculaire behandeling over het algemeen beter is dan
na operatie. De endovasculaire behandeling bestaat 20.4 Diffuse encefalopathieën door
uit het opvoeren van een katheter vanuit een liesar- vaataandoeningen
terie tot bij het aneurysma. Via de katheter wordt een
platina spiraaltje (‘coil’) in het aneurysma gebracht en 20.4.1 Postanoxische encefalopathie
daar achtergelaten (figuur 20.20). Hierdoor trombo- Bij een globale cerebrale ischemie of anoxie is bewust-
seert het aneurysma en worden recidiefbloedingen zijnsverlies het belangrijkste initiële verschijnsel. De
voorkomen. Soms is deze behandeling door de vorm duur daarvan varieert van seconden tot minuten (bij-
van het aneurysma niet mogelijk. Dan wordt een cra- voorbeeld bij een syncope) tot weken (bijvoorbeeld na
niotomie verricht, het aneurysma wordt opgezocht een langdurige hartstilstand). ­Globale ­anoxie-­ischemie
en er wordt een klemmetje (‘clip’) op de hals van het ontstaat als het zuurstofaanbod of het bloedaanbod
aneurysma geplaatst (figuur 20.20). Bij beide technie- aan de hersenen achterblijft bij de behoefte of zelfs
ken blijft het lumen van de arterie zelf intact. geheel stopt. De belangrijkste oorzaken zijn een
­circulatiestilstand door ventrikelfibrilleren,­asystolie of
Subarachnoïdale bloeding elektromechanische dissociatie, meestal bij een acuut
hartinfarct, peroperatieve bloeddrukdaling en hypoxie,
oorzaken bijna-verdrinking en koolmonoxidevergiftiging. Bij
• meestal sacculair aneurysma van de cirkel van een daling van de cerebrale bloeddoorstroming onder
Willis of a. cerebri media de kritische grens van 19 ml/190 g/min ontstaan klach-
ten die, wanneer de doorstroming ­vermindert maar
216 neu r o l o gie

A B

Figuur 20.20 A CT-angiografie van een patiënt die een SAB


doormaakte uit een aneurysma van de a. communicans anterior.
B Het aneurysma afgebeeld met een katheterangiogram, waarbij
een katheter is opgevoerd vanuit de a. femoralis tot in de hals-
vaten. C Bij ‘coiling’ van een aneurysma wordt via een katheter
een platinadraad in het aneurysma gebracht, waardoor het
tromboseert; katheterangiogram na plaatsing van de coils.
D Katheterangiogram na plaatsing van de coils. E Bij de operatie
van een sacculair aneurysma wordt een clip op de hals geplaatst,
zodat het aneurysma van de circulatie is afgesloten. E
2 0 C e r e b r o v a s c u l ai r e aa n d o e n i n g e n 217

niet geheel gestopt is, bestaan uit duizeligheid, zwart e­ erste twee weken door de gevolgen van hersenschade
worden voor de ogen, zweten en het gevoel flauw te of door cardiale complicaties. Om de hersenschade te
vallen. Daalt de bloedtoevoer nog verder, dan treedt beperken worden patiënten behandeld met een strikt
bewusteloosheid op. Daarnaast kunnen er bij patiën- gecontroleerde temperatuur van maximaal 36 °C. Voor
ten die vroeg of laat weer bijkomen, verschillende deze behandeling is sedatie noodzakelijk. Is de patiënt
soorten restverschijnselen bestaan. De duur van het na het staken en uitwerken van de sedatie nog coma-
bewustzijnsverlies en de ernst van eventuele restver- teus dan is de prognose over het algemeen slecht.
schijnselen wordt vooral bepaald door de aard van de Dit is zeker zo als er geen somatosensibele evoked
verantwoordelijke stoornis (hypoxie of anoxie, incom- potentials (zie appendix A) zijn op te wekken of als
plete of complete circulatiestilstand) en de duur ervan. drie dagen na de circulatiestilstand de pupilreacties
Hoewel er een sterk verband is tussen de duur van een en corneareflexen afwezig zijn; in dat geval wordt de
reanimatie en de ernst van de uiteindelijke uitvalsver- ondersteunende behandeling gestaakt.
schijnselen, is de ernst bij een individuele patiënt aan
de hand van de reanimatieduur niet goed te voorspel- Postanoxische encefalopathie
len. Hoe langer de patiënt bewusteloos blijft, des te
groter de kans op blijvende restverschijnselen, maar oorzaken
ook hier bestaat een grote interindividuele variatie. • circulatiestilstand of ernstige respiratoire insuf­
Het bewustzijnsverlies na globale cerebrale ficiëntie
ischemie gaat meestal niet gepaard met uitval van verschijnselen
hersenstamreflexen. Vaak zijn er spontane, ver- • coma met behouden hersenstamreflexen
spreid voorkomende myoklonieën. Ook epileptische
insulten komen regelmatig voor. Patiënten die na diagnose
een initieel bewustzijnsverlies weer bijkomen, kun- • bijna altijd duidelijk uit context
nen gedesoriënteerd zijn en geheugenstoornissen • soms CT om subarachnoïdale bloeding of
hebben, zowel antero- als retrograad. Er kan volle- traumatisch hersenletsel uit te sluiten
dig herstel optreden binnen dagen tot weken, maar • behandeling
de geheugenstoornissen kunnen ook maanden blij- • handhaven van normale lichaamstemperatuur
ven bestaan. Bij sommige patiënten die uiteindelijk • behandelen van eventuele epileptische insulten
goed hersteld lijken, kunnen met neuropsycholo- vaststellen slechte prognose
gisch onderzoek toch geringe veranderingen gevon- • met somatosensibele evoked potentials na
den worden in het cognitief functioneren. Patiënten 24 uur of neurologisch onderzoek na 72 uur
die na een lange comaduur toch bijkomen, hebben
behalve blijvende ernstige cognitieve stoornissen
ook motorische afwijkingen. Soms worden focale 20.4.2 Hypertensieve encefalopathie
uitvalsverschijnselen gezien door waterscheidings- De cerebrale bloeddoorstroming wordt voortdurend
infarcten (zie tabel 20.2). Zeldzamere restverschijn- aangepast aan de plaatselijke metabole behoefte en
selen zijn een hypokinetisch-rigide syndroom, is binnen bepaalde grenzen onafhankelijk van wis-
­actiemyoklonieën (myoklonieën die toenemen bij selingen in de bloeddruk. Men noemt dit autore-
gewilde bewegingen) en epilepsie. gulatie. Wat de grenzen bij een individuele patiënt
Bij zeer ernstig aangedane patiënten treedt zijn, hangt van een aantal factoren af. Gemiddeld
geen herstel van het bewustzijn meer op, en gaat is de ondergrens van de arteriële bloeddruk waarbij
het coma over in een permanente vegetatieve toe- de autoregulatie nog functioneert 60 mmHg en de
stand (zie paragraaf 18.1.4). bovengrens 160 mmHg. Bij een patiënt met chroni-
Bij een patiënt met diffuse cerebrale anoxie sche hypertensie liggen beide waarden aanmerkelijk
toont de CT in het acute stadium meestal geen hoger. Daalt de bloeddruk onder de kritische grens,
­afwijkingen. Bij ernstige vormen worden na enige dan ontstaat globale cerebrale ischemie. Bij stijging
tijd soms verlies van het contrast tussen witte en boven de bovengrens kan een diffuse cerebrale func-
grijze stof gezien en diffuse zwelling. Enkele weken tiestoornis ontstaan: hypertensieve encefalopathie.
later treft men vooral diffuse atrofie aan. Herkenning van dit laatstgenoemde ziektebeeld is be-
Van alle patiënten die worden opgenomen na langrijk omdat bij snelle herkenning en behandeling
een succesvolle reanimatie overlijdt alsnog 50% in de geen blijvende schade hoeft op te treden. De typische
218 neu r o l o g ie

patiënt is iemand die al enige tijd met hypertensie Vaatverwijdende middelen worden afgeraden
bekend is, vaak al nierfunctiestoornissen heeft en die omdat deze de oedeemvorming kunnen doen toene-
in uren tot dagen snel toenemende hoofdpijn krijgt, men. Bij voorkeur wordt behandeld met intraveneus
klaagt over wazig zien en toenemend verward wordt. labetalol. Ook preventie van een hypertensieve ence-
Hierna volgt binnen uren een geleidelijke daling van falopathie is belangrijk. Bij vrouwen met eclampsie is
het bewustzijn en krijgt de patiënt epileptische insul- magnesiumsulfaat het meest effectieve medicament
ten en soms aanvalsgewijze focale uitval, met name ter behandeling van insulten.
corticale blindheid en afasie. Bij neurologisch onder-
zoek treft men een patiënt met verminderde aandacht Hypertensieve encefalopathie
aan, met bijna altijd papiloedeem, soms focale uit-
valsverschijnselen en een sterk verhoogde bloeddruk, oorzaken
waarbij waarden van 250/150 mmHg niet ongewoon • sterke langdurige bloeddrukstijging in korte
zijn. Bij patiënten die de hypertensie in korte tijd tijd (bij al langer bestaande hypertensie, acute
ontwikkeld hebben en daarom nog normale grenzen nierziekten, pre-eclampsie)
voor hun autoregulatiecurve ­hebben (bijvoorbeeld bij verschijnselen
glomerulonefritis of zwangerschapstoxicose), zijn de • delier, visusstoornissen, epileptische insulten
bloeddrukwaarden soms maar matig verhoogd. en bewustzijnsdaling
Er moet direct een CT gemaakt worden om an- • hoge bloeddruk
dere aandoeningen uit te sluiten, met name een sub-
arachnoïdale bloeding, een intracerebrale bloeding of diagnose
een herseninfarct. Bij al deze aandoeningen kan in • CT of MRI voor uitsluiten van andere ooraken
de acute fase een hoge bloeddruk gevonden worden. • soms focaal oedeem (pariëto-occipitaal)
Bij een herseninfarct en een subarachnoïdale bloe- behandeling
ding moet de bloeddruk juist niet behandeld worden. • snelle behandeling van de hypertensie
De CT toont bij de hypertensieve encefalopathie vaak • behandeling van epileptische insulten met
geen afwijkingen en soms oedeem, met name pariëto- anti-epileptica
occipitaal. • eclampsie wordt behandeld met magnesium-
De pathologisch-anatomische afwijkingen bij de sulfaat
hypertensieve encefalopathie bestaan vooral uit dif-
fuus oedeem, en verder puntbloedingen en micro-
infarcten. Deze afwijkingen ontstaan doordat de 20.5 Veneuze vaataandoeningen
bloedvatwand onder invloed van de sterk toegenomen Het veneuze systeem wordt onderverdeeld in een op-
cerebrale bloeddoorstroming segmentaal bezwijkt en pervlakkig en een diep deel (figuur 20.21). Het opper-
doorlaatbaar wordt. vlakkige systeem draineert de cortex en de hieronder
De hypertensieve encefalopathie is een zeld- gelegen witte stof. Het diepe systeem draineert de
zaam ziektebeeld. Een categorie patiënten bij wie ­paraventriculaire witte stof, de basale kernen en de
de ­aandoening relatief vaker voorkomt zijn vrouwen oogkassen. Een onderdeel van het diepe systeem is de
met een zwangerschapstoxicose en patiënten met
een nierinsufficiëntie.
Figuur 20.21 Het veneuze deel van de circulatie van de hersenen.
Mits tijdig onderkend, heeft de aandoening
meestal een gunstig beloop. De insulten en de ver- sinus sagittalis
anderingen in het mentale functioneren kunnen superior
ondanks snel ingrijpen toch nog enige dagen blijven falx cerebri
bestaan. In de meeste gevallen leidt een adequate be- sinus sagittalis
inferior
handeling uiteindelijk tot volledige genezing.
Een hypertensieve encefalopathie is altijd een sinus cavernosus
indicatie voor opname op een intensivecareafde- sinus rectus
ling. De therapie bestaat uit een geforceerde daling sinus transversus
sinus sigmoideus
van de bloeddruk. Een snelle daling van 25% van de
­uitgangswaarde van de gemiddelde arteriële bloed-
druk is zonder risico. Verdere daling moet geleide-
lijk (in 24-48 uur) plaatsvinden.
2 0 C e r e b r o va s c u l ai r e aa n d o e n i n g e n 219

sinus cavernosus, die zich aan weerszijden van de sella


turcica bevindt. Deze sinus is vooral van belang omdat
deze doorkruist wordt door de a. carotis interna, de eer-
ste tak van de n. trigeminus en de n. oculomotorius,
n. trochlearis en n. abducens (zie ­figuur 16.3). In het
oppervlakkige systeem wordt het bloed afgevoerd door
de brede, aan de convexiteit gelegen sinus sagittalis su-
perior, die weer overgaat in de sinus transversus. Deze
ontvangt ook bloed uit het diepe systeem, en wel via
de sinus rectus. Vervolgens wordt het bloed afgevoerd
door de v. jugularis, die in verbinding staat met de
v. cava superior.
De belangrijkste cerebrale veneuze aandoening
is de veneuze trombose. We onderscheiden trombose
van de sinus sagittalis superior, van de centrale cere-
brale sinussen en van de corticale venen. De belang-
rijkste aandoening is trombose van de sinus sagittalis
superior. Deze treedt vaak op in combinatie met trom-
bose van corticale venen. Al deze aandoeningen zijn
Figuur 20.22 MRI (T1) van een sinustrombose. In de sinus
zeldzaam en kunnen als complicatie van andere ziek- sagittalis superior is een hyperintense trombus zichtbaar.
ten (tabel 20.8), maar ook spontaan voorkomen.
De klinische verschijnselen van trombose van
de sinus sagittalis superior zijn hoofdpijn (75%), Tabel 20.8 Oorzaken van cerebrale veneuze trombose
papiloedeem, hemiparese, insulten en een verlaagd • infectieus (otitis media of mastoïditis)
­bewustzijn. De stuwingspapillen worden veroorzaakt
• hematologisch (verhoogde stollingsneiging of
door belemmering van de afvloed van liquor uit de ­maligniteit)
sinussen, hetgeen leidt tot verhoging van de liquor-
• tumoren (parasagittaal meningeoom)
druk. De hoofdpijn wordt waarschijnlijk veroorzaakt
door verwijding van de veneuze structuren. Andere • zwangerschap, puerperium (‘kraamhoofd’)
focale verschijnselen kunnen voorkomen, maar zijn • systemische lupus erythematodes
zeldzaam. Bij de corticale veneuze trombose treden • idiopathisch
focale verschijnselen op, met name een hemiparese,
vaak gecombineerd met epileptische insulten.
Bij trombose van de sinus sagittalis superior laat ­ itbreiding van de trombose tegen te gaan lijkt een
u
de CT ofwel geen afwijkingen ofwel aspecifieke af- effectieve therapie en is in elk geval veilig, zelfs bij
wijkingen, zoals nauwe ventrikels, zien. Er ­kunnen patiënten met een hemorragisch infarct. Patiënten
ook infarcten en bloedingen worden gezien. Deze die door een groot veneus infarct dreigen in te klem-
zijn het gevolg van een sterk verhoogde druk in de men, kunnen met een tijdelijke verwijdering van één
cerebrale venen of uitbreiding van de trombose tot schedelhelft (hemicraniëctomie) behandeld worden.
in diezelfde venen. De infarcten zijn vaak hemor-
ragisch en gaan dikwijls gepaard met insulten. Met
behulp van CT- of MR-venografie ­(figuur 20.22) kan Cerebrale sinustrombose
de diagnose met zekerheid gesteld ­worden.
De oorzaken van cerebrale veneuze trombose oorzaken
zijn samengevat in tabel 20.8. • bij lokale infecties, trombotische stollings-
Trombose van de sinus sagittalis superior heeft stoornissen, zwangerschap
een hoge mortaliteit, tussen de 20 en 40%. De patiën- • oorzaak niet altijd duidelijk
ten die de ziekte overleven, hebben meestal geen of in verschijnselen
vergelijking met patiënten met een arterieel hersenin- • varieert van enkel hoofdpijn en stuwingspa-
farct geringe restverschijnselen. pillen tot epileptische insulten, focale uitvals-
Intraveneuze toediening van heparine of sub- verschijnselen en soms diep coma >>
cutane laagmoleculaire heparine om eventuele
220 neu r o l o g ie

20.6 Ruggenmergsyndromen door


>> diagnose vaataandoeningen
• MRI- of CT-venografie Het cervicale en het bovenste thoracale deel van het
behandeling ruggenmerg wordt van bloed voorzien door takken
• antistollingsmedicatie, ook als er hemorragi- van de a. vertebralis en de a. subclavia, de rest door
sche infarcten zijn drie arteriën vanuit de aorta en de aa. iliacae, waarvan
• behandeling van eventuele oorzaak de a. medullaris anterior (of de arterie van Adamkie-
wicz) de grootste is (figuur 20.23). Het voorste twee

Figuur 20.23 De bloedvoorziening van het ruggenmerg in een lengtedoorsnede (A) en in een dwarsdoorsnede (B).

a. vertebralis

a. spinalis medialis a. subclavia


anterior

segmentale arterie
vanuit de thoracale aorta
ruggenmerg

a. medullaris
anterior magna
(Adamkiewicz)

a. sacralis
ascendens

a. hypogastrica
a. iliaca externa

A
2 0 C e r e b r o v a s c u l ai r e aa n d o e n i n g e n 221

a. spinalis medialis anterior


(gearceerde gebied
wordt hierdoor verzorgd)
wervellichaam
a. segmentalis
a. radicularis
anterior

zenuwwortel
sensibel
ganglion
a. radicularis
posterior

Figuur 20.23 Vervolg.

derde deel van het ruggenmerg wordt van bloed voor- bloeding lijken, vooral bij een lokalisatie hoog in
zien door de a. spinalis anterior, het achterste deel de nek
door de a. spinalis posterior. Intramedullaire bloedingen zijn bijna altijd het
gevolg van een trauma (zie hoofdstuk 21).
20.6.1 Ruggenmerginfarct Spinale epidurale en subarachnoïdale bloedin-
Infarcten in het vaatgebied van de a. spinalis ante- gen kunnen spontaan ontstaan bij stollingsstoornis-
rior ter hoogte van T4-6 kunnen ontstaan door een sen (meestal antistollingsmedicatie) of in aansluiting
aneurysma dissecans van de abdominale aorta of aan een trauma of punctie (lumbaalpunctie, epidurale
bij het aanbrengen van een aortabroekprothese. De anesthesie). De verschijnselen zijn lokale rugpijn in
verschijnselen zijn acute pijn in de rug, uitstralend combinatie met radiculaire pijn en soms een ruggen-
naar de taille of het been, gevolgd door zwakte van merg- of caudasyndroom.
beide benen en mictiestoornissen. Door het sparen Al deze bloedingen kunnen met MRI aange-
van de achterstrengen blijft de gnostische sensibiliteit toond worden. Bij extramedullaire bloedingen kan
gespaard. Het infarct kan met een MRI zichtbaar ge- met snelle chirurgische evacuatie blijvende schade
maakt worden. Er is geen behandeling. De prognose aan het ruggenmerg voorkomen worden.
is in het algemeen slecht.
20.6.3 Spinale durale arterioveneuze fistel
20.6.2 Bloeding rond en in het ruggenmerg Spinale durale arterioveneuze fistels zijn meestal tho-
Spinale arterioveneuze malformaties kunnen een racaal gelokaliseerd. Ze veroorzaken focale ischemie
spinale subarachnoïdale bloeding veroorzaken. van het ruggenmerg door veneuze stuwing. Het rug-
Acute rugpijn of nekpijn (afhankelijk van de loka- genmergsyndroom dat hierdoor ontstaat kan gelei-
lisatie) wordt gevolgd door uitstralende pijn in één delijk progressief zijn, maar kan zich ook uiten door
been of beide benen, of door hoofdpijn, met bij uitvalsverschijnselen bij lopen, die weer herstellen
onderzoek tekenen van meningeale prikkeling en bij rust. De spinale durale fistel kan door selectieve
radiculaire prikkeling, en soms ook verschijnselen katheterisatie en embolisatie met lichaamsvreemd
ten gevolge van myelopathie. Het klinische beeld materiaal afgesloten worden, of operatief worden op-
kan op dat van een intracraniële subarachnoïdale geheven.
222 neu r o l o g ie

Ruggenmergsyndromen door vaataandoeningen Zoekwoorden


cerebral venous thrombosis
oorzaken hypertensive encephalopathy
• ruggenmerginfarct door dissectie aorta of aorta- intracerebral hemorrhage
operatie ischemic stroke
• spinale subarachnoïdale bloedingen door vaat- postanoxic encephalopathy
malformaties spinal dural arteriovenous fistula
• veneuze stuwing door spinale durale arteriove- spinal infarct
neuze fistels stroke
subarachnoid hemorrhage
verschijnselen
transient ischemic attack
• infarct, veneuze stuwing: uitvalsverschijnselen
• spinale subarachnoïdale bloeding: lokale pijn
en radiculaire pijn
diagnose
• MRI, MR-angiografie
behandeling
• vaatmalformaties en spinale durale arteriove-
neuze fistels: endovasculaire embolisatie
21 Traumatologie

hoofdletsel
•• mechanische impact op het hoofd zonder bewustzijnsverlies of posttraumatische amnesie
hersenletsel
•• mechanische impact op het hoofd met kort- of langdurend bewustzijnsverlies of posttraumatische
amnesie; varieert van licht tot ernstig
•• onderscheid tussen primaire schade (door het trauma zelf) en secundaire schade (door algemene
complicaties als hypotensie of intracraniële complicaties als epi- of subduraal hematoom)
letsel van de wervelkolom en het ruggenmerg
•• partiële of complete dwarslaesie
letsels van plexus en perifere zenuwen
•• worden besproken in hoofdstuk 31

Ongevallen zijn de belangrijkste doodsoorzaak van 21.1 Traumatisch hoofdletsel en


mensen onder de 45 jaar. Traumatisch letsel van de hersenletsel
hersenen en van het ruggenmerg is bovendien een Verreweg de meeste mensen (80-85%) die een
belangrijke oorzaak van invaliditeit bij mensen die hoofdtrauma doormaken bij een verkeersongeluk of
bij ongevallen betrokken waren. een val, zijn niet of slechts enkele minuten buiten
In Nederland worden jaarlijks 200 per 100.000 bewustzijn. De overige 15 tot 20% is langer bewuste-
inwoners met een hersenletsel gezien in een zie- loos, van uren tot dagen of weken. Voor een goed be-
kenhuis. Van alle opgenomen patiënten heeft 80 grip van het behandelingsbeleid bij beide groepen is
tot 85% een licht hersenletsel, het letsel is matig kennis van de pathofysiologische achtergronden van
ernstig of ernstig bij respectievelijk 10 en 5-10%. traumatisch hersenletsel van belang. Die worden dan
De incidentie van traumatisch ruggenmergletsel ook eerst besproken, gevolgd door de patiëntencate-
varieert van twee tot vijf patiënten per 100.000 per gorie met langdurend bewustzijnsverlies. Maar met
jaar. de groep met kortdurend bewustzijnsverlies zullen
Bijna de helft van de ongevallen vindt plaats in de meeste artsen dus het vaakst te maken krijgen.
het verkeer, vooral in de leeftijdsgroep van 20 tot 29
jaar. Andere oorzaken zijn ongevallen thuis of op 21.1.1 Pathofysiologie en pathologie van
het werk, door sporten of door geweld. Mannen zijn traumatisch hersenletsel
drie keer vaker betrokken bij een ongeval dan vrou- Bij traumatisch hersenletsel onderscheiden we pri-
wen. Bij kinderen jonger dan 4 jaar zijn valpartijen maire schade door de mechanische impact, en se-
de meest voorkomende oorzaak, bij oudere kinderen cundaire schade door verschillende complicaties in
verkeersongevallen. Bij kinderen jonger dan 1 jaar is en buiten de schedel. Beide soorten schade kunnen
mishandeling de belangrijkste oorzaak. zowel diffuus als lokaal ontstaan (tabel 21.1).

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_21, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
224 n e u r o l o g ie

Primair hersenletsel Een contusiehaard kan ook ontstaan door een impres-
Primaire diffuse hersenschade wordt veroorzaakt siefractuur, een schedelfractuur waarbij een of meer
door snelle torsiebewegingen van het hoofd. Bij ge- botstukken naar binnen gedrukt worden (figuur 21.3).
ringe krachten is er alleen een voorbijgaande diffuse Bij veel ongevallen is er natuurlijk een combina-
cerebrale disfunctie. Bij sterkere krachten ontstaat tie van torsiekrachten en lineaire krachten en ontstaat
structurele schade, met verscheuring van axonen in de een combinatie van lokale en diffuse schade.
witte stof van de cerebrale hemisferen (diffuse axonale
schade). Pas bij ernstig diffuus letsel komen ook be- Secundair hersenletsel
schadigingen voor in de hersenstam. Axonale schade De primaire hersenschade neemt in de eerste uren
kan gepaard gaan met puntbloedinkjes verspreid in na het trauma nog toe door biochemische reacties die
de witte stof van de hemisferen, op de overgang van van invloed zijn op de uiteindelijke celschade. Gene-
grijze naar witte stof, en in het corpus callosum, de tische factoren lijken een rol te spelen bij de modifi-
thalamus en de hersenstam ­(figuur 21.1). catie van de uiteindelijke schade. Secundaire diffuse
Primaire lokale hersenschade ontstaat door snelle schade kan ook ontstaan door extracerebrale compli-
acceleraties en deceleraties van het hoofd. De cortex en caties: hypotensie, hypoxie of anemie door bijvoor-
de onderliggende witte stof worden lokaal beschadigd, beeld bloedverlies of een pneumothorax.
met oedeemvorming en kleine of grote bloedingen. Secundaire lokale schade ontstaat vooral door
Dergelijke lokale beschadigingen worden contusiehaar- de ontwikkeling van intracraniële hematomen. Een
den genoemd (figuur 21.2). De meeste contusiehaar- epiduraal hematoom bevindt zich tussen het schedel-
den komen voor in de basale frontale en temporale dak en de dura mater en ontstaat door verscheuring
­kwabben, waar deze over de oneffen schedelbasis be- van meningeale arteriën, met een arteriële bloeding
wogen worden. Ze kunnen ook ontstaan direct onder als gevolg (figuur 21.4). Vaak is er een lineaire pa-
het contactoppervlak van het intacte schedeldak (‘coup­ riëtotemporale schedelfractuur (een fractuur zonder
letsel’). Soms ontstaat daarbij ook letsel in diagonaal verplaatsing van botstukken; figuur 21.5). Een sub-
daartegenover gelegen structuren (‘contrecoupletsel’). duraal hematoom bevindt zich tussen de dura en de

Tabel 21.1 Primair en secundair traumatisch hersenletsel

primair secundair
diffuus diffuse axonale schade hypotensie, hypoxie, anemie
lokaal contusiehaarden intracraniële hematomen, oedeem

Figuur 21.1 CT’s met indirecte tekenen van diffuus traumatisch hersenletsel. A Puntbloeding in de thalamus rechts. B Bloed in het
voorste gedeelte van het corpus callosum. C Kleine puntbloedingen links frontaal op de overgang van grijze naar witte stof. Diffuse
axonale schade is met MRI beter zichtbaar.

A B C
21 Trau matol ogie 225

arachnoidea. Het gaat bijna altijd om een veneuze of langs de falx of het tentorium cerebelli (figuur
bloeding door verscheuring van venen die aan het 21.6). Meestal is er geen schedelfractuur. Anders dan
oppervlak van het hersenparenchym lopen. Hierbij bij het epidurale hematoom is er vaak (bij ongeveer
wordt bloed gezien tussen de schedel en de hersenen 80%) een bijkomende contusie van het hersenpa-
renchym. Bij zuigelingen kunnen subdurale hema-
Figuur 21.2 CT met contusiehaarden beiderzijds frontaal. Wit = tomen ontstaan door relatief licht schudden van het
bloed; omringend donkergrijs = oedeem. nog slecht motorisch gecontroleerde en relatief grote
hoofd, waarbij verscheuring van ankervenen kan op-
treden (‘shaken baby’). Bij oogspiegelen vind je dan
soms retinabloedingen, wat de diagnose kindermis-
handeling vrijwel zeker maakt.
Bloedingen in contusiehaarden kunnen in de
loop van de tijd conflueren tot grotere intracerebrale
hematomen, die verder in volume kunnen toenemen.
Elk van deze drie typen hematomen kan tot verplaat-
sing van intracraniële structuren en inklemming lei-
den (zie paragraaf 18.1.3).
Hierboven werden al de impressiefractuur en de
lineaire fractuur genoemd. Er zijn ook verschillende
schedelbasisfracturen mogelijk (figuur 21.7). Een
fractuur van de voorste schedelbasis kan leiden tot
liquorlekkage via de neus en een brilhematoom (zie
figuur 7.3). Een fractuur van de middelste schedelbasis
tot liquorlekkage via het oor, een ­hematotympanum
(bloed achter het trommelvlies), en een aange-
zichtsparese door een laesie van de n. facialis in het

Figuur 21.3 CT van een impressiefractuur, met als contrecouplaesie een subduraal hematoom.

A B
226 n e u r o l o g ie

a. meningea media

fractuur
hematoom

fractuur

dura

schedel

B C

Figuur 21.4 A Epiduraal hematoom door verscheuring van de a. meningea media. B CT van een epiduraal hematoom. C Op de
botinstelling van de CT is de schedelfractuur zichtbaar.

rotsbeen. Ook kan hierbij een hematoom bij het mas-


toïd ontstaan, zichtbaar achter het oor (‘battle sign’; secundaire schade: door ontwikkelingen kort na het
zie figuur 7.3). Deze hematomen worden vaak pas en- trauma
kele uren na het trauma zichtbaar. • epiduraal hematoom: tussen schedel en dura,
meestal arterieel
Traumatisch hoofd- en hersenletsel • subduraal hematoom: tussen dura en arach-
noidea, veneus
primaire schade: door de impact van het trauma • volumetoename contusiehaard door bloeding
• schedel: lineaire fractuur, impressiefractuur en of oedeem
schedelbasisfractuur • systemische complicaties: hypotensie (bloed-
• hersenen: diffuse axonale schade, contusiehaarden verlies), hypoxie
21 Trau mat ol ogie 227

B
Figuur 21.5 A Zijdelingse röntgenfoto van de schedel van een patiënt die na een val van de trap enkele minuten bewusteloos geweest is. Bij de
pijl is een lineaire fractuur zichtbaar. Schedelfoto’s spelen tegenwoordig bij de evaluatie van traumapatiënten geen rol meer. B Reconstructie van
de schedel uit een groot aantal axiale CT-coupes. Met de gele pijlen worden fracturen aangegeven in het os frontale en in de arcus zygomaticus.

hoe kort ook, dan spreken we van traumatisch her-


senletsel (‘hersenschudding’). Dit letsel wordt naar
ernst verder ­ingedeeld in licht, matig of ernstig,
aan de hand van de totaalscore van de Glasgow
Coma Schaal (tabel 21.2; zie voor de Glasgow
Coma Schaal paragraaf 19.2.1). Deze beoordeling
wordt pas gemaakt als de algehele toestand van de
patiënt gestabiliseerd is. Bij een ernstig hersenlet-
sel is de patiënt per definitie in coma: hij opent de
ogen niet, volgt geen opdrachten op en uit geen
woorden (GCS van 1-5-2 of lager).
De duur van het bewustzijnsverlies is afhankelijk
van de energie van de impact en kan variëren van se-
conden tot uren, dagen of weken of nog langer. Als de
patiënt weer bijkomt is hij meestal gedurende een pe-
riode verward en onrustig. Deze verwardheid berust
op een posttraumatische amnesie, soms in combina-
tie met een frontotemporale contusie.
Figuur 21.6 CT van een acuut subduraal hematoom.
Posttraumatische amnesie
Nadat de patiënt is bijgekomen, kan hij vaak enige
21.1.2 Klinische verschijnselen tijd geen nieuwe informatie in het geheugen opslaan.
De belangrijkste manifestaties van diffuus her- Deze stoornis in het anterograde episodische geheu-
senletsel zijn bewustzijnsverlies en amnesie. Een gen bij patiënten met traumatisch hersenletsel wordt
trauma waarbij het hoofd betrokken is dat niet posttraumatische amnesie genoemd (PTA). Naast
leidt tot bewustzijnsverlies of amnesie noemen we de geheugenstoornis is de patiënt aanvankelijk ge-
een traumatisch hoofdletsel. Is er wel een van beide, durende deze periode gedesoriënteerd, verward en
228 n e u r ol o g ie

bulbus olfactorius

1 orbitadak

os sphenoidale
2

3
os petrosum

foramen magnum

Figuur 21.7 Schedelbasisfracturen. 1 Voorste schedelgroeve: reukverlies (komt bij schedelhersenletsel ook zonder fractuur voor). 2 Os
sphenoidale: nasale liquorroe. 3 Os petrosum: liquorroe uit oor, uitval van de n. facialis, uitval van de n. octavus.

Tabel 21.2 Indeling van traumatisch hersenletsel naar ernst

Glasgow Coma Score bewustzijnsverlies PTA


hoofdletsel 15 afwezig afwezig
hersenletsel aanwezig aanwezig
•• licht 13-15
•• matig 9-12
•• ernstig ≤8
PTA: posttraumatische amnesie.

motorisch onrustig. De PTA kan snel herstellen en mediaal in de temporale kwab gelegen hippocampi,
kort duren (minuten) maar kan ook weken aanhou- die door het mechanisch geweld tegen het rotsbeen
den en dan geleidelijk herstellen. Meestal is er ook geslagen zijn (zie paragraaf 17.1.3).
een stoornis van het retrograde episodische geheu- De uiteindelijke tijdsduur van de PTA blijkt
gen, de zogenoemde retrograde amnesie. De tijds- goed te correleren met andere maten voor de ernst
duur waarvoor een retrograde amnesie bestaat is zeer van het hersenletsel, zoals de duur van het coma en
wisselend en kan variëren van minuten tot dagen. de mate van herstel. Dit geldt niet voor de retrograde
Deze tijdsduur krimpt geleidelijk weer in, waarbij amnesie. Wil je bij een patiënt die in het verleden
­herinneringen van gebeurtenissen voor het ongeval een ‘hersenschudding’ heeft doorgemaakt een idee
weer terugkomen. In alle gevallen blijft informatie krijgen over de ernst daarvan, vraag dan naar de
over de directe toedracht van het ongeval verloren. tijdsduur van het geheugenverlies na het ongeval.
Zowel de PTA als de retrograde amnesie wordt waar- Als dit een paar minuten is, dan heeft de patiënt
schijnlijk verklaard door een functiestoornis van de kennelijk een licht hersenletsel doorgemaakt, bij
21 Tra u matol ogie 229

enkele weken moet het een ernstig hersenletsel ge- hematoom zijn bij het ontstaan daarvan meestal nog
weest zijn. bewusteloos door het initiële letsel, maar bij 30% ont-
staat klinische achteruitgang (bewustzijnsdaling, insul-
Focale uitvalsverschijnselen ten) na een lucide interval, dat wil zeggen: een interval
Focale uitvalsverschijnselen zijn de belangrijkste met helder bewustzijn. Bij een subduraal hematoom
manifestatie van lokaal hersenletsel. Hemiparese komt een lucide interval veel minder vaak voor.
en afasie komen het meest voor. Bij patiënten met
een ernstige bewustzijnsdaling zijn deze niet vast te Posttraumatische insulten
stellen; een asymmetrische motorische reactie kan Per definitie spreken we van vroege posttrauma-
op een hemiparese wijzen. De sterke motorische tische insulten als deze zich binnen een week na
onrust, afwerend gedrag en verbale ontremming die het ongeval voordoen (zie paragraaf 21.1.4 voor
kan voorkomen na kortdurende bewusteloosheid, late posttraumatische epilepsie). De meeste vroege
zijn een focaal verschijnsel dat berust op een fron- posttraumatische insulten komen echter al voor
totemporale contusie, en treden vaak op in de fase in de eerste uren na het ongeval. Het zijn meestal
waarin de patiënt nog ernstige inprentingsstoornis- ­gegeneraliseerde aanvallen. Deze kunnen echter
sen heeft (PTA). net als focale aanvallen een aanwijzing zijn voor
een contusiehaard of een intracerebraal, epiduraal
Andere verschijnselen of subduraal hematoom.
Fracturen van de schedelbasis en orbita kunnen uit-
val veroorzaken van hersenzenuwen, met name van Kindercontusie
de n. olfactorius, n. opticus, oogspierzenuwen (vooral Hiermee wordt een specifiek klinisch beeld bedoeld
de n. abducens) en de n. facialis. Lichtstijfheid en pu- (dus niet enkel ‘een contusie bij kinderen’). Na een
pilverwijding komen ook voor bij inklemming (zie relatief licht hersenletsel, waarbij het kind aanvan-
paragraaf 18.1.3). Dubbelzien bij orbitafracturen kan kelijk wakker is en alert, treedt binnen enkele uren
ook ontstaan door beklemming van een oogspier in na het trauma een secundaire verslechtering op, met
de fractuur. Bij patiënten met een ernstig hersenlet- braken en daling van het bewustzijn. Het kind ver-
sel met diffuse axonale schade kunnen in de eerste betert meestal weer binnen enkele uren. Soms ont-
dagen tot weken zogenoemde ‘vegetatieve stormen’ staat progressief gegeneraliseerd hersenoedeem met
optreden, aanvallen met autonome disregulatie, met inklemming. De CT laat geen afwijkingen zien of een
profuus transpireren, tachycardie, tachypneu en hy- diffuse zwelling zonder lokale afwijkingen. Dit klini-
pertensie, soms gepaard met strekkrampen. Deze sche beeld kan tot één dag na het ongeval optreden.
aanvallen treden vooral op bij aanraking of interne De oorzaak is niet bekend.
ontregelingen (koorts, pijn).
21.1.4 Aanvullend onderzoek
21.1.3 Secundaire verslechtering De noodzaak voor beeldvormend onderzoek is vooral
afhankelijk van de ernst van het trauma. Bij het ont-
Hersenoedeem en inklemming breken van bewustzijnsverlies en amnesie (schedel-
Gegeneraliseerd hersenoedeem of oedeem rond een trauma) wordt geen beeldvorming verricht, tenzij er
contusiehaard kan in de eerste dagen na een onge- risicofactoren zijn voor het ontstaan van intracraniële
val toenemen. Bewustzijnsdaling is de belangrijkste complicaties (tabel 21.3). Bij patiënten met bewust-
manifestatie hiervan, bij inklemming ontstaan pupil- zijnsverlies of amnesie (hersenletsel) wordt wel beeld-
stoornissen; ook kan de ernst van focale verschijnselen vorming van de hersenen verricht. Röntgenfoto’s van
toenemen. De oedeemvorming bereikt een maximum de schedel spelen geen rol meer bij de diagnostiek
op de 3e à 4e dag. van hersenletsel.

Intracraniële hematomen Computertomografie


Een contusiehaard kan niet alleen door oedeem in Een CT heeft in de acute fase de voorkeur boven een
grootte toenemen, maar ook door nieuwe intracerebrale MRI: het onderzoek geeft voldoende informatie voor
bloedingen (figuur 21.8). Patiënten met een ­epiduraal het acute beleid, is snel uitvoerbaar, ook bij onrustige
230 n e u r o l o gie

A B

Figuur 21.8 CT’s van een patiënt met hersenletsel met secundaire verslechtering. A Recht frontopariëtaal is een dun subduraal hema-
toom zichtbaar. B Bij klinische verslechtering twaalf uur na het ongeval toont een nieuwe CT intracerebrale hematomen omringd door
oedeem.

Tabel 21.3 Risicofactoren voor het ontstaan van intracraniële complicaties

•• hoogenergetisch trauma*
•• persisterende posttraumatische amnesie
•• focale uitvalsverschijnselen
•• schedelletsel (behaarde hoofdhuid)
•• schedel(basis)fractuur
•• vroeg posttraumatisch insult
•• persisterend braken
•• progressieve hoofdpijn
•• leeftijd > 60 jaar
•• onduidelijke toedracht van het ongeval
•• stollingsstoornissen (meestal anticoagulantiagebruik)
•• intoxicaties (alcohol, drugs)
* Hoogenergetisch trauma = ongeval met hoge snelheid of val van grote hoogte.

patiënten. De frequentie van CT-afwijkingen varieert Bij impressiefracturen kan de eventuele daaronder
van 10 tot 40% bij licht en matig hersenletsel en stijgt liggende pathologie zichtbaar zijn.
naarmate de GCS lager is. Mogelijke ­afwijkingen heb-
ben we hierboven besproken (figuren 21.1 tot en met Magnetic resonance imaging
21.7). Schedelbasisfracturen worden meestal niet op MRI speelt geen rol in de acute fase van hersenletsel,
een CT gezien en worden klinisch gediagnosticeerd. maar kan soms wel in een latere fase van betekenis zijn
21 TrAu mATol ogie 231

voor het beoordelen van restverschijnselen. Kleine contu- combinatie. Factoren die ongunstig zijn voor een goede
siehaarden, vooral ter plaatse van de schedelbasis, en atro- uitkomst zijn afwezige pupilreacties en een lage gCS bij
fie kunnen zichtbaar gemaakt worden, en met behulp van opname, afwijkingen op de CT, hogere leeftijd en een
specifieke technieken kunnen aanwijzingen verkregen lange duur van de posttraumatische amnesie.
worden voor diffuse axonale schade (figuur 21.9). De mortaliteit is bij licht hersenletsel minder dan 1%.
Het merendeel van de patiënten herstelt zonder
Ander onderzoek problemen. een kleine groep houdt echter klachten
Patiënten met een matig tot ernstig trauma wor- die interfereren met hervatting van werk of sociale
den uiteraard ook onderzocht op extracraniële activiteiten. Bij matig hersenletsel is de mortaliteit
pathologie. er wordt röntgendiagnostiek verricht van 4%; 75 tot 90% herstelt goed. Van de patiënten met
thorax, wervelkolom en extremiteiten, en echografie een ernstig hersenletsel overlijdt een derde in de
van de buik voor eventueel inwendig buikletsel. acute fase. Van de resterende patiënten ontwikkelt 3
Nekpijn is altijd een reden voor beeldvorming om tot 5% een vegetatieve toestand en 10% blijft ernstig
eventuele fracturen of dislocaties aan het licht te bren- cognitief en motorisch gehandicapt. goed herstel of
gen (paragraaf 21.2.3). Vaak wordt bij aanspreekbare herstel met een geringe handicap treedt bij ongeveer
patiënten een nekfoto gemaakt of een CT bij verlaagd de helft van de patiënten op (tabel 21.4).
bewustzijn wanneer de patiënt geen pijn kan aangeven.
Fysieke restverschijnselen
21.1.5 Beloop en prognose De meest voorkomende lichamelijke restverschijnse-
Het meeste herstel na hersenletsel treedt op in de eerste len zijn coördinatiestoornissen en spastische paresen
zes maanden, hoewel verdere verbetering tot een jaar door diffuse beschadiging van de cerebrale witte stof.
na het trauma nog mogelijk is. Verbetering na een jaar Bij contusiehaarden kunnen focale verschijnselen
betreft vaak aanpassing aan beperkingen en niet zozeer blijven bestaan, zoals hemiparese en afasie. Na licht
herstel van uitgevallen functies. De patiënt kan zowel fy- hersenletsel kunnen lichte woordvindstoornissen of
sieke als mentale restverschijnselen overhouden, vaak in hersenzenuwuitval blijven bestaan.

Figuur 21.9 MRI bij traumatisch hersenletsel A Coronale MRI (T2) van een 67-jarige man met klachten over concentratie en geheugen
vijf maanden na een val. Bij opname indertijd was de GCS 9; CT toonde alleen subarachnoïdaal bloed. De MRI toont weefselverlies
links frontaal en rechts temporobasaal. B Axiale MRI (T2*-gewogen gradiënt-echo-opnamen) van een 23-jarige vrouw met cognitieve
klachten zeven weken na een val van de fiets. Bij opname indertijd was de GCS 12, CT toonde één puntbloedinkje rechts frontaal. De
MRI toont multipele kleine hypo-intense laesies beiderzijds frontaal en in het corpus callosum, passend bij puntbloedinkjes bij difuus
axonaal letsel. C MRI (diffusion tensor imaging) van een patiënt die bij opname na een auto-ongeval een GCS had van 5, en cognitieve
stoornissen drie maanden na het ongeval. Op deze afbeelding zijn de vezelverbindingen van links naar rechts rood gekleurd, van craniaal
naar caudaal blauw, en van frontaal naar occipitaal groen. In het genu van het corpus callosum (rode pijl) is het aantal vezels sterk
verminderd (vergelijk met het splenium van het corpus callosum, witte pijl).

A B C
232 n e u r o l o gie

Tabel 21.4 Globale uitkomst na traumatisch hersenletsel

ernst (initiële GCS) uitkomst na 3 maanden uitkomst na 1 jaar


(overleden/zelfstandig) (overleden/zelfstandig)
licht (13-15) 0,4%/98% 0,4%/100%
matig (9-12) 4%/87% 4%/95%
ernstig (≤ 8) 33%/41% 38%/50%

Van hersenzenuwuitval komt reukverlies door van werk of sociale activiteiten moet met deze klachten
uitval van de n. olfactorius het meest voor. Het ont- rekening worden gehouden.
staat waarschijnlijk door verscheuring van de fila
olfactoria die door de voorste schedelbasis naar de Late posttraumatische epilepsie
bulbus olfactorius lopen. De reuk herstelt meestal Bij 5 tot 10% van patiënten met middelzwaar en
niet. Uitval van de n. facialis door een rotsbeenfrac- ernstig traumatisch hersenletsel ontstaat late post-
tuur veroorzaakt een aangezichtsparese. Dubbelzien traumatische epilepsie (eerste insult later dan één
door oogspierzenuwuitval kan binnen een halfjaar week na het trauma), vooral bij patiënten met een
spontaan ­herstellen en vormt pas een jaar na het ­impressiefractuur of een intracerebraal hematoom,
trauma een indicatie voor eventuele operatieve oog- vroege posttraumatische insulten of langdurige
spiercorrectie. PTA. De meeste aanvallen zijn focaal motorische of
complex partiële aanvallen. De eerste insulten tre-
Mentale restverschijnselen den vaak op binnen een jaar na het ongeval, maar
Er kunnen zowel cognitieve restverschijnselen zijn posttraumatische epilepsie kan tot 15 jaar later nog
als persoonlijkheidsveranderingen. Bekend is de manifest worden.
typische trias vergeetachtigheid, concentratiestoor-
nissen en snelle vermoeibaarheid. Deze verschijn- Vegetatieve toestand
selen gaan vaak gepaard met snel geïrriteerd zijn Bij een kleine groep patiënten met ernstig her-
en overgevoeligheid voor drukte en lawaai, waar- senletsel herstelt het bewustzijn niet en gaat het
door problemen ontstaan met de werkhervatting coma over in een vegetatieve toestand of een laag-
en met sociale ­activiteiten. Ze kunnen zowel na een bewuste toestand (zie paragraaf 18.1.4). Ongeveer
diffuus als na een lokaal letsel optreden en komen de helft van de patiënten die één maand na het
meer voor naarmate het hersenletsel ernstiger was trauma in een vegetatieve toestand zijn, komt weer
(figuur 21.9). Bij neuropsychologisch onderzoek tot bewustzijn, meestal ­binnen zes maanden. Na
zijn vooral de uitvoerende functies gestoord, waar- drie maanden in een vegetatieve toestand is de
bij traagheid van informatieverwerking op de voor- kans op herstel van het bewustzijn nog maar 10%,
grond staat. altijd in combinatie met een ernstige mentale en
Soms is er een persoonlijkheidsverandering met fysieke handicap. Na een jaar spreekt men van
een frontaal karakter (zie paragraaf 17.1.5). Als dit uitge- een permanente vegetatieve toestand. Bij deze pa-
sproken is, treedt ontremd gedrag op of is juist sprake tiënten worden meestal behandelingsbeperkingen
van initiatiefloosheid. Bij een meer subtiele presentatie afgesproken, en vaak wordt de kunstmatige toe-
staat egocentrisch gedrag op de voorgrond, waardoor diening van vocht en voeding gestaakt, waarna de
problemen kunnen ontstaan in persoonlijke relaties patiënt overlijdt.
en andere sociale contacten. Ziekte-inzicht ontbreekt
meestal. In de eerste maanden na het ongeval nemen
Klinische verschijnselen van traumatisch
de gedragsveranderingen meestal geleidelijk af. Met
hersenletsel
toenemend ziekte-inzicht worden ook meer klachten
door patiënten zelf aangegeven, zoals vergeetachtig- kort na het trauma
heid, concentratiestoornissen, snelle vermoeibaarheid • bewustzijnsverlies: duur afhankelijk van ernst
en hoofdpijn. Deze klachten kunnen weken tot maan- trauma
den na een ongeval nog aanwezig zijn. Bij hervatting
21 Tra u matol ogie 233

cerebrale schade en er moet dus goed gezocht worden


• secundaire bewustzijnsdaling: na aanvankelijk een bloedingsbron (vaak intra-abdominaal). Zolang
normaal of licht gedaald bewustzijn, door eventueel nekletsel niet is uitgesloten moet de nek met
intracraniële hematomen, met dreigende een kraag gestabiliseerd worden. Bij klinische aanwij-
inklemming zingen voor een voorste schedelbasisfractuur (helder
• posttraumatische amnesie: periode van vocht uit de neus, brilhematoom) mag vanwege infec-
inprentingsstoornissen, duur afhankelijk van tiegevaar geen sonde via de neus worden ingebracht.
ernst trauma Als er pupilverschil ontstaat door mogelijke begin-
• focale uitvalsverschijnselen: hemiparese, nende inklemming, kan met intraveneuze toediening
afasie; motorische onrust en ontremming van mannitol (dat water aan de hersenen onttrekt
(frontotemporale contusie) waardoor het hersenvolume tijdelijk kan afnemen)
• epileptische insulten (vroeg symptomatisch) tijd gewonnen worden voor een CT en eventueel chi-
mogelijke restverschijnselen rurgisch ingrijpen. Insulten worden in eerste instantie
• coördinatiestoornissen en paresen behandeld met midazolam of diazepam, bij herhaling
• reukverlies wordt de patiënt met anti-epileptica behandeld.
• cognitieve stoornissen en persoonlijkheids-
veranderingen Behandeling in het ziekenhuis
• insulten (laat symptomatisch) Patiënten met ernstig of matig hersenletsel worden
• bij ernstig letsel vegetatieve of laagbewuste opgenomen op een intensivecareafdeling, waar ge-
toestand protocolleerde bewaking kan plaatsvinden. Het doel
van de opname is het voorkomen van secundaire
schade door complicaties en het optimaliseren van
de omstandigheden voor herstel (tabel 21.5). Het
21.1.6 Behandeling voorkomen van ischemische schade en verhoogde
Zeker in de eerste uren na het trauma gaan diagnos- intracraniële druk staat op de voorgrond. Normovole-
tiek en behandeling hand in hand, soms loopt de be- mie, goede oxygenatie en normocapnie zijn hiervoor
handeling al vooruit op de diagnostiek. Het is vooral de voorwaarden, evenals de snelle behandeling van
de secundaire diffuse en lokale schade die tot op ze- koorts en insulten.
kere hoogte kan worden voorkomen en behandeld, en Bij een ernstig hersenletsel wordt de CT herhaald
daarmee moet je dan ook al beginnen op de plaats van binnen 24 uur na het trauma, omdat bij een kwart van
het ongeval. Als de patiënt gestabiliseerd is moet hij zo deze patiënten met een normale CT bij opname als-
snel mogelijk naar een ziekenhuis vervoerd worden. nog intracraniële afwijkingen ontstaan, zoals massa-
werking of bloedingen, die soms operatief behandeld
Acute opvang moeten worden (zie figuur 21.8).
Bij de acute opvang wordt uitgegaan van het A-B-C-D- Patiënten met een licht hersenletsel worden ge-
E-schema van het Advanced Trauma Life Support (zie durende minstens twaalf uur na het ongeval regel-
paragraaf 8.1). Patiënten met een verlaagd bewustzijn matig gecontroleerd (GCS en pupilreacties) op het
moeten geïntubeerd en beademd worden. Bloeddruk- ontstaan van een bewustzijnsdaling of het ontwik-
daling in de acute fase wordt nooit veroorzaakt door de kelen van neurologische uitvalsverschijnselen. Bij

Tabel 21.5 Oorzaken secundaire verslechtering na hersenletsel

extracraniaal intracraniaal
hypotensie oedeem
hypoxie hematoom
anemie insulten
hyper- en hypocapnie meningitis
koorts
metabole stoornis (bijvoorbeeld hyper-, hyponatriëmie; hyperglykemie)
234 n e u r o l o g ie

verslechtering van de neurologische toestand wordt Bij kinderen moet het gebruik van een CT zo veel moge-
opnieuw een CT gemaakt. lijk worden beperkt vanwege de schade op de hersenen
en bij hen is daarom een korte opname met wekadvies
Neurochirurgische behandeling nog wel gebruikelijk.
Bij 2 tot 8% van patiënten met een licht hersenletsel Patiënten wordt geadviseerd zich in de loop van
en bij 20% met ernstig en middelzwaar hersenletsel is enkele dagen te mobiliseren. Kinderen mobiliseren in
neurochirurgisch ingrijpen noodzakelijk. Bij een epidu- het algemeen zichzelf. Langdurige bedrust is obsoleet
raal hematoom met klinische verslechtering moet met en vertoont geen relatie met eventuele restverschijn-
grote spoed een craniotomie verricht worden. Hierbij selen. Het is aangetoond dat goede voorlichting,
wordt een deel van de schedel uitgezaagd, waarna het bij voorkeur ook schriftelijk, over de te verwachten
hematoom kan worden verwijderd en de gescheurde ­problemen in de eerste weken na de hersenschudding
arterie kan worden onderbonden. Deze patiënten (zoals hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid, concen-
herstellen vaak snel, omdat er meestal geen onderlig- tratieproblemen, vergeetachtigheid, prikkelbaarheid)
gende contusie is van het hersenparenchym. Als een heel belangrijk is voor de preventie van chronische
patiënt met een epiduraal hematoom bij binnenkomst posttraumatische klachten.
comateus is, kan een onderliggende contusie aanwezig
zijn waardoor de prognose slechter is. De mortaliteit
neemt toe van 15% bij een lucide interval tot 50-60%
Behandeling van traumatisch hersenletsel
bij comateuze patiënten. Ook bij een acuut subduraal eerste hulp bij ernstig hersentrauma
hematoom bestaat een indicatie voor een spoedcranio- • ABC (airway, breathing, circulation)
tomie. Het herstel is afhankelijk van de toestand bij • bij bewustzijnsverlies intubatie en beademing
binnenkomst (GCS, duur van het pupilverschil) en het • bij beginnende inklemming (verdere daling
tijdsinterval tussen trauma en operatie. Een gunstige bewustzijn, pupilverwijding aan één kant):
uitkomst wordt gezien bij slechts 15 tot 20%, omdat mannitol i.v. en snelle CT; bij intracranieel
vaak een bijkomende contusie van het hersenparen- hematoom: chirurgische evacuatie
chym aanwezig is. Ook secundaire verslechtering door
een in grootte toenemende intracerebrale bloeding of beleid bij ernstig hersentrauma
contusiehaard is een indicatie voor een craniotomie, • opname op ICU, intubatie en beademing
waarbij het hematoom of de contusiehaard wordt ver- • behandelen van koorts en eventuele insulten
wijderd. De indicatie voor operatie is afhankelijk van • bij achteruitgang en na 24 uur: CT; bij intracra-
de lokalisatie. Bij een impressiefractuur vormen een nieel hematoom: chirurgische evacuatie
impressie van meer dan één botdikte en een onderlig- beleid bij hoofdtrauma of licht hersentrauma
gend hematoom een operatie-indicatie. • bij geen of kort bewustzijnsverlies of posttrau-
matische amnesie en normale CT bij risicofac-
Beleid bij hoofdletsel of licht hersenletsel toren (zie tabel 21.3) is geen ziekenhuisopname
De voorgaande drie paragrafen hadden vooral betrekking nodig
op patiënten met waarschijnlijk ernstig hersenletsel die • bij licht gedaald bewustzijn of nog voortdu-
in elk geval in het ziekenhuis worden opgenomen. Ver- rende posttraumatische amnesie opname in
laging van bewustzijn, neurologische uitvalsverschijn- ziekenhuis voor controle bewustzijn gedu-
selen en een nog steeds voortdurende posttraumatische rende 24 uur
amnesie zijn reden voor ziekenhuisopname. Bij patiën- • goede voorlichting geven over te verwachten
ten die snel na het trauma weer bij kennis zijn, nieuwe klachten en beloop
informatie weer kunnen inprenten en die geen andere • activiteiten hervatten op geleide van klachten
ernstige letsels hebben, zal men zich moeten afvragen
of ziekenhuisopname nodig is. Dit is vooral afhankelijk
van de kans op secundaire verslechtering door compli-
caties. De risicofactoren voor complicaties staan in tabel 21.2 Traumatisch letsel van wervelkolom
21.3. Bij aanwezige risicofactoren wordt een CT verricht. en ruggenmerg
Wanneer deze geen afwijkingen laat zien kan de patiënt Verkeersongevallen vormen de belangrijkste oorzaak
naar huis worden ontslagen. Een wekadvies is niet zinvol voor ruggenmergletsel, gevolgd door vallen, geweld
en hoeft bij volwassenen niet te worden voorgeschreven. en sport. Een beschadiging van de wervelkolom komt
21 Trau matol ogie 235

vaak voor in combinatie met een letsel van hersenen sterke extensie bij een verkeersongeval. Hoogcervi-
en aangezicht. Traumatisch ruggenmergletsel komt cale letsels (C1-2) gaan vaak gepaard met bandletsel,
vooral bij mannen voor in de leeftijd van 15 tot 30 jaar. laagcervicale (C3-7) met fracturen en letsels van dis-
De incidentie varieert van twee tot vijf patiënten per cus en banden.
100.000 per jaar. Letsels van de thoracolumbale wervelkolom ont-
staan meestal door direct op de wervelkolom inwer-
21.2.1 Letsels van wervelkolom en ruggenmerg kend mechanisch geweld met wervelfracturen of een
De meeste ruggenmergletsels bij ongevallen ontstaan rechtstandige val van grote hoogte met inzakking van
op cervicaal niveau (C4-7) of ter plaatse van de thora- een of meer wervels, met compressie van het ruggen-
columbale overgang. Dit zijn niet alleen de gebieden merg door dislocatie van losse botfragmenten. Door
waar het spinale kanaal in verhouding tot het myelum het relatief nauwe thoracale kanaal ontstaat vaak een
smal is, maar ook waar de meeste mobiliteit aanwezig complete dwarslaesie.
is. Op thoracaal niveau is de beweeglijkheid beperkt
door de ribben en is bovendien relatief veel ruimte 21.2.2 Klinische verschijnselen
rondom het myelum aanwezig. Bij het ontstaan van De meest bedreigende stoornis in de acute fase bij
ruggenmergletsel speelt een sterke flexie of extensie een cervicale dwarslaesie is respiratoire insufficiëntie
een rol, eventueel in combinatie met een roterende door uitval van de diafragmaspieren (niveau C3-5). Bij
beweging. Hierdoor kunnen ligamenten worden be- laagcervicale of thoracale uitval is de innervatie van de
schadigd en door luxatie van wervels compressie en intercostale spieren verstoord met behouden functie
zelfs een dwarslaesie van het ruggenmerg ontstaan. van de n. phrenicus. Daardoor ontstaat diafragma-
Wanneer de tussenwervelschijven bij het letsel betrok- ademhaling, met inzakken van de borstkas bij inade-
ken zijn kan een traumatische hernia ontstaan. Door ming (paradoxale ademhaling).
een flexie-extensiebeweging van de nek kunnen ook Als een indeling wordt gemaakt naar ernst van
centrale myelumafwijkingen ontstaan zonder disloca- de traumatische aandoeningen van het ruggenmerg
tie van de wervelkolom omdat het centrale gedeelte ­kunnen een contusio medullae, een partiële en een
van het ruggenmerg met de meer gevasculariseerde complete dwarslaesie worden onderscheiden (tabel
grijze stof gevoeliger is voor beschadiging. 21.6). Belangrijke verschijnselen en bevindingen
Letsels van de cervicale wervelkolom ontstaan bij het lichamelijk onderzoek zijn samengevat in
bijvoorbeeld bij duiken in ondiep water of door tabel 21.7.

Tabel 21.6 Indeling van traumatische ruggenmergletsels

contusio medullae
partiële dwarslaesie •• ‘anterior cervical cord’-syndroom
•• centraal myelumsyndroom
•• syndroom van Brown-Séquard
complete dwarslaesie

Tabel 21.7 Symptomen bij ruggenmergletsel

bij inspectie •• afwijkende stand van hoofd of nek


•• paradoxale ademhaling
•• priapisme (aanhoudende pijnlijke erectie, zeldzaam)
bij lichamelijk onderzoek •• grimasseren op pijnprikkel boven clavicula (bij bewustzijnsdaling)
•• tetraplegie of paraplegie
•• hypotensie en bradycardie
•• een lage M-score op de GCS met relatief hoge E- en V-scores
•• areflexie (inclusief anussfincter)
•• pijn bij palpatie processus spinosi
•• toename van de ruimte tussen processus spinosi
236 n e u r ol o g ie

Nekpijn c­ ompressie, bijvoorbeeld door een traumatische her-


Nekpijn kan voorkomen na plotselinge hyperexten- nia, worden uitgesloten.
sie van de nek, bijvoorbeeld bij inzittenden van een
stilstaande auto die van achteren aangereden wordt. Partiële dwarslaesie
Meestal gaat het hierbij om wekedelenletsel. Bij hoog- Bij gedeeltelijke uitval van functies van het ruggen-
cervicale fracturen kunnen lokale pijn of een dwang- merg onder het niveau van de laesie is sprake van
stand van het hoofd het enige symptoom zijn; soms een incomplete of partiële dwarslaesie (figuur 21.10).
zijn er ook paresthesieën in het achterhoofd. Een Hierbij kan een aantal kenmerkende klinische beel-
laagcervicale fractuur geeft pijn in de nek of tussen de den onderscheiden worden. Door compressie van
schouderbladen. de a. spinalis anterior kan infarcering ontstaan van
het voorste deel van het ruggenmerg, met een hy-
Contusio medullae potone paralyse onder het niveau van de laesie en
Na een relatief licht indirect trauma met een snelle een gedissocieerde sensibiliteitsstoornis (tempera-
flexie-extensiebeweging van de nek kan een kortdu- tuur- en pijnzin gestoord, achterstrengkwaliteiten
rende compressie van het ruggenmerg ontstaan zon- intact, ‘anterior cord syndrome’; zie figuur 20.23).
der afwijkingen aan de wervelkolom. Dit komt vooral Na hyperextensie van de nek, bijvoorbeeld door een
voor bij een pre-existent nauw spinaal kanaal. Meestal val op de kin, kan door een selectieve contusie van
staan paresthesieën in de armen en romp zonder het centrale myelum een centraal myelumsyndroom
duidelijke sensibele grens op de voorgrond, soms is ontstaan, met een hypotone parese, vitale sensibele
er een brandende pijn in de handen en schouders. uitval en areflexie van de armen, eventueel met pi-
Ook wordt wel eens een geringe voorbijgaande pa- ramidebaanverschijnselen in de benen. Bij pene-
rese gezien. Herstel treedt in het algemeen op binnen trerende letsels door bijvoorbeeld steekwonden of
enkele minuten tot uren. Bij onvolledig herstel van schotverwondinhgen wordt wel eens het syndroom
een parese binnen enkele uren moet een bijkomende van Brown-Séquard gezien, met een ipsilaterale

Figuur 21.10 Ruggenmergsyndromen. A Complete dwarslaesie: piramidebaanverschijnselen en sensibiliteitsuitval onder het niveau van
de laesie. B Syndroom van Brown-Séquard: piramidebaanverschijnselen en gnostische sensibiliteitsstoornissen ipsilateraal en caudaal van
de laesie; vitale sensibiliteitsstoornissen contralateraal van de laesie, die een of meer segmenten onder het niveau van de laesie begint;
segmentale sensibele stoornis op het niveau van de laesie. C Centrale ruggenmerglaesie: segmentale vitale sensibiliteitsstoornissen.

A B C
21 Trau matol ogie 237

­ aralyse onder het niveau van de laesie, stoornis-


p factor zijn. Een spinaal epiduraal hematoom kan
sen van de ipsilaterale gnostische sensibiliteit en de ook spontaan ontstaan bij stollingsstoornissen,
contralaterale vitale sensibiliteit. anticoagulantiagebruik of (zeer zeldzaam) na een
lumbale punctie of epidurale anesthesie. Kenmer-
Complete dwarslaesie kend is spontane lokale nek- of rugpijn, na uren tot
Bij een totale beschadiging van het ruggenmerg treedt dagen gevolgd door het optreden van een progres-
volledig functieverlies op onder het niveau van de sieve para- of tetraplegie. De meest voorkomende
laesie, aanvankelijk gekenmerkt door een ­hypotone locatie is thoracaal.
­paralyse, uitval van alle sensibele kwaliteiten, areflexie, Ook een traumatische discushernia kan het rug-
en uitval van blaas- en rectumfunctie. In de acute fase genmerg comprimeren en daarmee een bijdrage
met hypotone paralyse en areflexie spreekt men van geven aan de schade of zelfs de belangrijkste factor
een spinale shock. Een stoornis van de autonome re- zijn. Radiculaire prikkeling hoeft niet op de voor-
flexen betrokken bij het handhaven van de bloeddruk grond te staan.
kan in de acute fase tot ernstige hypotensie leiden of
bij rechtopzetten van de patiënt tot ernstige orthosta- Traumatisch ruggenmergletsel
tische hypotensie. Door vasodilatatie kan de lichaams-
temperatuur dalen tot ongeveer 36 °C. De eerste dagen • cervicale contusio medullae: voorbijgaande
is er ook een atonie van de darmmusculatuur, waar- paresthesieën in armen en romp
door een paralytische ileus ontstaat. • partiële dwarslaesie: partiële uitvalsverschijn-
Als de uitvalsverschijnselen langer dan 24 uur selen onder het niveau van de laesie (‘anterior
duren, is er geen herstel meer te verwachten. De spi- cord syndrome’, centraal myelumsyndroom,
nale-shockfase kan een tot zes weken duren waarna syndroom van Brown-Séquard)
geleidelijk hyperreflexie en spasticiteit ontstaan. De • complete dwarslaesie: complete uitvalsver-
symptomen en de mate van handicap van een trau- schijnselen onder het niveau van de laesie met
matische dwarslaesie zijn niet alleen afhankelijk van mictie- en defecatiestoornissen
de ernst van het trauma maar ook van het niveau van • complicaties: spinaal epiduraal hematoom,
het letsel (tabel 21.8). traumatische discushernia

Complicaties
Een epiduraal hematoom of een traumatische 21.2.3 Aanvullend onderzoek
discushernia kan bijdragen aan de mechanische Beeldvormend onderzoek is niet nodig als de pa-
schade aan het ruggenmerg of zelfs de belangrijkste tiënt voldoet aan bepaalde criteria (tabel 21.9). De

Tabel 21.8 Uitvalsverschijnselen bij een complete dwarslaesie in relatie tot het niveau van het ruggenmergletsel

niveau motoriek reflexen afwezig ademhaling blaasfunctie revalidatieniveau


(acuut stadium)
C1-C4 tetraplegie volledig volledige uitval geen beademing, volledig
­ DL-afhankelijk
A
C5-C8 uitval schouder- en volledig – geen rolstoel, ADL-zelfstandig
armspieren met hulpmiddelen
T1-T6 paraplegie KPR, APR paradoxale geen handrolstoel, ADL-zelf-
ademhaling standig
T6-T12 paraplegie KPR, APR – geen handrolstoel met sporten
(betere balans)
L1-L4 uitval been- en heupfunctie KPR, APR ongestoord geen lopen met hulpmiddelen
L4-S5 wisselende voetparese APR ongestoord intact bij sacrale –
uitval (S2-5)
APR: achillespeesreflex; KPR: kniepeesreflex.
238 ne u r o lo g i e

Tabel 21.9 Criteria voor het achterwege laten van een nekfoto (Nexus-criteria)

•• geen pijn in de middenlijn cervicaal


•• geen focale uitvalsverschijnselen
•• normaal bewustzijn
•• geen intoxicatie
•• geen pijnlijk letsel elders (waardoor de nekpijn niet opgemerkt wordt)

patiënt kan dan veilig onderzocht worden, waar-


bij actief draaien tot 45° in beide richtingen mo-
gelijk is. Bij patiënten die na een trauma over
nekpijn of rugpijn klagen, worden röntgenfoto’s
van de wervelkolom gemaakt, ook als er geen neu-
rologische afwijkingen zijn. (Van patiënten met
cervicale fracturen bijvoorbeeld heeft 50-60% geen
uitvalsverschijnselen.) De wervelkolom wordt afge-
beeld in voor-achterwaartse en zijdelingse richting
(figuur 21.11). De dens wordt afgebeeld door een voor-
achterwaartse opname via de open mond. Opnamen
met voor- en achterovergebogen hoofd zijn alleen
nodig bij verdenking op een bandletsel en bij patiën-
ten met een normaal neurologisch en radiologisch
onderzoek met klachten van nekpijn. Kenmerkend
voor een bandletsel is een ­prevertebrale verbreding
van de weke delen door een bloeding ter hoogte van
C3-4. Bij een dislocatie van een wervellichaam meer
dan een derde van de diameter van het spinale ka-
naal bestaat het risico van myelumcompressie. Als
er twijfel is over eventuele ­wervelpathologie wordt
een CT gemaakt (figuur 21.12). Bij patiënten met een
verlaagd bewustzijn die niet in staat zijn om pijn aan
te geven, wordt de voorkeur gegeven aan een CT.
Bij patiënten met een contusio medullae of
een centraal myelumsyndroom worden meestal
geen afwijkingen aan de wervelkolom gevonden. Figuur 21.11 Zijdelingse röntgenfoto van de cervicale wervel-
Bij patiënten met neurologische uitvalsverschijn- kolom van een patiënt met een tetraparese na een verkeerson-
selen (met name bij een incomplete dwarslaesie geval. De wervel C5 is ten opzichte van C4 naar achteren
of bijkomende pijnklachten) waarvoor een CT verplaatst, waardoor een sterke afname van de voor-achter-
geen voldoende v­erklaring geeft, moet een MRI waartse diameter van het wervelkanaal ontstaan is.
gemaakt worden voor het aantonen of uitslui-
ten van behandelbare complicaties (spinaal he- compleet herstel binnen uren tot dagen. Van de pa-
matoom, traumatische discushernia). Voor het tiënten met een centraal myelumsyndroom herstelt
beoordelen van het niveau van de laesie moet meer dan de helft tot een ambulant niveau, hoewel
rekening worden gehouden met de ascensus me- de handfunctie vaak slecht blijft. Bij ongeveer 90%
dullae (zie figuur 15.3). van de patiënten met een syndroom van Brown-
Séquard door een gesloten letsel is sprake van func-
21.2.4 Beloop en prognose tioneel herstel.
De prognose is afhankelijk van de aard van het rug- Bij patiënten met ernstige uitval volgt een pe-
genmergsyndroom. Bij de contusio medullae is er riode van intensieve revalidatie, soms een tot twee
21 Tra u mat ol ogie 239

A B C

Figuur 21.12 Verschillende opnamen bij een patiënt met een partiële traumatische dwarslaesie C5. A De zijdelingse röntgenfoto
van de cervicale wervelkolom toont hoogteverlies van de wervellichamen C5 en C6, wijzend op een burst fracture. B De fractuur in
het corpus van C6 en in de boog is beter zichtbaar op een CT; het wervelkanaal is door verplaatsing van botfragmenten vernauwd.
C Op de MRI is de vernauwing van het wervelkanaal zichtbaar, met compressie van en afwijkingen in het myelum (hyperintense
gebieden; pijl).

jaar. In het algemeen kan een jonge patiënt met een te ­buigen of te torderen met een schepbrancard ver-
dwarslaesie tot niveau C6-7 (met voldoende triceps- voerd. De eerste diagnostiek in het ziekenhuis vindt
functie om te steunen op de armen) in een aange- plaats met de patiënt in rugligging tot duidelijkheid
paste omgeving in een rolstoel, na ADL-trainingen, bestaat over de aanwezigheid van wervelkolomlet-
zelfstandig functioneren (zie tabel 21.8). Bij hogere sel.
laesies is continue hulp in een aangepaste woning Veel patiënten hebben ook andere letsels van
of verzorgingshuis noodzakelijk. Langdurige beade- buik of borstkas die aanleiding kunnen geven tot
ming maakt zelfstandig wonen onmogelijk. verslechtering van de neurologische toestand. Elke
verslechtering van de circulatie en ventilatie kan een
21.2.5 Behandeling ruggenmergletsel verergeren, maar toch heeft stabili-
satie van de vitale functies altijd prioriteit.
Acute opvang Een patiënt die niet buiten bewustzijn is kan
De belangrijkste regels zijn: eventuele nek- of rugpijn of uitvalsverschijnselen
rr dat bij elke patiënt die bij een trauma betrokken goed aangeven. Bij een cervicale dislocatie kan het
is en bewusteloos is, wordt aangenomen dat een hoofd een dwangstand vertonen. Bij letsels van de
wervelkolomletsel aanwezig is tot het tegendeel thoracolumbale overgang is bewegen van de rug
bewezen is; vaak niet mogelijk.
rr dat elk wervelletsel als instabiel beschouwd wordt
tot het tegendeel bewezen is. Verder beleid
Een spinaal hematoom en een traumatische dis-
Bij een door een trauma comateuze patiënt is er een cushernia met ruggenmergcompressie vormen al-
kans van 5 tot 10% op een spinaal letsel. Er wordt tijd een indicatie voor spoedoperatie. Bij fracturen of
een nekkraag omgedaan. Er mag geen retroflexie luxaties met compressie van wortels of myelum moet
van het hoofd worden verricht om de luchtweg vrij te chirurgische decompressie en fixatie overwogen wor-
maken of de patiënt te intuberen, wel moet mondin- den. Een verslechterende myelumfunctie en een al
spectie plaatsvinden. De patiënt wordt zonder de rug dan niet stabiel caudasyndroom vormen altijd een
240 n e u r o l o g ie

operatie-indicatie, een complete dwarslaesie niet. Bij ­ iveau van de dwarslaesie en een gestoorde tempe-
n
instabiele wervelafwijkingen waarbij de wervels niet ratuurregulatie door een gestoorde innervatie van
ten opzichte van elkaar verschoven zijn en er geen de zweetklieren bij dwarslaesies op Th6-8 of hoger.
compressie van wortels of myelum is, wordt de wer- In een later stadium kan bij patiënten met een lae-
velkolom tijdelijk gefixeerd met bijvorbeeld een gips- sie boven Th6 een autonome dysreflexie ontstaan.
korset of een harde nekkraag. Hierbij kunnen door externe prikkels (aanraking)
Patiënten met pijn in nek of rug zonder neurolo- en interne prikkels (zoals een overvulde blaas of een
gische afwijkingen en zonder traumatische wervelafwij- blaasinfectie) aanvallen optreden van hypertensie
kingen kunnen met pijnstilling en het advies mobiel te met profuus transpireren, hoofdpijn, ‘flushing’ en
blijven naar huis. Het is van groot belang met de patiënt bradycardie.
te bespreken dat deze klachten na een dergelijk trauma Enkele weken na de fase met een hypotone pa-
gebruikelijk zijn, niet samenhangen met een bescha- ralyse ontstaat geleidelijk een verhoogde spiertonus
digd zenuwstelsel, en vrijwel altijd spontaan herstellen. met spiercontracties. Deze contracties kunnen voor
Een nekkraag in deze fase dient alleen ter ondersteuning patiënten zeer pijnlijk zijn en door aanraking of pas-
en mag alleen intermitterend worden gedragen. Bij een sief bewegen worden uitgelokt. De optredende ad-
klein aantal van deze patiënten worden de pijnklachten ductorenspasmen kunnen de reeds gestoorde mictie
desondanks chronisch (zie paragraaf 6.4.2). ernstig hinderen.

Preventie en behandeling van complicaties Behandeling van traumatisch wervelkolomletsel


De belangrijkste zorg is gericht op het voorkomen en
behandelen van secundaire complicaties. De patiënt • bij trauma de wervelkolom niet manipuleren
wordt aanvankelijk (dagen en soms een aantal weken) tot wervelkolomletsel is uitgesloten
intraveneus gevoed vanwege de paralytische ileus. • diagnostiek met CT en eventueel MRI
Om een atone overloopblaas te voorkomen wordt in • operatie overwegen bij: spinaal epiduraal hema-
het acute stadium een (suprapubische) urinekatheter toom, traumatische discushernia, verslechterende
ingebracht. Na een paar weken ontstaat een autonome myelumfunctie, caudasyndroom, fracturen of
reflexblaas (zie paragraaf 17.1.5). luxaties met compressie van wortels of myelum
Er kunnen snel urineweginfecties ontstaan en,
vooral bij hoge dwarslaesies met uitval van intercos-
tale spieren en buikspieren, luchtweginfecties. De
immobilisatie en de paresen predisponeren tot het Zoektermen
ontstaan van trombose en longembolieën. De pa- diffuse axonal injury
tiënt moet dan ook gedurende drie maanden met een epidural hematoma
­cumarinederivaat behandeld worden. Decubitus moet mild head trauma
met wisselligging voorkomen worden. subdural hematoma
Er kunnen zich een aantal autonome stoor- traumatic brain injury
nissen voordoen zoals orthostatische hypotensie traumatic spinal cord injury
door het onvermogen tot vasoconstrictie onder het
22 Neuro-oncologie

dit gebied omvat


•• primaire tumoren van het zenuwstelsel
•• uitzaaiingen in het zenuwstelsel van tumoren elders
•• andere neurologische complicaties bij patiënten met kanker
belangrijkste primaire hersentumoren
•• goedaardig: meningeoom, uitgaande van de dura mater
•• kwaadaardig: laag- en hooggradige tumoren uitgaande van glia (gliomen)
•• beide met focale uitvalsverschijnselen en epilepsie
tumoren van zenuwen en wortels
•• schwannomen en neurofibromen
metastasen van tumoren elders
•• naar de hersenen: focale uitvalsverschijnselen en epilepsie
•• naar de wervels of spinale epidurale ruimte: rugpijn en (dreigende) dwarslaesie
•• naar de liquorruimten: encefalopathie, uitval van hersenzenuwen en spinale wortels
andere belangrijke neurologische complicaties bij kanker
•• ingroei van tumoren in de plexus brachialis of lumbosacralis
•• polyneuropathie door cytostatica
•• paraneoplastische syndromen

De neuro-oncologie omvat alles wat met kanker en het (meningeomen), wervels (epidurale metastasen) of
zenuwstelsel te maken heeft. Dit betreft zowel tumo- bijvoorbeeld de longtop kunnen neurologische ver-
ren die ontstaan in het zenuwstelsel of aangrenzende schijnselen geven door compressie op of ingroei in
structuren (primaire tumoren), uitzaaiingen in of bij zenuwweefsel. Behandeling van kanker met che-
het zenuwstelsel van kanker elders in het lichaam (se- motherapie kan bijwerkingen van het zenuwstelsel
cundaire tumoren) als complicaties van kanker en de geven zoals polyneuropathie of encefalopathie, maar
behandeling van kanker in het algemeen (tabel 22.1). kan ook leiden tot verhoogde bloedingsneiging, ge-
Het gaat meestal om hersentumoren of uitzaaiingen in voeligheid voor infecties of metabole stoornissen met
de hersenen, maar ook tumoren van het ruggenmerg, neurologische verschijnselen als gevolg. Behandeling
de zenuwwortels of perifere zenuwen komen voor met radiotherapie kan eveneens leiden tot encefalopa-
en uitzaaiingen in het hersenvocht (leptomeningeale thie of uitval van myelum, plexus of perifere zenuw.
metastasen). Tumoren uitgaand van nabij het zenuw- Daarnaast komen zeldzame paraneoplastische neuro-
weefsel gelegen structuren zoals de hersenvliezen logische syndromen voor.

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_22, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
242 ne u r o l o g i e

Tabel 22.1 Oorzaken van neurologische verschijnselen bij een patiënt Focale uitvalsverschijnselen
met kanker Deze ontstaan geleidelijk en zijn doorgaans langzaam
progressief. Soms is er een sterke toename in enkele
• metastasen in hersenen, ruggenmerg of
­leptomeningen dagen door oedeemvorming rond de tumor. Na een
focaal epileptisch insult kunnen er urenlang postictale
• ingroei in of uitwendige compressie van
hersenweefsel, ruggenmerg of zenuwen focale uitvalsverschijnselen bestaan, zoals een hemipa-
rese, waardoor aan een herseninfarct of -bloeding ge-
• metabole of medicatiegeïnduceerde stoornissen
dacht wordt. Ook bij een bloeding in de tumor ontstaan
• infecties de uitvalsverschijnselen acuut. Bij sommige lokalisaties
• vasculaire complicaties (bloeding, infarct) verraadt de tumor zich pas laat, bijvoorbeeld in de fron-
• bijwerkingen van chemotherapie taalkwab. Daarbij ontstaan gedragsveranderingen die
• bijwerkingen van radiotherapie aanvankelijk niet als focale verschijnselen geïnterpre-
teerd worden. Tumoren van de hypofyse of in de hy-
• paraneoplastische syndromen
pothalamus kunnen gezichtsvelddefecten veroorzaken
• niet aan kanker gerelateerde aandoeningen door compressie van het chiasma opticum. Tumoren in
de achterste schedelgroeve geven ataxie en nystagmus.

22.1 Intracraniële tumoren – algemene Epileptische insulten


aspecten Insulten kunnen de eerste manifestatie zijn van een
hersentumor of zich voordoen bij een patiënt die ook
22.1.1 Klinische verschijnselen al focale verschijnselen heeft. De aanvallen zijn parti-
Intracraniële tumoren kunnen intracerebraal gele- eel met simpele of complexe symptomatologie, vaak
gen zijn maar kunnen ook uitgaan van de hersen- met secundaire generalisatie (zie hoofdstuk 24).
vliezen zoals meningeomen, of van het schedelbot
en druk uitoefenen op het onderliggende hersen- Verschijnselen van de ruimte-innemende werking
weefsel (figuur 22.1). De klinische verschijnselen van de tumor (zie paragraaf 31.1.2)
hangen meer af van de plaats en de groeisnelheid Door snelle groei en het ontstaan van vasogeen oe-
dan van de aard van de tumor. Ongeveer de helft deem kunnen intracraniële structuren verplaatst wor-
van de patiënten heeft last van hoofdpijn, maar deze den, vaak ook met obstructie van de liquorafvloed. Bij
klacht is slechts zelden het enige symptoom. De tumoren in de achterste schedelgroeve kan snel een
symptomen zijn in drie soorten te verdelen; elk van hydrocefalus ontstaan door obstructie van de vierde
de verschijnselen kan geïsoleerd voorkomen of in ventrikel. Door al deze mechanismen kan diffuse
combinatie met de andere. hoofdpijn ontstaan met misselijkheid en braken, soms
vooral in de vroege ochtend. Bij toenemende ruimte-
innemende werking is bewustzijnsdaling het belang-
Figuur 22.1 Lokalisatie van intracraniële tumoren. rijkste symptoom (inklemming; zie paragraaf 18.1.3).
schedelmetastase
schedeldak 22.1.2 Aanvullend onderzoek
dura mater

intracerebrale meningeoom Beeldvorming


tumor Het onderzoek van keuze wanneer gedacht wordt aan
een intracraniële tumor is een MRI zonder en met
contrast (gadolinium); een CT is beduidend minder
gevoelig. Hoewel de sensitiviteit van de MRI hoog is,
is de specificiteit lager: differentiatie tussen een hoog-
tentorium gradig glioom, een solitaire hersenmetastase, een
cerebelli hersenabces of zelfs een intracerebraal hematoom of
contusiehaard is dikwijls niet met zekerheid mogelijk,
foramen magnum hoewel aanvullende MRI-technieken de specificiteit
22 Neu Ro-oNcol ogIe 243

kunnen verhogen. Met Mri of CT kan niet alleen de gemaakte Mri en operatieapparatuur, functionele
tumor, maar ook eventueel omringend oedeem, ver- Mri, waarbij actieve delen van de hersenen kunnen
plaatsing van intracraniële structuren en hydrocefalus worden onderscheiden van inactieve delen door ver-
zichtbaar gemaakt worden. schillen in zuurstofgehalte en bloeddoorstroming,
kunnen helpen om veiliger te opereren (figuur 22.2).
Biopsie ook kan een fluorescerende stof toegediend worden
Voor het behandelingsbeleid is meestal een histologi- waardoor de tumor onder bepaalde belichting een an-
sche diagnose nodig. gezien de geringe specificiteit van dere kleur krijgt dan het omgevende gezonde weef-
Mri moet daarvoor een biopsie verricht worden. Deze sel. Soms wordt een patiënt met een tumor in een
ingreep kan soms beperkt blijven tot een stereotactische functioneel belangrijk gebied wakker geopereerd om
punctie. in andere gevallen wordt weefsel verkregen via tijdens de operatie bijvoorbeeld spraak en motoriek te
een grotere opening in de schedel (craniotomie). kunnen controleren.

22.1.3 Behandeling Radiotherapie


Voor het bestralen van tumoren worden verschillende
Operatie technieken gebruikt. Bestraling van de gehele schedel-
Sommige, doorgaans goedaardige tumoren kunnen inhoud is de eenvoudigste techniek. Bij focale bestra-
door middel van een operatie in hun geheel worden ling wordt de bestraling gericht op de tumor waarvoor
verwijderd. Bij andere is slechts gedeeltelijke verwij- gebruikgemaakt wordt van een bestralingsmasker,
dering mogelijk en zijn aanvullende behandelingen waardoor het omliggende hersenweefsel beschermd
nodig. nieuwe technieken zoals neuronavigatie, waar- wordt. Deze bescherming is nog beter bij stereotacti-
bij een koppeling gemaakt wordt tussen preoperatief sche bestraling, waarbij de stralenbundel voortdurend

Figuur 22.2 MRI (3D-reconstructies) van een patiënt met een glioom. Met speciale technieken kan de tumor (oranje) in verhouding
tot belangrijke baansystemen (paars, groen) worden weergegeven.

A B

c D
244 ne u r o l o g i e

rond de tumor roteert; deze techniek kan echter al- bijwerkingen wordt meestal getracht de dosering ge-
leen gebruikt worden bij kleine laesies (< 3-4 cm). leidelijk te verlagen, maar soms is een onderhouds-
dosering noodzakelijk. Bij insulten is behandeling
Chemotherapie met anti-epileptica aangewezen (zie hoofdstuk 24).
De bloed-hersenbarrière beschermt de hersenen tegen
schadelijke stoffen in de bloedbaan, zoals ook verschil-
lende soorten chemotherapie (zie paragraaf 31.1.1). Ter Intracraniële tumoren – algemeen
plaatse van een hersentumor is de bloed-hersenbarrière klinische verschijnselen
vaak verstoord waardoor intraveneuze chemotherapie • focale uitvalsverschijnselen
toch effectief kan zijn. Er zijn ook lipofiele chemothera- • epileptische insulten
peutica die de intacte bloed-hersenbarrière kunnen pas- • bij sterke ruimte-inname: hoofdpijn, misselijk-
seren. Chemotherapie kan ook direct in de liquorruimte heid, braken
(intrathecaal) worden toegediend. Dit kan via een lum-
baalpunctie of via een ommayareservoir (figuur 22.3). diagnostiek
Dit is een reservoirtje dat geplaatst wordt onder de huid • beeldvorming met MRI
van de schedel en dat met een slangetje verbonden is met • MRI onvoldoende specifiek: voor differentiële
de zijventrikel. Het reservoir is aan de huidzijde afgeslo- diagnose en behandelingsbeleid is meestal
ten met een zelfsluitende membraan waar met een dun weefseldiagnose nodig (operatie, biopsie)
naaldje eenvoudig doorheen kan worden gestoken om behandeling
toegang te krijgen tot de liquorruimte. Dit leidt tot een be- • operatie
tere verdeling van het medicament over het totale liquor- • bestraling
compartiment en is minder belastend voor de patiënt. • chemotherapie
Nadelen zijn complicaties van de neurochirurgische in-
greep, draindisfunctie, infecties en bloedingen. Intrathe-
cale chemotherapie is alleen zinvol voor de behandeling 22.2 Goedaardige intracraniële tumoren
van leptomeningeale metastasen (paragraaf 22.5). De belangrijkste onderverdeling van primaire intra-
craniële tumoren is die in goedaardige en kwaad-
Symptomatische behandeling aardige (tabel 22.2). In figuur 22.4 is de frequentie
Zowel goedaardige als kwaadaardige tumoren kun-
nen gepaard gaan met vasogeen oedeem rond de
Figuur 22.4 Frequentie van voorkomen van primaire intracra-
tumor. Dit oedeem, dat sterk kan bijdragen aan de niële tumoren in Nederland.
klinische verschijnselen, kan vaak effectief bestreden Bron: Integraal Kankercentrum Nederland.
worden met dexamethason (een corticosteroïd) tot
maximaal 16 mg per dag. Vanwege de vele mogelijke lymfoom
3% onbekend
Figuur 22.3 Ommayareservoir. 9% goedaardige
tumor
12%
glioom
(zonder
glioblastoom)
12%

meningeoom
29%
glioblastoom
21%

tumoren in de
sellaregio
andere 12%
intracraniële
tumoren 2%
22 Neuro-on col ogie 245

Tabel 22.2 Overzicht van de in dit hoofdstuk besproken primaire jaren aanwezig geweest moet zijn. De behandeling is
­intracraniële tumoren primair chirurgisch. Dikwijls is totale resectie moge-
lijk, hoewel dat aan de schedelbasis moeilijk kan zijn.
goedaardige tumoren kwaadaardige tumoren
Als radicale resectie niet mogelijk is kan de tumor
meningeomen gliomen (astrocytomen,
opnieuw uitgroeien, meestal in de loop van jaren.
oligodendrogliomen,
­ependymomen) Postoperatieve bestraling na incomplete resectie lijkt
het risico op nieuwe tumorgroei te reduceren.
hypofysetumoren medulloblastomen
vestibulaire schwannomen lymfomen
craniofaryngeomen kiemceltumoren Meningeoom
hemangioblastomen
klinische verschijnselen
weergegeven van de primaire intracraniële tumoren • epilepsie en focale uitvalsverschijnselen
in Nederland. In deze paragraaf bespreken we de • soms snel ontstaan van verschijnselen door
goedaardige tumoren, in de daaropvolgende de oedeemvorming rond tumor
kwaadaardige. behandeling
• resectie
22.2.1 Meningeoom
Meningeomen vormen 15% van alle intracraniële tu-
moren en zijn ook de meest voorkomende goedaar- 22.2.2 Hypofysetumor
dige intracraniële tumoren van het zenuwstelsel. Ze Hypofysetumoren gaan uit van de hypofysevoorkwab.
komen vooral op middelbare en oudere leeftijd voor. Ze kunnen zich manifesteren met endocriene ver-
Zij gaan uit van meningotheliale cellen in de arach- schijnselen, met bitemporale gezichtsvelddefecten of
noidea. Op de MRI of CT zijn ze doorgaans zichtbaar met een combinatie van beide (figuur 22.6). Zowel
als goed omschreven, van de hersenvliezen uitgaande hypersecretie van hormonen als totale functie-uitval
afwijkingen, die na intraveneuze contrasttoediening (panhypopituïtarisme) kan voorkomen. Prolactino-
sterk aankleuren (figuur 22.5). Ze gaan soms gepaard men zijn de meest voorkomende hormoonsecerne-
met oedeemvorming, waardoor een subacute klini- rende tumoren, die bij premenopauzale vrouwen
sche presentatie kan ontstaan bij een tumor die al amenorroe en galactorroe veroorzaken en bij mannen

Figuur 22.5 T1-gewogen opname zonder (A) en met (B) contrastmiddel van een patiënt met een meningeoom.

A B
246 ne u r o l o g i e

libidoverlies. Groeihormoonproducerende adenomen 22.2.3 Vestibulair schwannoom


veroorzaken reuzengroei bij kinderen en acromega- Deze tumor (ook bekend als acusticusneurinoom of
lie bij volwassenen. Bij tumoren die corticotropine brughoektumor) gaat uit van de schwanncellen van
produceren kan het syndroom van Cushing ont- de achtste hersenzenuw. Soms, vooral indien dubbel-
staan. Ongeveer 20% van alle hypofysetumoren is zijdig, zijn schwannomen uiting van een (autosomaal
niet endocrien actief. Prolactinomen worden primair dominant erfelijke) neurofibromatose type 2, maar
behandeld met dopamineagonisten (bijvoorbeeld bro- doorgaans zijn ze niet erfelijk. Behalve gehoorverlies
mocriptine), die niet alleen de prolactinesecretie rem- en oorsuizen kan de tumor door uitbreiding in de
men maar ook tumorschrompeling induceren. Voor brughoek een perifere facialisverlamming, sensibili-
alle andere hypofysetumoren is chirurgische behan- teitsstoornissen in het gelaat en slikstoornissen ver-
deling aangewezen. oorzaken.

derde ventrikel

n. opticus chiasma opticum


suprasellair uitbreidende
processus clinoideus s tumor
anterior dorsum sellae
hypofyseachterkwab

A B

Figuur 22.6 A Bitemporale hemianopsie bij compressie van het


chiasma opticum. B Relatie tussen hypofyse(adenoom) en
chiasma opticum. C Coronale T1-gewogen opname met contrast
van een groot hypofyseadenoom. Deze patiënte had een
C dubbelzijdige visusdaling.
22 Neuro-on col ogie 247

Met behulp van MRI kan de tumor goed zicht- meest maligne type, met snelle ­inva­sieve groei, sterke
baar worden gemaakt, ook als deze zich alleen nog oedeemvorming, necrose en vaatnieuwvorming, het
maar in de meatus acusticus internus bevindt. De glioblastoom ofwel glioblastoma multiforme is.
behandeling bestaat uit resectie of stereotactische ra-
diotherapie. Klinische verschijnselen
Laaggradige gliomen presenteren zich doorgaans met
22.2.4 Craniofaryngeoom epileptische aanvallen, hoewel er bij navraag soms
Deze tumoren gaan uit van faryngeaal epitheel dat na ook subtiele, geleidelijk ontstane cognitieve verschijn-
de embryonale ontwikkeling in een of meer suprasel- selen zijn. Hoofdpijn is zelden een symptoom van
lair gelegen structuren (chiasma opticum, hypothala- een laaggradig glioom. Hooggradige gliomen presen-
mus, rond de derde ventrikel) is achtergebleven. Bij teren zich doorgaans met focale uitvalsverschijnselen,
kinderen ontstaan groeistoornissen en bij volwas- soms gepaard gaand met hoofdpijn, misselijkheid en
senen seksuele functiestoornissen. Met MRI kan de braken, en insulten.
diagnose waarschijnlijk worden gemaakt op grond
van de typische lokalisatie en het feit dat veelal ver- Aanvullend onderzoek
kalkingen in de tumor zichtbaar zijn. De behandeling Op een MRI is een laaggradig glioom herkenbaar door
is chirurgisch, bij incomplete resectie gevolgd door een doorgaans niet scherp omschreven gebied met
radiotherapie. verhoogde waterhoudendheid (hoog signaal op T2-ge-
wogen opnamen, laag op T1) in de witte, soms ook in
22.2.5 Hemangioblastoom de grijze stof, met enige ruimte-innemende werking,
Deze tumor gaat uit van bloedvaten en wordt meestal doorgaans zonder aankleuring met contrast (figuur
in het cerebellum gezien. De klinische verschijnse- 22.7). Een hooggradig glioom kleurt in het algemeen
len zijn ataxie en nystagmus. Door obstructie van de grillig aan en heeft een meer uitgesproken ruimte-
vierde ventrikel kan een hydrocefalus ontstaan. Radi- innemende werking (figuur 22.8). In beide gevallen
ologisch wordt met contrast een sterk aankleurende zijn de radiologische bevindingen weinig specifiek en
vaatrijke tumor gezien, vaak in combinatie met een is histologisch onderzoek van resectiemateriaal of een
cyste. Een hemangioblastoom kan geïsoleerd voorko- biopsie nodig voor een definitieve diagnose (paragraaf
men of als onderdeel van de autosomaal dominant 22.1.2).
erfelijke ziekte van Von Hippel-Lindau, waarbij ook
retinale angiomen, feochromocytomen, pancreascys- Behandeling
ten en niercelcarcinomen zijn beschreven. De thera- Het enige glioom dat door een radicale resectie kan
pie is chirurgisch. worden genezen is het zeldzame pilocytaire astrocy-
toom bij kinderen, dat meestal in het cerebellum is
22.3 Kwaadaardige intracraniële tumoren gelokaliseerd. Ook voor andere gliomen zijn er echter
aanwijzingen dat de overlevingsduur toeneemt naar-
22.3.1 Gliomen mate chirurgische resectie van de tumor vollediger
Gliomen zijn de meest voorkomende primaire her- is, zowel bij laag- als hooggradige gliomen. De mate
sentumoren. De meeste gliomen gaan uit van de waarin dat lukt is afhankelijk van de uitgebreidheid
astroglia (leidend tot astrocytomen) en de oligoden- en van de lokalisatie van de tumor (zie voor de ge-
droglia (oligodendrogliomen); ook mengtumoren, bruikte technieken paragraaf 22.1.3). Bepaalde gene-
de oligoastrocytomen, komen voor. Daarnaast zijn tische veranderingen in de tumor blijken belangrijke
er de zeer zeldzame ependymomen, uitgaande van prognostische en soms ook voorspellende waarde te
het ventrikelependym. Hoewel alle gliomen wor- hebben voor de kans op effect van behandelingen. Na
den beschouwd als kwaadaardige tumoren omdat ze resectie (of, als dit niet mogelijk was, biopsie) is door-
niet te genezen zijn en patiënten eraan overlijden, gaans aanvullende behandeling nodig met radiothe-
metastaseren ze vrijwel nooit buiten het zenuwstelsel rapie, al dan niet in combinatie met chemotherapie.
en varieert de mate van kwaadaardigheid. Op grond Alleen bij een jonge patiënt met een (vermoedelijk)
van histologische kenmerken worden de gliomen laaggradig glioom kan behandeling uitgesteld wor-
verder ingedeeld als laag- of hooggradig, waarbij het den totdat tumorgroei optreedt. De patiënt moet
248 ne u r o l o g i e

A B C

Figuur 22.7 T2-gewogen (A), T1-gewogen (B) en T1-gewogen opnamen met contrast (C) van een patiënt met een laaggradig glioom
rechts occipitaal. De tumor is onscherp begrensd en kleurt niet aan met contrast.

A B C

Figuur 22.8 T2-gewogen (A), T1-gewogen (B) en T1-gewogen opnamen met contrast (C) van een patiënt met een hooggradig glioom
links temporaal. De tumor toont perifocaal oedeem en kleurt onregelmatig aan met contrast.

hiervoor nauwlettend klinisch en radiologische ge- ­ linisch en radiologisch stabiel blijven en een vrijwel
k
controleerd worden. normaal leven leiden. Daarom wordt meestal pas
Radiotherapie kan doorgaans de overlevings- met radiotherapie begonnen als met regelmatige
duur verlengen en is in het algemeen de eerste MRI-controles tumorprogressie is waargenomen.
keus wanneer aanvullende behandeling geïndi- Ondanks het soms zeer geprotraheerde beloop is
ceerd is. Bij patiënten met een glioblastoom of een het laaggradige glioom een kwaadaardige hersentu-
hooggradig oligodendroglioom wordt door behan- mor die niet curatief kan worden behandeld. Vroeg
deling met chemotherapie tijdens of na de bestra- of laat gaat de tumor na behandeling opnieuw groei
ling de overleving verlengd. Voor andere gliomen vertonen. In veel gevallen zal er dan dedifferenti-
is het effect van deze combinatiebehandeling nog atie zijn opgetreden naar een hogere maligniteits-
onbekend. graad. De mediane overleving varieert van 5 tot 15
jaar. Een patiënt met een glioblastoom heeft met
Prognose optimale behandeling (combinatie van resectie, be-
Een patiënt met een laaggradig glioom kan na re- straling en chemotherapie) een kans op een twee-
sectie maar ook zonder operatie soms jarenlang jaarsoverleving van 25%. De overige ­hooggradige
22 Neu ro-o n col ogie 249

gliomen hebben een overleving tussen deze twee Zo compleet mogelijke resectie is een belangrijk on-
uitersten in. derdeel van de behandeling en wordt gevolgd door
bestraling van zowel het tumorgebied als de rest van
Glioom de hersenen en het gehele spinale kanaal, behalve
bij jonge kinderen (tot 4 jaar) die de bestraling niet
onderverdeling verdragen. Soms wordt chemotherapie gegeven in
• naar celtype: astrocytoom, oligodendroglioom, plaats van of naast bestraling. Met deze intensieve
ependymoom behandeling is genezing mogelijk bij een deel van
• naar maligniteitsgraad: van laaggradig naar de patiënten en is de mediane overleving ongeveer
hooggradig tien jaar.
klinische verschijnselen
22.3.4 Primair intracerebrale kiemceltumoren
• laaggradig: epileptische aanvallen zonder uit­­
Deze zeldzame tumoren met een piekincidentie in
valsverschijnselen
de adolescentie gaan uit van aberrant gemigreerde
• hooggradig: focale uitvalsverschijnselen, insul-
kiemcellen of ontaarde neurale stamcellen. Ze zijn
­ten, tekenen van ruimte-inname
veelal suprasellair of bij de glandula pinealis gelo-
diagnostiek kaliseerd. Bij een suprasellaire lokalisatie kunnen
• MRI en histologie (operatie, biopsie) insufficiëntie van de hypothalamus of hypofyse
behandeling ontstaan met bijvoorbeeld diabetes insipidus of pri-
• laaggradig: nauwlettende controle, bij pro- maire of secundaire amenorroe, en gezichtsvelduit-
gressie resectie, gevolgd door bestraling val door compressie van het chiasma opticum. Bij
• hooggradig: resectie, gevolgd door bestraling lokalisatie in de pinealisstreek kan een hydrocefalus
en chemotherapie ontstaan door obstructie van het aquaduct en een
syndroom van Parinaud (zie paragraaf 16.1.3). De
meeste kiemceltumoren zijn gevoelig voor bestra-
22.3.2 Primair intracerebrale lymfomen ling en chemotherapie; operatie speelt slechts een
Het primair intracerebrale lymfoom is een non- bescheiden rol.
hodgkinlymfoom dat per definitie uitsluitend in het
centrale zenuwstelsel gelokaliseerd is, doorgaans de 22.3.5 Hersenmetastasen
hersenen. Verspreiding in de liquor cerebrospinalis Van alle patiënten die aan een maligniteit overlijden,
komt voor bij een kwart van de patiënten. De klachten heeft 25% hersenmetastasen. Bij ongeveer de helft
en verschijnselen zijn doorgaans progressief in dagen van deze patiënten hebben de hersenmetastasen geen
tot weken. Cognitieve verschijnselen komen veel voor, neurologische verschijnselen gegeven. De meest
maar ook focale uitvalsverschijnselen of epileptische voorkomende primaire tumoren die tot hersenme-
aanvallen kunnen optreden. Radiologisch wordt het tastasering leiden, zijn het bronchuscarcinoom, het
lymfoom gekenmerkt door homogene aankleuring mammacarcinoom en het melanoom. In principe kan
met contrast. Een biopsie is nodig voor het stellen van echter nagenoeg iedere maligniteit naar de hersenen
de diagnose. De behandeling bestaat uit intraveneuze uitzaaien (tabel 22.3). Van alle hersenmetastasen is
chemotherapie, eventueel in combinatie met bestra- circa 80% in de grote hersenen gelokaliseerd. In on-
ling. De mediane overleving na behandeling is 30 tot geveer de helft van de gevallen betreft het één enkele
40 maanden. laesie. Hersenmetastasering vindt plaats via de bloed-
baan en wordt in veel gevallen voorafgegaan door me-
22.3.3 Medulloblastomen tastasering naar de longen.
Het medulloblastoom is de meest voorkomende ma-
ligne hersentumor op de kinderleeftijd en is bij vol- Klinische verschijnselen
wassenen zeldzaam. Het is primair gelokaliseerd in Doordat hersenmetastasen in de helft van het
het cerebellum maar kan zich via de liquor cerebro- aantal gevallen multipel zijn, kunnen de neuro-
spinalis uitzaaien naar supratentorieel en naar het logische verschijnselen diffuus of multifocaal van
wervelkanaal en een enkele keer naar het beenmerg. aard zijn. Hoofdpijn, stoornissen van cognitie en
250 ne u r o l o g i e

Tabel 22.3 Overzicht van de meest voorkomende tumoren die metastaseren naar de hersenen, de hersenvliezen of de wervelkolom

hersenen wervelkolom/epidurale ruimte hersenvliezen


longcarcinoom prostaatcarcinoom mammacarcinoom
mammacarcinoom mammacarcinoom longcarcinoom
niercelcarcinoom longcarcinoom lymfoom
melanoom lymfoom leukemie
tractus-digestivuscarcinoom multipel myeloom melanoom
maagcarcinoom

gedrag, ­epileptische insulten en focale uitvalsver- maligniteit bekend zijn, zal een stereotactische biop-
schijnselen ontstaan meestal in de loop van dagen sie of resectie bijna altijd nodig zijn om een optimale
tot weken. behandeling te kunnen instellen. Bij patiënten die be-
kend zijn met een primaire tumor is een biopsie voor
Aanvullend onderzoek het beleid niet nodig.
Metastasen zijn doorgaans zichtbaar op MRI of even-
tueel CT als scherp omschreven, ronde, met contrast Behandeling en prognose
aankleurende laesies, omgeven door oedeem (figuur Bij een solitaire hersenmetastase en beperkte of
22.9). Bij een solitaire laesie is de differentiële diag- behandelbare extracraniële ziekteactiviteit kan
nose uitgebreid en omvat onder meer glioom, lym- een resectie of stereotactische bestraling de lokale
foom en hersenabces. Bij patiënten die niet met een ziektecontrole en ook de overleving verbeteren.

Figuur 22.9 MRI van een 31-jarige man met hersenmetastasen van een melanoom. A T2-gewogen opname, waarop oedeem goed
zichtbaar is. B T1-gewogen opname met contrast waarop ringvormig aankleurende metastasen zichtbaar zijn.

A B
22 Neuro-on col ogie 251

Stereotactische bestraling wordt ook toegepast bij


maximaal drie metastasen met een maximale dia­ A
meter van 3-4 cm en behandelbare of beperkte
subarachnoïdale
extracraniële tumoractiviteit. Wanneer sprake is ruimte B
dura
van meer metastasen of uitgebreide extracrani-
ële ziekteactiviteit wordt bestraling van de gehele
schedelinhoud geadviseerd. Zonder behandeling is D
de mediane overlevingsduur bij hersenmetastasen wervellichaam lamina
niet veel langer dan een maand. Met behandeling C
bedraagt de mediane overlevingsduur drie tot vier E
maanden, na een halfjaar is nog ongeveer 25% van
de patiënten in leven maar een kleine minderheid
overleeft jaren. Het merendeel van de patiënten
met hersenmetastasen overlijdt niet door de her- wortel
senmetastasen maar aan de gevolgen van syste- foramen
intervertebrale
mische metastasering. Om deze reden bepaalt de
aan- of afwezigheid van (behandelbare) metastasen Figuur 22.10 Lokalisatie van tumoren rond en in het ruggen-
elders in het lichaam de aard en intensiteit van de merg. A Intramedullair. B Leptomeningeaal. C Intravertebraal.
behandeling van de hersenmetastasen. Sommige D Epiduraal. E Paravertebraal (via foramen).
tumoren, bijvoorbeeld mammacarcinoom, klein-
cellig longcarcinoom, niercelcarcinoom, kunnen 22.4.1 Wervelmetastasen en spinale epidurale
ondanks metastasering goed behandeld worden metastasen
met diverse vormen van chemotherapie of medica- Spinale metastasen komen voor bij 25 tot 75% van
menten gericht op specifieke moleculaire verande- de patiënten met kanker. Het gaat om wervelmeta­
ringen in de tumor, waardoor de overleving jaren stasen als de metastasering beperkt blijft tot het wer-
kan bedragen. Bij deze groep is het dus zinvol op- vellichaam, en om spinale epidurale metastasen bij
timale lokale behandeling zoals operatie of stereo- uitbreiding naar de epidurale ruimte, met compres-
tactische bestraling toe te passen in geval van een sie van ruggenmerg, zenuwwortels of van de cauda
enkele hersenmetastase. equina. De metastasen zijn in 50 tot 75% van de geval-
len in de thoracale wervelkolom gelegen.
Hersenmetastasen
Klinische verschijnselen
veelvoorkomende primaire tumoren Spinale metastasen presenteren zich vrijwel altijd
• longcarcinoom, mammacarcinoom, mela- met lokale rugpijn als eerste verschijnsel. De pijn is
noom, niercelcarcinoom meestal thoracaal gelokaliseerd (onschuldige rugpijn
doorgaans lumbaal) en neemt meestal in de loop
behandeling
van weken in intensiteit toe. Vaak is er radiculaire
• solitaire metastase: resectie of stereotactische
uitstraling of een bandgevoel om de romp. Andere
bestraling
verschijnselen kunnen zijn: verminderd gevoel in
• multipele metastasen: bestraling van de sche-
de voeten, opstijgend in de benen, verminderd ge-
delinhoud
voel in een dermatoom op de romp, loopstoornissen
door zwakte of sensorische ataxie van de benen en
22.4 Spinale tumoren sfincterstoornissen (obstipatie, urine-incontinentie
Spinale tumoren kunnen voorkomen in de wervels, of urineretentie). Bij het neurologisch onderzoek
in de epidurale ruimte, leptomeningeaal of in het rug- moet speciaal worden gelet op paresen en sensibi-
genmerg zelf (figuur 22.10). Spinale metastasen zijn liteitsstoornissen, waarbij dikwijls een bovengrens,
de meest voorkomende spinale tumoren (zie tabel ongeveer corresponderend met het niveau van de
22.3 voor de primaire tumoren). laesie, kan worden aangetoond: een gedeeltelijke
252 ne u r o l o g i e

of gehele dwarslaesie. Uitvalsverschijnselen door of gefractioneerd tot tienmaal bestraald op de tumor


spinale metastasen hebben een grote invloed op de en aangrenzende wervels.
kwaliteit van leven. De meeste patiënten die bij het
stellen van de diagnose nog kunnen lopen, blijven na Spinale metastasen
snelle behandeling ambulant. Als de patiënt ten tijde
van de ­diagnose al niet meer kan lopen, blijft herstel veelvoorkomende primaire tumoren
doorgaans uit. Elke verdenking op spinale metasta- • prostaatcarcinoom, mammacarcinoom, long-
sen is dan ook een reden voor spoeddiagnostiek en carcinoom, multipel myeloom
behandeling.
klinische verschijnselen
• lokale rugpijn: eerste symptoom in > 95% van
Aanvullend onderzoek
de patiënten
Bij verdenking op een spinale metastase moet met
• progressieve dwarslaesie door compressie van
spoed (binnen 12 uur) een MRI gemaakt worden ­(figuur
het ruggenmerg
22.11). Hierop kan zowel de wervel als de ­epidurale
ruimte en het myelum goed worden beoordeeld. Als diagnostiek
de patiënt niet bekend is met een maligniteit en de • bij geringste klinische verdenking: MRI met
MRI past bij wervel- of epidurale metastasering, moet spoed
voor de keuze van het behandelingsbeleid een biopt behandeling
plaatsvinden, tenzij ook elders in het lichaam een • bestraling (met spoed, om dwarslaesie te
tumor aantoonbaar is die eenvoudiger gebiopteerd voorkomen)
kan worden. • soms is voorafgaand tumorresectie mogelijk,
gevolgd door bestraling
Behandeling en beloop
De mediane overleving voor patiënten met epidurale
metastasen bedraagt drie tot twaalf maanden, afhan- 22.4.2 Andere spinale tumoren
kelijk van de aard en uitgebreidheid van de primaire Spinale meningeomen, uitgaande van de dura, zijn
tumor. Primair doel van de behandeling is behoud de meest voorkomende primaire spinale tumoren. Ze
van mobiliteit en kwaliteit van leven. worden met name op oudere leeftijd gezien. Schwan-
Zowel de epidurale tumor als ook eventuele be- nomen gaan uit van de schwanncellen van de ze-
straling kan gepaard gaan met oedeemvorming. De nuwwortels. Beide tumoren veroorzaken langzaam
eerste stap in geval van myelumcompressie is dan ook progressieve uitvalsverschijnselen door compressie
behandeling met hooggedoseerde corticosteroïden, van het ruggenmerg of van wortels, soms met radicu-
doorgaans dexamethason. laire pijn. Chirurgische verwijdering is vaak mogelijk
Als er sprake is van een enkele metastase en een en kan curatief zijn.
langverwachte overleving (gezien de ziekteactiviteit) Primaire ruggenmergtumoren zijn zeldzaam en
wordt indien mogelijk een uitgebreide resectie van de kunnen zowel astrocytomen als ependymomen zijn.
tumor met stabilisatie van de wervelkolom verricht, Net als de gliomen in de hersenen zijn ze niet te ge-
gevolgd door bestraling. Hiermee wordt een betere en nezen. Wel kan chirurgische (partiële) verwijdering
langere overleving nagestreefd. Bij een meerderheid zowel kwaliteit als de duur van de overleving verbete-
van de patiënten is dit echter niet het geval, en dan is ren. Radiotherapie kan verdere groei vertragen. Me-
bestraling de therapie van keuze. tastasen in het ruggenmerg zijn uiterst zeldzaam.
Bestraling moet met spoed plaatsvinden; in het
geval van een (dreigende) dwarslaesie ten minste 22.5 Leptomeningeale metastasen
binnen 24 uur. Het doel is behoud van mobiliteit: de Leptomeningeale metastasering (ook wel meningitis
kans dat de patiënt kan blijven lopen is vele malen carcinomatosa genoemd) is de invasie van tumorcel-
groter als de patiënt nog kan lopen bij aanvang van de len in de leptomeningen en de liquor cerebrospinalis.
behandeling. Afhankelijk van de aard en uitgebreid- Hierbij kunnen ook hersenzenuwen en spinale wortels
heid van de maligniteit elders in het lichaam en de worden geïnfiltreerd. Het ontstaat door hematogene
daarmee samenhangende prognose wordt eenmalig verspreiding van tumorcellen of door perivasculaire
22 Neuro-on col ogie 253

A B

Figuur 22.11 T1-gewogen opname van een 56-jarige vrouw met longcarcinoom en een spinale epidurale metastase met myelumcom-
pressie. A Sagittale opname. B Transversale opname.

verspreiding vanuit wervelmetastasen. Het is een van hersenen of ruggenmerg (figuur 22.12). In de
betrekkelijk zeldzame en doorgaans late complicatie ­liquor kunnen vaak tumorcellen worden aangetoond.
van solide tumoren (2-8%), met name van long- en Geen van deze twee technieken is 100% sensitief of
mammacarcinomen en melanomen (zie tabel 22.3). ­specifiek.
Bij hematologische maligniteiten zoals acute lymfa-
tische leukemie en non-hodgkinlymfoom komt het 22.5.3 Behandeling
vaker voor, evenals bij sommige primaire hersentu- Bestraling van het aangedane gebied (bijvoorbeeld
moren zoals medulloblastoom en kiemceltumoren. de schedelinhoud of de cauda equina) kan klinische
verschijnselen stabiliseren en soms doen afnemen.
22.5.1 Klinische verschijnselen De behandeling is palliatief, er treedt altijd een reci-
Het klinische beeld is erg variabel. Intracraniële lo- dief op. Als er voor de betreffende tumor en de be-
kalisatie kan tot hoofdpijn, cognitieve stoornissen, treffende patiënt een effectief cytostaticum is, kan de
bewustzijnsdaling en insulten leiden. Uitval van her- bestraling aangevuld worden met intraveneuze che-
senzenuwen komt frequent voor, met name van de motherapie.
nn. abducens, acusticus en trigeminus. Bij spinale lo- Intrathecale chemotherapie via lumbaalpuncties
kalisaties kunnen rug- en nekpijn optreden, met radi- of een ommayareservoir wordt bij solide tumoren zel-
culaire pijn, radiculaire uitvalsverschijnselen, tot zelfs den toegepast omdat de toegevoegde waarde daarvan
een compleet caudasyndroom. Je moet met name be- niet vaststaat. Bij hematologische tumoren kan deze
dacht zijn op leptomeningeale metastasering als een behandeling wel effectief zijn.
patiënt met een maligniteit klachten of verschijnselen
heeft passend bij verschillende perifere en centrale lo- 22.5.4 Prognose
kalisaties in het zenuwstelsel. De mediane overleving na behandeling varieert af-
hankelijk van de primaire tumor bij solide tumoren
22.5.2 Aanvullend onderzoek van twee tot zes maanden. Patiënten met een hema-
MRI kan aankleuring laten zien van de meningen, tologische maligniteit kunnen soms genezen als er
hersenzenuwen, spinale wortels of de oppervlakte systemische behandelingsopties zijn.
254 ne u r o l o g i e

A B

Figuur 22.12 T1-gewogen opname met contrast van een 58-jarig patiënte met leptomeningeale metastasen van een melanoom.
A Aankleuring van de cerebellaire folia. B Aankleuring van de meningen beiderzijds temporaal (alleen rechts aangewezen).

Leptomeningeale metastasering Ingroei in de plexus brachialis komt vooral voor bij tu-
moren in de longtop (pancoast-tumor) of axillaire lym-
veelvoorkomende primaire tumoren fekliermetastasen van het mammacarcinoom; in de
• mammacarcinoom, longcarcinoom, mela- plexus lumbosacralis bij colon- en rectumcarcinoom,
noom, hematologische maligniteiten gynaecologische maligniteiten en retroperitoneale sar-
klinische verschijnselen comen en lymfomen. De diagnose wordt bevestigd
• symptomen passend bij verschillende perifere door MRI. Behandeling bestaat doorgaans uit lokale
en centrale lokalisaties radiotherapie aangevuld met pijnbestrijding.
Bij patiënten die eerder in het gebied van de plexus
diagnostiek bestraald zijn, kunnen plexusverschijnselen ook bij een
• MRI door de bestraling geïnduceerde plexopathie passen.
• cytologisch onderzoek liquor Deze onderscheidt zich van plexopathie door tumorin­
behandeling groei doordat pijn doorgaans niet op de voorgrond staat.
• radiotherapie en soms chemotherapie, door- Tumoren van de perifere zenuw zijn schwan-
gaans palliatief nomen en neurofibromen, uitgaand van respectieve-
lijk schwanncellen en endoneurale fibroblasten. De
meeste van deze tumoren zijn binnen de schedel of
22.6 Tumoren van of bij plexus en perifere het wervelkanaal gelokaliseerd (paragrafen 22.2.3 en
zenuw 22.4.2), maar sommige ontwikkelen zich in wortels of
Ingroei van tumor in de plexus brachialis of de plexus perifere zenuwen. Bij neurofibromatose type 1 komen
lumbosacralis manifesteert zich meestal door hevige pijn deze tumoren multipel voor. Ze kunnen asympto-
in arm of been. Daarnaast kunnen sensibiliteitsverlies matisch zijn maar ook pijn en functieverlies veroor-
en dysesthesieën voorkomen, gevolgd door spierzwakte. zaken in door de aangedane zenuw geïnnerveerde
22 Neu ro-on col ogie 255

structuren. Soms zijn ze dermate groot dat ze uit- zijn en soms met pijn gepaard kan gaan. De meeste
wendig zichtbaar zijn. De overgrote meerderheid van door chemotherapie geïnduceerde polyneuropathieën
deze tumoren is goedaardig maar maligne ontaarding zijn gedeeltelijk of zelfs geheel reversibel met dosis-
komt sporadisch voor. reductie of staken van het middel. Vinca-alkaloïden,
cisplatina en taxanen zijn berucht voor hun perifere
22.7 Indirecte complicaties van kanker en neurotoxiciteit.
kankerbehandelingen
22.7.5 Complicaties van radiotherapie
22.7.1 Toxische en metabole encefalopathie Er wordt onderscheid gemaakt tussen acute, subacute
Dit komt veel voor bij kankerpatiënten, zeker in de en late bestralingsreacties.
terminale fase van de ziekte of als complicatie van che-
motherapie. De eerste verschijnselen zijn doorgaans Acuut
verminderde aandacht en concentratie, uitlopend in Door cerebrale bestraling treedt haarverlies en rood-
een delier, vaak met tremoren en myoklonieën. Moge- heid van de bestraalde huid op. Gedurende de eerste
lijke oorzaken zijn ernstige lever- of nierfunctiestoor- twee weken van de bestraling kan tevens hoofdpijn,
nissen, elektrolytstoornissen, ontregelde diabetes of misselijkheid en sufheid optreden, soms gepaard
medicatie. Ook moet je natuurlijk altijd denken aan gaand met tijdelijke toename van neurologische uit-
metastasering naar hersenen of leptomeningen. valsverschijnselen. Waarschijnlijk is toename van
vasogeen hersenoedeem de oorzaak. Met corticoste-
22.7.2 Infecties roïden kan deze acute, reversibele bestralingsreactie
Infecties van het centrale zenuwstelsel komen vaker goed worden bestreden.
voor bij patiënten met een maligniteit dan bij de alge-
hele populatie. Ze komen met name voor bij patiën- Subacuut
ten met hematologische maligniteiten omdat bij hen Eén tot drie maanden na de voltooiing van hersen-
de afweer het sterkst gestoord is. bestraling kan een periode volgen met ernstige ver-
moeidheid en lethargie, soms gepaard gaand met
22.7.3 Vasculaire complicaties verergering van eerder bestaande focale verschijn-
Vasculaire complicaties komen relatief veel voor bij selen en epileptische aanvallen. De MRI toont dan
patiënten met kanker. Een intracerebrale bloeding toename van oedeem en tekenen van demyelinisatie.
kan het eerste teken zijn van een hersentumor of her- Corticosteroïden kunnen vaak de verschijnselen doen
senmetastase. Daarnaast kan een bloeding optreden afnemen.
als gevolg van een trombocytopenie veroorzaakt door Bij ongeveer 30% van de patiënten die worden
chemotherapie of een hematologische maligniteit. behandeld met gecombineerd radiotherapie en che-
Bij patiënten met kanker is frequent sprake van motherapie voor een glioblastoom, kan schijnbare
tromboseneiging die kan leiden tot veneuze trombose tumorgroei optreden in de eerste drie maanden na de
of diffuse intravasale stolling waardoor ook arteriële bestraling die echter spontaan in de daaropvolgende
infarcten kunnen optreden. Ook kunnen sommige maanden weer afneemt. Radiologisch noch klinisch
chemotherapeutica trombose veroorzaken. is dit met zekerheid te onderscheiden van werkelijke
tumorgroei; het lijkt te berusten op een overmatige
22.7.4 Complicaties van chemotherapie ontstekingsreactie met necrose. Een vergelijkbaar fe-
Sommige chemotherapeutica kunnen schade toe- nomeen kan zich voordoen na stereotactische bestra-
brengen aan de hersenen (centrale neurotoxiciteit) ling maar doorgaans met een langer interval van zes
of aan de perifere zenuwen (perifere neurotoxiciteit). tot twaalf maanden of meer.
Centrale neurotoxiciteit betreft doorgaans een diffuse
encefalopathie die wordt gekenmerkt door traagheid, Laat
verminderde concentratie en soms delier, bewust- Een laat optredende encefalopathie door bestraling kan
zijnsdaling en epileptische insulten. Perifere neuro- zich nog vele jaren na de behandeling manifesteren.
toxiciteit betreft doorgaans een polyneuropathie met Er kan focale necrose optreden met neurologische uit-
klassieke sok- en handschoenvormige verdeling die valsverschijnselen of een diffuse beschadiging van de
zowel sensibel als gemengd motorisch en sensibel kan witte stof met achteruitgang van cognitieve functies,
256 ne u r o l o g i e

geheugenstoornissen, persoonlijkheidsveranderingen in de tumor die eveneens in aangedane delen van


en uiteindelijk in sommige gevallen ernstige demen- het zenuwstelsel tot expressie komen. Antilichamen
tie. Vooral bij patiënten die een bestraling van de totale tegen de tumorantigenen richten zich dan ook tegen
schedelinhoud hebben ondergaan, wordt dit syndroom dezelfde antigenen in het zenuwstelsel. In serum
waargenomen. Wanneer alleen focale bestraling heeft en liquor kunnen specifieke antilichamen worden
plaatsgevonden, zoals bij patiënten die wegens een gli- aangetoond, waarmee de diagnose wordt bevestigd.
oom zijn bestraald, is het schadelijke langetermijnef- Vaak manifesteert een paraneoplastisch syndroom
fect beperkter maar traagheid en enige toename van zich voordat de primaire tumor is gediagnosticeerd.
cognitieve functiestoornissen komen ook hierbij voor, Het betreft meestal ernstige, goed gekarakteriseerde
met name na vele jaren. neurologische syndromen waarvoor met uitgebreid
Wanneer de plexus brachialis of lumbosacralis of aanvullend onderzoek geen andere oorzaak kan wor-
het myelum in het bestralingsveld heeft gelegen kan den vastgesteld. In tabel 22.4 worden de belangrijkste
na jaren doorgaans geleidelijk progressieve uitval op- syndromen genoemd.
treden van de plexus of het myelum. Dit is doorgaans Ondanks de immunologische etiologie zijn de
pijnloos maar er is geen behandeling voor. Gelukkig resultaten van immuuntherapie doorgaans teleurstel-
is het zeldzaam. lend, met uitzondering van enkele syndromen waar-
bij de antistoffen gericht zijn tegen antigenen op het
22.7.6 Paraneoplastische neurologische celoppervlak (in tegenstelling tot het cytoplasma of de
syndromen celkern) van neuronen, zoals de limbische encefalitis
Hieronder worden neurologische syndromen verstaan bij anti-NMDAR-antistoffen. Soms kunnen de neuro-
die optreden bij kankerpatiënten en die niet het ge- logische afwijkingen afnemen als de primaire tumor
volg zijn van metastasen, infecties, bijwerkingen van wordt behandeld. Daarom is het zinvol wanneer ge-
chemotherapie en radiotherapie of deficiënties. Deze dacht wordt aan een paraneoplastisch syndroom op
zeldzame syndromen ontstaan door een immuunreac- zoek te gaan naar een onderliggende tumor. Meestal
tie veroorzaakt door aberrante expressie van antigenen is de neurologische schade echter irreversibel.

Tabel 22.4 Voorbeelden van klassieke paraneoplastische syndromen

syndroom klinisch beeld geassocieerde tumor (antistoffen)


centraal zenuwstelsel
• subacute cerebellaire degeneratie • subacuut cerebellair syndroom • ovariumcarcinoom, mammacarci-
• limbische encefalitis/encefalomye- • delier of dementiesyndroom, met of noom
litis zonder epilepsie • kleincellig longcarcinoom
(anti-Hu*), ovariumteratoom (anti-
NMDAR**)
perifeer zenuwstelsel
• subacute sensibele neuronopathie • sensibele polyneuropathie met • kleincellig longcarcinoom (anti-Hu)
• dermatomyositis ataxie • diverse kleincellige longcarcinomen
• myastheen syndroom van Lambert- • myositis, huidafwijkingen (anti-VGKC***)
Eaton • myastheen syndroom
* Hu, initialen van de eerste patiënt bij wie deze antilichamen beschreven zijn.
** Anti-N-methyl-D-aspartaat-receptorantistoffen.
*** Anti-voltage-gated-kalium-channel-antistoffen.
22 Neuro-on col ogie 257

Neurologische manifestaties en complicaties


Zoektermen
bij kanker
brain metastases
metabole ontregelingen epidural metastases
• delier en bewustzijnsdaling glioma
leptomeningeal metastases
cytostatica meningeoma
• delier en bewustzijnsdaling neurotoxicity and chemotherapy
• polyneuropathie neurotoxicity and radiotherapy
radiotherapie primary CNS lymphoma
• traagheid, bewustzijnsdaling, hoofdpijn spinal metastases
• toename focale uitval
• dementie (laat verschijnsel)
paraneoplastische syndromen
• delier en bewustzijnsdaling
• cerebellair syndroom
• polyneuropathie
• myopathie
• myastheen syndroom
23 Bewegingsstoornissen

motorische stoornissen door aandoeningen van de basale kernen


•• hypokinetisch: hypokinesie, bradykinesie en rigiditeit staan op de voorgrond
•• hyperkinetisch: ongewilde overtollige bewegingen staan op de voorgrond – chorea, myoclonus, tics,
tremor of dystonie
hypokinetische stoornissen: ziekte van Parkinson en parkinsonisme
•• hypokinetisch-rigide syndroom met of zonder tremor
•• ziekte van Parkinson komt het meest voor; daarnaast multisysteematrofie, progressieve supranucleaire
paralyse, corticobasaal syndroom en vasculair parkinsonisme
hyperkinetische stoornissen
•• elk van deze stoornissen heeft een lange differentiële diagnose, waaronder goed behandelbare aandoe-
ningen
•• chorea: ziekte van Huntington komt het meest voor
•• myoclonus: vaak bij metabole encefalopathieën
•• tics: ziekte van Gilles de la Tourette
•• tremor: bij veel aandoeningen, essentiële tremor komt het meest voor
•• dystonie: meestal als focale dystonie (torticollis, blefarospasme, taakgebonden dystonie van de hand)
andere bewegingsstoornissen
•• cerebellaire ataxie en spastische paraparese
•• vaak door structurele, inflammatoire, metabole of toxische aandoeningen van respectievelijk het
cerebellum of het ruggenmerg
•• maar ook door (vaak genetisch bepaalde) neurodegeneratieve aandoeningen

De term ‘bewegingsstoornissen’ in de neurologie bewegen (hypokinesie, bradykinesie en akinesie;


verwijst naar de motorische stoornissen die ont- zie paragraaf 2.1.3), vaak in combinatie met rigi-
staan bij aandoeningen van de basale kernen (zie diteit (zie paragraaf 14.1.5): een hypokinetisch-
hoofdstukken 2 en 14). Omdat de basale kernen rigide syndroom. De belangrijkste aandoening
gezamenlijk ook wel het extrapiramidale systeem is de ziekte van Parkinson; andere aandoeningen
genoemd worden zijn de betreffende aandoenin- met een hypokinetisch-rigide syndroom worden
gen bekend als extrapiramidale ziekten. Inmiddels parkinsonismen genoemd. Bij hyperkinetische be-
weten we dat er bij veel van deze bewegingsstoornis- wegingsstoornissen is er sprake van een teveel aan
sen ook neuronale netwerken buiten de basale ker- (ongewilde) bewegingen: chorea, myoclonus, tics,
nen betrokken zijn, maar dat heeft de terminologie tremor of dystonie. Het klinische onderscheid tus-
nog niet veranderd. sen deze stoornissen is van groot praktisch belang.
De extrapiramidale bewegingsstoornissen wor- De differentiële diagnose (en daarmee de keuze
den onderverdeeld in hypokinetische en hyper- van het aanvullend onderzoek) en de behandeling
kinetische bewegingsstoornissen (tabel 23.1). De verschillen sterk voor de verschillende stoornissen.
hypokinetische worden gekenmerkt door te weinig Van elk van de genoemde bewegingsstoornissen

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_23, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
260 ne u r o l o g ie

bespreken we alleen de belangrijkste of meest ook zeldzame erfelijke vormen van bestaan (ziekte
exemplarische aandoeningen. Bovendien bespre- van Parkinson, amyotrofische lateraalsclerose, ziekte
ken we nog een paar bewegingsstoornissen die niet van Alzheimer).
samenhangen met pathologie van de basale kernen
(tabel 23.1). 23.1 De ziekte van Parkinson
Bewegingsstoornissen worden vaak (maar niet De belangrijkste aandoening binnen de groep van
altijd!) veroorzaakt door neurodegeneratieve aandoe- hypokinetische bewegingsstoornissen is de ziekte
ningen. Dit zijn aandoeningen waarbij min of meer van Parkinson (tabel 23.2). De ziekte is vaak op kli-
selectief een groep van zenuwcellen die een functi- nische gronden goed te onderscheiden van de ver-
onele eenheid vormen, degenereert. De symptomen schillende parkinsonismen, maar toch kan dat in de
van deze aandoeningen worden verklaard door dis- eerste ziektejaren lastig zijn. Aanvullend onderzoek
functie van het betreffende systeem. Bij de ziekte van kan soms helpen bij het onderscheid. Er zijn ook
Parkinson, een van de meest voorkomende neurode- ziektebeelden die oppervlakkig kunnen lijken op
generatieve aandoeningen, is degeneratie van de sub- parkinsonisme, bijvoorbeeld de bewegingsarmoede
stantia nigra in het mesencephalon het belangrijkste bij een depressie of een extreme traagheid als functi-
kenmerk. Er zijn echter ook neurodegeneratieve aan- onele stoornis (zie hoofdstuk 37).
doeningen van andere delen van het zenuwstelsel dan
de basale kernen, bijvoorbeeld motorische neuronen Ziekte van Parkinson en parkinsonisme
(amyotrofische lateraalsclerose, zie paragraaf 30.1.2),
cerebellaire systemen (cerebellaire aandoeningen; ziekte van Parkinson
paragraaf 23.8.1), en de cerebrale cortex (ziekte van • degeneratie van neuronen in substantia nigra
Alzheimer, zie paragraaf 26.1). Bij sommige van deze in mesencephalon (oorzaak onbekend) waar-
aandoeningen is de neurodegeneratie erfelijk bepaald door deficiënte dopaminerge neurotrans-
(ziekte van Huntington, veel cerebellaire ataxieën). missie in het corpus striatum
Sommige komen vooral sporadisch voor, terwijl er • begint vaak asymmetrisch
• langzaam progressief hypokinetisch-rigide
Tabel 23.1 Bewegingsstoornissen die in dit hoofdstuk besproken syndroom met of zonder rustremor
worden
parkinsonismen
hypokinetische ziekte van Parkinson • hypokinetisch-rigide syndroom met of zonder
stoornissen parkinsonismen
tremor en met kenmerken die niet of pas veel
later bij de ziekte van Parkinson voorkomen
• multisysteematrofie
• verticale blikparese, piramidebaanverschijn-
• progressieve supranucleaire paralyse
selen, vallen vroeg in het beloop: progressieve
• corticobasaal syndroom supranucleaire paralyse
• vasculair parkinsonisme • cerebellaire verschijnselen of vroege auto-
hyperkinetische chorea nome stoornissen: multisysteematrofie
stoornissen • ziekte van Huntington • corticale verschijnselen: corticobasaal syn­­
myoclonus droom
tics
• ‘lower body parkinsonism’: vasculair parkin-
sonisme
• ziekte van Gilles de la Tourette
tremor
• essentiële tremor 23.1.1 Klinische verschijnselen
dystonie Het begin en het beloop bij de ziekte van Parkin-
• primaire dystonie son variëren sterk. Bij sommige patiënten begint de
• dystonie-plus-syndromen ziekte met een rusttremor, die lange tijd het meest
• secundaire dystonie op de voorgrond staande symptoom blijft, terwijl de
hypokinetische klachten slechts zeer langzaam pro-
enkele andere • cerebellaire ataxie
stoornissen gressief zijn. Bij andere patiënten begint de ziekte
• spastische paraparese
met hypokinetische klachten, manifesteert de tremor
23 Bewegingss toornissen 261

Tabel 23.2 Differentiële diagnose hypokinetisch-rigide syndroom

ziekte van Parkinson


parkinsonismen • progressieve supranucleaire paralyse
• multisysteematrofie
• corticobasaal syndroom
• lewy body-dementie (paragraaf 26.3)
• vasculair parkinsonisme
toxisch/iatrogeen • medicatie (o.a. neuroleptica, valproaat, diltiazem)
• koolstofmonoxide-intoxicatie
normal pressure hydrocephalus (paragraaf 31.3)
ziekte van Creutzfeldt-Jakob (paragraaf 26.5)
genetische aandoeningen • juveniele variant van de ziekte van Huntington
• cerebellaire ataxieën
• dopamineresponsieve dystonie
• ziekte van Wilson (koperstapelingsziekte)
aandoeningen die lijken op parkinson(isme) • essentiële tremor, dystone tremor
• depressie
• functionele stoornis (hoofdstuk 37)

zich nooit en ligt het tempo van achteruitgang met verwondingen. Later in het beloop kan ‘freezing’
hoger. De aandoening begint asymmetrisch en optreden (freezing is het plotseling blokkeren van de
de zijde met de eerste verschijnselen blijft ook de voeten tijdens lopen of draaien, met dribbelen op de
meest aangedane in het verdere beloop van de aan- plaats), het plots vastplakken van de voeten aan de
doening. grond of dribbelen op de plaats, vaak uitgelokt door
De tremor is een rusttremor met een frequentie draaien.
van 4-6 Hz in handen, voeten, kin en soms het hoofd. Naast de motorische verschijnselen die zich ge-
Hij verdwijnt bij activiteit of het veranderen van hou- leidelijk openbaren zijn er ook veel niet-motorische
ding, maar kan in deze andere houding wel weer te- problemen. Depressie en angststoornissen komen
rugkeren. De tremor van de hand ziet er vaak uit als beide voor bij meer dan de helft van de patiënten.
‘geld tellen’, door het meedoen van de duim. De tre- Veel patiënten zijn initiatiefloos en emotioneel vlak.
mor neemt toe in amplitude bij spanning of emotie, Het reukvermogen vermindert. Er kunnen slaap-
en valt tijdens het lichamelijk onderzoek vaak vooral stoornissen zijn, zoals een ‘REM sleep behavior dis-
bij het lopen op. order’ (RBD; zie paragraaf 33.5). Het kan moeilijker
De hypokinesie wordt vaak eerder door de omge- zijn om de urine op te houden (urgeklachten) en
ving dan door de patiënt zelf opgemerkt. Het begint ook obstipatie komt veel voor. Er kunnen wat moei-
met verminderde meebewegingen van een of twee lijk te omschrijven pijnklachten zijn, vaak wel vol-
armen bij het lopen en een verminderde mimiek. gens de verdeling van de motorische klachten. Deze
De stem wordt wat zachter en monotoner. De vaar- niet-motorische problemen dragen in grote mate bij
digheid vermindert en het handschrift wordt kleiner. aan de impact van de aandoening. Enkele van deze
De patiënt gaat gebogen lopen met kleinere passen. niet-motorische klachten kunnen aan de motorische
Soms kan het lopen niet afgeremd worden (propul- voorafgaan. Ten slotte komt in de loop van de ziekte
sie, bij stappen achteruit retropulsie). De houding vaak een subcorticaal dementiesyndroom voor.
verandert geleidelijk, met een meer gebogen rug en Voor de diagnose ziekte van Parkinson moeten
later ook een flexieneiging van de armen en benen. ten minste drie van de vier hoofdsymptomen aanwe-
Omdraaien in bed gaat vaak al in een vroeg stadium zig zijn (tabel 23.3). Daarnaast zijn er bevindingen
moeilijk. Door de gestoorde houdingsreflexen kun- die de diagnose ondersteunen, en mogen bepaalde
nen kleine balansverstoringen al leiden tot valpartijen andere symptomen juist niet aanwezig zijn; deze
262 ne u r o l o g ie

laatste ‘alarmsymptomen’ wijzen zeer waarschijnlijk substantia nigra in het mesencephalon met afname
op een van de parkinsonismen. van de dopaminerge nigrostriatale verbindingen als
gevolg (zie figuur 14.10 en figuur 23.2). Een karak-
23.1.2 Aanvullend onderzoek teristiek pathologisch kenmerk is de aanwezigheid
De ziekte van Parkinson is een klinische diagnose. van cytoplasmatische inclusies in de degenererende
Bij een typische presentatie is er geen verder on- neuronen die bestaan uit het eiwit α-synucleïne (le-
derzoek nodig. Richtlijnen stellen wel voor om een- wylichaampjes, zie paragraaf 26.3.3). De neuronale
maal een MRI van de hersenen te maken; deze is degeneratie vindt lange tijd subklinisch plaats, pas bij
bij de ziekte van Parkinson normaal, maar kan bij een verlies van 70 tot 80% van de neuronen ontstaan
een aantal andere aandoeningen uit de differentiële de eerste symptomen. De dopaminerge neurotrans-
diagnose wel afwijkingen laten zien (zie tabel 23.2). missie in het striatum verslechtert door de steeds in
Afhankelijk van de differentiële diagnose bij een aantal afnemende nigrostriatale vezels, maar kan nog
specifieke patiënt is nucleair beeldvormend onder- lange tijd enigszins in stand gehouden worden door
zoek soms nuttig. Met specifieke radiofarmaca kan toediening van levodopa, een precursor voor dopa-
met SPECT of PET de integriteit van het presynap- mine (paragraaf 23.1.5).
tische deel van de dopaminerge nigrostriatale ver- Voor het optreden van de niet-motorische ver-
bindingen worden onderzocht (figuur 23.1). Met dit schijnselen van de ziekte zijn er twee verklaringen.
onderzoek kan geen onderscheid gemaakt worden Allereerst zijn de basale ganglia niet alleen belangrijk
tussen de verschillende vormen van degeneratief voor de regulatie van de motoriek, maar maken ze ook
parkinsonisme (multisysteematrofie, progressieve deel uit van netwerken die betrokken zijn bij cognitie
supranucleaire paralyse en corticobasale degene- en emotie (figuur 23.2). Daarnaast zijn er naast de sub-
ratie), want bij al die aandoeningen is sprake van stantia nigra ook andere structuren aangedaan, zoals
een presynaptisch nigrostriataal defect. Voor het de locus caeruleus, de substantia innominata en de
onderscheid met bijvoorbeeld essentiële tremor of raphekernen in de hersenstam, en later ook de cere-
parkinsonisme door medicatie, waarbij SPECT en brale cortex.
PET normaal zijn, is dit onderzoek wel geschikt. De oorzaak van de neuronale degeneratie in de
substantia nigra en andere structuren is niet bekend.
23.1.3 Pathogenese en etiologie Er zijn enkele monogenetische vormen van de ziekte
De klinische verschijnselen van ziekte van Parkin- van Parkinson beschreven, maar die zijn zeer zeld-
son ontstaan door het verlies van neuronen in de zaam. Bij het merendeel van de patiënten gaat het

Tabel 23.3 Symptomen uit de diagnostische criteria voor de ziekte van Parkinson

hoofdsymptomen • rusttremor
• rigiditeit
• akinesie, hypokinesie, bradykinesie
• gestoorde houding en houdingsreflexen
ondersteunende kenmerken • asymmetrie
• typische geldteltremor
• goede reactie op dopaminerge medicatie
• langzaam-progressief beloop
symptomen die de diagnose juist • verticale blikparese
onwaarschijnlijker maken • autonome functiestoornissen vroeg in het beloop
• piramidale verschijnselen
• vroeg optreden van ernstige spraak- en slikstoornissen
• stoornissen van het perifere motorische neuron
• cerebellaire ataxie
• vallen vroeg in het beloop
23 Bewegingss toornissen 263

A B

Figuur 23.1 Single photon emission computed tomography (SPECT) met de radioligand [123I]FP-CIT, die zich hecht aan de presynap-
tische dopaminetransporter. A Normale activiteit in het putamen bij een persoon zonder klachten en verschijnselen. B Afname van
activiteit bij een patiënt met de ziekte van Parkinson.

A motoriek B cognitie C emoties

N caudatus N caudatus
thalamus thalamus thalamus
GPe GPe GPe

GPi GPi GPi

STN putamen STN putamen STN putamen

Figuur 23.2 Functionele verbindingen tussen hersenstam, basale kernen, thalamus en cerebrale cortex die betrokken zijn bij de regu-
lering van de motoriek, cognitie en emoties (naar Rodriguez-Oroz e.a.).
GPe: globus pallidus, pars externa; GPi: globus pallidus, pars interna; STN: subthalamische nucleus.

waarschijnlijk om een interactie tussen een bepaalde 23.1.4 Epidemiologie


genetische gevoeligheid in combinatie met ‘schade- De ziekte van Parkinson komt over de gehele wereld
lijke’ (maar grotendeels nog onbekende) omgevings- voor met een incidentie van 8 tot 18 gevallen per
factoren. 100.000 persoonsjaren. Voor de gehele bevolking is
264 ne u r o l o g ie

de prevalentie 0,3%, maar er is duidelijk een leeftijds- dopamineagonisten kunnen specifieke bijwerkingen
afhankelijkheid. Bij de meeste patiënten beginnen geven (zoals impulscontrolestoornissen, halluci-
de eerste verschijnselen tussen de 50 en de 70 jaar. naties, slaperigheid), de kans hierop is bij ouderen
De ziekte is tamelijk zeldzaam vóór de leeftijd van 50 groter; daarom beginnen we bij patiënten ouder dan
jaar, maar komt wel voor. Boven de 80 jaar is de pre- 65 jaar in principe altijd met levodopa. Levodopa
valentie meer dan 4%. heeft ook een beter effect op de motorische klachten
dan de agonisten, maar geeft op termijn bijwerkin-
23.1.5 Behandeling en beloop gen in de vorm van dyskinesieën (zie hierna). In het
Het beloop van de ziekte is langzaam progressief, ook verdere beloop van de ziekte zijn we in toenemende
met behandeling. Wel kunnen met medicamenteuze mate aangewezen op de combinatie van levodopa en
behandeling de motorische en ook enkele niet-moto- een dopamineagonist, eventueel aangevuld met een
rische verschijnselen voor langere tijd in belangrijke catechol-O-methyltransferase-remmer, een MAO-B-
mate verbeterd worden. Het moment van starten van remmer of amantadine.
deze behandeling is vooral afhankelijk van de beper- Naarmate de ziekte voortschrijdt neemt de wer-
kingen die de patiënt door de verschillende symp- kingsduur af, waardoor de medicatie vaker ingeno-
tomen ondervindt. Uiteindelijk leidt de ziekte tot men moet worden. Bovendien gaat de motorische
ernstige invaliditeit. De levensverwachting is sinds respons op het middel het patroon volgen van de se-
de introductie van levodopa (1967) gestegen, maar rumconcentraties; tijdens de pieken ontstaan overtol-
nog steeds minder dan in de algemene bevolking. lige bewegingen (dyskinesieën) en aan het einde van
een medicatieperiode treedt weer hypokinesie op.
Medicamenten Deze responsfluctuaties (‘on-off’-perioden), waarbij
Voor de behandeling van de ziekte van Parkinson goede (on; eventueel met daarbij dyskinesie) en de
zijn verschillende medicamenten beschikbaar (tabel slechtere perioden (off) elkaar in de loop van de dag
23.4). Van geen enkel medicament is een neuropro- afwisselen, zijn aanvankelijk nog min of meer voor-
tectief effect onomstotelijk aangetoond. De medica- spelbaar. Met aanpassing van de medicatie zijn deze
menteuze behandeling is altijd symptomatisch. Met fluctuaties te beïnvloeden. In een volgende fase zijn
behandeling wordt begonnen als de patiënt hinder deze fluctuaties minder goed voorspelbaar of zijn bij-
ondervindt van zijn symptomen. werkingen een sterk belemmerende factor geworden
Bij nog relatief lichte symptomen beginnen we in de orale dopaminerge therapie en kan er gekozen
meestal met amantadine of een MAO-B-remmer; worden voor een hersenoperatie (zie hierna) of voor
als de tremor op de voorgrond staat met een anti- meer continue dopaminerge stimulatie. Dat kan in
cholinergicum of propranolol. Bij een duidelijke de vorm van apomorfine subcutaan (injecties of in-
functionele hinder is dopaminerge therapie met een fusies per pomp) of met levodopa via een intestinale
dopamineagonist of levodopa het meest effectief. De pompinfusie.

Tabel 23.4 Medicijnen bij de ziekte van Parkinson

voor de motorische hoofdsymp- • levodopa (dopamineprecursor) met perifere decarboxylaseremmer; er zijn ook vertraagde-
tomen afgiftepreparaten en er is een preparaat voor intestinale infusiedopamineagonisten
• dopamineagonisten: pramipexol, ropinirol, rotigotine-pleister, apomorfine subcutaan
tremor • trihexyfenidyl, propranolol
motorische reponsfluctuaties • COMT-remmer: entacapon
• MAO-B-remmer: selegiline, rasagiline (soms ook gebruikt als starttherapie)
• amantadine (soms ook gebruikt als starttherapie)
psychose, hallucinaties • clozapine
cognitieve stoornissen • rivastigmine (tabletten of pleister)
depressie • citalopram, amitriptyline
mictiestoornissen • oxybutynine
23 Beweg ingsstoornissen 265

Ook voor een aantal andere problemen die in de (thuiszorg). Voor veel patiënten zal opname in een
loop van de ziekte kunnen ontstaan zijn er medica- verpleeghuis uiteindelijk niet vermeden kunnen
menteuze behandelmogelijkheden (tabel 23.4). Bij worden. Inmiddels is er in Nederland een netwerk
een psychose moet allereerst een verlaging of veran- van hulpverleners in de eerste en tweede lijn met
deringen van de dopaminerge medicatie worden over- specifieke expertise op het gebied van Parkinson
wogen; daarnaast kan een choline-esteraseremmer of (ParkinsonNet).
een atypisch neurolepticum zoals clozapine gebruikt
worden.
Behandeling van de ziekte van Parkinson
Operaties medicamenteus
Stereotactische hersenoperaties worden gedaan bij • dopaminerge medicatie: levodopa en dopami-
patiënten die goed op de behandeling reageren maar neagonisten
veel last hebben van responsfluctuaties. Patiënten • verschillende andere symptomatische medi-
moeten in de regel jonger dan 70 jaar zijn, een goede cijnen (tabel 23.4)
reactie op levodopa tonen en geen ernstige cogni-
tieve stoornissen of psychiatrische verschijnselen chirurgisch
hebben. De indicatie voor dergelijke behandelingen • bij sterke responsfluctuaties die in de loop van
wordt in Nederland in een aantal gespecialiseerde succesvolle medicamenteuze behandeling ont-
centra in multidisciplinaire teams gesteld. De meest staan zijn
uitgevoerde operatie is een bilaterale plaatsing van • ‘deep brain stimulation’, meestal stimulatie
stimulatie-elektroden in de nucleus subthalamicus van de n. subthalamicus
die worden verbonden met subcutane stimulatoren begeleiding
onder de huid van de borstkas (‘deep brain stimula- • door gespecialiseerde verpleegkundige, revali-
tion’). Alternatieve doelgebieden voor bepaalde indi- datiearts, fysiotherapeut, ergotherapeut
caties zijn de globus pallidus en de thalamus, en in
plaats van elektrische stimulatie kan er ook een laesie
worden aangebracht. Voor deze interventie is goed
wetenschappelijk bewijs en er is een goed langeter- 23.2 Parkinsonismen
mijneffect. De ingreep heeft geen invloed op de pro- In vergelijking met de ziekte van Parkinson is bij
gressie van de ziekte. de parkinsonismen het tempo van achteruitgang
hoger, de levensverwachting korter, de reactie op do-
Andere behandelingen paminerge medicatie minder of afwezig, en zijn er
Naast deze behandelingen is paramedische bege- vaak neurologische verschijnselen die bij de ziekte
leiding van belang. Fysiotherapie is onder andere van Parkinson niet voorkomen. Toch kan het in de
nuttig voor adviezen aangaande lichaamsbeweging eerste ziektejaren lastig zijn om deze klinische beel-
en conditie, valpreventie en specifieke behandel- den te onderscheiden van de ziekte van Parkinson;
strategieën bij freezing. Logopedie is zinvol voor ook is soms in het begin onduidelijk om welk type
de hypofone dysartrie, slikstoornissen en kwijlen. parkinsonisme het gaat. Vanwege deze diagnosti-
Een ergotherapeut kan adviezen geven voor in de sche onzekerheid worden de patiënten aanvankelijk
thuissituatie bij bijvoorbeeld vallen en bevriezen, vaak met dopaminerge medicatie behandeld (waar-
zoals aanpassingen in huis en hulpmiddelen bij bij het uitblijven van een respons het vermoeden op
het lopen. Het doel is een zo lang mogelijke zelf- een andere ziekte dan die van Parkinson nog kan
standigheid. Bepaalde revalidatiecentra zijn in deze versterken).
ziekte gespecialiseerd en kunnen ook naar zaken als
arbeidsparticipatie kijken. Soms is er voor patiënt 23.2.1 Multisysteematrofie
en partner psychosociale ondersteuning nodig. Er is De oorzaak van multisysteematrofie (MSA), waarbij
een actieve patiëntenvereniging en voor veel patiën- meerdere systemen in het centrale zenuwstelsel de-
ten is contact met andere patiënten zeer waardevol. genereren, is onbekend. Vroeg of laat is er sprake
In de latere stadia is hulp nodig bij de dagelijkse van een combinatie van parkinsonisme, cerebellaire
lichaamsverzorging en bij het in en uit bed komen ataxie en autonome stoornissen. We onderscheiden
266 ne u r o l o g ie

twee vormen, gekenmerkt door een debuut met en symptomen van de basale ganglia (parkinso-
vooral hypokinetisch-rigide syndroom, soms met nisme, dystonie). De presentatie varieert sterk, maar
een tremor (MSA-P), en een debuut met cerebel- een debuut met op de voorgrond staande hypokine-
laire ataxie (MSA-C). Bij nauwkeurig navragen zul- tisch-rigide verschijnselen komt voor, waarbij het dan
len klachten van het autonome zenuwstelsel vaak opvalt dat deze strikt eenzijdig zijn en lange tijd kun-
de eerste uitingen zijn geweest van de aandoening: nen blijven. Aan dit syndroom kunnen verschillende
mictiestoornissen (urgeklachten, incontinentie, in- pathologische veranderingen ten grondslag liggen,
complete blaaslediging), orthostatische hypotensie waaronder corticobasale degeneratie (waarbij de cere-
en erectiestoornissen. Er komen ook andere neu- brale cortex en de substantia nigra zijn aangedaan) en
rologische verschijnselen voor, met name pirami- de pathologie die ook bij PSP of bij de ziekte van Alz-
debaanverschijnselen (hyperreflexie, pathologische heimer wordt gevonden. De MRI-bevindingen hangen
voetzoolreflexen). Een MRI van de hersenen kan ce- af van de onderliggende pathologie; bij corticobasale
rebellaire atrofie tonen en signaalveranderingen in degeneratie wordt vaak asymmetrische frontoparië-
het gebied van het putamen. Levodopa kan enig ef- tale atrofie gezien. De behandeling is symptomatisch
fect hebben op het hypokinetisch-rigide syndroom, en kan bestaan uit levodopa (voor het parkinsonisme),
maar nooit zo goed als bij de ziekte van Parkinson en botulinetoxine-injecties (voor dystonie) en medicatie
nooit voor lange tijd. De ziekte is vaak relatief snel voor myoklonieën (paragraaf 23.4).
progressief en leidt uiteindelijk tot ernstige immobi-
liteit en spraak- en slikproblemen. Vaak is medicatie 23.2.4 Vasculair parkinsonisme
nodig voor de mictiestoornissen of de orthostatische Dit klinische beeld wordt veroorzaakt door verande-
hypotensie, maar ook meer invasieve maatregelen ringen in de supratentoriële witte stof en lacunaire in-
zoals een blaaskatheter, percutane maagsonde en farcten in de basale ganglia als gevolg van ‘small vessel
tracheostoma moeten soms worden getroffen. De disease’ (zie paragraaf 20.1.4). Een loop- en balansstoor-
gemiddelde overleving is ongeveer acht jaar. nis staat op de voorgrond, vaak met freezing en vallen.
De bradykinesie en rigiditeit aan de armen kunnen
23.2.2 Progressieve supranucleaire paralyse bijzonder meevallen. Dit beeld wordt ook wel ‘lower
Ook de progressieve supranucleaire paralyse (PSP) body parkinsonism’ genoemd. Vaak zijn er ook cogni-
is een degeneratieve aandoening waarvan de oor- tieve stoornissen van het subcorticale type. Het beloop
zaak onbekend is. De karakteristieke bevindingen bij is meestal sluipend. Op een MRI zijn wittestofafwij-
deze aandoening maken in de latere stadia verwar- kingen te zien en lacunaire infarcten in de basale gan-
ring met de ziekte van Parkinson haast onmogelijk, glia (figuur 23.3). De klinische verschijnselen ontstaan
maar in het begin kan het onderscheid moeilijk zijn. waarschijnlijk door onderbreking van thalamocorticale
De ziekte begint meestal na het 60e levensjaar. De verbindingen in de periventriculaire en frontale witte
eerste symptomen zijn vaak onzeker lopen en fre- stof. Ongeveer een derde van de patiënten met vascu-
quent vallen, vaak achterover. Kenmerkend zijn de lair parkinsonisme reageert in meer of mindere mate
gestoorde verticale oogbewegingen, zich eerst uitend op dopaminerge medicatie.
in vertraagde saccades, later als blikparese. Er is een
hypokinetisch-rigide syndroom van vooral de axiale 23.3 Chorea
musculatuur met een opvallend rechte houding. Vaak De term chorea (‘dansen’) gebruiken we voor vloei-
ontstaat er een subcorticale dementie, met een forse ende bewegingen die met name in de handen of in
apathie. Op de MRI kan atrofie van het mesencepha- het gelaat heel subtiel en sierlijk zijn met een kleine
lon en van de bovenste cerebellaire pedunkels gezien bewegingsuitslag, maar soms in de schouders of
worden. Het beloop is progressief, met een mediane romp ook veel grover kunnen zijn met een grote am-
overleving van zes jaar. Over het algemeen reageren plitude (zie paragraaf 2.1.4). Chorea heeft een lange
de symptomen niet op dopaminerge therapie. differentiële diagnose (tabel 23.5). De ziekte van
Huntington is de meest voorkomende genetische
23.2.3 Corticobasaal syndroom ziekte met chorea. Een hemichorea wijst meestal
Zoals de naam al aangeeft, ontstaat er bij deze aandoe- op een structurele laesie in de contralaterale basale
ning een combinatie van meerdere corticale verschijn- ganglia. Chorea als bijwerking van neuroleptica ma-
selen (apraxie, astereognosie, dementie, myoklonieën) nifesteert zich vaak vooral in de orolinguale regio.
23 Bewegingss toornissen 267

stoornissen, gedragstoornissen en dementie. De


prevalentie ligt tussen de 3 en 7 per 100.000. De
ziekte wordt veroorzaakt door een verlengde tri-
nucleotide-repeat (CAG) in het Htt-gen op chro-
mosoom 4. Hoe het gendefect tot de ziekte leidt is
niet precies bekend. Pathologisch is atrofie van de
nucleus caudatus en het putamen het meest ken-
merkend, maar ook andere hersengebieden zijn
aangedaan.
De verschijnselen ontstaan meestal na het 30e
jaar, maar er is een grote spreiding. Naast de cho-
rea, die progressief is, ontstaan er andere motori-
sche stoornissen. De gang wordt onzeker met een
verbreed gangspoor en stoornissen in houding en
balans leiden tot frequent stoten en vallen. Vanaf het
begin zijn er spraak- en slikstoornissen en uiteinde-
lijk wordt de patiënt onverstaanbaar. De cognitieve
achteruitgang is soms door de spraakproblemen
moeilijk te beoordelen. Later ontstaat er een demen-
tie van het subcorticale type. Bij sommige patiënten
staan vanaf het begin van de aandoening verhoogde
prikkelbaarheid en woede-uitbarstingen op de voor-
grond. Ook stemmingsstoornissen en psychosen
Figuur 23.3 FLAIR-MRI. Diffuse verhoogde signaalintensiteit van
komen voor. In de loop van de ziekte neemt de
de periventriculaire witte stof, vooral rond de achter- en voor-
hoornen (leukoaraiose). Er zijn ook focale laesies zichtbaar. Deze chorea in ernst af en komt er een mengbeeld van
afwijkingen, die vooral gezien worden bij ouderen met chronische dystonie en parkinsonisme voor in de plaats. Later in
hypertensie, kunnen een ‘lower body parkinsonism’ veroorzaken. het beloop vermagert de patiënt. Uiteindelijk treedt
ook incontinentie op voor urine en feces. De ziekte-
23.3.1 De ziekte van Huntington duur is gemiddeld 17 jaar, met een spreiding van 2
De ziekte van Huntington is een autosomaal domi- tot 45 jaar; een kwart van de patiënten leeft langer
nante erfelijke aandoening die gepaard gaat met cho- dan 25 jaar. De doodsoorzaak is meestal een aspira-
rea, persoonlijkheidsveranderingen, psychiatrische tiepneumonie. Suïcide komt vier keer vaker voor in

Tabel 23.5 Differentiële diagnose van chorea

genetisch • ziekte van Huntington


• veel andere zeldzame ziekten
niet genetisch • medicamenteus (neuroleptica, orale anticonceptiva, levodopa, anti-epileptica)
• SLE, antifosfolipidesyndroom
• zwangerschap (chorea gravidarum)
• coeliakie
• postinfectieus (bij kinderen, voorbijgaand; chorea van Sydenham)
• paraneoplastische limbische encefalitis
• endocriene aandoeningen (schildklier, bijschildklier)
• elektrolytstoornissen (natrium, glucose, calcium, magnesium)
• structurele laesies, met name in nucleus caudatus of nucleus subthalamicus
• cerebrale parese, kernicterus (bij kinderen)
• polycythaemia vera
268 ne u r ol o gi e

vergelijking met de algemene bevolking en is de Ziekte van Huntington


tweede belangrijke doodsoorzaak bij de ziekte.
Bij een begin voor het 20e levensjaar (juveniele oorzaak
chorea van Huntington) staan gedragsstoornissen, de- • autosomaal dominante erfelijke aandoening,
mentie, parkinsonisme en dystonie meer op de voor- verlengde CAG-repeat in het Htt-gen
grond dan de chorea. • degeneratie van vooral de nucleus caudatus
De diagnose wordt vermoed op het klinische
verschijnselen
beeld in combinatie met een familieanamnese die een
• debuteert meestal na 30e jaar
autosomaal dominant patroon ondersteunt, en wordt
• chorea, vallen en slikstoornissen (vroeg), dys-
bevestigd met DNA-diagnostiek. CT of MRI toont in
tonie of parkinsonisme, gedragsveranderingen,
de verder gevorderde stadia algehele atrofie en met
depressie, dementie en vermagering (laat)
name een sterke atrofie van de kop van de nucleus
caudatus, maar dit draagt niet bij aan de diagnose (fi- behandeling en beloop
guur 23.4). • medicamenteuze behandeling chorea: tetra-
Er is alleen symptomatische behandeling mo- benazine, antipsychotica
gelijk. De chorea kan verminderd worden door • gemiddelde ziekteduur ongeveer 17 jaar
dopaminereceptorblokkerende (antipsychotica)of -deple- • presymptomatische DNA-diagnostiek mogelijk
derende middelen (tetrabenazine). Verder kunnen
antidepressiva (SSRI en tricyclische antidepressiva)
en anxiolytica (zoals oxazepam) geïndiceerd zijn. 23.4 Myoklonieën
Presymptomatische diagnostiek is mogelijk bij fa- Myoklonieën zijn korte, abrupte schokken in een
milieleden, echter altijd alleen op verzoek van de enkele spiergroep of in meerdere spiergroepen
persoon zelf en met voldoende informatie en bege- (zie paragraaf 2.1.4). Voor iedereen herkenbare
leiding. normale myoklonieën zijn de hik (diafragma) en de

Figuur 23.4 T1-gewogen opname van een patiënt met de ziekte van Huntington kort na het ontstaan van de eerste symptomen (A) en
enkele jaren later (B). Er is een afname te zien van het volume van het caput van de nucleus caudatus, met verwijding van de voorhoornen
van de zijventrikels.

A B

A B
23 Beweg ingss toornissen 269

inslaapmyoklonieën (voornamelijk ledematen). Myoklo­ syndroom van Down; bij volwassen bij de ziekte
nieën kunnen gegenereerd worden in de cerebrale van Huntington, laesies in de basale kernen en bij
cortex, de basale ganglia, de hersenstam of het mye- het gebruik van cocaïne, amfetaminen en neuro-
lum. De aandoeningen waarbij myoklonieën kunnen leptica.
voorkomen zijn dan ook zeer divers. In de dagelijkse
praktijk zien we ze het meest bij metabole encefa- 23.5.1 Ziekte van Gilles de la Tourette
lopathieën (postanoxisch, hepatisch, renaal). Ze De beginleeftijd van de ziekte van Gilles de la
komen ook voor bij corticale ziekteprocessen (ziekte Tourette ligt onder de 18 jaar (gemiddeld 6 jaar).
van Alzheimer, lewy body-dementie, ziekte van Er ontstaan variabele combinaties van motori-
Creutzfeldt-Jakob; zie hoofdstuk 26), bij intoxicaties sche, vocale, sensorische en cognitieve tics, die
(bijvoorbeeld lithium, carbamazepine) en bij struc- niet allemaal tegelijkertijd en in dezelfde mate
turele laesies van de hersenstam of het myelum. Er aanwezig hoeven te zijn. Het meest voorkomende
zijn ook genetisch bepaalde aandoeningen die met en vaak eerste symptoom is een motorische tic;
myoklonieën gepaard gaan. Als behandeling van de vocale tics zijn bij ongeveer 20% van de patiën-
onderliggende oorzaak niet mogelijk is, kunnen de ten het eerste symptoom. Coprolalie en andere
myoklonieën symptomatisch behandeld worden met complexe vocale tics worden uiteindelijk bij een
bijvoorbeeld clonazepam, levetiracetam of natrium- derde van de patiënten gevonden. De symptomen
valproaat. wisselen in de tijd, zowel wat ernst als wat betrok-
ken lichaamsdelen betreft. Bij ongeveer 10% zijn
23.5 Tics de meeste symptomen op de leeftijd van 18 jaar ver-
Verschillende motorische tics zijn beschreven in pa- dwenen, bij een kwart daarvan komen ze in perio-
ragraaf 2.1.4. De term sensorische tics wordt wel ge- den weer terug, soms pas vele decennia later.
bruikt voor de gevoelssensaties die voorafgaan aan Psychiatrische comorbiditeit komt veel voor
motorische tics. Er zijn ook cognitieve tics, waarbij de en bestaat vooral uit ADHD, obsessief-compulsieve
patiënt de drang heeft zich bezig te houden met inge- stoornis, depressie en autisme. De prevalentie van de
wikkelde gedachten en gedachtespelletjes, het herha- ziekte van Gilles de la Tourette is ongeveer 50 tot 100
len van woorden van anderen of van zichzelf, of het per 100.000, waarbij jongens drie- tot viermaal vaker
herhalen van handelingen. zijn aangedaan dan meisjes. De oorzaak is niet precies
Ticsyndromen kunnen een aandoening op bekend, maar een belangrijke genetische factor wordt
zichzelf zijn (primaire ticsyndromen): de ziekte vermoed. De diagnose wordt gesteld op het klinische
van Gilles de la Tourette en het voorbijgaand of beeld en kan niet met enig aanvullend onderzoek be-
chronischeticsyndroom (tabel 23.6). Maar tics kun- vestigd worden.
nen bij sommige aandoeningen ook symptoma- De frequentie van de tics kan vaak verminderd
tisch zijn. Zo kunnen tics bij kinderen voorkomen worden met medicatie (onder andere neuroleptica) en
bij tubereuze sclerose (zie paragraaf 36.5.2) en het gedragstherapeutische programma’s.

Tabel 23.6 Diagnostische criteria voor primaire ticsyndromen (DSM-5)

ziekte van Gilles de la Tourette • beginleeftijd onder de 18 jaar


• combinaties van multipele motorische en een of meer vocale tics
• duur van meer dan een jaar
• de tics worden niet veroorzaakt door drugs of een andere neurologische
aandoening
voorbijgaand ticsyndroom en • beginleeftijd onder de 18 jaar
chronischeticsyndroom • een of meer motorische of vocale tics (niet beide)
• duur van minder dan een jaar (voorbijgaand) of van ten minste een jaar
(chronisch)
• de tics worden niet veroorzaakt door drugs of een andere neurologische
aandoening
• er wordt niet voldaan aan de criteria voor Gilles de la Tourette
270 ne u r o lo gi e

Ziekte van Gilles de la Tourette komt veel vaker voor dan de ziekte van Parkinson en
is eigenlijk de meest voorkomende bewegingsstoor-
oorzaak nis. Er is een bimodale verdeling in beginleeftijd. De
• onbekend tremor kan weliswaar op alle leeftijden beginnen,
maar begint meestal tussen het 10e en 20e jaar, of tus-
verschijnselen
sen het 60e en 70e jaar. De tremor, met een frequen-
• begint meestal op kinderleeftijd, jongens meer
tie tussen 6 en 9 Hz, treedt vooral op bij houdingen
dan meisjes
en bewegingen en is niet of nauwelijks aanwezig in
• variabele combinaties van motorische, vocale,
rust. De tremor treft met name de handen, maar het
sensorische en cognitieve tics
hoofd en de stem kunnen meedoen. De tremor aan de
• vaak psychiatrische comorbiditeit
handen is altijd dubbelzijdig maar kan in ernst asym-
behandeling en beloop metrisch zijn. Er ontstaan problemen met schrijven,
• met neuroleptica en gedragstherapie scheren, een kopje vasthouden en gereedschap han-
• bij de meeste patiënten verminderen of ver- teren (figuur 23.5). Bij het drinken zal de tremor hef-
dwijnen de tics bij ouder worden tiger zijn wanneer de beker bijna bij de mond is; dit
heet een intentietremor. Veel patiënten merken dat
alcohol de tremor doet afnemen en dat er een toe-
23.6 Tremor name is bij emoties, spanning en vermoeidheid. De
Een tremor is een trillende beweging (beven) met een tremor is over de jaren heen stabiel met soms enige
vast ritme, die zich overal in het lichaam kan voordoen progressie. De diagnose wordt gesteld op grond van
(zie paragraaf 2.1.4). Een tremor manifesteert zich het het klinische beeld.
vaakst in de handen. Een veelvoorkomende vorm is de Met uitzondering van een polymorfisme in het
essentiële tremor (paragraaf 23.6.1), maar een tremor LINGO1-gen is de genetische achtergrond van essen-
kan een symptoom zijn van tal van andere aandoenin- tiële tremor niet opgehelderd. Het cerebellum lijkt
gen (tabel 23.7). Belangrijke aspecten om op te letten een belangrijke generator te zijn voor deze tremor,
zijn moment van optreden (rust, of juist bij actie zoals maar de pathogenese is verder niet bekend.
een nieuw aangenomen houding of tijdens bewegen), Veel mensen met deze tremor hebben weinig
de frequentie (langzaam [< 3 Hz], gemiddeld [5-8 Hz], last en bezoeken nooit een arts. Bij hinder van de
snel [> 10 Hz]), waar in het lichaam de tremor zich tremor kan deze behandeld worden met proprano-
voordoet en of er wel of geen andere verschijnselen zijn lol, primidon of topiramaat. Er is enig bewijs voor
(met name bradykinesie, dystonie, ataxie). effectiviteit van injecties met botulinetoxine in on-
derarmflexoren en -extensoren. In zeldzame inva-
23.6.1 Essentiële tremor liderende medicatieresistente gevallen wordt ‘deep
Dit is een autosomaal dominante erfelijke aandoening brain stimulation’ toegepast (van een van de thala-
met een sterk wisselende penetrantie. De aandoening muskernen).

Tabel 23.7 Enkele oorzaken van tremor

tremor met name of alleen in rust • ziekte van Parkinson


• medicatiegeïnduceerd parkinsonisme
• progressieve supranucleaire paralyse
• multisysteematrofie
• dystone tremor
tremor met name of alleen bij houding en • medicatie (bijvoorbeeld sympathicomimetische inhalantia, natriumvalproaat)
actie • dystone tremor
• essentiële tremor
• hyperthyreoïdie
• multisysteematrofie
• cerebellaire aandoeningen
23 Beweg ingss toornissen 271

Tremor 23.7 Dystonie


Bij dystonie zijn er continue of intermitterende spier-
oorzaken contracties die leiden tot stereotype, vaak wringende
• komt bij veel aandoeningen voor bewegingen en tot afwijkende houdingen. Dystonie
• neurologische tremor: onder andere essentiële kan focaal, segmentaal en gegeneraliseerd voorko-
tremor (autosomaal dominant erfelijk), ziekte men en treedt vooral op of wordt erger tijdens bewe-
van Parkinson, zeldzamere aandoeningen gingen. Een bijkomende tremor is niet ongewoon (zie
• niet-neurologische tremor: onder andere paragraaf 2.1.5).
hyperthyreoïdie, gebruik van sympathicomi- Dystonie kan als symptoom voorkomen bij een
metica aantal sporadische en genetische neurodegeneratieve
aandoeningen (bijvoorbeeld bij de ziekte van Parkin-
klinische verschijnselen
son en de ziekte van Huntington) en bij een aantal ge-
• houdings- en actietremor bij essentiële tremor;
netische en metabole aandoeningen. Ook verworven
rusttremor bij de ziekte van Parkinson
aandoeningen kunnen tot dystonie leiden (secundaire
behandeling essentiële tremor dystonie), bijvoorbeeld in arm en been aan één kant bij
• propranolol, primidon of topiramaat een structurele laesie in de contralaterale hemisfeer en
• botulinetoxine in onderarmflexoren en -exten- dystonieën in het mond-, keel- en halsgebied bij het
soren gebruik van neuroleptica (zie paragraaf 34.7.3).
• in zeldzame invaliderende medicatieresistente Hier bespreken we alleen dystonie als primair
gevallen ‘deep brain stimulation’ (van een van syndroom en twee zogenaamde dystonie-plus-syndro-
de thalamuskernen) men. Naar schatting zijn er in Nederland ongeveer
10.000 patiënten met dystonie, van wie het merendeel

Figuur 23.5 Essentiële tremor. A Handschrift van een patiënt. B Het tekenen van een spiraal, een nuttige test bij het onderzoek van
het patiënt met tremor. Links normaal, rechts de spiraal zoals getekend door een patiënt met essentiële tremor.
Met dank aan A.W.G. Buijnk en A.F. van Rootselaar, AMC, Amsterdam.

B
272 ne u r o lo g i e

een primaire focale dystonie heeft; de cervicale dysto- tijdens het schrijven (bekend als schrijfkramp) en
nie komt het meest voor (paragraaf 23.7.1). dystonie van de hand bij professionele pianisten of
gitaristen (figuur 23.6C).
23.7.1 Primaire dystonie
Bij de primaire dystonie zijn er geen aanwijzingen Primaire gegeneraliseerde dystonie
voor een onderliggende neurodegeneratieve aan- Het debuut is gemiddeld op de leeftijd van 12 jaar,
doening of van andere structurele laesies en zijn er, zelden later dan het 25e jaar. De dystonie begint vaak
naast een eventuele tremor, geen andere neurologi- in een been en breidt zich dan geleidelijk over het li-
sche verschijnselen. Er is een functiestoornis van de chaam uit. De nek en het gelaat blijven vaak gespaard.
basale ganglia en andere delen van de hersenen die Deze aandoening is meestal genetisch bepaald; er zijn
betrokken zijn bij het inbouwen van sensorische in- meerdere mutaties beschreven, soms wisselende pe-
formatie in een plan voor de motorische output, maar netrantie.
het exacte pathofysiologische mechanisme is niet be- Focale dystonieën kunnen het beste behandeld
kend. Primaire focale dystonieën komen het meeste worden met injecties van botulinetoxine in de aange-
voor: cervicale dystonie, blefarospasme en dystonie dane spieren. Die behandeling kan voor een beperkt
van de hand. Deze dystonieën beginnen meestal op aantal lichaamsdelen ook worden toegepast bij gege-
volwassen leeftijd, de oorzaak ervan is niet bekend. neraliseerde dystonie. Medicamenteuze behandeling
De primaire gegeneraliseerde dystonie is veel zeld- (met onder andere trihexyfenidyl, clonazepam en ba-
zamer, begint vaak al op de kinderleeftijd en heeft clofen) heeft in het algemeen een beperkt effect op de
meestal een genetisch oorzaak. dystonie.

Cervicale dystonie
Behandeling van primaire dystonie
Deze dystonie van de nekspieren wordt ook wel torti-
collis spasmodica genoemd. Onwillekeurige contrac- focale dystonie
ties van nek-, hals- en schouderspieren leiden tot een • eerste keus: injecties met botulinetoxine
intermitterende of continue verdraaiing of kanteling • medicatie: onder andere trihexyfenidyl, clona-
van het hoofd (figuur 23.6A). Dikwijls is de abnor- zepam en baclofen
male stand kortdurend te corrigeren, vaak met behulp • fysiotherapie (bij cervicale dystonie)
van alleen maar het aanraken van de wang (‘sensory • deep brain stimulation (globus pallidus)
trick’). In tegenstelling tot de meeste andere vormen
gegeneraliseerde dystonie
van dystonie klagen veel patiënten met cervicale dysto-
• medicatie: onder andere trihexyfenidyl, clona-
nie over pijn. Het is belangrijk na te gaan of de scheef-
zepam en baclofen
stand van het hoofd niet door een andere aandoening
• injecties met botulinetoxine (voor een beperkt
wordt veroorzaakt, zoals uitval van de n. trochlearis,
aantal lichaamsdelen)
congenitale fibrose van de m. sternocleidomastoideus
• deep brain stimulation (globus pallidus)
of afwijkingen van de cervicale wervelkolom.

Blefarospasme
Dit is een dystonie van de m. orbicularis oculi die leidt 23.7.2 Dystonie-plus-syndromen
tot intermitterend geforceerd dichtknijpen van de ogen. Hierbij is er naast de dystonie één ander, karakte-
Aanvankelijk hebben patiënten last van een geïrriteerd ristiek symptoom aanwezig. Ook bij deze aandoe-
gevoel in de ogen en frequent knipperen, maar later ningen is er geen sprake van neurodegeneratie; het
ontstaat de onwillekeurige sluiting van de oogleden, wat gaat om functiestoornissen die genetisch bepaald
kan leiden tot functionele blindheid (figuur 23.6B). zijn.

Dystonie van de hand Dystonie en myoclonus


Dystonie van de hand is vaak taakspecifiek, dat wil zeg- Patiënten met myoclonusdystonie krijgen meestal
gen dat de dystonie, die in rust afwezig is, alleen ont- voor hun 20e jaar de eerste klachten, die bestaan
staat bij één bepaalde activiteit, en niet of nauwelijks uit een combinatie van dystonie en myoklonieën in
bij andere taken. Voorbeelden daarvan zijn dystonie met name de nek en armen, waarbij de verhouding
23 Beweg ingss toornissen 273

s­ toornissen en angststoornissen bij voorkomen.


Dit syndroom is genetisch heterogeen, maar de au-
tosomaal dominante SGCE-mutatie (DYT11) komt
het meest voor.

Dystonie en parkinsonisme
Een zeldzame maar belangrijke (want goed be-
handelbare) aandoening is de dopa-responsieve
dystonie, die zich vanaf de kinderleeftijd of jong-
volwassen leeftijd kan manifesteren met een seg-
mentale dystonie, meestal in het been, en geringe
A hypokinetisch-rigide verschijnselen. De symptomen
verdwijnen met een relatief lage dosis levodopa. Er
komen autosomaal dominante en recessief over-
ervende varianten voor, met verschillende gende-
fecten die leiden tot een gestoorde aanmaak van
dopamine.

23.8 Enkele andere bewegingsstoornissen

23.8.1 Cerebellaire ataxie


Aandoeningen van het cerebellum leiden tot gang-,
romp- en extremiteitsataxie, oogmotoriekstoornis-
sen en dysartrie (zie paragrafen 2.1.2 en 14.1.4).
B Een cerebellair syndroom heeft een lange differen-
tiële diagnose. In het algemeen wordt onderscheid
gemaakt tussen de genetische en niet-genetische
cerebellaire syndromen, en die laatste groep wordt
weer onderverdeeld in degeneratieve en verworven
oorzaken (tabel 23.8). Hier worden alleen kort en-
kele genetisch bepaalde cerebellaire syndromen be-
sproken.
Een positieve familieanamnese suggereert on-
middellijk een genetische ataxie. Maar ook bij een
negatieve familieanamnese kan de oorzaak gene-
tisch zijn, zeker wanneer er sprake is van een lang-
zaam beloop, afwezigheid van andere verklaringen
en debuut onder de 40 jaar. Inmiddels zijn er al
zo’n tachtig verschillende genetische oorzaken van
C ataxie. Een belangrijke groep zijn de autosomaal
dominante cerebellaire ataxieën (ADCA). De ziekte
Figuur 23.6 Focale dystonieën. A Patiënte met een torticollis spas-
modica. Het hoofd staat enigszins naar achteren en naar rechts,
begint meestal na het 30e jaar, maar er is een grote
maar de rotatie is het meest uitgesproken. B Patiënte met een blefa- spreiding. Er is sprake van een langzaam progres-
rospasme. C Patiënt met schrijfkramp. Tijdens het schrijven ontstaat sieve ataxie. Daarnaast kunnen er ook andere neuro-
er extensie in de pols en abductie in de schouder. logische verschijnselen ontstaan (polyneuropathie,
extrapiramidale bewegingsstoornissen, opticusneu-
in ernst tussen deze twee symptomen kan varië- ropathie, dementie), de aanwezigheid daarvan wis-
ren. De myoklonieën zijn heel kort en abrupt, met selt per genetisch type (inmiddels bijna veertig). De
een kleine amplitude. Ze verminderen met alco- belangrijkste recessieve ataxie is de ziekte van Frie-
holgebruik. Er kunnen ook obsessief-compulsieve dreich, die vaak ook ­gepaard gaat met een ernstige
274 ne u r ol o gi e

Tabel 23.8 Belangrijkste oorzaken van een cerebellair syndroom

genetisch • autosomaal dominant


• autosomaal recessief
niet-genetisch, neurodegeneratief • multisysteematrofie (paragraaf 23.2.1)
• ziekte van Creutzfeldt-Jakob (paragraaf 25.5)
niet-genetisch, verworven structurele laesies • infarct, bloeding
• tumor
intoxicaties, deficiënties • alcohol (paragraaf 32.6.2)
• medicijnen (o.a. lithium, fenytoïne)
• vitamine-E-deficiëntie
inflammatoire aandoeningen • paraneoplastisch (paragraaf 21.7.6)
• para-infectieus (vooral bij kinderen)
• bij coeliakie

polyneuropathie en ­piramidebaanverschijnselen. De voorkomen zoals mentale retardatie, polyneuropa-


aandoening begint meestal voor het 20e levensjaar thie en ataxie.
en leidt vaak tot een rolstoelafhankelijkheid binnen
tien tot vijftien jaar. Belangrijke niet-neurologische Primaire lateraalsclerose (PLS)
complicaties zijn cardiomyopathie en diabetes mel- Dit is een niet-genetische neurodegeneratieve aan-
litus. doening. Het klinische verschil met HSP is met
name dat PLS progressiever is. Het bilaterale pira-
23.8.2 Spastische paraparese midebaansyndroom aan de benen stijgt op en gaat
Spastische paraparese is een andere term voor een bi- binnen enkele jaren ook de armen, het spreken en
lateraal piramidebaansyndroom aan de benen. Bij het het slikken treffen. Niet zelden komen er in de eer-
geleidelijk ontstaan van de piramidale uitvalsverschijn- ste ziektejaren ook verschijnselen bij die wijzen op
selen staat de spasticiteit vaak meer op de voorgrond dan betrokkenheid van het perifeer motorisch neuron en
de spierzwakte, en manifesteert de stoornis zich vooral dan verandert de diagnose in amyotrofische lateraal-
in een spastisch looppatroon (zie paragraaf 2.1.1). In de sclerose (zie paragraaf 30.1.2).
meeste gevallen gaat het om een langzaam progressief
ruggenmergsyndroom door een verworven aandoening,
zoals multiple sclerose, compressie door spondylose of Enkele andere bewegingsstoornissen
een spinaal meningeoom, of een vitamine-B12-deficiën-
cerebellaire ataxie
tie. Er zijn echter ook twee neurodegeneratieve ziekten
• door structurele, inflammatoire, metabole of
die leiden tot een spastische paraparese.
toxische aandoeningen van het cerebellum
• in zeldzame gevallen door een genetische of
Hereditaire spastische paraparese (HSP)
sporadische neurodegeneratieve aandoening:
Dit is eigenlijk een groep van klinisch en genetisch
multisysteematrofie, autosomaal dominante
heterogene aandoeningen die zowel autosomaal
cerebellaire ataxie (ADCA), ataxie van Friedreich
dominant, autosomaal recessief, maternaal als X-ge-
bonden kunnen overerven. Er ontstaat, met een grote spastische paraparese
spreiding in beginleeftijd, spasticiteit in de benen • door structurele, inflammatoire, metabole
met een stijf gevoel, krampen en loopstoornissen. aandoeningen of aandoeningen van het rug-
Er zijn vaak ook achterstrengstoornissen en blaas- genmerg
functiestoornissen. Over het algemeen nemen de • in zeldzame gevallen door een neurodegene-
verschijnselen langzaam toe, maar het tempo hier- ratieve aandoening, genetisch (hereditaire
van wisselt sterk, net als de uiteindelijk ernst. Er zijn spastische paraparese) of sporadisch (primaire
inmiddels meer dan zeventig genetische typen. Bij lateraalsclerose)
sommige daarvan kunnen ook andere verschijnselen
23 Beweg ingsstoornissen 275

Zoektermen
cerebellar ataxia
cervical dystonia OR torticollis
corticobasal syndrome
dopamine-responsive dystonia
essential tremor
hereditary spastic paraplegia OR paraparesis
multiple system atrophy
myoclonus
parkinson’s disease
primary dystonia
progressive supranuclear palsy
tic
tourette syndrome
vascular parkinsonism
writer’s cramp OR focal hand dystonia
24 Infecties

algemeen
•• bijna altijd goed behandelbaar, hoe sneller hoe beter
•• bij elke verdenking infectie: met spoed diagnostiek en starten van behandeling
hoofdpijn en koorts: meningitis
•• virale meningitis: komt het meest voor
•• bacteriële meningitis: meestal pneumokok
•• tuberculeuze meningitis: zeldzaam
hoofdpijn, koorts en focale verschijnselen: meningitis of focale infectie
•• meningitis met complicaties (herseninfarct)
•• hersenabces of empyeem: bij sinusitis, mastoïditis, bacteriële endocarditis
•• encefalitis door herpessimplexvirus
andere presentaties
•• neuroborreliose: meestal radiculair syndroom of hersenzenuwuitval
•• varicellazosterinfecties: meestal gordelroos (herpes zoster)
•• neurosyfilis: veel presentatievormen mogelijk
•• tetanus: ongewilde ernstige focale of gegeneraliseerde spierkrampen
infecties bij immuundeficiëntie
•• aan denken bij hiv-infecties, gebruik van immuunsuppressiva of lymfoproliferatieve aandoeningen
•• vooral schimmels, gisten, parasieten of virussen, bijvoorbeeld toxoplasmose, cryptokokken

Neurologische infectieziekten kunnen worden ver- met meningeale prikkeling. Bij een parenchyma-
oorzaakt door bacteriën, virussen en in mindere teuze ontsteking staan focale uitvalsverschijnselen
mate schimmels, gisten en parasieten. Ze kunnen op de voorgrond. Maar bij meningitis komen soms
een acuut (bijvoorbeeld pneumokokkenmeningitis), ook focale verschijnselen voor, bijvoorbeeld door een
subacuut (bijvoorbeeld tuberculeuze meningitis) of herseninfarct als complicatie; en een hersenabces
chronisch beloop hebben (bijvoorbeeld meningitis bij presenteert zich soms alleen met hoofdpijn en koorts,
syfilis). Infecties van het CZS kunnen zich beperken zonder focale verschijnselen.
tot een ontsteking van de meningen (meningitis), of Al deze infectieziekten kunnen bijna altijd goed
tot het hersenparenchym (encefalitis); vaak is er een behandeld worden. Snelle herkenning, diagnostiek
combinatie van beide (meningo-encefalitis). Een af- en start van een behandeling kunnen van levensbe-
gekapselde purulente ontsteking in het hersenparen- lang zijn.
chym is een hersenabces. Een purulente ontsteking
in een bestaand compartiment een empyeem (zoals 24.1 Hoofdpijn en koorts
subduraal empyeem). Hoofdpijn is een veelvoorkomend symptoom bij
Het klinische beeld bij een meningitis wordt koorts door wat voor oorzaak dan ook. Bij een patiënt
vooral gekenmerkt door hoofdpijn en koorts, vaak met koorts en hoofdpijn en een goede verklaring voor

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_24, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
278 ne u r o l o g ie

de koorts, bijvoorbeeld een gewone ‘griep’, is diag- respiratoire insufficiëntie. Bij zuigelingen vaak met
nostiek om een neurologische infectieziekte uit te huilerigheid, koorts, een gespannen fontanel, opis­
sluiten meestal niet nodig. Als er geen voor de hand thotonus en epileptische insulten. Bij kinderen met
liggende verklaring is voor de koorts moet je zoeken meningokokkenziekte (zowel sepsis als meningitis)
naar meningeale prikkeling (zie paragraaf 8.3 voor dit treden petechiën en de typische kenmerken van me-
onderzoek). De sensitiviteit hiervan bij meningitis is ningitis, zoals nekstijfheid en gedaald bewustzijn,
echter laag, maar wel zeer specifiek: de sensitiviteit pas laat in het beloop op. Bij presentatie op de spoed-
voor nekstijfheid en de tekenen van Brudzinski en eisende hulp hebben vrijwel alle volwassen patiënten
Kernig zijn 5%, de specificiteit 95%. Bij een patiënt met bacteriële meningitis minstens twee van de vier
met koorts en een gedaald bewustzijn, met of zonder kenmerken koorts, hoofdpijn, nekstijfheid en een
meningeale prikkeling, moet altijd gedacht worden gedaald bewustzijn. De klassieke trias koorts, nek-
aan een meningitis of een andere infectie van het cen- stijfheid en een gedaald bewustzijn is slechts aan-
trale zenuwstelsel. Als na anamnese en lichamelijk wezig bij een minderheid van de patiënten. De helft
onderzoek de verdenking op meningitis blijft bestaan van de volwassen patiënten presenteert zich met een
moet met spoed diagnostiek worden verricht, onder acuut ziektebeeld waarbij de symptomen korter dan
andere een lumbaalpunctie, en vaak een behandeling 24 uur aanwezig zijn. Een derde van deze patiënten
gestart worden. heeft neurologische uitvalsverschijnselen en een op
In de meeste gevallen wordt een meningitis de zes patiënten is in coma.
veroorzaakt door een virus, bacteriële meningitis is
zeldzamer. In Nederland worden per jaar 450 men- Aanvullend onderzoek
sen opgenomen met een bacteriële meningitis, met Bij een acute presentatie moet met de grootste spoed
Streptococcus pneumoniae en Neisseria meningitidis als materiaal afgenomen worden voor het aantonen van
veelvoorkomende verwekkers. In Nederland wordt een verwekker: bloed voor bloedkweken en liquor
meningitis zelden veroorzaakt door een Mycobacte- voor liquoronderzoek. Bij bewustzijnsdaling, focale
rium, maar tuberculeuze meningitis komt wereldwijd uitvalsverschijnselen of papiloedeem moet eerst
veel voor. een CT gemaakt worden om verplaatsing van intra-
craniële structuren uit te sluiten. Bij een dergelijke
24.1.1 Bacteriële meningitis verplaatsing, door bijvoorbeeld een abces, subduraal
De laatste 25 jaar zijn vaccins tegen een aantal be- empyeem of diffuus hersenoedeem, zou lumbaal-
langrijke verwekkers van meningitis in het vaccinatie- punctie tot inklemming kunnen leiden. Het maken
programma opgenomen (subtypen van Haemophilus van een CT mag echter niet leiden tot uitstel van
influenzae, meningokokken, pneumokokken). Als behandeling. Dat betekent dat na het afnemen van
gevolg hiervan is bacteriële meningitis nu vooral een bloedkweken, waarbij in 80% van de gevallen een
ziekte van volwassenen met als belangrijkste verwek- verwekker wordt gevonden, direct wordt gestart met
ker de pneumokok, die tegenwoordig 70% van alle antibiotica in hoge dosering in combinatie met dexa-
gevallen veroorzaakt. methason (zie hierna). Daarna wordt de CT gemaakt,
Een bacteriële meningitis ontstaat meestal door zo mogelijk alsnog gevolgd door een lumbaalpunctie.
hematogene verspreiding vanuit de neus-keelholte. Naast intracraniële ruimte-innemende processen zijn
Het micro-organisme kan de liquorruimte ook berei- stollingsstoornissen, huidinfecties ter plaatse van de
ken via een open verbinding (bijvoorbeeld myelome- punctie en verdenking op myelumcompressie andere
ningokèle, schedelbasisfractuur, neurochirurgische contra-indicaties voor het verrichten van een lumbaal-
ingreep) of vanuit een bij de liquorruimte gelegen punctie. Patiënten met septische shock moeten eerst
infectiehaard, zoals een otitis media of sinusitis fron- gestabiliseerd worden voordat een lumbaalpunctie
talis. verricht kan worden.

Klinische verschijnselen De liquordruk is meestal verhoogd. In de troebele


De presentatie van bacteriële meningitis verschilt liquor worden leukocyten gevonden in combinatie
per leeftijdsgroep, en kan vooral bij kinderen en met een verhoogd eiwit- en een verlaagd glucosege-
ouderen aspecifiek zijn. Bij neonaten kan een me- halte (tabel 24.1). Een vrijwel normale liquor sluit
ningitis zich presenteren met diarree, sufheid of de diagnose echter niet uit. De verwekker wordt in
24 Infect ies 279

80% van de gevallen aangetoond in het grampre- Zodra de verwekker is gekweekt kan op basis van
paraat en kan daarnaast worden gekweekt uit de het resistentiepatroon de therapie worden versmald.
liquor, het bloed of uit petechiën. Ten slotte moet De optimale duur van de antibiotische ­behandeling
bij iedere patiënt met pneumokokkenmeningitis van bacteriële meningitis is niet goed uitgezocht. De
aanvullend röntgenonderzoek worden verricht van meeste richtlijnen adviseren een duur van tien tot
thorax, sinussen en mastoïden om lokale infectie- veertien dagen voor pneumokokkenmeningitis, zeven
haarden op te sporen. dagen voor meningokokkenmeningitis en minimaal
21 dagen voor meningitis door Listeria.
Behandeling De ernst van de ziekte en de kans op een slechte
De ziekteduur voor het starten van behandeling is uitkomst hangen in grote mate samen met de ernst
in sterke mate bepalend voor de prognose. Daarom van de ontstekingsreactie in de hersenen. Gelijktij-
moet het stellen van de diagnose en het starten van dige toediening van corticosteroïden gedurende de
behandeling zo snel mogelijk plaatsvinden. Dat be- eerste vier dagen van de antibiotische behandeling
tekent dat de behandeling meestal al gestart wordt vermindert met name bij pneumokokkenmeningitis
als de verwekker nog niet bekend is. De behandeling de sterfte en morbiditeit.
wordt gebaseerd op de leeftijd van de patiënt en de Meningokokkenmeningitis moet zo snel moge-
klinische omstandigheden (waardoor bepaald wordt lijk worden gemeld als besmettelijke ziekte en pa-
welke bacteriën de meest waarschijnlijke verwekkers tiënten worden gedurende de eerste 24 uur van de
zijn), en op het lokale patroon van antibioticaresis­ behandeling geïsoleerd verpleegd. Nauwe contacten
tentie (tabel 24.2). Wereldwijd is toenemende resis­ (gezinsleden) van patiënten met een meningokok-
tentie van de pneumokok een groot probleem bij de kenmeningitis moeten profylactisch behandeld wor-
behandeling van meningitis, maar in Nederland is den met rifampicine, ciprofloxacine of ceftriaxon.
de resistentie tegen penicilline nog altijd zeer laag. De indexpatiënt moet soms ook nog profylactisch

Tabel 24.1 Samenstelling van de liquor cerebrospinalis bij meningitis

druk cellen eiwit glucose bijzonderheden


normaal 7-20 cm tot 4/mm3 tot 0,60 g/l 50-80% van bloed helder kleurloos
purulente meningitis N/++ ++ ++ –– troebel
tuberculeuze meningitis N/+ + ++ –– opalescent
virale meningitis N + N/+ N helder
+/++: licht/sterk verhoogd; –/– –: licht/sterk verlaagd; N: normaal.

Tabel 24.2 Initiële behandeling van bacteriële meningitis

groep meest voorkomende verwekkers antibiotische behandeling


neonaten (eerste 28 dagen) • Streptococcus agalactiae amoxicilline gecombineerd met cefotaxim
• Listeria monocytogenes
• Escherichia coli
kinderen (tot 18 jaar) • Streptococcus pneumoniae derde-generatie cefalosporine (cefotaxim of
• Neisseria meningitidis ceftriaxon)

volwassenen • Streptococcus pneumoniae amoxicilline en een derde-generatie cefalosporine


• Neisseria meningitidis (cefotaxim of ceftriaxon)
• Listeria monocytogenes (vooral bij
immuundeficiëntie)
na een neurochirurgische • Staphylococcus aureus flucloxacilline gecombineerd met ceftazidim
ingreep of open schedelletsel • Staphylococcus epidermidis
280 ne u r o l o g ie

behandeld worden aangezien monotherapie met pe- de voorgrond staan. Deze klachten blijken in de loop
nicilline of amoxicilline de meningokok in de neus- van jaren wel te verbeteren. Bij meningokokkenme-
keelholte niet eradiceert. ningitis is de prognose beduidend beter met een
mortaliteit van 7% en restverschijnselen bij 5% van
Complicaties en uitkomst de patiënten.
Van de patiënten ontwikkelt 50 tot 60% een neu-
rologische complicatie, waarvan cerebrovasculaire
Diagnostiek en behandeling van bacteriële
aandoeningen (door ontsteking van bloedvaten, met
meningitis gaan hand in hand
name herseninfarcten; figuur 24.1) en epilepsie de
grootste groep vormen. Andere neurologische com- eerste stap bij verdenking bacteriële meningitis
plicaties zijn hydrocefalus (door verklevingen in de •• bloedafname voor bloedkweek
basale liquorruimten), subdurale empyemen en her- •• normaal bewustzijn en geen focale uit­
senabcessen. Systemische complicatie komen in 30 valsverschijnselen: lumbaalpunctie voor­
tot 40% van de patiënten voor en bestaan met name liquoronderzoek en -kweek en starten
uit respiratoire insufficiëntie en hemodynamische in- behandeling
stabiliteit (sepsis). Hyponatriëmie en herpessimplex- •• gedaald bewustzijn of focale uitvalsver­
en zosterinfecties worden ook regelmatig gezien. schijnselen: spoed CT regelen en tegelijk
De prognose van bacteriële meningitis is sterk starten behandeling; als CT geen verplaatsing
afhankelijk van de verwekker. Pneumokokkenme- toont, alsnog lumbaalpunctie
ningitis, de meest voorkomende vorm, heeft ook de
behandeling
hoogste mortaliteit en morbiditeit. Twintig procent •• afhankelijk van leeftijd en eventuele bijzon­
van de patiënten overlijdt en van de overlevenden der omstandigheden (tabel 24.2)
heeft 22% gehoorverlies en 10% neurologische uit- •• bij patiënten ouder dan vier weken met een
val (met name hemiparese en/of afasie). Van de pa- ‘community-acquired’ infectie in combinatie
tiënten die ogenschijnlijk volledig herstellen, heeft met dexamethason i.v. 40 mg per dag
25% cognitieve restverschijnselen, waarbij vooral gedurende eerste vier dagen
concentratiestoornissen en cognitieve traagheid op

Figuur 24.1 Herseninfarcten bij een pneumokokkenmeningitis. Een T2-gewogen axiale opname toont hyperintensiteiten in de occipi-
tale gebieden passend bij hersenoedeem (A). Een coronale sectie bij postmortem onderzoek van dezelfde patiënt laat confluerende
gebieden zien van necrose (B). Microscopie van dit gebied laat een klein, bijna geheel geoblitereerd bloedvat zien met een perivasculair
lymfocytair infiltraat (endarteritis obliterans) (C).
Bron: Van de Beek et al. N Engl J Med. 2006;354:44-53, met permissie.

A B C
24 Infecties 281

24.1.2 Virale meningitis alleen geïndiceerd bij ernstig zieke of immuungecom-


Virale infecties van het CZS veroorzaken een meningi- promitteerde patiënten en bij de verdenking op een in-
tis, een encefalitis of een combinatie van beide, afhanke- fectie met het herpessimplexvirus. De behandeling van
lijk van de verwekker (tabel 24.3). Als bij een patiënt met een virale meningitis is symptomatisch (analgetica,
meningeale prikkeling een liquorpleiocytose gevonden eventueel anti-emetica). Sommige herpesvirusinfecties
wordt maar geen bacteriële verwekker, spreekt men wel zijn goed behandelbaar met aciclovir.
van een aseptische meningitis. In 80% van alle gevallen
is een enterovirus de oorzaak (vooral echovirus en cox- 24.1.3 Tuberculeuze meningitis
sackievirus en zelden het poliovirus). Soms is er bij een Tuberculeuze meningitis is in Nederland zeldzaam.
griep ook een virale hersenvliesontsteking. Virale me- We zien de ziekte vooral bij Afrikaanse immigranten
ningitiden worden vooral gezien gedurende de zomer- en patiënten met een ernstige immuunstoornis. My-
maanden en vaker op jonge leeftijd en bij patiënten met cobacteriën bereiken het centrale zenuwstelsel door
een immuundeficiëntie. Ze ontstaan in aansluiting op hematogene verspreiding vanuit het primaire complex
een viremie na fecaal-orale of respiratoire besmetting. in de longen of vanuit een extrapulmonale haard. Een
Een virale meningitis wordt gekenmerkt door meningitis gaat gepaard met een exsudatieve ontste-
koorts, hoofdpijn, nekstijfheid en overgevoeligheid kingsreactie, vooral aan de basis van de hersenen, in
voor licht bij een licht gedaald of normaal bewustzijn. combinatie met een basale vasculitis. Door deze basale
Soms zijn er begeleidende verschijnselen in de vorm meningitis kunnen herseninfarcten ontstaan, hydroce-
van huiduitslag (echovirus), spierpijn, diarree of faryn- falus (zie paragraaf 32.2) en uitval van hersenzenuwen.
gitis. De ziekteduur is meestal minder dan een week.
Bij virale meningitis kan de openingsdruk van Klinische verschijnselen
de liquor cerebrospinalis bij lumbaalpunctie ver- De ziekte heeft gedurende enige weken een sluipend
hoogd zijn en toont de liquor geringe afwijkingen beloop. Aanvankelijk staan klachten over algehele
(zie tabel 24.1). Voor het aantonen van het virus malaise, anorexie, hoofdpijn en subfebriele tempera-
wordt vrijwel uitsluitend nog gebruikgemaakt van de tuur op de voorgrond. Daarna ontstaan gedragsveran-
­polymerasekettingreactie (PCR), waarbij er binnen een deringen, met misselijkheid, braken en tekenen van
tot twee dagen een uitslag is, maar dit is in ­principe meningeale prikkeling, en uiteindelijk bewustzijns-
stoornissen, insulten, hersenzenuwuitval (met name
VI, III, IV en VII) en focale hemisfeerverschijnselen.
Tabel 24.3 Virale verwekkers van meningitis en encefalitis
Gezien het aspecifieke karakter van de klachten in de
enterovirussen • echovirus beginfase en het meestal ontbreken van een evidente
• coxsackievirus eerdere infectie met deze verwekker is de differentiële
• poliovirus diagnose uitgebreid.
bofvirus
Aanvullend onderzoek
lymfocytaire De diagnose is vaak moeilijk te stellen. Bloedonderzoek
choriomeningitisvirus
kan een leukocytose en een sterk verhoogde bezinking
influenzavirus te zien geven. Bij liquoronderzoek is de openingsdruk
mazelenvirus in de helft van de gevallen verhoogd. De samenstelling
humane immuundeficiëntie- van de liquor is meestal afwijkend, maar kan normaal
virus zijn in de beginfase van de ziekte. Zuurvaste staafjes
herpesvirussen • herpessimplexvirus zijn soms aantoonbaar in het Ziehl-Neelsen-preparaat.
type 1/type 2 PCR-onderzoek op de liquor voor het aantonen van
• epstein-barrvirus mycobacterieel DNA heeft een hoge sensitiviteit (75%)
• cytomegalovirus en specificiteit (94%), en kan binnen een tot twee
• varicellazostervirus dagen een uitslag geven. De liquorkweek wordt pas
na twee tot drie weken positief. Een thoraxfoto is van
arbovirus
belang om een pulmonale tuberculose aan te tonen.
rabiësvirus Tuberculeuze hersenabcessen zijn zeldzaam.
282 ne u r o l o g ie

Behandeling en prognose hersenstructuren, moet een lumbaalpunctie gedaan


Iedere subacuut verlopende meningitis met een sub- worden voor liquoronderzoek.
febriele temperatuur en een laag glucosegehalte in
de liquor moet als een tuberculeuze meningitis be- 24.2.1 Hersenabces en subduraal empyeem
schouwd worden tot het tegendeel bewezen is; bij een Een hersenabces kan worden veroorzaakt door bac-
dergelijke bevinding moet dus een behandeling wor- teriën (waaronder mycobacteriën), schimmels of
den gestart met tuberculostatica. parasieten. Immuundeficiëntie door bijvoorbeeld
Om resistentie tijdens de langdurige behande- een hiv-infectie of gebruik van immuunsuppressiva
ling te voorkomen, wordt een combinatie van vier is een predisponerende factor. Defecten in de dura
tuberculostatica gebruikt: isoniazide (INH), rifampi- mater, bijvoorbeeld door een operatie of een sinusitis,
cine, pyrazinamide en ethambutol. De neurotoxiciteit verhogen het risico op het ontstaan van intracraniële
van INH kan voorkomen worden door toevoeging van infecties. Micro-organismen kunnen de hersenen
pyridoxinechloride (zie paragraaf 32.5.2). De patiënt bereiken vanuit een parameningeale infectiehaard,
wordt gecontroleerd op leverenzymstoornissen en zo bijvoorbeeld een sinusitis of mastoïditis, of langs he-
nodig wordt de medicatie aangepast. Patiënten met matogene weg, bijvoorbeeld bij een bacteriële endo-
een bewustzijnsstoornis of neurologische uitvalsver- carditis of vanuit een dentogeen abces. Een subduraal
schijnselen worden tevens behandeld met corticoste- empyeem wordt vooral veroorzaakt door bacteriën,
roïden. De behandeling met tuberculostatica wordt vaak bij een parameningeale infectiehaard of als com-
na twee maanden gecontinueerd met twee middelen plicatie van bacteriële meningitis.
gedurende nog zeven maanden.
De prognose van de ziekte is over de jaren ver- Klinische verschijnselen
beterd, maar de sterfte blijft hoog als de behandeling Het meest voorkomende symptoom van zowel
in een laat stadium wordt gestart: ongeveer 50%. De een hersenabces als een intracranieel empyeem is
morbiditeit is eveneens aanzienlijk, waarbij de rest- hoofdpijn; koorts en een gedaald bewustzijn zijn
verschijnselen kunnen bestaan uit epilepsie, mentale vaak afwezig. Neurologische verschijnselen treden
stoornissen, hersenzenuwuitval of focale neurologi- op afhankelijk van de lokalisatie van het abces en
sche uitvalsverschijnselen. klachten kunnen geleidelijk ontstaan over dagen
tot weken. Epileptische insulten komen voor bij
24.2 Hoofdpijn, koorts en focale 25% van de patiënten. Patiënten met een abces door
verschijnselen hematogene verspreiding kunnen klachten en ver-
Bij patiënten met hoofdpijn, koorts en focale neuro- schijnselen hebben van de onderliggende infectie.
logische verschijnselen moet je altijd denken aan (in De differentiële diagnose omvat andere cerebrale
volgorde van waarschijnlijkheid) bacteriële meningi- infecties (meningitis, herpessimplexvirusencefali-
tis, hersenabces, subduraal empyeem en herpessim- tis), cerebrovasculaire aandoeningen (intracerebrale
plexvirusencefalitis. Beeldvorming van de hersenen bloeding of infarct, subarachnoïdale bloeding, cere-
moet het eerste aanvullend onderzoek zijn. Met een brale sinustrombose), en primaire hersentumoren
CT, eventueel ook met contrast, kan snel een her- en hersenmetastasen.
senabces of empyeem gediagnosticeerd worden. MRI
kan beter differentiëren tussen een abces en een Aanvullend onderzoek
hersentumor, en is gevoeliger dan CT voor het detec- Beeldvormend onderzoek (MRI of CT) is essentieel
teren van focale ontstekingshaarden in het hersenpa- voor de diagnose en geeft bovendien informatie over
renchym. Als er op een CT of MRI geen hersenabces de lokalisatie, de hoeveelheid omgevend oedeem,
of empyeem te zien is en er geen verplaatsing is van eventuele hersenverplaatsing of hydrocefalus, en mo-
gelijke infectiehaarden in kaaksinussen en midden-
Hoofdpijn, koorts en focale uitvalsverschijnselen oor (figuren 24.2 en 24.3). Met gebruikmaking van
denk aan verschillende MRI-instellingen kan onderscheid wor-
•• meningitis met complicatie (herseninfarct, den gemaakt tussen een abces en bijvoorbeeld een
post­ictale parese) metastase of primaire tumor met een sensitiviteit en
•• hersenabces of subduraal empyeem specificiteit van 96%. Liquoronderzoek heeft alleen
•• herpessimplexvirusencefalitis waarde bij verdenking op een bijkomende meningi-
tis, en moet als aan een abces gedacht wordt zeker
24 Infecties 283

A B

C D

Figuur 24.2 Hersenabces. Een axiale CT van de hersenen toont een hypodense afwijking links pariëtaal; een isodense ring wordt
omgeven door een hypodense zone passend bij hersenoedeem (A). Een T1-gewogen axiale opname van dezelfde patiënt toont een hypo-
intens necrotisch centrum met pus, ringvormige aankleuring van de abceswand na contrasttoediening, en omgevend hersenoedeem
(B). Diffusiegewogen opnamen tonen een hyperintens signaal in het abces (C), ‘apparent-diffusion-coefficient’ gewogen opnamen een
hypo-intens signaal, passend bij een hersenabces (D).
Bron: Brouwer et al. N Engl J Med. 2014;371:447-56, met permissie.

niet verricht worden vóór beeldvorming, vanwege het abces gebracht waardoor de pus wordt geaspireerd.
gevaar op inklemming. Bloedonderzoek kan een leu- Hieruit kan meestal een verwekker geïsoleerd worden,
kocytose en een verhoogde bezinking en CRP laten waarna gerichte antibiotische behandeling kan wor-
zien, maar kan ook zonder afwijkingen zijn. den gestart. Soms wordt van deze ingreep afgezien.
Bij een hiv-geïnfecteerde patiënt met een hersenabces
Behandeling en prognose bijvoorbeeld is vrijwel zeker dat het om toxoplasmose
Het verkrijgen van pus is essentieel voor het detec- gaat en wordt behandeling meteen gestart. Een heel
teren van het veroorzakend micro-organisme. Bij enkele keer is een grotere neurochirurgische ingreep
abcessen met een diameter van minstens 1 cm, onaf- nodig om het abces te draineren.
hankelijk van de locatie van het abces, is dit mogelijk Patiënten bij wie geen verwekker wordt gevonden
via een enkel boorgat in de schedel. Hierdoor wordt (25%) worden gedurende zes tot acht weken behan-
met een stereotactische techniek een naald in het deld met een combinatietherapie van ceftriaxon en
284 NE u r o l o g I E

A B c

Figuur 24.3 Subduraal empyeem. Een coronale CT toont een pansinusitis rechts met benige onderbreking van de lamina cribosa (A).
De axiale T1-gewogen opname (B) toont een subdurale collectie rechts naast de falx met uitbreiding naar frontaal, met randaankleuring
na contrast. De grootte ervan is goed zichtbaar op de coronale T1-gewogen opname met contrast (C).

metronidazol. Bij een abces na een recente operatie loos, maar kan ook verschijnselen geven van een
of na een schedeltrauma moet hieraan vancomycine faryngitis of een mononucleosisachtig ziektebeeld.
of flucloxacilline worden toegevoegd door een hogere Bij 50% van de volwassenen worden in het bloed
kans op stafylokokkeninfectie. ook de primaire infec- antistoffen gevonden tegen HSV. HSV-encefalitis
tiebron moet worden gesaneerd. Patiënten bij wie wel kan het gevolg zijn van reactivering van het virus
een verwekker gevonden wordt, kunnen meer gericht in de latente fase, maar kan ook in aansluiting op
met antibiotica behandeld worden, ook gedurende de primaire infectie ontstaan. De wijze waarop het
zes tot acht weken. virus de hersenen bereikt is onduidelijk. Aangeno-
De sterfte door een hersenabces is de afgelopen men wordt dat het zich centripetaal verplaatst via de
vijftig jaar gedaald van 50% tot 15%. ongeveer 70% tractus olfactorius of de n. trigeminus. Kenmerkend
van de patiënten heeft een goede uitkomst, zonder of voor de HSV-encefalitis is het focale karakter van de
met minimale neurologische restverschijnselen. hemorragisch-necrotiserende ontsteking die vooral
in de mediotemporale gebieden gezien wordt.
Behandeling van hersenabces
• pus voor grampreparaat en kweek via stereo- Klinische verschijnselen
tactische punctie Na een prodromale fase met hoofdpijn, koorts en
• langdurige behandeling met antibiotica gedragsveranderingen volgt een snel progressieve
verslechtering met meningeale prikkeling, daling
van het bewustzijn en focale neurologische ver-
24.2.2 Herpessimplexvirus (HsV)-encefalitis schijnselen. Focale of gegeneraliseerde epileptische
De meest voorkomende virale encefalitis met een in- insulten komen vaak al vroeg voor. Desoriëntatie,
cidentie van een tot drie gevallen per 1.000.000 per geheugenstoornissen en bizar gedrag kunnen het
jaar is HSV-encefalitis. Tot vier weken na geboorte beeld aanvankelijk doen lijken op een psychiatrische
is het HSV-type 2 vrijwel altijd de verwekker; daarna stoornis. Zonder behandeling verloopt de ziekte in
HSV-type 1. De primaire besmetting is een aerogene veel gevallen progressief, waarbij de patiënt na en-
druppelinfectie, waarna vermenigvuldiging plaats- kele dagen comateus wordt en vervolgens overlijdt.
vindt in de mucosa van de orofarynx. Vervolgens ver- Bij de differentiële diagnose moet gedacht worden
plaatst het virus zich via sensibele zenuwen naar de aan andere virale encefalitiden, hersenabces, tuber-
neuronen van sensibele ganglia, waar het aanwezig culeuze meningitis, cerebrovasculaire aandoeningen
blijft. De primaire infectie verloopt vaak symptoom- en hersentumoren.
24 Infect ies 285

Aanvullend onderzoek Klinische verschijnselen


Liquoronderzoek toont, naast een verhoogde ope- Er wordt onderscheid gemaakt tussen een primair,
ningsdruk, in de meeste gevallen een lymfocytaire een secundair (gedissemineerd) en een tertiair of
pleiocytose, een verhoogd eiwit en een normaal gluco- laat stadium (tabel 24.4). Het primaire stadium
segehalte. Een CT kan temporaal ruimte-innemende bestaat uit een lokale ontsteking op de plaats van
hypodense gebieden tonen, vaak met grillige aankleu- de inoculatie (penis, vagina, mond). Na een tot zes
ring (figuur 24.4). Daarmee kan de diagnose wel ver- maanden vindt hematogene verspreiding plaats
moed maar niet met zekerheid gesteld worden. Om de naar onder andere de huid en in 40% van de geval-
diagnose met zekerheid te kunnen stellen moet met len naar het CZS (secundair stadium). Dit gaat vaak
behulp van PCR viraal antigeen worden aangetoond in gepaard met koorts, exantheem, lymfadenopathie
liquor cerebrospinalis. Deze laatste test heeft een sen- met (soms) hoofdpijn en meningeale prikkeling.
sitiviteit van 98% en een specificiteit van 94%. In een Zonder behandeling verdwijnen de verschijnselen,
vroege fase van de ziekte kan de test negatief zijn. waarna er een asymptomatische periode volgt. Een
derde van de onbehandelde patiënten met een der-
Behandeling en prognose gelijke latente syfilis ontwikkelt vervolgens in een
HSV-encefalitis wordt behandeld met intraveneus tertiair stadium neurosyfilis, waarbij twee klinische
aciclovir, 30 mg/kg per dag in drie doses gedurende beelden worden onderscheiden: meningovasculaire
21 dagen. Deze behandeling heeft de sterfte terugge- en parenchymateuze neurosyfilis.
bracht van 60 tot 80% naar 20%. Een belangrijk rest- Meningitis door syfilis geeft dezelfde sympto-
verschijnsel na een doorgemaakte HSV-encefalitis is men als bacteriële meningitis, maar dan met een sub-
een amnestisch syndroom. acuut beloop: hoofdpijn, verwardheid en meningeale
prikkeling. Hersenzenuwuitval komt hierbij ook
24.3 Andere presentaties van vaak voor, vooral van de nn. III, V en VIII. Meningo-
infectieziekten vasculaire syfilis begint vaak met hoofdpijn, psychi-
atrische symptomen (manie, depressie, psychose
24.3.1 Neurosyfilis of dementie) of duizeligheid, waarna focale neuro-
De spirocheet Treponema pallidum wordt overgebracht logische uitval ­optreedt (bijvoorbeeld een parese of
door middel van seksueel contact. In 2006 werd in afasie). Andere presentaties van neurosyfilis zijn
de verschillende soa-screeningscentra in Nederland bijvoorbeeld oculaire syfilis (uveïtis, visusstoornis-
639 keer de diagnose syfilis gesteld (8% vrouw, 92% sen door een opticusneuropathie), insulten (partieel,
man). De incidentie van neurosyfilis in Nederland is gegeneraliseerd of myoclonus) en syfilis die beperkt
onbekend. blijft tot de hersenstam of hersenzenuwen. Bijna alle

Figuur 24.4 Herpessimplexencefalitis. Een axiale ‘fluid attenuated inversion recovery’-gewogen MRI toont een hyperintens signaal van
de rechtertemporaalkwab (A), met een hypo-intens signaal op de diffusiegewogen MRI (B). Een initiële CT toont al een (subtiele)
hypodensiteit rechts temporaal (C).
Bron: Mook-Kanamori et al. J Am Geriatr Soc. 2009;57:1514-5, met permissie.

A B C
286 ne u r o l o gie

Tabel 24.4 De verschillende vormen van neurosyfilis gedurende veertien dagen. Het doel van de behande-
ling is het voorkomen van verdere progressie c.q. late
secundair stadium • asymptomatische neurosyfilis
complicaties. De prognose is goed als de behandeling
• meningitis vroegtijdig wordt gestart.
tertiair stadium • meningovasculaire syfilis
• parenchymateuze neurosyfilis 24.3.2 Neuroborreliose
• dementia paralytica Borreliose (ziekte van Lyme) is een via een teken-
• tabes dorsalis beet overgebrachte infectie met de spirocheet Bor-
relia ­burgdorferi. De in Europa verantwoordelijke
teek Ixodes ricinus komt in Nederland niet alleen in
neurologische ­symptomen waarmee patiënten zich bossen voor, maar ook in stadsparken en -tuinen.
op de spoedeisende hulp of polikliniek presenteren Het aantal teken per locatie wisselt sterk, evenals
kunnen dus passen bij neurosyfilis. Dementia para- het percentage teken dat besmet is met B. burg-
lytica (een langzaam progressief dementiesyndroom dorferi (zie www.tekenradar.nl). Uit een inventari-
met frontale kenmerken) en tabes dorsalis (gnosti- satie onder alle Nederlandse huisartsen bleek dat
sche gevoelsstoornissen in de benen door ontsteking erythema migrans als manifestatie van lymeziekte
van de achterstrengen van het ruggenmerg) worden in Nederland in 2009 bij 22.000 patiënten werd
vrijwel niet meer gezien. geconstateerd. Na besmetting kan ter plaatse van
de beet een lokale ontsteking van de huid ontstaan
Aanvullend onderzoek (vroege gelokaliseerde ziekte). Pathognomonisch
De diagnose neurosyfilis wordt gebaseerd op even- voor deze infectie is het erythema migrans: een
tuele neurologische verschijnselen in combinatie rode plek die geleidelijk groter wordt en centraal
met liquor­afwijkingen en afwijkingen gevonden bij verbleekt (figuur 24.6). Dagen tot weken na de be-
serologisch onderzoek. Bij zowel symptomatische smetting kan de bacterie zich hematogeen versprei-
als asymptomatische neurosyfilis laat liquoronder- den (vroege gedissemineerde ziekte), waarna vooral
zoek vrijwel altijd een lymfocytaire pleiocytose zien verschijnselen ontstaan van het centrale en perifere
met een verhoogd eiwit- en gammaglobulinegehalte; zenuwstelsel, de gewrichten en het hart. Opmerke-
daarnaast zijn de serologische tests in bloed en liquor lijk is dat minder dan de helft van de patiënten met
positief. acute gedissemineerde borreliose een lokale huid-
Om syfilis te diagnosticeren in bloed of liquor zijn aandoening heeft gehad. Bij sommige patiënten
altijd twee soorten tests nodig: een ‘non-treponemale’ ontstaat een chronische aandoening van de huid,
test, zoals de VDRL-test of de ‘rapid plasma reagin’ de gewrichten of het zenuwstelsel (late gedissemi-
(RPR)-test, en een ‘treponemale’ test die specifiek test neerde ziekte).
op antilichamen tegen T. pallidum. Voorbeelden van
de laatste test zijn de TPHA-test en de fluorescerende Klinische verschijnselen
treponemale-antilichaam-met-absorptietest (FTA- De meest typische presentatie van neuroborreli-
ABS). De diagnose ‘neurosyfilis’ kan gesteld worden ose in Europa is het syndroom van Bannwarth, be-
als de TPHA- of FTA-ABS-test in liquor positief is, staande uit pijnlijke polyradiculitis en lymfocytaire
met daarbij een positieve RPR- of VDRL-test in liquor meningitis, vaak met hersenzenuwuitval, maar
(figuur 24.5). tal van andere neurologische klachten kunnen
Serologische tests in liquor zijn vaker negatief bij voorkomen­­(tabel 24.5).
hiv-positieve patiënten, terwijl er klinisch sprake is Dubbelzijdige uitval van de n. facialis is vrijwel
van neurosyfilis. Mogelijk wordt dit veroorzaakt door- nooit idiopathisch, en behalve aan sarcoïdose en het
dat er meer treponemale antistoffen aanwezig zijn in syndroom van Guillain-Barré moet je daarbij ook al-
de liquor en de RPR-test door een overschot aan anti- tijd aan neuroborreliose denken.
stoffen een fout-negatieve uitslag geeft.
Aanvullend onderzoek
Behandeling en prognose Een goed gedocumenteerd erythema migrans is be-
De behandeling van neurosyfilis bestaat uit intrave- wijzend voor de diagnose ziekte van Lyme. Neuro-
neus penicilline G, 12-24 miljoen eenheden per dag borreliose kan vermoed worden bij patiënten met
24 Infecties 287

• verdenking syfilis
• positieve syfilisserologie in bloed

liquoronderzoek met
TPHA en RPR

TPHA negatief TPHA positief

RPR negatief RPR positief

geen neurosyfilis penicilline 6 dd


geen actieve
neurosyfilis 3-4 ME
(uitzondering bij
hiv-infectie)

Figuur 24.5 Diagnostiek en behandeling van neurosyfilis.

Figuur 24.6 Erythema migrans op de linkerschouder van een 26-jarige man die daar enkele weken tevoren door een teek gebeten is.
In het bloed werden antistoffen gevonden tegen Borrelia burgdorferi.
288 ne u r o l o g ie

Tabel 24.5 Frequentie van klachten en verschijnselen bij 176 patiënten met een serologische bevestigde neuroborreliose

voorgeschiedenis • tekenbeet opgemerkt 26%


• erythema chronicum migrans 16%
symptomen • radiculaire pijn 86%
• facialisparese 51%
• oogspierzenuwuitval 7%
• combinatie van loop-, mictie-, geheugen- en concentratiestoornissen 5%

een chronische lymfocytaire meningitis, zeker als er Diagnostiek en behandeling van neuroborreliose
tevens sprake is van hersenzenuwuitval of een peri-
fere radiculopathie. De diagnose wordt in principe diagnostiek
gesteld op basis van het klinische beeld in combi- •• de ziekte van Lyme komt veel voor, neurobor-
natie met laboratoriumonderzoek, het aantonen van reliose is zeldzaam
IgM- en IgG-antilichamen tegen B. burgdorferi in •• de klinische diagnose neuroborreliose wordt
serum en liquor met behulp van ELISA-techniek. In gesteund door een pleiocytose in de liquor en
bevestigd met ELISA-tests (onbetrouwbaar
de eerste zes weken na de tekenbeet zijn deze tests
binnen zes weken na de tekenbeet, daarna
onbetrouwbaar en kan een PCR op B. burgdorferi in
zeer sensitief en specifiek)
de liquor van toegevoegde waarde zijn. Na deze pe-
riode van zes weken is het aantonen van IgM- en behandeling
IgG-antilichamen tegen B. burgdorferi in de liquor, •• ceftriaxon i.v., 2 g per dag, gedurende twee weken
intrathecale antistofsynthese, zeer sensitief en spe-
cifiek.
Bij patiënten met neuroborreliose kunnen met 24.3.3 Varicellazostervirus (VZV)-infectie
MRI van de hersenen of ruggenmerg focale afwijkin- Een VZV-infectie kan verschillende neurologi-
gen zichtbaar zijn: aankleurende hersenvliezen, mul- sche complicaties geven, waaronder herpes zoster
tifocale wittestofafwijkingen, infarcten in de cortex ­(gordelroos). Deze aandoening wordt vooral gezien
en de basale ganglia, en hydrocefalus. Geen van deze bij mensen ouder dan 50 jaar en bij patiënten met
afwijkingen is specifiek voor de diagnose neurobor- een immuniteitsstoornis (incidentie 3-4 per 1000
reliose. per jaar). De ziekte is het gevolg van reactivering
van een latente infectie met VZV. Daarbij begeeft
Behandeling en prognose het virus zich vanuit het dorsale ganglion via de sen-
De behandeling bestaat uit parenterale toediening sibele zenuw naar het overeenkomstige dermatoom,
van ceftriaxon, 2 g per dag, gedurende twee weken. ­waarbij verschijnselen kunnen ontstaan van de huid
Bij chronische neuroborreliose wordt vier weken in- en de desbetreffende zenuw, naast algemene symp-
traveneuze therapie geadviseerd. Alternatieven zijn tomen (hoofdpijn, koorts, lymfadenopathie). Eerst
penicilline en cefotaxim. De neurologische uitvals- ontstaan pijn en tintelingen in een of enkele aan-
verschijnselen zoals die voorkomen in stadium 2 grenzende dermatomen, gevolgd door een erytheem
reageren meestal gunstig op behandeling. Sommige en het ontstaan van blaasjes (figuur 24.7). Deze
patiënten houden in meer of mindere mate klachten, drogen in over een periode van een tot vier weken,
mogelijk door blijvende beschadiging van het ze- waarna er een dys­esthetisch huidgebied overblijft.
nuwstelsel. Uit onderzoek is gebleken dat langdurige De afwijkingen zijn vooral thoracaal gelokaliseerd
behandeling met antibiotica bij patiënten met een (50%) en in het n. trigeminusgebied (15%).
dergelijk post-lyme-syndroom (zonder aangetoond Bij een herpes zoster ophthalmicus bevinden de
persisteren van de infectie) geen gunstig effect heeft verschijnselen zich in het verzorgingsgebied van de
op de klachten of het functioneren. oogtak van de nervus trigeminus. Door ­aantasting
24 Infecties 289

Figuur 24.7 Herpes zoster: blaasjes en roodheid in een bandvormig gebied op de buik (T9) van een 68-jarige vrouw. Enkele dagen voor
de huidafwijkingen ontstonden, had zij pijn in hetzelfde gebied.

van de cornea kan de visus bedreigd worden. Een 24.3.4 Tetanus


herpes zoster oticus ontstaat vanuit het ganglion Tetanus wordt veroorzaakt door het neurotoxine
geniculatum­ ­en geeft oorpijn met blaasjes in de van de anaerobe bacterie Clostridium tetani, door deze­
uitwendige gehoorgang en een perifere n. facialis- ­afgescheiden in een geïnfecteerde wond. Het toxine
verlamming. Het herstel van de n. facialisuitval is kan zowel via retrograad axonaal transport als hemato-
vaak onvolledig. Lokalisatie van de herpes zoster op geen het CZS bereiken. In het eerste geval ontstaat er
een ander niveau (bijvoorbeeld ­lumbaal) kan ook een gelokaliseerde tetanus die bestaat uit spierkram-
motorische verschijnselen geven, waarbij de parese pen in de omgeving van de wond. In het tweede geval
twee weken na de huidverschijnselen ontstaat. Er is ontstaat een gegeneraliseerde tetanus met ­pijnlijke
daarbij een goede kans op herstel. Een gedissemi- spierspasmen in de aangezichtsspieren (risus sardo-
neerde VZV-infectie, zoals die vooral wordt gezien nicus) en kaakmusculatuur (trismus). Prikkels van al-
bij patiënten met een immuniteitsstoornis, kan ern- lerlei aard kunnen de pijnlijke spasmen opwekken in
stige neurologische complicaties geven in de vorm extremiteiten en rompspieren, vaak met respiratoire
van een encefalitis of myelitis transversa. Posther- insufficiëntie als gevolg. De diagnose wordt gesteld
petische neuralgie is de meest frequente complicatie op het klinisch beeld. De behandeling bestaat uit be-
van een VZV-infectie; het is een constante, heftige, ademing en intraveneuze toediening van benzodiaze-
brandende pijn, die vooral wordt gezien bij oudere pinen. De uiteindelijke prognose is gunstig. De ziekte
patiënten. is te voorkomen door adequate immunisatie.
De behandeling van een herpes zoster is gewoon-
lijk symptomatisch met analgetica. Patiënten ouder 24.4 Infecties bij immuundeficiëntie
dan 60 jaar en patiënten met een immuunstoornis Patiënten met een immuundeficiëntie hebben een ver-
of herpes zoster ophthalmicus komen in aanmerking hoogde kans op een neurologische infectieziekte verge-
voor behandeling met aciclovir of valaciclovir, al dan leken met de normale bevolking. Immuundeficiëntie
niet in combinatie met corticosteroïden als hiervoor is een niet of niet goed functionerend immuunsys­
geen contra-indicatie bestaat. Beide middelen hebben teem veroorzaakt door een ziekte of door medicijnen
geen gunstig effect op het voorkómen van postherpe- die een patiënt gebruikt. Het bekendste voorbeeld
tische neuralgie. van een ziekte die het immuunsysteem ­verzwakt is
290 ne u r o l o g ie

hiv-infectie. Na de introductie van de ‘highly active


antiretroviral therapy’ (HAART) in 1996 is zowel de
prevalentie als de incidentie van de neurologische
complicaties aanzienlijk afgenomen. Een groei-
ende populatie patiënten met een immuundeficiën-
tie is die van patiënten die behandeld worden met
­immuunsuppressiva na orgaantransplantatie. Ten
slotte worden steeds meer patiënten behandeld met
monoklonale antilichamen, zoals natalizumab bij
multiple sclerose, die het risico op specifieke neurolo-
gische infecties vergroten.
Patiënten met immuundeficiëntie en een neuro-
logische infectie kunnen zich presenteren met hoofd-
pijn en koorts (paragraaf 24.1) en hoofdpijn, koorts en
focale neurologische verschijnselen (paragraaf 24.2).
De presentatie van deze patiënten is echter vaker aty-
pisch, dus minder vaak met hoofdpijn, koorts en focale
uitval, vergeleken met patiënten zonder immuundefi-
ciëntie. Het kan gaan om infecties die ook voorkomen
Figuur 24.8 Cerebrale toxoplasmose bij een 25-jarige hiv-posi-
bij patiënten met een normaal immuunsysteem, zoals
tieve man met een bewustzijnsdaling. De T1-gewogen opname
een meningitis door pneumokokken, Listeria of my- met contrast toont links frontaal een ringvormige aankleurende
cobacteriën, maar er is ook een aantal infectieziekten afwijking met omringend oedeem. Behandeling leidde tot een
die bijna alleen maar voorkomen bij patiënten met klinische en radiologische verbetering.
immuundeficiëntie. Deze ziekten worden hieronder
besproken. s­ ymptoomloos verlopende pulmonale infectie met de
gist Cryptococcus neoformans. De belangrijkste verschijn-
24.4.1 Cerebrale toxoplasmose selen ­zijn hoofdpijn en koorts, later gevolgd door mis-
Infectie met de intracellulaire parasiet Toxoplasma selijkheid, braken, fotofobie en mentale veranderingen,
gondii komt wereldwijd voor en verloopt bij gezonde vaak zonder meningeale prikkeling. Liquoronderzoek
personen gewoonlijk zonder klinische verschijnse- toont een verhoogde druk en een lymfocytaire pleio-
len. Dit resulteert in een chronisch latente infectie cytose. De cryptokokken zijn meestal zichtbaar in het
waarbij parasitaire cysten aanwezig blijven in onder celpreparaat van de liquor en kunnen daaruit ook ge-
andere de hersenen. De seroprevalentie in de Ne- kweekt worden. De behandeling bestaat uit amfoteri-
derlandse bevolking bedraagt ongeveer 50%. Re- cine B in combinatie met flucytosine.
activering van de latente infectie op basis van een
immuniteitsstoornis geeft een necrotiserende ence- 24.4.3 Progressieve multifocale
falitis en deze wordt vooral gezien bij hiv-positieve leuko-encefalopathie
patiënten. De klinische verschijnselen bestaan uit Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) is
hoofdpijn en koorts in combinatie met focale uit- sporadisch beschreven bij patiënten met een lymfopro-
valsverschijnselen. Bij beeldvormend onderzoek liferatieve ziekte of patiënten die immuunsuppressiva
worden ringvormige aankleurende laesies gezien gebruiken, maar wordt vooral gezien bij hiv-positieve
(figuur 24.8). Als behandeling met pyrimethamine patiënten. Het is een progressief verlopende aandoe-
in combinatie met sulfadiazine of clindamycine tot ning van de witte stof van de hersenen met multifocale
een klinische en radiologische verbetering leidt, is de demyelinisatie door verlies van oligodendrogliacellen
diagnose definitief. door infectie met het JC-virus, een papovavirus. Ook
bij PML lijkt er sprake te zijn van reactivering van
24.4.2 Cryptokokkenmeningitis een latente infectie. Het is een subacuut verlopend
Cryptokokkenmeningitis komt sporadisch voor bij in- ziektebeeld waarbij mentale veranderingen en focale
dividuen zonder immuunstoornis, maar wordt vooral uitvalsverschijnselen op de voorgrond staan. MRI
gezien bij hiv-positieve patiënten. De infectie ont- toont multipele wittestoflaesies zonder ruimte-inne-
staat na hematogene verspreiding van een meestal mende werking en zonder aankleuring (figuur 24.9).
24 InfectIes 291

A B

Figuur 24.9 Progressieve multifocale leukencefalopathie (PML). Een axiale ‘fluid attenuated inversion recovery’-gewogen opname
toont uitgebreide gebieden met hyperintens signaal in beide frontale hersenkwabben (A); er is weinig hersenverplaatsing. De axiale
T1-gewogen opname toont minimale aankleuring na contrast (B). De PCR op JC-virus was in de liquor positief. Patiënte bleek hiv-ge-
infecteerd te zijn.

Er is geen specifieke behandeling voor PMl. De prog-


nose is slecht, al is de mediane overleving van PMl zoektermen
bij hiv-geïnfecteerden beter sinds de introductie van antimicrobial therapy
HAArT. bacterial meningitis
cerebrospinal fluid
24.4.4 Hiv-immuunreconstitutiesyndroom cns infections
Als een hiv-positieve patiënt enkele weken na het star- cns tuberculosis
ten van HAArT klinisch achteruitgaat, kan er sprake herpes encephalitis
zijn van het immuunreconstitutiesyndroom. Het gaat human immunodeficiency virus
daarbij om een overreactie van het herstellende im- meningitis
muunsysteem, waarbij nieuwe opportunistische in- pneumococcal meningitis
fecties klinisch manifest kunnen worden of bestaande
infecties in ernst kunnen toenemen. Het syndroom
wordt behandeld met corticosteroïden.
25 Epilepsie

algemeen
•• onderscheid tussen epileptische aanvallen, epilepsie en epilepsiesyndromen
•• epilepsie is een predispositie voor het krijgen van epileptische aanvallen
aanvallen en epilepsiesyndromen
•• aanvallen vanuit één focus (focale aanvallen): lokalisatiegebonden epilepsie
•• aanvallen vanuit beide hemisferen tegelijk (primair gegeneraliseerde aanvallen): gegeneraliseerde
epilepsie
oorzaken
•• symptomatisch: bij aangeboren of verworven hersenletsel
•• idiopathisch: vaak herkenbare syndromen, meestal genetisch bepaald
behandeling
•• van aanvallen (status epilepticus): benzodiazepinen
•• voorkomen of reduceren van aanvallen: anti-epileptica (vele soorten)
•• niet-medicamenteus: ketogeen dieet, chirurgisch verwijderen epileptische focus, nervus-vagusstimulatie

Epilepsie is een van de meest voorkomende neurolo- 25.1 Epileptische aanvallen, epilepsie en
gische aandoeningen. De prevalentie in de westerse epilepsiesyndromen
landen wordt geschat op drie tot dertig per 1000 in- Een epileptische aanval is de klinische manifestatie
woners. In ontwikkelingslanden is deze aanzienlijk van een plotselinge, kortdurende functiestoornis van
hoger. De incidentie van epilepsie in Nederland wordt de hersenen, ten gevolge van excessieve of synchroon
geschat op vier per 10.000 inwoners per jaar. Daar- optredende activiteit van cerebrale neuronen. Deze
naast krijgt ongeveer 3 tot 5% van de kinderen tussen aanvallen, waarvoor ook wel de termen epileptisch in-
6 maanden en 6 jaar een of meer koortsstuipen en sult en convulsie gebruikt worden, kunnen heel ver-
gaan veel acute hersenziekten gepaard met epilepti- schillend van aard zijn. Afhankelijk van welke delen
sche aanvallen (dat het doormaken van een epilepti- van de hersenen bij de aanval betrokken zijn, kunnen
sche aanval niet noodzakelijk de diagnose epilepsie epileptische aanvallen zich manifesteren met lokale
inhoudt bespreken we in dit hoofdstuk). of gegeneraliseerde spiercontracties, stoornissen van
Epilepsie als aandoening begint vaak op de kin- hogere cerebrale functies of bewustzijnsverlies.
derleeftijd, maar een groot aantal kinderen wordt later Een epileptische aanval moet beschouwd worden
ook weer aanvalsvrij nadat medicatie is afgebouwd of als een symptoom van een functionele of structurele
zelfs zonder dat medicatie nodig is geweest. De inci- aandoening van de hersenen. Zo kunnen jonge kin-
dentie van epilepsie neemt weer toe op oudere leef- deren een epileptische aanval krijgen bij koorts, en
tijd. Epileptische aanvallen en epilepsie vormen dus kunnen op alle leeftijden aanvallen ontstaan door bij-
een belangrijk klinisch probleem in verschillende voorbeeld een ernstige hyponatriëmie, een hersenin-
leeftijdsgroepen. farct of een hersenvliesontsteking. Dit soort aanvallen

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_25, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
294 ne u r o l o g ie

worden acuut-symptomatische aanvallen genoemd. mechanismen bekend zijn. Voor deze ziektebeelden
Er is in dat geval geen predispositie tot het krijgen van wordt de term epilepsiesyndroom gebruikt. De juve-
epileptische aanvallen als het onderliggend probleem niele myoclonusepilepsie is hiervan een voorbeeld
met of eventueel zonder behandeling weer zonder (paragraaf 25.4.4).
restverschijnselen herstelt. Er is wel een epileptische
aanval, maar geen epilepsie. Wanneer is er dan wel Epileptische aanvallen, epilepsie en
sprake van epilepsie? ­epilepsiesyndromen
De diagnose epilepsie vereist een predisposi-
tie voor het krijgen van epileptische aanvallen. Een epileptische aanval
dergelijke predispositie is vast te stellen op grond • de klinische manifestatie van plotselinge, kort-
van klinische criteria, waarvoor (internationale) af- durende, excessieve of synchroon optredende
spraken bestaan. We spreken van epilepsie als een activiteit van cerebrale neuronen
patiënt meer dan één niet-acuut-symptomatische epilepsie
aanval heeft gehad, waarbij geldt dat alleen een • aandoening van de hersenen gekenmerkt door
tweede aanval die na meer dan 24 uur na de eerste een verhoogde gevoeligheid voor het krijgen
optreedt als tweede aanval wordt gerekend. De grote van epileptische aanvallen
diversiteit aan oorzaken van epileptische aanvallen • diagnostisch criterium: twee of meer niet-
en de even grote diversiteit aan klinische manifes- acuut-symptomatische epileptische aanvallen
taties van aanvallen hebben ertoe geleid dat de cri- met een interval van meer dan 24 uur
teria voor de diagnose epilepsie regelmatig worden
aangepast. epilepsiesyndroom
De aandoeningen die aan epilepsie ten grond- • typische combinatie van klinische kenmerken
slag liggen, leiden kennelijk tot een langdurende of en EEG-kenmerken die als klinische entiteit
blijvende dispositie voor het ontwikkelen van insul- herkend wordt
ten. Het kan daarbij om macroscopische structurele
laesies gaan, zoals na traumatisch hersenletsel of een
herseninfarct, maar ook om stoornissen waardoor de 25.2 Epileptische aanvallen
neuronale prikkeldrempel wordt verlaagd, bijvoor- In de vorige paragraaf omschreven we een epilep-
beeld door veranderingen in natrium- en kaliumka- tische aanval als de klinische manifestatie van een
nalen in de neuronale membraan. In beide gevallen is plotselinge, kortdurende functiestoornis van de her-
het regelmatig optreden van epileptische aanvallen op senen, ten gevolge van excessieve of synchroon optre-
zichzelf, dus los van de onderliggende aandoening, dende activiteit van cerebrale neuronen. Bij sommige
een belangrijk klinisch probleem. vormen van epilepsie ontstaat deze abnormale activi-
Epilepsie is daarmee niet een uniform ziekte- teit tegelijkertijd in de twee cerebrale hemisferen; bij
beeld, maar een verzamelnaam voor een groot aan- andere vormen speelt deze zich af in een omschre-
tal verschillende ziektebeelden. Bij veel vormen van ven deel van de cerebrale cortex (focus, in dit geval
epilepsie is het werkingsmechanisme ontdekt nadat een epileptische focus) in een van de hemisferen. De
een bepaald genetisch defect bekend was geworden. klinische manifestaties van deze twee vormen zijn
Bij andere vormen is de onderliggende oorzaak nog uiteraard verschillend. De aanvallen die in het eerste
niet opgehelderd. Meestal zal er sprake zijn van een geval ontstaan noemen we primair gegeneraliseerde
interactie tussen genetische factoren, aanleg- en aanvallen; de aanvallen bij de tweede vorm noemen
­ontwikkelingsstoornissen en omgevingsfactoren. Bij we partiële aanvallen (tabel 25.1).
veel kinderen en volwassenen volstaat een diagnose Beide soorten aanvallen kunnen gepaard gaan
epilepsie dus niet en moet naar de onderliggende met verschillende soorten motorische verschijnselen,
etiologie gezocht worden. Sommige ziektebeelden samengevat onder de term convulsies. Daarom wordt
waarbij epilepsie op de voorgrond staat, worden ge- ook wel onderscheid gemaakt tussen convulsieve en
kenmerkt door een karakteristieke combinatie van non-convulsieve aanvallen. Non-convulsieve aanval-
verschijnselen (klinisch, elektro-encefalografie [EEG], len manifesteren zich bijvoorbeeld met voorbijgaand
beeldvorming), zodat van een syndroom gesproken ‘verward’ gedrag, aandachtsstoornissen of automa-
kan worden zonder dat de onderliggende etiologische tismen zoals smakken, kauwen en slikken. Ze zijn
25 Epil epsie 295

Tabel 25.1 Classificatie van epileptische aanvallen wel sprake van een plotselinge verstijving van het hele
lichaam, armen en benen, maar volgt er geen kloni-
primair gegenerali- • tonisch-klonische aanval
sche fase.
seerde aanvallen • absences Absences zijn seconden durende aanvallen die
• myoklonieën vooral op de kinderleeftijd voorkomen. Ze beginnen
• klonische aanval en eindigen abrupt. De patiënt staart even voor zich
• tonische aanval uit, reageert niet en gaat daarna gewoon weer verder
• atone aanval met wat hij aan het doen was. Tijdens de aanval kun-
• partiële aanval
nen automatismen voorkomen als kauw- en smakbe-
partiële aanvallen
wegingen en knipperen met de ogen. De patiënt zelf
• partiële aanval met secundaire
generalisatie kan zich de aanvallen niet herinneren. Aanvankelijk
wordt nog wel eens gedacht dat het kind zit te dromen
niet-classificeerbare • salaamkrampen
aanvallen
of niet goed oplet. Het onderscheid met partiële aan-
vallen waarbij het bewustzijn gedaald is kan klinisch
daardoor minder snel dan convulsieve aanvallen her- moeilijk zijn, maar op het EEG zijn de verschillen
kenbaar als epileptische aanvallen. duidelijk (paragraaf 25.5.2).
Het herkennen van de verschillende soorten aan- Myoklonieën zijn kortdurende spierschokken die
vallen is van belang voor het onderscheid met andere overal in het lichaam kunnen voorkomen (zie para-
soorten aanvallen, zoals flauwvallen, TIA’s en narcolep- graaf 23.4). Epileptische myoklonieën, die ontstaan
sie (zie hoofdstuk 10). Het onderscheid tussen primair vanuit de cerebrale cortex en gepaard gaan met epi-
gegeneraliseerde aanvallen en partiële aanvallen is es- leptiforme ontladingen op het EEG, treden meestal op
sentieel om vast te stellen om welk epilepsiesyndroom in de armen en schouders. Bij myoklonieën in romp
het gaat. Zoals we zullen zien zijn er gegeneraliseerde of benen kan een patiënt vallen. Het bewustzijn is bij
epilepsiesyndromen (die gepaard gaan met primair deze aanvallen normaal.
gegeneraliseerde aanvallen) en lokalisatiegebonden Atone aanvallen zijn aanvallen van plotseling to-
epilepsiesyndromen (die gepaard gaan met partiële nusverlies van de houdingsspieren, waardoor de pa-
aanvallen), elk met hun eigen differentiële diagnose. tiënt door de benen zakt en valt. De patiënt verliest
hierbij het bewustzijn.
25.2.1 Primair gegeneraliseerde aanvallen Salaamkrampen zijn aanvallen die zowel bij dif-
Een gegeneraliseerd tonisch-klonisch insult begint zon- fuse als focale hersenziekten kunnen voorkomen en
der voorbode (ook voor de patiënt) met een plotselinge ook elektrofysiologisch primair gegeneraliseerd of
verstijving van armen en benen, soms met een kreet partieel kunnen zijn. Het is een motorisch aanvals-
door verkramping van thoraxspieren en diafragma. type dat alleen bij zuigelingen gezien wordt. Salaam-
De armen zijn vaak geabduceerd en halfgebogen voor krampen zijn kortdurende tonische contracties van de
de borst, en de benen zijn gebogen. De ogen blijven ledematen die zowel tot een symmetrische flexiebe-
open. Hierna volgt extensie van armen en benen met weging als een symmetrische extensiebeweging kun-
vaak gebalde vuisten. Deze tonische fase wordt na nen leiden. Soms is er flexie in de armen en extensie
seconden gevolgd door een klonische fase: een serie in de benen of andersom. Ze komen kort na het ont-
heftige, meestal symmetrische, regelmatige schokken waken in series voor. Salaamkrampen zijn vaak sym-
van armen en benen, die geleidelijk uitdoven. De pa- metrisch maar asymmetrie komt voor als er sprake is
tiënt kan hierbij op zijn tong bijten en de urine laten van een focale hersenbeschadiging.
lopen. Tijdens de aanval is de patiënt buiten bewust-
zijn. De aanval zelf duurt meestal niet langer dan 2 à 3 25.2.2 Partiële aanvallen
minuten. Na verslapping van de ledematen begint de Partiële aanvallen (ook wel focale aanvallen genoemd)
patiënt weer te ademen en komt hij geleidelijk weer zijn aanvallen die ontstaan door epileptische activiteit
bij. Vaak is hij aansluitend gedesoriënteerd, onrustig in één locatie (focus) in de hersenen. Die activiteit kan
en tegendraads. De meeste patiënten klagen na de beperkt blijven tot dat gebied, maar kan zich ook naar
aanval over vermoeidheid, spierpijn en hoofdpijn. naastgelegen gebieden uitbreiden, waardoor ook de
Het kan wel een dag duren voor de betrokkene weer symptomatologie zich uitbreidt. Zo kunnen spiertrek-
de oude is. Bij een gegeneraliseerd tonisch insult is er kingen die in één hand beginnen zich in de loop van
296 ne u r o l o g ie

seconden uitbreiden naar de arm, schouder, gelaat Psychische verschijnselen


en been aan dezelfde kant. Dit wordt een ‘Jacksonian Een patiënt kan zonder aanleiding overvallen worden
march of symptoms’ genoemd. De aanval kan hierna door stereotiepe kortdurende affectieve verschijnse-
uitdoven, maar kan zich ook uitbreiden naar de an- len. Angst of paniek komen het meest voor, maar ook
dere hemisfeer, waarna een gegeneraliseerde tonische, somberheid en euforie zijn mogelijk. De patiënt kan
klonische of tonisch-klonische aanval ontstaat. We ook plotseling de gewaarwording krijgen een situatie
spreken dan van een partiële aanval met secundaire ge- al eerder te hebben gezien of meegemaakt (déjà-vu-
neralisatie. Partiële epileptische aanvallen kunnen veel en déjà-vécu-fenomeen), of overvallen worden door
verschillende verschijnselen geven, afhankelijk van een gevoel van vervreemding van de omgeving of
welk gedeelte van de cortex betrokken is bij de epilep- zijn eigen persoon (derealisatie, depersonalisatie).
tische activiteit. Bij uitbreiding over de cortex kunnen
meerdere verschijnselen tegelijk voorkomen. Automatismen
Hiermee bedoelen we doelloze bewegingen en han-
Motorische verschijnselen delingen tijdens een aanval die voorkomen bij een
Deze beperken zich vaak tot tonische, klonische, to- gedaald bewustzijn. Ze bestaan vaak uit kauw-, smak-
nisch-klonische, atone of myoklonische verschijnselen of slikbewegingen. Ook doelloze wriemelbewegingen
in een ledemaat, soms met uitbreiding in één lichaams- met de handen komen voor. Soms loopt een patiënt
helft. Ze worden gegenereerd in de motorische cortex. doelloos wat heen en weer.
Moeilijker als epileptisch te herkennen zijn trappende,
fietsende of (ongericht) slaande bewegingen, die bij Aura
een frontale focus kunnen voorkomen, en die vaak als Voor een aantal van de hier genoemde verschijnselen,
functioneel worden geduid (zie paragraaf 37.2). zoals een geurgewaarwording of een déjà-vu-feno-
meen, wordt vaak de term aura gebruikt, in de beteke-
Autonome verschijnselen nis van een gewaarwording die een aanval inluidt (de
Deze kunnen op de voorgrond staan bij aanvallen van- term wordt ook bij migraine gebruikt, zie paragraaf
uit de temporaalkwab. Misselijkheid, kokhalzen, braken 15.1.1). In feite gaat het om een partiële aanval. Een
komen voor, maar ook kippenvel, bradycardie en zelfs patiënt die een gegeneraliseerde aanval heeft doorge-
een asystolie, die al dan niet spontaan voorbijgaat. maakt, weet zich van die aanval niets te herinneren,
maar soms wel van een sensatie die eraan voorafging,
Sensorische verschijnselen het ruiken van verbrand rubber bijvoorbeeld. Dat wijst
Hierbij kan het gaan om paresthesieën (gyrus post- op een temporaal begin van de aanval, waarmee de
centralis), elementaire of complexe visuele gewaar- aanval die hij doormaakte als een secundair gegene-
wordingen, micropsie of macropsie (waarbij alles als raliseerde partiële aanval geclassificeerd moet worden
klein respectievelijk groot gezien wordt; occipitaal, (van belang voor het behandelingsbeleid).
pariëtaal), auditieve gewaarwordingen (temporaal), Het herkennen van partiële insulten kan lastig
geur- of smaakgewaarwordingen (temporaal), ge- zijn als deze niet met motorische verschijnselen
waarwording van een warm gevoel in de maagstreek gepaard gaan, wat vaak het geval is. Het is daarom
dat naar de hals opstijgt (‘rising epigastric sensation’, belangrijk getuigen van een of meer aanvallen te vra-
mesiotemporaal). gen naar verschijnselen als ‘verwardheid’ tijdens de
aanval, het optreden van oromandibulaire of manu-
Stoornissen van hogere cerebrale functies ele automatismen, en lacunes in het geheugen van
Bij temporale aanvallen kan de patiënt een sterk ge- de patiënt.
stoorde aandacht hebben, waardoor hij gedesoriën-
teerd raakt, zijn bezigheden niet kan voortzetten, niet 25.2.3 Status epilepticus
goed een gesprek kan voeren en soms doelloos wat Een status epilepticus wordt gedefinieerd als een lan-
rondloopt. Hij maakt een ‘verwarde’ indruk. Na afloop ger dan 30 minuten durende epileptische aanval; of
van de aanval blijkt hij wat zich tijdens de aanval heeft het optreden van meerdere aanvallen zonder herstel
voorgedaan niet te hebben ingeprent. Deze verschijn- van bewustzijn tussendoor. Het kan om alle soorten
selen worden vaak samengevat als ‘verlaagd bewust- aanvallen gaan. Daarnaast wordt vaak de term drei-
zijn’. Ook kortdurende afasie, stoornissen in ruimtelijk gende status epilepticus gebruikt bij aanvallen die
inzicht en ideatorische apraxie kunnen voorkomen. langer duren dan 5 minuten.
25 Epil epsi e 297

Een gegeneraliseerde convulsieve status epilepti- 25.3 Epileptische aanvallen: wel of geen
cus is een potentieel levensgevaarlijke aandoening, met epilepsie?
een mortaliteit van gemiddeld 4%. Oorzaken van over- Bij patiënten met epileptische aanvallen die niet vol-
lijden zijn respiratoire insufficiëntie, cardiogene shock, doen aan de criteria voor epilepsie gaat het om drie
hartritmestoornissen, metabole acidose, en nierinsuffi- groepen: de acuut-symptomatische epileptische aanval-
ciëntie ten gevolge van rabdomyolyse. De kans op over- len, kinderen met koortsconvulsies en mensen die in
lijden hangt af van het onderliggende mechanisme of hun leven maar één epileptische aanval doormaken.
ziektebeeld. Een status epilepticus uitgelokt door on-
voldoende inname van medicatie heeft een relatief lage 25.3.1 Acuut-symptomatische aanvallen
sterftekans, een acuut-symptomatische status epilepti- Als een epileptische aanval optreedt bij een acute
cus bij een herseninfarct of encefalitis een zeer hoge. metabole ontregeling, zoals een hypoglykemie of een
Een non-convulsieve status epilepticus met behalve elektrolytstoornis, of binnen één week na een acute
bewustzijnsdaling weinig andere opvallende verschijn- hersenziekte, zoals traumatisch hersenletsel, encefa-
selen kan in verschillende situaties voorkomen. Het kan litis of een herseninfarct, noemen we dit een acuut-
om partiële temporale aanvallen gaan of (bij kinderen) symptomatische aanval; een aanval meer dan een
om voortdurende absences, die zich in beide gevallen week na het ontstaan van een letsel noemen we laat-
uiten in een gedaald bewustzijn, automatismen en een symptomatisch. Een acuut-symptomatische aanval na
‘verdwaasd’ gedrag. Een non-convulsieve status komt een trauma heeft een relatief lage kans (geschat op
ook voor na een convulsieve status waarbij de convulsies 13%) op het ontwikkelen van recidiefaanvallen (dus
gestopt zijn maar de patiënt niet bijkomt. In alle geval- epilepsie) in de jaren daarna. Een laat-symptomati-
len is een EEG-registratie belangrijk voor de diagnose. sche aanval daarentegen heeft een hoge recidiefkans
Een partiële status epilepticus kan ook bestaan (geschat op 47%). Bij een doorgemaakt herseninfarct
uit voordurende trekkingen in een arm of been zon- liggen deze getallen respectievelijk op 33 en 72%. Deze
der bewustzijnsdaling. verschillen tussen acute en late aanvallen hebben con-
sequenties voor de behandeling (paragraaf 25.6.3).
Epileptische aanvallen
25.3.2 Koortsconvulsies
primair gegeneraliseerde aanvallen Koortsconvulsies, ook wel koortsstuipen genoemd,
• beide hemisferen zijn bij de epileptische activi- zijn epileptische aanvallen bij kinderen tussen 6
teit betrokken maanden en 6 jaar gerelateerd aan koorts. Een typi-
• bijna altijd bewustzijnsverlies (niet bij myoklo- sche koortsconvulsie duurt korter dan 15 minuten,
nieën) treedt eenmalig op in een koortsperiode en vertoont
• vaak met convulsies (tonisch, klonisch, tonisch- geen halfzijdige verschijnselen als halfzijdige schok-
klonisch) of tonusverlies ken of een postictale parese. Als niet aan al deze cri-
partiële aanvallen teria wordt voldaan, spreekt men van een atypische
• epileptische activiteit in een deel van de cortex koortsconvulsie. Ongeveer 40% van de koortsconvul-
in één hemisfeer sies is atypisch. Afhankelijk van atypische kenmerken
• grote variatie in focale prikkelingsverschijnselen van de aanval en het voorkomen van epilepsie in de
• vaak bewustzijnsdaling familie hebben kinderen met koortsconvulsies een
verhoogde kans op het in de toekomst ontwikkelen
partiële aanvallen met secundaire generalisatie van epilepsie. Atypische koortsconvulsies zijn soms
• partieel beginnende aanval die overgaat in het eerste teken van een ernstig epilepsiesyndroom.
gegeneraliseerde tonisch-klonische aanval Belangrijk is te beseffen dat een koortsconvulsie met
• het ‘aura’ dat vooraf kan gaan aan een gegene- name bij kinderen onder de leeftijd van anderhalf jaar
raliseerde aanval is een partiële aanval de eerste uiting kan zijn van een meningitis.
status epilepticus
• aanval van meer dan 30 minuten of serie aanvallen 25.3.3 Gelegenheidsinsult
zonder herstel van bewustzijn tussendoor Van een groot aantal omstandigheden is bekend dat
• een gegeneraliseerde convulsieve status epilep- deze een gegeneraliseerde epileptische aanval kun-
ticus is potentiaal levensgevaarlijk nen provoceren bij mensen die daarvoor gevoelig zijn.
Slaapgebrek, alcoholgebruik en lichtflitsprikkeling
298 ne u r o l o gie

zijn hiervan de bekendste. Als iemand eenmalig een een groot aantal van deze ‘instabiele’ neuronen te snel
epileptische aanval krijgt, uitgelokt door een van deze depolariseert, ontstaat een epileptische aanval.
factoren, wordt dit een gelegenheidsinsult genoemd. Kennelijk zijn bij dit soort membraanverande-
Maar of een aanval een gelegenheidsinsult is en in de ringen niet alle soorten neuronen in gelijke mate
toekomst nooit meer op zal treden, of de eerste is van aangedaan. Bij lokalisatiegebonden epilepsiesyndro-
meerdere aanvallen, is op voorhand niet met zeker- men vinden spontane ontladingen primair plaats in
heid vast te stellen. Wel helpt een EEG om deze kans bepaalde gebieden van de cerebrale cortex. Bij ge-
enigszins in te schatten. De diagnose ‘gelegenheids- generaliseerde epilepsiesyndromen wordt de syn-
insult’ is dus een weinig zekere diagnose. chrone ontlading van corticale neuronen in beide
hemisferen tegelijk waarschijnlijk in gang gezet
Epileptische aanvallen maar geen epilepsie vanuit de thalamus. Ook bij de meeste van deze
gegeneraliseerde epilepsiesyndromen wordt een ge-
acuut-symptomatische aanvallen netische oorzaak verondersteld, al is die tot nu toe
• binnen een week na een acute hersenziekte alleen aangetoond voor de absences die voorkomen
bij het GLUT1-deficiëntiesyndroom (een metabole
koortsconvulsies
stoornis door een defect in een glucosetransportei-
• bij kinderen van 6 maanden tot 6 jaar met koorts
wit die ook andere neurologische symptomen ver-
gelegenheidsinsult oorzaakt).
• een eerste insult uitgelokt door specifieke De mechanismen die ten grondslag liggen aan
omstandigheden de aanvallen bij structurele laesies als herseninfarc-
ten en hersentumoren zijn onbekend. Bij acute lae-
sies zouden lokale verstoringen van het extracellulaire
25.4 Pathofysiologie, etiologie en milieu de prikkelbaarheid van neuronen kunnen ver-
epilepsiesyndromen anderen. Ook bij gliomen, die uitgaan van gliacellen,
De predispositie voor het krijgen van epileptische zou dat het geval kunnen zijn.
aanvallen kan door verschillende mechanismen tot
stand komen. De oorzaken van epilepsie zijn dan ook 25.4.2 Etiologie en epilepsiesyndromen
zeer divers. Epilepsie die op de kinderleeftijd al be- Epilepsie kan naar etiologie in een aantal grote ca-
gint, is vaak genetisch bepaald. Bij volwassenen zijn tegorieën worden ingedeeld. De indeling in symp-
hersentumoren en hersenschade door vasculaire aan- tomatische, idiopathische en cryptogene epilepsie is
doeningen of trauma belangrijke oorzaken. Dit geldt in Nederland nog het meest gebruikelijk (tabel 25.2).
althans voor westerse landen, in grote delen van de Gezien de voortgaande ontrafeling van de genetisch
wereld zijn cerebrale parasitaire infecties (met name achtergrond van veel epilepsiesyndromen zal deze
cysticercosis) de meest voorkomende oorzaak van epi- indeling in de nabije toekomst aan aanpassingen
lepsie. onderhevig zijn.
Met de combinatie van aanvalsclassificatie, be-
25.4.1 Pathofysiologie vindingen bij het EEG en beeldvormend onderzoek,
We hebben epilepsie heel algemeen gedefinieerd als en de (veronderstelde) etiologie van de aanvallen
een predispositie voor het krijgen van epileptische is vaak de diagnose van een specifiek epilepsiesyn-
aanvallen. Die predispositie wordt gerealiseerd door droom mogelijk (tabel 25.3). Een epilepsiesyndroom
een verlaagde prikkeldrempel van groepen neuro- kan bij een ­patiënt soms in de loop van jaren over-
nen, waardoor deze makkelijk tot spontane ontlading gaan in een ander epilepsiesyndroom. Zo is bekend
kunnen overgaan. Van veel gegeneraliseerde epilepsie- dat van de kinderen met een ‘absence-epilepsie van
syndromen op de zuigelingenleeftijd is de afgelopen de kinderleeftijd’, ongeveer 10% later een ander epi-
jaren het genetisch mechanisme ontdekt. Vaak gaat het lepsiesyndroom krijgt. Daarnaast zijn de criteria voor
om mutaties in genen die coderen voor een natrium- epilepsiesyndromen (en de naamgeving) aan veran-
of kaliumkanaal in neuronale membranen of voor een deringen onderhevig. De laatste jaren is van een aan-
ander essentieel membraaneiwit. Door veranderingen tal syndromen (met name op de zuigelingenleeftijd)
in ionkanalen kan de rustpotentiaal van een neuron het genetisch mechanisme bekend geworden, en dat
veranderen waardoor dit sneller depolariseert. En als zal de komende jaren ook voor andere syndromen het
25 Epilepsie 299

Tabel 25.2 Etiologische classificatie van epilepsie

symptomatisch twee of meer laat-symptomatische insulten* veroorzaakt door aantoonbaar aangeboren of verworven
hersenletsel (bijv. corticale aanlegstoornissen, tubereuze sclerose, vaatmalformaties, traumatisch
hersenletsel, herseninfarct, postinfectieuze hersenschade)
idiopathisch welomschreven epilepsiesyndroom (aanvalstype, beloop, EEG-afwijkingen, familiair voorkomen) waar-
voor bij aanvullend onderzoek geen oorzaak aantoonbaar is (een genetische predispositie speelt een
belangrijke rol bij veel van deze syndromen)
cryptogeen twee of meer insulten die niet passen bij een welomschreven epilepsiesyndroom (zoals bij idiopathi-
sche epilepsie), en waarvoor met aanvullend onderzoek geen oorzaak kan worden gevonden (waar-
schijnlijk is er sprake van aangeboren of verworven hersenletsel dat met de huidige technieken niet
aantoonbaar is)
* Zie paragraaf 25.3.1 voor het onderscheid tussen vroeg- en laat-symptomatische insulten.

Tabel 25.3 Classificatie van epilepsiesyndromen; alleen de meest voorkomende epilepsiesyndromen zijn genoemd

lokalisatiegebonden epilepsiesyndromen
symptomatisch • bij focale structurele laesies
idiopathisch • benigne kinderepilepsie met centrotemporale pieken
• syndroom van Panayiopoulos
cryptogeen
gegeneraliseerde epilepsiesyndromen
symptomatisch • syndroom van West
• progressieve myoclonusepilepsie
idiopathisch • benigne familiaire neonatale convulsies
• benigne niet-familiaire neonatale convulsies
• absence-epilepsie van de kinderleeftijd
• juveniele myoclonusepilepsie
• reflexepilepsie
cryptogeen • syndroom van West

geval zijn. Hier bespreken we alleen de meest voorko- uit plotseling optredende autonome verschijnselen,
mende epilepsiesyndromen. vooral braken met daarbij bleek zien en een deviatie
van de ogen. De aanvallen kunnen gepaard gaan met
25.4.3 Lokalisatiegebonden epilepsiesyndromen een bewustzijnsdaling. Het interictale EEG toont
Benigne kinderepilepsie met centrotemporale pieken komt frequent pieken boven de occipitale gebieden, maar
voor bij kinderen in de leeftijd van 1 tot 14 jaar met een de aanvallen komen vanuit temporaal.
piek van 7 tot 10 jaar. De partiële aanvallen zijn vaak Symptomatische lokalisatiegebonden epilepsiesyn-
in het gelaat gelokaliseerd, zoals kortdurende schokjes dromen ontstaan door aangeboren of verworven her-
in het gelaat, niet kunnen praten, tintelingen rond de senletsel, zoals een gebied met corticale dysplasie,
tong en kwijlen. De aanvallen treden vaak’s nachts op, structurele afwijkingen bij tubereuze sclerose of lit-
waarbij het kind angstig de slaapkamer van de ouders tekenweefsel na een doorgemaakt herseninfarct of
binnenkomt. Het interictale EEG toont frequent pie- trauma. De aard van de partiële aanvallen hangt uiter-
ken boven de centraal-temporale gebieden (figuur 25.1). aard af van de locatie van de pathologie (figuur 25.2).
Deze vorm van epilepsie gaat bij vrijwel alle kinderen De voorgeschiedenis of het aanvullende onderzoek
vanzelf weer over zonder behandeling. toont een onderliggende hersenafwijking of aandoe-
Het syndroom van Panayiotopoulos komt voor ning als oorzaak van de epilepsie. De ­recidiefkans
bij kinderen van 1 tot 14 jaar. De aanvallen bestaan bij structurele laesies is hoog, en daarom moeten
300 ne u r o l o g ie

Figuur 25.1 Rechts centraal zijn twee epileptiforme afwijkingen zichtbaar. Dergelijke afwijkingen kunnen wijzen op benigne epilepsie
met centrotemporale pieken, maar kunnen ook bij kinderen zonder epilepsie gezien worden. Op het bovenaanzicht van het hoofd (inzet
rechtsboven) zijn de afleidingen weergegeven. Even getallen staan voor rechts, oneven voor links.
F: frontaal; FP: frontopolair; P: pariëtaal; C: centraal; O: occipitaal; Fz, Pz, Cz: midline.

Figuur 25.2 Nachtelijke registratie waarop het begin van een aanval is vastgelegd. Binnen de cirkel artefacten, veroorzaakt door de
sterke spieractiviteit van de aangezichts- en kaakmusculatuur bij het begin van de aanval. Binnen de rechthoek is de ritmische trage
activiteit te zien, zoals kan worden gezien bij een frontale aanval. Zie bijschrift van figuur 25.1 voor de afleidingen.

deze patiënten al na een eerste aanval worden inge- ­ ippocampus ­(figuur 25.3). De temporale aanvallen
h
steld op medicijnen. Een relatief veelvoorkomende ontstaan meestal op de puberleeftijd of op jongvol-
oorzaak van temporale epilepsie is mesiale tempo- wassen leeftijd. Veel van deze patiënten hebben als
rale sclerose, met gliose en volumeverlies van de kind langdurige koortsstuipen gehad.
25 Epil epsi e 301

25.4.4 Gegeneraliseerde epilepsiesyndromen Deze vorm van epilepsie is met ethosuximide, la-
Benigne familiaire neonatale convulsies ontstaan op de motrigine of valproaat vaak goed behandelbaar,
tweede of derde levensdag in de vorm van kortdurende andere anti-epileptica hebben geen effect of leiden
tonisch-klonische aanvallen die na enkele maanden zelfs tot een toename van aanvallen.
vanzelf overgaan. Deze vorm van epilepsie wordt ver-
oorzaakt door een autosomaal dominant overervende Figuur 25.3 Sagitale T1-gewogen opname. Links de rechter-,
afwijking van de ‘voltage-gated’ kaliumkanalen van de rechts de linkerhemisfeer. Hyperintensiteit van de rechterhippo-
neuronen. campus zonder volumeverlies passend bij beginnende mesiale
Benigne (niet-familiaire) neonatale convulsies tre- hippocampale sclerose.
den op tijdens de eerste zeven dagen na de geboorte.
Gedurende een aantal uren treedt een serie klonische
unilaterale convulsies op die van kant kunnen wisse-
len. De etiologie is niet duidelijk en de prognose is
uitstekend.
Van alle kinderen met epilepsie heeft 2 tot 10%
absence-epilepsie van de kinderleeftijd. Absences zijn de
enige aanvalsvorm. De debuutleeftijd is tussen de 4
en 8 jaar, de aandoening gaat meestal voor het 12e jaar
weer over. De absences komen frequent voor, leiden
vaak tot verminderde schoolprestaties en kunnen (in
de spreekkamer) worden uitgelokt door hyperventi-
latie. Ongeveer 10% ontwikkelt in de adolescentie of
op volwassen leeftijd juveniele myoclonusepilepsie
of gegeneraliseerde epilepsie met alleen tonisch-
klonische insulten. Het EEG toont specifieke afwij-
kingen in de vorm van drie piekgolfcomplexen per
seconde, óók bij interictale registraties (figuur 25.4).

Figuur 25.4 EEG-registratie van een absence. In alle afleidingen tegelijk ontstaan piekgolfcomplexen met een frequentie van drie per
seconde (3 Hz). De laborant die het EEG registreert, vermeldt op dat moment dat er geen reactie is op aanspreken. Zie bijschrift van
figuur 25.1 voor de afleidingen.
302 ne u r o l o gie

Juveniele myoclonusepilepsie (JME) komt relatief uit myoklonieën en tonisch-klonische insulten. Vaak
veel voor; 5 tot 10% van alle patiënten met epilep- ontstaat er ook een progressief dementiesyndroom.
sie heeft een JME. De debuutleeftijd is tussen 12 en
18 jaar. De myoklonieën treden vooral ’s morgens Pathofysiologie, etiologie en epilepsiesyndromen
vroeg op, voornamelijk in de armen, schouders en
nek. De meeste patiënten hebben ook tonisch-kloni- pathofysiologie
sche aanvallen die soms ontstaan na een reeks van • algemeen: verlaagde prikkeldrempel van groe­
myoklonieën. Ongeveer een derde heeft tevens ab- ­pen cerebrale neuronen
sences. De JME is goed behandelbaar met valproaat, • mechanismen: genetisch bepaalde defecten in
levetiracetam of lamotrigine; andere anti-epileptica ionkanalen; veranderingen in het extracellu-
kunnen juist tot een toename van aanvallen leiden. laire milieu; vaak onbekend
Langdurige en vaak levenslange behandeling is
etiologie
nodig. Na staken van medicatie is de kans op reci-
• symptomatisch: door aantoonbaar aangeboren
diefaanvallen groot.
of verworven structureel hersenletsel
Bij reflexepilepsie worden de aanvallen uitgelokt
• idiopathisch: herkenbare epilepsiesyndromen,
door bepaalde stimuli, vooral door lichtflitsprikkeling
soms genetisch bepaald, vaak met onbekende
(televisie, videospelletjes, disco’s, rijden langs een rij
pathogenese
bomen waar de laagstaande zon doorheen schijnt).
• cryptogeen: geen oorzaak te vinden en niet
Reflexepilepsie komt vooral voor op de kinderleef-
passend bij een idiopathisch epilepsiesyndroom
tijd en in de adolescentie. De diagnose kan bevestigd
worden door EEG-onderzoek met lichtflitsprikkeling, epilepsiesyndromen
waardoor epileptiforme afwijkingen kunnen worden • lokalisatiegebonden epilepsie: kinderepilepsie
uitgelokt. De behandeling bestaat uit adviezen om de met centrotemporale pieken, syndroom van
stimuli te vermijden, zoals televisiekijken op flinke Panayiotopoulos, symptomatische lokalisatie-
afstand van het toestel in een goed verlichte ruimte. gebonden epilepsiesyndromen
Behandeling met anti-epileptica (valproaat, levetirace- • primair gegeneraliseerde epilepsie: benigne
tam of lamotrigine) is alleen geïndiceerd wanneer de familiaire neonatale convulsies, benigne (niet-
patiënt met leefregels niet aanvalsvrij wordt of wan- familiaire) neonatale convulsies, absence-­
neer zich ook spontane aanvallen voordoen. epilepsie van de kinderleeftijd, juveniele
Het syndroom van West komt zowel symptomatisch myoclonusepilepsie, reflexepilepsie, syndroom
als cryptogeen voor. Het ontstaat rond de leeftijd van van West, progressieve myoklonische epilepsie
3 en 12 maanden met aanvallen met salaamkrampen.
Deze tonische aanvallen duren seconden en treden in
series op. Tijdens een dergelijke serie huilt het kind. 25.5 Anamnese, lichamelijk onderzoek en
De ontwikkeling van het kind stagneert. Het EEG laat aanvullend onderzoek
een chaotisch patroon zien met hooggevolteerde epi- De diagnostiek van epilepsie is gericht op een drietal
leptiforme activiteit dat specifiek is voor dit syndroom vragen.
(hypsaritmie). Bij een groot deel van de kinderen wordt rr Is de aanval (zijn de aanvallen) epileptisch?
een onderliggende oorzaak aangetoond (perinatale rr Zo ja, wat is de oorzaak van de epileptische aanval
­asfyxie, cerebrale ontwikkelingsstoornissen, tubereuze of aanvallen?
sclerose). De prognose is vaak slecht. De aanvallen zijn rr Als het om epilepsie gaat, om welk epilepsiesyn-
niet altijd goed te onderdrukken en een deel van de droom gaat het dan?
kinderen vertoont een blijvende ontwikkelingsachter-
stand. De behandeling wordt meestal gestart met pred- De eerste vraag betreft vooral de differentiële diag-
nison, ACTH of vigabatrine. nose van wegrakingen. Deze is behandeld in hoofd-
Progressieve myoklonische epilepsie is een epilep- stuk 10. Behalve het klinische oordeel kan ook het
siesyndroom dat bij veel verschillende aandoeningen EEG een belangrijke rol spelen bij het beantwoorden
kan voorkomen; meestal gaat het om genetisch be- van deze vraag. Als het om epileptische aanvallen gaat
paalde metabole stoornissen. De aanvallen beginnen is een classificatie van de aanvallen essentieel; daarbij
op de kinderleeftijd of in de adolescentie en bestaan zijn de anamnese, het lichamelijk onderzoek en het
25 Epil epsi e 303

EEG van belang. Bij de tweede vraag is meestal het bewustzijn en oriëntatie (‘verwardheid’ in de vorm van
MRI-onderzoek leidend, vaak aangevuld met labora- desoriëntatie en tegendraads gedrag na een wegraking
toriumonderzoek en genetisch onderzoek. De derde passen veel meer bij een epileptische aanval dan bij an-
vraag wordt beantwoord door de combinatie van alle dere oorzaken van wegrakingen), nagaan of er focale
gegevens. uitvalsverschijnselen zijn, en, vooral bij kinderen, zoe-
ken naar huidafwijkingen (wijnvlek, hypopigmentaties
25.5.1 Anamnese en lichamelijk onderzoek en adenoma sebaceum, naevus sebaceus).

Anamnese Laboratoriumonderzoek bij een aanval


Bij veel soorten aanvallen weet de patiënt zelf zich Bij een eerste aanval waarvan de oorzaak niet uit de
weinig of niets van de aanval te herinneren. Je bent omstandigheden duidelijk is (bijvoorbeeld kort na een
dan, evenals bij zuigelingen en kleine kinderen, hoofdtrauma), zijn belangrijk: Na, Ca, Mg en glucose
vooral op de heteroanamnese aangewezen. Als je de in het bloed en eventueel toxicologische screening
patiënt ziet zonder ooggetuige is deze vaak wel te- van bloed en urine. Bij patiënten die al bekend zijn
lefonisch bereikbaar. Soms hebben familieleden een met epilepsie en die anti-epileptica gebruiken, kan
video-opname gemaakt van de aanval. soms een bepaling van de serumconcentraties van
De aard van een epileptische aanval wordt vooral anti-epileptica zinvol zijn, bijvoorbeeld om therapie-
bepaald door de aan- of afwezigheid van een verlaagd ontrouw te objectiveren.
bewustzijn of bewustzijnsverlies, en het al dan niet
optreden van spiertrekkingen. Bewustzijnsdaling kan 25.5.2 Elektro-encefalografie
inhouden dat de patiënt bewusteloos neerviel (vaak De abnormale activiteit van groepen cerebrale neuronen
met spiertrekkingen), maar ook dat hij enkel maar die een epileptische aanval veroorzaakt, is zichtbaar in
verdwaasd en niet reagerend zat, stond of rondliep. het elektro-encefalogram (EEG) als pieken, piekgolfcom-
Spiertrekkingen kunnen variëren van focale ritmi- plexen of scherpe golven die afhankelijk van het aanvals-
sche trekkingen in één arm of been tot symmetrische type focaal optreden of over het hele hersenoppervlak
ritmische trekkingen in alle ledematen, symmetri- (zie appendix A). De afwijkingen worden onder de term
sche verstijving van alle ledematen of kortdurende epileptiforme activiteit samengevat. Elektro-encefalogra-
aritmische spierschokken verspreid in het lichaam. fische aanvalsactiviteit is in elk geval tijdens een aanval
Naast bewustzijnsdaling en spiertrekkingen zijn zichtbaar, maar in geringere mate komt epileptiforme
van belang: het optreden van automatismen, het ge- activiteit ook voor tussen de aanvallen door (‘interic-
drag van de patiënt, en de aanwezigheid van focale taal’). Het EEG kan daardoor op verschillende manieren
verschijnselen bij een helder bewustzijn (gelokali- ­behulpzaam zijn bij de diagnostiek van epilepsie.
seerde spiertrekkingen, gevoelssensaties, zintuiglijke
gewaarwordingen). Als het om een gegeneraliseerde Wel of geen epilepsie?
aanval lijkt te gaan met bewustzijnsverlies en spier- Bij twijfel over de aard van de aanvallen (syncope,
trekkingen vraag dan of de patiënt vlak voor hij weg- epilepsie, functionele aanvallen) kan het EEG een
raakte iets bijzonders heeft opgemerkt (aura). Ook de vermoeden op epilepsie bevestigen door een aanval
omstandigheden zijn van belang: was de patiënt al te registreren, of versterken door het aantonen van
ziek, heeft hij recent een hoofdtrauma doorgemaakt, interictale epileptiforme activiteit. De kans om bij ou-
gebruikt hij veel alcohol of drugs of is hij daar recent dere kinderen en volwassenen een aanval te registre-
juist mee gestopt, gebruikt hij medicijnen, zijn er fa- ren is klein, omdat bij de meeste epilepsiesyndromen
milieleden met epilepsie? Als een patiënt al meerdere de aanvalsfrequentie laag is (absence-epilepsie is een
aanvallen heeft doorgemaakt moet je een indruk zien uitzondering). De sensitiviteit van één standaard-
te krijgen van de frequentie en het patroon (’s nachts, EEG met hyperventilatie en lichtflitsprikkeling, waar-
na het ontwaken, op willekeurige tijdstippen). door epileptiforme activiteit kan worden uitgelokt, is
ongeveer 50%. Deze kan worden verhoogd door het
Lichamelijk onderzoek EEG te verrichten na een nacht slaapdeprivatie. Tij-
Als je een patiënt kort na een aanval kan onderzoeken dens het doezelen bij EEG-registratie in de ochtend
zijn belangrijk: bloeddruk en pols, de lichaamstem- is de kans om epileptiforme afwijkingen aan te tonen
peratuur, inspectie van de tong (tongbeet), testen van toegenomen. De sensitiviteit van een standaard-EEG
304 ne u r o l o g ie

dat bij normale bevindingen gevolgd wordt door een de morfologische afwijkingen op de MRI kunnen dan
EEG na slaapdeprivatie is ongeveer 80%. Met een het genetisch onderzoek toespitsen om tot een defini-
langdurige registratie van 24 uur of langer (mogelijk tieve diagnose te komen. Verworven cerebrale aanleg-
in epilepsiecentra) kan de sensitiviteit nog verder toe- stoornissen komen bijvoorbeeld voor bij het foetaal
nemen. Het definitief uitsluiten van epilepsie door alcoholsyndroom en een intra-uteriene CMV-infectie.
middel van het EEG is echter niet mogelijk. Een relatief veelvoorkomende oorzaak van temporaal-
Aan de andere kant zijn epileptiforme afwijkin- kwabepilepsie bij pubers en volwassenen is mesiale
gen in het EEG niet bewijzend voor epilepsie. Van temporale sclerose (paragraaf 25.4.3).
kinderen op de basisschoolleeftijd heeft 3 tot 6% zulke
afwijkingen zonder tot op dat moment epileptische 25.5.4 Overig aanvullend onderzoek
aanvallen te hebben gehad. Met het toenemen van de De aanvullende diagnostiek naar een eventueel onder-
leeftijd neemt dit percentage overigens sterk af. liggend ziektebeeld hangt sterk af van de leeftijd van
de patiënt, de familieanamnese en de vorm van epi-
Wel of niet behandelen? lepsie. Bij epilepsie op de kinderleeftijd zal vaak ge-
Het aantonen van epileptiforme afwijkingen in het richt genetisch onderzoek of stofwisselingsonderzoek
EEG na een eerste epileptische aanval is een risicofac- geïndiceerd zijn; gericht wil zeggen: toegespitst op de
tor voor het optreden van volgende aanvallen, en kan differentiële diagnose aan de hand van het klinische
daardoor bijdragen aan de beslissing een behandeling beeld (niet alleen de epilepsie, maar ook andere be-
te starten. In het algemeen is de kans op een recidief- vindingen) en de bevindingen bij het MRI-onderzoek
aanval na een eerste aanval bij een normaal EEG rond van de hersenen. Voor de diagnostiek van sommige
de 30%, bij een afwijkend EEG rond de 70%. stofwisselingsziekten is ook liquoronderzoek nodig.
Bij op volwassenen leeftijd ontstane epilepsie door
Diagnostiek van het epilepsiesyndroom vasculaire laesies, tumoren of infecties is het aanvul-
Het EEG kan een belangrijke rol spelen bij de diag- lend onderzoek op deze aandoeningen gericht. Epilep-
nose van het epilepsiesyndroom. Partiële temporale sie kan voorkomen bij een limbische encefalitis en bij
aanvallen en absences zijn bijvoorbeeld vaak klinisch een steroïdresponsieve encefalopathie met auto-im-
niet goed te onderscheiden, maar de EEG-bevindin- muunthyreoïditis (SREAT), waarbij immunologisch
gen verschillen sterk: focale temporale epileptiforme onderzoek van bloed en soms liquor nodig is (zie para-
afwijkingen in het eerste geval, gegeneraliseerde epi- grafen 21.7.6 en 32.2.3).
leptische activiteit in het tweede.
Diagnostiek bij epilepsie
Lokalisatie van een epileptische focus
Als een chirurgische behandeling overwogen wordt elektro-encefalografie
(paragraaf 25.6.5) is een zo precies mogelijke lokali- • draagt bij aan het onderscheid tussen epilepti-
satie van de epileptische focus noodzakelijk. Hiervoor sche en niet-epileptische aanvallen
worden speciale technieken gebruikt, waaronder re- • draagt bij aan de diagnostiek van het epilep-
gistratie via elektroden die tijdens de operatie op het siesyndroom
hersenoppervlak zijn aangebracht. • precieze bepaling van een epileptische focus
voor epilepsiechirurgie
25.5.3 Beeldvorming
beeldvormend onderzoek (MRI)
Veel cerebrale afwijkingen die gepaard gaan met epi-
• aantonen van structureel hersenletsel
lepsie zijn zichtbaar op een MRI. Dat geldt niet alleen
• bij kinderen: genetisch bepaalde ontwikke-
voor verworven pathologie, zoals infarcten, bloedin-
lingsstoornissen, verworven hersenletsel
gen, tumoren en traumatisch letsel, dat vooral bij
• bij volwassenen: vooral verworven hersenletsel
volwassenen voorkomt, maar ook voor veel genetisch
bepaalde aanlegstoornissen of vroeg verworven aan- laboratoriumonderzoek
doeningen bij kinderen. Voorbeelden van genetische • gestuurd door klinisch beeld en afwijkingen
aanlegstoornissen zijn lissencefalie, holoprosencefa- op MRI
lie en corticale tubers (zie paragraaf 36.2). Aangezien • genetisch onderzoek, stofwisselingsonder-
het daarbij dikwijls om spontane mutaties gaat, hoeft zoek voor diagnostiek epilepsiesyndroom
epilepsie niet vaker in de familie voor te komen. Juist
25 Epilepsie 305

25.6 Behandeling 25.6.3 Beleid bij vroeg-symptomatische insulten,


koortsconvulsies en gelegenheidsinsulten
25.6.1 Behandeling van een insult
Een epileptische aanval gaat meestal vanzelf weer Acuut-symptomatisch insult
over. De eerste hulp richt zich op het voorkómen van Hierbij gaat het vooral om de vraag of profylactisch
letsel als de patiënt op een ongelukkige plaats ligt. Het anti-epileptica gegeven moeten worden. Bij een enkel
heeft geen zin bij een kaakklem in de tonische fase insult wordt dit niet zinvol geacht. Bij meerdere
te proberen iets tussen de tanden te stoppen. Leg de acuut-symptomatische aanvallen wordt geadviseerd
patiënt in de uitputtingsfase in stabiele zijligging en om profylaxe te starten en die na zes weken tot drie
probeer aspiratie te voorkomen en de luchtweg vrij te maanden weer af te bouwen.
houden. Als een aanval na 5 minuten nog niet over
is, kan deze worden gecoupeerd met midazolam of Koortsconvulsies
diazepam. Midazolam kan gebruikt worden als neus- Het zo snel mogelijk verlagen van de lichaamstempe-
spray of als oplossing voor buccale toediening (10 mg ratuur met paracetamol of NSAID’s is bewezen inef-
bij volwassenen). Diazepam (10-20 mg bij volwas- fectief in het voorkómen van koortsconvulsies. Er zijn
senen) kan per rectiole worden toegediend. Diaze- veel studies over het geven van benzodiazepinen ten
pam per rectiole is minder effectief dan midazolam tijde van een koortsperiode. Dit is effectief, maar er is
buccaal. Bij patiënten met epilepsie van wie bekend veel discussie of dit zinvol is.
is dat iedere aanval lang duurt of leidt tot een status
epilepticus is vroeg handelen geboden. Naarmate een Gelegenheidsinsult
epileptische aanval langer duurt, neemt de kans af dat Hierbij wordt geadviseerd situaties waarin het insult
deze onder controle gebracht kan worden met benzo- zich heeft voorgedaan te vermijden (slaapgebrek, over-
diazepinen. matig alcoholgebruik) en geen medicatie te geven.
Bij partiële aanvallen met een bewustzijnsdaling
waarbij de patiënt rondloopt, heeft het geen zin hem 25.6.4 Medicamenteuze behandeling van epilepsie
met geweld tegen te houden, tenzij zich gevaarlijke In het algemeen is het wenselijk epileptische aanval-
situaties dreigen voor te doen. len zo goed als mogelijk te voorkomen. Medicijnen die
daarvoor gebruikt worden noemen we anti-epileptica.
25.6.2 Behandeling van een status epilepticus Niet alle patiënten met epilepsie hoeven met anti-epi-
Een gegeneraliseerde convulsieve status epilepticus leptica behandeld te worden. Op de kinderleeftijd zijn
is levensbedreigend en moet zo snel mogelijk be- er meerdere epilepsiesyndromen (kinderepilepsie met
handeld worden. De eerste stap is het toedienen van centrotemporale pieken, syndroom van Panayiotopou-
benzodiazepinen, bij voorkeur intraveneus: midazo- los) waarbij de aanvallen na enige tijd vanzelf weer
lam (5 mg i.v.), of midazolam intranasaal (10 mg), ophouden. Aanvallen die door lichtflitsen geïnduceerd
buccaal (10 mg) of intramusculair (10 mg), of loraze- worden (reflexepilepsie), kunnen voorkomen worden
pam (4 mg bij volwassenen). Uit angst hierdoor een door het dragen van een zonnebril buiten, afstand
respiratoire insufficiëntie te induceren, wordt vaak houden tot televisieschermen (> 4 m) en het gebruik
te laag gedoseerd, maar de kans op een respiratoire van 100 Hz beeldschermen. Bij elk van deze syndro-
insufficiëntie door het voortduren van de status is men wordt er vaak voor gekozen om geen behande-
groter dan door het adequaat gebruik van benzodi- ling te starten. Volwassenen met alleen myoklonieën
azepinen. of alleen nachtelijke aanvallen stoppen soms zelf hun
Hierna moet de patiënt met spoed naar een zie- medicatie omdat zij meer hinder ondervinden van de
kenhuis vervoerd worden. Daar wordt de behandeling bijwerkingen dan van hun epileptische aanvallen.
voortgezet met intraveneuze toediening van fenyto- Doel van behandeling met anti-epileptica is het
ïne, natriumvalproaat of levetiracetam, eventueel in bereiken van aanvalsvrijheid bij aanvaardbare bijwer-
combinatie met benzodiazepinen, en als dat geen ef- kingen. Men start de behandeling met één medicijn.
fect heeft met barbituraten of propofol. Soms is alge- Bij onvoldoende effect wordt de dosering verhoogd tot
hele anesthesie (met pentothal) nodig om de status de patiënt aanvalsvrij is of ongewenste bijwerkingen
te kunnen couperen. Tegelijk wordt met spoed on- krijgt. Pas daarna wordt de patiënt zo nodig overge-
derzoek gedaan naar de belangrijkste onderliggende zet op een ander anti-epilepticum van eerste keus
oorzaken. (tabel 25.4). Als dit ook niet werkt, wordt een tweede
306 ne u r o l o g ie

Tabel 25.4 Medicamenteuze behandeling van epilepsie

voorwaarden • de diagnose epilepsie is zeker


• behandeling met anti-epileptica is geïndiceerd
algemeen • streven naar monotherapie; zo nodig eerst een ander middel proberen alvorens een tweede
middel toe te voegen
lokalisatiegebonden • eerste keus: carbamazepine, oxcarbazepine, lamotrigine, levetiracetam, valproaat
vormen van epilepsie • tweede keus: topiramaat, clobazam, fenytoïne
gegeneraliseerde • eerste keus: valproaat, lamotrigine, levetiracetam
epilepsiesyndromen • bij tonisch-klonische aanvallen ook carbamazepine
• tweede keus: clobazam, topiramaat
• absences: valproaat, lamotrigine, ethosuximide
• myoklonieën: valproaat, levetiracetam, topiramaat, clobazam, clonazepam
specifieke syndromen • juveniele myoclonusepilepsie: valproaat, levetiracetam
• reflexepilepsie: valproaat
• syndroom van West: prednison, ACTH, vigabatrine
status epilepticus • couperen: midazolam i.v., lorazepam i.v.
(paragraaf 25.6.2) • opladen: fenytoïne, valproaat of levetiracetam i.v.
paradoxale effecten • myoklonieën nemen toe met lamotrigine
• absences nemen toe met carbamazepine en oxcarbazepine

a­ nti-epilepticum toegevoegd. Ongeveer twee derde en stemmingsveranderingen komen regelmatig


van de patiënten is aanvalsvrij met het eerste anti-epi- voor. Vooral bij kinderen moet men bedacht zijn op
lepticum; na verandering van medicatie bij de overige ­cognitieve functiestoornissen. Een intoxicatie kan
patiënten, met zo nodig een combinatiebehandeling, zich uiten als een cerebellair syndroom of als een ge-
is uiteindelijk ongeveer 80% van alle patiënten aan- stoorde cognitie door sufheid en traagheid. Valproïne-
valsvrij, maar dit is sterk afhankelijk van het onderlig- zuur kan bij bepaalde mitochondriële ziektebeelden
gende epilepsiesyndroom. een ernstige en potentieel letale leverinsufficiëntie
De keuze van het anti-epilepticum wordt bepaald veroorzaken. Carbamazepine geeft relatief vaak huid-
door de syndroomclassificatie (tabel 25.4). Middelen reacties; deze kunnen ernstig zijn bij patiënten met
van eerste keus zijn natriumvalproaat, lamotrigine bepaalde HLA-typen die veel voorkomen bij mensen
en levetiracetam. Deze middelen zijn bij de meeste van Zuidoost-Aziatische afkomst.
soorten aanvallen effectief. Ook carbamazepine of Bij combinaties van anti-epileptica kunnen ver-
oxcarbazepine zijn middelen van eerste keus. Ze schillende interacties voorkomen, niet alleen tussen
worden traditioneel gebruikt bij lokalisatiegebon- de anti-epileptica onderling, maar ook met andere
den vormen van epilepsie, maar zijn waarschijnlijk medicijnen, waaronder orale anticonceptiva.
net zo effectief bij gegeneraliseerde aanvallen. Bij Van vrijwel alle anti-epileptica kunnen serum-
­absences wordt valproaat, ethosuximide of lamotri- concentraties worden bepaald, maar de rol daarvan
gine gebruikt. bij het behandelingsbeleid is beperkt. Meestal stelt
Het aantal anti-epileptica is veel groter dan die men een patiënt aan de hand van de klinische ver-
in tabel 25.4 genoemd worden. De meeste ervan schijnselen in: verhogen tot de aanvallen wegblijven
worden gebruikt als toevoeging bij de al langer be- of tot er bijwerkingen ontstaan. Bij twijfel aan the-
staande medicijnen, maar de effectiviteit van de rapietrouw kan het bepalen van serumconcentraties
verschillende combinaties is meestal niet goed on- nuttig zijn.
derzocht. Als de patiënt geruime tijd aanvalsvrij is, komt de
Vrijwel alle anti-epileptica hebben bijwerkin- vraag aan de orde wanneer de medicatie kan worden
gen. Concentratiestoornissen, verminderde ­alertheid gestaakt. Als besloten wordt de medicatie te staken
25 Epilepsie 307

moet deze in elk geval geleidelijk worden afgebouwd, Bij ongeveer een derde van de patiënten leidt het ge-
met plotseling staken kunnen aanvallen (of zelfs een bruik tot een aanvalsreductie van > 50%, bij een derde
status epilepticus) uitgelokt worden. Na twee jaar tot een reductie van < 50% en bij een derde heeft het
zonder aanvallen blijkt dat na staken van de medica- geen effect. Deze behandeling is voortgekomen uit de
tie ongeveer 40% van de patiënten opnieuw aanval- observatie dat elektrische stimulatie van de n. vagus
len krijgt, meestal binnen zes maanden. Ook hierbij via thalamocorticale projecties de cerebrale cortex be-
geldt dat steeds een afweging moet worden gemaakt ïnvloedde. Het precieze werkingsmechanisme van de
tussen de mogelijke voor- en nadelen. Het epilepsie- aanvalsreductie is niet bekend.
syndroom en een mogelijke onderliggende oorzaak
spelen hierbij een doorslaggevende rol. Zo zal de me- Behandeling van epilepsie
dicatie bij patiënten met een juveniele myoklonische
epilepsie niet snel worden gestaakt, omdat de kans algemeen
dat de patiënt nieuwe aanvallen krijgt erg hoog is. Bij • bij sommige epilepsiesyndromen is geen behan-
late symptomatische vormen van epilepsie is men te- deling nodig
rughoudender met staken van medicatie dan bij cryp-
insult
togene of idiopathische vormen.
• hoeft meestal niet behandeld te worden
• bij aanval langer dan 5 minuten: midazolam
25.6.5 Niet-medicamenteuze behandelingen
neusspray (10 mg), midazolam buccaal (10
Bij ongeveer 20% van de patiënten lukt het niet ze met
mg) of diazepam per rectiole (10-20 mg)
anti-epileptica aanvalsvrij te krijgen. Er is nog een aan-
tal niet-medicamenteuze behandelingen mogelijk. status epilepticus
• een convulsieve status moet met spoed behan-
Ketogeen dieet deld worden
Het ketogeen dieet bestaat voor een groot percentage • intraveneus midazolam (5 mg) of lorazepam (4 mg)
uit vetten. Waarom het dieet effect heeft bij epilepsie • als dat niet kan: midazolam intranasaal (10 mg),
is niet bekend. Het dieet kan een zeer gunstig effect buccaal (10 mg) of intramusculair (10 mg)
hebben. Veelal wordt dit na twee jaar behandeling • daarna met spoed naar ziekenhuis voor verdere
weer afgebouwd. behandeling
medicamenteuze behandeling
Epilepsiechirurgie • keuze afhankelijk van het epilepsiesyndroom
Bij patiënten met lokalisatiegebonden epilepsie bij • meest gebruikte anti-epileptica: carbamaze-
wie één focus de oorzaak is van de aanvallen en de pine, lamotrigine, levetiracetam, valproaat
patiënt met anti-epileptica niet aanvalsvrij wordt, kan
een operatie soms uitkomst brengen. De patiënt on- niet-medicamenteuze behandeling
dergaat een uitgebreide screeningsprocedure om na • als epilepsie niet medicamenteus onder controle
te gaan of er inderdaad sprake is van één epileptische te brengen is
focus en of die verwijderd kan worden zonder schade • ketogeen dieet
aan te richten. De resultaten van dergelijke opera- • epilepsiechirurgie (bij lokalisatiegebonden epi-
ties zijn bij deze streng geselecteerde patiënten uit- lepsie)
stekend. Afhankelijk van de onderliggende oorzaak • nervus-vagusstimulatie (bij lokalisatiegebon­
wordt 67 tot 91% aanvalsvrij of heeft nog maar maxi- ­den epilepsie)
maal drie aanvallen per jaar. Deze operaties kunnen
in enkele gespecialiseerde centra in Nederland en
België worden uitgevoerd. 25.7 Mortaliteit en beperkingen
Mensen met epilepsie hebben een verhoogde kans
Nervus-vagusstimulatie op overlijden. De getallen zijn indrukwekkend en
Bij patiënten met lokalisatiegebonden epilepsie die niet bepalen mede de leefregels en beperkingen die men-
voor een operatie in aanmerking komen, kan een ner- sen met epilepsie ondervinden. In de groep van 0 tot
vus-vagusstimulator worden geïmplanteerd. Dit is een 24 jaar is de kans te overlijden achtmaal groter dan
soort pacemaker die wordt verbonden met de n. vagus. bij mensen zonder epilepsie. Vrouwen met epilepsie
308 ne u r o l o g ie

hebben een tienmaal grotere kans te overlijden tij- (een of meer) en de bevindingen op het EEG (wel of
dens de zwangerschap dan zwangere vrouwen zon- geen epileptiforme afwijkingen). Los daarvan kan ook
der epilepsie. De belangrijkste vier doodsoorzaken de onderliggende etiologie reden zijn voor rijonge-
zijn verdrinking, andersoortige ongelukken, status schiktheid, bijvoorbeeld de aanwezigheid van struc-
epilepticus en ‘sudden unexpected death in epilepsy turele afwijkingen in de hersenen. Ook tijdens het
patients’ (SUDEP). Deze laatste categorie heeft be- afbouwen van anti-epileptica kan iemand tijdelijk
trekking op het plotseling overlijden van een patiënt rijongeschikt zijn. Omdat de regels soms worden aan-
met epilepsie zonder aantoonbare oorzaak, meestal gepast is het aan te bevelen deze te controleren op de
tijdens de slaap. Dit kan op alle leeftijden voorkomen, website van het Centraal Bureau van Rijvaardigheids-
maar wordt het meest gezien bij patiënten tussen 18 bewijzen alvorens deze met de patiënt te bespreken
en 30 jaar. Tonisch-klonische aanvallen en slechte (www.cbr.nl). Het is aan de patiënt om zijn medische
controle van de epilepsie (soms door medicatieon- situatie door te geven aan het CBR door middel van
trouw) zijn risicofactoren. een ‘eigen verklaring’. Beslissingen ten aanzien van de
rijgeschiktheid worden genomen door het CBR.
Beperkingen
De beperkingen zijn vooral afhankelijk van de aard en Begeleiding
de frequentie van de aanvallen, soms in combinatie Voor praktische adviezen en begeleiding zijn naast de
met andere functiestoornissen die door de onderlig- behandelend arts gespecialiseerde verpleegkundigen
gende aandoening worden veroorzaakt of door bijwer- en consulenten van de Nederlandse epilepsiecentra
kingen van anti-epileptica. Voor de meeste patiënten beschikbaar. Er is ook een patiëntenvereniging, de
is een aantal leefregels van groot belang, zoals niet Epilepsie Vereniging Nederland (EVN). Het Epilep-
op ladders en steigers klimmen en niet zonder toe- siefonds (Nederland) en de Epilepsie Liga (België)
zicht zwemmen of een ligbad nemen. Ook bepaalde geven voorlichting over epilepsie en ondersteunen
beroepen zullen voor patiënten met epilepsie risico’s wetenschappelijk onderzoek.
opleveren of zelfs uitgesloten zijn.
Wat de juridische consequenties van de diag-
nose epilepsie betreft zijn die ten aanzien van de rij- Zoektermen
geschiktheid het belangrijkst. De regels hiervoor zijn antiepileptic drug
vastgelegd in wetgeving, en zijn voor personenauto’s benzodiazepines
en motoren anders dan voor vrachtwagens en bussen. epileptic status
Voor bromfietsen gelden op dit moment geen regels. generalized epilepsy
Voor mensen die professioneel gebruikmaken van de localization-related epilepsy
auto zijn er aanvullende regels. Als iemand een epi- monotherapy vs polytherapy
leptische aanval heeft gehad, wordt de duur van de seizure
rijongeschiktheid bepaald door het aantal aanvallen
26 Dementie

dementiesyndroom
•• dementie is een syndroom dat veroorzaakt kan worden door verschillende ziekten
belangrijkste oorzaken
•• neurodegeneratieve ziekten: ziekte van Alzheimer, dementie met lewylichaampjes, frontotemporale
dementie
•• belangrijkste niet-neurodegeneratieve ziekte: cerebrale schade door vaatziekten (vasculaire dementie)
•• de combinatie van de ziekte van Alzheimer en cerebrale vaatschade komt veel voor
•• groot aantal aandoeningen kan tot een potentieel reversibel dementiesyndroom leiden: onder andere
infecties, subduraal hematoom, tumor
zeldzaam
•• ziekte van Creutzfeldt-Jakob

Dementie is een klinisch syndroom dat door verschil- in een van deze twee categorieën vallen, is de oorzaak
lende aandoeningen veroorzaakt kan worden. Het syn- bij de meesten multifactorieel. Deze patiënten hebben
droom wordt gekenmerkt door cognitieve stoornissen een klinisch beeld dat het meest past bij de ziekte van
in meerdere domeinen (zoals geheugen, uitvoerende Alzheimer, maar blijken bij postmortaal onderzoek veel
functies en praxis), al dan niet in combinatie met stoor- verschillende typen neuropathologische veranderingen
nissen in gedrag of persoonlijkheid, bij een ongestoord te hebben, waaronder ook cerebrovasculaire schade en
bewustzijn. Pas als deze stoornissen tot beperkingen in lewylichaampjes (paragraaf 26.3). Een ander, klinisch
het dagelijks leven leiden, wordt van dementie gespro- onderscheid dat vaak wordt gemaakt is dat tussen corti-
ken. De meest voorkomende oorzaak is de ziekte van cale en subcorticale dementie. Corticale dementie wordt
Alzheimer, gevolgd door vasculaire dementie, demen- gekenmerkt door stoornissen van het geheugen, de taal,
tie met lewylichaampjes en frontotemporale dementie. de praxis en visuoconstructie. Subcorticale dementie
De prevalentie van dementie neemt vanaf een jaar of 70 wordt gekenmerkt door mentale traagheid en apathie,
sterk toe met de leeftijd. Zeldzame, soms erfelijke aan- vaak in combinatie met loopstoornissen en soms par-
doeningen die tot dementie leiden, kunnen ook al voor kinsonisme (zie voor meer details ­paragraaf 7.3).
het 65e jaar optreden. De meeste aandoeningen die tot
dementie leiden, hebben een geleidelijk begin, voorafge- Dementiesyndroom
gaan door een periode van lichte cognitieve stoornissen
die niet duidelijk interfereren met het dagelijks leven. • cognitieve stoornissen in meerdere domeinen
De aandoeningen die tot dementie kunnen lei- • vaak gecombineerd met stoornissen in gedrag
den, worden vaak onderverdeeld in ­neurodegeneratieve en persoonlijkheid
aandoeningen (zoals de ziekte van Alzheimer en fron- • de symptomen leiden tot beperkingen in het
totemporale dementie) en niet-neurodegeneratieve dagelijks leven
aandoeningen (zoals vasculaire dementie) (zie voor • het bewustzijn is normaal (voor het onder-
‘neurodegeneratieve aandoeningen’ de inleiding van scheid met delier)
hoofdstuk 23). Hoewel sommige patiënten duidelijk

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_26, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
310 ne u r o l o g i e

26.1 Ziekte van Alzheimer veelal later in het beloop, waardoor de patiënt aller-
De ziekte van Alzheimer (ZvA) is de meest voorko- lei vertrouwde handelingen niet meer kan verrichten.
mende vorm van dementie. Het is een neurodegene- Bijkomende symptomen zijn onzekerheid, somber-
ratieve ziekte waarvan het voorkomen sterk toeneemt heid en apathie. De diagnostische criteria zijn samen-
met de leeftijd. Op 65-jarige leeftijd is ongeveer 1% gevat in tabel 26.1.
van de mensen aangedaan, op 85-jarige leeftijd meer Bij het vorderen van de ziekte ontstaan vaak
dan 20%. gedragsproblemen. Paranoïde wanen komen vaak
voor. Een veelvoorkomende waan is dat bekenden
26.1.1 Klinische verschijnselen of familie iets van de patiënt gestolen zouden heb-
De verschijnselen beginnen heel geleidelijk. Een ben. Door toenemende afasie wordt communicatie
­betrouwbare heteroanamnese is essentieel, gezien steeds moeilijker. Bij 10 tot 20% van de patiënten
het vaak beperkte ziekte-inzicht van de patiënt. komen in het latere beloop myoklonieën en epilepsie
De aandoening begint met geheugenstoornissen. voor. In de late stadia van de ziekte ontstaan vaak
Aanvankelijk is vooral het anterograde episodische hypokinetisch-rigide verschijnselen en vind je een
geheugen gestoord, later ontstaan er ook stoornis- positieve grijp- en zuigreflex. Het langzaam progres-
sen in het retrograde episodische en het semantische sieve beloop leidt tot ernstige regressie met volledige
­geheugen. Alle andere hogere cerebrale functies, afhankelijkheid voor de dagelijkse verzorging. In
zoals taal, praxis en ruimtelijk inzicht, kunnen in het het eindstadium ligt de patiënt bewegingloos, mu-
beloop van de ziekte aangedaan zijn. Woordvindstoor- tistisch en incontinent in bed met de benen reflex-
nissen, stoornissen in het taalbegrip en een afgeno- matig opgetrokken. Uiteindelijk overlijdt de patiënt
men woordproductie ontwikkelen zich tot een steeds door de complicaties van immobiliteit en bedlegerig-
duidelijkere afasie. Ook stoornissen in het ruimtelijk heid. Overigens zijn de meeste patiënten al in een
inzicht komen veel voor, zich bijvoorbeeld uitend in eerder stadium overleden aan intercurrente ziekten.
verdwalen of niet meer een tafel kunnen dekken. De gemiddelde ziekteduur is acht jaar, mede af-
Soms kunnen patiënten vertrouwde gezichten niet hankelijk van leeftijd bij het debuut van de ziekte.
meer herkennen (prosopagnosie). Apraxie ontstaat Naarmate de ziekte op jongere leeftijd ­begint is de

Tabel 26.1 Kernsymptomen en verschijnselen van de ziekte van Alzheimer, dementie met lewylichaampjes en frontotemporale dementie

ziekte van Alzheimer dementie met lewylichaampjes frontotemporale dementie


kernsymptomen • langzaam progressief • langzaam progressief • langzaam progressief
• geheugenstoornis • fluctuaties • gedragsstoornissen
• minimaal één ander • visuele hallucinaties • vroege achteruitgang sociaal
domein gestoord • parkinsonisme functioneren
• initieel geen andere • vroeg verlies ziekte-inzicht
afwijkingen bij neurolo- • emotionele vervlakking
gisch onderzoek
ondersteunende • bijkomende afasie, • remslaapstoornis • specifieke ­gedragsstoornissen:
symptomen apraxie en agnosie • neurolepticaovergevoeligheid – hyperoraliteit
• stoornis in uitvoeren • herhaaldelijk vallen – mentale rigiditeit
dagelijkse activiteiten
• autonome disfunctie – stereoptiep
– utilisatie
• taalstoornissen
• primitieve reflexen
symptomen die niet • acuut begin • acuut begin • acuut begin
passen bij de ­diagnose • focale afwijkingen • focale afwijkingen • vroeg op de voorgrond staande
• insulten of loop- geheugenstoornis
stoornis vroeg in de
ziekte
26 D ementie 311

ziekteduur korter. Tijdens het gehele ziektebeloop met therapeutische consequenties uit te sluiten (pa-
kunnen acute verslechteringen optreden door een ragraaf 26.6). Daarnaast kunnen met name op MRI
delier bij infecties, intoxicaties (medicijnen) en zie- afwijkingen worden gevonden die de diagnose on-
kenhuisopnamen. dersteunen, zoals uitgesproken atrofie van de hip-
pocampus (figuur 26.2A en B). Het onderscheidend
26.1.2 Aanvullend onderzoek vermogen van MRI is, met name bij patiënten boven
De ziekte van Alzheimer is een klinische diagnose. de 75 jaar, echter beperkt. Mensen zonder cognitieve
De diagnose kan betrouwbaar gesteld worden op stoornissen kunnen forse cerebrale atrofie hebben,
basis van anamnese, heteroanamnese, kort cogni- en andersom kunnen mensen met de ziekte van
tief onderzoek in de spreekkamer en neurologisch Alzheimer betrekkelijk weinig atrofie hebben. Voor
onderzoek, waarbij focale afwijkingen niet bij de EEG, nucleaire scans en liquoronderzoek is geen
ziekte van Alzheimer passen. Voor het kort cogni- plaats bij de routinediagnostiek.
tief onderzoek kan bijvoorbeeld de MMSE gebruikt
worden. Een kloktekening kost weinig tijd, is vaak Aanvullend onderzoek bij een dementiesyndroom
in een vroeg stadium van de ziekte van Alzheimer Het aanvullend onderzoek bij dementie hangt sterk af
al gestoord en heeft een hoge specificiteit (zie figu- van de differentiële diagnose en zekerheid van de kli-
ren 18.2 en 26.1). Bij alle patiënten is er een indicatie nische diagnose. Over het algemeen wordt meer aan-
voor beperkt ­laboratoriumonderzoek (zie hierna). In vullend onderzoek gedaan bij patiënten onder de 65
het beginstadium van de ziekte is het vaak moeilijk jaar, omdat de differentiële diagnose bij deze patiënten
om de ernst van de cognitieve stoornissen goed te anders is. Bij patiënten op hogere leeftijd is het onder-
beoordelen. Bij twijfel over de aard en ernst ervan scheid tussen normale en abnormale bevindingen vaak
kan een neuropsychologisch onderzoek worden ver- moeilijker, zeker bij beeldvorming. Dit onderzoek dient
richt, waarbij stoornissen in het geheugen en mini- dan ook vaak meer ter uitsluiting van een behandelbare
maal één andere hogere cerebrale functie aanwezig oorzaak dan ter bevestiging van de diagnose.
moeten zijn voordat de diagnose gesteld kan wor- rr Neuropsychologisch onderzoek (zie paragraaf 18.2.9):
den. Een CT of MRI van de hersenen is niet nood- Neuropsychologisch onderzoek kan ondersteuning
zakelijk bij een duidelijk klinisch beeld. Omdat de bieden bij het vaststellen van cognitieve stoornis-
differentiële diagnose bij patiënten onder de 65 jaar sen en kan soms door het vinden van een bepaald
anders is, wordt geadviseerd om bij die mensen al- profiel van stoornissen een bijdrage leveren aan het
tijd beeldvorming te verrichten. Het belangrijkste versmallen van de differentiële diagnose.
doel van een CT of MRI is om ­andere ­aandoeningen rr MRI of CT: De belangrijkste reden om struc-
turele beeldvorming van de hersenen te doen
Figuur 26.1 Gestoorde kloktekening bij verschillende patiënten is het uitsluiten van behandelbare oorzaken,
met de ziekte van Alzheimer. Gevraagd is om de wijzerplaat van
zoals een tumor of een hydrocefalus. Met MRI
een klok te tekenen, de cijfers erin te zetten en de wijzers op vijf
voor twee te zetten. Links uitgevoerd door een patiënt in een vroeg kan ook de ernst van de corticale atrofie en van
stadium van de ziekte van Alzheimer. De cijfers gaan nog goed, ­eventuele vasculaire afwijkingen worden beoor-
maar het lukt niet om de wijzers op de gevraagde tijd te plaatsen. deeld. De klinisch-radiologische correlatie is ech-
Rechts uitgevoerd door een patiënt in een wat meer gevorderd ter ­beperkt: er zijn cognitief goed functionerende
stadium van de ziekte van Alzheimer. Het lukt niet meer om de
mensen met forse atrofie of wittestofafwijkingen,
cijfers op de juiste plaats op de wijzerplaat te zetten. Ook bij
patiënten met dementie met lewylichaampjes is dit in een vroeg en er zijn mensen met de ziekte van Alzheimer
stadium gestoord. of dementie met lewylichaampjes en een betrek-
kelijk normale MRI.
rr Nucleair onderzoek: Met SPECT en PET kunnen
gebieden met focaal hypometabolisme worden
gezien, bijvoorbeeld frontotemporaal hypometabo-
lisme bij FTD. De diagnostische waarde van deze
onderzoeken om de differentiële diagnose te ver-
smallen is onzeker.
rr Bloedonderzoek: Bij alle patiënten met cognitieve
klachten wordt Hb, Ht, MCV, BSE, glucose, TSH
312 nE u r o l o g i E

Figuur 26.2 A en B T1-gewogen opname van een patiënt met


de ziekte van Alzheimer met gegeneraliseerde corticale atrofie en
hippocampusatrofie. C en D T1-gewogen opname van een patiënt
met frontotemporale dementie met uitgesproken frontale en
C temporale atrofie, rechts meer dan links.

en creatinine bepaald, om behandelbare oorzaken worden in eerste instantie cellen, eiwit en glucose
uit te sluiten. Alleen bij patiënten uit een risico- bepaald. Afhankelijk van de differentiële diagnose
groep is er een indicatie voor syfilisserologie. kunnen specifieke bepalingen worden gedaan,
r Liquor: Bij klinische verdenking op een infectie, zoals het 14-3-3-eiwit bij verdenking op de ziekte
een paraneoplastisch syndroom of steroïdrespon- van Creutzfeldt-Jakob (CJD). Bepaling van de ei-
sieve encefalopathie met auto-immuunthyreoïditis witten amyloïd en tau in de liquor is ook mogelijk.
26 D ementie 313

­ iervoor is echter geen plaats in de routinediagnos-


H teïne-gen (APP, chromosoom 21) en enkele andere
tiek, omdat onvoldoende bekend is wat de diagnos- genen, die rechtstreeks leiden tot een afwijkende ver-
tische waarde hiervan is. werking van APP en uiteindelijk het amyloïd-β.
rr EEG: Hoewel er in het beloop van de verschillende
neurodegeneratieve vormen van dementie verande- 26.1.4 Behandeling van de ziekte van Alzheimer en
ring op kan treden in het EEG, is de diagnostische andere dementiesyndromen
waarde om onderscheid te maken tussen de ver- Voor enkele zeldzame vormen van dementie is een
schillende vormen van dementie gering. Bij klini- specifieke behandeling van de onderliggende ziekte
sche verdenking op CJD, metabole encefalopathie mogelijk (paragraaf 26.6). De overgrote meerderheid
en epilepsie kan het EEG wel behulpzaam zijn. van de patiënten heeft echter een neurodegeneratieve
ziekte waarvoor geen behandeling is die het ziekte-
26.1.3 Pathogenese en etiologie proces beïnvloedt.
De ziekte van Alzheimer wordt neuropathologisch rr Medicamenteuze behandeling: Voor de symptoma-
gekenmerkt door corticale atrofie en het optreden tische behandeling van lichte tot matig ernstige
van extracellulaire deposities van het eiwit amyloïd-β ziekte van Alzheimer zijn verschillende midde-
(‘plaques’) en intracellulaire ophopingen van kluwen len beschikbaar. Acetylcholinesteraseremmers
afwijkend tau-eiwit (‘tangles’; figuur 26.3). Alleen met (waaronder rivastigmine en galantamine; vaak
deze afwijkingen bij postmortaal onderzoek kan een ze- cholinesteraseremmers genoemd) hebben een
kere diagnose worden gesteld. De afwijkingen hebben beperkt symptomatisch effect. Patiënten die met
een typische distributie, waarbij in de vroegste stadia al- deze middelen worden behandeld hebben als
leen afwijkingen in de mediotemporale kwab worden groep iets betere gemiddelde scores op neuropsy-
gezien, die zich langzaamaan uitbreiden over de gehele chologische tests dan patiënten die een placebo
cortex (figuur 26.4). De laatste jaren is echter steeds dui- hebben gekregen. De effecten zijn gering en de
delijker geworden dat de meeste mensen met de ziekte klinische relevantie hiervan is beperkt. Bijwerkin-
van Alzheimer op hogere leeftijd naast de plaques en gen komen relatief vaak voor, en bestaan meestal
tangles ook veel andere neuropathologische veranderin- uit gastro-intestinale klachten zoals misselijkheid
gen hebben, waaronder prominente cerebrovasculaire en diarree, vaak van voorbijgaande aard. Sommige
afwijkingen en corticale lewylichaampjes. patiënten met dementie met lewylichaampjes en
Er zijn enkele zeldzame familiaire vormen, waar- met parkinsondementie kunnen wel aanzienlijk
bij de ziekte op relatief jonge leeftijd begint en het verbeteren. Met name stoornissen in de aandacht,
amyloïd-β een sleutelrol lijkt te spelen. Een voorbeeld apathie en hallucinaties kunnen goed reageren op
daarvan zijn mutaties in het amyloïd-precursor-pro- behandeling met een acetylcholinesteraseremmer.
De NMDA-receptorantagonist memantine wordt
Figuur 26.3 Originele tekeningen van Aloys Alzheimer van ook gebruikt bij patiënten met een matig ernstige
neurofibrillaire tangles bestaande uit intracellulaire deposities ziekte van Alzheimer, met een zelfde geringe effec-
van het abnormale tau-eiwit.
tiviteit als die van de acetylcholinesteraseremmers.

Figuur 26.4 Distributie van pathologische afwijkingen bij de ziekte


van Alzheimer (gestippeld) en bij frontotemporale dementie (grijs).
314 ne u r o l o g i e

Bij gedragsproblemen of bij hallucinaties, ­ongeacht dat ze het gevolg zijn van vaak uitgebreide witte-
de onderliggende neurodegeneratieve ziekte, kun- stofschade of multipele kleine of grotere hersenin-
nen antipsychotica worden voorgeschreven. Bij farcten. De symptomen leiden niet tot hinder in het
­patiënten met dementie met lewylichaampjes moet dagelijks leven. Bij patiënten die na het optreden
een atypisch antipsychoticum (zoals clozapine) in van meerdere herseninfarcten of bloedingen lang-
een zeer lage dosering gebruikt worden, omdat 30 zaamaan steeds meer cognitieve stoornissen krijgen
tot 50% van deze patiënten door klassieke antipsy- die tot hinder in het dagelijks leven leiden, wordt
chotica (zoals haloperidol) sterk kunnen verslechte- gesproken van vasculaire dementie. Er zijn ook pa-
ren, met toename van parkinsonisme, een ernstig tiënten die na één beroerte dusdanig uitgebreide
delier en bewustzijnsdaling. cognitieve stoornissen hebben dat er direct sprake
rr Niet-medicamenteuze behandeling: Niet-medica- is van dementie.
menteuze behandelingen zijn effectief als ze in
combinatie worden toegepast. Hierbij kan wor- 26.2.2 Klinische verschijnselen
den gedacht aan het zorgen voor goede regelmaat In tegenstelling tot de ziekte van Alzheimer kun-
en dagstructuur en speciale benaderingswijze nen de symptomen bij vasculaire dementie acuut en
van de patiënt. Daarnaast verdient de mantelzor- stapsgewijs ontstaan. De symptomen zijn dan in de
ger aandacht. Het geven van uitleg over de ziekte tijd gerelateerd aan het optreden van een beroerte. In
(psycho-educatie), lotgenotencontact en speciale de praktijk is deze stapsgewijze achteruitgang vaak
dagopvang voor de patiënt kunnen de belasting echter niet zo duidelijk en lijkt het beeld eerder lang-
voor de mantelzorger verminderen. Het actief zaam progressief, met soms een min of meer acute
betrekken van de mantelzorger bij besluiten om- verslechtering. Over het algemeen staan geheugen-
trent de zorg voor de patiënt kan voor uitstel van stoornissen minder op de voorgrond. De aandoening
opname in een verpleeghuis zorgen. Sommige wordt gekenmerkt door subcorticale verschijnselen,
paramedische behandelingen, zoals ergothe- zoals traagheid, uitvoerende functiestoornissen en
rapie, kunnen positieve invloed hebben op het apathie. Afhankelijk van de locatie van de doorge-
functioneren van de patiënt en de belasting voor maakte beroertes kunnen natuurlijk ook corticale
de mantelzorger. stoornissen optreden.
rr Preventie: Patiënten en familieleden willen weten Bij neurologisch onderzoek worden meestal fo-
wat ze kunnen doen om cognitieve achteruitgang cale afwijkingen gevonden passend bij doorgemaakte
en dementie te voorkomen. Er zijn op dit moment beroertes. Daarnaast kan er sprake zijn van een hy-
geen bewezen interventies die dementie voorko- pokinetisch-rigide syndroom, ook wel vasculair par-
men. Wel blijkt uit observationeel onderzoek dat kinsonisme genoemd (zie paragraaf 22.2.4).
cardiovasculaire risicofactoren en een beperkt actief
sociaal leven de kans op dementie vergroten. Maar 26.2.3 Aanvullend onderzoek
of dat ook betekent dat het aanpakken van deze fac- Naast het neurologisch onderzoek, inclusief beknopt
toren het risico op dementie daadwerkelijk verlaagt cognitief onderzoek, is beeldvormend onderzoek ver-
is nog niet goed bekend. eist om de diagnose vasculaire dementie te kunnen
stellen. MRI heeft de voorkeur vanwege de hogere
26.2 Vasculaire dementie resolutie, met name voor het beoordelen van witte-
Vasculaire hersenschade is de belangrijkste niet-neu- stofafwijkingen (figuur 26.5). Bij twijfel over de aard
rodegeneratieve oorzaak van een dementiesyndroom. en ernst van de cognitieve stoornissen kan een neuro-
psychologisch ­onderzoek zinvol zijn. Er is geen plaats
26.2.1 Indeling voor EEG, nucleair onderzoek of liquoronderzoek bij
De term vasculaire dementie is een overkoepelende de diagnostiek.
term voor cognitieve stoornissen die ten gevolge van
cerebrovasculaire schade ontstaan. De laatste jaren 26.2.4 Pathogenese
is de terminologie onderwerp van debat geweest. De Hypertensie, diabetes mellitus, hypercholesterolemie
lichtste vorm is ‘vasculaire cognitieve beperkingen’. en roken verhogen de kans op het krijgen van een
Deze categorie verwijst naar patiënten met lichte ­beroerte, en dus ook op het ontwikkelen van vascu-
cognitieve stoornissen, waarvan wordt aangenomen laire dementie. Een jaar na een beroerte kan bij 10 tot
26 D ementie 315

Vasculaire dementie

klinische kenmerken
• subcorticaal dementiesyndroom
• stapsgewijze of langzaam progressieve achter-
uitgang
• bij onderzoek focale verschijnselen of hypo­
kinetisch-rigide syndroom
aanvullend onderzoek
• MRI: een of meer infarcten, vaak met witte-
stofafwijkingen

26.3 Dementie met lewylichaampjes


Een minder vaak voorkomende oorzaak van corticale
dementie is dementie met lewylichaampjes (DLB is
de gebruikelijke Engelstalige afkorting), ook wel ‘lewy
body-dementie’ genoemd. Deze ziekte vertoont veel
overeenkomsten met de ziekte van Parkinson, zowel
klinisch als neuropathologisch.

26.3.1 Klinische verschijnselen


Figuur 26.5 FLAIR-MRI met uitgebreide wittestofafwijkingen, Net als bij de ziekte van Alzheimer beginnen de
die sterk geassocieerd zijn met chronische hypertensie.
symptomen geleidelijk. Stoornissen in uitvoerende
functies en stoornissen in het ruimtelijk inzicht staan
20% van de mensen de diagnose dementie worden op de voorgrond. Kenmerkend zijn de fluctuaties in
gesteld. Bij deze patiënten wordt de dementie recht- de ­cognitieve stoornissen die binnen een dag, maar
streeks toegeschreven aan de beroerte. Bij een deel ook per dag of dagen kunnen optreden. Familieleden
van patiënten met vasculaire cognitieve stoornissen is spreken vaak van ‘heel goede dagen afgewisseld met
er niet zo’n duidelijke relatie met een doorgemaakte dagen dat hij in de war is’. Vroeg in het ziektebeloop
beroerte. Bij deze patiënten zijn de stoornissen gelei- treden met name visuele hallucinaties en delirante
delijker ontstaan en is er vaak sprake van multipele episoden op. Onrustig slapen ten gevolge van een
lacunaire infarcten of uitgebreide wittestofafwijkin- remslaapstoornis komt veel voor (zie paragraaf 33.5).
gen. Hierbij zijn niet zozeer trombo-embolische be- Parkinsonisme is een kernsymptoom van de ziekte.
roertes de oorzaak, maar is er sprake van zogenoemde De diagnostische criteria staan in tabel 26.1. Per defi-
‘small vessel disease’ (zie paragraaf 20.1.4). Deze mi- nitie treden de cognitieve stoornissen minimaal een
crovasculaire schade is sterk geassocieerd met lang jaar voor het parkinsonisme op. Andersom komen bij
bestaande hypertensie. de ziekte van Parkinson ook vaak cognitieve stoornis-
sen voor in het beloop van de ziekte. Deze sympto-
26.2.5 Behandeling men lijken erg op de symptomen bij dementie met
Er is geen directe behandeling voor vasculaire de- lewylichaampjes. Waarschijnlijk zijn de twee aandoe-
mentie. Optimaliseren van risicofactoren voor een ningen onderdeel van één ziektespectrum.
beroerte lijkt aangewezen, hoewel er weinig weten-
schappelijk bewijs bestaat dat dit ook effect heeft 26.3.2 Aanvullend onderzoek
op de cognitieve achteruitgang. Er zijn enige aan- Dementie met lewylichaampjes is een klinische diag-
wijzingen dat acetylcholinesteraseremmers ook bij nose. Er is geen aanvullend onderzoek waarmee de
vasculaire dementie een gering symptomatisch ef- diagnose bevestigd kan worden, maar er kunnen wel
fect hebben. De niet-medicamenteuze en meer on- ondersteunende bevindingen zijn. Bij neuropsycholo-
dersteunende behandelingen zijn hetzelfde als bij de gisch onderzoek worden vaak vroeg in het beloop stoor-
ziekte van Alzheimer. nissen in het ruimtelijk inzicht en stoornissen in de
316 ne u r o l o g i e

uitvoerende functies gevonden. Dit kan helpen bij het nodig een zogenaamd atypisch antipsychoticum in
onderscheid met de ziekte van Alzheimer, wat op klini- een lage dosering voor te schrijven, zoals clozapine.
sche gronden in een vroeg stadium van de ziekte soms
moeilijk is. Met behulp van ‘single positron emission 26.4 Frontotemporale dementie
computed tomography’ (SPECT) kan de integriteit van Frontotemporale dementie (FTD) is een relatief zeld-
het dopaminerge systeem worden vastgesteld. Hiertoe zame vorm van dementie die meestal debuteert op wat
wordt een radioactief gelabelde stof geïnjecteerd die jongere leeftijd, met een piek tussen de 50 en 70 jaar.
aan de ‘dopaminetransporter’ bindt. De binding aan Er worden drie subtypen onderscheiden: de gedragsvari-
deze transporter is sterk afgenomen bij patiënten met ant, primair progressieve afasie en semantische demen-
dementie met lewylichaampjes. Dit onderzoek wordt tie (tabel 26.2). De gedragsvariant komt het meest voor.
niet als routine gedaan, maar bij twijfel over de diag-
nose kan het soms behulpzaam zijn. Er is geen plaats 26.4.1 Klinische verschijnselen
voor routinematig EEG- of liquoronderzoek bij deze De gedragsvariant kenmerkt zich door vroege en
patiënten. prominente gedrags- en persoonlijkheidsverande-
ringen. Er is weinig tot geen ziekte-inzicht en in een
26.3.3 Pathogenese vroeg stadium is er vaak al sprake van zelfverwaarlo-
Bij postmortaal pathologisch onderzoek vindt men zing. Er wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen
eosinofiele neuronale insluitlichaampjes die het eiwit ­patiënten die vooral ontremd zijn en sociaal onge-
α-synucleïne bevatten (lewylichaampjes). Deze in- past gedrag vertonen, en patiënten die meer terug-
sluitlichaampjes worden zowel in de substantia nigra getrokken apathisch gedrag vertonen. In het beloop
(zoals bij de ziekte van Parkinson) als diffuus in de ce- ontstaat vaak antisociaal gedrag en emotionele labili-
rebrale cortex gevonden. Het bijbehorende klinische teit, waarbij het affect op onvoorspelbare momenten
beeld hangt sterk af van de distributie van de lewyli- kan veranderen van opgewekt naar agressief. Er is
chaampjes: bij een corticaal begin staan de cognitieve vaak sprake van utilisatiegedrag. Tafelmanieren ver-
stoornissen op de voorgrond en ontstaat het klinische slechteren en patiënten krijgen vaak een voorkeur
beeld van dementie met lewylichaampjes, en bij een voor één type voedsel dat ze ongeremd eten. Dwang-
begin in de hersenstam met latere spreiding naar de matigheid en het herhalen van anderen (echolalie)
cortex ontstaat het klinische beeld van de ziekte van komen veel voor. Incontinentie en loopstoornissen
Parkinson. De afwijkingen zijn, zeker bij debuut op komen relatief veel voor, met onvermogen te staan
hogere leeftijd, vaak gecombineerd met neurofibril-
laire degeneratie en seniele plaques zoals die bij de Tabel 26.2 Varianten van frontotemporale dementie
ziekte van Alzheimer worden gezien.
variant belangrijkste symptomen
26.3.4 Behandeling gedragsvariant • gedrags- en persoonlijkheidsverande-
De behandeling is vaak lastig, omdat de cognitieve ringen (apathie of juist ontremd)
stoornissen en het hypokinetisch-rigide syndroom • emotionele labiliteit
een verschillende aanpak kennen. Voor de cognitieve • utilisatiegedrag
stoornissen, en met name de hallucinaties en de deli- • dwangmatigheid
rante episoden, kan een acetylcholinesteraseremmer • weinig ziekte-inzicht
effectief zijn. In tegenstelling tot bij de ziekte van Par-
primair progres- • niet-vloeiende afasie
kinson reageert het hypokinetisch-rigide syndroom sieve afasie • begrip blijft lang intact
matig op behandeling met levodopa en kunnen som-
mige symptomen, zoals de hallucinaties, beduidend • goed ziekte-inzicht
toenemen. Het betreft bij deze patiënten vaak een semantische • vloeiend, grammaticaal correct
wankel evenwicht tussen effectiviteit en bijwerkin- dementie taalgebruik
gen. ‘Klassieke’ antipsychotica als haloperidol kunnen • taalgebruik inhoudelijk leeg
leiden tot ernstige extrapiramidale verschijnselen en • betekenis van woorden verdwijnt,
een ernstig delier. Na staken ervan treedt langzaam met name conceptuele categorieën
(bijv. dieren)
en meestal slechts gedeeltelijk herstel op. Het is dus
van groot belang deze middelen te vermijden en zo • in het begin goed ziekte-inzicht
26 D ementie 317

en te lopen (astasie en abasie). Uiteindelijk ontstaat zijn diverse genetische mutaties bekend die FTD
er ernstige apathie met soms zelfs totaal ontbreken veroorzaken. Ongeveer de helft van de erfelijk be-
van spontane spraak en beweging (abulie). Het be- paalde gevallen wordt veroorzaakt door een muta-
loop is relatief snel progressief, waarbij een aanzien- tie in het microtubulusgeassocieerde-proteïne-tau
lijk deel van de patiënten binnen vijf jaar overlijdt. ­(MAPT)-gen en het progranuline-gen. Van slechts
Een klein deel van de patiënten heeft naast demen- 5% van de overige 50% is een mutatie bekend in een
tie ook amyotrofische lateraalsclerose (zie paragraaf van de andere bekende genen. Van de resterende
29.1). De prognose van deze groep is nog slechter. familiaire gevallen is het veroorzakende gendefect
De andere twee varianten, primair progressieve nog niet bekend.
afasie en semantische dementie, worden gekenmerkt
door taalstoornissen. Bij primair progressieve afasie 26.4.4 Behandeling
is er sprake van een niet-vloeiende afasie met in eer- Er is geen medicamenteuze behandeling voor fronto-
ste instantie intact begrip. Patiënten zijn zich goed temporale dementie. Gedragsproblemen zijn meestal
bewust van de taalstoornis en ervaren die als uiterst moeilijk te behandelen. Niet-medicamenteuze be-
frustrerend, juist doordat het ziekte-inzicht goed is. handelingen hebben de voorkeur (paragraaf 26.1.4).
Ze doen erg hun best, maar moeten continu naar Symptomatische behandeling met antipsychotica en
woorden zoeken. In een later stadium kunnen er benzodiazepinen is soms noodzakelijk.
ook begripsstoornissen en gedragsproblemen optre-
den. Semantische dementie wordt vaak pas laat her- 26.5 Ziekte van Creutzfeldt-Jakob
kend. Subtiele woordvindstoornissen zijn vaak het De ziekte van Creutzfeldt-Jakob is een uiterst zeld-
eerste symptoom. Het taalgebruik is vloeiend, gram- zame aandoening (0,1 per 100.000 per jaar) die tot
maticaal correct, maar inhoudelijk leeg. Er is sprake snel progressieve dementie leidt. Naast de sporadische
van circumlocutie (om het woord heen praten). Het vorm is er de variant-CJD (vCJD), ook wel bekend als
­begrijpen van de betekenis van woorden verdwijnt, ‘gekkekoeienziekte’ of BSE (boviene spongiforme en-
met name voor bepaalde conceptuele categorieën, cefalopathie). Daarnaast is er nog een iatrogene vorm
zoals dieren. De patiënt is zich, zeker in het begin, die kan ontstaan na een neurochirurgische ingreep
goed bewust van zijn stoornis. Het ziektebeloop bij met besmet instrumentarium, transplantatie van be-
primair progressieve afasie en semantische dementie smette dura mater of cornea, of toediening van uit
is trager dan bij de gedragsvariant. menselijke hypofyse verkregen groeihormoon. Er zijn
enkele erfelijke prionziekten, waaronder familiaire
26.4.2 Aanvullend onderzoek CJD. Hoewel CJD uitermate zeldzaam is, bespreken
Met neuropsychologisch onderzoek kunnen duide- we de ziekte hier toch vanwege het bijzondere ziekte-
lijke frontale functiestoornissen worden aangetoond, mechanisme.
waarbij andere corticale functies zoals geheugen re-
latief intact zijn. CT of MRI kan uitgesproken fronto- 26.5.1 Klinische verschijnselen
temporale atrofie laten zien (zie figuur 26.2C en D). Het klinische beeld van de sporadische vorm wordt
Met behulp van SPECT of PET kan soms frontotem- gekenmerkt door een snel progressieve corticale de-
poraal hypometabolisme worden gezien, maar er is mentie die vaak een focaal begin lijkt te hebben (bij-
geen indicatie voor routinematige toepassing hiervan. voorbeeld met visuele stoornissen of afasie). Vroeg
Zoals bij de meeste dementiesyndromen is de hetero- in het beloop ontstaan myoklonieën. Er ontstaan al
anamnese het belangrijkste instrument. Bij een aan- snel ook motorische stoornissen (piramidebaansyn-
zienlijk percentage (ongeveer 40%) is de aandoening droom, cerebellair syndroom, soms hypokinetisch-
familiair. DNA-onderzoek kan worden gedaan als rigide syndroom). Bij 10% van de patiënten begint
hiertoe bij patiënt en familie de wens bestaat. de ziekte met ataxie. Uiteindelijk resteert vrijwel
altijd akinetisch mutisme. De meeste patiënten
26.4.3 Pathogenese zijn binnen zes maanden overleden. Ongeveer 10%
FTD is neuropathologisch heterogeen. Er zijn twee heeft een trager beloop tot twee jaar en uitzonderin-
hoofdvormen, gekarakteriseerd door respectievelijk gen tot twaalf jaar zijn beschreven. De ziekte begint
abnormale deposities van het eiwit tau en inclusie- meestal tussen de 45 en 75 jaar, met een piek in de
lichaampjes die het eiwit ubiquitine bevatten. Er zevende decade.
318 ne u r o l o g ie

Variant-CJD (‘gekkekoeienziekte’) is voor het eerst


beschreven in 1996 en is geassocieerd met het eten
van besmet vlees. De klinische presentatie van deze
patiënten is anders. De debuutleeftijd ligt aanzienlijk
lager met een gemiddelde van rond de 30, maar ook
bij tieners en mensen boven de 70 is de ziekte beschre-
ven. De ziekte debuteert meestal met psychiatrische
symptomen, waaronder depressie, angst, sociale terug-
trekking, emotionele labiliteit, wanen en hallucinaties.
Pas na maanden ontstaan neurologische symptomen,
waaronder ataxie, myoklonieën, chorea, cognitieve
stoornissen en uiteindelijk akinetisch mutisme. Het
beloop is minder snel progressief dan bij CJD, met een Figuur 26.6 Diffusiegewogen MRI van een patiënt met de
mediane overleving van veertien maanden. In Neder- sporadische vorm van de ziekte van Creutzfeldt-Jakob. Er zijn
land is vCJD slechts bij enkele patiënten beschreven. opvallende afwijkingen in de basale kernen (met name in de
De iatrogene variant ontstaat na inoculatie met nucleus caudatus en het putamen links) en er is een verhoogd
besmet weefsel via een neurochirurgische ingreep of signaal in de cerebrale cortex links temporopariëtaal.
corneatransplantatie. De incubatietijd bedraagt en-
kele jaren tot wel vijftien jaar. Het klinische beeld is ziekten. De micro-organismen die voor overdraagbare
vergelijkbaar met de sporadische vorm. ziekten verantwoordelijk zijn, beschikken over DNA of
RNA, met behulp waarvan ze zich in de gastheer kunnen
26.5.2 Aanvullend onderzoek vermenigvuldigen. Het agens dat CJD overdraagt bleek
Op een MRI kan een afwijkend signaal gezien worden echter geen nucleïnezuur te zijn maar een eiwit.
in met name de basale kernen, de thalamus en de cor- PrP is een variant van een normaal in het lichaam
tex (figuur 26.6). In het beginstadium van de ziekte voorkomend eiwit waarvan de functie onbekend is. In
kunnen de afwijkingen heel subtiel of nog niet zicht- de normale conformatie (de wijze waarop het eiwit ge-
baar zijn, maar naarmate de ziekte vordert nemen ook vouwen is) is het niet pathogeen. CJD ontstaat als het
de MRI-afwijkingen toe. prioneiwit een conformatieverandering ­ondergaat,
Het EEG vertoont een patroon met zogenoemde een vouwfout. Het verkeerd gevouwen eiwit werkt
trifasische golven, zoals die ook gezien kunnen wor- als een mal en ‘dwingt’ andere prioneiwitten om ook
den bij een metabole encefalopathie (zie appendix A). van conformatie te veranderen (figuur 26.7). Ten
­Liquoronderzoek laat een normaal celgetal, eiwit en slotte klonteren deze eiwitten samen, wat leidt tot
­glucose zien. Een neuronaal afbraakeiwit (14-3-3-eiwit) celafbraak en vorming van vacuolen in de grijze stof
in de liquor is verhoogd. Dit is niet specifiek voor CJD, ­(spongiforme encefalopathie). Omdat prionziekten
het kan ook verhoogd zijn bij andere hersenziekten die deels overdraagbaar zijn, worden ze soms ingedeeld
tot snel neuronenverlies leiden. Bij een grote klinische bij de infectieziekten.
verdenking zijn de sensitiviteit en de specificiteit van
deze bepaling echter hoog. 26.5.4 Behandeling
Er is geen specifieke behandeling voor CJD.
26.5.3 Pathogenese
De ziekte wordt veroorzaakt door een abnormaal eiwit 26.5.5 Erfelijke prionziekten
(prionproteïne, PrP). Bij de erfelijke variant ontstaat Er zijn enkele families beschreven met een autoso-
het door een genetisch defect, bij de iatrogene variant maal dominant overervende variant van CJD. Het
is de patiënt besmet met dit eiwit, bij vCJD wordt aan- ­ziekte­beloop bij deze patiënten is veel geprotraheer-
genomen dat inname van vlees van koeien die lijden der en kan vele jaren bestrijken. De ziekte van Gerst-
aan BSE de oorzaak is, en bij de sporadische vorm is mann-Sträussler-Scheinker wordt gekenmerkt door
de herkomst onbekend. een langzaam progressieve cerebellaire ataxie met of
De verklaring van de overdraagbaarheid van de zonder dementie, maar kan zich ook als langzaam
ziekte betekende een belangrijke breuk met de tot dan progressieve dementie presenteren. ‘Fatal familial
toe heersende opvattingen over de ­overdraagbaarheid van insomnia’ wordt, zoals de naam al doet vermoeden,
26 D ementie 319

sc
PrP

PrP

neerslag van
samengeklonterd
prioneiwit

Figuur 26.7 Ziektemechanisme bij prionziekten.

­ ekenmerkt door moeilijk behandelbare slapeloos-


g Zoektermen
heid en autonome stoornissen. Al deze aandoeningen alzheimer
worden veroorzaakt door mutaties in het prioneiwit- cognitive disorders
gen (PRNP-gen). creutzfeldt-jakob
dementia
26.6 Reversibele dementie
frontotemporal dementia
De overgrote meerderheid van de ziekten die demen- lewy body dementia
tie veroorzaken, is progressief en vrijwel onbehan- reversible dementia
delbaar. Een aantal aandoeningen die kunnen leiden vascular dementia
tot cognitieve stoornissen en dementie, is wel behan-
delbaar. Alle zijn zeldzaam, maar herkenning is van
groot belang vanwege de behandelmogelijkheden.
De belangrijkste van deze aandoeningen worden op
andere plaatsen in dit boek besproken, zie tabel 26.3
voor een overzicht en verwijzingen.

Tabel 26.3 Behandelbare oorzaken van een dementiesyndroom en


cognitieve stoornissen

verwijzing
reversibele oorzaken van dementie
• neuroborreliose paragraaf 24.3.2
• schildklieraandoeningen paragraaf 32.2
• ruimte-innemend proces paragraaf 21.4.1
• paraneoplastische syndromen paragraaf 21.7.6
• normal pressure hydrocephalus paragraaf 31.3
• chronisch subduraal hematoom paragraaf 21.1.1
• vitamine-B1-deficiëntie paragraaf 31.2.2
• metabole encefalopathie paragrafen 32.3, 32.4
• syfilis (dementia paralytica) paragraaf 23.3.1
aandoeningen die op dementie kunnen lijken
• epileptische amnesie paragraaf 12.4.1
• stemmingsstoornis paragraaf 12.4.3
• functionele stoornis paragraaf 12.4.1
• obstructief slaapapneusyndroom paragraaf 33.2.1
27 Hoofdpijn

algemeen
•• als symptoom of syndroom op zichzelf: primaire hoofdpijn (dit hoofdstuk)
•• als symptoom van algemene en intracraniële aandoeningen: secundaire hoofdpijn (niet in dit hoofdstuk
besproken)
•• hoge prevalentie, grote ziektelast
meest voorkomende vormen
•• migraine
•• spanningshoofdpijn
•• medicatieafhankelijke hoofdpijn
•• clusterhoofdpijn
pijn in het gelaat
•• trigeminusneuralgie

Hoofdpijn is een veelvoorkomende klacht. Een op de hoofdpijndagboek behulpzaam zijn. Bij een patiënt
drie mensen heeft ooit in zijn leven wel eens heftige kunnen verscheidene vormen van hoofdpijn tegelijk
hoofdpijn. Van alle patiënten in de neurologische prak- voorkomen. Dit is van belang voor de behandeling,
tijk heeft 20% hoofdpijn als klacht. Op het spreekuur omdat elk type hoofdpijn een andere benadering
van de huisarts is hoofdpijn een van de meest voor- vraagt. In combinatie met een zorgvuldig lichamelijk
komende klachten, zowel bij volwassenen als kinde- onderzoek kan aanvullend onderzoek beperkt worden
ren. Hiervan is bij ongeveer de helft ongerustheid en tot die groep van patiënten waarbij alarmsymptomen
angst voor een ernstige aandoening de belangrijkste hiertoe aanleiding geven.
reden voor een consult. Daar staat tegenover dat de
meeste patiënten met hoofdpijn niet naar een arts 27.1 Migraine
gaan. Hoofdpijn is een van de belangrijkste redenen Migraine is een vaak levenslange aandoening, waarbij
voor zelfmedicatie, niet zelden leidend tot misbruik aanvalsgewijs verschillende neurologische en alge-
van analgetica. Hoofdpijn is de meest frequente oor- mene symptomen in wisselende combinaties kunnen
zaak van werkverzuim. De klacht is derhalve niet voorkomen. Hoofdpijn is hier vrijwel altijd een be-
­alleen medisch, maar ook sociaal-maatschappelijk langrijk onderdeel van. De diagnostische criteria voor
van groot belang. migraine zijn samengevat in tabellen 27.2 en 27.3.
Er zijn vele vormen van hoofdpijn. Het is
­belangrijk onderscheid te maken tussen primaire en 27.1.1 Klinische verschijnselen
secundaire hoofdpijn (tabel 27.1). In dit hoofdstuk Een patiënt met migraine zonder aura heeft aanvallen
zullen alleen de belangrijkste primaire hoofdpijn- van ernstige tot matig ernstige hoofdpijn die gepaard
vormen behandeld worden. Een zorgvuldige anam- gaan met anorexie, misselijkheid en/of braken, en/
nese is van groot belang voor het stellen van de juiste of overgevoeligheid voor licht en geluid. De hoofdpijn
hoofdpijndiagnose. Soms kan het bijhouden van een is vaak eenzijdig en kloppend van aard. Niet zelden

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_27, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
322 ne u r o l o gie

Tabel 27.1 Indeling van hoofdpijn (ICHD-3-criteria van de International Headache Society)

A primaire hoofdpijn 1 migraine


2 spanningshoofdpijn
3 trigeminale autonome cefalalgie (clusterhoofdpijn, paroxismale
hemicrania, SUNCT/SUNA, hemicrania continua)
4 andere primaire hoofdpijnen
B secundaire hoofdpijn ten gevolge van: 1 trauma of letsel van hoofd en/of nek
2 craniële of cervicale vasculaire aandoening
3 niet-vasculaire intracraniële aandoening
4 middel of onttrekking van middel
5 infectie
6 metabole stoornis
7 aandoening van schedel, nek, ogen, oren, neus, sinussen, tanden, mond
of andere structuren van gelaat of nek
8 psychiatrische stoornis
C pijnlijke craniële neuropathieën en andere
aangezichtspijnen en andere hoofdpijnen
ICHD: International Criteria of Headache Disorders.

Tabel 27.2 Migraine zonder aura (ICHD-3-criteria)

A ten minste vijf aanvallen die voldoen aan de criteria B-D


B hoofdpijnaanvallen met een duur van 4-72 uur (onbehandeld of onsuccesvol behandeld)
C de hoofdpijn heeft ten minste twee van de volgende kenmerken:
1 unilaterale lokalisatie
2 bonzend karakter
3 matige of ernstige pijn
4 verergering door of vermijding van eenvoudige lichaamsbeweging zoals wandelen of traplopen
D tijdens de hoofdpijn minstens een van de volgende kenmerken:
1 misselijkheid en/of braken
2 overgevoeligheid voor licht geluid
E niet beter verklaard door een andere ICHD-3-diagnose

Tabel 27.3 Migraine met aura (ICHD-3-criteria)

A ten minste twee aanvallen die voldoen aan de criteria B-C


B een of meer van de volgende volledig reversibele aurasymptomen: visuele, sensibele, spraak-/taal-, motorische,
hersenstam of retinale symptomen
C ten minste twee van de volgende vier kenmerken:
1 ten minste één aurasymptoom breidt geleidelijk uit over 5 minuten of meer, en/of twee of meer symptomen
treden achtereenvolgens op
2 ieder afzonderlijk niet-motorisch aurasymptoom duurt 5-60 minuten
3 ten minste één aurasymptoom is eenzijdig
4 het aura wordt begeleid of gevolgd door hoofdpijn, de fase tussen de aurasymptomen en de hoofdpijn duurt
maximaal 60 minuten
D niet beter verklaard door een andere ICHD-3-diagnose
27 Hoofd pijn 323

­ isselt de hoofdpijn van kant tijdens de aanval of


w minuten nemen de verschijnselen langzaam af en
wordt in de loop van de aanval dubbelzijdig. De ernst verdwijnen restloos. Soms worden visuele verschijn-
neemt toe bij lichamelijke activiteit zoals traplopen. selen beschreven als bliksemschichten, kartels, uit-
Een aanval duurt tussen de 4 en 72 uur, maar meestal breidende vlekken of kringen zoals bij opstijgende
een tot twee dagen. Dikwijls wordt de patiënt tijdens warmte. ­Andere ­auraverschijnselen kunnen zijn:
een aanval ernstig belemmerd in de dagelijkse activi- uitbreidende paresthesieën of een doof gevoel in
teiten en moet op bed gaan liggen. de hand en rond de mond, halfzijdige paresen en
Bij een op de drie migrainepatiënten kunnen spraakstoornissen. Als er sprake is van bitemporale
aanvallen gepaard gaan met een aura. Hierbij wor- gezichtsveldstoornissen of hersenstamverschijnse-
den de aanvallen voorafgegaan door, of gaan gepaard len zoals dubbelzien, draaiduizeligheid, dysartrie en
met, voorbijgaande focale uitvals- of prikkelings- ataxie wordt er gesproken van ‘migraine met hersen-
verschijnselen. Deze verschijnselen breiden zich stamaura’. Als iemand regelmatig aura’s heeft dan
geleidelijk uit gedurende minuten, of er ontstaan zullen deze in het algemeen niet alleen altijd ­links- of
verschillende focale neurologische symptomen na rechtszijdig optreden maar ook wel eens aan de
elkaar. Dit is een belangrijk verschil met de plot- andere kant of uitbreiden van de ene zijde naar de
selinge en meteen maximale uitvalsverschijnselen andere zijde (bijvoorbeeld het visuele aura dat zich
bij een TIA en de snelle zich in seconden uitbrei- uitbreidt over het hele gezichtsveld).
dende verschijnselen bij een epileptische aanval. Een typisch migraineaura duurt tussen de 4 en
Auraverschijnselen betreffen meestal homonieme 60 minuten en treedt meestal op vlak voordat de
visuele stoornissen. De meest typische vorm is het hoofdpijn begint. Het aura kan soms ook tijdens
flikkerscotoom, waarbij de patiënt eerst bewegende de hoofdpijn optreden of in zeldzame gevallen niet
flikkerende sterretjes ziet aan één kant van het ge- ­gevolgd worden door hoofdpijn (‘migraineaura zon-
zichtsveld van beide ogen. Dit schitterfenomeen der hoofdpijn’, komt bij < 1% van de migrainepatiën-
wordt in de loop van minuten steeds groter, meestal ten voor). Hierbij dienen eerst andere aandoeningen
met een zich langzaam uitbreidend gebied van zoals epilepsie, een TIA of een cerebrale arteriove-
­gezichtsvelduitval (scotoom; figuren 11.1 en 27.1). Na neuze malformatie uitgesloten te worden alvorens

Figuur 27.1 Effect van een flikkerscotoom bij lezen.


324 ne u r o l o g ie

men de diagnose migraineaura zonder hoofdpijn


mag stellen. Dit geldt ook als de auraverschijnselen
acuut ontstaan en direct maximaal zijn, zonder dui- cortex
delijk uitbreidend beloop. Ook een alarmsymptoom
is als het aura (niet de hoofdpijn) altijd links- of
rechtszijdig gelokaliseerd is, met name een arterio-
veneuze malformatie moet dan uitgesloten te wor-
den.
Circa 20% van de migrainepatiënten ervaart 2
tot 48 uur voor de aanval een voorgevoel of waarschu-
wingstekenen (prodromen). Voorbeelden hiervan zijn
min of meer stereotiepe stemmings- en gevoelsveran-
TG
deringen zoals gevoelens van stress, prikkelbaarheid,
PAG
depressiviteit, geeuwen, overgevoeligheid voor geu-
ren, hyper- of hypoactiviteit, trek in bepaald voedsel LC
(meestal zoet), een stijve nek en gezwollen borsten,
thalamus
vingers en voeten door vochtretentie.
TNC
27.1.2 Pathofysiologie
De gevoeligheid voor het krijgen van een migraine-
aanval is deels genetisch bepaald. Familiaire hemi-
plegische migraine (FHM) is een zeldzame variant
Figuur 27.2 Structuren die betrokken zijn bij het ontstaan van
met een autosomaal dominant erfelijkheidspatroon, een migraineaanval.
waarbij het aura gepaard gaat met een voorbijgaande LC: locus caeruleus; PAG: periaqueductale grijs; TG: ganglion
hemiparese. Daarnaast kan er ook een bewustzijnsda- van de n. trigeminus; TNC: nucleus caudalis van de n. trige-
ling tot zelfs coma optreden, epilepsie en koorts met minus.
een pleiocytose in de liquor. Bij DNA-onderzoek bij
families met FHM zijn mutaties gevonden in genen het volgende: vanuit de meningen met de meninge-
die coderen voor ionkanalen. Bij de ‘gewone’ vormen ale bloedvaten worden signalen afgegeven naar de
van migraine speelt een combinatie van meerdere sensibele trigeminuskern in de hersenstam (activa-
genetische en omgevingsfactoren een rol; er zijn in- tie van de hersenstam). De trigeminuskern projec-
middels al meer dan dertig gebieden in het genoom teert op zijn beurt naar de thalamus. Daarnaast volgt
gevonden die een rol spelen bij migraine. er een koppeling terug vanuit deze kern naar de
Daarnaast lijken triggerfactoren een aanval uit n. trigeminus en de perivasculaire uiteinden van de
te kunnen lokken. Het bekendst zijn de hormo- n. trigeminus in de meningen. Hierdoor ontstaat
nale veranderingen, zoals die bij de menstruatie. een soort ontstekingsreactie bij de meningen met
Stress, bepaald voedsel en het drinken van alcohol, het vrijkomen van vasoactieve peptiden. Mogelijk
met name wijn, spelen waarschijnlijk een onderge- verwijden de meningeale bloedvaten hierbij, maar de
schikte rol. rol van deze vasodilatatie is onduidelijk. Serotonine
Het aura wordt veroorzaakt door een ‘cortical (5-hydroxytryptamine, 5-HT) speelt bij dit alles een
spreading depression’. Dit is een zich langzaam uit- belangrijke rol. Aanvalsbehandeling met een triptaan
breidende kortdurende neuronale hyperactiviteit in (5-HT1-receptoragonist) remt zowel de activatie in de
de cortex die zich uitbreidt vanuit de occipitale cortex hersenstam als de perivasculaire ‘ontsteking’ in de
met een snelheid van 3 tot 5 mm/min, gevolgd door meningen en de vasoconstrictie.
een langer aanhoudende reversibele uitdoving van de
spontane neuronale activiteit. De rol van de cerebrale 27.1.3 Epidemiologie
bloedvaten hierbij is onduidelijk. Iedereen zal in zijn leven wel een keer een migrai-
De hoofdpijn ontstaat door activatie van het tri- neaanval krijgen, maar daarmee ben je nog geen
geminovasculaire systeem (figuur 27.2). Er gebeurt migrainepatiënt, daar is alleen sprake van als er
27 Hoofd pijn 325

t­ erugkerende aanvallen optreden. Als we de ICHD-3- maand wordt ook profylactische behandeling over-
criteria gebruiken (tabellen 27.2 en 27.3) heeft onge- wogen. De behandeling van een aanval bestaat
veer 15% van de bevolking migraine (gehad), vrouwen in eerste instantie uit pijnstillende middelen en
vaker (3:1) dan mannen. De aanvalsfrequentie varieert NSAID’s (tabel 27.4). Een aanval gaat vaak gepaard
van eenmaal in de paar jaar tot zes per maand, de met gastro-intestinale resorptiestoornissen. De re-
gemiddelde aanvalsfrequentie is ongeveer één keer sorptie van orale medicatie kan bevorderd worden
per maand. De eerste aanval begint meestal rond de door inname van een anti-emeticum een half uur
puberteit, soms echter al op zeer jeugdige leeftijd. Bij voor de pijnstiller.
kinderen staan gastro-intestinale klachten meestal Triptanen zijn selectieve 5-HT1-receptoragonis-
op de voorgrond en duren de aanvallen vaak korter ten. Ongeveer 5% van de patiënten die triptanen ge-
(enkele uren). bruiken, krijgt last van een drukkend, zwaar, gejaagd
gevoel op de borst. Deze klachten berusten niet op
27.1.4 Beloop en prognose cardiale ischemie, maar op een constrictie van huid-
Het beloop is uiterst variabel. Sommige patiënten vaten of een reactie in de slokdarm. Omdat triptanen
hebben hun hele leven lang migraineaanvallen, an- in diermodellen en in vitro vernauwing van de cere-
dere alleen gedurende een bepaalde periode. Ook brale en coronaire bloedvaten geven zijn patiënten
het aanvalstype kan gedurende het leven verande- met een verhoogd cardiovasculair profiel formeel
ren, waarbij een patiënt bijvoorbeeld als kind voor- uitgesloten van het gebruik van triptanen. Op basis
namelijk aanvallen van buikpijn heeft, vervolgens in van postmarketingstudies wordt het risico op ische-
de tweede tot vijfde decade migraine zonder aura- mische complicaties van triptanen echter geschat op
­aanvallen, dan migraine met aura-aanvallen en ten minder dan een op de miljoen. Gebruik van triptanen
slotte op oudere leeftijd aanvallen van migraineaura bij patiënten met pre-existent ischemisch hartlijden
zonder hoofdpijn. Bij vrouwen zijn migraineaanval- en overgebruik van triptanen liet ook geen verhoogd
len meestal afwezig tijdens de zwangerschap en kun- risico op hart- en vaatziekten zien.
nen ze vaak verergeren tijdens de menopauze, om Bij twee of meer migraineaanvallen per maand
daarna geheel te verdwijnen. kan profylactische medicatie overwogen worden (tabel
27.5). Globaal kun je zeggen dat ze bij 50% van de
27.1.5 Behandeling patiënten minstens 50% aanvalsvermindering geven.
Migraine wordt meestal alleen met aanvalsmedi- Een profylactisch middel kan ook de duur en de ernst
catie behandeld. Bij twee of meer aanvallen per van de aanvallen verminderen.

Tabel 27.4 Aanvalsbehandeling van migraine*

stap 1: analgetica en NSAID’s • paracetamol 500-1000 mg tab./supp. (4000 max.)


• acetylsalicylzuur 500-1000 mg tab./supp. (4000 max.)
• naproxen 500 mg 1-2 tab./supp. (1000 max.)
• ibuprofen 400-600 mg tab./supp. (2400 max.)
• diclofenac 50-100 mg tab./supp. (200 max.)
stap 2: analgetica en NSAID’s in combinatie • domperidon (niet in zwangerschap/wel lactatie) 10-20 mg tab./60 mg
met anti-emetica (parenterale voorkeur) supp. (max. 80-120 resp.)
• metoclopramide (wel tijdens zwangerschap/niet lactatie) 10-20 mg tab./
supp. (30 max.)
stap 3: specifieke antimigrainemiddelen • triptaantabletten**
(triptanen) • sumatriptan 20 mg neusspray
• sumatriptan 6 mg ampul per subcutane auto-injector
• sumatriptan 25 mg zetpil
* Bij terugkomen van de hoofdpijn herhalen tot twee doseringen per 24 uur.
** Sumatriptan, rizatriptan, naratriptan, zolmitriptan, eletriptan, almotriptan, frovatriptan.
326 ne u r ol o g ie

Tabel 27.5 Profylactische therapie bij migraine

• propranolol 20 mg, elke 2 weken ophogen tot 80-120 mg (1 dd 80 mg)


• metoprolol 50-100 mg, elke 2 weken ophogen tot 200 mg (1 dd 200 mg)
• natriumvalproaat CR 300 mg, elke 2 weken ophogen tot 900 mg (1 dd 300+1 dd 600 mg)
• topiramaat 25 mg, elke 2 weken ophogen tot 100 mg (2 dd 50 mg)
• candesartan 4 mg, elke maand ophogen tot 16 mg (2 dd 8 mg)
• pizotifeen 0,5 mg, elke week ophogen tot 1,5 mg (1 dd 1,5 mg)
• flunarizine 5 mg, na 2 weken ophogen tot 10 mg (1 dd 10 mg)
• methysergide* 2 mg, ophogen tot 6 mg (3 dd 2 mg)
* Niet langer dan vier maanden achtereen in verband met risico op retroperitoneale fibrose, pauze nemen van een maand.

Migraine Klinische verschijnselen


Patiënten hebben aanvallen van strikt unilaterale,
symptomen heftige, borende pijn, rondom of achter het oog, met
• hoofdpijn in uren of dagen durende aanvallen verschijnselen van autonome ontregeling en vaak
• met minstens twee van deze vier kenmerken: met forse bewegingsdrang. De aanvallen duren 15 tot
halfzijdig, bonzend, (matig) ernstig, toename 180 minuten. In de meest typische vorm komen de
bij inspanning aanvallen in perioden (‘clusters’) van enige weken
• met misselijkheid of braken, of overgevoelig- tot maanden, met een frequentie van een per twee
heid voor licht en geluid dagen tot acht per dag. De aanvallen komen meestal
• soms voorafgegaan of begeleid door voorbij- ’s nachts, en ontstaan dan tijdens de remslaapfasen.
gaande focale verschijnselen, meestal van Bij vrouwen verlopen de aanvallen vaak atypisch (met
visuele aard (aura) soms misselijkheid en/of braken, of met een langere
aanvalsduur) waardoor ze niet altijd goed herkend
oorzaak
worden. Na een periode met aanvallen kan de pa-
• onbekend; belangrijke rol voor genetische
tiënt gedurende een tot meer jaren aanvalsvrij zijn,
factoren
alvorens er weer een nieuwe periode optreedt. Bij
vormen ongeveer 15% is of wordt clusterhoofdpijn chronisch,
• migraine zonder aura waarbij de patiënt jaren achtereen vaak dagelijks aan-
• migraine met aura vallen heeft. De diagnostische criteria zijn samenge-
vat in tabel 27.6.

27.2 Trigeminale autonome cefalalgieën Pathofysiologie


De trigeminale autonome cefalalgieën (TAC’s) zijn Mogelijk ontstaan de aanvallen door vasodilatatie van
primaire hoofdpijnvormen met eenzijdige heftige de a. carotis interna in het benige canalis caroticum
hoofdpijn die gepaard gaan met autonome verschijn- met compressie van de plexus pericaroticus, waarin
selen zoals een rood oog, tranend oog, een loopneus zowel vezels van de n. trigeminus als de sympathi-
of verstopte neus, miosis of ptosis (syndroom van cus en de parasympathicus lopen. Vanwege het cir-
Horner) en vaak bewegingsdrang. De meeste vor- cadiaanse ritme van de aanvallen en bevindingen bij
men verlopen in aanvallen. Hemicrania continua is fMRI-onderzoek wordt gesuggereerd dat de hypotha-
een chronische vorm die besproken wordt in para- lamus een belangrijke rol speelt.
graaf 27.3.5.
Behandeling
27.2.1 Clusterhoofdpijn De aanvallen kunnen behandeld worden met het
Clusterhoofdpijn is een aanvalsgewijze hoofdpijnaan- ­inademen van 100% zuurstof of een subcutane injec-
doening die drie keer vaker bij mannen dan bij vrou- tie van 6 mg sumatriptan (tabel 27.7). Bij circa 80 tot
wen voorkomt. Met een prevalentie van 0,07% is de 90% van de patiënten verdwijnen de ­aanvalsklachten
aandoening betrekkelijk zeldzaam. hiermee binnen enkele minuten. Patiënten ­gebruiken
27 Hoofd pijn 327

Tabel 27.6 Clusterhoofdpijn (ICHD-3-criteria)

A ten minste vijf aanvallen die voldoen aan de criteria B-D


B ernstige of zeer ernstige, unilaterale orbitaal, supraorbitaal en/of temporaal gelokaliseerde pijn, met een duur van
15-180 minuten (onbehandeld)
C hoofdpijn gaat gepaard met ten minste een van de volgende symptomen aan de kant van de pijn:
1 conjunctivale roodheid of en/of tranend oog
2 nasale congestie en/of rinorroe
3 ooglidoedeem
4 transpiratie van voorhoofd en aangezicht
5 rood aanlopen van voorhoofd en aangezicht
6 vol gevoel in het oor
7 miosis en/of ptosis
of
1 de hoofdpijn is geassocieerd met een gevoel van rusteloosheid of agitatie
D frequentie van de aanvallen: van een keer per 2 dagen tot acht keer per dag gedurende meer dan de helft van de
periode/tijd
E niet beter verklaard door een andere ICHD-3-diagnose
episodische clusterhoofdpijn: ten minste twee perioden van hoofdpijnaanvallen van zeven dagen tot een jaar, gescheiden
door pijnvrije perioden van ten minste een maand
chronische clusterhoofdpijn: aanvallen gedurende langer dan een jaar zonder aanvalsvrije perioden, of met aanvalsvrije
perioden korter dan een maand

Tabel 27.7 Behandeling van clusterhoofdpijn

aanvalsbehandeling • inhalatie van 100% zuurstof (7-12 l/min) via een kapje, gedurende 15 minuten
• sumatriptan 6 mg ampul per subcutane auto-injector
• sumatriptan 20 mg per neusspray
profylactische • methysergide 1-2 mg 3 dd (niet langer dan 4-6 maanden in verband met retroperitoneale fibrose)
behandeling • verapamil CR 120 mg 3 dd (per 3 dagen opbouwen), evt. ophogen tot 3 dd 240 mg (onder
ECG-controle in verband met AV-geleiding, voor start, na opbouwen tot 3 dd 120 mg, na evt.
verder ophogen), (3 dd 120 tot 3 dd 240 mg)
• lithium 400-1200 mg 1 dd op geleide van plasmaspiegel (0,8-1,2 mmol/l)
• pizotifeen 1,5 mg 1 dd a.n. (opbouwen)
• prednisonstootkuur start 60 mg, per 5 dagen met 5 mg afbouwen
• topiramaat 50 mg 2 dd (opbouwen), (2 dd 50 mg), geen consensus

soms jarenlang dagelijks meerdere (tot wel acht- 27.2.2 Paroxismale hemicrania
à tienmaal per dag) injecties zonder belangrijke Paroxismale hemicrania is een zeer zeldzame TAC-
complicaties. Bij een hoge aanvalsfrequentie is een variant die vooral bij vrouwen optreedt. De aanvallen
­combinatie met profylactische therapie aan te raden lijken op clusterhoofdpijnaanvallen, maar hebben een
(tabel 27.7). Het effect van verapamil kan soms af- hogere frequentie (vijf tot dertig keer per dag) en kor-
nemen, zodat een ‘drug holiday’ met tijdelijk staken tere duur (2 tot 15 minuten, maximaal 30 minuten). Het
van de verapamil nodig is. Prednisonstootkuren grote belang van het herkennen van deze vorm is dat
kunnen soms ingezet worden bij falen van andere een onderhoudsbehandeling met indomethacine (2 dd
therapie of omdat andere profylactica tijdelijk 50 mg, eventueel tot 150 mg/dag) de aanvallen vrijwel
­gestaakt moeten worden. altijd doet stoppen. Een goede reactie op ­indomethacine
328 ne u r o lo g ie

is volgens de IHS-criteria zelfs een voorwaarde voor de 27.3Chronische dagelijkse of frequente


diagnose. hoofdpijn
Chronische dagelijkse of frequente hoofdpijn is geen
27.2.3 SUNCT/SUNA diagnose, maar een beschrijving van een klacht waar-
‘Short-lasting unilateral neuralgiform headache at- mee een patiënt naar de dokter komt. De term wordt
tacks with conjunctival injection and tearing’ (SUNCT) gebruikt voor alle hoofdpijnvormen die vaker dan vijf-
en ‘short-lasting unilateral neuralgiform headache tien dagen per maand optreden. Er kan sprake zijn
with cranial autonomic symptoms’ (SUNA) worden van een primaire of een secundaire hoofdpijnvorm.
gekenmerkt door korte aanvallen van unilaterale pijn Als de hoofdpijn geen verband houdt met een struc-
die veel korter zijn (10 seconden tot 2 minuten) dan turele of ­systemische ziekte moet systematisch wor-
de andere TAC’s en meestal gepaard gaan met promi- den nagegaan welke hoofdpijndiagnose kan worden
nent tranen en roodheid van het ipsilaterale oog. Pro- gesteld, zodat een gericht behandeladvies kan worden
fylaxe met carbamazepine, lamotrigine, gabapentine, gegeven.
topiramaat en prednison kan effectief zijn. De behandeling van chronische dagelijkse of
frequente hoofdpijn kan om verschillende reden
falen (tabel 27.8). De belangrijkste reden is overge-
Trigeminale autonome cefalalgieën bruik van acute hoofdpijnmedicatie. Patiënten zullen
eerst van deze medicatie moeten ontwennen om de
algemeen hoofdpijn die hierna persisteert adequaat te kunnen
• vaak kortdurende aanvallen van unilaterale te ­behandelen.
hoofdpijn
• met autonome verschijnselen (tranend oog, 27.3.1 Epidemiologie
rood oog, syndroom van Horner, nasale De prevalentie van primaire chronische dagelijkse
congestie of loopneus) en/of bewegingsdrang hoofdpijn is 2 tot 5%. Vrouwen hebben er twee keer
vormen vaker last van dan mannen. Bij ongeveer de helft van
• clusterhoofdpijn, paroxismale hemicrania, de patiënten is er sprake van medicatieovergebruik.
‘short-lasting unilateral neuralgiform headache
attacks with conjunctival injection and tearing’ 27.3.2 Medicatieafhankelijke hoofdpijn
(SUNCT), ‘short-lasting unilateral neuralgiform We spreken van medicatieafhankelijke hoofdpijn als
headache with cranial autonomic symptoms’ een patiënt per maand tien of meer dagen een trip-
(SUNA) en de meer continue hemicrania taan gebruikt, vijftien of meer dagen een pijnstiller,
continua of tien of meer dagen een combinatie daarvan. Ook
overgebruik van cafeïne kan tot hoofdpijn leiden.

Tabel 27.8 Waarom behandeling van chronische dagelijkse hoofdpijn faalt

de diagnose is onvol- • er is een niet-gediagnosticeerde secundaire hoofdpijnvorm


ledig of onjuist • de primaire hoofdpijnaandoening is onjuist gediagnosticeerd
• er zijn twee of meer hoofdpijnvormen, waarvan er slechts één wordt behandeld
belangrijke vererge- • overgebruik van acute hoofdpijnmedicatie
rende factoren die • overmatig gebruik van cafeïne
mogelijk zijn gemist
• andere medicatie die hoofdpijn uitlokt
• comorbiditeit, bijvoorbeeld depressie
farmacotherapie niet • niet-effectief geneesmiddel
adequaat • te hoge aanvangsdoses
• inadequate uiteindelijke dosering
• inadequate duur dosering
overige factoren • onrealistische verwachtingen van de behandeling
27 Hoofd pijn 329

Hiervoor wordt de grens van vijf of meer eenheden voor het succes van deze onttrekkingstherapie (para-
cafeïnehoudende dranken per dag aangehouden. Cola graaf 27.3.2). Na drie maanden worden de klachten
en ‘energiedranken’ zijn veelvoorkomende bronnen herbeoordeeld en kan zo nodig gestart worden met
van cafeïne bij jongeren. migraineprofylactica om terugval te voorkomen.
Medicatieafhankelijke hoofdpijn komt niet voor Goede studies over deze aanpak ontbreken echter.
zonder een onderliggende primaire hoofdpijn. Het
is onduidelijk of de patiënt steeds meer medicatie is 27.3.4 Spanningshoofdpijn
gaan gebruiken omdat de frequentie van de hoofdpijn Spanningshoofdpijn (‘tension-type headache’) is
toenam, of dat de frequentie juist is toegenomen door klinisch heterogeen en wordt meer als tegenhanger
te veel acute hoofdpijnmedicatie. van migraine dan als goed afgrensbare entiteit ge-
De behandeling bestaat uit het acuut en volledig definieerd (tabel 27.9). Daarmee is de term nogal
onttrekken van de medicatie voor een lange periode. eens een vergaarbak voor niet goed classificeerbare
Voor triptanen is deze periode twee maanden en voor hoofdpijnsyndromen. Er is sprake van chronische
gewone pijnstillers, al dan niet gecombineerd met spanningshoofdpijn als een patiënt vijftien of meer
triptanen, drie maanden. Het gebruik van cafeïne- dagen per maand last heeft van deze hoofdpijn. Het
houdende dranken moet volledig worden gestaakt. is belangrijk om patiënten duidelijk te maken dat de
Als ook profylactica gebruikt worden moeten die in term spanningshoofdpijn niet gebruikt wordt omdat
deze ­periode afgebouwd. De hoofdpijn verergert in stress de hoofdpijn veroorzaakt; ook is er geen bewijs
de eerste weken. De termijn waarin weer verbetering dat ­gespannen (nek)spieren de oorzaak zijn van de
optreedt hangt af van welk overgebruik tot de hoofd- hoofdpijn. De term spierspanningshoofdpijn is dan
pijn geleid heeft (type medicijn, cafeïne) en van de ook onjuist en moet vermeden worden.
­onderliggende primaire hoofdpijn. Voorlichting over
dit beloop en begeleiding gedurende deze periode is Behandeling
van groot belang om de patiënt te motiveren het lang- Er is weinig wetenschappelijk bewijs voor de verschil-
durig staken vol te houden. Na ontwenning kan bij lende behandelopties. Op grond van klinische erva-
persisteren van hoofdpijn profylactische behandeling ring worden tricyclische antidepressiva aanbevolen:
gestart worden, afhankelijk van de primaire hoofd- amitriptyline (starten met 10 mg a.n., zo nodig ver-
pijndiagnose die op dat moment gesteld wordt. Acute hogen met 10 mg/maand, maximaal 40 mg/dag) of
aanvalsbehandeling moet beperkt worden om terug- mirtazapine 15-30 mg daags.
val van overgebruik te voorkomen. Bij migrainepa- Niet-medicamenteuze behandelingen hebben
tiënten wordt bijvoorbeeld de 2×2-regel aangehouden ­altijd een vrij prominente plaats ingenomen, hoe-
voor aanvalsbehandeling: maximaal twee aanvallen wel ook daarvoor het wetenschappelijk bewijs van
per maand behandelen gedurende maximaal twee effectiviteit zeer gering is. Het betreft cognitieve
dagen. Bij frequente aanvallen wordt profylactische gedragstherapie, relaxatietherapie en verschillende
behandeling gestart. fysiotherapeutische technieken.

27.3.3 Chronische migraine 27.3.5 Hemicrania continua


Chronische migraine is een ernstig invaliderende De zeldzame hemicrania continua behoort tot de
vorm van migraine. Het criterium daarvoor is meer TAC’s (paragraaf 27.2) maar wordt hier bespro-
dan vijftien dagen per maand hoofdpijn, waarvan ken omdat het een chronische dagelijkse hoofd-
minstens acht met migraine of minstens acht waarop pijn betreft. Het is een unilaterale, continue, op
migrainemedicatie gebruikt wordt. Jaarlijks gaat bij indometacine ­reagerende hoofdpijn met periodieke
3% van de migrainepatiënten de episodische vorm exacerbaties. Hoeveel patiënten met chronische
over in een chronische. Naast overgebruik van pijn- ­dagelijkse hoofdpijn (anders dan hemicrania conti-
stillers is depressie een belangrijke risicofactor voor nua) ook op indometacine reageren is onbekend. De
het chronisch worden van de hoofdpijn. begeleidende autonome verschijnselen (conjuncti-
Acute onttrekking van medicatie leidt bij meer vale injectie, tranenvloed, ­rinorroe, neusverstopping,
dan de helft van de patiënten met medicatieoverge- ooglidoedeem, transpiratie van het voorhoofd) zijn
bruik tot een aanmerkelijke vermindering van de vaak niet zo opvallend als bij clusterhoofdpijn of kun-
klachten. Voorlichting en begeleiding zijn belangrijk nen afwezig zijn.
330 ne u r ol o g ie

Tabel 27.9 Spanningshoofdpijn (infrequent episodisch, frequent episodisch, chronisch) (ICHD-3)

infrequente episodische spanningshoofdpijn


A ten minste tien episoden op gemiddeld < 1 dag per maand (< 12 dagen per jaar) die voldoen aan de criteria B-D
B hoofdpijn die 30 minuten tot 7 dagen aanhoudt
C de hoofdpijn heeft ten minste twee van de volgende kenmerken:
1 bilaterale lokalisatie
2 drukkend van aard (niet-pulserend)
3 mild tot matig van ernst
4 niet verergerend door eenvoudige lichaamsbeweging zoals wandelen of traplopen
D beide van de volgende kenmerken:
1 geen misselijkheid of braken
2 niet meer dan een van de kenmerken overgevoeligheid voor licht of voor geluid
E niet beter verklaard door een andere ICHD-3-diagnose
frequente episodische spanningshoofdpijn: ten minste tien episoden optredend op ≥ 1 maar < 15 dagen per maand gedurende
ten minste 3 maanden (≥ 12 en < 180 dagen per jaar) die voldoen aan de criteria B-E
chronische spanningshoofdpijn: hoofdpijn op gemiddeld > 15 dagen per maand gedurende ten minste 3 maanden (> 180 dagen
per jaar) die voldoet aan de criteria B-E

daarvan vaak noodzakelijk. Meestal verdwijnt de


Chronische dagelijkse hoofdpijn
hoofdpijn spontaan binnen enkele minuten tot uren.
algemeen Bij recidiverende episoden moet pathologie van het
• verzamelnaam voor chronische en frequente cerebellum of rond het achterhoofdsgat uitgeslo-
hoofdpijn waarachter verschillende vormen ten worden. Meestal worden er geen afwijkingen
van hoofdpijn kunnen schuilgaan ­gevonden. De pathogenese is ­onduidelijk. Bij recidi-
• medicatieafhankelijke hoofdpijn is een van de verende klachten is het gebruik van indomethacine
meest frequente vormen of p­ropranolol voor de (seksuele) activiteit te probe-
ren. Vaak verdwijnen de klachten na een periode van
medicatieafhankelijke hoofdpijn weken (of soms maanden) vanzelf.
• overgebruik van analgetica, antimigrainemid-
delen en cafeïne speelt hier een grote rol bij
• moet behandeld worden met acuut stoppen Goedaardige inspanningsgebonden hoofdpijn
van alle hoofdpijnmedicatie en cafeïne • vacute, hevige, kortdurende hoofdpijn tijdens
• hierdoor verergert de hoofdpijn tijdelijk seks of andere inspanning
• voorlichting over het beloop en begeleiding • bij eerste keer subarachnoïdale bloeding
cruciaal voor succes behandeling uitsluiten
• vrijwel altijd self-limiting

27.4 Goedaardige hoofdpijn, gebonden aan


seksuele of andere inspanning 27.5 Trigeminusneuralgie
Dit zijn zeldzame vormen van hoofdpijn, waarbij Hierbij heeft de patiënt seconden durende, zeer heftige
acute, heftige, vaak occipitaal of in de nek gelokali- pijnscheuten in het traject van een tak van de nervus
seerde hoofdpijn optreedt tijdens of in aansluiting trigeminus. De pijnparoxismen kunnen enige minu-
aan seksuele (coïtus, masturbatie) en sportieve acti- ten aanhouden en een paar keer tot vele malen per dag
viteit. Zeker de eerste keer is dit een uiterst alarme- optreden. Ze komen aan één kant van het gelaat voor,
rende klacht, waarbij men bedacht moet zijn op een meestal uitstralend naar de neusvleugel (n. maxilla-
subarachnoïdale ­bloeding. Een CT en eventueel een ris) of naar de kin (n. mandibularis), zelden naar het
lumbaalpunctie (LP) zijn ter bevestiging of ­uitsluiting oog (n. ophthalmicus). Soms wordt de pijn uitgelokt
27 Hoofd pijn 331

door aanraking van een bepaald gebied in het gelaat Trigeminusneuralgie


(‘triggerpoint’), of door kaakbewegingen bij eten of het
strijken van de wind langs het gelaat. Dit leidt vaak tot • seconden durende pijnscheuten in één gelaats-
vermijdingsgedrag (niet scheren of eten). helft (meestal in gebied n. maxillaris, n. mandi-
Een trigeminusneuralgie kan symptomatisch zijn bularis)
(brughoektumor, multiple sclerose), maar is meestal • meestal idiopathisch, soms symptomatisch
idiopathisch. Soms is compressie van de n. trigeminus • behandelen met carbamazepine; eventueel
door een vaatlus bij de hersenstam ­verantwoordelijk. operatief
De behandeling is in eerste instantie een onderhouds-
behandeling met carbamazepine. Als medicamen-
teuze therapie faalt, is chirurgische therapie mogelijk
in de vorm van een Sweet-­procedure (coaguleren van Zoekwoorden
het ganglion van Gasser) of een Janetta-operatie (de- International Criteria of Headache Disorders
compressie van de n. trigeminus in de achterste sche- medication overuse headache
delgroeve). migraine
Atypische aangezichtspijn komt veel voor. Hierbij tension-type headache
verloopt de pijn niet volgens de distributie van een sen- trigeminal autonomic cephalalgias
sibele hersenzenuw en heeft een meer continu karakter
dan de trigeminusneuralgie. Antidepressiva (zoals ami-
triptyline) kunnen daarbij effectief zijn, soms ook car-
bamazepine.
28 Wervelkolom, wortels en ruggenmerg

algemeen
•• veel aandoeningen van ruggenmerg en wortels worden veroorzaakt door aandoeningen van de wervelkolom
•• daarnaast zijn er primaire aandoeningen van ruggenmerg en wortels
symptomatologie
•• radiculaire syndromen
•• neurogene claudicatio intermittens
•• ruggenmergsyndromen
aandoeningen van de wervelkolom
•• degeneratieve veranderingen: hernia nuclei pulposi, wervelkanaalstenosen door spondylartrose
•• trauma: traumatische wervelkolomletsel (zie hoofdstuk 21)
•• tumoren: vooral wervelmetastasen (zie hoofdstuk 22)
•• ontstekingen: reumatoïde artritis, ziekte van Bechterew, bacteriële spondylodiscitis
primaire aandoeningen van ruggenmerg en wortels
•• tumoren: extra- en intramedullaire tumoren (zie hoofdstuk 22)
•• zeldzamer: Arnold-Chiari-malformaties, syringomyelie

De meeste aandoeningen van spinale wortels en veel Al deze aandoeningen kunnen leiden tot com-
aandoeningen van het ruggenmerg zijn het gevolg pressie van wortels, ruggenmerg of beide, elk met
van aandoeningen van de wervelkolom. Voorbeelden kenmerkende klachtenpatronen die afhankelijk zijn
zijn een radiculair syndroom door een hernia nuclei van de locatie van de compressie. De behandeling en
pulposi en ruggenmergcompressie door een spondy- prognose van de neurologische ziektebeelden zijn op
lotische vernauwing van het cervicale wervelkanaal. hun beurt weer afhankelijk van de wervelkolomaan­
Aandoeningen van de wervelkolom kunnen natuur- doening en de mogelijkheid van herstel van de ge-
lijk ook lokale klachten en verschijnselen geven als comprimeerde wortel of ruggenmergstructuur.
rug- en nekpijn en uitwendig zichtbare vervormingen,
maar in dit hoofdstuk ligt de nadruk op de neurologi- 28.1 Anatomie van de wervelkolom
sche ziektebeelden die erdoor worden veroorzaakt. De gehele wervelkolom bestaat uit 24 wervels met
De aandoeningen van de wervelkolom die neu- craniaal een articulatie tussen C1 en de occipitale
rologische symptomen kunnen veroorzaken zijn in condylen naast het foramen magnum en caudaal een
tabel 28.1 weergegeven. Neurologische symptomen ­articulatie met het sacrum. Elke wervel bestaat uit een
door geleidelijke veranderingen in de wervelkolom op ventraal gelegen wervellichaam en een dorsaal gele-
volwassen, vaak oudere leeftijd (‘degeneratieve’ veran- gen wervelboog (lamina; figuur 28.1). De laminae zijn
deringen) komen het meest voor. Belangrijke groepen via de boogvoeten (pediculi) verbonden met het wer-
zijn ook de wervelkolomletsels door trauma of door vellichaam, en zijn posteromediaal gefuseerd tot de
kanker; deze worden niet in dit hoofdstuk ­besproken, processus spinosus. De wervellichamen, wervelbogen
maar in de hoofdstukken traumatologie (zie hoofd- en pediculi vormen het spinale kanaal. Onder de late-
stuk 21) en oncologie (zie hoofdstuk 22). rale recessus verstaan we de ruimte die lateraal door

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_28, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
334 ne u ro l o g ie

Tabel 28.1 Aandoeningen van de wervelkolom die radiculaire syndromen of ruggenmergsyndromen kunnen veroorzaken (in afnemende incidentie)

groep belangrijkste aandoeningen


degeneratieve veranderingen • hernia nuclei pulposi
• lumbale kanaalstenose
• cervicale kanaalstenose
trauma (paragraaf 21.2) • wervelfracturen
• traumatische hernia nuclei pulposi
• spinaal epiduraal hematoom
tumoren (paragraaf 22.4) • wervelmetastase
• epidurale metastase
• primaire bottumor (zeldzaam)
ontsteking • inflammatoire ziekten (reuma, ziekte van Bechterew)
• bacteriële/tuberculeuze spondylodiscitis
congenitale afwijkingen • Arnold-Chiari-malformatie
• zeldzame malformaties (bijv. bij syndroom van Down)

lig. longitudinale posterius

discus intervertebralis
(annulus fibrosus)
lig. longitudinale
facetgewricht anterius

discus intervertebralis
(nucleus pulposis) lig. flavum
recessus lateralis

A B foramen intervertebrale

Figuur 28.1 A Bovenaanzicht van een lumbale wervel. B Mediale doorsnede van een deel van de lumbale wervelkolom.

de pediculus, dorsaal door de processus articularis met daarbinnen een excentrisch gelegen kern (nucleus
­superior en ventraal voornamelijk door de achterzijde pulposus). Collagene vezels vormen de voornaamste
van het wervellichaam begrensd wordt. De ruimte component van de anulus fibrosus. Zure mucopo-
tussen de pediculi van opeenvolgende wervels is het lysachariden vormen het hoofdbestanddeel van de
foramen intervertebrale, waardoor de wortels het wer- ­nucleus pulposus. Bij de geboorte bestaan de anulus en
velkanaal verlaten. nucleus voor 75% respectievelijk 85% uit water. Met
Aan weerskanten van de wervelboog bevinden het ouder worden neemt het gehalte aan zure muco-
zich de processus transversus, processus articularis polysachariden af en vermindert het watergehalte. Op
superior en processus articularis inferior. De pro- volwassen leeftijd zijn de disci geheel van bloed ver-
cessus articulares superiores en inferiores van twee stoken. Via de nuclei pulposi oefenen de in verticale
tegen elkaar gelegen wervels vormen samen het richting werkzame krachten op de wervellichamen
­facetgewricht. Opeenvolgende wervellichamen vor- een aanzienlijke druk uit op de elastische anulus.
men een gewricht met elkaar door de tussenliggende De disci functioneren als bewegingssegmenten met
discus. Per wervel zijn er dus zes gewrichtsvlakken. eigenschappen van een dynamisch hydraulisch veer-
De tussenwervelschijf (discus) bestaat uit een uit systeem. De intradiscale druk is sterk houdingsafhan-
meerdere lagen opgebouwde ring (anulus fibrosus) kelijk. Liggend is de druk zo’n 75% lager dan staand.
28 Wervel kol om, wortel s en ru ggenmerg 335

Zittend of tillend, met name wanneer dit enigszins en ­mictiestoornissen tot een complete dwarslaesie
voorovergebogen gebeurt, is de druk ruim tweemaal met uitval van alle functies onder het niveau van de
zo hoog als bij staan. laesie.
Aan de steunfunctie van het voorste deel van de
wervelkolom dragen ook de ligamenta longitudinales 28.2.1 Radiculair syndroom
anterior en posterior bij. Beide ligamenten zijn ste- Een radiculair syndroom wordt gekenmerkt door
vig verbonden met de anulus fibrosus en voorkomen uitstralende pijn in het verzorgingsgebied van een
dat de wervels ten opzichte van elkaar verschuiven. wortel die gepaard kan gaan met sensorische en mo-
Ter hoogte van de disci L4-5 en L5-S1, waarop de sta- torische uitval in het betreffende verzorgingsgebied
tische en kinetische krachten van de wervelkolom het en, afhankelijk van het niveau, een afwezige spier-
grootst zijn, is het posterieure ligament het smalst. rekkingsreflex (zie tabel 12.2 voor de meest voorko-
Tussen de laminae bevindt zich paarsgewijs het liga- mende radiculaire syndromen). De pijn kan variëren
mentum flavum. Dit elastische ligament dat bijdraagt van gering, met nauwelijks invloed op de dagelijkse
aan de stabiliteit van de wervelkolom, vormt mede de activiteiten, tot zeer intens en invaliderend. De pijn
achterzijde van het spinale kanaal. kan verergeren door verhoging van de liquordruk,
De facetgewrichten van de wervelkolom bepalen, zoals bij hoesten, niezen en persen, en door rek van
naar gelang de stand van de facetvlakken, zowel de de wortel zoals bij de proef van Lasègue (zie figuur
bewegingen als de stabiliteit van de wervelkolom. 12.1). Radiculaire syndromen kunnen op alle wervel-
In retroflexie zijn behalve de dura ook het liga- niveaus voorkomen, maar worden het vaakst gezien
mentum longitudinale posterior en het ligamentum op lumbosacraal en cervicaal niveau.
flavum slap en geplooid. Het eerste stulpt daarbij De meest voorkomende oorzaak van een lum-
naar voren, het laatste naar achteren uit in het spinale bosacraal radiculair syndroom is een hernia nuclei
­kanaal. Daardoor neemt bij flexie van de lumbale wer- pulposi (HNP; paragraaf 28.3.2), met een geschatte
velkolom naar voren de epidurale ruimte toe en bij jaarlijkse incidentie van vijf gevallen per 1000 volwas-
retroflexie af. senen. De meesten van deze patiënten zijn tussen 20
Bij de volwassene eindigt het ruggenmerg (de en 50 jaar. Minder frequent voorkomende oorzaken
conus) aan de onderzijde van de eerste lumbale wer- zijn een wervelkanaalstenose, een vernauwing van
vel (zie figuur 15.3). De dura die het ruggenmerg om- de laterale recessus, degeneratieve scoliose en ver-
geeft eindigt als duraalzak ter hoogte van de tweede schuiving van wervels, traumatische wervelfractuur,
sacrale wervel. In het epineurium en perineurium van een epidurale tumor en een bacteriële spondylodis-
de wortel bevinden zich vrije zenuwuiteinden (noci- citis. Het lumbosacrale spinale kanaal bevat vanaf
ceptoren), die als nn. nervorum hun vezels uit de bij- L1/L2 geen myelum meer, maar alleen wortels, de
behorende zenuw ontvangen. Naast somatosensibele cauda equina (zie figuur 15.3). Bij grote afwijkingen
nociceptoren ontvangen de longitudinale ligamenten, in het kanaal (HNP, tumor) kunnen meerdere wor-
de anulus fibrosus, het periost en de wervellichamen tels dubbelzijdig uitvallen, met motorische en sensi-
ook sympathische afferenten. bele stoornissen in beide benen in combinatie met
mictie- en defecatiestoornissen (caudasyndroom, zie
28.2 Neurologische syndromen van figuur 12.1).
wortels en ruggenmerg Uitstralende pijn via de zijkant van de heup
Alle aandoeningen van de wervelkolom kunnen naar de zijkant van het been en de buitenkant van
­gepaard gaan met lokale pijn in de rug of nek en de enkel voldoet niet aan een dermatomaal patroon.
met standsafwijkingen, maar in het algemeen staan Dergelijke zogenaamde atypische rug- en beenpijn
klachten over een arm of been of over het lopen op berust niet op wortelcompressie. Deze pijn, die ge-
de voorgrond. Behalve uitstralende pijn kunnen er provoceerd kan worden door beweging in artroti-
perifere (wortel) of centrale (ruggenmerg) motorische sche facetgewrichten, wordt vaak beschouwd als een
stoornissen zijn, gevoelsstoornissen, en mictie- en ­‘referred pain’ door prikkeling van sympathische
defecatiestoornissen. Mogelijke neurologische syn- zenuwvezels.
dromen zijn een radiculair syndroom, neurogene Een cervicaal radiculair syndroom, met uitstra-
claudicatio intermittens, en ruggenmergsyndromen, ling van de pijn in een arm, komt minder vaak cer-
variërend van een myelopathie met loopstoornissen vicaal voor (zie tabel 12.2). Ook hierbij is de meest
336 ne u ro l o g i e

voorkomende oorzaak een HNP. Thoracale radicu- onder het niveau van een lokale ruggenmergcom-
laire syndromen zijn zeldzaam en berusten meestal pressie. (Bij volledige uitval spreken we van een
op andere oorzaken dan een HNP. Omdat het thora- dwarslaesie.) Een myelopathie door pathologie van
cale spinale kanaal vrijwel geheel gevuld wordt door de thoracale ­wervelkolom is zeldzaam. De meest
het myelum kan door comprimerende laesies behalve voorkomende vorm is de cervicale spondylotische
een radiculair syndroom ook snel een myelumsyn- myelopathie door een stenose van het cervicale spi-
droom ontstaan. nale kanaal die het gevolg is van artrose van de in-
tervertebrale gewrichten gevormd door de disci met
28.2.2 Neurogene claudicatio intermittens aanliggende dekplaten. De belangrijkste klachten
Neurogene claudicatio intermittens is een klinisch zijn paresthesieën in de armen en loopstoornissen.
syndroom dat wordt veroorzaakt door vernauwing De vaardigheid van de handen is vaak verminderd,
(stenose) van de lumbale wervelkolom. De klach- zich uitend in problemen met het hanteren van
ten bestaan uit pijn, tintelingen of vermoeidheid in ­bestek, schrijven en vast- en losmaken van knoopjes
beide benen die ontstaan bij het lopen. De klach- of veters. Het lopen gaat met kleine pasjes, stijve
ten verminderen door zitten of vooroverbuigen, benen en een breed gangspoor. Er is vaak een impe-
bijvoorbeeld door over een hek te leunen, in voor- ratieve mictiedrang.
overgebogen houding door te lopen leunend op een Bij onderzoek is er hyperreflexie aan armen en
winkelwagentje of rollator, of door te fietsen. De pijn benen, met pathologische voetzoolreflexen. Aan de
wordt vaak aangegeven in het dermatomale uitstra- armen komen soms ook perifere motorische uit-
lingspatroon van een wortel (meestal L5 of S1), maar valsverschijnselen voor en uitval van een of meer
minder duidelijk dan bij een radiculair syndroom. spierrekkingsreflexen. Vaak zijn er gnostische sensi-
Een enkele keer zijn de klachten in één been geloka- biliteitsstoornissen aan armen en benen.
liseerd. In de loop van maanden tot jaren wordt de Pijnklachten in nek en armen treden zelden
loopafstand waarop de klachten ontstaan geleidelijk op bij een cervicale spondylotische myelopathie en
korter. Het neurologisch onderzoek, inclusief wor- doen een andere oorzaak vermoeden, zoals een grote
telprikkelingsproeven, levert vaak geen afwijkingen ­mediane HNP met myelumcompressie, tumor, infec-
op. Bij herhaling van het onderzoek na een afstand tie of trauma.
lopen waarbij klachten ontstaan kan men soms een
parese van voetheffers (L5) of -strekkers (S1) vinden 28.2.4 Dwarslaesie
of uitval van kniepees- of achillespeesreflexen. Bij volledige uitval van alle functies onder het ­niveau
Door de aard van de onderliggende pathologie van een ruggenmerglaesie spreken we van een
(degeneratieve afwijkingen van de wervelkolom) zijn dwarslaesie; een complete dwarslaesie als de hele
patiënten met neurogene claudicatie van oudere leef- dwarsdoorsnee van het ruggenmerg getroffen is, een
tijd (> 55 jaar). De differentiële diagnose wordt dan partiële dwarslaesie bij een deel daarvan. De klinische
ook vooral bepaald door andere aandoeningen van de verschijnselen zijn besproken in paragraaf 21.2.2.
oudere leeftijd. Vasculaire claudicatio intermittens Een dwarslaesie kan het uiteindelijke gevolg
(‘etalagebenen’) is daarvan de belangrijkste. Hierbij zijn van een langzaam progressieve myelumcom-
heeft de pijn geen radiculair uitstralingspatroon, maar pressie door bijvoorbeeld spondylartrose of een
is deze meer krampend van karakter en verdwijnt spinaal ­meningeoom, maar dat is door vroege
hij bij simpelweg stilstaan. Andere aandoeningen ­diagnostiek en behandeling ongewoon. Vaak gaat
zijn artrose van heupgewrichten en knieën. Bij het het om (sub)acute pathologie, zoals traumatische
­lichamelijk onderzoek is het belangrijk te kijken naar wervelkolomletsels, wervelinzakking door een me-
arteriële pulsaties in de benen, trofische stoornissen tastase of infectie, of als complicatie van operaties
aan de onderbenen en naar bewegingsbeperking van waarbij door manipulatie letsel aan het ruggenmerg
heupen en knieën. kan ontstaan. Bij een cervicale spondylartrotische
stenose kan soms acuut een cervicale dwarslaesie
28.2.3 Myelopathie ontstaan door een relatief licht trauma, bijvoor-
Myelopathie is een algemene term voor de incom- beeld door de retroflexie van de nek bij een val op
plete uitval van motorische en sensibele functies het aangezicht.
28 Wervel kol om, wortel s en ru ggenmerg 337

Neurologische syndromen van wortels en 28.3.1 Degeneratieve veranderingen in de


ruggenmerg wervelkolom en aspecifieke pijn in rug of nek
Bij iedereen doen zich in de loop van het volwassen
radiculopathie leven bepaalde veranderingen voor in de wervelkolom.
• uitstralende pijn in het bijbehorende dermatoom Hoewel de meeste daarvan beschouwd moeten wor-
• uitvalsverschijnselen in de distributie van de den als normale verouderingsverschijnselen, worden
wortel ze vaak aangeduid met de term degeneratieve verande-
• meestal lumbosacraal, minder vaak cervicaal ringen. Die veranderingen beginnen vaak in de discus,
• hernia nuclei pulposi is de meest voorkomende met verzwakking van de anulus fibrosus, waardoor de
oorzaak tussenwervelschijven gaan uitpuilen en hoogte verlie-
zen. Andere veranderingen zijn artrose van de facet-
neurogene claudicatio intermittens
gewrichten, met botappositie (osteofytvorming) en van
• pijn en zwakte na een bepaalde afstand lopen,
de articulatievlakken tussen de wervellichamen, met
verlicht door vooroverbuigen
osteo­fytvorming aan de wervelranden. Minder vaak
• soms spierzwakte en reflexafwijkingen bij on­der­
ontstaat een spondylolisthesis, het naar voren schui-
zoek na provocatie klachten
ven van een wervel ten opzichte van de wervel eronder
• oorzaak is lumbale kanaalstenose door artroti-
door verzwakking van ligamenten, vrijwel altijd op de
sche afwijkingen
niveaus L4-5 en L3-4 (figuur 28.2). Bij de meeste men-
myelopathie sen leiden deze veranderingen niet tot neurologische
• cervicale spondylotische myelopathie: paresthe- ziektebeelden. Soms is dat echter, door compressie
sieën in de armen, verminderde vingervaar- van wortels of ruggenmerg, wel het geval (paragrafen
digheid, piramidale loopstoornissen en im­­pe­­­- 28.3.2 en 28.3.3).
ratieve mictiedrang De rol van deze veranderingen bij het ontstaan van
• oorzaak cervicale kanaalstenose door artroti- pijn in de rug of nek is niet eenduidig. Degeneratieve
sche afwijkingen veranderingen komen tussen het 40e en 50e jaar bij
meer dan de helft van de bevolking voor en op de leef-
dwarslaesie
tijd van 60 jaar bij vrijwel iedereen, terwijl de meeste
• partiële of volledige uitval van motoriek en
van deze mensen geen klachten hebben. Bovendien
gevoel onder het niveau van de laesie
zijn de pijnklachten vaak in perioden aanwezig, terwijl
• vaak met mictie- en defecatiestoornissen
de ‘­afwijkingen’ van de wervelkolom niet veranderen
• traumatisch wervelkolomletsel en wervelinzak-
of, in de loop van jaren, juist toenemen. Zowel bij
king door metastasen zijn meest voorkomende
acute als chronische pijn in de rug en nek spelen waar-
oorzaken
schijnlijk letsels van ligamenten en spieren, die niet
met beeldvorming zichtbaar zijn, een belangrijke rol.
Mogelijk zijn ook niet-­mechanische factoren van be-
28.3 Afwijkingen aan de wervelkolom lang. Patiënten met vaak recidiverende of langdurige
De meest voorkomende ‘afwijkingen’ van de wervelko- rugpijn beoordelen hun werk vaker ­negatief, scoren
lom zijn de zogenoemde degeneratieve veranderingen hoger op schalen voor angst, depressie en hypochon-
die in de loop van het leven optreden. Neurologische drie, roken en drinken meer, hebben vaker hoofdpijn
complicaties komen slechts bij een minderheid van de en zijn vaker gescheiden dan een vergelijkbare groep
mensen met degeneratieve veranderingen voor, maar mensen zonder rugklachten. Hoewel het mogelijk is
zijn door de hoge prevalentie van die veranderingen dat deze verschillen door de rugpijn veroorzaakt wor-
toch niet zeldzaam. Na degeneratieve veranderingen den, is het aannemelijker dat psychosociale factoren
van de wervelkolom komen traumatische afwijkin- mede bepalen hoe mensen omgaan met de rugpijn die
gen en tumormetastasen het meest voor. Deze zijn iedereen wel eens heeft.
besproken in respectievelijk paragrafen 21.2 en 22.4. Voor dergelijke pijn waarvoor geen oorzaak
In deze paragraaf wordt verder aandacht besteed aan aanwijsbaar is, worden de termen aspecifieke lage-
enkele ontstekingsziekten en congenitale afwijkingen rugpijn en aspecifieke nekpijn gebruikt. Het gaat
van de wervelkolom. om een belangrijk probleem: de prevalentie van
338 ne u r ol o g ie

A D

B C

Figuur 28.2 Zogenoemde degeneratieve veranderingen in de lumbosacrale wervelkolom. Hoogteverlies en uitpuilen van de discus
L4-L5 (A). Vernauwing van de laterale recessus, vooral rechts (pijl), door artrose van de facetgewrichtjes (B); vergelijk met de laterale
recessus een wervelniveau hoger bij dezelfde patiënt (C). Spondylolisthesis met lokale vernauwing van het wervelkanaal. De wervel L4
(met bovenliggende wervels) is ten opzichte van L5 naar voren afgeschoven (D).

lagerugpijn is 10% en meer dan 80% van de wes- worden respectievelijk de termen spit (in Vlaande-
terse bevolking maakt minimaal één periode mee ren verschot) en stijve nek gebruikt.
met hevige rugklachten. Chronische rugpijn is een Episoden van aspecifieke lagerugpijn of nekpijn
belangrijke oorzaak van ziektelast en arbeidsonge- hebben vaak een minder acuut begin en een langere
schiktheid. duur dan bij spit of een stijve nek, en bij veel ­patiënten
Aspecifieke lagerugpijn ontstaat soms acuut, zijn de klachten chronisch, met wisselingen in ernst
bij opkomen uit bukkende houding of iets optil- in de loop van maanden of jaren. Bij elke episode van
len. De pijn is hevig en de patiënt kan de rug niet lagerugpijn of nekpijn moet je bedacht zijn op spe-
draaien of buigen. Behalve deze verminderde be- cifieke pathologie van de wervelkolom bij bepaalde
weeglijkheid is er een verstreken lumbale lordose omstandigheden of symptomen, ook als er (nog)
en soms ook een scoliose. Er zijn per definitie geen geen radiculair syndroom of ruggenmergsyndroom is
andere afwijkingen bij onderzoek, met name geen (tabel 28.2). Als dergelijke omstandigheden en symp-
tekenen van radiculaire prikkeling en geen radicu- tomen ontbreken is aanvullend onderzoek niet nodig.
laire uitvalsverschijnselen. Binnen een paar dagen De vaak bij beeldvorming gevonden degeneratieve
treedt duidelijke verbetering op en binnen een of veranderingen in de wervelkolom zijn immers niet
twee weken is de pijn weer verdwenen. Soortgelijke van diagnostisch belang en zijn ook niet bepalend
klachten komen ook voor in de nek. Meestal ont- voor het verdere beleid.
staat de nekpijn minder acuut ­(patiënten worden er De behandeling van aspecifieke rug- of nekpijn
vaak ’s ochtends mee wakker), het beloop is als bij de bestaat uit uitleg over de onschuldige aard van de aan-
rugpijn. Voor deze vormen van rugpijn en ­nekpijn doening en de aanmoediging zo veel als mogelijk te
28 Wervel kol om, wortel s en ru ggenmerg 339

Tabel 28.2 Alarmsymptomen bij rugpijn 28.3.2 Hernia nuclei pulposi (HNP)
Een hernia nuclei pulposi is het uitpuilen van discus-
algemeen • klachten in aansluiting op trauma
materiaal buiten de anulus fibrosus. Discusdegenera-
• kanker in de voorgeschiedenis
tie leidt tot scheurtjes in de anulus fibrosus waardoor
• langdurig gebruik van corticosteroïden
een deel van de nucleus pulposus naar buiten kan
• osteoporose treden (protrusie) en zelfs van de discus los in de
• leeftijd > 70 jaar epidurale ruimte kan komen te liggen (sekwester).
• operatie aan de wervelkolom in afge- Deze herniatie kan gepaard gaan met voorbijgaande
lopen jaar rugpijn en als het discusmateriaal neurale structuren
• urineweginfectie of sepsis comprimeert met een radiculair syndroom of (zeldza-
• immuundeficiëntie mer) een myelumsyndroom.
• i.v. drugsgebruik Lumbaal en cervicaal is de binnenbekleding van
• onverklaarde koorts het spinale kanaal net lateraal van het ligamentum
longitudinale posterius relatief zwak. Daardoor ont-
• gewichtsverlies
staan de meeste HNP’s mediolateraal in het ­kanaal,
neurologisch* • ernstige (MRC-graad ≤3) of progres-
juist daar waar de wortel die iets daarboven de
sieve motorische uitval
­duraalzak verlaten heeft naar lateraal afwijkt om cau-
• gevoelsstoornissen in billen of progres-
sieve gevoelsstoornissen
daal van het aangedane discusniveau naar buiten te
treden via het foramen intervertebrale (figuur 28.3).
• mictie- en defecatiestoornissen
Zo veroorzaakt een HNP van de discus L4-5 rechts
• kort bestaande tekenen van myelum-
bij de meeste patiënten een radiculair syndroom L5
compressie
rechts, en een HNP van de discus C5-6 links een
* Radiculaire prikkeling met geringe uitvalsverschijnselen is ­radiculair syndroom C6 links. In zeldzame gevallen
op zichzelf geen alarmsymptoom.
bevindt een lumbosacrale HNP zich nog meer late-
raal, in of zelfs buiten het foramen intervertebrale.
bewegen (patiënten zijn vaak bang hierdoor schade te In dat geval ontstaat bij een HNP L4-5 een radiculair
veroorzaken) en de dagelijkse bezigheden zo snel moge- syndroom L4.
lijk te hervatten. Vaak is voor een korte periode pijnstil- Een mediane HNP komt minder vaak voor van-
ling nodig, met paracetamol, eventueel in combinatie wege het sterke ligamentum longitudinale posterius.
met een NSAID en soms ook een opioïde. Fysiothera- Bij een lumbosacrale mediane HNP staat rugpijn
pie kan soms zinvol zijn bij het mobiliseren, waarbij het
vooral gaat om houdingsadviezen en oefentherapie. Figuur 28.3 Achteraanzicht van de lumbosacrale wervelkolom
(de wervelbogen zijn weggenomen), waarin de relatie tussen de
Aspecifieke nek- en rugpijn wortels en twee mediolaterale HNP’s en een laterale HNP wordt
aangegeven.
algemeen
• komt veel voor
• beperkte relatie met degeneratieve verande- wervel L4
ringen van de wervelkolom wortel L4
• bij chronische klachten kunnen psychosociale
omstandigheden een rol spelen
symptomen hernia’s
wervel L5
• acute niet-uitstralende pijn lumbaal of cervicaal
wortel L5
• verminderde beweeglijkheid wervelkolom, soms
met verstreken lordose of scoliose
aanvullend onderzoek
wortel S1
• is alleen nodig bij alarmsymptomen (tabel 28.2)
behandeling wortel S2
• geruststelling, pijnstilling, mobilisatie
340 ne u r o l o g ie

zonder radiculaire klachten op de voorgrond. Omdat nodig als er alarmsymptomen zijn (tabel 28.2) en bij
het lumbosacrale spinale kanaal relatief ruim is patiënten bij wie vanwege het uitblijven van herstel
(onder niveau L1/L2 bevat het immers geen ruggen- met conservatieve behandeling een operatie wordt
merg meer, alleen wortels; zie figuur 15.3) ontstaat er overwogen.
niet snel compressie van wortels, tenzij de protrusie Met MRI kunnen een eventuele HNP en de ana-
of de sekwester erg groot is. Dan kan een dubbelzij- tomische relatie daarvan met de wortels zichtbaar
dig ­radiculair syndroom S1 ontstaan, of zelfs uitval ­gemaakt worden (figuur 28.4). Bovendien zijn op een
van alle sacrale wortels, inclusief mictie- en defecatie- MRI ook eventuele andere oorzaken voor een radi-
stoornissen: het caudasyndroom. In het cervicale spi- culopathie zichtbaar, zoals metastasen of een disci-
nale kanaal is relatief minder ruimte, en daar kan een tis. Er kunnen echter ook afwijkingen gezien worden
grote mediane HNP al snel tot myelumcompressie die niet aan de klachten kunnen worden gerelateerd,
leiden met een progressieve cervicale myelopathie en zoals een HNP op een asymptomatisch niveau en
radiculaire verschijnselen op het niveau van de HNP spondylotische veranderingen. Een operatie kan
(paragraaf 28.3.3). ­alleen overwogen worden als de op een MRI aange-
Thoracale HNP’s zijn zeer zeldzaam, omdat dit toonde wortelcompressie de klinische verschijnselen
deel van de wervelkolom veel minder mobiel is dan de kan verklaren.
lumbale en cervicale wervelkolom en daardoor min- Als MRI-onderzoek niet mogelijk is wordt een CT
der degeneratie van tussenwervelschijven laat zien; ze gemaakt. Als MRI of CT geen verklaring geeft voor het
kunnen leiden tot myelumcompressie. radiculair syndroom moet ander aanvullend ­onderzoek
Bijna alle HNP’s worden in de loop van weken tot overwogen worden, zoals MRI van de plexus, liquor-
maanden door ontstekingsreacties weer opgeruimd; onderzoek of elektromyografie en zenuwgeleidingson-
de sekwesters, die geen voeding meer krijgen vanuit derzoek (zie paragraaf 12.5).
de dekplaten van de aanliggende wervels, nog eerder
dan de protrusies. Behandeling
Bij het ontstaan van de radiculaire pijn moe- Bij 90% van de patiënten met een radiculair syn-
ten meerdere mechanismen een rol spelen. Er is droom door een HNP herstellen de klachten spon-
wel een relatie tussen de mate van compressie en taan binnen zes tot twaalf weken. Dat wil niet zeggen
de intensiteit van pijn, maar die relatie is niet abso- dat de klachten niet zeer hinderlijk en invaliderend
luut. Veel mensen bij wie wortelcompressie op een kunnen zijn. De behandeling bestaat uit voorlichting
MRI zichtbaar is hebben geen pijnklachten. Aan de over de aard van de aandoening en het te verwachten
andere kant zijn er veel patiënten die ondanks met beloop, en pijnstilling. Zeker in het begin is daarvoor
MRI aangetoonde chirurgische decompressie van de meestal een combinatie nodig van paracetamol en een
wortel chronische radiculaire pijn blijven houden. Er NSAID, soms aangevuld met een opioïde. Pijnstil-
wordt daarom aangenomen dat ook ontstekingsreac- ling met injecties rond de wortel kan een kortdurend
ties een rol spelen bij het ontstaan en onderhouden ­effect hebben maar heeft geen invloed op het herstel.
van de pijn. Hetzelfde geldt voor injecties van corticosteroïden
In Nederland ontwikkelen vijf per 1000 personen rond de wortel.
per jaar klachten van uitstralende pijn in een been De patiënt wordt geadviseerd zo veel als mo-
met of zonder uitvalsverschijnselen ten gevolge van gelijk is te bewegen. Het kan comfortabel zijn om
een lumbosacrale HNP, vaak van de discus L4-5 of in de acute fase zo nu en dan een paar uur rust te
L5-S1, soms van de discus L3-4 en zelden van disci op nemen. Een ­dagenlange tot weken durende bedrust-
hooglumbaal en thoracaal niveau. De incidentie van kuur heeft echter geen effect op het herstel. De rol
cervicale HNP’s is lager dan die van lumbosacrale van fysiotherapie is beperkt. Patiënten met ernstige
HNP’s. klachten en angst om te bewegen kunnen met hulp
van de fysiotherapeut gemobiliseerd worden, waarbij
Aanvullend onderzoek het met name gaat om houdingsadviezen en oefen-
Bij patiënten jonger dan 50 jaar die verder gezond zijn therapie, niet om manipulaties van of tractie aan de
berust pijn in de rug of nek met een radiculair syn- wervelkolom. Er is geen ­bezwaar tegen het hervatten
droom vrijwel nooit op een andere aandoening dan van werkzaamheden zodra de patiënt zich daartoe in
een HNP. Aanvullend onderzoek is dan ook ­alleen staat acht.
28 Wervel kol om, Wortel s en ru ggenmerg 341

A B

Figuur 28.4 MRI van de lumbosacrale wervelkolom. A Transversale T2-gewogen scan: sterke uitpuiling van de tussenwervelschijf L5-S1.
B Axiale T1-gewogen scan: de hernia comprimeert de wortel S1 links (S1 rechts wordt door een pijl aangegeven).

Zoals gezegd herstellen de meeste patiënten in de De standaardoperatie bij een lumbosacrale HNP is
eerste zes tot twaalf weken. Maar ook na die periode de posterieure unilaterale microdiscectomie. Hierbij
kunnen patiënten die nog steeds klachten hebben wordt aan de kant van de klachten de lange rugspier
met conservatieve maatregelen verder herstellen. Met naar lateraal verplaatst, waarna het ligamentum flavum
een operatie (zie hierna) bij deze patiënten met een wordt geopend, soms met het gedeeltelijk wegnemen
lumbosacraal radiculair syndroom is er wel snellere van de overliggende wervelboog; vervolgens wordt de
afname van de pijn in het been en sneller herstel van gecomprimeerde wortel aangetroffen en kan de HNP
paresen en gevoelsstoornissen, maar zijn er na een worden verwijderd, zonder de gehele tussenwervel-
jaar geen verschillen meer tussen geopereerde en schijf te verwijderen.
niet-geopereerde patiënten. Dus ook na twaalf weken Omdat het cervicale spinale kanaal goeddeels op-
kan het de moeite waard zijn een operatie uit te stel- gevuld wordt door het ruggenmerg wordt bij cervicale
len, tenzij de klachten ‘onhoudbaar’ zijn en leiden tot HNP’s meestal een anterieure discectomie toegepast.
langdurige (> 6 maanden) invaliditeit. De keuze voor Via de voorste halsdriehoek wordt mediaal van de a.
een operatie is dus vooral aan de goed geïnformeerde carotis het spatium prevertebrale opgezocht en de
patiënt. gehele tussenwervelschijf verwijderd tot op de dura
De operatieve behandeling van een radiculair en de wortel. Omdat de gehele tussenwervelschijf
syndroom door een HNP is gericht op afname van de wordt verwijderd wordt vaak een kooitje van kunststof
uitstralende pijn in been of arm en op herstel van even- (‘cage’) geplaatst, waarna de wervels aan elkaar vast
tuele uitvalsverschijnselen. De operatie is niet effectief groeien.
voor het verlichten van rug- of nekpijn; een HNP met Nagenoeg 95% van de patiënten die geope-
alleen rug- of nekpijn is dan ook geen operatie-indicatie. reerd worden aan een mediolaterale HNP (de meest
342 ne u r o l o g ie

v­ oorkomende), is op korte termijn tevreden over het Hoewel in sommige gevallen een congenitaal nauw
­resultaat; de pijn in been of arm is verdwenen en in wervelkanaal predisponeert voor een symptomati-
de loop van de eerste maanden treedt ook functie- sche stenose (bijvoorbeeld bij dwerggroei), ontstaan
herstel op. Een deel van de patiënten met een lum- de meeste wervelkanaalstenosen enkel op grond van
bosacrale HNP krijgt of houdt rugpijn en bij 5 tot spondylartrose. De meeste patiënten presenteren zich
15% ontstaan recidiefklachten binnen twee jaar na dan ook op oudere leeftijd (> 55 jaar).
operatie, passend bij een nieuwe HNP op dezelfde Bij een lumbale kanaalstenose leidt artrose van
plaats. Uiteindelijk is na twee jaar 80 tot 85% van de de facetgewrichten en dekplaten met osteofytvor-
patiënten tevreden. De resterende patiënten hebben ming eerst tot vernauwing van de laterale recessus,
persisterende klachten en zijn vaak blijvend arbeids- later ­gevolgd door vernauwing van de rest van het
ongeschikt. spinale kanaal met compressie van wortels die uit-
Uit het voorgaande is duidelijk dat er in de vroege treden onder het niveau van compressie. Bij retro-
fase van een lumbosacraal of cervicaal radiculair syn- flexie neemt de compressie toe en wordt bovendien
droom door een HNP vrijwel nooit een indicatie is de epidurale veneuze plexus gestuwd, waardoor de
voor neurochirurgisch ingrijpen. In een paar situaties klachten verergeren. Bij flexie neemt de compressie
is er echter een spoedindicatie voor operatie: bij een af en wordt de veneuze stuwing opgeheven, met ver-
caudasyndroom, bij een progressieve parese in het lichting van de klachten. De automatisch aangeno-
verzorgingsgebied van de betreffende wortel en bij men voorovergebogen houding leidt tot een grotere
verschijnselen van cervicale of thoracale ruggenmerg- loopafstand, maar kan op den duur ook leiden tot een
compressie. lumbale spinale deformiteit zoals een ­kyfose of een
scoliose of zelfs een spondylolisthesis, met verdere
Hernia nuclei pulposi toename van de stenose.
Een cervicale kanaalstenose wordt vooral bepaald
algemeen door osteofytvorming aan de rand van wervellicha-
• een HNP is een uitpuiling van discusmateriaal men ter plaatse van dekplaten en facetgewrichten,
buiten de anulus fibrosus maar ook door hypertrofie van het ligamentum fla-
• mediaal: meestal alleen lokale pijn; lateraal: vum. De stenose leidt compressie van het cervicale
wortelcompressie met radiculair syndroom; myelum met uiteindelijk een myelopathie. Ook
HNP is niet altijd symptomatisch cervicaal leidt een voorovergebogen houding tot
verlichting van de klachten. Hierdoor verdwijnt de
aanvullend onderzoek
lordose en kan uiteindelijk zelfs een cervicale kyfose
• alleen nodig bij alarmsymptomen (tabel 28.2)
ontstaan, die weer leidt tot verdere toename van de
of bij overwegen operatieve behandeling
artrose.
• MRI is onderzoek van keuze
behandeling Aanvullend onderzoek
• meestal spontaan herstel binnen zes tot twaalf Wervelkanaalstenosen zijn goed zichtbaar te maken
weken met MRI (figuur 28.5). Vooral op sagittale en axiale
• bewegen naar vermogen, pijnstilling T2-opnamen, waar de liquor een hoge signaalinten-
• operatie overwegen bij langdurige klachten siteit heeft en de obliteratie van de liquorruimten
• spoedindicaties voor operatie: caudasyndroom, goed zichtbaar is. Voor het beoordelen van eventuele
myelumcompressie (cervicaal), progressieve chirurgische behandeling zijn soms aanvullende con-
parese ventionele röntgenopnamen nodig.

Behandeling
28.3.3 Wervelkanaalstenose Beide stenosen kunnen vaak neurochirurgisch
Door degeneratieve veranderingen van de wervelko- ­behandeld worden met een posterieure decompres-
lom kunnen stenosen ontstaan van het wervelkanaal sie, waarbij een of meer wervelbogen en het gehyper-
met compressie van wortels of ruggenmerg. Deze ste- trofieerde ligamentum flavum verwijderd worden. Bij
nosen komen met name cervicaal en ­lumbaal voor. de lumbale kanaalstenose is de operatie gericht op
28 Wervel kol om, Wortel s en ru ggenmerg 343

A C

Figuur 28.5 MRI van de lumbosacrale wervelkolom van een patiënt met neurogene claudicatio. A Sagittale doorsnede. Er is een
afname van de voor-achterwaartse wijdte van het wervelkanaal bij L4-5 (en in mindere mate bij L3-4), niet alleen van voren uit (discus-
prolaps), maar ook van achteren (facetartrose en ligamentverdikking). B en C Axiale doorsneden. Het wervelkanaal is bij L4-5 (B)
duidelijk nauwer dan bij L2-3 (C); het gaat om het centrale grijs-witte driehoekje (pijlen).

verlichting van de claudicatieklachten, wat bij slechts op korte termijn, de noodzaak tot chirurgische inter-
65% resulteert in een klinisch relevante langere loop- ventie groter dan bij een lumbale kanaalstenose met
afstand, terwijl 85% tevreden is over de pijnvermin- alleen een loopbeperking na 500 meter. Bij een cer-
dering in de benen. Hoewel met een conservatief vicale myelopathie is de operatie gericht op het voor-
beleid de klachten zeker niet verbeteren (in tegen- komen van verdere achteruitgang; verbetering van
stelling tot die bij vasculaire claudicatie), is afwach- klachten komt soms wel voor, maar mag niet ver-
ten gerechtvaardigd als de klachten gering zijn en de wacht worden.
patiënt met hulpmiddelen op hoge leeftijd (rollator, Voor beide stenosen geldt dat wanneer er eenmaal
stok) een goede kwaliteit van leven behoudt. een spinale deformiteit ontstaan is een operatieve
Natuurlijk is bij een cervicale myelopathie, met ingreep complexer wordt en met meer complicaties
risico op ernstige neurologische functiestoornissen gepaard kan gaan.
344 ne u r o l o g ie

Wervelkanaalstenosen ontstaan. Bij rug- of nekpijn na een klein trauma moet


een wervelfractuur worden uitgesloten.
algemeen
• ontstaan door artrose van facetgewrichten en Bacteriële spondylodiscitis
wervels Spinale infecties kunnen ontstaan door hematogene
verspreiding van een infectie elders in het lichaam en
lumbaal
door operaties in het kleine bekken of spinale operaties.
• manifesteert zich met langzaam progressieve
Inflammatoire darmziekten, diabetes, immuundefi-
neurogene claudicatio intermittens
ciëntie en drugsgebruik zijn risicofactoren. De meest
• operatie kan loopafstand doen toenemen en
voorkomende verwekkers zijn Staphylococcus aureus en
pijn verminderen
E. coli. Vooral bij Afrikaanse immigranten moet ook
cervicaal altijd aan M. tuberculosis gedacht worden. De bacteriële
• manifesteert zich met langzaam progressieve ontsteking begint vaak in de discus en de aanliggende
cervicale myelopathie dekplaten (spondylodiscitis), met hevige rug- of nekpijn,
• soms acute klinische verergering door sterke koorts en soms verschijnselen van sepsis. Bij destructie
retroflexie bij trauma van de dekplaten kan een osteomyelitis van het wervel-
• met operatie kan verdere verslechtering voor- lichaam ontstaan met inzakking, eventueel met wortel-
komen worden of myelumcompressie. Wortel- en myelumcompressie
kunnen ook ontstaan door epidurale uitbreiding van
de infectie (epiduraal abces). Een tuberculeuze spon-
28.3.4 Ontsteking dylitis is primair een osteomyelitis, vaak met inzakking
en kyfose (ziekte van Pott). Met MRI worden specifieke
Reumatoïde artritis ­afwijkingen gezien. Na afname van bloed en punctie van
Hierbij zijn na de kleine handgewrichten de inter- het geïnfecteerde gebied voor kweken wordt antibiotisch
vertebrale gewrichten van de halswervelkolom het behandeld. Bij compressie van myelum of wortels wordt
vaakst aangedaan. Door gewrichtsdestructie en laxi- decompressie verricht en zo nodig stabilisatie van de
teit van ligamenten wordt het C1-2-gewricht onstabiel, wervelkolom. De prognose is goed mits er geen volle-
met intermitterende myelumcompressie als gevolg. dige uitval van de wortel of ruggenmerg bestaat voor de
­Myelumcompressie kan ook ontstaan door granulatie- ingreep. Bij de meeste patiënten is een neurochirurgi-
weefsel (pannus) hoogcervicaal. Behandeling ­bestaat sche interventie niet nodig en ontstaat er spontane fusie
uit fixatie van de aangedane wervels, soms aan het en ankylose van de geïnfecteerde benige elementen.
achterhoofd, waarna de pannus na verloop van maan-
den verdwijnt; bij ernstige neurologische uitval moet Ontstekingen van de wervelkolom
de pannus chirurgisch worden verwijderd.
reumatoïde artritis
Spondylitis ankylopoetica (ziekte van Bechterew) • subluxaties door laxiteit C1-2, granulatieweefsel
De eerste verschijnselen beginnen rond het 20e, zelden hoogcervicaal met (intermitterende) myelum-
na het 45e jaar. Het begin is sluipend en de belangrijk- compressie
ste klacht is aanvankelijk vooral ochtendstijfheid. Ook • soms operatie nodig
uitstralende pijn in beide bovenbenen komt voor. De
ziekte van Bechterew
diagnose moet vooral overwogen worden als in de voor-
• verstijving wervelkolom
geschiedenis uveïtis, de ziekte van Reiter, de ziekte van
• fracturen kunnen door gering trauma ontstaan
Crohn, psoriasis of een zogenoemde reactieve artritis
voorkomt. De BSE is vaak verhoogd en 90% van de bacteriële spondylodiscitis
patiënten heeft HLA-type B27. De aandoening veroor- • lokale rugpijn en koorts
zaakt een geleidelijke verstijving van de wervelkolom • meestal Staphylococcus aureus
door botvorming over tussenwervelschijven heen (an- • diagnostiek met MRI en gerichte punctie voor
kylose). De voorkeursplaatsen zijn het sacro-iliacale (SI) kweek
gewricht en de thoracolumbale wervelkolom. Kleine • antibiotische behandeling; soms chirurgische
trauma’s kunnen fracturen veroorzaken van waaruit decompressie en stabilisatie
een epidurale bloeding met myelumcompressie kan
28 Wervel kol om, Wortel s en ru ggenmerg 345

28.3.5 congenitale deformaties uitzakken (descensus) van de cerebellaire tonsillen in


Congenitale deformiteiten zijn zeldzaam. Ze kunnen het achterhoofdsgat. Er worden verschillende typen
gepaard gaan met ernstige neurologische functiestoor- onderscheiden, op grond van de mate van indaling
nissen. De bekendste zijn spina bifida (zie paragraaf van de tonsillen en de mate waarin ook de hersen-
36.1), de cervicothoracale kyfoscoliose die bij neuro- stam, het cerebellum en de vierde ventrikel naar
fibromatose kan voorkomen (zie paragraaf 36.5.1) en beneden verplaatst zijn (figuur 28.6). De incidentie
craniocervicale instabiliteit door ligamentaire aandoe- wordt geschat op een à twee op de 1000 geboorten.
ningen die kunnen voorkomen bij een aantal conge- Bij spina bifida is de incidentie ongeveer drie keer zo
nitale syndromen (zoals het syndroom van Down). De hoog (zie paragraaf 36.1). De indaling van de cerebel-
craniocervicale deformiteit van Arnold-Chiari wordt laire tonsillen in het achterhoofdsgat is vaak asympto-
hieronder besproken. De klinische manifestaties vari- matisch en wordt weleens als toevalsbevinding op een
eren van een geringe standsafwijkingen tot ernstige Mri gezien. Bij verdere indaling wordt de symptoma-
neurologische functiestoornissen, afhankelijk van de tologie bepaald door een combinatie van afwijkingen
locatie van maximale compressie of beschadiging. in cerebellum, hersenstam en ruggenmerg.
Ongeveer een derde van de patiënten krijgt in de
28.4 PrimAire ruggenmergPAthologie loop van het leven pijn in het achterhoofd of de nek.
Na bovenstaande frequent voorkomende externe De pijn kan verergeren door nekbewegingen. Hoes-
factoren vanuit de wervelkolom, zijn er ook aandoe- ten of persen kan kortdurende hevige hoofdpijnaan-
ningen van wortels en ruggenmerg met omringende vallen veroorzaken. Ongeveer 20% van de patiënten
vliezen die neurologische ziektebeelden kunnen ver- klaagt over evenwichtsstoornissen, doofheid, hees-
oorzaken. Het gaat hierbij vooral om extramedullaire heid of problemen ten gevolge van hersenzenuwuit-
tumoren (meningeoom), intramedullaire tumoren val. Het beeld van een myelopathie staat bij ongeveer
(ependymoom, astrocytoom, intramedullaire meta- 40% van de patiënten op de voorgrond. in de meeste
stasen) en tumoren uitgaande van wortels (schwan- gevallen ontstaan de myelumverschijnselen door een
noom, neurofibroom). Deze spinale tumoren zijn begeleidende syringomyelie (paragraaf 28.4.2). Ern-
besproken in hoofdstuk 22. Daarnaast is er nog een stige malformaties zijn vaak gecombineerd met een
groot aantal zeldzamere aandoeningen, waarvan er hydrocefalus, spina bifida en afwijkingen aan de sche-
hier twee besproken worden. delbasis. De beste methode om de malformaties aan
te tonen is Mri.
28.4.1 Arnold-chiari-malformaties Behandeling is zelden geïndiceerd, ook niet bij
De Arnold-Chiari-malformaties vormen een groep nekpijn. Bij toename van de neurologische uitvals-
van congenitale malformaties van de achterste sche- verschijnselen door compressie van de hersenstam
delgroeve met als gemeenschappelijk kenmerk het of het hoogcervicale ruggenmerg, eventueel met

Figuur 28.6 Arnold-Chiari-malformatie. Midsagittale T2-gewogen opname van de craniocervicale overgang. De cerebellaire tonsillen
staan te laag en reiken tot halverwege de dens.
346 NE u r O l O g i E

bijkomende syringomyelie (paragraaf 28.4.2) en bij


het ontstaan van een hydrocefalus, kan het operatief
verruimen van het achterhoofdsgat met een verwij-
dingsplastiek van de dura, soms met resectie van een
deel van de laag hangende tonsillen, de klachten ver-
minderen of stabiliseren.

28.4.2 intramedullaire holtevorming


(syringomyelie)
Syringomyelie is een cysteuze holtevorming (syrinx)
in het ruggenmerg. De zeldzame aandoening is
meestal idiopathisch, vaak in combinatie met een
Arnold-Chiari-malformatie (paragraaf 28.4.1). Een
syrinx kan ook ontstaan bij ruggenmergtumoren en
na traumatische ruggenmergletsels. De afwijkingen
ontstaan waarschijnlijk door een lokale stoornis in
Figuur 28.7 Syringomyelie. Midsagittale T2-gewogen opname
de liquorcirculatie, maar de precieze pathogenese is van de cervicale wervelkolom. Centraal in het ruggenmerg is een
onduidelijk. Een idiopathische syrinx is vrijwel altijd langgerekte syrinx zichtbaar; de inhoud van de syrinx heeft
cervicaal of in de medulla oblongata gelokaliseerd dezelfde signaalintensiteit als de liquor rond het ruggenmerg.
(syringobulbie).
Door de centrale lokalisatie in het ruggen- waarbij intensieve begeleiding van de patiënt vaak
merg ontstaat een centraal-ruggenmergsyndroom belangrijker is dan neurochirurgisch ingrijpen.
met stoornissen in pijn- en temperatuurszin in de
betrokken dermatomen, meestal in de nek, schouders Arnold-chiari-malformaties en syringomyelie
en bovenarmen, vaak gepaard gaand met een bran-
dende met pijn (zie figuur 21.10). Perifere motorische Arnold-Chiari-malformaties
verschijnselen ontstaan door aantasting van de voor- • cerebellaire tonsillen uitgezakt in achterhoofdsgat
hoorn en van de afferente vezels van de reflexboog. • vaak bij spina bifida
Door volumetoename van de syrinx in de loop van de • nekpijn, hoesthoofdpijn; vaak asymptomatisch
tijd kan ook druk ontstaan op meer in de periferie van • operatieve correctie zelden nodig
het myelum gelegen structuren, met gevoelsstoornis-
syringomyelie
sen en piramidebaanverschijnselen onder het niveau
• cystevorming rond centrale kanaal in ruggen-
van de syrinx.
merg, idiopathisch, bij ruggenmergtumor of
Een syrinx en de eventueel daarmee samengaande
na trauma
pathologie (Arnold-Chiari-malformatie, tumor) kan mak-
• centraal-ruggenmergsyndroom
kelijk aangetoond worden met Mri (figuur 28.7).
• kan soms chirurgisch behandeld worden
De aandoening is meestal geleidelijk progressief,
met langdurig stationaire perioden. De behandeling
is overwegend symptomatisch. Bij een enkele patiënt
moet de mogelijkheid van een operatieve behandeling Zoektermen
worden overwogen. Doel van een operatie is de plaats arnold chiari malformation
van liquorobstructie op te heffen zodat de druk in de infectious spondylodiscitis
syrinx afneemt en deze kan samenvallen. Hiermee lumbar/cervical disc hernation
hoopt men de progressie te stoppen, de aanwezige my- lumbar/cervical spinal stenosis
elumfunctie te behouden en eventueel de symptomen neurogenic claudication
te verlichten. Dat lukt helaas niet altijd. Syringomy- syringomyelia
elie is een chronische en invaliderende aandoening,
29 Multiple sclerose en verwante aandoeningen

een inflammatoire ziekte van het centrale zenuwstelsel


•• tast voornamelijk de witte stof van hersenen, oogzenuw en ruggenmerg aan
•• verloopt in exacerbaties en remissies of is langzaam progressief
•• oorzaak onbekend
belangrijkste symptomen
•• motorische en sensibele uitvalsverschijnselen
•• oogsymptomen
beloop
•• in loop van jaren invaliderend: een derde ernstig, een derde matig, een derde weinig
behandeling
•• immuunmodulerende of immuunsuppressieve medicatie vertraagt het beloop
varianten
•• zeldzaam: neuromyelitis optica en acute gedissemineerde encefalomyelopathie

Multiple sclerose (MS) is een inflammatoire aandoe- verschijnselen berusten op laesies in meerdere loca-
ning van de witte stof van de hersenen, oogzenuwen ties in het centrale zenuwstelsel. Met multipel in tijd
en het ruggenmerg die meestal op jongvolwassen leef- wordt bedoeld dat de verschijnselen niet allemaal in
tijd ontstaat. Het beloop is erg variabel, maar bij twee een keer ontstaan, maar in de loop van de tijd, het-
derde van de patiënten leidt de aandoening in korte of zij in een patroon van plotselinge verslechteringen
langere tijd tot matig ernstige of ernstige lichamelijke (exacerbaties) gevolgd door spontane verbeteringen
en cognitieve beperkingen. De jonge beginleeftijd en (remissies), hetzij in een patroon van geleidelijke
de veelal in de loop van jaren toenemende invaliditeit progressie van de verschijnselen (figuur 29.1).
maken het tot een ziekte met grote medische, psycho- Ongeveer 80% van de patiënten heeft initieel
sociale en economische consequenties. een beloop met exacerbaties en spontaan optre-
dende remissies (‘relapsing-remitting’ MS). Waar-
29.1 Multiple sclerose door deze exacerbaties ontstaan is onduidelijk;
De ziekte komt bij één op de 1000 inwoners voor. slechts bij ongeveer 5% is er een mogelijke uit-
Nederland telt dus ongeveer 17.000 mensen met MS, lokkende factor in de vorm van een voorafgaande
tweeënhalf keer zoveel vrouwen als mannen. In 90% infectie of hevige stress. Ongeveer een derde van
van de gevallen ontstaan de eerste verschijnselen tus- deze patiënten blijft dit ziektebeloop houden; bij
sen het 15e en 50e levensjaar. In Nederland komt de twee derde gaat de fase van exacerbaties en remis-
ziekte vooral voor bij autochtone blanken; bij mensen sies over in een beloop met continue progressie:
die na hun kinderleeftijd uit Zuid-Europa, Afrika, Azië secundair progressieve MS. Vaak is deze overgang
of Zuid-Amerika naar Nederland zijn geëmigreerd, is heel geleidelijk: in eerste instantie blijven er na exa-
de frequentie van voorkomen duidelijk lager. cerbaties duidelijke restverschijnselen over, vervol-
Hoofdkenmerk van de ziekte is het optreden van gens is er ook tussen de exacerbaties geleidelijke
verschijnselen zowel multipel in plaats als multipel progressie en uiteindelijk is er een min of meer
in tijd. Met multipel in plaats wordt bedoeld dat de continu progressief beloop.

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_29, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
348 ne u r ol o g ie

A B C

Figuur 29.1 Drie beloopsvormen bij multiple sclerose: ‘relapsing-remitting’ (A), secundair progressief (B) en primair progressief (C).

Bij ongeveer 20% van de patiënten is er van het begin Motorische verschijnselen
af aan een progressief beloop zonder exacerbaties of re- Deze bestaan uit piramidebaanverschijnselen, ataxie
missies: primair progressieve MS. Het is niet duidelijk of en oogmotoriekstoornissen. De verschijnselen komen
er bij deze groep sprake is van een aparte ziekte-entiteit. meestal dubbelzijdig voor, zij het vaak asymmetrisch;
strikt halfzijdige uitvalsverschijnselen, zoals bij een
29.1.1 Klinische verschijnselen beroerte, zijn ongewoon. Extrapiramidale verschijn-
Er is niet alleen variatie in beloopsvormen, ook de selen komen bij MS niet voor. Naarmate de ziekte
klinische verschijnselen zijn variabel, zowel bij één voortschrijdt, zijn het meestal de motorische ver-
patiënt als tussen de patiënten onderling. schijnselen die verantwoordelijk zijn voor de toene-
mende invaliditeit, door spastische paresen (vooral
Vroege symptomen aan de benen), ataxie (vooral aan de armen), hoofd- en
Bij de meerderheid van de patiënten begint de ziekte romptremor, dysartrie en slikstoornissen.
met uitvalsverschijnselen passend bij één enkele laesie,
een zogenoemd ‘klinisch geïsoleerd syndroom’. Dit is Cognitieve stoornissen
een neuritis optica bij 35% (zie hierna), een ruggen- Vermindering van de cognitieve functies komt bij 40 tot
mergsyndroom bij 25%, een hersenstamsyndroom of 60% van de patiënten voor. Soms treedt dit al vroeg in
een cerebellair syndroom bij 25%. Bij een minderheid de ziekte op. De patiënten merken vooral dat ze afspra-
van de patiënten is er bij de eerste presentatie een com- ken vergeten, moeite hebben met onthouden en concen-
binatie van bovengenoemde klinische verschijnselen. treren en dat ze situaties minder goed kunnen overzien.
Met name uitvoerende functies en de snelheid van in-
Sensibele symptomen formatieverwerking zijn aangedaan. De intelligentie en
Deze treden vaak al in het begin van de ziekte op. De verbale vaardigheden blijven meestal intact. Bij concen-
patiënt klaagt over een doof, vreemd, tintelend of bran- tratie- en geheugenstoornissen moet eerst een onderlig-
derig gevoel in een of meer ledematen of op de romp. gende depressie of angststoornis uitgesloten worden.
Een ander sensibel symptoom is het optreden van een
kortdurend stroomgevoel langs de wervelkolom naar de Overige stoornissen
extremiteiten bij vooroverbuigen van het hoofd. Dit zoge- Mictiestoornissen komen vaak voor, met imperatieve
noemde verschijnsel van Lhermitte ontstaat door een lae- mictiedrang (direct naar het toilet moeten bij aan-
sie in de achterstrengen van het cervicale ruggenmerg. drang) door spasticiteit van de blaas en het gevoel
onvoldoende te hebben uitgeplast door blaasretentie.
Oogsymptomen Blaasfunctiestoornissen zijn verantwoordelijk voor
Neuritis optica wordt gekenmerkt door een subacute, recidiverende urineweginfecties. Ook erectiestoornis-
vaak ernstige visusdaling aan één oog of soms beide sen treden frequent op. Pijn in het gelaat (symptoma-
ogen. Dit ziektebeeld, dat niet altijd met MS samen- tische trigeminusneuralgie; zie paragraaf 27.5) of in
hangt, wordt besproken in paragraaf 34.1.2. Nystagmus, de ledematen zijn zeldzamere uitingen van de ziekte.
internucleaire oftalmoplegie (zie paragrafen 16.1.3 en Uitvalsverschijnselen kunnen tijdelijk toenemen bij
16.1.6) en oogspierparesen komen vaak voor, met klach- hitte (sauna, warm bad, warm weer), koorts of licha-
ten over ‘wazig zien’ of dubbelzien. Een of meer van deze melijke inspanning (verschijnsel van Uhthoff). Dit is
oogsymptomen komen bij MS zo vaak voor dat het ont- waarschijnlijk het gevolg van toename van de axonale
breken ervan bij een patiënt bij wie je de diagnose MS geleidingsstoornis door stijging van de lichaamstem-
overweegt die diagnose minder waarschijnlijk maakt. peratuur.
29 Mu ltipl e scl erose en verwante aand oeningen 349

Vermoeidheid 29.1.2 Aanvullend onderzoek


De meeste MS-patiënten (75-90%) ervaren vermoeid- Het belangrijkste aanvullend onderzoek bij
heid als een van de meest hinderlijke symptomen. een klinische verdenking op MS is de MRI van
Vermoeidheid kan gedurende het hele ziekteproces hersenen en ruggenmerg. In mindere mate speelt
voorkomen en kan niet worden verklaard vanuit de ook liquoronderzoek nog een rol bij de differentiële
ernst van de neurologische beperkingen. Vermoeid- diagnose.
heid is vaak in het begin van de ziekte al aanwezig en
kan verergeren tijdens een exacerbatie. De etiologie Magnetic resonance imaging
ervan bij MS is onbekend. Wel kunnen andere (vaak MRI is een zeer gevoelige en weinig belastende
behandelbare) factoren aan de vermoeidheid bijdra- methode om laesies in de witte stof zichtbaar te
gen: infectie, pijn, ­spasmen, inactiviteit, conditiever- maken (figuren 29.2 en 29.3). Bij ongeveer 95%
lies, slaapstoornissen, depressie en medicatie (onder van de MS-patiënten kunnen meerdere laesies wor-
andere psychofarmaca). den aangetoond, meestal rond de ventrikels (peri-
ventriculair) en in het corpus callosum. Ook laesies
Psychische stoornissen in hersenstam, cerebellum en ruggenmerg kunnen
Een derde van de patiënten ontwikkelt in de eer- goed worden aangetoond. De sensitiviteit voor het
ste vijf jaar na de diagnose een depressie, meestal aantonen van laesies in de n. opticus is veel lager.
in het eerste jaar, kennelijk samenhangend met Recent ontstane, actieve laesies kleuren aan met
acceptatie van de ziekte, een veranderd toekomst- contrastmiddel; oude, inactieve laesies niet.
perspectief en andere psychosociale factoren. De De rol van de MRI bij een klinische verdenking op
prevalentie van depressie is ongeveer 50%. Moge- MS is tweeledig. In de eerste plaats kunnen MS-laesies
lijk is depressie een gedeeltelijke verklaring voor meestal morfologisch onderscheiden worden van an-
de hoge suïcidaliteit bij patiënten met MS. Binnen dere laesies die verantwoordelijk kunnen zijn voor de
tien jaar na het stellen van de diagnose overlijdt 1% uitvalsverschijnselen, zoals een tumor of een lacunair
van de mannen en 0,5% van de vrouwen hierdoor. infarct. In de tweede plaats kunnen behalve de laesie
De diagnose depressie bij MS is lastig, omdat vi- die verantwoordelijk is voor de huidige uitvalsverschijn-
tale symptomen zoals vermoeidheid, slapeloosheid, selen nog andere, subklinische laesies worden aange-
futloosheid, verminderde eetlust, verminderde con- toond, waarmee de verdenking op MS wordt versterkt.
centratie, vergeetachtigheid zowel bij MS als bij de-
pressie kunnen voorkomen. Liquoronderzoek
Andere regelmatig voorkomende psychische stoor- Onderzoek van de liquor cerebrospinalis toont bij on-
nissen zijn angst, aanpassings- of relatieproblemen. geveer 90% van de MS-patiënten afwijkingen. Het
celaantal is licht verhoogd, met name met lymfocyten
Klinische verschijnselen bij MS en plasmacellen. Ook is de IgG-index verhoogd, een
maat voor het binnen het centrale zenuwstelsel aan-
sensibele symptomen gemaakte immuunglobuline G. In de IgG-index is een
• tintelingen, doof gevoel in de armen of benen correctiefactor toegepast voor eventuele lekkage van
oogsymptomen eiwit van serum naar liquor, door de verhouding tus-
• neuritis optica, nystagmus, oogspierparesen sen liquor- en serum-IgG-gehalte te vermenigvuldigen
met de verhouding tussen het serum- en liquoralbu-
motorische verschijnselen
minegehalte. Immuunglobulinen kunnen ook met
• spastische paresen, ataxie
immuunelektroforese worden aangetoond, waarbij
vermoeidheid de spectra in liquor en serum worden vergeleken. Zo
• vaak op de voorgrond, niet door andere symp- kunnen bij MS oligoklonale banden worden aange-
tomen verklaard toond. Een verhoogde IgG-index komt niet alleen voor
cognitieve symptomen bij multiple sclerose, maar ook bij onder meer sarcoï-
• geheugen- en concentratiestoornissen, vermin- dose, neurosyfilis en neuroborreliose. Onderzoek van
derde snelheid van informatieverwerking de liquor cerebrospinalis is soms nog nodig als MRI
psychische stoornissen onvoldoende ondersteuning geeft voor de diagnose
• depressie, angst MS en als er aan alternatieve diagnosen gedacht wordt
(paragraaf 29.1.4).
350 ne u r o lo g ie

A B

Figuur 29.2 A Multipele signaalintense laesies op een axiale T2-gewogen opname van de hersenen. B Signaalintense laesie (pijl) op
een sagittale T2-gewogen opname van het cervicothoracale ruggenmerg.

Aanvullend onderzoek Met herhaald MRI-onderzoek is aangetoond dat ook


bij patiënten zonder klinische ziekteactiviteit frequent
MRI van hersenen en ruggenmerg nieuwe MS-plaques ontstaan. Waarschijnlijk treedt
• vaststellen van subklinische laesies (dissemi- deze met MRI aangetoonde ziekteactiviteit vijf tot tien
natie in plaats) keer zo vaak op als de klinische ziekteactiviteit, wat sug-
• vaststellen van inactieve en actieve laesies; of gereert dat MS een meer continu actief ziekteproces is
van toename laesies in de tijd (disseminatie in dan uit het beloop met exacerbaties en remissies het
tijd) geval lijkt. Het al dan niet optreden van klinische ver-
• uitsluiten van andere oorzaken schijnselen wordt voornamelijk bepaald door de plaats
liquoronderzoek en het volume van de laesies. Naarmate de ziekte een
• als na MRI twijfel blijft bestaan meer progressief karakter krijgt, treedt er meer irrever-
• als andere ontstekingsziekten moeten worden sibele axonale beschadiging op, niet alleen in de MS-
uitgesloten plaques maar ook ertussen. De klinische verschijnselen
zijn dan niet meer reversibel. In deze fase treedt er ook
een duidelijke atrofie van de hersenen op.
29.1.3 Pathogenese en etiologie De oorzaak van de ontstekingshaarden bij MS
MS is een inflammatoire aandoening gekenmerkt is onbekend. De ziekte wordt daarom vaak als een
door in de loop van jaren komende en gaande auto-immuunziekte beschouwd. Bij de ontsporing
ontstekingshaarden op verschillende plaatsen in de van het immuunsysteem spelen zowel omgevings-
witte stof van hersenen, ruggenmerg of oogzenuw. factoren als erfelijke factoren een rol. De bijdrage
Deze zogenoemde MS-plaques ontstaan meestal van omgevingsfactoren blijkt uit het voorkomen van
rond kleine bloedvaten (perivasculair) en worden ge- clusters van MS in kleine woon- en werkomgevingen
kenmerkt door een ontstekingsinfiltraat en lokale en uit waarnemingen bij emigranten: groepen die
aantasting van myeline (demyelinisatie). De ­axonale geëmigreerd zijn van werelddelen met een hoge pre-
geleidingsstoornis die daardoor ontstaat is verantwoor- valentie naar gebieden met een lage prevalentie (of
delijk voor de klinische verschijnselen. De axonen andersom) behouden de prevalentie van het gebied
zelf blijven in eerste instantie relatief onaangetast. In waar ze hun kinderjaren hebben doorgebracht. Vaak
de ‘relapsing-remitting’ fase van de ziekte kan na af- wordt aangenomen dat het hierbij om een infectie
name van de ontstekingsactiviteit weer remyelinisatie gaat (met bijvoorbeeld het epstein-barrvirus), maar
optreden, met geheel of gedeeltelijk herstel van functie. een definitief bewijs hiervoor is nooit geleverd.
29 Mu ltipl e scl erose en verwante aand oeningen 351

A B C

D E F

Figuur 29.3 A en C T2-gewogen opname van patiënt met MS. Er is een groot aantal signaalintense wittestoflaesies zichtbaar, deels
ovoïd van vorm, rond de ventrikels en in de hersenstam en het cerebellum. B T1-gewogen opname na intraveneuze toediening van
het contrastmiddel gadolinium, waardoor een van de laesies aankleurt als teken van actieve ontsteking. D Perivasculair ontstekings-
infiltraat in een actieve laesie. E Zilverkleuring van axonen. Er is duidelijk verlies van axonen in de laesies van de patiënt met verge-
vorderde MS. F T1-gewogen opname van een patiënt met MS in een vergevorderd stadium met hypo-intense laesies en gegeneraliseerde
atrofie, waardoor verwijding is ontstaan van het ventrikelsysteem en van de perifere liquorruimten.

De bijdrage van erfelijke factoren blijkt uit de rr disseminatie van wittestoflaesies in plaats (min-
relatie tussen het vóórkomen van MS en bepaalde stens twee lokalisaties in het centrale zenuwstelsel;
HLA-typeringen (bijvoorbeeld HLA-DR2), de hogere rr disseminatie van wittestoflaesies in tijd (min-
concordantie voor MS binnen eeneiige in vergelijking stens twee exacerbaties, of progressie over lan-
met twee-eiige tweelingen, en uit het soms familiair gere tijd);
voorkomen van MS. De prevalentie bij eerstegraads rr andere oorzaken voor deze laesies moeten zijn
familieleden van een MS-patiënt is met een factor 5 uitgesloten.
tot 10 verhoogd.
Met name vasculaire laesies, tumoren in of rond
29.1.4 Stellen van de diagnose MS de hersenstam, het cerebellum of het ruggenmerg,
Het stellen van de diagnose MS is, ook voor een erva- infectieziekten als neuroborreliose en neurologische
ren neuroloog, niet eenvoudig. De pijlers waarop de complicaties van bepaalde systeemziekten zoals sar-
diagnose rust zijn: coïdose en lupus erythematodes kunnen wat betreft
352 ne u r o l o g ie

aard en beloop van de klinische verschijnselen sterk zelfs decennia na de diagnose nog maar weinig pro-
op MS lijken. blemen zijn in het functioneren. Globaal genomen
De diagnose MS is een klinische (waarschijn- zal uiteindelijk ongeveer een derde van de patiënten
lijkheids)diagnose. Er is geen diagnostische test die slechts in geringe mate gehandicapt raken; een derde
volledige zekerheid geeft. Voor het bepalen van de dis- zal matig gehandicapt raken, waarbij hulpmiddelen
seminatie in plaats is niet alleen het neurologisch on- nodig zijn bij bijvoorbeeld het lopen; en een derde
derzoek van belang, maar ook de MRI, waarmee laesies zal ernstig gehandicapt zijn, dat wil zeggen: rolstoel-
kunnen worden opgespoord die niet met klinische ver- gebonden en in sterke mate aangewezen op hulp
schijnselen gepaard gaan. Voor het bepalen van disse- van anderen voor activiteiten van het dagelijks leven.
minatie in tijd is in de eerste plaats het klinisch beloop Een minder gunstig beloop zien we bij patiënten
van belang, zo nodig aangevuld met MRI-onderzoek. die al vroeg in hun ziektebeloop snel achter elkaar
Soms kan disseminatie in tijd al met een eerste MRI- meerdere exacerbaties hebben, die al na een van de
onderzoek worden aangetoond, door de gelijktijdige eerste exacerbaties restverschijnselen houden of die
aanwezigheid van zowel met contrastmiddel niet-aan- een primair progressieve vorm van de ziekte heb-
kleurende als aankleurende laesies. Een ander crite- ben. Wat de aard van de ziekteverschijnselen betreft
rium is toename van het aantal laesies op T2-gewogen is een begin met sensibele of visuele verschijnselen
opnamen bij herhaald MRI-onderzoek. Daarnaast kan in het algemeen prognostisch gunstig, terwijl het
in sommige situaties onderzoek van de liquor cerebro- vroeg in het ziektebeloop optreden van piramidale
spinalis bijdragen aan het stellen van de diagnose MS of cerebellaire verschijnselen ongunstig is. Ook de
en het uitsluiten van alternatieve diagnosen. MRI kan iets over het beloop voorspellen: hoe meer
laesies er zijn op de MRI bij het stellen van diagnose,
des te groter de kans op een meer actieve ziekte.
Diagnostische criteria voor MS Toch blijft het ondanks de vele studies naar het
beloop van de ziekte waaraan deze gegevens ont-
klachten en klinische verschijnselen leend zijn, onmogelijk een betrouwbare voorspelling
• moeten verklaard kunnen worden met afwij- te doen over het te verwachten beloop bij een indivi-
kingen in de witte stof van oogzenuw, hersenen duele patiënt. Deze onzekerheid over het beloop van
of ruggenmerg de ziekte is een van de grootste problemen voor MS-
• moeten wijzen op meerdere laesies (dissemi- patiënten.
natie in plaats) Deze sterke variabiliteit in het ziektebeloop heeft
• moeten zich in minstens twee episoden ook consequenties voor de behandelstrategie. De on-
hebben voorgedaan of gedurende minstens zekerheid over het beloop kan voor de patiënt en de
een halfjaar progressief zijn geweest (dissemi- neuroloog de keus lastig maken of er een behandeling
natie in tijd) moet worden ingesteld, waarbij de effectiviteit van de
• mogen niet door een andere oorzaak kunnen beschikbare middelen moet worden afgewogen tegen
worden verklaard de bijwerkingen en belasting ervan.
verschijnselen die de diagnose MS minder waar- Bij de behandeling van MS gaat het in de eer-
schijnlijk maken ste plaats om het verminderen van de frequentie
• begin voor het 10e of na het 50e jaar en ernst van de exacerbaties en het stilzetten of
• ontbreken van oogsymptomen (stoornissen verminderen van de progressie van de ziekte. Daar-
van visus, pupillen en oogmotoriek) naast zijn er behandelingen voor exacerbaties en
• optreden van symptomen die voor MS onge- voor verschillende klachten en verschijnselen van
woon zijn: acute hemiparese, afasie, hemian- de ziekte. Een multidisciplinaire begeleiding van
opsie, prominente vroege dementie, epilepsie patiënten met deze chronische aandoening is daar-
bij essentieel.

29.1.5 Beloop, prognose en behandeling Beïnvloeding van het ziektebeloop


Er is een grote variatie in het beloop van de ziekte, De behandelingen die hiervoor gebruikt worden
van een fulminant beloop waarbij in korte tijd zeer werken immuunmodulerend of immuunsuppres-
veel schade ontstaat tot een zeer mild beloop, waarbij sief. Eerstelijnsmiddelen zijn interferon bèta-1a
29 Mu ltipl e scl erose en verwante aand oeningen 353

(subcutaan driemaal per week, of intramusculair, behandeling heeft geen invloed op de eindtoestand
eenmaal per week), interferon bèta-1b (s.c., om de na de exacerbatie en op het verdere beloop van de
dag) en glatirameeracetaat (s.c., eenmaal per dag). ziekte. Overigens is niet elke verslechtering bij een
Qua effectiviteit ontlopen deze middelen elkaar niet patiënt met MS een exacerbatie, dat wil zeggen:
veel: ze geven in de eerste twee jaar een afname veroorzaakt door een actief ziekteproces. Tijdelijke
van ongeveer 30% van de exacerbatiefrequentie in verslechtering van bestaande symptomen komt ook
vergelijking met placebo. Bij een derde van de pa- voor bij infecties, zoals een blaasontsteking of een
tiënten blijven exacerbaties zelfs volledig uit en is ‘griepje’. Bij een exacerbatie kan ook enkele dagen
er geen progressie van de klinische verschijnselen. worden afgewacht of er niet al snel een spontane ver-
De interferonen geven bij ongeveer de helft van de betering optreedt.
patiënten griepachtige verschijnselen op de dag
van de injectie. Glatirameeracetaat geeft pijn op de Symptomatische behandelingen en begeleiding
borst, dyspneu, palpitaties of tachycardie bij onge- Voor een groot aantal klachten en verschijnselen bij
veer 15%. MS zijn symptomatische behandelingen mogelijk
Bij patiënten die ondanks behandeling met een (tabel 29.1). Alleen al uit deze opsomming en uit wat
eerstelijnsmiddel exacerbaties houden of progres- hierboven over behandelingsmogelijkheden gezegd
sie vertonen (twee derde) wordt eerst een ander is, is duidelijk dat patiënten met deze chronische
eerstelijnsmiddel geprobeerd; bij uitblijven van ziekte gebaat zijn bij begeleiding door een multidis-
resultaat wordt omgeschakeld naar een tweedelijns­ ciplinair team, waarin naast de neuroloog een gespe-
immuunsuppressivum, natalizumab of fingoli- cialiseerde verpleegkundige, een revalidatiearts, een
mod. Natalizumab moet een keer per vier weken psycholoog en de huisarts een belangrijke rol heb-
intraveneus worden toegediend. Fingolimod kan ben.
oraal worden ingenomen. Beide middelen verhin-
deren op verschillende wijzen de infiltratie van pa- Behandeling van MS
thogene lymfocyten in het centrale zenuwstelsel.
Deze hebben weliswaar een sterker effect dan de beïnvloeding van het ziektebeloop met immuun-
eerstelijnsmiddelen (60-70% minder exacerbaties), modulatie/-suppressie
maar ook potentieel ernstige bijwerkingen (waar- • eerstelijnsmedicatie: interferonen, glatirameer-
onder progressieve multifocale leukencefalopathie acetaat
bij gebruik van natalizumab, zie paragraaf 24.4.3). • tweedelijnsmedicatie: natalizumab, fingolimod
Ze moeten daarom onder strikte controle worden behandeling van exacerbaties
toepast. Alles bij elkaar kunnen we met de huidige • indien nodig: intraveneus methylprednisolon
eerste- en tweedelijnsmiddelen tezamen 50% van
de patiënten effectief behandelen; dat wil zeggen symptomatische behandelingen
dat zij geen exacerbaties meer hebben, geen pro- • er zijn behandelingen voor spasticiteit, mictie-
gressie van bestaande uitvalsverschijnselen en geen stoornissen, erectiestoornissen en tremor
MRI-veranderingen. (tabel 29.1)
Het aantal middelen dat in ontwikkeling is voor multidisciplinaire begeleiding
de behandeling van MS is groot. Op geen ander ­gebied • door neuroloog, MS-verpleegkundige, revali-
van de neurologie vindt zoveel onderzoek plaats naar datiearts, psycholoog en huisarts
nieuwe therapieën. De focus ligt daarbij nog vooral
op relapsing-remitting MS en nauwelijks op de se-
cundair progressieve vorm. 29.2 Varianten

Behandeling van exacerbaties 29.2.1 Neuromyelitis optica


Exacerbaties worden behandeld met intraveneus me- Neuromyelitis optica (NMO, syndroom van Devic) is
thylprednisolon (1000 mg per dag gedurende drie een zeldzaam ziektebeeld. Binnen dagen tot weken
dagen). De uitvalsverschijnselen herstellen hierdoor ontstaan een neuritis optica (vaak ernstig en dubbel-
sneller, terwijl de bijwerkingen van deze slechts zijdig), een cervicaal-ruggenmergsyndroom of beide.
enkele dagen durende behandeling gering zijn. De Met MRI worden ontstekingshaarden gezien in de n.
354 ne u r o lo gie

Tabel 29.1 Symptomatische behandeling bij MS

spasticiteit • oefentherapie
• medicijnen (baclofen of tizanidine)
• injecties met botulinetoxine
• intrathecaal toegediende baclofen
• oppassen voor overbehandeling; bij staan en lopen kan een lichte mate van spasticiteit steun en
stevigheid bieden
mictieproblemen • voortijdige aandrang (urgeklachten): spasmolytica/anticholinergica (o.a. oxybutynine,
­solifenacine, fesoterodine, tolterodine)
• onvermogen tot uitplassen (obstructieve component): parasympathicomimeticum (silodosine,
alfusozine) of alfablokker
• chronische retentie (residu na uitplassen): (1) intermitterende (zelf)katheterisatie,
(2) transurethrale blaaskatheter, (3) suprapubische blaaskatheter
• injecties van de blaaswand met botulinetoxine
• algemeen: urineweginfecties behandelen, ‘timed voiding’, voldoende drinken
erectieproblemen • PDE5-inhibitor (o.a. sildenafil, vardenafil, tadalafil)
• lokale papaverine-injecties (o.a. androskat)
moeheid • amantadine, modafinil
tremor • bètablokkers, carbamazepine of primidon

opticus of in meerdere segmenten van het cervicale soms ook ruggenmerg. ADEM is een monofasische
myelum, maar niet in de hersenen. Het kan bij een aandoening. De aandoening wordt behandeld met
enkele ziekte-episode blijven, maar vaak is er een be- corticosteroïden i.v. Goed herstel is mogelijk, hoe-
loop met exacerbaties en remissies. Bij 70% van de wel vaak restverschijnselen blijven bestaan.
patiënten zijn in het serum antistoffen aantoonbaar
tegen aquaporine-4, een eiwit dat waterkanaaltjes Twee verwante inflammatoire wittestofziekten
vormt in onder andere astrocyten. Daardoor moet
NMO van MS worden onderscheiden. De eerstelijns- neuromyelitis optica
medicatie die bij MS gebruikt wordt helpt niet bij • in oogzenuw en cervicale ruggenmerg
deze aandoening. In het acute stadium worden cor- • beloop vaak met exacerbaties en remissies
ticosteroïden gebruikt, bij een relapsing-remitting • behandeling: immuunsuppressie
beloop immuunsuppressiva, waaronder azathioprine
acute gedissemineerde encefalomyelopathie
en rituximab.
• in hersenen en ruggenmerg
• beloop monofasisch
29.2.2 Acute gedissemineerde encefalomyelitis
• behandeling: corticosteroïden
Ook acute gedissemineerde encefalomyelitis (ADEM)
is zeldzaam. De cerebrale symptomen staan op de
voorgrond. Binnen enkele dagen ontstaan focale uit-
valsverschijnselen of het beeld van een diffuse en- Zoektermen
cefalopathie, tot coma toe. Vaak heeft de patiënt in acute disseminated encephalomyelitis
de week voorafgaand aan de eerste symptomen een multiple sclerosis
banale infectie doorgemaakt. Met MRI worden fo- neuromyelitis optica
cale of multifocale, confluerende ontstekingsachtige optic neuritis
laesies gezien in de witte stof van de hersenen en
30 Neuromusculaire ziekten I:
motorische voorhoorncellen, neuromusculaire
synaps en spieren

algemeen
•• neuromusculaire aandoeningen zijn aandoeningen van het perifere zenuwstelsel
•• motorische voorhoorncellen, de neuromusculaire synaps en spieren: alleen motorische stoornissen
(dit hoofdstuk)
•• perifere zenuwen en plexus: combinatie van motorische, sensibele en autonome stoornissen (zie
hoofdstuk 31)
aandoeningen van motorische voorhoorncellen
•• progressieve spierzwakte met atrofie en fasciculaties
•• spinale spieratrofie: vaak genetisch; meerdere typen met verschil in beginleeftijd
•• amyotrofische lateraalsclerose: gecombineerd met aandoening van de centrale motorische neuronen
(motorneuronziekte)
aandoeningen van de neuromusculaire synaps
•• wisselende inspanningsafhankelijke spierzwakte
•• myasthenia gravis: auto-immuunziekte
•• myastheen syndroom van Lambert-Eaton: auto-immuunziekte, vaak paraneoplastisch
aandoeningen van de spieren
•• progressieve spierzwakte, spieratrofie, soms myotonie
•• genetisch: verschillende spierdystrofieën, congenitale myopathieën, spierziekten met myotonie
•• verworven: inflammatoire spierziekten, spierziekten door intoxicaties of bij algemene ziekten

Neuromusculaire ziekten is een term die alle aandoe- de neuromusculaire overgang en de spieren; het
ningen van het perifere zenuwstelsel omvat, dat wil volgende hoofdstuk over aandoeningen van de zenu-
zeggen: aandoeningen van de motorische voorhoorn- wen en plexus. Daarmee is al een belangrijke twee-
cellen, de perifere sensibele neuronen, de plexus, peri- deling aangegeven. Aandoeningen van de perifere
fere zenuwen, neuromusculaire overgang en spieren. motorische neuronen, de neuromusculaire over-
Het gaat dus om ziekten waarbij ­krachtsverlies, ge- gang of de spieren veroorzaken zuiver motorische
voelsstoornissen of een combinatie van deze twee op stoornissen: spierzwakte, spieratrofie en eventueel
de voorgrond staan en waarbij soms ook autonome fasciculaties en spierkrampen. In zeldzame gevallen
stoornissen voorkomen (tabel 30.1). De hele groep van kan ook schade aan de perifere zenuw zich als een
aandoeningen wordt vaak aangeduid als ‘spierziek- zuiver motorische stoornis presenteren, maar omdat
ten’, hoewel het strikt genomen dus ook om zenuw- hierin motorische en sensibele vezels dicht naast el-
ziekten gaat. kaar lopen blijft dit een uitzondering. Aandoeningen
Er zijn ongeveer zeshonderd verschillende neu- van de zenuwen of de plexus leiden vrijwel altijd tot
romusculaire aandoeningen, waarvan we alleen de combinaties van motorische en sensibele stoornis-
belangrijkste bespreken. Dit hoofdstuk gaat over sen, waarbij de laatste zelfs vaak op de voorgrond
aandoeningen van de motorische voorhoorncellen, staan (figuur 30.1).

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_30, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
356 ne u r o l o g ie

Tabel 30.1 Symptomen van neuromusculaire ziekten

motorische uitvalsverschijnselen motorische prikkelingsverschijnselen


• krachtsverlies • fasciculaties
• spieratrofie • spierkrampen
sensibele uitvalsverschijnselen sensibele prikkelingsverschijnselen
• doof gevoel (hypesthesie) • pijn (hyperalgesie of allodynie)
• tintelingen (paresthesieën)
autonome uitvalsverschijnselen autonome prikkelingsverschijnselen
• minder transpireren • toegenomen transpiratie
• bleke huid • roodheid
• obstipatie
• erectiestoornissen

Figuur 30.1 In de perifere zenuwen en in de plexus verlopen en verlies van motorneuronen in de voorhoorn van het
motorische en sensibele vezels tezamen. ruggenmerg en soms ook in de motorische kernen in de
krachtsverlies gevoelsstoornissen
hersenstam. De erfelijke spinale spieratrofieën tezamen
hebben een geboorteprevalentie van 4 tot 10 per 100.000
en kent een autosomaal recessief overervingspatroon.
Er worden vier typen onderscheiden. Bij de dra-
motorische sensibel neuron matisch verlopende infantiele vorm (SMA type 1, of de
voorhoorncel
ziekte van Werdnig-Hoffmann) zijn hypotonie en stil-
axon axon stand van de motorische ontwikkeling al voor de leef-
tijd van 6 maanden aanwezig, meestal al op de leeftijd
van 1 à 2 maanden. Soms is het kind al slap bij de ge-
boorte en zijn er ook al contracturen (arthrogryposis).
perifere De kinderen leren nooit zitten. In een paar maanden
zenuw tijd gaat de functie van de skeletspieren snel achteruit.
Typisch zijn de kikkerstand van de benen, de klokvor-
mige borstkas met de paradoxe ademhaling en in schril
contrast hiermee de levendige mimiek (figuur 30.2A).
In het eindstadium zijn er slikstoornissen en is er een
tachypneu als voorbode van ademhalingsinsufficiëntie.
De mediane leeftijd van overlijden is 7 maanden.
spier SMA type 2 begint meestal tussen de 6 en 18
huid maanden. De kinderen komen wel tot zitten maar niet
neuromusculaire
tot lopen (figuur 30.2B). Ook hier is sprake van stilstand
synaps
in de motorische ontwikkeling. Naast spierzwakte en
-atrofie die aan de proximale spieren van de benen
30.1 Aandoeningen van motorische meer uitgesproken zijn dan aan de armen, is er ook in
voorhoorncellen de helft van de gevallen een tremor van de vingers (ui-
Patiënten met aandoeningen van de motorische voor- ting van spierzwakte en fasciculaties) en ontwikkelen de
hoorncellen presenteren zich met spierzwakte, spier- kinderen vaak een ernstige scoliose die het ademhalen
atrofie, fasciculaties en verlaagde tot afwezige reflexen, bemoeilijkt. De meeste kinderen hebben een sterk ver-
waarbij het gevoel intact is. De ziekten uit deze groep ‘mo- korte levensverwachting als gevolg van ademhalingsin-
torneuronziekten’ verschillen in leeftijd van voorkomen, sufficiëntie, maar bereiken wel de volwassen leeftijd.
verdeling van de spierzwakte en oorzaken (tabel 30.2). Spinale spieratrofie type 3, ook de ziekte van
Kugelberg-Welander genoemd, begint meestal na de
30.1.1 Erfelijke proximale spinale spieratrofie leeftijd van 18 maanden en soms pas in het 20e of 30e
Spinale spieratrofie (meestal afgekort als SMA, ‘spinal levensjaar. De patiënten leren wel lopen (figuur 30.2C),
muscular atrophy’) wordt gekenmerkt door degeneratie maar raken deze motorische vaardigheid ­vroeger of
30 N eu romu sculaire ziekten I 357

Tabel 30.2 Aandoeningen van motorische voorhoorncellen

aandoening leeftijd verdeling paresen


erfelijk
• SMA type 1 0-6 maanden proximaal > distaal, benen > armen
• SMA type 2 7-18 maanden proximaal > distaal, benen > armen
• SMA type 3 > 18 maanden proximaal > distaal, benen > armen
• SMA type 4 volwassen proximaal > distaal, benen > armen
verworven, idiopathisch
• progressieve spinale spieratrofie volwassen distaal > proximaal, armen > benen
• amyotrofische lateraalsclerose volwassen distaal > proximaal, armen > benen
verworven, infectieus
• poliomyelitis kind proximaal > distaal, benen > armen
• postpoliosyndroom volwassen proximaal > distaal, benen > armen
SMA: ‘spinal muscular atrophy’, spinale spieratrofie.

Figuur 30.2 A Meisje in een eindstadium van spinale spieratrofie type 1 (ziekte van Werdnig-Hoffmann) dat via een neussonde moet
worden gevoed. B Een 8-jarige jongen met SMA type 2 die nooit heeft kunnen lopen. C Een meisje met SMA type 3 dat hier (6 jaar
oud) nog kan staan en lopen, maar inmiddels sinds haar 18e rolstoelafhankelijk is.
30.2A Met dank aan drs. I. Snoeck-Streef; met toestemming overgenomen uit De Visser e.a. 1999.

B C
358 ne u r o l o gie

later kwijt door progressief functieverlies en toene- motorneuronen in de motorische kernen in de her-
­

mende spierzwakte die proximaal in de benen begint. senstam en in de voorhoorn van het ruggenmerg als
Eenmaal in de rolstoel ontwikkelen zij gemakkelijk de centrale motorische neuronen in de motorische
contracturen en een scoliose. De levensverwachting is cortex aangedaan; bij PMSA alleen de motorische
hoogstwaarschijnlijk niet verkort. voorhoorncellen in het ruggenmerg. In slechts 10%
Type 4 is de zogenaamde adulte vorm, waarvoor van de gevallen is de aandoening genetisch bepaald;
als leeftijdsgrens 35 jaar geldt. Dit type is uiterst zeld- in alle andere gevallen is de oorzaak onbekend.
zaam, manifesteert zich vooral door loopstoornissen
en geleidelijk ook door zwakte in de schoudergordel- Klinische verschijnselen
spieren en heeft een zeer langzaam progressief ver- ALS komt het meest voor op de leeftijd van 50 tot 60
loop met een normale levensverwachting. jaar, maar kan ook op jongere of oudere leeftijd optre-
den. Meestal begint de ziekte met een zich geleidelijk
Aanvullend onderzoek ontwikkelende zwakte en atrofie van de handspieren,
De diagnose SMA type 1, 2 of 3 kan in de meeste ge- vaak asymmetrisch, gepaard gaand met spierkramp
vallen bevestigd worden met DNA-onderzoek naar en fasciculaties. Fasciculaties worden vaak niet spon-
mutaties in het survival-motorneuron-gen op chro- taan gemeld, maar bij navragen heeft de patiënt vaak
mosoom 5. De adulte vorm is vermoedelijk genetisch zelf al ‘onrustige’ spieren bemerkt. De spierzwakte
heterogeen, omdat hierbij deze mutaties maar zelden kan ook beginnen in de benen of in de bulbaire spie-
worden gevonden. ren, met spraak- en slikstoornissen (‘bulbaire’ ALS).
Gevoelsstoornissen komen soms voor, maar staan
Behandeling nooit op de voorgrond.
Therapie is momenteel ondersteunend door middel van Bij lichamelijk onderzoek staan de perifere moto-
revalidatiezorg, ademhalingsondersteuning, aandacht rische stoornissen op de voorgrond. Betrokkenheid van
voor voedingsproblemen met eventueel plaatsing van de centrale motorische neuronen uit zich in verhoogde
een PEG-katheter, maag- en darmstoornissen, contrac- spierrekkingsreflexen en pathologische voetzoolreflexen.
turen, scoliose en afspraken over palliatieve zorg. We- Bij ernstige perifere paresen kun je deze verschijnselen
tenschappelijk onderzoek richt zich op de ontwikkeling echter niet altijd goed beoordelen. Een kwart van de pa-
van genetische therapie of het gebruik van stamcellen. tiënten heeft een bulbaire of pseudobulbaire dysartrie of
slikstoornissen. Dwanghuilen en dwanglachen komen
vaak in een later stadium voor. Stoornissen in de oog-
Spinale spieratrofie
bewegingen en autonome stoornissen horen niet bij
algemeen de aandoening, zeker niet in het beginstadium van de
• progressieve vooral proximale spierzwakte ziekte. Bij PSMA beperken de verschijnselen zich dus
met atrofie en fasciculaties tot de perifere motorische stoornissen. Het onderscheid
• alleen ondersteunende behandeling mogelijk met een beginnende vorm van ALS kan lastig zijn.
ALS is een progressief verlopende ziekte met uit-
genetisch eindelijk gegeneraliseerde paresen. Ongeveer de helft
• vier genetische typen met verschil in begin- van de patiënten is na drie jaar overleden, meestal door
leeftijd respiratoire insufficiëntie veroorzaakt door de zwakte
sporadisch van de ademhalingsspieren of bij een pneumonie door
• progressieve spinale spieratrofie: op vol­wassen aspiratie. De spreiding van de ziekteduur is echter zeer
leeftijd, spierzwakte aanvankelijk vooral distaal groot en kan uiteenlopen van een half tot vijftien jaar.

Aanvullend onderzoek
30.1.2 Amyotrofische lateraalsclerose en Er is geen aanvullend onderzoek waarmee de diag-
progressieve spinale spieratrofie nose met zekerheid gesteld kan worden. Aanvullend
Amyotrofische lateraalsclerose (ALS) en progressieve onderzoek is dan ook vooral gericht op het uitsluiten
spinale spieratrofie (meestal afgekort als PSMA, ‘pro- van andere aandoeningen, als die niet al op klinische
gressive spinal muscular atrophy’) zijn aandoenin- gronden alleen uitgesloten zijn. De differentiële di-
gen van de motorneuronen. Bij ALS zijn zowel de agnose omvat verschillende andere ­neuromusculaire
30 Neu romu sculaire ziekten I 359

ziekten (multifocale motorische neuropathie, ‘in-


clusion body myositis’, myasthenia gravis en oculo- aanvullend onderzoek
faryngeale spierdystrofie), maar ook een cervicale • alleen voor uitsluiten van andere aandoe-
myelopathie, een spinale arterioveneuze malformatie ningen
en hyperthyreoïdie. behandeling en beloop
De diagnose wordt uiteindelijk gesteld op de • geen curatieve behandeling
kenmerkende klinische verschijnselen en het uitslui- • ademhalingsondersteuning, PEG-sonde bij
ten van aandoeningen die soortgelijke klinische ver- slikstoornissen
schijnselen kunnen laten zien. • mediane overleving drie jaar

Behandeling en beloop
Er is geen curatieve therapie. Met de glutamaatanta- 30.1.3 Poliomyelitis en het postpoliosyndroom
gonist riluzol kan de overleving met gemiddeld drie Poliomyelitis is een virale infectieziekte die in Ne-
maanden verlengd worden. De patiënt wordt idealiter derland nog maar sporadisch voorkomt in gebieden
behandeld en begeleid door een multidisciplinair team met een lage vaccinatiegraad (ongeveer vijfhonderd
van neuroloog, revalidatiearts, ergotherapeut, logope- gevallen sinds 1960). Infectie met het poliovirus (een
dist en diëtist, waarbij het behoud van zelfstandigheid enterovirus) leidt in 95% van de gevallen alleen tot
en van kwaliteit van leven het belangrijkste doel is. De griepachtige verschijnselen. Bij een minderheid wor-
huisarts speelt een belangrijke rol in de (terminale) den motorneuronen in het myelum aangetast met
zorg. Relatief veel mensen kiezen in het eindstadium spierpijn en ernstige spierkrampen als symptomen,
van de ziekte voor euthanasie. Vroeg of laat ontstaan binnen een paar dagen gevolgd door een meestal
bij vrijwel alle patiënten ernstige communicatieproble- asymmetrische, slappe verlamming. De benen zijn
men door de (pseudo)bulbaire dysartrie. Slikstoornis- meestal ernstiger aangedaan dan de armen en proxi-
sen kunnen met behulp van dieetaanpassingen tijdelijk male spieren meer dan distale spieren. Er is geen spe-
verholpen worden, maar op den duur zal een voedings- cifieke behandeling.
sonde via een percutane gastrostomie onontkoombaar
zijn. Respiratoire insufficiëntie ontstaat vroeg of laat Postpoliosyndroom
bij elke patiënt. Of deze behandeld moet worden is een Hiermee wordt spierzwakte aangeduid die minstens
moeilijke beslissing die al snel besproken moet worden, vijftien jaar na het doormaken van een acute polio-
met uitvoerige informatie over de voor- en nadelen. Met myelitisinfectie optreedt. Meer dan de helft van de
niet-invasieve nachtelijke beademing (met een kapje) oud-poliopatiënten heeft een postpoliosyndroom. Pa-
kan uitstel verkregen worden en voelen veel patiënten tiënten klagen over toenemende of nieuwe spierzwakte
zich fitter, wat de kwaliteit van leven ten goede komt. In in ledematen die in het verleden door de polio waren
de praktijk zien vrijwel alle patiënten af van invasieve aangedaan, maar zich geheel of gedeeltelijk hebben
beademing (met intubatie via een tracheostoma). hersteld. De achteruitgang is zeer geleidelijk en kan
bij mensen met ernstige restverschijnselen tot aan-
zienlijke beperkingen leiden. De achteruitgang berust
Amyotrofische lateraalsclerose
vermoedelijk op verlies van motorneuronen die tijdens
algemeen de herstelfase van de polio voor re-innervatie hebben
• sporadische aandoening (zelden genetisch) gezorgd. De motor units zijn daarbij sterk vergroot, dat
• degeneratie van zowel motorische voorhoorn- wil zeggen dat één motorneuron contact maakt met
cellen als centrale motorische neuronen een veel groter aantal spiervezels dan gebruikelijk. Bij
verlies van deze motorneuronen zal dus ook een groter
symptomen dan gebruikelijk aantal spiervezels atrofiëren, waar-
• progressieve spierzwakte, combinatie van door spierzwakte kan ontstaan. Een elektromyogram
perifere en centrale paresen kan het bestaan van vergrote motor units en eventueel
• begint vaak asymmetrisch, in arm, been of actieve denervatie aantonen. Behandeling is sympto-
mond- en keelgebied (bulbair), uiteindelijk matisch en erop gericht een nieuwe balans te vinden
gegeneraliseerd tussen draagkracht en draaglast. De revalidatiearts ver-
vult hierbij een ­belangrijke rol.
360 ne u r o l o g ie

men van neonatale myasthenia gravis. ­Stoornissen van


Polio en postpoliosyndroom
de neuromusculaire synaps kunnen ook berusten op hier
• poliomyelitis is een in Nederland zeldzame verder niet besproken erfelijke aandoeningen of (iatro-
virusziekte die de motorische voorhoorncellen gene) intoxicaties (botulinetoxine bijvoorbeeld blokkeert
aantast de fusie van ACh-bevattende synapsblaasjes met de pre-
• postpoliosyndroom: nieuwe spierzwakte meer synaptische membraan).
dan vijftien jaar na doorgemaakte poliomye-
litis 30.2.1 Myasthenia gravis
Myasthenia gravis is een auto-immuunziekte waarbij
de thymus een belangrijke rol speelt. Tumoren van
30.2 Aandoeningen van de neuromusculaire de thymus (thymomen) komen voor bij 15% van de
synaps patiënten en omgekeerd heeft bijna de helft van de pa-
De neuromusculaire synaps (ook wel motorische eind- tiënten met een thymoom myasthenia gravis. Komen
plaat genoemd) is een gespecialiseerde structuur tus- thymomen vaak op wat oudere leeftijd voor, bij de
sen het axon van een motorische voorhoorncel en de jongere patiënten is er vaak hyperplasie van de thy-
spiercel. Op deze plaats wordt het actiepotentiaal van mus als teken van lokale abnormale immunologische
de zenuw overgedragen op de spiercel (figuur 30.3). activiteit. De thymus bevat myoïde cellen die AChR
‘Myasthenie’ is een verzamelnaam voor alle tot expressie brengen, waardoor gesuggereerd wordt
ziekten met abnormale vermoeibaarheid van spie- dat de auto-immuunrespons in the thymus begint. De
ren door een stoornis van de neuromusculaire oorzaak hiervan is onbekend.
transmissie (tabel 30.3). Bij de meeste patiënten Myasthenia gravis is een zeldzame ziekte met
wordt deze stoornis veroorzaakt door autoantili- een incidentie van 0,7 tot 1,5 per 100.000 per jaar
chamen tegen een van de membraaneiwitten in de en een prevalentie van 100 tot 200 per 1.000.000.
presynaptische zenuwmembraan of de postsynap- In Nederland zijn er dus zo’n 2500 patiënten. De
tische spiermembraan. Voor deze groep ziekten ziekte komt zowel bij kinderen als volwassenen
wordt de term ‘myasthenia gravis’ (MG) gebruikt. voor. Onder de 50 jaar zijn vrouwen twee tot drie
In verreweg de meeste gevallen gaat het om anti- keer vaker aangedaan. Op latere leeftijd hebben
stoffen tegen de postsynaptische acetylcholine- mannen licht de overhand.
receptor (AChR), in zeldzame gevallen tegen het
‘muscle-specific kinase’ (MuSK; er zijn ook nog Klinische verschijnselen
een paar nog zeldzamere antistoffen tegen postsy- Het meest kenmerkend is de wisseling van de klachten
naptische membraaneiwitten). Antistoffen tegen en verschijnselen. Zeker in de beginfase zijn de klachten
de presynaptische ‘voltage-gated calcium channels’ meer uitgesproken aan het einde van de dag of na grote
(VGCC) komen voor bij het myastheen syndroom inspanning. Meestal treden eerst ­oogverschijnselen op:
van Lambert-Eaton (LEMS). dubbelzien of ptosis. Dubbelzien door zwakte van uit-
De antistoffen kunnen tijdens de zwangerschap wendige oogspieren kan zowel optreden bij ingespan-
van moeder op kind worden overgedragen en dan spreekt nen kijken, autorijden of ­televisiekijken als spontaan.

Tabel 30.3 Aandoeningen van de neuromusculaire synaps

leeftijd verdeling
auto-immuun
• myastheen syndroom van Lambert-Eaton (LEMS) kind/volwassen proximaal > distaal, benen > armen,
autonome disfunctie
• MG met AChR-antistoffen kind/volwassen proximaal > distaal, armen > benen
• MG met MuSK-antistoffen kind/volwassen ogen, bulbair en ademhaling
• neonatale myasthenia gravis neonaat gegeneraliseerd

intoxicatie
• botulisme kind/volwassen gegeneraliseerd, autonome disfunctie
30 Neu romu sculair e ziekten I 361

zenuwuiteinde

Ca2+ Ca2+

postsynaptische membraam

AChR MuSK- agrine rapsyne ACh- AChR voltage-gated voltage-gated


Lrp4-complex esterase Na+-kanaal Ca2+-kanaal

Figuur 30.3 De neuromusculaire synaps. Van links naar rechts verschillende stappen in de communicatie tussen het zenuwuit-
einden en de spiervezel. Links: De zenuwvezel geeft agrine af dat zich bindt aan het MuSK-Lrp4-complex in de postsynaptische membraan.
Het hierdoor geactiveerde complex stimuleert de spiervezel tot de productie van AChR en clustert deze op de toppen van de plooien.
Rapsyne is een intracellulair ankereiwit, dat helpt bij deze clustering. Midden: Als een depolarisatie het zenuwuiteinde bereikt openen zich
de spanningsgevoelige calciumkanalen (VGCC). Ca2+ stroomt naar binnen en activeert ter plaatse eiwitten die een fusie bewerkstelligen
van de presynaptische acetylcholineblaasjes met de celmembraan. Rechts: ACh komt vrij in de synapsspleet en bindt zich aan de postsy-
naptische AChRn. AChRn zijn ligandgestuurde ionkanalen die door deze binding opengaan. Het naar binnen stromende Na+ depolariseert
de spiermembraan lokaal. Hierdoor worden spanningsgevoelige natriumkanalen die diep in de plooien liggen geactiveerd. De daaropvol-
gende depolarisatie is sterk genoeg om de hele spiermembraan te depolariseren en de spiervezel tot samentrekking aan te zetten. Het
ACh-esterase breekt de ACh weer af, waarna de hele cyclus opnieuw kan beginnen. Bij krachtige contracties speelt het beschreven proces
zich twintig tot vijftig keer per seconde af.

Sommige patiënten klagen over wazig zien dat ver- en extremiteiten. Bij ongeveer 15% van de patiënten
dwijnt bij afdekken van één oog. ­Afhangen van een of blijven de verschijnselen tot de oogspieren beperkt.
beide oogleden kan het zien belemmeren. Dubbelzien ­Generalisatie van zwakte treedt vrijwel altijd op
en ptosis nemen toe bij fel licht en daarom dragen pa- binnen de eerste drie jaar van de ziekte. Toename
tiënten graag een zonnebril. van zwakte kan optreden door externe factoren,
Een andere vroege klacht is moeite met spreken zoals bovensteluchtweginfecties. Een myasthene
door een bulbaire dysartrie. Zwakte van het zachte crisis is een acute verslechtering van de klinische
­gehemelte leidt tot nasale spraak en tot regurgitatie toestand door verlammingen van ademhalingsspie-
van vloeistoffen door de neus. Door slikstoornissen ren of slikspieren. Algemene anesthesie waarbij
is er risico op aspiratiepneumonie. Bij het kauwen gebruikgemaakt wordt van spierverslappers kan tot
steunen sommige patiënten de kaak met de hand. problemen leiden bij het ontwennen van de beade-
Het gelaat kan vlakker worden en daardoor minder mingsapparatuur.
uitdrukking vertonen. Patiënten hebben moeite de Bij patiënten met MuSK-antistoffen (3% van alle
ogen volledig te sluiten. Zwakte van de nekspieren patiënten met myasthenia gravis) debuteert de ziekte
kan ertoe leiden dat het hoofd gaat hangen. Zwakte vaak al op jonge leeftijd. De bulbaire zwakte kan zeer
van ademhalingsspieren uit zich in het slecht volhou- uitgesproken zijn, zelfs met opvallende atrofie van
den van zingen of voorlezen. bijvoorbeeld de tong. Er is ook zwakte van de schou-
Meestal is er in het begin van de ziekte in de der- en nekspieren (met bijvoorbeeld een afhangend
loop van weken tot maanden een geleidelijke ach- hoofd) en axiale spieren, maar armen en benen blij-
teruitgang met uitbreiding naar spieren van romp ven relatief gespaard.
362 ne u r o l o g ie

Bij neurologisch onderzoek kan spierzwakte wor- bijwerkingen zoals buikkrampen en diarree worden
den opgewekt door provocatieproeven (tabel 30.4). zo nodig bestreden met lage doseringen atropine-
Bij zeer ernstige zwakte van lange duur kun je spier- sulfaat. Bij een lichte vorm van myasthenie zonder
atrofie vinden. Er zijn geen fasciculaties en de spier- thymoom volstaat deze symptomatische behande-
rekkingsreflexen blijven aanwezig. De sensibiliteit is ling.
volledig normaal. De immuunsuppressieve behandeling van
myasthenia gravis bestaat uit prednison in combi-
Aanvullend onderzoek natie met azathioprine, twee- tot driemaal 50 mg.
De klinische diagnose kan bevestigd worden door het Prednison wordt eerst dagelijks in hoge doserin-
aantonen van antilichamen in het serum tegen AChR, gen gegeven (1,5 mg/kg) en later geleidelijk ver-
MuSK of een van de veel zeldzamere antilichamen. minderd tot een onderhoudsdosering van 40-50
AChR-antilichamen zijn aanwezig bij 85% van de pa- mg om de dag. Het effect van prednison treedt
tiënten met gegeneraliseerde myasthenia gravis en bij meestal pas na een maand op, dat van azathi-
50% van de patiënten met oculaire myasthenia gravis. oprine na drie tot zes maanden. Als verbetering
MuSK-antilichamen worden bij ongeveer 3% van de optreedt, wordt de prednison geleidelijk verder
patiënten gevonden. Als antilichamen niet aantoon- afgebouwd. Sommige patiënten reageren onvol-
baar zijn, spreken we van seronegatieve myasthenia doende op deze behandeling.
gravis. Bij een acute ernstige verslechtering van myas-
Als er twijfel is over de diagnose myasthenie, kan thenia gravis (myasthene crisis; vaak bij infecties) en
de neuromusculaire transmissie onderzocht worden bij ernstige therapieresistente myasthenia gravis zijn
met neurofysiologisch onderzoek. Hierbij wordt een intraveneuze behandeling met humane immuunglo-
symptomatische spier via de betreffende motorische bulinen en plasmaferese effectief.
zenuw repetitief gestimuleerd in een frequentie van Thymectomie (het verwijderen van de thymus
3 Hz, waarbij de spieractiepotentiaal geleidelijk in zonder thymoom) kan verbetering bewerkstelligen
amplitude afneemt als er sprake is van een transmis- bij patiënten jonger dan 50 jaar met gegeneraliseerde
siestoornis. myasthenie en anti-AChR-antilichamen. Thymecto-
Bij elke patiënt met myasthenia gravis met AChR- mie alleen is niet voldoende en na de operatie blijft
antilichamen moet met een CT van het mediastinum on- medicamenteuze behandeling nodig. Een thymoom
derzoek worden gedaan naar een eventueel thymoom. moet altijd worden verwijderd om lokale invasieve
groei van de tumor te voorkomen.
Behandeling Het is van groot belang dat patiënten alert zijn
Myasthenie kan symptomatisch behandeld wor- op acute verslechteringen die kunnen optreden bij in-
den met cholinesteraseremmers. Deze remmen tercurrente infecties of door het gebruik van bepaalde
het enzym dat het acetylcholine in de synaps- medicijnen (antibiotica uit de groepen van aminogly-
spleet afbreekt, waardoor een relatief overschot cosiden en tetracyclinen, benzodiazepinen en bèta-
aan acetylcholine ontstaat voor de nog functionele blokkers).
acetylcholinereceptoren. Pyridostigminebromide Met deze behandelingsmogelijkheden is uit-
(Mestinon®) heeft een werkingsduur van drie tot eindelijk slechts een klein deel van de patiënten
zes uur en wordt per os gedoseerd in doseringen van ­geïnvalideerd. De symptomatische en immuunsup-
meestal zesmaal 60 mg. Parasympathicomimetische­ pressieve behandeling van myasthenie moet bij de

Tabel 30.4 Enkele provocatieproeven bij verdenking op myasthenia gravis (tussen haakjes staat het eindpunt van de test)

• gedurende 60 seconden opzij kijken (dubbelzien)


• gedurende 60 seconden omhoog kijken (ptosis)
• testen van kracht van de oogsluitspieren (ogen te openen)
• tot 50 tellen (dysartrie)
• de armen ten minste 4 minuten zijwaarts gestrekt houden (uitzakken)
• hoofd 2 minuten optillen in rugligging (uitzakken)
• benen 100 seconden gestrekt optillen (uitzakken)
30 Neu romu sculaire ziekten I 363

meeste ­patiënten levenslang worden volgehouden. van een paraneoplastisch syndroom (zie paragraaf
Spontane remissies komen voor, maar zijn zeldzaam. 22.7.6).

Myasthenia gravis Klinische verschijnselen


De ziekte begint vrijwel altijd met zwakte van de bo-
algemeen venbenen. Traplopen, opstaan uit een stoel en lopen
• auto-immuunziekte met antistoffen tegen gaan moeizaam. De zwakte breidt zich uit in caudo-
postsynaptische acetylcholinereceptoren (in craniale richting (bij myasthenia gravis met AChR-
zeldzame gevallen tegen andere bestanddelen antilichamen juist andersom), met paresen in de
van de postsynaptische membraan) bovenarmen en bulbaire klachten. Ptosis en dub-
• 15% van de patiënten heeft een thymoom belzien komen minder vaak voor en bijna alleen als
symptomen de zwakte al gegeneraliseerd is. In tegenstelling tot
• spierzwakte die ontstaat na inspanning en die myasthenia gravis kunnen ook autonome stoornissen
verbetert door rust zoals droge mond, droge ogen, impotentie en consti-
• begint vaak met dubbelzien, ptosis, dysartrie, patie optreden. Verslechtering treedt meestal op in de
slikstoornissen loop van enkele weken tot maanden. Atrofie van spie-
• later ook spierzwakte in extremiteiten ren ontbreekt. De spierrekkingsreflexen zijn verlaagd
of afwezig, maar worden levendiger of aanwezig na
aanvullend onderzoek
krachtige inspanning van de betreffende spier (post-
• aantonen van antilichamen in bloed
tetanische potentiatie).
• bij twijfel aan myasthenie neurofysiologisch
onderzoek
Aanvullend onderzoek
• CT-mediastinum om thymoom aan te tonen
De diagnose wordt meestal gesteld op klinische gron-
of uit te sluiten
den en door gericht neurofysiologisch onderzoek.
behandeling Repetitieve stimulatie van een spier via zijn motori-
• symptomatisch: cholinesteraseremmer (pyri- sche zenuw laat hierbij een ander patroon zien dan
dostigminebromide) bij myasthenia gravis. VGCC-antilichamen worden
• immuunsuppressie: prednison en azathioprine gevonden bij 90% van de patiënten zonder tumor, en
• bij acute verslechteringen: immuunglobulinen bij alle patiënten met een tumor.
of plasmaferese Met name bij patiënten die roken en een snel pro-
• een thymoom moet altijd operatief verwijderd gressieve vorm van LEMS hebben, moet onderzoek
worden vanwege invasieve groei gedaan worden naar een onderliggende longtumor,
• thymectomie (zonder thymoom): kan bij gese- meestal een kleincellig longcarcinoom (CT-thorax,
lecteerde patiënten een verbetering van de bronchoscopie). Bij gerichte screening is bij vrijwel
myasthenie geven elke patiënt de onderliggende tumor binnen een jaar
na de diagnose LEMS ontdekt.

30.2.2 Myastheen syndroom van Lambert-Eaton Behandeling


In tegenstelling tot myasthenia gravis is er bij Als een carcinoom wordt aangetoond, kan behan-
deze aandoening sprake van een presynaptisch de- deling hiervan (operatie, bestraling of chemothera-
fect. De antistoffen tegen presynaptische VGCC’s pie) tot complete remissie van het LEMS leiden. De
verstoren het vrijkomen van acetylcholine. Onge- tumor bepaalt uiteindelijk de prognose. Patiënten
veer de helft van de patiënten heeft een kleincel- zonder carcinoom worden langdurig behandeld
lig bronchuscarcinoom, waarvan de tumorcellen met symptomatische medicatie (3,4-diaminopy-
ook VGCC’s hebben. Er wordt verondersteld dat ridine, dat de afgifte van acetylcholine bevordert)
deze tumor de vorming van kruisreagerende anti- of immuunsuppressieve therapie (prednison en
stoffen uitlokt. De patiënt presenteert zich vrijwel azathioprine).
altijd met het klinische beeld van de typische spier-
zwakte. De longtumor is in deze fase van de ziekte 30.2.3 Neonatale myasthenia gravis
vaak nog klein en asymptomatisch. Het myastheen Dit wordt veroorzaakt door overdracht van antistof-
syndroom van Lambert-Eaton is dus een voorbeeld fen tijdens de zwangerschap van moeder op kind.
364 ne u r o l o g ie

Antilichamen passeren de placenta en kunnen bij 30.3 Aandoeningen van de spieren


pasgeborenen tot ziekte leiden. Deze vorm is be- Spierziekten (myopathieën) zijn ziekten waarbij de
schreven voor antilichamen tegen de AChR, MuSK oorzaak in het spierweefsel zelf gezocht moet wor-
en tegen VGCC. Opvallend is dat bij slechts 10% van den. Veranderingen in de spier door aandoeningen
de zwangeren met myasthenia een kind geboren van andere delen van het zenuwstelsel, zoals de
wordt met neonatale myasthenie. spieratrofie bij aandoeningen van de motorische
voorhoorncellen, worden daar niet onder gerekend.
Klinische verschijnselen Er zijn tientallen verschillende spierziekten met
De verschijnselen treden binnen enkele uren na de prevalenties die variëren van 1 tot 50 per 1.000.000;
geboorte op en bestaan uit zwakte van het huilen, ze zijn dus zeer zeldzaam. De meest voorkomende
zuigen en slikken, en uit hypotonie en ademhalings- zijn de spierdystrofie van Duchenne (ongeveer 600
moeilijkheden. patiënten in Nederland), myotone dystrofie (ziekte
van Steinert, ongeveer 2000 patiënten) en faciosca-
Aanvullend onderzoek pulohumerale spierdystrofie (FSHD, ongeveer 2000
De diagnose is zeer aannemelijk als een neonaat ge- patiënten).
boren uit een moeder met myasthenie beschreven Myopathie is een algemene term voor de spier-
klinische zwakte vertoont. Aantonen van serumanti- ziekten. Er zijn veel verschillende ziektemechanismen
stoffen kan de diagnose bevestigen. die tot een myopathie kunnen leiden. Een belangrijke
groep myopathieën wordt aangeduid als spierdystrofie.
Behandeling Hierbij leiden genetisch bepaalde defecten in verschil-
Symptomatische therapie met cholinesteraserem- lende spiereiwitten tot necrose van spiervezels met ver-
mers, tijdelijke sondevoeding en – in zeldzame geval- vetting en fibrosering (spierdystrofie van Duchenne).
len – kortdurende beademing volstaat. De ziekte gaat Andere genetische ziekten leiden tot defecte ionkana-
vanzelf over aangezien het kind zelf geen antistoffen len in de spiermembraan (myotonia congenita) of tot
produceert. De duur van de verschijnselen bedraagt stapeling van een eiwit (ziekte van Pompe). Verder zijn
dagen tot hoogstens enkele weken. er verworven myopathieën gekenmerkt door ontste-
kingsinfiltraten in het spierweefsel, de inflammatoire
myopathieën. Soms wordt het ziektemechanisme in
Andere myasthene syndromen de naam van de ziekte tot uiting gebracht (myotone
spierdystrofie, polymyositis), maar vaak ook niet. De
Myastheen syndroom van Lambert-Eaton naamgeving van spierziekten is vrij willekeurig.
• auto-immuunziekte met antistoffen tegen Spierziekten kunnen in grofweg vijf groepen in-
presynaptische calciumkanalen gedeeld worden (tabel 30.5). Ze worden gekenmerkt
• bij de helft van de patiënten als paraneoplas- door spierzwakte die in de regel geleidelijk progressief
tisch syndroom (bronchuscarcinoom) is (spierdystrofie van Duchenne), maar ook over lange
• inspanningsafhankelijke spierzwakte begint perioden stabiel kan zijn (congenitale myopathieën).
meestal in de extremiteiten Als vuistregel geldt dat bij ­myopathieën de ­spierzwakte
• diagnose op grond van neurofysiologisch proximaal overheerst en bij ­neuropathieën juist distaal.
onderzoek en het aantonen van antistoffen Er zijn echter zeker uitzonderingen op deze regel.
• gericht onderzoek naar bronchuscarcinoom
• behandeling met aminopyridine (symptoma- 30.3.1 Spierdystrofieën van Duchenne en Becker
tisch) en prednison en azathioprine (immuun- Beide vormen van spierdystrofie worden veroorzaakt
suppressie) door mutaties in het dystrofine-gen op de korte arm
neonatale myasthenia gravis van het X-chromosoom. Dystrofine maakt onderdeel
• voorbijgaande myasthenie bij neonaat van uit van een eiwitcomplex dat een belangrijke rol speelt
moeder met de ziekte bij de functie van spiervezels. Bij de spierdystrofie van
• tijdelijke symptomatische behandeling met Duchenne is het niet tot nauwelijks aanwezig en bij
cholinesteraseremmer en eventueel sonde- de spierdystrofie van Becker sterk verminderd (figuur
voeding 30.4). Beide aandoeningen worden gekenmerkt door
progressieve zwakte van de ledematen. Het dystrofine
30 Neu romu sculaire ziekten I 365

Tabel 30.5 Indeling van de belangrijkste spierziekten

aandoening leeftijd van


voorkomen
erfelijk
• spierdystrofie (van Duchenne, van Becker;
limb-girdle-spierdystrofie; facioscapulohumerale
­spierdystrofie) kind/volwassen proximaal > distaal, benen > armen
• stapelingsziekte (ziekte van Pompe) kind/volwassen proximaal > distaal, benen > armen
• congenitale spierziekten kind proximaal > distaal, benen > armen
erfelijk, met myotonie
• dystrophia myotonica kind proximaal > distaal, benen > armen
• myotonia congenita kind proximaal > distaal, benen > armen
inflammatoir
• polymyositis kind/volwassen proximaal > distaal, benen > armen
• dermatomyositis kind/volwassen proximaal > distaal, benen > armen
• inclusion-body-myositis volwassen proximaal in benen, distaal in armen
intoxicatie
• cholesterolverlagende medicatie volwassen proximaal > distaal, benen > armen
bij algemene ziekten
• hypothyreoïdie volwassen proximaal > distaal, benen > armen

kent diverse weefselspecifieke isovormen. Afhanke- waggelgang en holle rug door de proximale spier-
lijk van de plaats van de mutatie in het gen kan ook de zwakte. De zwakte breidt zich in enkele jaren uit
productie van de hersenspecifieke isovorm verstoord naar de schouders en bovenarmen, nek en dia-
zijn, waardoor bij beide aandoeningen mentale retar- fragma. Uiteindelijk zijn alle skeletspieren van
datie kan voorkomen. romp en ledematen aangedaan. Verschillende spie-
In Nederland bedraagt de geboorteprevalentie ren kunnen op jonge ­leeftijd een compensatoire
van de spierdystrofie van Duchenne 1 op 4200 pas- hypertrofie vertonen, meest opvallend van de kui-
geboren jongens. De spierdystrofie van Becker komt ten, die vaak fors in omvang zijn toegenomen. De
twee tot drie keer minder vaak voor. Beide ziekte- oog-, mond- en slikspieren blijven tot zeer laat in
beelden erven X-gebonden recessief over, zodat de ziekte gespaard. Wel is de hartspier vaak bij het
in de regel alleen jongens c.q. mannen de ziekte ziekteproces betrokken, hetgeen leidt tot een gedi-
krijgen. Sommige draagsters van de genafwijking lateerde ­cardiomyopathie. Bij ruim een derde van
hebben lichte spierzwakte of een cardiomyopathie de kinderen is er sprake van mentale retardatie.
(manifeste draagsters). In meer dan een derde van Rond het 12e levensjaar is de spierzwakte zo ern-
de gevallen is er geen duidelijke overerving en be- stig dat de jongens zich alleen nog in een rolstoel kun-
rust de aandoening op een spontane mutatie. Aan- nen verplaatsen. De mediane leeftijd van overlijden
gezien een vader zijn X-chromosoom aan dochters – meestal door ademhalings- of hartproblemen – is
doorgeeft, zullen dochters van patiënten met de 27 jaar. De diverse mogelijkheden van niet-invasieve
spierdystrofie van Duchenne en Becker altijd draag- en invasieve beademing hebben bijgedragen aan een
ster zijn. levensverlenging van jaren.

Klinische verschijnselen van de spierdystrofie van Klinische verschijnselen bij de spierdystrofie van Becker
Duchenne Anders dan bij de spierdystrofie van Duchenne zijn de
De jongens gaan pas rond de leeftijd van 18 maan- verschijnselen bij de spierdystrofie van Becker en ook de
den of soms nog later lopen. Ze lopen met een leeftijd waarop deze tot uiting komen zeer uiteenlopend.
366 ne u r o l o g ie

Meestal ontstaat er proximale spierzwakte en -atrofie. afwijkingen gevonden en is bij immunohistoche-


De ziekte kan zich ook manifesteren door spierkrampen misch onderzoek het dystrofine sterk verminderd
die vooral onder invloed van inspanning optreden en ge- of afwezig (figuur 30.4). Met DNA-onderzoek van
paard gaan met een verhoogd serumcreatinekinase. Een leukocyten kunnen mutaties aangetoond worden
andere manifestatie is een gedilateerde cardiomyopathie in het dystrofine-gen. Een spierbiopsie is ingrij-
zonder evidente spierzwakte. Evenals bij de ziekte van pender en kan niet altijd een definitieve diagnose
Duchenne zijn de kuiten vaak hypertrofisch. Mentale re- geven, maar is wel snel, met een uitslag in dagen
tardatie komt vaak voor, zij het minder frequent dan bij tot weken. Voor het DNA-onderzoek is alleen een
de ziekte van Duchenne. buisje bloed nodig, maar het onderzoek kan soms
vele maanden duren.
Aanvullend onderzoek
De activiteit van het creatinekinase (CK) in het Behandeling
bloed is bij de spierdystrofie van Duchenne meer De multidisciplinaire symptomatische behandeling
dan tien- tot wel honderdmaal verhoogd. Als je bij wordt gecoördineerd door de revalidatiearts of (kin-
een jongetje met een vertraagde motorische ont- der)neuroloog en omvat oefentherapie om verkorting
wikkeling of duidelijke spierzwakte zulke hoge CK- van spieren tegen te gaan, operatieve correctie van
waarden vindt, moet de verdenking sterk uitgaan een ernstige scoliose om de zitbalans in de rolstoel
naar Duchenne-dystrofie of een andere limb-girdle- te verbeteren, beademing (’s nachts toedienen van
spierdystrofie (zie hierna). Bij de ziekte van Becker zuurstof via een kapje bij benauwdheid en uiteinde-
is de CK-verhoging minder uitgesproken (vijf- tot lijk continue beademing via een tracheostoma) en
tienmaal). In een spierbiopt worden dystrofische medicamenteuze behandeling van de symptomen

Figuur 30.4 Dystrofinekleuring. A Normaal spierweefsel.


B Spierweefsel van een patiënt met de ziekte van Becker (reductie
van dystrofine). C Spierweefsel van een patiënt met de ziekte van
Duchenne (dystrofine afwezig).
B Met dank aan dr. E. Aronica.
30 N eu romu sculaire zie kten I 367

van een gedilateerde cardiomyopathie. Bij de ziekte 30.3.3 Facioscapulohumerale spierdystrofie


van Duchenne kan behandeling met prednison de De spierzwakte bij FSHD betreft het gelaat, de schouders
ambulante fase met een à twee jaar verlengen. Patiën- en de bovenarmen, vaak asymmetrisch (figuur 30.5). De
ten met de spierdystrofie van Becker met een ernstige ziekte begint in de regel tussen het 7e en 15e jaar. Er is
cardiomyopathie maar zonder ernstige spierzwakte een zeer grote variabiliteit in expressie. In 5% debuteert
komen in aanmerking voor harttransplantatie. de ziekte al voor het 5e levensjaar en ontstaat er gedu-
rende het leven ernstige spierzwakte, terwijl anderzijds
Spierdystrofieën van Duchenne en Becker sommige patiënten van middelbare leeftijd slechts ge-
ringe zwakte van de gelaatsspieren vertonen.
algemeen De spierzwakte is langzaam progressief en breidt
• spierdystrofie: necrose van spiervezels met zich geleidelijk uit naar de benen en de onderarmen.
vervetting en fibrose van spierweefsel Ongeveer 20% van de patiënten wordt uiteindelijk af-
• deze twee vormen ontstaan door mutatie in hankelijk van een rolstoel. Bij ongeveer de helft van
dystofine-gen op X-chromosoom de patiënten komen een vasculaire retinopathie en
symptomen doofheid voor.
• Duchenne: vooral proximale spierzwakte, Als de ziekte al in de familie voorkomt, is de di-
trage en onvolledige motorische ontwikkeling, agnose bij een nieuw aangedaan familielid gemak-
later achteruitgang; cardiomyopathie; bij een kelijk. Bij ten minste 40% komt de ziekte echter
derde mentale retardatie niet in de familie voor. Dan is men voor de diag-
• Becker: veel variabeler; soms cardiomyopathie nose afhankelijk van het karakteristieke klinische
zonder spierzwakte; minder vaak mentale beeld, aangevuld met DNA-onderzoek. De genmu-
retardatie taties verantwoordelijk voor FSHD 1 en FSHD 2
zijn recent ontdekt. Behandeling is symptomatisch.
aanvullend onderzoek Hierbij kan de revalidatiearts een belangrijke rol
• spierbiopsie met dystrofinekleuring of DNA- spelen.
onderzoek
behandeling en beloop Andere spierdystrofieën
• prednison bij Duchenne verlengt ambulante
fase limb-girdle-spierdystrofieën
• bij Becker soms harttransplantatie • grote groep van elk zeldzame genetisch
• mediane levensduur bij Duchenne 27 jaar, bij bepaalde spierziekten met zwakte van schou-
Becker zeer variabel der- en bekkengordelspieren
facioscapulohumerale spierdystrofie
• genetisch bepaalde spierzwakte (maar vaak
30.3.2 Limb-girdle-spierdystrofieën niet familiair)
De spierdystrofie van Duchenne wordt gekenmerkt • spierzwakte bij gelaat, schouders en boven-
door zwakte van de spieren rond de schouder- en armen, later meer gegeneraliseerd
bekkengordel. Er zijn echter ook veel andere, zeld-
zamere spierdystrofieën met een dergelijke ‘limb-
girdle’-zwakte. Gezamenlijk vormen deze de groep 30.3.4 Congenitale spierziekten
­limb-girdle-spierdystrofieën (meestal wordt de Engelse
afkorting LGMD gebruikt). Er zijn meer dan vijfentwin- Dit is een groep van verschillende, meestal genetisch be-
tig autosomaal recessieve en autosomaal dominante paalde spierziekten, waarvan de verschijnselen al bij de
typen LGMD bekend, met mutaties in genen voor ver- geboorte (en soms al ervoor) manifest zijn. De verschil-
schillende spiereiwitten of ionkanalen in de spiermem- lende typen worden voornamelijk onderscheiden op
braan. Sommige gaan gepaard met cardiomyopathie of grond van hun morfologische afwijkingen in het spier-
met cardiale geleidingstoornissen, of met hersenafwij- biopt. De meest voorkomende zijn central-core-myopa-
kingen zoals mentale retardatie of gedragsstoornissen. thie, nemalinemyopathie en congenitale spierdystrofie.
De diagnose kan meestal gesteld worden met speciale Congenitale spierziekten manifesteren zich vlak
kleuringen van het spierbiopt of met DNA-onderzoek. na de geboorte door hypotonie en spierzwakte, een
368 ne u r o l o g ie

congenitale spierziekten.) De spieren zijn onderont-


wikkeld (hypotrofisch) en er is een proximale of dif-
fuse spierzwakte. De spierzwakte uit zich soms voor
de geboorte al door verminderde kindsbewegingen
of een hydramnion. De motorische ontwikkeling is
vaak vertraagd. De meeste kinderen gaan pas lopen
na de leeftijd van 18 maanden, kunnen niet hardlo-
pen en hebben op school moeite met gymnastiek.
Bij sommige congenitale myopathieën zijn de oog-,
kauw-, gelaats- en slikspieren bij het ziekteproces be-
trokken. Soms zijn de verschijnselen zo gering dat
de ziekte aanvankelijk ongemerkt verloopt en zich
pas later in het leven openbaart. Het beloop varieert
van nauwelijks tot sterk progressief, met dreigende
ademhalingsinsufficiëntie door betrokkenheid van
het diafragma. Bij congenitale spierdystrofieën
komen contracturen voor, mentale retardatie en
soms ook oogafwijkingen. De combinatie van het
klinisch beeld met de bevindingen in een spierbiopt
leidt in de regel tot een diagnose. Steeds vaker kan
deze bevestigd worden met DNA-analyse.

30.3.5 Myotone dystrofie


Myotonie is een vertraagde relaxatie van de spieren.
De handen bijvoorbeeld kunnen na krachtig knijpen
A
slechts traag geopend worden en de ogen kunnen maar
moeizaam geopend worden na krachtig dichtknijpen.
Na herhaald aanspannen gaat het ontspannen van de
spier steeds beter. Bij sommige aandoeningen met
myotonie is het net andersom, en wordt na herhaald
aanspannen het ontspannen juist steeds moeilijker.
De patiënt ervaart de myotonie als spierstijfheid die
de bewegingen beperkt.
De meest voorkomende spierziekte met dysto-
nie is myotone dystrofie type 1 (er bestaat ook een
veel zeldzamer type 2). Deze autosomaal dominant
erfelijke ziekte is een multisysteemziekte, waarbij
naast de spierdystrofie ook diverse andere organen
afwijkingen kunnen vertonen, met mentale retar-
B
datie, cataract, testisatrofie, geleidingsstoornissen
van het hart en maag-darmstoornissen als belang-
Figuur 30.5 Facioscapulohumerale dystrofie. A De spier- rijkste verschijnselen. Het ziektegen is gelokali-
zwakte in het gelaat kan discreet zijn; bij fluiten doet de linker- seerd op de lange arm van chromosoom 19. Er is
bovenlip niet mee. B Bij het heffen van de armen ontstaat een een verlenging van een trinucleotide-repeat (CTG)
vleugelstand van de schouderbladen ten gevolge van spier-
in het gen, waarbij meer dan 45 repeats tot sympto-
zwakte.
men leiden. Per generatie neemt het aantal repeats
toe, en dit uit zich in een vroegtijdiger optreden en
‘floppy infant’ (zie paragraaf 13.3 en figuur 13.4). (NB een toenemende ernst van de ziekte. Dit genetisch
Aan het ‘floppy infant’ liggen meestal hersenziekten fenomeen wordt anticipatie genoemd. Vrouwen
ten grondslag, want die komen veel vaker voor dan met meer dan driehonderd CTG-repeats hebben
30 Neu romu sculair e ziekten I 369

een sterk verhoogde kans op het krijgen van een 30.3.6 Andere spierziekten met myotonie
kind met congenitale myotone dystrofie. Dit me- De meest voorkomende andere aandoening met
chanisme verklaart de verschillende verschijnings- myotonie is myotonia congenita, met een auto-
vormen van de ziekte. somaal dominant erfelijke (ziekte van Thomsen)
De congenitale vorm wordt gekenmerkt door en een autosomaal recessief erfelijke vorm (ziekte
ernstige hypotonie en spierzwakte, vooral van de van Becker; een andere ziekte dan de spierdystro-
mond- en slikspieren en het diafragma. Als de pa- fie met dezelfde naam). Dit zijn beide aandoenin-
tiënten deze periode overleven, herstellen de pare- gen van ionkanalen in de spiermembraan, met
sen gedeeltelijk. Mentale retardatie is een belangrijk gegeneraliseerde myotonie en weinig of geen
symptoom. Begint de ziekte op kinderleeftijd, dan spierzwakte. De diagnostiek berust op DNA-
wordt het klinische beeld vooral bepaald door analyse. Sommige patiënten hebben baat bij het
mentale retardatie. Bij de juveniele of volwassen mexiletine, een geneesmiddel dat gebruikt wordt
(‘klassieke’) vorm wordt de ziekte manifest op de bij hartritmestoornissen.
leeftijd van 12 tot 50 jaar, met zwakte en atrofie van
de gelaats-, farynx- en halsspieren, en van de dis-
Spierziekten met myotonie
tale spieren van de ledematen (vingerstrekkers en
voetheffers), gepaard gaand met myotonie (figuur symptoom myotonie
30.6). De spierzwakte is geleidelijk progressief en • vertraagde relaxatie van spieren
kan uiteindelijk tot rolstoelafhankelijkheid leiden.
De levensverwachting is gemiddeld met tien à twin- myotone dystrofie
tig jaar verkort door acute hartdood (als gevolg van • berust op CTG-repeat in chromosoom 19 die
geleidingsstoornissen) of respiratoire insufficiëntie. in opeenvolgende generaties in lengte toe-
Ten slotte kan de ziekte ook pas na het 50e jaar be- neemt
ginnen, vaak uitsluitend met cataract, myotonie en • anticipatie: symptomen in opeenvolgende
lichte spierzwakte. generaties ontstaan eerder en zijn ernstiger
Het klassieke klinische beeld maakt verdere • bij volwassenen zwakte en atrofie van gelaats-,
diagnostiek overbodig, zeker als de ziekte al in de farynx- en halsspieren, en distale spieren lede-
familie voorkomt. Bij twijfel kan elektromyogra- maten gepaard gaand met myotonie
fisch en oogheelkundig onderzoek worden ver- • andere verschijnselen: mentale retardatie,
richt om respectievelijk myotonie en cataract aan cataract, testisatrofie, cardiale geleidings-
te tonen. Zekerheid wordt verkregen door DNA- stoornissen
onderzoek, wat van belang is bij erfelijkheidsadvie- andere spierziekten met myotonie
zen. Bij duidelijke spierzwakte is verwijzing naar • ziekte van Thomsen en ziekte van Becker: erfe-
een revalidatiearts aangewezen, die de multidisci- lijke aandoeningen van ionkanalen zonder
plinaire behandeling (cardiologisch, gastro-intesti- ernstige spierzwakte
naal) bij deze multisysteemziekte coördineert. Bij
­voethefferszwakte kan een enkel-voetorthese wor-
den aangemeten.
Patiënten met myotone dystrofie kunnen over- 30.3.7 Inflammatoire myopathieën: polymyositis
gevoelig zijn voor opioïden en barbituraten en in de en dermatomyositis
pre- of postoperatieve situaties kunnen daardoor hart- Inflammatoire myopathieën zijn verworven spier-
ritmestoornissen en ademhalingsdepressie optreden. ziekten die klinisch gekenmerkt worden door
In verband met het hoge risico op aritmieën en plot- spierzwakte en histologisch door ontstekingsver-
selinge hartdood moeten patiënten regelmatig car- schijnselen in de spier. Er zijn drie vormen: polymy-
diologisch gecontroleerd worden om vroegtijdig een ositis, dermatomyositis en inclusion-body-myositis.
geleidingsstoornis op het spoor te komen. Bij synco- Oorzaken en pathogenese zijn niet goed bekend. Ze
pes kan een defibrillator worden geïmplanteerd. Bij komen vaker voor dan door het toeval verklaard kan
kinderwens is verwijzing naar de klinisch geneticus worden bij patiënten met een bindweefselaandoe-
van belang. Prenatale of pre-implantatie genetische ning, zoals systemische lupus erythematodes, scle-
diagnostiek is mogelijk. rodermie, reumatoïde artritis, ziekte van Sjögren en
370 ne u r o l o g ie

A B

C D

Figuur 30.6 Patiënt met myotone dystrofie met de typische kenmerken van deze spierziekte. A Beiderzijds hangende oogleden (ptosis),
een mimiekarm gelaat, atrofie van de m. temporalis. B Opvallende atrofie van de onderbenen en van het onderste gedeelte van de
m. quadriceps femoris. C en D Onvermogen tot snel strekken van vingers na maken van een vuist.
30.6A Met toestemming overgenomen uit De Visser e.a. 1999.

‘mixed connective tissue disease’. Dermatomyositis Dermatomyositis komt zowel bij kinderen als bij
bij volwassenen komt ook voor als paraneoplastische volwassenen voor, vaker bij vrouwen dan bij man-
aandoening (zie paragraaf 22.7.6). Ze zijn met een nen. Bij beide ziekten ontstaat in de loop van dagen
gezamenlijke incidentie van 0,5 tot 1 per 100.000 tot weken spierzwakte, met symmetrische zwakte
betrekkelijk zeldzaam, maar belangrijk om te her- van bekken- en schoudergordel en bovenarmen en
kennen gezien de behandelingsmogelijkheden voor -benen. Ook de nekbuigers en de farynxmuscula-
polymyositis en dermatomyositis. tuur zijn vaak aangedaan. Slikstoornissen kunnen
Dermatomyositis en polymyositis lijken erg tot een aspiratiepneumonie leiden. Ook andere li-
op elkaar, maar verschillen door de aanwezig- chaamsdelen, zoals de gewrichten, en de longen
heid van ­huidafwijkingen bij de eerstgenoemde. kunnen zijn aangedaan. De huidafwijkingen van
30 N eu romu sculaire zie kten I 371

dermatomyositis zijn kenmerkend. De oogleden azathioprine of methotrexaat worden gegeven. Bij


zijn vaak livide verkleurd en oedemateus en er is kinderen en volwassenen met dermatomyositis zijn
een erytheem in het gelaat, de hals, de nek, aan succesvolle resultaten beschreven na behandeling
de strekzijde van de bovenarmen en -benen en ter met hoge doses intraveneus toegediende immuun-
plaatse van de metacarpo- en interfalangeale ge- globulinen (1 g/kg lichaamsgewicht/dag gedurende
wrichten (figuur 30.7). Tevens zijn er vaak splinter- twee dagen), maar dit is vanwege de hoge kosten
bloedinkjes rond de nagels. geen eerste keus. Vooral bij dermatomyositis kun-
Omdat het om verworven aandoeningen gaat nen contracturen ­ontstaan, waarvoor oefentherapie
is er in tegenstelling tot de erfelijke spierdystro- belangrijk is (figuur 30.9). Bij volwassenen met der-
fieën een duidelijke omslag en begin van de aan- matomyositis moet onderzoek gedaan worden naar
doening aan te wijzen. Het subacute begin van de een eventuele maligniteit (diverse tumoren moge-
spierzwakte (en eventuele huidafwijkingen) maken lijk).
de diagnose waarschijnlijk. De serumcreatinekina- De mortaliteit is ongeveer 10% door een bij-
seactiviteit is meestal verhoogd, de bezinking maar komende maligniteit of verslikpneumonie. Bij de
in een kwart van de gevallen. De diagnose moet meeste patiënten lukt het niet om de prednisonme-
altijd bevestigd worden met een spierbiopt waarin dicatie geheel af te bouwen en zal levenslang een
mononucleaire celinfiltraten gezien worden, ge- onderhoudsdosis moeten worden gebruikt.
paard gaand met de- en regeneratie van spiervezels
(figuur 30.8). Figuur 30.8 Bij dermatomyositis zijn de ontstekingscellen
vooral gelegen rond de bloedvaten tussen de spierfascikels (A),
Prednison in hoge dosering (1-2 mg/kg lichaams- terwijl de ontstekingscellen bij inclusion-body-myositis tussen de
gewicht) en gedurende langere tijd is het middel van spiervezels liggen en niet-necrotische spiervezels (V) binnen-
­eerste keus bij de behandeling. In de regel duurt de totale dringen en er ook sprake is van gerande vacuolen (‘rimmed vacu-
behandeling, inclusief de afbouwfase van de ­prednison, oles’, RV) (B).
een à twee jaar. Bij onvoldoende effect na circa drie
maanden kunnen andere immuunsuppressiva zoals

Figuur 30.7 Typisch erytheem in het gelaat bij dermatomyositis.

RV

B
372 ne u r o l o g ie

Figuur 30.9 Patiënt met inclusion-body-myositis probeert de vingers te buigen, wat vrijwel niet mogelijk is.

30.3.8 Inflammatoire myopathie:


inclusion-body-myositis • bij dermatomyositis erytheem in gelaat, hals
Inclusion-body-myositis komt vooral na het 50e le- en extremiteiten
vensjaar voor, vaker bij mannen dan bij vrouwen. Het • bij volwassenen kan dermatomyositis para-
is de meest voorkomende spierziekte op middelbare neoplastisch zijn
leeftijd. De spierzwakte ontwikkelt zich over vele • diagnose met spierbiopt (oontstekingsinfiltra-
jaren. Naast de proximale spieren zijn vaak ook de on- ten)
derbeenspieren en vingerbuigers aangedaan, dikwijls • behandeling met immuunsuppressie
asymmetrisch. De patiënten kunnen rolstoelafhanke-
inclusion-body-myositis
lijk worden en op oudere leeftijd ernstig beperkt.
• meest voorkomende spierziekte op middel-
Bij inclusion-body-myositis is het CK normaal tot
bare leeftijd
matig verhoogd. Het spierweefsel vertoont naast cel-
• langzaam progressieve proximale spierzwakte,
infiltraten ook specifieke degeneratieve afwijkingen
ook onderbeenspieren en vingerbuigers
(‘gerande vacuolen’) die kenmerkend zijn voor deze
• geen effectieve behandeling bekend
diagnose (figuur 30.8). De insluitlichaampjes waar-
aan de ziekte haar naam dankt worden vrij zelden in
de spierbiopten aangetoond.
Behandelingen met prednison, methotrexaat
30.3.9 Spierziekten bij algemene ziekten en
of immuunglobuline zijn niet effectief gebleken.
medicijnen
Daarom is de behandeling symptomatisch.
Schildklieraandoeningen
Inflammatoire myopathieën Bij een derde van de patiënten met hypothyreoïdie
polymyositis en dermatomyositis komt een myopathie voor die zich manifesteert door
• komen bij kinderen en volwassenen voor spierpijn en krampen, stijfheid, langzaam progres-
• in dagen tot weken ontstane zwakte van spieren sieve, proximale spierzwakte en een verhoogd CK
van bekken- en schoudergordel en bovenarmen (soms meer dan tien keer boven de norm). Ook bij
en -benen; vaak ook van farynxmusculatuur hyperthyreoïdie kunnen spierklachten voorkomen,
zij het minder vaak (spierzwakte en atrofie, soms
30 N eu romu sculaire zie kten I 373

slikklachten). Thyreotoxicose kan geassocieerd zijn spierkramp en myoglobinurie. Meestal geeft deze
met auto-immuunziekten, zoals myasthenia gravis, acute spierafbraak geen aanleiding tot complicaties,
poly- en dermatomyositis en met aanvallen die sterk maar men moet bedacht zijn op acute tubulusnecrose.
lijken op die van hypokaliëmische periodieke para-
lyse, een ionkanaalziekte.
Behandeling leidt bij hyperthyreoïdie tot snel ver- Zoektermen
dwijnen van de klachten (binnen vier maanden). Bij inflammatory myopathy
hypothyreoïdie duurt herstel langer (gemiddeld een motor neuron disease
half jaar) en bij een derde zelfs langer dan een jaar. muscular dystrophy
myasthenia gravis
Medicijnen
myasthenic syndrome
Vele medicijnen kunnen spierpijn of -krampen ver-
myotonia
oorzaken. Spierzwakte is beschreven bij onder meer
poliomyelitis
amiodaron, chloroquine, clofibraat, colchicine, corti-
post polio syndrome
costeroïden en zidovudine. Sommige medicamenten,
spinal muscular atrophy
zoals statinen, kunnen een CK-verhoging geven en
toxic myopathy
zelfs leiden tot rabdomyolyse, zich uitend in heftige
31 N
 euromusculaire ziekten II:
perifere zenuwen en plexus

algemeen
•• combinatie van motorische, sensibele en autonome uitvalsverschijnselen
aandoeningen van meerdere zenuwen
•• multipele mononeuropathie: meerdere grote zenuwen, meestal door vasculitis
•• polyneuropathie: zenuwen diffuus aangetast, zeer veel oorzaken, onder andere diabetes, deficiënties,
medicatie, inflammatoire ziekten en genetisch
aandoeningen van geïsoleerde zenuwen
•• mononeuropathie: uitval van een enkele zenuw, meestal door trauma of compressie
aandoeningen van de plexus brachialis of lumbosacralis
•• vaak met veel pijn
•• onder andere door trauma, tumoringroei, idiopathische ontsteking

Dit tweede hoofdstuk over neuromusculaire ziekten 31.1 Polyneuropathieën die acuut ontstaan
gaat over aandoeningen van de perifere zenuwen en Polyneuropathieën vormen de grootste groep van aan-
van de plexus. Omdat de meeste perifere zenuwen doeningen van de perifere zenuwen. Een belangrijk
en de plexus niet alleen motorische, maar ook sensi- gegeven om een eerste onderscheid te maken in de
bele en autonome zenuwvezels bevatten leiden aan- differentiële diagnose is de snelheid van ontstaan.
doeningen van zenuwen en plexus vrijwel altijd tot Met een acuut ontstane polyneuropathie bedoelen
combinaties van motorische, sensibele en autonome we een polyneuropathie waarbij de maximale uitval
stoornissen (zie tabel 30.1). Er zijn echter ook polyneu- ontstaat in dagen tot maximaal ongeveer vier weken.
ropathieën met alleen maar sensibele stoornissen. Die Bij een geleidelijk ontstane polyneuropathie neemt de
worden veroorzaakt door aandoeningen die selectief uitval ook na vier weken nog verder toe. Deze laatste
de sensibele vezels in de zenuwen aantasten of de sen- groep wordt besproken in paragraaf 31.2.
sibele neuronen in de dorsale sensibele ganglia. Een onderscheid dat vooral met behulp van neu-
Perifere zenuwen kunnen geïsoleerd aangedaan rofysiologische onderzoek gemaakt kan worden, is
zijn (mononeuropathie) of meer gegeneraliseerd dat tussen demyeliniserende en axonale polyneuropa-
(multipele mononeuropathie en polyneuropathie). thieën (figuur 31.1C en D). Bij een demyeliniserende
Een mononeuropathie ontstaat meestal door trauma polyneuropathie is primair de myelineschede aange-
of compressie, een multipele mononeuropathie door daan, waardoor de zenuwgeleidingssnelheid sterk ver-
een vasculitis. Voor polyneuropathieën is het aantal traagd is. Bij een axonale polyneuropathie is primair
oorzaken zeer groot, variërend van diabetes mellitus het axon aangedaan, zijn de zenuwgeleidingssnel-
en vitaminedeficiënties tot auto-immuunstoornissen, heden normaal en worden denervatieverschijnselen
infecties en genetische defecten. Pathologisch-anato- gevonden in de spieren (zie appendix A). Het onder-
misch zijn er belangrijke verschillen in de aard van de scheid is vooral van belang in de vroege stadia van de
zenuwschade (figuur 31.1). ziekte, bij lang bestaande polyneuropathieën raken

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_31, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
376 ne u r o lo g ie

zenuw
zenuw

cellichaam
cellichaam

celkern
celkern
schwanncel
schwanncel

myelineschede
myelineschede

trauma
trauma sprout
sprout

knoop van
knoop van
Ranvier
Ranvier

eindplaat
eindplaat

spier
spier

normale situatie
normale situatie Wallerse degeneratie
Wallerse degeneratie axonale degeneratie
axonale degeneratie segmentale
segmentale
AA BB CC D Ddemyelinisatie
demyelinisatie

Figuur 31.1 Verschillende soorten zenuwschade. A Normale situatie. Het axon van de motorneuronen in het ruggenmerg en de
hersenstam loopt naar de spiervezel. In werkelijkheid vertakt een axon zich in de spier naar tientallen tot honderden spiervezels.
Cellen van Schwann maken de myelineschede, die is opgebouwd uit veel segmenten. De segmenten worden van elkaar gescheiden
door een knoop van Ranvier. B Wallerse degeneratie. Door een trauma of een infarct is de zenuw ernstig beschadigd. Het distale
deel van het axon en de myelineschede degenereren. De zenuw verliest zijn functie, de eindplaat wordt gedenerveerd en de spier
wordt atrofisch. Het proximale deel van het axon groeit uit en vormt sprouts. Regeneratie verloopt heel traag (1 mm/dag). Omdat
de zenuw kapot is, raken de sprouts vaak de weg kwijt, waardoor er geen functioneel herstel optreedt. C Axonale degeneratie. De
functie van het cellichaam of het axon is gestoord door metabole stoornissen zoals suikerziekte, medicijngebruik of een erfelijke
oorzaak. De langste axonen hebben het eerst te lijden en sterven af (‘dying back’-verschijnsel). Ook de myelineschede wordt afge-
broken. De spiervezel wordt atrofisch. Er is wel enige sproutvorming, maar die leidt zonder behandeling niet tot herstel. D Segmen-
tale demyelinisatie. De myelineschede is beschadigd, bijvoorbeeld door een ontsteking zoals bij het syndroom van Guillain-Barré.
Het axon blijft intact. Als remyelinisatie optreedt, is het herstel snel.

uiteindelijk beide elementen betrokken. Bij ongeveer ziekte verschijnselen van een banale infectie, meestal
80% van de polyneuropathieën staat axonale schade een bovensteluchtweginfectie of een gastro-enteritis.
op de voorgrond. Herkennen van demyeliniserende Men veronderstelt dat de infectie een kruisreagerende
polyneuropathieën is belangrijk omdat deze vaak een immuunreactie opwekt tegen bestanddelen van peri-
immunologische oorzaak hebben die vrij goed te be- fere zenuwen. Meer dan de helft van de patiënten heeft
handelen is, in tegenstelling tot de axonale polyneu- serumantilichamen tegen verschillende gangliosiden,
ropathieën waarbij vaak alleen een symptomatische bestanddelen van de zenuwcelmembraan. Deze anti-
behandeling gegeven kan worden. stoffen kunnen onder andere worden uitgelokt door
Campylobacter jejuni, een bacterie die een gastro-en-
31.1.1 Syndroom van Guillain-Barré teritis veroorzaakt. Bij patiënten die voorafgaand aan
Het syndroom van Guillain-Barré (GBS) is een acute het GBS diarree hadden, kan de bacterie soms nog
inflammatoire demyeliniserende polyneuropathie die uit de feces gekweekt worden. Een associatie met
wordt veroorzaakt door een ontregelde immuunres- het GBS is ook aangetoond voor het epstein-barrvi-
pons na een bacteriële of virale infectie. Twee derde rus, het cytomegalovirus, Mycoplasma pneumoniae
van de patiënten had in de weken voor het begin van de en Haemophilus influenzae. De ­immuunreactie leidt
31 Neu romu scu l aire ziekten II 377

tot ­segmentale ontstekingen in de perifere zenuwen Bij de meeste patiënten treedt de hierboven be-
waardoor demyelinisatie optreedt. schreven (‘ascenderende’) vorm op. Er is een zeld-
De jaarlijkse incidentie is ongeveer 2 per 100.000 zame variant van de ziekte (het syndroom van Miller
inwoners, met een man-vrouwratio van 1,5. De ziekte Fisher) die wordt gekenmerkt door oogspierparesen,
kan op elke leeftijd en over het gehele jaar optreden. ataxie en areflexie bij slechts geringe zwakte in de
Recidieven zijn zeer zeldzaam. armen en benen.

Klinische verschijnselen Aanvullend onderzoek


De klinische kenmerken zijn snel progressieve, ern- De diagnose wordt vooral gesteld op grond van de
stige verlammingen van de spieren van armen en klinische criteria, ondersteund met zenuwgeleidings-
benen, gevoelsstoornissen en verlaagde tot afwezige onderzoek en liquoronderzoek. Bij zenuwgeleidings-
spierrekkingsreflexen. De ziekte begint meestal met onderzoek komen behalve sterke vertraging van de
tintelingen of dove plekken in de tenen of de vin- geleiding van motorische en sensibele zenuwen ook
gertoppen. Deze breiden zich geleidelijk uit in de geleidingsblokkades voor, dat wil zeggen dat de gelei-
onderbenen en -armen. Binnen enkele dagen ont- ding (in een deel) van de axonen binnen een zenuw
staat spierzwakte, die uiteindelijk het ziektebeeld volledig geblokkeerd is. Deze afwijkingen kunnen bij
overheerst. De zwakte ontstaat meestal het eerst in 50% van de patiënten tussen de eerste en de vierde
de bovenbenen en breidt zich snel uit naar de spie- week van de ziekte worden aangetoond. Na enkele
ren van de bovenarmen en schoudergordel. Distale weken worden bij elektromyografie denervatiever-
zwakte volgt later en is aanvankelijk minder ernstig. schijnselen gevonden door de axonale degeneratie
Bij 70% van de patiënten ontstaat ook zwakte van de die weer het gevolg is van de ontsteking van de mo-
gelaatsspieren. De helft krijgt slikklachten en dysar- torische zenuw. De prognose is slechter naarmate er
trie. Oogspierverlammingen komen veel minder vaak meer axonale degeneratie is.
voor. De ademhalingsspieren worden vaak zo ernstig Het eiwitgehalte van de liquor is meestal ver-
aangedaan dat de patiënt kunstmatig beademd moet hoogd, terwijl er geen of slechts een geringe stijging
worden, soms al na enkele dagen. Hoewel de ziekte is van het celgehalte. De eiwitverhoging ontstaat ech-
asymmetrisch kan beginnen, zijn de verschijnselen ter pas in het verloop van de ziekte, en een normaal
uiteindelijk vrijwel altijd symmetrisch. Ze bereiken eiwitgehalte van de liquor in de eerste week sluit de
bij de meeste patiënten binnen een tot twee weken diagnose GBS niet uit. Aan het einde van de tweede
een maximum (maar per definitie altijd binnen vier week heeft 90% van de patiënten een verhoogd eiwit-
weken). Atrofie van verlamde spieren treedt pas gehalte.
weken na het begin van de zwakte op.
De gevoelsstoornissen waarmee de aandoe- Behandeling
ning vaak begint, komen later op de achtergrond te Een patiënt met een GBS moet met spoed in het zie-
staan. Behalve om tintelingen en dove plekken gaat kenhuis worden opgenomen. Ademhaling (ademfre-
het om elektrische sensaties. Bij onderzoek worden quentie en vitale capaciteit), bloeddruk en hartritme
distaal stoornissen gevonden van zowel de vitale als (monitor) moeten zorgvuldig bewaakt worden. Bij
de gnostische sensibiliteit. Als de zwakte of de ge- dreigende respiratoire insufficiëntie of bij ernstige
voelsstoornissen toenemen, verdwijnen de spierrek- slikstoornissen moet de patiënt geïntubeerd en be-
kingsreflexen. Ook het autonome zenuwstelsel kan ademd worden. Vanwege de hoge kans op diepe
betrokken raken in het ziekteproces, met als gevolg veneuze trombose in de verlamde benen moet trom-
bloeddrukschommelingen en hartritmestoornissen. boseprofylaxe worden gegeven.
Deze kunnen spontaan optreden, maar ook uitgelokt De standaardbehandeling bestaat uit intrave-
worden door ingrepen als intubatie of uitzuigen. neus toegediende humane immuunglobulinen (0,4
Binnen vier weken na het begin wordt een pla- g/kg per dag gedurende vijf opeenvolgende dagen).
teaufase bereikt die weken tot maanden kan duren. Het effect hiervan is in klinische trials bewezen. Het
Hierna volgt een geleidelijk spontaan herstel, in weken werkingsmechanisme is nog steeds niet helemaal
tot maanden. Een hoge leeftijd, voorafgaande diarree bekend, maar berust waarschijnlijk op verdringing
en ernstig krachtsverlies bij de eerste presentatie in het en versnelde afbraak van de schadelijke antistoffen.
ziekenhuis zijn geassocieerd met een slechter herstel. Door behandeling met immuunglobulinen is er voor
378 ne u r o l o g i e

minder patiënten kunstmatige beademing nodig, is in uren tot dagen tot zwakte, gevoelsstoornissen, pijn
voor patiënten die wel beademd moeten worden de en paresthesieën. Er kan een enkele zenuw getroffen
beademingsduur korter en duurt de plateaufase van worden (mononeuropathie) of meerdere zenuwen
de ziekte korter dan zonder behandeling. De behan- in verschillende ledematen (multipele mononeuro-
deling moet zo snel mogelijk plaatsvinden, uiterlijk pathie). Als de aandoening voortschrijdt, ontstaat
binnen vier weken na het begin van de ziekte. Hoe het beeld van een symmetrische sensomotorische
later er wordt begonnen, des te kleiner de kans op een ­polyneuropathie.
gunstig effect. Als de patiënt eenmaal enkele weken
volledig verlamd aan de beademing ligt, zijn de pe- Aanvullend onderzoek
rifere zenuwvezels al te veel beschadigd en heeft de Zoek bij verdenking op een neuropathie op basis
behandeling geen effect meer op het beloop. Over het van vasculitis naar verschijnselen van betrokkenheid
algemeen wordt geadviseerd patiënten te behandelen van andere organen, zoals de nieren bij polyarteriitis
als ze duidelijk beperkt worden door de aandoening. ­nodosa. De bloedbezinking is verhoogd. Het klinisch-
Ondersteunende maatregelen zijn gericht op be- neurofysiologisch onderzoek past bij een neuropathie
handelen van pijn, voorkomen van luchtweginfecties, met axonale degeneratie. Het eiwitgehalte van de
urineweginfecties, slikstoornissen, voorkomen van ­liquor kan in geringe mate verhoogd zijn, het celgetal
contracturen, en tromboseprofylaxe bij ernstige pare- is normaal.
sen en immobilisatie. Ernstige bradycardieën of asys- Een enkele keer ontbreken verschijnselen van
tolie worden met atropine intraveneus behandeld; in gegeneraliseerde vasculitis. Dan kan het vermoeden
zeldzame gevallen is voor hartritmestoornissen een van een vasculitis alleen maar bevestigd worden door
pacemaker vereist. De pijn die in de beginfase kan een zenuwbiopsie. Hiervoor wordt de n. suralis ge-
optreden, kan soms goed behandeld worden met car- bruikt, die makkelijk toegankelijk is en relatief mis-
bamazepine of amitriptyline. baar. Zenuwgeleidingsonderzoek moet wel laten zien
Het GBS is een ernstige ziekte. De mortaliteit dat deze zenuw in het ziekteproces is betrokken, want
is tegenwoordig minder dan 1%, maar 15% heeft zes het is een puur sensibele zenuw en die geeft dus geen
maanden na het begin van de ziekte nog steeds ern- informatie over de motorische zenuwvezels.
stige restverschijnselen. Ongeveer een kwart van de
patiënten die in het ziekenhuis worden opgenomen, Behandeling
moet beademd worden. De Erasmus GBS Outcome Neuropathie door een gegeneraliseerde vasculitis is
Score (EGOS) kan redelijk voorspellen welke personen een ernstige aandoening. Het succes van behandeling
in de categorie met de slechtere prognose vallen. Een wordt vooral bepaald door de aard van de onderlig-
hoge leeftijd, voorafgaande diarree en forse zwakte bij gende auto-immuunziekte. De behandeling bestaat
opname zijn risicofactoren die geassocieerd zijn met uit prednison, zo nodig gecombineerd met cyclofos-
slechter lopen in de eerste zes maanden. Van de pa- famide, of methotrexaat.
tiënten die bij het starten van de behandeling met im-
muunglobulinen niet meer konden lopen, kon 20% 31.1.3 Andere oorzaken van acuut ontstane
na zes maanden nog niet zelfstandig lopen; enkele polyneuropathie
patiënten verbeterden nog wat in het verdere beloop. Naast het syndroom van Guillain-Barré en de vrij
Veel patiënten die wel weer kunnen lopen, houden zeldzame neuropathie bij vasculitis zijn er nog andere
klachten van pijn of van chronische vermoeidheid. oorzaken voor een acute (poly)neuropathie, waarvan
we er hier twee noemen.
31.1.2 Acuut ontstane polyneuropathie door vasculitis
In tegenstelling tot GBS veroorzaakt een vasculitis Critical-illness-myopathie en -polyneuropathie
een axonale polyneuropathie. Een vasculitis van de Op de intensive care komt vrij veel spierzwakte voor,
vasa nervorum komt meestal voor in het kader van met name bij ernstig zieke patiënten die langer dan een
gegeneraliseerde vasculitis zoals polyarteriitis nodosa, week beademd worden. Het kan om een myopathie
de ziekte van Wegener en het syndroom van Churg- gaan, een polyneuropathie of een combinatie van
Strauss. Ontsteking van de vaatwand van epineuriale beide. De myopathie presenteert zich met een hypo-
arteriolen leidt tot vaatafsluitingen en infarcering van tone parese van armen en benen, en problemen met
de gehele zenuw, zowel van het axon als van de mye- ontwennen van de beademing. Behandeling met cor-
lineschede, zodat dit zich presenteert als een axonale ticosteroïden is een risicofactor. Het CK is bij de helft
polyneuropathie. De acute axonale degeneratie leidt van de patiënten matig verhoogd.
31 Neu romu scu l aire ziekten II 379

Een critical-illness-polyneuropathie presenteert 31.2 Polyneuropathieën die geleidelijk


zich ook met forse zwakte met daarbij lage of afwezige ontstaan
reflexen en gevoelsstoornissen. Deze polyneuropathie Van de polyneuropathieën die geleidelijk ontstaan (pro-
is geassocieerd met ernstige sepsis. Verondersteld gressie in een periode van meer dan vier weken), is het
wordt dat de neuropathie wordt veroorzaakt door de aantal oorzaken zeer groot. Het is belangrijk om een
heftige systemische inflammatoire respons. Het CK oorzakelijke diagnose te stellen om de oorzakelijke fac-
is normaal; een elektromyogram kan helpen de diag- tor te kunnen wegnemen en zo mogelijk een behande-
nose te bevestigen ling in te stellen. Een diagnose is ook belangrijk om
De behandeling van beide aandoeningen is on- een uitspraak te kunnen doen over de prognose.
dersteunend. Uiteraard moet de onderliggende oor-
zaak zo goed mogelijk worden behandeld en moet 31.2.1 Polyneuropathie door metabole of
neurotoxische medicatie en corticosteroïdengebruik endocriene ontregelingen
zo veel mogelijk worden beperkt. Herstel treedt op Perifere zenuwen zijn kwetsbaar voor metabole stoor-
een weken tot maanden. nissen, zoals vitaminedeficiënties, diabetes of nier-
functiestoornissen en voor exogene stoffen, waaronder
Sensorische neuronopathie medicijnen. Dit hangt samen met de grote lengte van
Dit is een aandoening van de cellichamen van de sensi- de axonen van perifere sensibele en motorische neu-
bele neuronen in de dorsale ganglia. De aandoening is ronen. Vanuit de cellichamen van de motorneuronen
snel progressief in weken, maar kan ook sluipend ver- en de spinale ganglioncellen worden eiwitten, lipiden
lopen. De sensibele klachten beginnen vaak distaal en en neuropeptiden via axoplasmatransport vervoerd
treden bij ongeveer de helft van de patiënten op, eerst in naar de periferie van de axonen en vice versa. Bij een
de armen of in benen en armen tegelijk. Het gevoelsver- stoornis hierin hebben de distale delen van het axon
lies leidt vaak tot een sensorische ataxie. De sensorische het eerst te lijden (‘dying back’-fenomeen). Nog eer-
neuronopathie kan paraneoplastisch zijn, meestal is de der dan in de motorische axonen treedt dit op in de
verantwoordelijke tumor een kleincellig longcarcinoom dikke sensibele vezels van de voeten. Veel neuronen
(zie paragraaf 22.7.6). Andere oorzaken zijn overmatig in de spinale ganglia hebben immers niet alleen uitlo-
gebruik van vitamine B6 of het syndroom van Sjögren. pers naar de voet, maar ook naar de nucleus gracilis in
het verlengde merg, in totaal een lengte van ongeveer
Neuropathieën die acuut ontstaan anderhalve meter. Een polyneuropathie met primair
axonale schade kenmerkt zich dan ook door een sym-
syndroom van Guillain-Barré metrisch sensibel begin in de voeten, gevolgd door de
• inflammatoire demyeliniserende polyneuro- handen, met later ook motorische verschijnselen.
pathie door ontregelde immuunrespons
• snel progressieve paresen met eventueel Diabetes mellitus
ademhalingsverlamming Diabetes mellitus is een van de belangrijkste oorzaken
• ziekteduur wordt bekort met immuunglobu- van een polyneuropathie. Waarschijnlijk wordt deze
linen i.v. veroorzaakt door de intracellulaire omzetting van de
overmaat glucose in sorbitol, maar mogelijk speelt
vasculitis
ook chronische ischemie een rol door pathologie van
• (multipele) mononeuropathie door ontsteking
de vasa nervorum. Bij het ontstaan van de klachten
vasa nervorum
van een polyneuropathie is de patiënt meestal al be-
• bij onder andere polyarteriitis nodosa, granuloma-
kend met diabetes, maar soms is de polyneuropathie
tose van Wegener, syndroom van Churg-Strauss
de eerste manifestatie van de ziekte. Het is een vooral
• snelle behandeling met corticosteroïden of
sensibele polyneuropathie, meestal is er weinig spier-
andere immuunsuppressiva beperkt de blij-
zwakte. De symmetrische, distale gevoelsstoornis-
vende axonale schade
sen gaan vaak gepaard met pijn door aantasting van
andere oorzaken dunne gemyeliniseerde zenuwvezels. Aanraken van
• critical-illness-polyneuropathie en -myopathie: de huid kan onaangenaam zijn (dysesthesie). Ook
bij patiënten op de intensive care autonome klachten komen veel voor: orthostatische
• sensibele neuronopathie: als paraneoplastisch hypotensie, verminderde transpiratie, obstipatie of di-
syndroom arree, incontinentie voor urine en erectiestoornissen.
De spierrekkingsreflexen zijn afwezig of verlaagd. Bij
380 ne u r ol o g ie

dit typische klinische beeld bij een patiënt met diabe- 31.2.2 Polyneuropathie door deficiënties of
tes is aanvullend onderzoek overbodig. intoxicaties
Het ligt voor de hand dat de diabetes zo goed mo- Vitaminedeficiënties komen in ons land alleen nog
gelijk behandeld moet worden. Veel verbetering van maar onder uitzonderlijke omstandigheden voor. Als
een eenmaal ontstane polyneuropathie is hiervan ech- bij een patiënt met een polyneuropathie een lichte
ter niet te verwachten, het doel van de behandeling is vitaminedeficiëntie wordt vastgesteld, betekent dat
stabilisatie. De pijn kan behandeld worden met ami- meestal niet dat daarmee de verklaring voor de poly-
triptyline of carbamazepine in langzaam oplopende neuropathie is gevonden. De belangrijkste deficiënties
doseringen. Extra aandacht moet er zijn voor de voe- en de omstandigheden waaronder deze voorkomen
ten, die als gevolg van het gevoelsverlies kwetsbaar worden genoemd in tabel 31.1. Bij gebruik van hoge
zijn voor ulceratie en infectie zonder dat de patiënt doseringen vitamine B6 kan een sensorische axonale
dat merkt. polyneuropathie ontstaan. Bij deficiënties moet uiter-
aard suppletie plaatsvinden. Behandeling van patiën-
Nierinsufficiëntie ten met een ­polyneuropathie van onbekende origine
Deze polyneuropathie wordt gezien bij patiënten die met vitaminepreparaten is in het algemeen zinloos;
bekend zijn met nierinsufficiëntie en is daar vrijwel bij een normaal voedingspatroon bevat ons dieet vol-
nooit de eerste klinische manifestatie van. De klach- doende vitaminen.
ten ontstaan geleidelijk en zijn vooral sensibel. Pijn- Toxiciteit door geneesmiddelen komt relatief
lijke tintelingen, brandende sensaties, bandvormige vaak voor, het meest frequent bij de behandeling van
gevoelens rond de voeten, ‘restless legs’ en krampen kanker. Een polyneuropathie kan voorkomen bij be-
bepalen het beeld. Bij onderzoek zijn er ook lichte handeling met de cytostatica vincristine en cisplatine,
motorische afwijkingen. De ernst van de polyneuro- het antiaritmicum amiodaron en het antibioticum
pathie is evenredig met de duur en de ernst van de nitrofurantoïne. Toxische stoffen veroorzaken zelden
nierinsufficiëntie. Behandeling van de nierinsuf- een polyneuropathie, tenzij men beroepsmatig in
ficiëntie met dialyse leidt meestal tot stabilisatie of aanraking komt met sterke concentraties. Vaak zijn
enige verbetering. er dan ook andere verschijnselen. Zo leidt intoxicatie
met organofosfaten (insecticiden met anticholinester-
Schildklierstoornissen asewerking) tot een sensomotorische polyneuropa-
Sensorische polyneuropathie kan het eerste teken zijn thie en spasticiteit.
van hypothyreoïdie. Pijn en tintelingen bepalen het
beeld. De diagnose polyneuropathie wordt bevestigd 31.2.3 Polyneuropathie door een immunologische
door neurofysiologisch onderzoek, en bepaling van stoornis
het TSH-gehalte leidt tot de oorzakelijke diagnose. Op Verschillende immunologische stoornissen kunnen
behandeling volgt herstel van de polyneuropathie. gepaard gaan met een polyneuropathie. Vaak zijn

Tabel 31.1 De belangrijkste vitaminedeficiënties

vitamine context aard polyneuropathie (PNP)


vitamine B1 • deficiënt dieet waarbij de vitamineopname achterblijft bij die van sensomotorische PNP, vaak met
(thiamine) koolhydraten (chronisch alcoholisme) pijn
• chronisch braken (hyperemesis gravidarum)
• malabsorptie
vitamine B12 • malabsorptie (atrofische gastritis, ziekte van Crohn) vooral sensorische PNP met gevoels-
(cyanocoba- • soms bij veganistisch dieet stoornissen in de onderbenen; soms
lamine) in combinatie met piramidebaanver-
• vaak ook macrocytaire anemie schijnselen (paragraaf 34.5.3)
vitamine B6 • bij gebruik van het tuberculostaticum isonicotinezuurhydrazide (INH) sensorische PNP met ataxie
(pyridoxine) • vitamine-B6-intoxicatie leidt tot dezelfde polyneuropathie
vitamine E • malabsorptie van vetten sensorische PNP met ataxie
(tocoferol)
31 Neu romu scu l aire ziekten II 381

ook andere organen aangedaan, en de verschijnselen met een CIDP zijn antistoffen beschreven tegen con-
daarvan kunnen het klinische beeld mede bepalen of tactine en neurofascine, eiwitten die belangrijk zijn
overheersen. voor de celadhesie rondom de knopen van Ranvier.
Men veronderstelt dat deze antistoffen de binding van
Vasculitis de myeline aan het axon verhinderen. Dit verstoort de
In paragraaf 31.1.2 werd de acute (poly)neuropathie bij sprongsgewijze zenuwgeleiding die vervolgens heel
vasculitis besproken. Er komen echter bij een aantal traag wordt. In de loop van weken tot maanden ont-
reumatologische aandoeningen ook meer geleidelijk wikkelt de patiënt symmetrische proximale en distale
door een vasculitis ontstane polyneuropathieën voor, zwakte en gevoelsstoornissen in benen en armen. De
zoals het syndroom van Sjögren, systemische lupus spierrekkingsreflexen zijn vaak laag of afwezig. Pro-
erythematodes (SLE) en reumatoïde artritis (RA). De gressie kan stapsgewijs gaan en zich over maanden
belangrijkste diagnostische aanwijzing is het klini- uitstrekken. De klinische diagnose wordt gesteund
sche beloop en de aanwezigheid van andere orgaan- door sterke geleidingsvertraging en lokale geleidings-
schade die wijst op vasculitis. De aanwezigheid van blokkades bij het zenuwgeleidingsonderzoek. Net als
serumantistoffen, zoals antineutrofiele cytoplasmati- bij het GBS is bij CIDP het liquoreiwit verhoogd zon-
sche antistoffen (ANCA) bij de ziekte van Wegener of der celverhoging. CIDP kan behandeld worden met
tegen kernbestanddelen (SS-A of SS-B) zoals bij het corticosteroïden, intraveneuze gammaglobulinen of
syndroom van Sjögren, steunt de diagnose. Een ze- plasmaferese. De meeste patiënten blijven met deze
nuwbiopt kan de ontsteking van de vaten tonen. Im- (vaak jaren durende) behandeling mobiel.
muunsuppressieve behandeling met prednison kan
de progressie van de ziekte tot staan brengen, maar er 31.2.4 Erfelijke polyneuropathieën
blijven vaak restverschijnselen door de axonale schade Er zijn veel verschillende, voor het merendeel zeer
die al is ontstaan. zeldzame, erfelijke polyneuropathieën bekend. De
grootste groep wordt gevormd door de zogenoemde
Paraproteïnemie neuropathieën van Charcot-Marie-Tooth (CMT), met
Een paraproteïne is een monoklonaal immuunglo- verschillende subtypen. De prevalentie van CMT is 17
buline uit de IgM-, IgG- of IgA-klasse. Met het ouder tot 40 per 100.000. Bij sommige typen van CMT zijn
worden neemt de kans op paraproteïnemie toe. behalve perifere zenuwen ook andere delen van het
Vanaf de leeftijd van 65 jaar heeft 3% van de bevol- zenuwstelsel betrokken, zoals de piramidebaan. We
king een paraproteïne uit de IgG-klasse. Dit percen- bespreken de twee meest voorkomende CMT-neuro-
tage loopt verder op. Meestal is het een onschuldig pathieën en één andere erfelijke neuropathie: de he-
monoklonaal eiwit waarvan de betekenis onduidelijk reditaire drukneuropathie.
is. Een IgM-paraproteïne is zeldzamer. Een klein
deel van deze patiënten krijgt een polyneuropathie. Neuropathie van Charco-Marie-Tooth type 1 en 2
De gemiddelde beginleeftijd is 55 jaar. Aanvankelijk Deze twee typen verschillen genetisch, neurofysiolo-
zijn er alleen paresthesieën. Na een langzaam pro- gisch en pathologisch, maar zijn klinisch niet van el-
gressief verloop ontstaan invaliderende paresen van kaar te onderscheiden. Bij type 1 staat demyelinisatie
de onderbenen of sensorische ataxie. De helft van de op de voorgrond, bij type 2 axonale schade, met res-
patiënten met een IgM-paraproteïnemie heeft antili- pectievelijk sterk vertraagde en normale zenuwgelei-
chamen tegen het ‘myelin-associated glycoprotein’. dingstijden. De eerste verschijnselen ontstaan meestal
Ernstige klachten en snelle achteruitgang bij patiën- voor het 20e levensjaar. Bij CMT2 is een debuut na
ten met een polyneuropathie bij IgM-paraproteïne het 40e levensjaar nog mogelijk. Zwakte en atrofie
zijn een indicatie voor behandeling met corticostero- van de (onder)benen staan op de voorgrond. Als de
ïden en cyclofosfamide. verschijnselen voor het 10e levensjaar optreden, zijn
er duidelijke loopstoornissen. Holvoeten of scoliose
Chronische inflammatoire demyeliniserende zijn soms de eerste reden om een arts te raadplegen
polyneuropathie (CIDP) (figuur 31.2). Zwakte van de onderarmen treedt later
Deze aandoening wordt beschouwd als een chronische op. Patiënten klagen meestal niet over tintelingen,
vorm van het syndroom van Guillain-Barré, waarbij maar bij onderzoek is er verlies van alle kwaliteiten
de klinische verschijnselen zich in de loop van weken van sensibiliteit, vooral van de vibratiezin. Sensori-
tot maanden ontwikkelen. Bij sommige patiënten sche ataxie en tremor komen in latere stadia bij een
382 ne u r o lo g i e

Figuur 31.2 Spitsholvoet (pes equinovarus) met klauwtenen bij


een patiënt met een polyneuropathie.

kwart van de patiënten voor. De spierrekkingsreflexen


zijn verlaagd of afwezig. DNA-onderzoek levert bij
meer dan 90% van de patiënten met CMT1 een diag-
nose en maar bij minder dan 20% van de patiënten
met CMT2. Bij de meest frequente vorm van CMT1
wordt er een duplicatie gevonden van het pmp22-
myeline-gen op de korte arm van chromosoom 17. Er
zijn inmiddels meer dan vijftig verschillende vormen
bekend die autosomaal dominant, autosomaal reces-
sief of X-gebonden kunnen overerven. Het beloop
is meestal zeer langzaam progressief, soms met sta- Figuur 31.3 Lichtgewicht plastic enkel-voetorthese die past in de
tionaire fasen. De behandeling is symptomatisch. schoen. Handig bij zwakte van de voetheffers < MRC graad 4.
Hulpmiddelen zoals een enkel-voetorthese en ortho-
pedisch schoeisel bieden vaak uitkomst, al geven veel
patiënten de voorkeur aan licht en stevig sportschoei- de ellebogen op tafel. De uitval herstelt spontaan in
sel (figuur 31.3). Oefening om contractuurvorming dagen tot weken. Meestal worden lichte tekenen van
tegen te gaan (spitsvoet), de houding te verbeteren of een uitgebreidere polyneuropathie gevonden, zoals
de algehele mobiliteit te bevorderen wordt meestal als vibratiestoornissen, afwezige achillespeesreflexen of
zinvol ervaren. De levensverwachting is normaal. holvoeten. De afwijkingen bij neurofysiologisch on-
derzoek passen bij een axonale polyneuropathie. De
Hereditaire drukneuropathie behandeling bestaat uit adviezen om druk en tractie te
Dit is een autosomaal dominant erfelijke aandoening vermijden. Bij een langdurende of blijvende klapvoet
waarvan de expressie binnen aangedane families sterk kan het lopen met een enkel-voetorthese verbeterd
wisselt. De meeste patiënten hebben een deletie of worden.
puntmutatie in het pmp22-myeline-gen op chromo-
soom 17, hetzelfde gen dat bij een duplicatie CMT type 31.2.5 Dunnevezelpolyneuropathie
1 veroorzaakt. Kenmerkend voor deze neuropathie is Bij een dunnevezelneuropathie zijn de ongemyeli-
een verhoogde gevoeligheid van de zenuwen voor niseerde C-vezels en minimaal gemyeliniseerde Aδ-
druk en rek, waardoor makkelijk drukneuropathieën vezels betrokken (zie paragraaf 15.1.3). De patiënten
ontstaan. Zenuwen die kwetsbaar zijn bij de bekende klagen over brandende en stekende pijn en tintelin-
drukpunten, zoals de n. ulnaris bij de elleboog en de gen, kunnen temperatuurverschillen niet goed voelen,
n. peroneus bij het fibulakopje, zijn frequent aange- en hebben vaak last van autonome disfunctie. Bij on-
daan. Uitlokkende momenten zijn op de hurken zit- derzoek zijn de pijn- en temperatuurszin gestoord. De
ten, met de knieën over elkaar zitten of steunen met vibratie- en bewegingszin en de spierrekkingsreflexen
31 Neu romu scu l aire ziekten II 383

zijn normaal (deze hangen immers samen met de dik- 31.3 Aandoeningen van de perifere
kere, gemyeliniseerde vezels). Oorzaken zijn onder zenuwen: mononeuropathieën
andere: diabetes mellitus, hiv-infectie en sarcoïdose. Een mononeuropathie is een aandoening van één
Er zijn ook hereditaire vormen die berusten op muta- perifere zenuw of hersenzenuw, met uitvalsverschijn-
ties in een gen voor natriumkanalen. selen in het innervatiegebied van die zenuw. Vaak
Bij het zenuwgeleidingsonderzoek worden nor- is er een combinatie van motorische (spierzwakte,
male snelheden gevonden (de gemyeliniseerde vezels spieratrofie) en sensibele symptomen (verminderd
zijn immers intact). De diagnose kan zo nodig onder- gevoel). Het gevoel kan in het betreffende huidgebied
steund worden door kwantitatieve tests van de tempe- onaangenaam zijn bij aanraken (dysesthesie, hyper-
ratuurszin of door huidbiopten, waarin de dichtheid pathie) of er kunnen spontaan tintelingen in optreden
van intra-epidermale zenuwuiteinden is afgenomen. (paresthesieën) of pijn. De meeste mononeuropa-
De behandeling is gericht op de onderliggende aan- thieën worden veroorzaakt door compressie, trauma
doening. of ischemie; het laatste door afsluiting van een vas
nervorum bij diabetes of vasculitis (figuur 31.4). Zeld-
31.2.6 Chronische idiopathische axonale zamere oorzaken zijn infecties (lepra, varicellazoster-
polyneuropathie virus, Borrelia burgdorferi) en tumoren (neurofibroom,
Bij ongeveer 20 tot 30% van de patiënten met een schwannoom).
polyneuropathie wordt daarvoor na uitgebreide di- Diabetes mellitus kan zich ook presenteren met
agnostiek geen oorzaak gevonden. Omdat met die een zeldzamere vorm van neuropathie. Zo kan er in
diagnostiek de immunologische en hereditaire vor- het kader van de diabetes een mononeuropathie op-
men zijn uitgesloten, gaat het altijd om een axonale treden van de n. abducens of n. femoralis. Een klein
polyneuropathie, die uit gebrek aan een verklaring deel van de oudere diabetespatiënten ontwikkelt een
een chronische idiopathische axonale polyneuropa- uitval van de lumbosacrale plexus. Dit is een monofa-
thie (CIAP) genoemd wordt. Uit langdurige follow-up sische ziekte die ontstaat in dagen tot weken, en is in
van dergelijke patiënten blijkt dit een vrij goedaardige het begin zeer pijnlijk en asymmetrisch. Het leidt tot
aandoening te zijn die meestal begint na het 40e le- spieratrofie en gewichtsverlies gevolgd door stabilisa-
vensjaar en die geleidelijk progressief is, of, na een tie en (gedeeltelijk) herstel.
periode van progressie, stationair blijft. Er ontstaat
nooit ernstige invaliditeit. De verschijnselen zijn of 31.3.1 Traumatische letsels van perifere zenuwen
alleen sensorisch of gemengd sensomotorisch. Beschadigingen van perifere zenuwen kunnen een ge-
volg zijn van stompe en van penetrerende verwondingen.
Geleidelijk ontstane polyneuropathieën Voorbeelden van penetrerende verwondingen zijn
zenuwletsels door schotwonden (alle zenuwen), frac-
behandelbare oorzaken tuurstukken (n. radialis bij humerusfractuur), bescha-
• nierinsufficiëntie digingen bij glasverwondingen in de arm of de hand
• hypothyreoïdie (nn. medianus en ulnaris) of door verkeerd gegeven
• deficiënties injecties (n. ischiadicus in de bil). Zenuwbeschadigin-
• intoxicaties (medicatie die gestaakt of vervangen gen komen in drie gradaties van ernst voor.
kan worden) rr Axonopraxie en neuropraxie: De axonen en de om-
• vasculitis hulling van de zenuw zijn intact, maar de gelei-
• chronische inflammatoire demyeliniserende ding is onderbroken. Dit doet zich bijvoorbeeld
polyneuropathie voor bij drukneuropathieën. De geleidingsstoornis
is ­reversibel en kan in uren tot weken herstellen.
enigszins beïnvloedbare oorzaken
rr Axonotmesis: De axonen zijn dusdanig beschadigd
• diabetes
dat distaal vanaf de beschadiging degeneratie op-
• paraproteïnemie
treedt, terwijl de bindweefselomhulling van de
onbehandelbare oorzaken zenuw intact gebleven is. De proximaal van de be-
• genetisch schadiging gelegen axonuiteinden kunnen in prin-
• chronische idiopathische axonale polyneuro- cipe weer in hun vroegere omhulling naar distaal
pathie uitgroeien. Het herstel van de zenuw kan maanden
tot jaren vergen, maar het kan volledig zijn.
384 n e u r ol o g ie

n. radialis
n. radialis

n.
n. ulnaris
ulnaris

n. peroneus
n. peroneus
communis
communis

n. medianus
n. medianus

Figuur 31.4 Belangrijkste plaatsen waar drukneuropathieën ontstaan: n. radialis tegen de humerus (over stoelleuning hangende
bovenarm, bedpartner wiens of wier hoofd op de bovenarm ligt), n. ulnaris in de groeve in de epicondylus lateralis van de humerus,
n. medianus in de carpale tunnel, n. peroneus ter hoogte van het fibulakopje.

rr Neurotmesis: Zowel de axonen als hun omhulling hechten of door het defect te overbruggen door stukken
zijn onderbroken, zoals bij een doorsnijding van de transplantaat, meestal afkomstig van de n. suralis in de
zenuw. De uitgroeiende proximale axonuiteinden voet. De axonen in dit transplantaat sterven af, maar
kunnen door littekenvorming op de plaats van be- de omhulling blijft intact en leidt de uitgroeiende axo-
schadiging niet naar distaal uitgroeien. Ze vormen nen in de goede richting tot deze hun eigen omhulling
ter plaatse een kluwen, het neuroom. Aanraken van voorbij het transplantaat bereiken. Zo’n uitgroei gaat
dit neuroom kan zo pijnlijk zijn dat het operatief maximaal 1 mm per dag. Naarmate de afstand tussen
moet worden verwijderd. Neuroomvorming komt het zenuwletsel en de spieren die door de zenuw geïn-
bijvoorbeeld voor na glasverwondingen nabij de nerveerd worden groter is, is de kans op herstel kleiner.
pols. De herstelkans is onzeker, ook met chirur- Bij een zenuwletsel van de n. ulnaris in de bovenarm
gisch ingrijpen. bijvoorbeeld kan het meer dan een jaar duren voordat
een door de n. ulnaris verzorgde spier in de hand weer
Zenuwletsels kunnen bij triage van een traumapatiënt wordt bereikt. Het eindorgaan, de gedenerveerde spier,
over het hoofd worden gezien omdat andere letsels en is dan inmiddels zo lang buiten werking dat door de
vitale functies meer aandacht vragen. Bij elke diepere forse atrofie functioneel herstel helaas vaak beperkt is.
verwonding van met name een arm of been moet je Nieuwe uitlopers van regenererende axonen maken
het gevoel en de kracht perifeer van de verwonding nogal eens onderlinge verbindingen. Deze transaxonale
onderzoeken. ‘kortsluiting’ veroorzaakt een gestoorde geleiding van
distale prikkels naar proximaal (ephaptische transmis-
Behandeling sie) en leidt tot onaangename dysesthesieën. Deze kun-
Bij neurotmesis wordt vaak herstel nagestreefd door nen onder andere met amitriptyline en carbamazepine
de omhullingen van beide zenuweinden aan elkaar te behandeld worden, vaak met matig resultaat.
31 Neu romu scu l aire ziekten II 385

31.3.2 Nervus facialis c­ arpaletunnelsyndroom (CTS). De carpale tunnel


Voor een spontaan ontstane eenzijdige perifere aan- wordt gevormd door de kleine handwortelbeentjes en
gezichtsverlamming door uitval van de n. facialis is het ligamentum carpi transversum. Vernauwing ervan
meestal geen oorzaak aantoonbaar (zie figuur 16.10B). kan ontstaan bij reumatische aandoeningen van het
Voor deze idiopathische aangezichtsverlamming polsgewricht, hypothyreoïdie, tumoren (lipoom, gan-
wordt de term paralyse van Bell gebruikt. Mogelijk glion) en acromegalie, maar in verreweg de meeste
speelt het herpessimplexvirus type 1 of het varicella- gevallen is er geen oorzaak aantoonbaar. De preva-
zostervirus een rol in het ontstaan hiervan. De uitval lentie van dit idiopathische CTS is 0,5 tot 1 per 1000
ontstaat in de loop van uren en kan in enkele dagen inwoners. De prevalentie bij zwangeren is ongeveer
nog toenemen. Pijn ter hoogte van de processus mas- 10%. CTS komt het meest voor bij vrouwen van mid-
toideus kan voorafgaan aan de uitval. Soms is er ver- delbare leeftijd. De vrouw-manratio is geschat op 3:1.
minderde traanfunctie.
De incidentie wordt geschat op 23 per 100.000. Klinische verschijnselen
De paralyse van Bell komt in elke tijd van het jaar en De klachten bestaan uit een doof gevoel, tintelingen
op elke leeftijd voor. De aandoening komt vaker voor en pijn in de handpalm en de volaire zijde van de
in combinatie met diabetes mellitus en tijdens de eerste vier vingers. Deze dysesthesieën zijn vaak ’s
zwangerschap. Bij de meeste patiënten treedt spon- nachts het ergst, waardoor patiënten er wakker van
taan herstel op in weken tot maanden; bij 10 tot 15% worden. Veel patiënten vertellen spontaan dat de
blijven restverschijnselen bestaan in de vorm van klachten verminderen door met de hand te wapperen.
paresen, een contractuur of synkinesieën. Met dit Vaak straalt de pijn uit tot in de onderarm en soms tot
laatste worden meebewegingen bedoeld als het oog voorbij de elleboog. Door de klachten worden hande-
dichtknijpen bij lachen of bewegingen in de mond- lingen als schrijven en wringen als vervelend ervaren.
hoek bij oogknipperen. Ook kan het oog gaan tranen Bij onderzoek worden zelden afwijkingen gevonden.
bij eten (‘krokodillentranen’). Beide verschijnselen De aanrakingszin kan in het gebied van de n. media-
berusten op aberrante innervatie na regeneratie van nus verminderd zijn.
respectievelijk motorische vezels en traan- en speek- Als de compressie blijft bestaan, kan ook zwakte
selkliervezels. ontstaan van de m. abductor pollicis brevis en de m.
Andere oorzaken van uitval van de n. facialis zijn opponens pollicis, met klachten over verminderde
een rotsbeenfractuur, mastoïditis en (zelden) een kracht en het uit de handen laten vallen van voorwer-
tumor. De perifere aangezichtsverlamming die kan pen. Het krachtsverlies is soms alleen aantoonbaar bij
voorkomen bij de ziekte van Lyme is vaak dubbelzijdig onderzoek. Uiteindelijk kan atrofie van de duimmuis-
(dit is bij de paralyse van Bell zeer ongewoon), maar spieren ontstaan (figuur 31.5).
meestal wijzen dan ook andere tekenen op die diag- Provocatietests, het opwekken van tintelingen
nose. De zeldzame perifere aangezichtsverlamming door hyperflexie van de hand in de pols of kloppen
door infectie met het varicellazostervirus gaat gepaard met de vinger op het ligamentum carpi transver-
met blaasjes op en achter de oorschelp, of in de uit- sum (proef van Tinel) hebben geen diagnostische
wendige gehoorgang (syndroom van Ramsay-Hunt). waarde.

Behandeling Aanvullend onderzoek


Zolang de oogsluiting onvoldoende is, moet het oog ’s CTS is een klinische diagnose. Bij diagnostische
nachts afgedekt worden om de cornea voor uitdroging twijfel of als een ingreep wordt overwogen, kan de
te behoeden. Als de traanfunctie is verminderd, wor- diagnose bevestigd worden met neurofysiologisch on-
den oogdruppels met methylcellulose voorgeschre- derzoek. Elektromyografisch kunnen er tekenen zijn
ven. Bij patiënten met een volledige uitval leidt een van denervatie in de spieren van de duimmuis. De
kortdurende behandeling met corticosteroïden tot motorische en sensibele geleiding van de n. medianus
een reductie van restverschijnselen (prednisolon 25 over de carpale tunnel is vertraagd. Beeldvormend on-
mg tweemaal daags gedurende tien dagen). derzoek kan een verdikking van de n. medianus laten
zien. Bloedonderzoek is niet nodig, behalve als er om
31.3.3 Nervus medianus andere redenen dan het CTS verdenking is op een
De meest voorkomende drukneuropathie is die reumatische aandoening, diabetes mellitus of hypo-
van de nervus medianus in de carpale tunnel: het thyreoïdie.
386 ne u r ol o g ie

Figuur 31.5 Duimmuisatrofie bij een carpaletunnelsyndroom rechts.

Behandeling Aanvullend onderzoek


Bij geringe klachten zijn conservatieve maatregelen De klinische diagnose wordt bevestigd met neurofy-
vaak afdoende. Met uitleg, het advies de handelingen siologisch onderzoek, waarbij er sterke geleidings-
die de klachten opwekken zo veel mogelijk te vermij- vertraging over het elleboogtraject van de n. ulnaris
den en een (gips)spalkje waarmee de hand ’s nachts aanwezig moet zijn.
in lichte extensiestand wordt gehouden, wordt vaak
blijvend effect gezien. Lokale injecties met steroïden Behandeling
hebben bij een aantal patiënten blijvend effect. Als de De behandeling bestaat uit uitleg van het mecha-
klachten desondanks aanhouden, is er een indicatie nisme, waardoor verdere drukmomenten vermeden
voor chirurgische behandeling: het klieven van het li- kunnen worden. Wanneer hinderlijke klachten blij-
gamentum transversum onder plaatselijke verdoving ven bestaan, kan operatieve behandeling overwogen
door een neurochirurg of plastisch chirurg. worden. Hierbij wordt gekozen voor neurolyse of om-
leggen van de zenuw. Meestal wordt niet geopereerd
31.3.4 Nervus ulnaris voordat de klachten drie maanden bestaan. Uitzonde-
Naast CTS komt een compressie van de n. ulnaris bij ring hierop is een ernstige motorische uitval.
de elleboog dikwijls voor. De oorzaak is vaak iatro-
geen door druk op de zenuw tijdens operatie onder 31.3.5 Nervus radialis
algehele anesthesie. Comateuze en bedlegerige pa- De n. radialis, een voornamelijk motorische zenuw
tiënten bij wie in rugligging de mediale kant van de die de strekkers van hand en vingers innerveert, ligt
elleboog op de onderlaag rust, hebben eveneens een goed beschermd in de arm. Uitval (radialisneuropa-
verhoogd risico. Ten slotte kan een ulnarisneuropa- thie) komt weinig voor en wordt gekenmerkt door het
thie ontstaan door steunen met de ellebogen op een onvermogen van extensie van de hand of de vingers
harde onderlaag. Soms is een botafwijking ter hoogte (‘dropping hand’ of ‘dropping fingers’). Uitval van de
van de elleboog de oorzaak. De klachten bestaan uit m. triceps brachii treedt alleen op bij een hoog let-
gevoelsstoornissen aan de ulnaire zijde van de hand. sel. In slaap vallen met de arm over de rugleuning
Patiënten worden ’s nachts vaak wakker van pijn in van een stoel onder invloed van alcohol is de klassieke
de onderarm en tintelingen in de pink. Later ontstaan Angelsaksische verklaring (‘Saturday night palsy’). De
zwakte en atrofie van intrinsieke handspieren met Fransen denken eerder aan een bedpartner die met
verminderde spreidkracht. Ook kan er zwakte van de het hoofd op de bovenarm van een geliefde in slaap
m. flexor digitorum profundus dig. IV en V en van de is gevallen (‘paralysie des amoureux’). De zenuw kan
m. flexor carpi ulnaris ontstaan. Uiteindelijk kan een beschadigd worden bij fracturen van de humerus-
klauwhand ontstaan (figuur 31.6). schacht. In dat geval moet bij operatieve behandeling
31 Neu romu scu l aire ziekten II 387

Behandeling
Uitleg en houdingsadviezen zijn van groot belang. Als
er ernstige zwakte is, hebben veel patiënten baat bij
een enkel-voetorthese (zie figuur 31.3).

31.3.7 Nervus cutaneus femoris lateralis


De n. cutaneus femoris lateralis is een puur senso-
rische huidzenuw die de buitenzijde van het boven-
been verzorgt (figuur 31.7). De zenuw loopt lateraal
onder het ligamentum inguinale door en kan daar
gecomprimeerd worden bij obesitas, graviditeit,
snelle vermagering of te strakke kleding. De aandoe-
ning, die meralgia paraesthetica wordt genoemd, is
meer hinderlijk dan ernstig. Patiënten klagen over
een wisselend aanwezig vervelend gevoel bij aanra-
Figuur 31.6 Klauwhand bij een patiënt met een ernstige poly-
ken van het betreffende huidgebied. De behandeling
neuropathie. Bij een klauwhand door een letsel van de n. ulnaris bestaat uit uitleg en maatregelen die lokale druk ver-
zou er behalve atrofie van de mm. interossei en hyperextensie van minderen.
de proximale falanx ook flexie bestaan van de eindkootjes.

van de fractuur ook de n. radialis geïnspecteerd wor- Mononeuropathieën


den en zo nodig gehecht. In de overige gevallen is de
behandeling ­conservatief. algemeen
• veel oorzaken mogelijk (waaronder diabetes
31.3.6 Nervus peroneus en vasculitis)
De n. peroneus loopt achter het fibulakopje langs en • meestal door lokale compressie
is daar ter plaatse gevoelig voor druk. Net als de n. n. facialis
ulnarisneuropathie ter hoogte van de elleboog heb- • meestal idiopathisch (paralyse van Bell); dub-
ben patiënten die geopereerd, comateus of bedlegerig belzijdig: denk aan borreliose
zijn, een verhoogd risico op een peroneusneuropa- • bij paralyse van Bell kortdurend prednison
thie. Langdurig met de knieën over elkaar zitten of
n. medianus
hurken kan ook een oorzaak zijn.
• meestal compressie in carpale tunnel (carpale-
De n. peroneus communis verdeelt zich net
tunnelsyndroom, CTS)
onder het fibulakopje in twee hoofdtakken. Uitval van
• CTS: tijdelijke polsspalk, corticosteroïden in
de n. peroneus superficialis leidt tot zwakte van de
carpale tunnel of chirurgische decompressie
mm. peronei met verminderde eversie en ­uitgebreide
stoornissen van het gevoel. Uitval van de n. peroneus n. ulnaris
profundus veroorzaakt verminderde flexie van voet • meestal compressie in groeve bij elleboog
(m. tibialis anterior) en tenen (m. extensor digitorum • houdingsadviezen; zelden operatieve omleg-
en m. extensor hallucis longus) en een klein gebied ging nodig
van gevoelsverlies tussen de eerste en de tweede teen. n. radialis
Zwakte van voetheffers (eventueel een klapvoet) is de • meestal compressie ter plaatse van de hume-
belangrijkste klacht. De mate van de uitval wisselt af- russchacht
hankelijk van de plaats, de ernst en de duur van de
compressie. Pijn treedt er niet bij op. n. peroneus
• meestal compressie bij fibulakopje
Aanvullend onderzoek • houdingsadviezen
De klinische diagnose kan bevestigd worden met n. cutaneus femoris lateralis
neurofysiologisch onderzoek, waarbij een geleidings- • compressie bij ligamentum inguinale
vertraging over het fibulakopje wordt aangetoond.
388 ne u r o lo g ie

motorrijders. Het letsel kan zich in de plexus zelf


bevinden, maar ook komen wortelavulsies voor,
waarbij zenuwwortels afscheuren en uit het spinale
kanaal worden getrokken. Meestal wordt het beeld
in de eerste weken na het ongeval bepaald door an-
dere letsels, bijvoorbeeld van het schoudergewricht.
De klachten bestaan uit pijn, zwakte en gevoelsstoor-
nissen. Na verloop van enkele weken ontstaat atrofie
van gedenerveerde spieren. Met neurofysiologisch
onderzoek kan bepaald worden of de continuïteit
van de zenuwen intact is. Als dat het geval is, kan
na verloop van maanden herstel optreden door re-
innervatie door uitgroeiende axonen. In de tussen-
tijd moet met oefeningen van het schoudergewricht
contractuurvorming voorkomen worden. Traumati-
sche plexusletsels kunnen ook ontstaan tijdens de
geboorte, met name bij een stuitligging, waarbij
Figuur 31.7 Het verzorgingsgebied van de n. cutaneus femoris
door een ongunstige positie van de armen een over-
lateralis. rekking van de plexus brachialis op kan treden.
Als de continuïteit van de zenuwen verbroken is
ter hoogte van de plexus of door wortelavulsie, is geen
31.4 Aandoeningen van de plexus spontaan herstel te verwachten. Soms kan de neurochi-
De plexus brachialis en lumbosacralis zijn vlecht- rurg de plaats van het zenuwdefect overbruggen door
werken van zenuwvezels, met aan de proximale kant interpositie van autologe zenuwtransplantaten om zo
zenuwwortels en aan de distale kant enkele grotere de uitgroei van de axonen in de goede richting te leiden
zenuwen die de plexus verlaten. Plexusneuropathieën en het functioneel herstel te bevorderen.
(of plexopathieën) worden dan ook gekenmerkt
door de combinatie van motorische uitval, sensibele 31.4.2 Plexusneuropathie bij een tumor
­stoornissen en eventueel areflexie die niet past bij de Een tumor in de longtop kan doorgroeien in het on-
distributie van één enkele wortel en ook niet bij die derste deel van de plexus brachialis. Dit gaat meestal
van één perifere zenuw (tabel 31.2). Bovendien gaan gepaard met uitstralende pijn in de arm. Naast motori-
plexusneuropathieën vaak gepaard met veel pijn. sche en sensibele uitval kan er ook een syndroom van
Soms is elektromyografisch onderzoek van klinisch Horner ontstaan (zie paragraaf 3.3.2). Tumoringroei in
niet aangedane spieren nodig om aan te tonen dat de de plexus lumbosacralis betreft meestal een colon- of
aandoening zich niet beperkt tot één zenuw of één cervixcarcinoom.
wortel en dus in de plexus gezocht moet worden.
31.4.3 Plexusneuropathie bij radiotherapie
31.4.1 Traumatische plexusbrachialisneuropathie Maanden tot wel tien jaar na radiotherapie voor bij-
Traumatische letsels van de plexus brachialis ont- voorbeeld bronchus- of mammacarcinoom kan er een
staan meestal door verkeersongevallen, vooral bij pijnlijke, langzaam progressieve uitval van de plexus

Tabel 31.2 Motorische en sensibele stoornissen bij laesies van de plexus brachialis

motoriek sensibiliteit
bovenste deel plexus • abductoren en exorotatoren schoudergewricht buitenkant van de bovenarm radiale kant
• m. biceps en brachioradialis van de onderarm
• extensoren onderarm
onderste deel plexus • lange flexoren van de hand ulnaire kant van onderarm en hand
• kleine handspieren
• syndroom van Horner
31 Neu romu scu l aire ziekten II 389

optreden. Het gaat waarschijnlijk om ischemische zenuwwortels en perifere zenuwen aangedaan kun-
schade, secundair aan radiatieschade aan de bloedva- nen zijn. Diabetische amyotrofie treedt vooral op bij
ten van de plexus. Beeldvorming is vaak nodig voor patiënten met diabetes mellitus type 2. Het begint
het onderscheid met een lokaal recidief van de oor- met een acute, asymmetrische pijn, gevolgd door
spronkelijke tumor. proximale zwakte in een of beide benen. Er is pro-
gressie over weken tot maanden met daarna herstel,
31.4.4 Plexusbrachialisneuritis waarbij de meeste patiënten wel enige restzwakte
De pathogenese van deze aandoening, die ook be- overhouden. De diagnose berust vooral op het vrij
kendstaat als neuralgische amyotrofie of amyotrofi- typische klinische beeld bij een patiënt met diabetes
sche schouderneuralgie, is onbekend. Mogelijk speelt mellitus. Een elektromyogram kan helpen om aan te
een stoornis van het immuunsysteem een rol, omdat tonen dat meerdere zenuwen betrokken zijn. Beeld-
de aandoening vaker wordt gezien na vaccinaties en vorming kan gebruikt worden om een tumor bij de
na infectieziekten. Een recidiverende plexusbrachia- plexus of een HNP uit te sluiten, afhankelijk van
lisneuritis komt voor als autosomaal dominant over- de uitgebreidheid van het klinische beeld. Er wordt
ervende ziekte. De klinische verschijnselen bij een verondersteld dat het wordt veroorzaakt door een
eerste episode of recidief zijn niet anders dan bij de microvasculopathie die ischemie van de zenuwen
veel gebruikelijker sporadische vorm. veroorzaakt. De behandeling is ondersteunend met
pijnstilling en optimale behandeling van de diabetes
Klinische verschijnselen mellitus.
Deze aandoening wordt gekenmerkt door een in uren
tot enkele dagen opkomende, zeer hevige pijn. Deze Plexopathieën
pijn is stekend van karakter en gelokaliseerd in de
schouder, met uitstraling naar de nek, rug en arm. De traumatisch
pijn neemt toe bij abductie en exorotatie in het schou- • meestal plexus brachialis; soms ook wortelavul-
dergewricht en vaak ook bij strekken van de elleboog. sies
De patiënt houdt de arm daarom tegen het lichaam ge-
oncologisch
klemd. De pijn vermindert na verloop van dagen tot
• tumoringroei (longtop; colon, cervix)
weken, waarna zwakte opgemerkt wordt van spieren
• lokale bestraling (na maanden of jaren)
van de schoudergordel en bovenarm. Hierna wordt
atrofie van spieren zichtbaar. Sensibele stoornissen inflammatoir
komen bij een kwart van de patiënten voor. Bij een • idiopathische plexusneuritis
kwart van de patiënten is de aandoening dubbelzijdig, • komt ook als genetisch bepaalde recidiverende
al kan dit alleen subklinisch het geval zijn (dubbelzij- vorm voor
dige aanwijzingen voor denervatie bij elektromyogra-
fie). Zenuwen die vaak bij de plexusbrachialisneuritis
zijn betrokken, zijn de n. axillaris (m. deltoideus), n.
suprascapularis (mm. infraspinatus en supraspinatus) Zoektermen
en de n. thoracicus longus (m. serratus anterior, met chronic idiopathic axonal polyneuropathy
als gevolg een afstaand schouderblad, scapula alata). chronic inflammatory demyelinating polyneuropathy
critical illness neuropathy
Behandeling diabetic neuropathy
De behandeling bestaat uit pijnstilling en oefening facial nerve palsy
van het schoudergewricht om te voorkomen dat een guillain barré syndrome
‘frozen shoulder’ ontstaat. De prognose is over het (multiple) mononeuropathy
algemeen goed. Ongeveer 80% van de patiënten her- plexopathy
stelt volledig binnen twee jaar. small fiber neuropathy
vasculitic neuropathy
31.4.5 Diabetische amyotrofie vitamin deficiency neuropathy
Bij deze aandoening overheerst meestal het beeld
van een lumbosacrale plexopathie, hoewel ook
32 Stoornissen van liquorcirculatie

hydrocefalus: verwijding van zijventrikels en derde ventrikel of van alle vier ventrikels door een obstructie in de
liquorstroom
•• het aantal oorzaken is groot (onder andere aquaductstenose, cerebellaire tumor of bloeding, sub-
arachnoïdale bloeding, meningitis)
•• bij pasgeborenen en zuigelingen neemt de schedelomvang toe
•• bij alle patiënten ontstaan stoornissen van cognitie en van de motoriek van de benen; soms ook van
pupillen en oogmotoriek
•• behandeling: liquordrainage of endoscopische fenestratie van de derde ventrikel
verhoogde liquordruk zonder hydrocefalus
•• symptomatisch bij obstructie van of drukverhoging in de sinus sagittalis superior (onder andere trom-
bose, tumor, vaatmalformatie)
•• idiopathisch bij (meestal) jonge obese vrouwen: idiopathische intracraniële hypertensie (IIH)
•• geeft hoofdpijn en stuwingspapillen, waardoor visus bedreigd kan worden
•• behandeling: afvallen, acetazolamide (bij IIH), liquordrainage of opticusfenestratie bij bedreigde visus
verlaagde liquordruk
•• ontstaat door lek in spinale dura, meestal door lumbaalpunctie of operatie
•• hoofdpijn bij staan en zitten die verdwijnt bij liggen is het kernsymptoom
•• behandeling: herstelt meestal spontaan; zo nodig injectie van autoloog bloed rond duragaatje (blood
patch)

32.1 Liquor, bloed-hersenbarrière en de interstitiële vloeistof rondom de cellen van de her-


‘verhoogde intracraniële druk’ senen en het ruggenmerg, en de liquorruimten. Een
De hersenen en het ruggenmerg worden in de sche- relatief groot deel van de liquor wordt aangemaakt in
del en het spinale kanaal omgeven door een heldere, de plexus choroideus in de zijventrikels, waardoor een
kleurloze vloeistof, de liquor cerebrospinalis (kortweg liquorstroom ontstaat via de foramina van Monro naar
liquor). Ook de ventrikels in de hersenen zijn met de derde ventrikel, via het aquaduct van Sylvius naar
deze vloeistof gevuld. Hersenen en ruggenmerg drij- de vierde ventrikel en via de foramina van Luschka en
ven als het ware in de liquor en ondervinden daardoor Magendie naar de extracerebrale en subarachnoïdale
een zekere bescherming tegen mechanische schok- ruimten. Van daar stroomt de liquor langs de convexi-
ken (figuur 32.1). Daarnaast functioneert de liquor als teit van de hersenen naar boven, waar resorptie in het
een afvoermedium voor stoffen uit de extracellulaire veneuze bloed plaatsvindt via arachnoïdale villi die in
ruimte van het centrale zenuwstelsel (CZS), vergelijk- de sinus sagittalis superior uitmonden. Het totale li-
baar met de lymfecirculatie in andere weefsels. De li- quorvolume is ongeveer 150 ml, waarvan 25 ml zich
quor wordt geproduceerd door middel van filtratie en in de ventrikels bevindt en 125 ml in de subarachno-
resorptie door de capillaire bloedvaten in het gehele ïdale ruimten. Er wordt per 24 uur ongeveer 500 ml
CZS. Hierbij pendelen water, ionen en moleculen per- liquor geproduceerd/gefiltreerd en geresorbeerd, bij
manent heen en weer tussen de capillaire bloedvaten, een liquordruk die normaal 7 tot 20 cmH2O bedraagt.

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_32, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
392 n e u r olog ie

endotheelcellen moet plaatsvinden. Water, zuurstof


en kooldioxide passeren deze BHB gemakkelijk, ionen
slechts in beperkte mate. Voor eiwitten is de passage
moeilijker naarmate hun molecuulgewicht toeneemt,
en in het algemeen is de passage moeilijker naarmate
de vetoplosbaarheid van stoffen afneemt. Voor som-
mige stoffen, waarvan glucose een van de belangrijkste
is, bestaan endotheliale transportmechanismen.
Bij verschillende aandoeningen kan door ver-
lies van de tight junctions de BHB ‘lek’ zijn. Hiervan
wordt bij beeldvormende technieken gebruikgemaakt
door het intraveneus toedienen van contrastmid-
delen, waardoor sommige pathologische processen
‘aankleuren’. Medicijnen voor intracraniële infecties
of tumoren kunnen alleen effectief zijn als ze de BHB
kunnen passeren.

32.1.2 Verhoogde intracraniële druk


De term ‘verhoogde intracraniële druk’ wordt in de
praktijk veel gebruikt zonder dat altijd duidelijk is wat
daar precies mee bedoeld wordt. Er moeten twee me-
chanismen worden onderscheiden:
rr verplaatsing van intracraniële structuren;
rr verhoging van de liquordruk.

Ruimte-innemende processen zoals tumoren, bloe-


dingen, door oedeem gezwollen herseninfarcten of
vergrote ventrikels bij obstructieve hydrocefalus leiden
tot verplaatsing van hersenweefsel. Hierdoor kan door
tractie aan vaatstructuren en de dura mater hoofdpijn
ontstaan met misselijkheid en braken. Ook kan door
Figuur 32.1 De anatomie van het liquorsysteem.
Bron: Fishman, 1992.
compressie van de hersenstam het bewustzijn dalen,
en uiteindelijk kan de patiënt door inklemming over-
lijden (zie paragraaf 18.1.3). Een ander effect van deze
De liquor pulseert in twee ritmen: door uitzetting/ verplaatsing van hersenweefsel is het dichtdrukken
krimping van intracraniële bloedvaten op het ritme van de wegen waarlangs de liquor de sinus sagittalis
van de hartslag en door verhoging/verlaging van de superior bereikt (figuur 32.2). Omdat bij een gestoorde
intrathoracale (en daarmee de centraalveneuze) druk afvloed van liquor de productie/filtratie gehandhaafd
op het ritme van de in- en uitademing. blijft, stijgt de liquordruk. Ook hierdoor kan hoofd-
pijn ontstaan; bewustzijnsdaling door verhoogde li-
32.1.1 Bloed-hersenbarrière quordruk is zeldzamer. De verhoogde liquordruk leidt
Als je bij proefdieren intraveneus een kleurstof in- tot stuwingspapillen (paragraaf 32.1.3). Bij patiënten
spuit, verkleuren de hersenen niet terwijl dat wel ge- met ruimte-innemende processen komen deze twee
beurt als de kleurstof in de liquor gespoten wordt. Dit mechanismen soms gecombineerd voor.
wordt verklaard door de beperkte doorlaatbaarheid van Verhoging van de liquordruk kan ook ontstaan
de capillairen in de hersenen en ruggenmerg. Deze zonder ruimte-innemend proces, bijvoorbeeld door ver-
zogenoemde bloed-hersenbarrière (BHB) komt tot klevingen in de subarachnoïdale ruimte (meningitis,
stand doordat de endotheelcellen van de capillairen meningeale metastasering, subarachnoïdale bloeding),
door ‘tight junctions’ met elkaar verbonden zijn, waar- of door een resorptiestoornis als de druk in de sinus
door uitwisseling van stoffen tussen bloed enerzijds sagittalis superior verhoogd is door ­trombose, door de
en hersenen, ruggenmerg en liquor anderzijds via de uitmonding van een arterioveneuze ­malformatie in die
32 Stoorn issen van l iqu orcircu l atie 393

A B C

Figuur 32.2 Schematische weergave van de intracraniële liquorstroom in een vooraanzicht van het hoofd. A Normale situatie met de
liquorstroom langs de convexiteit van de hersenen richting de sinus sagittalis superior. B Totale obstructie van de liquorstroom.
C Partiële obstructie van de liquorstroom.

sinus, door trombose van de v. jugularis interna in de van de leeftijd van de patiënt. Er kunnen cognitieve
hals of bij een v. cava superiorsyndroom. en motorische afwijkingen ontstaan en stoornissen
van de oogbewegingen en pupillen (tabel 32.1). Ook
32.1.3 Stuwingspapillen kan er sprake zijn van verhoogde intracraniële druk
Rond de n. opticus bevindt zich een opticusschede die (paragraaf 32.1.2).
beschouwd kan worden als voorzetting van de intra- Bij pasgeborenen en zuigelingen is toename
craniële dura mater (net zoals de n. opticus een uit- van de schedelomtrek het meest opvallend; soms
stulping is van het hersenweefsel, en niet een ‘echte’ is het hoofd voor de geboorte al te groot. Bij ver-
zenuw). Tussen de n. opticus en de opticusschede hoogde intracraniële druk kan bij pasgeborenen en
bevindt zich een ruimte die in verbinding staat met zuigelingen de fontanel bomberen, dat wil zeggen:
de intracraniële subarachnoïdale ruimte en die gevuld bol staan en gespannen aanvoelen; oudere patiën-
is met liquor. Bij liquordrukverhoging is dus ook de ten kunnen klagen over hoofdpijn en braken, met
druk rond de n. opticus verhoogd. Hierdoor wordt de papiloedeem en abducensparese. De cognitieve
axoplasmastroom in de opticusvezels belemmerd (fi- stoornissen uiten zich bij geleidelijk ontstaan van
guur 32.3). Bij fundoscopie is deze ophoping van axo- de hydrocefalus als psychomotorische retardatie
plasma in de n. opticus zichtbaar als zwelling van de of mentale achteruitgang. Bij het laatste staan ge-
papil, kortweg stuwingspapil geheten. Bij sterke zwel- heugenstoornissen aanvankelijk op de voorgrond,
ling ontstaan exsudaten en bloedingen in de papil en maar uiteindelijk kan een dementiesyndroom ont-
de belendende retina (figuur 32.3C). De visus van het staan. Bij acute hydrocefalus daalt het bewustzijn,
oog kan hierdoor verslechteren. Bij patiënten met een tot eventueel diep coma. Als in dat geval niet met
slechte visus door stuwingspapillen is snelle diagnos- spoed een liquordrainage wordt uitgevoerd (pa-
tiek naar de oorzaak en behandeling aangewezen. ragraaf 32.2.5) kan de patiënt door inklemming
overlijden. Er kan een blikparese naar boven ont-
32.2 Hydrocefalus staan in combinatie met zwak of niet op licht re-
Een verwijding van het ventrikelsysteem wordt hydro- agerende pupillen (syndroom van Parinaud; zie
cefalus genoemd (‘waterhoofd’). De term hydrocephalus paragraaf 16.1.3). Bij pasgeborenen en zuigelin-
ex vacuo wordt gebruikt voor toename van de ventrikel- gen is er vaak een dwangstand van de ogen naar
grootte op basis van hersenatrofie, zoals in latere stadia beneden, het ‘fenomeen van de ondergaande zon’
van de ziekte van Alzheimer. De hydrocefalus die hier (‘sunset’-fenomeen). Hydrocefalus treft vooral de
verder besproken wordt berust op een aangeboren of motoriek van de benen. Bij zuigelingen kan spas-
verworven blokkade in de liquorcirculatie. ticiteit van de benen ontstaan, bij oudere kinderen
en volwassenen loopstoornissen en stoornissen
32.2.1 Klinische verschijnselen van het evenwicht, vaak zonder duidelijke neurolo-
Hydrocefalus kan zich op veel manieren manifeste- gische afwijkingen aan de benen bij neurologisch
ren, afhankelijk van de snelheid van het ontstaan en onderzoek.
394 ne u rolo g i e

retinale ganglioncel
sclera met lamina cribrosa
ophoping axoplasma
opticusschede

nervus opticus

liquorruimte

A B

Figuur 32.3 Ontstaan van stuwingspapillen. A Gestoorde axoplasmastroom door verhoogde druk in de opticusschede. B AxialeT1-ge-
wogen opname van een patiënt met een idiopathische intracraniële hypertensie. De liquor in de opticusschede is zichtbaar als een
hyperintens (wit) lijntje langs de n. opticus beiderzijds (pijl). Ook de uitpuiling van de papil is beiderzijds te zien. C Stuwingspapil bij
een patiënt met verhoogde liquordruk ten gevolge van trombose van een v. jugularis externa.

32.2.2 Aanvullend onderzoek vierde ventrikel geeft informatie over de waarschijnlijke


Hydrocefalus is meestal gemakkelijk vast te stellen met plaats van de blokkade in de liquorcirculatie. Als deze niet
CT of MRI, of, zolang de fontanel nog niet gesloten is, is verwijd, is er een blokkade van het aquaduct van Syl-
met echo-encefalografie (figuur 32.4). De grootte van de vius of van de vierde ventrikel zelf; is de vierde ventrikel
32 Stoornissen van l iqu orcircu l atie 395

Tabel 32.1 Neurologische symptomen bij hydrocefalus

cognitieve symptomen oogsymptomen motorische symptomen


pasgeborenen en • sufheid, prikkelbaarheid • fenomeen van de onder- • vertraagde psychomotori-
zuigelingen • vertraagde psychomotorische gaande zon (‘sunset’) sche ontwikkeling
ontwikkeling • spasticiteit benen
oudere kinderen • mentale retardatie of • trage pupilreacties, blik- • loop- en evenwichtsstoor-
achteruitgang parese naar boven nissen
• bewustzijnsdaling • abducensparese
• stuwingspapillen
volwassenen • mentale achteruitgang • trage pupilreacties, blik- • loopstoornissen
• bewustzijnsdaling parese naar boven • mictiestoornissen
• abducensparese
• stuwingspapillen

z z
z z

z
3
3

4
4

A B

Figuur 32.4 Sagittale en axiale (inzet) T2-gewogen opnamen. A Hydrocefalus van de zijventrikels en derde ventrikel bij een 68-jarige
vrouw met een stenose van het aquaduct van Sylvius. De zijventrikels en de derde ventrikel zijn verwijd, maar de vierde ventrikel is
normaal van kaliber. B Hydrocefalus van alle vier de ventrikels bij een 12-jarige jongen die een paar maanden tevoren een meningitis
doormaakte. De zijventrikels, de derde ventrikel en de vierde ventrikel zijn verwijd.
z: zijventrikel; 3: derde ventrikel; 4: vierde ventrikel.

wel verwijd, dan bevindt de blokkade zich bij de fora- 32.2.3 Pathogenese en etiologie
mina van Luschka en ­Magendie of de basale cisternen. Als de liquor door een blokkade de sinus sagittalis
Soms kan met MRI ook de oorzaak van de hydrocefalus superior niet meer kan bereiken, gaat de productie/
vastgesteld worden, bijvoorbeeld een cerebellaire tumor filtratie gewoon door en als gevolg daarvan stijgt de
met compressie van de vierde ventrikel of aankleurende liquordruk. Als de blokkade in de liquorcirculatie zich
meningen in de basale cisternen bij een basale menin- bevindt in het aquaduct of in de vierde ventrikel ont-
gitis. Verder kan liquoronderzoek van belang zijn voor staat verwijding van beide zijventrikels en de derde
het vaststellen van een chronische meningitis; bij een ventrikel. Een blokkade van de foramina van Luschka
obstructieve hydrocefalus kan een lumbale punctie ech- en Magendie of in de basale cisternen leidt tot verwij-
ter riskant zijn wegens het gevaar van inklemming. ding van alle vier de ventrikels.
396 n e u r olo g ie

Tabel 32.2 Oorzaken van hydrocefalus

zijventrikels en derde ventrikel • ventrikelbloeding


• suprasellaire tumoren met impressie van de derde ventrikel
• colloïdcyste van de derde ventrikel
• aquaductstenose (aangeboren, tumor, toxoplasmose, gliose)
• pinealoom (verschillende gradaties)
• vaatmalformatie (vena Galeni)
• cerebellaire tumoren
• cerebellair hematoom
alle vier ventrikels • subarachnoïdale bloeding
• brughoektumor
• meningitis (E. coli, H. influenza, tuberculose)

De witte stof van de hemisferen heeft vooral te


lijden onder de compressie van binnenuit. Cogni- boorgat
tieve stoornissen zijn dan ook van het subcorticale
type (zie paragraaf 12.3). Dat de motorische stoor- voorhoorn van
nissen meestal tot de benen beperkt blijven wordt zijventrikel
verklaard door het feit dat de beenvezels in de pi-
ramidebaan dichter langs de ventrikels lopen dan
die van armen en handen. De pupilstoornissen, de
blikparese naar boven en het ‘sunset’-fenomeen klepmechanisme
ontstaan door compressie van het dorsale mesen-
cephalon door een sterk verwijde derde ventrikel of
aquaduct. Het aantal oorzaken van liquorblokkade is
groot (tabel 32.2).

32.2.4 Beloop en prognose Figuur 32.5 Ventrikeldrain.


De ventrikelverwijding kan steeds voortschrijden en,
als de schedelnaden nog niet zijn gesloten, tot sterke
toename van de schedelomtrek leiden of tot inklem- drain; figuur 32.5). In het systeem bevindt zich een
ming als niet snel wordt ingegrepen. Ook kan er een klepmechanisme waarmee een doorlaatdruk kan
nieuw evenwicht ontstaan waarbij de ventrikels niet worden ingesteld (en voorkomen wordt dat buik-
verder meer in grootte toenemen, een zogenoemde vocht, longvocht of bloed in het ventrikelsysteem
gecompenseerde hydrocefalus. De hydrocefalus kan terechtkomt).
door ventrikeldrainage (paragraaf 32.2.5) goed behan- Implantatie van ventriculoperitoneale, -pleurale
deld worden. De prognose wordt vooral bepaald door en -cardiale drains gaat vaak gepaard met complica-
de onderliggende aandoening. ties: bij 50% van de patiënten jonger dan 2 jaar en
bij 30% van de patiënten ouder dan 2 jaar treden
32.2.5 Behandeling chirurgische complicaties op. Verstopping, breuk of
De hydrocefalus kan behandeld worden met liquor- verplaatsing van de drain is de meest voorkomende,
drainage. Hierbij wordt door de neurochirurg via gevolgd door infectie. In al deze gevallen is heropera-
een boorgat in de schedel een drain ingebracht in tie noodzakelijk.
een van de zijventrikels. In acute situaties wordt de Een hydrocefalus van de zijventrikels en de derde
drain verbonden met een extern opvangsysteem (ex- ventrikel door een aquaductstenose of blokkade van
terne drain). Als langer durende drainage nodig is de vierde ventrikel kan sinds de jaren negentig van de
wordt de drain subcutaan afgeleid naar de peritone- vorige eeuw ook behandeld worden met endoscopi-
ale holte, de pleura of het hart (ventriculoperitoneale sche fenestratie van de bodem van de derde ventrikel
drain, ventriculopleurale drain en ventriculocardiale (figuur 32.6). Hiertoe wordt door de neurochirurg via
32 Stoorn issen van l iqu orcircu l atie 397

pc f
i

fvM

vts cm

cm cm
A B cm
C

Figuur 32.6 Endoscopische opnamen tijdens ventriculostomie van de bodem van de derde ventrikel bij patiënte met obstructieve
hydrocefalus door blokkade van het aquaduct van Sylvius. A Na introductie van de endoscoop in de rechterzijventrikel wordt als eerste
het foramen van Monro gelokaliseerd. B Nadat de endoscoop via het foramen van Monro is ingebracht, zijn via de doorschijnende
bodem van de derde ventrikel de corpora mammillaria en het infundibulum van de hypofysesteel zichtbaar. C Tussen het infundibulum
en corpora mammillaria wordt vervolgens met een perforator (of laser) een fenestratie gemaakt in de boden van de derde ventrikel.
fvM: foramen van Monro; pc: plexus choroideus; vts: vena thalamostriata; cm: corpus mammillare; i: infundibulum van de
hypofysesteel; f: fenestratie van de bodem van de derde ventrikel.

een rechts frontaal boorgat in de schedel een endo- 32.2.6 Normal pressure hydrocephalus (NPH)
scoop ingebracht in de zijventrikel. Via het foramen Dit ziektebeeld komt vooral bij ouderen voor. Met
van Monro wordt de endoscoop vervolgens ingebracht een incidentie van één per 100.000 per jaar is het
in de derde ventrikel, waarna met een perforator (of zeldzaam. De klinische verschijnselen bestaan uit
laser) een opening wordt gemaakt in de bodem van de trias loopstoornissen, mentale achteruitgang en
de derde ventrikel. De liquor van de zijventrikels en incontinentie voor urine. De loopstoornis wordt ge-
de derde ventrikel kan via deze fenestratie de voor de kenmerkt door een trage, onzekere gang met een
hersenstam gelegen basale cisterne bereiken (prepon- breed gangspoor en vaak een valneiging naar achter,
tiene cisterne) en vanuit hier via de convexiteit van de met meebewegen van de armen, als bij waden door
hersenen de sinus sagittalis superior. Ongeveer drie- water. De mentale achteruitgang bestaat uit vergeet-
kwart van de patiënten met een obstructieve hydroce- achtigheid, traagheid en apathie, zonder corticale
falus is succesvol te behandelen met endoscopische kenmerken (zie hoofdstuk 12). De urinecontinentie
fenestratie. Bij een kwart is uiteindelijk toch implan- is aanvankelijk vooral een imperatieve mictiedrang.
tatie van een drain noodzakelijk, waarschijnlijk omdat De patiënt klaagt niet over hoofdpijn en er zijn geen
er bij hen naast blokkade van de liquorstroom ook stuwingspapillen.
sprake is van een minder goed ontwikkeld resorptie- De pathogenese lijkt niet anders dan bij de eer-
systeem van de liquor ter plaatse van de sinus sagit- der besproken andere vormen van hydrocefalus; in
talis superior. elk geval zijn de oorzaken vaak hetzelfde, zoals een
meningitis of een subarachnoïdale bloeding in het
recente of soms verre verleden, of een aquaductste-
Behandeling van hydrocefalus nose. Vaak wordt echter geen oorzaak gevonden. Men
neemt aan dat de ventrikelverwijding vooral tot stand
acute situaties komt door de versterkte intraventriculaire liquor-
• drain via boorgat in een van de zijventrikels pulsaties, die door de partiële liquorblokkade bij het
naar extern opvangsysteem aquaduct of in de basale cisternen niet meer worden
langdurige drainage gedempt.
• alle vier ventrikels: ventriculoperitoneale of De diagnose wordt gesteld op het klinische beeld
-pleurale drain in combinatie met de MRI. In de praktijk is het vaak
• zijventrikels en derde ventrikel: endoscopi- moeilijk patiënten met een NPH te onderscheiden van
sche fenestratie van de derde ventrikel patiënten met cerebrale schade als gevolg van ­langer be-
staande vasculaire aandoeningen (wittestofafwijkingen,
398 ne u r olo g ie

lacunaire infarcten; zie hoofdstuk 19). Aan de andere niet ongevaarlijk en verlaagt niet altijd de liquordruk
kant kunnen patiënten met een NPH door liquordrai- waardoor dan de hoofdpijnklachten niet verbeteren.
nage sterk verbeteren, vooral als de loopstoornissen op Patiënten bij wie deze maatregelen geen effect heb-
de voorgrond staan. De indicatie voor liquordrainage ben kunnen met een lumboperitoneale drain behan-
moet zorgvuldig worden afgewogen, want het plaatsen deld worden.
van een ventriculoperitoneale drain is niet zonder ri-
sico’s: bij 5 tot 10% komen ernstige complicaties voor Behandeling van idiopathische intracraniële
zoals subdurale vochtcollecties (hygromen), infectie van hypertensie
de drain en epilepsie.
algemeen
32.3Verhoogde liquordruk zonder • bij obesitas: afvallen
hydrocefalus • acetazolamide, furosemide
Bij een blokkade in de liquorcirculatie ter hoogte van bij dreigend visusverlies (ontstaan van gezichtsveld-
de sinus sagittalis superior loopt de liquordruk op defecten, visusdaling)
in zowel het ventrikelsysteem als in de subarachnoï- • fenestratie van de opticusschede
dale ruimte, zodat er geen hydrocefalus ontstaat. De • lumboperitoneale drain
verhoogde liquordruk leidt vaak tot hoofdpijn, soms
met misselijkheid en braken. Sommige patiënten
hebben aanvallen van seconden durende blindheid 32.4 Liquorhypotensie en postpunctionele
met beide ogen, vaak uitgelokt door opkomen uit hoofdpijn
bukkende houding (obscuraties), als gevolg van het Liquorhypotensie (liquordruk van minder dan 7 cmH2O)
papiloedeem. Ook kan dubbelzien ontstaan door ab- komt vrijwel alleen voor na lumbale puncties (LP) of spi-
ducensparesen. Bij langere duur kunnen gezichts- nale operaties, en heel zelden door een scheurtje in de
velddefecten en visusdaling optreden; soms zijn dit spinale dura mater, spontaan of door een trauma. De
de eerste klachten. Bij onderzoek zijn er stuwings- lage liquordruk na een LP ontstaat door continue lek-
papillen en soms een abducensparese, gezichtsveld- kage van liquor naar de paraspinale weefsels.
defecten of visusdaling (paragraaf 32.1.3). Andere De belangrijkste klacht is hoofdpijn bij zitten,
neurologische afwijkingen hangen af van de onder- staan en lopen die snel verdwijnt bij liggen, soms met
liggende aandoening. misselijkheid en braken. Er kan ook een abducenspa-
Liquordrukverhoging kan ontstaan door afslui- rese bij voorkomen.
ting van de sinus sagittalis superior (meestal door Postpunctionele hoofdpijn komt voor bij 30 tot 40%
sinustrombose, soms door ingroei van een tumor) van de patiënten die een LP hebben ondergaan, in duur
of door verhoogde veneuze druk daarin (arteriove- variërend van enkele uren tot dagen. De pijn ontstaat
neuze malformatie, trombose van de vena jugula- doordat in de rechtopstaande houding de hersenen niet
ris, vena cava superiorsyndroom). Het komt ook meer in de liquor drijven, waardoor tractie ontstaat aan
voor bij gebruik van hoge doses vitamine A en bij de meningen en pijngevoelige intracraniële venen (die
sommige medicijnen (bijvoorbeeld nalidixinezuur). door de lage liquordruk bovendien gedilateerd zijn). In
Bij een aantal patiënten wordt geen onderliggende zeldzame gevallen ontstaat een subduraal hematoom.
aandoening gevonden en is de oorzaak onbekend; Liquorhypotensie na een LP kan niet voorkomen
men spreekt dan van idiopathische intracraniële worden door bedrust na de ingreep, veel drinken of
hypertensie (IIH). Patiënten met IHH zijn meestal op de buik liggen, maatregelen die echter nog vaak
jonge obese vrouwen. Ook als er geen hoofdpijn is, worden toegepast. Wel neemt de incidentie af met
is behandeling belangrijk om visusdaling door chro- het gebruik van speciale atraumatische naalden. Als
nisch papiloedeem te voorkomen. Er zijn aanwij- postpunctionele hoofdpijn ontstaat is bedrust de
zingen dat gewichtsvermindering tot verlaging van eerste behandeling, met mobilisatie op geleide van
de liquordruk leidt. Ook acetazolamide lijkt in on- de klachten. Hiermee sluit het duragaatje meestal
gecontroleerde series effect te hebben. Bij progres- spontaan. Bij persisterende klachten kan het gaatje
sieve gezichtsvelddefecten of visusdaling kan door gedicht ­worden door ter plaatse epiduraal een kleine
een incisie in de opticusschede de visus gespaard hoeveelheid bloed van de patiënt zelf in de spuiten
worden (opticusfenestratie), maar deze ingreep is (‘bloodpatch’).
32 Stoorn issen van l iqu orcircu l atie 399

Behandeling van postpunctionele hoofdpijn


Zoektermen
preventie CSF hypotension
• punctie met atraumatische naald CSF shunt
• bedrust of veel drinken na punctie werkt niet hydrocephalus
idiopathic intracranial hypertension
behandeling normal pressure hydrocephalus
• bedrust, zes tot twaalf uur, daarna meestal
hersteld
• ‘bloodpatch’: injectie van 10-15 ml autoloog
bloed epiduraal rond punctieplaats
33 Slaapstoornissen

insomnie
•• slapeloosheid: in- en/of doorslaapproblemen in combinatie met klachten overdag, vrijwel altijd uitgelokt
door externe omstandigheden, waaronder stress
slaapgerelateerde ademhalingsproblemen
•• slaapapneusyndroom: nachtelijke apneus door obstructie ademwegen tijdens de slaap
•• slaapverstorende ademhalingsproblemen bij neurologische aandoeningen: hypoventilatie bij neuro-
musculaire aandoeningen, stoornissen van de ademregulatie bij hersenstampathologie
•• hoofdklacht: overmatige slaperigheid overdag
hypersomnieën
•• narcolepsie: slaapregulatiestoornis door uitval hypocretinesysteem
•• idiopathische hypersomnie: slaapregulatiestoornis met onbekende oorzaak
•• hoofdklacht: overmatige slaperigheid en ongewild in slaap vallen overdag
slaapgerelateerde bewegingsstoornissen
•• ‘restless legs syndrome’: verstoring van met name het inslapen door aandrang de benen te bewegen
parasomnieën
•• ‘REM sleep behavior disorder’: verstoorde slaap door gedragsstoornissen tijdens remslaap; komt bij
verschillende neurodegeneratieve ziekten voor

Slaap is kennelijk zo’n essentiële activiteit van de her- concentratiestoornissen, snel geïrriteerd zijn en ver-
senen dat een derde van het leven in deze toestand moeidheid komt bij bijna 10% van de bevolking voor.
doorgebracht wordt. Hoewel de kennis over slaap de Het wordt als een aandoening op zichzelf beschouwd:
afgelopen decennia enorm is toegenomen, is nog insomnie. Overmatige slaperigheid overdag komt veel
steeds niet duidelijk wat er precies de functie van is minder vaak voor dan slapeloosheid. Toch heeft tot 15%
en evenmin waarom de slaapbehoefte zulke grote in- van de bevolking op enig moment klachten van een
terindividuele verschillen toont. Dit neemt niet weg verhoogde slaapneiging overdag. Slechts een (klein)
dat er duidelijk te onderscheiden en vaak behandel- deel van de personen die klagen over overmatige sla-
bare aandoeningen van de slaap zijn. Slaapstoornis- perigheid overdag, lijdt echter daadwerkelijk aan een
sen kunnen op zichzelf staan, maar komen ook voor slaapstoornis. Er zal veel vaker sprake zijn van een al
in het kader van andere neurologische (met name dan niet zelf opgelegd tekort aan nachtslaap. De klach-
neurodegeneratieve) aandoeningen. Voor een goede ten die hierdoor veroorzaakt worden, zijn vaak niet te
slaap en een daarmee verbonden kwalitatief goede onderscheiden van de klachten die in het kader van een
waaktoestand is een intacte structuur en functie van primaire slaapstoornis voorkomen. Niettemin komen
slaapregulerende delen van de hersenen noodzake- ook ‘echte’ slaapstoornissen als oorzaak vaak voor,
lijk (zie hoofdstuk 19). vermoedelijk bij zo’n 2% van de volwassen bevolking.
De twee bekendste typen slaapklachten zijn slape- Het gaat om slaapgerelateerde ademhalingsstoornis-
loosheid en een verhoogde slaapneiging overdag. Sla- sen en hypersomnieën, beide gekenmerkt door over-
peloosheid die gepaard gaat met klachten overdag als matige slaperigheid overdag. Naast de hypersomnieën

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_33, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
402 ne u ro l o g ie

Tabel 33.1 Indeling van de belangrijkste slaapstoornissen

insomnie
slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen • slaapapneusyndroom
• slaapverstorende ademhalingsproblemen bij neurologische aandoeningen
hypersomnieën • narcolepsie
• idiopathische hypersomnie
slaapgerelateerde bewegingsstoornissen • o.a. restless legs syndrome
parasomnieën • o.a. slaapwandelen
• nachtmerries
• REM sleep behavior disorder (RBD)

en slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen zijn er pathofysiologie is het niet verwonderlijk dat de behan-


nog andere slaapstoornissen die gepaard kunnen gaan deling vooral gedragsmatig is.
met overmatige slaperigheid overdag: slaapgerela- Patiënten met insomnie vallen vrijwel nooit on-
teerde bewegingsstoornissen en verschillende para- gewild overdag in slaap, zelfs al klagen ze over sla-
somnieën (tabel 33.1). Ten slotte zijn er slaapklachten perigheid overdag. Dit is een belangrijk verschil met
door stoornissen in het circadiaanse ritme, maar die patiënten met hypersomnie. Patiënten met hyper-
zullen verder niet besproken worden. somnie klagen niet alleen over slaperigheid, maar val-
Slaapstoornissen kunnen een forse impact heb- len ook daadwerkelijk in slaap. Los daarvan kunnen
ben op het dagelijks functioneren. Zowel de behan- ze wel of geen gestoorde nachtslaap ervaren.
delingsmogelijkheden als de invloed op de kwaliteit
van leven en de bijdrage aan gevaarlijke situaties thuis Insomnie
en in het verkeer maken een tijdige opsporing, goede
diagnostiek en behandeling belangrijk. • ervaren problemen met in- en of doorslapen ’s
nachts, gepaard gaand met klachten overdag,
33.1 Insomnie in de regel zonder ongewild in slaap vallen
Insomnie (slapeloosheid) wordt gedefinieerd als: een overdag
ervaren probleem met inslapen of doorslapen, of een • door stressvolle omstandigheden uitgelokt,
als niet-verkwikkend ervaren nachtslaap die gepaard maar kan blijven bestaan na wegvallen van
gaat met klachten over het functioneren overdag, de stressor
zoals vermoeidheid, slaperigheid, prikkelbaarheid, • behandeling gedragsmatig
verminderde concentratie en afgenomen prestatie.
Zoals uit de definitie blijkt is insomnie een diagnose
die op grond van subjectieve ervaringen wordt ge- 33.2 Slaapgerelateerde
steld. De prevalentie neemt toe met de leeftijd en ademhalingsstoornissen
vrouwen zijn veel vaker aangedaan dan mannen. Af-
hankelijk van de gebruikte criteria lijdt op enig mo- 33.2.1 Slaapapneusyndroom
ment 7 tot 30% van de bevolking aan insomnie. Het slaapapneusyndroom is de meest voorkomende
Er wordt onderscheid gemaakt tussen een acute oorzaak van hypersomnie. Bij het slaapapneusyndroom
(korter dan drie weken) en een chronische vorm wordt de nachtrust verstoord door een gestoorde adem-
(langer dan een maand). Bij de acute vorm wordt haling gedurende de nacht(slaap), waardoor slaperigheid
verondersteld dat de klachten tijdelijk zullen zijn en overdag ontstaat. Patiënten zijn zich meestal niet bewust
worden uitgelokt door een stressvolle situatie of emo- van de verstoorde nachtslaap. Het zijn vooral ‘bedgeno-
tionele problematiek leidend tot stress. Gaat dit over ten’ die waarnemen dat de slaap en ademhaling afwij-
in een chronische vorm terwijl de stressor verdwenen kend zijn. Er kan door de belemmerde ademhaling zowel
is, dan spreken we van psychofysiologische insomnie. sprake zijn van apneus, hypopneus als ‘arousals’. Verder
Waarschijnlijk is dit de meest voorkomende oorzaak wordt er een onderscheid gemaakt tussen obstructieve
van chronische insomnie. Gezien de veronderstelde apneus, door een collaps van de bovenste luchtwegen
3 3 S l a a p s t o o r n i sse n 403

door de verslapping die tijdens de slaap ontstaat, en cen- adembeweging niet goed kan worden uitgevoerd, of
trale apneus, door een verstoorde cerebrale regulatie van om aandoeningen van het centrale zenuwstelsel waar-
de ademhaling. Meestal is er sprake van een combinatie, bij de ademregulatiecentra in de hersenstam verstoord
met overwegend obstructieve apneus, die gepaard gaan zijn. De eerste categorie betreft neuromusculaire aan-
met (fors) snurken en klachten van slaperigheid over- doeningen, zoals de spierdystrofie van Duchenne, spi-
dag. Als dit met polysomnografie (PSG) wordt bevestigd, nale spieratrofieën, myasthenia gravis, het syndroom
wordt dit een obstructief slaapapneusyndroom (OSAS). van Guillain-Barré, dystrofia myotonica en andere
Bij deze registraties zullen frequent zuurstofsaturatie- zeldzamere aandoeningen. Het primaire probleem bij
dalingen tijdens de apneus worden waargenomen. De deze aandoeningen is CO2-stapeling door hypoventila-
ernst wordt meestal uitgedrukt aan de hand van het tie. Als gevolg van de neuromusculaire stoornis schiet
aantal apneus en hypopneus per uur slaap: de apneu- de ademarbeid tekort, waardoor de CO2 onvoldoende
hypopneu-index (AHI), maar kan ook klinisch worden wordt afgeblazen. Kenmerkend is dat de ademhalings-
gedefinieerd aan de hand van de ernst van de slaperigheid problemen het eerst en het meest prominent optreden
overdag. De diagnose mag overigens niet alleen gesteld tijdens de remslaap, wanneer de intercostale spieren
worden op basis van de AHI, maar moet ook berusten op minder bijdragen aan de ventilatie en er meer arbeid
klachten. Met deze criteria wordt de prevalentie geschat van het diafragma gevraagd wordt.
op 0,5 tot 4% van de bevolking ouder dan 30 jaar. Veel zeldzamer zijn de aandoeningen van de
Het OSAS komt vooral voor bij mannen vanaf de ademregulatiecentra in de hersenstam die voorko-
middelbare leeftijd. De oorzaak is meestal onduide- men bij bijvoorbeeld syringobulbie, Arnold-Chiari-
lijk; een enkele keer is er een anatomische afwijking malformaties en tumoren. In tegenstelling tot de
van de bovenste luchtwegen als oorzaak aan te wijzen. ventilatieproblemen in het kader van neuromuscu-
Risicofactoren zijn overgewicht, gebruik van benzo- laire stoornissen zullen deze problemen zich mani-
diazepinen, alcohol en roken. Ook kinderen kunnen festeren tijdens de non-remslaap. Dit wordt verklaard
aangedaan zijn, met name bij anatomische afwijkin- doordat tijdens waak hoger gelokaliseerde centra wil-
gen aan de nasofarynx, gezwollen tonsillen die de dia­ lekeurig de ademhaling sturen, terwijl tijdens non-
meter van de neus-keelholte verkleinen of bij ernstig remslaap de ademhaling volledig wordt gereguleerd
overgewicht. Verder is er een verhoogd voorkomen bij via de ‘ademautomaat’ in de hersenstam.
neuromusculaire aandoeningen.
De behandeling van het OSAS bestaat uit conserva- Slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen
tieve maatregelen (gewichtsreductie, geen alcohol in de
avond, geen sederende medicatie, stoppen met roken), obstructief slaapapneusyndroom
aangevuld met nachtelijke behandeling met ‘continuous • verstoorde nachtrust door apneus door samen-
positive airway pressure’ (CPAP). Hierbij krijgen patiën- vallen luchtwegen tijdens slaap
ten ’s nachts een neuskapje op dat verbonden is met een • overmatige slaperigheid overdag
klein mobiel apparaat dat elke inademing met net vol- • overgewicht, benzodiazepinen, alcohol en roken
doende overdruk ondersteunt om de obstructie door de zijn risicofactoren
collaps van de bovenste ademweg op te heffen. Hierdoor • behandeling met reductie risicofactoren, nach-
kan de nachtslaap weer normaliseren en verdwijnt de telijke ademhalingsondersteuning
verhoogde slaapneiging overdag. In lichtere gevallen kan slaapverstorende neurologische ademhalingsproblemen
een ‘bitje’, een zogenaamd mandibulair repositieappa- • hypercapnie door hypoventilatie bij neuromus-
raat (MRA) aangemeten worden, waarmee voorkomen culaire aandoeningen
wordt dat de onderkaak tijdens de slaap naar achteren • ademregulatiestoornissen door pathologie van
zakt. In zeldzame gevallen zijn operaties mogelijk aan de hersenstam
anatomische afwijkingen in het mond-keelgebied.

33.2.2 Slaapverstorende ademhalingsproblemen 33.3 Hypersomnieën


bij neurologische aandoeningen
Slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen in het kader 33.3.1 Narcolepsie
van specifieke neurologische ziektebeelden komen Narcolepsie wordt gekenmerkt door overmatige sla-
veel minder vaak voor. Het kan daarbij gaan om aan- perigheid overdag, kataplexie, hypnagoge halluci-
doeningen van het perifere zenuwstelsel waardoor de naties, slaapparalyse en een verstoorde nachtslaap.
404 ne u r o l o g ie

De aandoening kan op alle leeftijden ontstaan maar bij de overgang tussen slapen en waken), slaapver-
manifesteert zich meestal tijdens de adolescentie. lamming (kortdurend volledig controleverlies over de
De prevalentie wordt geschat op één per 2000 in- skeletspieren, eveneens tijdens de overgang tussen
woners. slapen en waken) en overgewicht.
De slaapneiging is dagelijks aanwezig en uit Bij PSG wordt een korte inslaaplatentie gezien,
zich zowel in een continu gevoel van slaperigheid vroegtijdig optreden van remslaap en vaak ook een
als in onweerstaanbare slaapaanvallen. De patiënten fragmentatie van de slaap (veel overgangen van slaap-
voelen de aanvallen over het algemeen aankomen, stadia met vaak ook kortdurende waakperioden).
maar zij kunnen ze niet of hoogstens tijdelijk weer- De oorzaak van narcolepsie met kataplexie is
staan. Ze duren meestal kort, en patiënten voelen een tekort aan hypocretine in het centrale zenuw-
zich daarna tijdelijk verkwikt. De slaapproblemen stelsel. Dit wordt veroorzaakt door een selectief
beperken zich vaak niet tot de dag. Patiënten slapen verdwijnen van de hypocretineproducerende cellen
in de avond vlot in, maar ontwaken gedurende de in de hypothalamus, zeer waarschijnlijk door een
nacht veelvuldig kort, waardoor de totale hoeveel- auto-immuunproces. Normaal gesproken stabili-
heid slaap per etmaal doorgaans niet is toegenomen. seert hypocretine de ‘sleep-switch’ in de waakstand
Feitelijk is er sprake van een onvermogen overdag (zie paragraaf 19.1.2). Valt deze stabilisatie weg, dan
langdurig achtereen wakker te zijn en ’s nachts lang- lukt het niet om langdurig wakker te zijn, maar
durig in slaap te blijven, al kan dit laatste minder op wordt langdurig achtereen slapen ook een probleem.
de voorgrond staan. Daarnaast kunnen er tijdens waak partiële uitingen
Kataplexie is pathognomonisch voor narcolepsie. van (rem)slaap optreden, zoals de spierverslapping
Het treedt bij de meerderheid van de patiënten op, die normaal gesproken alleen tijdens de remslaap
maar debuteert soms pas jaren na het ontstaan van voorkomt, maar nu opeens, uitgelokt door emo-
de verhoogde slaapneiging. Kataplexie is een plot- ties, overdag ontstaat (de eerder besproken kata-
seling optredend, kortdurend bilateraal verlies van plexie). Of hypocretinedeficiëntie ook de oorzaak is
spiertonus met een behouden bewustzijn, uitgelokt voor de minder frequent voorkomende narcolepsie
door emoties, met name lachen. Patiënten kunnen zonder kataplexie is niet bekend. Er is wel gesug-
letterlijk ‘slap van het lachen’ worden, maar ook an- gereerd dat in deze gevallen er slechts een partiële
dere emoties kunnen een aanval uitlokken, zoals deficiëntie van hypocretine is.
boosheid of een onverwachte ontmoeting met een be- De diagnose wordt gesteld op basis van de anam-
kende. De duur varieert van seconden tot maximaal nese in combinatie met PSG en eventueel een hypo-
enkele minuten, met een abrupt en volledig herstel. cretinemeting in de liquor.
De frequentie varieert van minder dan één aanval per De behandeling bestaat uit adviezen over regel-
maand tot tientallen per dag. In meerderheid betreft maat in slapen en waken, en het plannen van een of
het partiële aanvallen, waarbij bijvoorbeeld alleen de meer (korte) dutjes op vaste tijden overdag. Vrijwel
kaak uitzakt en het hoofd naar voren valt of er een altijd zal aanvullende symptomatische medicamen-
kortdurend slap gevoel rond de knieën is. Bij veel pa- teuze therapie nodig zijn. Aangezien de klachten van
tiënten blijft het tot dit type beperkt. In ernstige ge- narcolepsie zich over alle 24 uur van het etmaal laten
vallen treden complete aanvallen op waarbij patiënten gelden, kan er zowel medicatie overdag als ’s nachts
op de grond vallen en niet kunnen reageren. Bij een worden voorgeschreven. Overdag kunnen middelen
debuut voor de adolescentie kan de kataplexie zich als methylfenidaat en modafinil waak faciliteren en
anders manifesteren: langdurige verslapping van de gammahydroxyboterzuur (natriumoxybaat), voorge-
gelaatsspieren met ptosis, openhangende mond en schreven tijdens de nacht, kan de nachtslaap verbete-
tongprotrusie, niet altijd evident uitgelokt door emo- ren met als bijkomend effect een verbetering van de
ties (‘cataplectic facies’). Het kan verward worden met klachten overdag inclusief de kataplexie. Daarnaast
myasthenia gravis, maar het gaat nooit gepaard met kunnen antidepressiva een verbetering van de hypna-
oogbewegingsstoornissen. Daarbij kan een op ataxie goge hallucinaties en kataplexie geven, waarschijnlijk
lijkende loopstoornis aanwezig zijn die ook langdurig vanwege de eigenschap remslaap te onderdrukken
kan aanhouden. en daarmee ook de pathologische partiële uitingen
Andere niet-specifieke verschijnselen zijn hyp- daarvan. Combinatietherapieën hebben vaak het
nagoge hallucinaties (levensechte droomervaringen beste effect.
3 3 S l a a p s t o o r n i sse n 405

Narcolepsie Afhankelijk van de toegepaste criteria wordt een preva-


lentie tot 10% gevonden, waarbij vrouwen vermoedelijk
algemeen wat vaker zijn aangedaan. Zowel ernst als prevalentie
• narcolepsie met kataplexie: door verdwijnen neemt toe met de leeftijd. De ernstige en daarmee be-
hypocretineproducerende cellen in hypotha- handelingsbehoeftige patiëntengroep is veel kleiner;
lamus (auto-immuunproces) betrouwbare getallen ontbreken echter.
• narcolepsie zonder kataplexie: oorzaak onbe- Hoewel RLS in strikte zin geen slaapstoornis is,
kend wordt het er wel toe gerekend. De klachten zijn on-
aangenaam en kunnen zowel tot inslaapproblemen
symptomen
leiden als tot een verstoorde nachtslaap door bijko-
• ongewild in slaap vallen overdag, verstoorde
mende periodieke beenbewegingen tijdens slaap. In
nachtrust
ernstige gevallen kan dit resulteren in klachten van
• meestal met kataplexie, hypnagoge hallucina-
overmatige slaperigheid overdag.
ties, slaapverlamming
De criteria voor de diagnose zijn:
behandeling rr een onweerstaanbare drang de benen te bewegen,
• regulatie slaappatroon vrijwel altijd veroorzaakt door een moeilijk te om-
• medicatie: methylfenidaat, modafinil en gamma- schrijven onaangename sensatie in de benen;
hydroxyboterzuur rr deze sensaties en bewegingsdrang ontstaan of
nemen toe bij rust of inactiviteit, zoals zitten of
liggen;
33.3.2 Idiopathische hypersomnie rr de sensaties en bewegingsdrang worden geheel
Idiopathische hypersomnie (IH) is een restgroep waar- of gedeeltelijk onderdrukt door bewegingen zoals
bij er sprake is van een hypersomnie die niet verklaard lopen of rekken;
wordt door een van de andere besproken oorzaken. Er rr de sensaties en bewegingsdrang ontstaan ’s avonds
worden twee typen onderscheiden: een vorm geken- of ’s nachts, of worden dan erger.
merkt door een toegenomen slaaphoeveelheid en een
daarbij behorende lange nachtslaap (meer dan tien uur). Net als insomnie is het een diagnose die op grond
en een vorm die net als narcolepsie vooral gekenmerkt van de anamnese gesteld moet worden. Er worden
wordt door een onvermogen langdurig wakker te blij- een primaire en een secundaire vorm onderschei-
ven. Deze laatste vorm lijkt op narcolepsie zonder ka- den. Bij de primaire is er geen bekende oorzaak, al
taplexie. Anamnestisch is het onderscheid tussen beide speelt genetische predispositie meestal een belang-
niet te maken; bij PSG zullen bij IH echter geen abnor- rijke rol. Secundaire vormen worden met name
male uitingen van remslaap worden gevonden. De vorm gezien bij polyneuropathieën, chronisch nierfalen,
met lange nachtslaap is veel zeldzamer en is vaak geas- ijzergebrek, diabetes en zwangerschap.
socieerd met slaapinertie (slaapdronkenheid): na ontwa- De pathofysiologie is tot op heden niet opgehel-
ken uit de nachtslaap duurt het vaak nog uren voor een derd. Naast genetische predispositie lijkt het dopa-
patiënt echt ‘op gang’ is. De pathofysiologie is niet op- minesysteem een rol te spelen. Deze aanname wordt
gehelderd, maar is vermoedelijk verschillend voor beide ondersteund door het gegeven dat remming van do-
vormen. Er zijn geen aanwijzingen dat het hypocretine- pamine een toename van klachten geeft. Bovendien
systeem een rol speelt bij deze aandoeningen. zijn er aanwijzingen voor een ijzertekort in het cen-
De diagnose wordt gesteld op basis van de anam- trale zenuwstelsel. IJzer is betrokken bij de synthese
nese en PSG. De behandeling is gelijk aan die van van dopamine en ijzertekort zou zodoende kunnen
narcolepsie zonder kataplexie, waarbij met name de bijdragen aan een dopaminerge deficiëntie.
vorm gekenmerkt door de lange nachtslaap moeilij- Voor de secundaire vormen geeft behandeling
ker te behandelen is. van het onderliggend lijden over het algemeen een
verbetering van de klachten. IJzersuppletie is echter
33.4 Slaapgerelateerde niet altijd effectief bij ijzergebrek. Er zijn indicaties
bewegingsstoornissen dat de levensstijl van invloed is op het klachtenpatroon
Het restless legs syndrome (RLS) is een veelvoorko- en dat een verandering hiervan een gunstig effect
mende en in de regel goed behandelbare aandoening. heeft. Geadviseerd wordt sigaretten, koffie en alcohol
406 ne u r o l o g i e

te vermijden, een regelmatig slaap-waakpatroon en eerste anderhalf uur van de nachtslaap op, aangezien
regelmatige, niet te zware lichaamsbeweging. Bij de de eerste rem-episode pas na anderhalf uur komt. Er
ernstigere vormen zal, zowel bij de primaire als bij de is geen associatie met slaperigheid overdag en even-
secundaire vorm, (avond)medicatie geïndiceerd zijn. min met agressieve uitingen overdag.
Dopamineagonisten zijn het meest effectief. Een veel De atonie van de spieren die onder fysiologische
lagere dosis dan bij de ziekte van Parkinson gebruike- omstandigheden tijdens remslaap optreedt, is een ac-
lijk is, volstaat. De langetermijnproblemen die deze tief proces dat vanuit de hersenstam wordt gestuurd.
medicatie bij de ziekte van Parkinson kan geven, tre- De betrokken kernen zijn in het kader van neurode-
den bij RLS niet op, evenmin predisponeert RLS voor generatieve aandoeningen blijkbaar vaak en relatief
het krijgen van de ziekte van Parkinson. Alternatieven vroeg aangedaan, en dan met name bij aandoeningen
zijn pregabaline en eventueel opioïden. met lewy-insluitlichaampjes. RBD kan zodoende een
voorbode zijn van de ziekte van Parkinson, multisys-
Restless legs syndrome teematrofie (MSA), lewylichaampjesdementie (LBD)
en mogelijk ook andere neurodegeneratieve aandoe-
• onaangename sensatie in de benen met drang ningen die tot dementie leiden (zie hoofdstukken
de benen te bewegen 23 en 26). Tot 30% van de parkinsonpatiënten heeft
• met name bij ontspannen en ’s avonds en ’s RBD voor het optreden van de eerste kenmerkende
nachts motorische verschijnselen. Er zijn aanwijzingen dat
• soms symptomatisch (met name bij ijzerge- MSA en LBD vrijwel altijd worden ingeluid met RBD.
brek en polyneuropathie), vaak idiopathisch Verder is er een verhoogd voorkomen van RBD in
• kan met dopamineagonist behandeld worden het kader van narcolepsie, zonder dat dit wijst op een
associatie met (andere) neurodegeneratieve stoornis-
sen. Ten slotte kunnen antidepressiva RBD induce-
33.5 Parasomnieën ren of verergeren.
Parasomnie is een verzamelterm voor verschillende De diagnose wordt gesteld door PSG met simul-
gedragsstoornissen tijdens de slaap, zoals slaapwan- tane videoregistratie.
delen, praten, nachtmerries, tandenknarsen en be- De behandeling is medicamenteus, waarbij clo-
wegingsonrust. In het kader van de neurologische nazepam het middel van eerste keus is. Van mela-
diagnostiek is van de parasomnieën alleen de REM tonine zijn eveneens goede effecten beschreven.
sleep behavior disorder (RBD) van belang. Andere pa-
rasomnieën worden hier niet besproken. REM sleep behavior disorder
RBD komt met name voor bij mannen ouder dan
50 jaar. Door het uitblijven van de fysiologische, met • abnormaal gedrag tijdens remslaap: slaan,
remslaap geassocieerde spieratonie ontstaan er tijdens schoppen, schreeuwen
remslaap abnormale gedragingen: patiënten oefenen • komt (zeer) vroeg in het beloop van verschil-
als het ware hun dromen uit. Dit veroorzaakt slaapver- lende neurodegeneratieve aandoeningen voor
storingen en ook nogal eens verwondingen, zowel van • behandeling met clonazepam
de patiënt zelf als met name van de bedpartner. Het
zijn vaak de verwondingen die leiden tot consultering
van een arts. Er kan sprake zijn van slaan, schreeu-
wen, schoppen, stompen, overeind komen enzovoort. Zoektermen
Patiënten komen daarbij zelden uit bed. De ogen zijn idiopathic hypersomnia
meestal gesloten en er lijkt ‘aandacht’ te zijn voor de insomnia
droomervaring en niet voor de omgeving. Dit is ver- narcolepsy
moedelijk de reden dat er relatief vaak verwondingen (obstructive) sleep apnea
optreden. Bij ontwaken zijn patiënten vrijwel direct parasomnias
alert en rapporteren dan gewoonlijk droomervaringen REM sleep behavior disorder
die corresponderen met het daarvoor vertoonde ge- restless legs syndrome
drag. De gedragingen treden vrijwel nooit tijdens de
34 N
 eurologische manifestaties van interne
aandoeningen, deficiënties en intoxicaties

de neurologische manifestaties van interne ziekten, deficiënties en intoxicaties hebben meestal een diffuus karakter
•• encefalopathie (delier, bewustzijnsdaling)
•• polyneuropathie
•• myopathie
soms staan focale verschijnselen op de voorgrond
•• acute hemisfeerverschijnselen bij hypoglykemie
•• mononeuropathieën bij diabetes
•• cerebellair syndroom bij chronisch alcoholmisbruik
•• oogverschijnselen bij hyperthyreoïdie
•• focale dystonieën bij neurolepticagebruik

Bij interne aandoeningen, vitaminedeficiënties en in- ze kunnen ontstaan als complicatie van de chronische
toxicaties (onder andere met geneesmiddelen) komen ontregeling in het glucosemetabolisme, in de vorm
regelmatig neurologische manifestaties voor. Het van schade aan perifere zenuwen en bloedvaten. Deze
gaat daarbij meestal om diffuse aandoeningen van complicaties treden onafhankelijk van de instelling
het centrale zenuwstelsel (hersenen) of het perifere van de diabetes op.
zenuwstelsel (zenuwen en spieren), maar ook focale
verschijnselen komen soms voor. 34.1.1 Hypoglykemie
Een neurologische manifestatie kan de eerste en Een hypoglykemie ontstaat bij een te sterke discre-
soms ook meteen de ernstigste uiting zijn van interne pantie tussen voedselinname en het gebruik van
aandoening. Omdat ze vaak goed behandeld kunnen insuline of orale bloedglucoseverlagende middelen.
worden, is het van groot belang deze klinische beel- Meestal zijn de eerste verschijnselen beven, zweten,
den te herkennen. De diagnose is veelal betrekkelijk hartkloppingen en bleek zien. Ervaren diabetespa-
eenvoudig te stellen door een goede anamnese gericht tiënten herkennen die verschijnselen en eten snel
op het ontstaan van de klachten, het beloop en eventu- wat om erger te voorkomen. Soms blijven deze ver-
ele begeleidende verschijnselen en op het gebruik van schijnselen echter uit (de zogenoemde ‘hypoglyce-
medicijnen, alcohol en drugs. Aanvullend onderzoek mia unawareness’) of zet de hypoglykemie te snel
anders dan gericht laboratoriumonderzoek is zelden door om nog maatregelen te kunnen nemen. Er
nodig. ontstaat een diffuse encefalopathie: daling van het
bewustzijn en motorische activiteit, tot diep coma
34.1 Diabetes mellitus toe; maar soms ook geagiteerd en hyperactief ge-
De neurologische manifestaties van diabetes mellitus drag. Daarbij kunnen focale verschijnselen voorko-
kunnen het directe gevolg zijn van snelle veranderin- men zoals partiële epileptische aanvallen, een acute
gen in de serumglucoseconcentratie, met een meta- hemiparese of een afasie. Soms staan focale uitvals-
bole encefalopathie als belangrijkste manifestatie. Of verschijnselen zelfs zozeer op de voorgrond dat het

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_34, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
408 n e u r o l o g ie

klinische beeld aan een ­beroerte doet denken. Als 34.1.3 Polyneuropathie
een patiënt met diabetes acute focale uitvalsver- Bij een nieuwe geleidelijk ontstane polyneuropathie is
schijnselen krijgt moet dan ook altijd met spoed een diabetes mellitus vaak de oorzaak, ook als de diagnose
glucosemeting gedaan worden. Hoe focale stoornis- diabetes nog niet is gesteld. De diabetische polyneu-
sen bij een diffuse metabole stoornis kunnen ont- ropathie is een langzaam progressieve, sensomotori-
staan is onduidelijk. sche axonale polyneuropathie. Door betrokkenheid
De glucosewaarde waarbij klinische ver- van de dunne zenuwvezels kunnen neuropathische
schijnselen ontstaan, wisselt en is afhankelijk van pijn en autonome functiestoornissen ontstaan (zie
de uitgangswaarde van het serumglucose en de paragraaf 29.1.6). Neuropathische pijn kan met ver-
snelheid waarmee de glucoseconcentratie daalt. schillende middelen behandeld worden (amitripty-
De kans op herstel na intraveneuze toediening line, carbamazepine, gabapentine of pregabaline).
van glucose is groter naarmate het coma korter Deze middelen hebben een number needed to treat
duurt, en bij korte duur is het herstel ook snel. (NNT) van 3 à 4, dus vaak moeten er meerdere achter
Na een hypoglykemie van ongeveer een uur kan elkaar geprobeerd worden, waarbij de dosering steeds
irreversibele schade ontstaan. Herstel van het voldoende verhoogd moet worden om het effect goed
bewustzijn kan dan meerdere dagen duren en er te kunnen beoordelen. Helaas komen bijwerkingen
kunnen restverschijnselen overblijven. Om hypo- als duizeligheid, misselijkheid en verminderde aan-
glykemische hersenschade te voorkomen wordt dacht regelmatig voor.
bij alle patiënten met een onbegrepen coma als
regel na bloedafname 25 g glucose i.v. gegeven (de 34.1.4 Mononeuropathieën en hersenzenuwuitval
kortdurende hyperglykemie die daardoor ontstaat Naast de polyneuropathie komen mononeuropathieën
is onschadelijk, paragraaf 34.1.2; bij de mogelijk- frequent voor. Het gaat meestal om proximale zenu-
heid van Wernicke-encefalopathie moet dit altijd wen, vaker in het been dan in de arm. Bekend is de n.
worden voorafgegaan door toediening van thia- femoralisneuropathie met uitval van de m. quadriceps
mine i.v., paragraaf 34.5.1). en de m. iliopsoas, waarbij de motorische uitval acuut
Hypoglykemie bij patiënten zonder diabetes is kan ontstaan (zie paragraaf 31.4.5). Aanvankelijk gaat
zeer zeldzaam, en kan veroorzaakt worden door een deze gepaard met heftige pijn in heup- of bovenbeen.
insulinoom of door ondervoeding (denk aan alcoho- Het optreden van deze complicatie is niet duidelijk
lisme). afhankelijk van de ziekteduur van de diabetes. Gezien
het acute ontstaan wordt verondersteld dat afsluiting
34.1.2 Hyperglykemie van een vas nervorum de oorzaak is. Er is echter geen
Een snelle stijging van de serumglucoseconcentra- relatie met een eventuele microangiopathie in retina
tie veroorzaakt geen neurologische verschijnselen. of nieren. Er is geen specifieke behandeling. De prog-
Als de hyperglykemie lang aanhoudt ontstaan hy- nose is over het algemeen relatief gunstig.
perosmolariteit, dehydratie, elektrolytstoornissen Hersenzenuwuitval komt ook, met name van de
en acidose. Van deze stoornissen van het interne n. oculomotorius en de n. abducens. Ook hier betreft
milieu leidt vooral de hyperosmolaliteit tot een me- het acute uitval, gepaard gaand met pijn. Meestal is er
tabole encefalopathie, met bewustzijnsdaling als be- een goed spontaan herstel.
langrijkste verschijnsel. Er is geen duidelijk verband
tussen de serumglucoseconcentratie en de mate van 34.1.5 Vaatlijden: herseninfarcten en
bewustzijnsdaling, maar wel tussen de serumhy- hersenbloedingen
perosmolaliteit en de mate van bewustzijnsdaling. Diabetes mellitus is een risicofactor voor zowel ‘large
Naast de bewustzijnsdaling kunnen partiële en ge- vessel disease’ als ‘small vessel disease’, met als gevolg
generaliseerde epileptische aanvallen voorkomen. grote corticale herseninfarcten, lacunaire infarcten en
De behandeling bestaat uit een relatief langzame hersenbloedingen. Het risico op deze aandoeningen
rehydratie. Het neurologische herstel kan daarbij aan- is ongeveer tweemaal zo groot bij diabetici dan in een
zienlijk achterlopen op de normalisatie van de bloed- gezonde populatie. Een goede instelling van de diabe-
waarden. tes leidt echter niet duidelijk tot een afname van dit
34 n e u r o l o g i s c h e m a n i f e s t a t i e s v a n i n t e r n e a a n d o e n i n g e n 409

risico, wellicht omdat er vaak ook sprake is van andere en een stemmingsstoornis (depressie). Deze kan zich
risicofactoren, zoals hypertensie en hypercholestero- verder ontwikkelen tot een psychose of een sub-
lemie. Wel leidt een goede instelling tot een afname corticaal dementiesyndroom. Bij een intercurrente
van de andere microvasculaire complicaties van de di- aandoening, zoals een infectie, myocardinfarct, her-
abetes (minder retino- en nefropathie). seninfarct, hyponatriëmie, trauma of operatie, kan
het proces worden versneld waardoor de patiënt zelfs
Neurologische manifestaties van diabetes in coma kan raken. Naast deze encefalopathie kunnen
mellitus cerebellaire verschijnselen, een myopathie (proximale
spierzwakte) en een polyneuropathie voorkomen. Ook
bij acute veranderingen van de serumglucoseconcen- compressie van de n. medianus in de carpale tunnel
tratie komt voor, al is andersom bij patiënten met een car-
• hypoglykemie: autonome verschijnselen, agitatie, paletunnelsyndroom hypothyreoïdie een zeldzame
motorische onrust, snelle bewustzijnsdaling, oorzaak. Bij onderzoek van de spierrekkingsreflexen
focale verschijnselen staan soms op de voorgrond; wordt soms een vertraagde relaxatie van de spier
snel behandelen met glucose 25 g i.v. gezien. Behandeling bestaat uit substitutie van het
• hyperglykemie: geleidelijke bewustzijnsdaling; schildklierhormoon en de behandeling van de even-
behandelen met langzame rehydratie tuele bijkomende precipiterende factor.
bij langer bestaande diabetes mellitus
34.2.2 Hyperthyreoïdie
• polyneuropathie: symmetrisch sensomotorisch;
Bij een hyperthyreoïdie is een encefalopathie zeld-
soms met pijn en autonome stoornissen
zaam, maar patiënten kunnen soms geagiteerd en ge-
• mononeuropathie: vaak vrij acuut, met name
desoriënteerd raken. Daarnaast kunnen zowel tremor
proximaal
als chorea voorkomen. De tremor is een houdings- en
• hersenzenuwuitval: meestal n. oculomotorius
actietremor met een relatief hoge frequentie. Ook
en n. abducens, met pijn
spierzwakte komt voor door een myopathie. Bij on-
• risicofactor voor herseninfarcten en hersenbloe-
derzoek kunnen levendige reflexen gevonden worden
dingen
en zelfs pathologische voetzoolreflexen. De combi-
natie van deze bevindingen en spierzwakte kan aan
amyotrofische lateraalsclerose doen denken (zie para-
34.2 Schildklieraandoeningen graaf 29.1.1).
Neurologische verschijnselen kunnen bij schild-
klieraandoening sterk op de voorgrond staan. Met 34.2.3 Steroïdresponsieve encefalopathie met
aandacht voor de algemene kenmerken van deze aan- auto-immuunthyreoïditis
doeningen kan de diagnose vermoed worden (hypo- Steroïdresponsieve encefalopathie met auto-im-
thyreoïdie: traagheid, vermoeidheid, depressiviteit, muunthyreoïditis (SREAT, voorheen Hashimo-
koude-intolerantie, zwelling van het gelaat, oogleden to-encefalopathie genoemd) kan tot cognitieve
en handen; hyperthyreoïdie: tachycardie, gewichts- stoornissen leiden, waarbij traagheid op de voor-
verlies, diarree, overmatig transpireren, warmte- grond staat. Deze patiënten kunnen euthyreotisch
intolerantie, nervositeit en overbeweeglijkheid). Dit zijn, maar hebben een verhoogde thyroïdperoxida-
kan leiden tot een snellere diagnose door middel van se-antistoffen (TPO). In extreme, onbehandelde ge-
eenvoudig bloedonderzoek, waarbij een bepaling van vallen kan dit zelfs leiden tot coma. Zoals de naam
het TSH (thyroïdstimulerend hormoon) in eerste in- al doet vermoeden kunnen deze patiënten goed
stantie volstaat. reageren op behandeling met steroïden, waarna ze
weer volledig kunnen herstellen. Het TSH wordt bij
34.2.1 Hypothyreoïdie iedere patiënt met cognitieve stoornissen bepaald,
Bij een hypothyreoïdie kan geleidelijk een encefalo- maar als cognitieve stoornissen na de gebruikelijke
pathie ontstaan, gekenmerkt door cognitieve stoornis- diagnostiek onbegrepen blijven moet ook de anti-
sen (concentratieproblemen, inprentingsstoornissen) TPO bepaald worden.
410 n e u r ol o g ie

Neurologische manifestaties van Dit is een symmetrische neuropathie, met overwe-


schildklieraandoeningen gend sensibele klachten, maar ook een gemengde
motorische en sensibele uitval komt voor. Hiernaast
hypothyreoïdie kunnen klachten over restless legs voorkomen (zie
• encefalopathie: traagheid, depressie; soms sub- paragraaf 33.4). Dialyse (als die nog niet gestart is) kan
corticaal dementiesyndroom, psychose een gunstig effect hebben op deze klacht. Anders is
• polyneuropathie, myopathie behandeling met dopamineagonisten aangewezen.
hyperthyreoïdie
• tremor, minder vaak chorea
34.4 Leverfalen

bij auto-immuunthyreoïditis 34.4.1 Hepatische encefalopathie


• cencefalopathie: steroïdresponsieve encefalo- Bij acuut leverfalen ontstaat snel een delier, dat vaak uit-
pathie met auto-immuunthyreoïditis mondt in een coma. Bij een dergelijk fulminant lever-
falen is de mortaliteit 80 tot 85%. Bij meer geleidelijk
ontstaan leverfalen of bij een portosystemische shunt
34.3 Nierfalen is het beloop doorgaans sluipender, met aanvankelijk
stoornissen van concentratie, aandacht en cognitie. Er
34.3.1 Uremische encefalopathie komen myoklonieën en asterixis voor. Het beeld kan
Bij een langzaam ontstaan en progressief nierfalen zich ontwikkelen tot een progressief dementiesyndroom
ontstaat een encefalopathie met apathie, concentra- met rigiditeit, ataxie en dysartrie. Men stelt de diagnose
tieverlies en geheugenstoornissen, vaak met mis- door het aantonen van een verhoogd ammoniakgehalte
selijkheid en hoofdpijn. Vaak zijn er tremoren en in het bloed. Het EEG, dat voor de diagnose meestal niet
asterixis. Deze verschijnselen zijn typisch voor een nodig is, toont gegeneraliseerde trage activiteit (figuur
metabole oorzaak van een encefalopathie en komen 34.1). Een EEG is overigens alleen zinvol ter uitsluiting
vrijwel alleen voor bij nier- of leverfalen. Soms doen van een niet-convulsieve status epilepticus, waarbij ook
zich partiële en gegeneraliseerde insulten voor. De bewustzijnsdaling en cognitieve stoornissen kunnen
encefalopathie kan uitmonden in een delier, met optreden. De relatie tussen het serumammoniakgehalte
prikkelbaarheid en perceptieve stoornissen. Uitein- en de ernst van de encefalopathie is sterker dan het ver-
delijk kunnen patiënten comateus raken. band tussen ureum en de ernst van de encefalopathie
De ernst van de encefalopathie correleert slecht bij nierfalen. De behandeling bestaat uit eiwitbeperking
met de serumureumconcentratie. Andere veranderin- in het dieet, vermindering van de ammoniakproductie
gen hebben een groter effect op de hersenfunctie dan in de darm (door lactulose dat ook de darmflora beïn-
het verhoogde ureum: stijging van de serumosmolali- vloedt) en correctie van de alkalose, waardoor de pro-
teit, onderdrukking van de mitochondriële activiteit en ductie van ammoniak in de nieren en de opname van
activatie van glutamaatreceptoren in de hersenen. De ammoniak in het centrale zenuwstelsel verminderen.
encefalopathie verbetert met dialyse, maar ook hierbij Patiënten met een hepatische encefalopathie zijn zeer
is afname van de serumureumconcentratie geen af- gevoelig voor de effecten van benzodiazepinen, die in
doende verklaring; ondanks normalisatie ervan duurt lage dosis en met terughoudendheid voorgeschreven
de klinische verbetering meestal enkele dagen. moeten worden.
Een andere oorzaak van een encefalopathie bij
patiënten die afhankelijk zijn van dialyse is een te
Neurologische manifestaties van nierfalen en
snelle daling van de serumosmolaliteit bij dialyse, leverfalen
waardoor een verplaatsing van water optreedt naar
het intracerebrale compartiment, met diffuus hersen- nierfalen
oedeem als gevolg. De daardoor ontstane encefalopa- • encefalopathie: traagheid, delier, coma; soms
thie met hoofdpijn, braken en daling van bewustzijn acuut bij dialyse (dialysedisequilibriumsyn-
is bekend als het dialysedisequilibriumsyndroom. droom)
• myoklonieën, asterixis
34.3.2 Polyneuropathie en restless legs • polyneuropathie en restless legs syndrome
Bij chronisch nierfalen (vaak zijn patiënten ook di- • behandelen met dialyse
alysebehoeftig) kan een polyneuropathie ontstaan.
34 n e u r o l o g i s c h e m a n i f e s t a t i e s v a n i n t e r n e a a n d o e n i n g e n 411

Figuur 34.1 EEG bij een patiënt met een metabole encefalopathie bij leverfalen (boven). De frequentie van de golven is 1-2 Hz
(vergelijk met het normale EEG, onder). Een dergelijke trage activiteit is kenmerkend voor een metabole of toxische encefalo-
pathie.
Met dank aan drs. D.M.W. Hilkman.

34.5 Vitaminedeficiënties
leverfalen
• encefalopathie: traagheid, delier, coma; soms 34.5.1 Thiamine (vitamine B1)
acuut, bij bloeding uit slokdarmvarices of eiwit- Thiaminedeficiëntie wordt meestal veroorzaakt door
rijke maaltijd slechte voeding bij chronisch overmatig alcoholge-
• myoklonieën, asterixis bruik, maar kan ook voorkomen bij bijvoorbeeld
• behandelen met lactulose en eiwitbeperking hyperemesis (gravidarum) of bij een inadequate pa-
renterale voeding. De neurologische manifestaties
412 ne u r ol o g ie

zijn een polyneuropathie, een Wernicke-encefalopa-


thie en het syndroom van Korsakov.

Polyneuropathie
De polyneuropathie door thiaminedeficiëntie is de meest
voorkomende neurologische aandoening veroorzaakt thalamus periaqueductale
door een deficiëntie. De symmetrische sensomotorische grijze stof
axonale polyneuropathie is langzaam progressief in
corpora
maanden tot jaren. Aanvankelijk staan vaak de sensibele mamillaria
klachten op de voorgrond, met een pijnlijk gevoel onder
de voetzolen en later distale tintelingen en hypesthesie,
aan de benen meer uitgesproken dan aan de armen.
Zonder behandeling is er geen herstel, na suppletie van
vitamine B1 en staken van eventueel alcoholgebruik is
de prognose van met name de sensibele klachten vrij
goed. Als de polyneuropathie reeds in een vergevorderd
stadium is, is de kans op herstel zeer gering.

Wernicke-encefalopathie
Deze encefalopathie ontstaat in de loop van uren tot
dagen, soms uitgelokt door een koolhydraatrijke maal- Figuur 34.2 Distributie van laesies bij een Wernicke-­encefalopathie.
tijd of intraveneuze toediening van glucose (thiamine
is een cofactor in het glucosemetabolisme). De ence- (confabulaties). Thiaminesuppletie heeft zelden effect
falopathie is gekenmerkt door de trias oogmotoriek- op het herstel.
stoornissen, ataxie en bewustzijnsstoornissen. Vrijwel
alle oogmotoriekstoornissen zijn mogelijk, maar het 34.5.2 Pyridoxine (vitamine B6)
meest komen nystagmus en oogspierparesen voor Een vitamine-B6-deficiëntie kan veroorzaakt worden
(meestal abducensparese). De bewustzijnsstoornis door het gebruik van bepaalde geneesmiddelen, onder
kan variëren van geringe slaperigheid tot delier en andere isoniazide (INH), dat een competitie aangaat met
diep coma. De verantwoordelijke pathologie bestaat pyridoxine als cofactor bij neurotransmittersynthese. De
uit necrotische, hemorragische letsels in de corpora deficiëntie kan een sensibele, soms pijnlijke polyneu-
mammillaria, rond de derde ventrikel en in het peri- ropathie veroorzaken. Een zelfde polyneuropathie kan
aqueductale grijs in de hersenstam (figuren 34.2 en ook ontstaan door hypervitaminose, het gebruik van
34.3). Bij de geringste verdenking op een Wernicke- pyridoxine in hoge doseringen (0,5-2 g/dag gedurende
encefalopathie moet thiamine gesuppleerd worden enkele maanden, meestal op eigen initiatief gestart).
(zie hierna). De verschijnselen verdwijnen dan in de
loop van dagen (oogmotoriekstoornissen) tot weken 34.5.3 Cyanocobalamine (vitamine B12)
(delier, bewustzijnsstoornissen). Vaak zijn er restver- Een vitamine-B12-deficiëntie ontstaat meestal door een
schijnselen, met name ernstige geheugenstoornissen. resorptiestoornis bij gebrek aan ‘intrinsic factor’ (atro-
fische gastritis, maagresectie) of door pathologie van
Syndroom van Korsakov het distale ileum (ziekte van Crohn). Deficiëntie door
Dit is een amnestisch syndroom dat vaak als restver- insufficiënte voeding is zeldzaam, maar wel mogelijk
schijnsel overblijft na een behandelde Wernicke-ence- in geval van een veganistisch dieet zonder adequate
falopathie. Het kan echter ook onafhankelijk daarvan suppletie. Naast de neurologische verschijnselen heb-
ontstaan bij een chronische thiaminedeficiëntie. Er ben patiënten een anemie met macrocytaire erytro-
is een ernstige en blijvende stoornis in het antero- cyten (‘pernicieuze anemie’). Een deficiëntie wordt
grade episodische geheugen, waardoor geen enkele aangetoond door de bepaling van het vitamine-B12-ge-
nieuwe informatie wordt opgeslagen. Andere cogni- halte in het serum. Vaak is er ook een geassocieerde
tieve functies zijn relatief intact. De patiënt heeft geen foliumzuurdeficiëntie. De belangrijkste neurologische
ziekte-inzicht en heeft een sterke neiging zijn geheu- verschijnselen van een vitamine-B12-deficiëntie zijn ge-
genlacunes op te vullen met verzonnen verhalen combineerde strengziekte en een polyneuropathie.
34 n e u r o l o g i s c h e m a n i f e s t a t i e s v a n i n t e r n e a a n d o e n i n g e n 413

A B

Figuur 34.3 MRI van een patiënte met een Wernicke-encephalopathie. A transversale FLAIR-opname ter hoogte van het mesence-
phalon met een hoog signaal van de periaqueductale grijze stof (witte pijl). B transversale FLAIR-opname ter hoogte van de thalamus
en basale kernen met een hoog signaal in de paraventriculair gelegen thalamus beiderzijds (witte pijlen).
Met dank aan drs. M. Palm.

Een gecombineerde strengziekte bestaat uit aantas-


ting van de achterstrengen (fasciculus gracilis en fasci- • daarna, of bij iedere andere manifestatie van een
culus cuneatus) en de zijstrengen (piramidebaan) in het thiaminedeficiëntie: thiamine 2 dd 50 mg per os
ruggenmerg. Patiënten hebben hierbij zowel tintelin- • bij verdenking op Wernicke-encefalopathie (zie
gen en gnostische sensibiliteitsstoornissen in de benen ook paragraaf 34.6): thiamine 3 dd 500 mg i.m.
en voeten als spierzwakte en stijfheid in de benen. Ook of i.v., met vitamine-B-complex forte en 500 mg
zijn er blaasledigingsstoornissen. Het klinische beeld vitamine C; indien geen resultaat kan na drie
(afgezien van de blaasproblemen) doet denken aan een dagen worden gestopt, na drie dagen met resul-
polyneuropathie, maar bij neurologisch onderzoek zijn taat: 3 dd 250 mg thiamine i.m. of i.v. gedurende
de reflexen aan de benen opvallend hoog en zijn er pa- drie tot vijf dagen, in combinatie met vitamine-
thologische voetzoolreflexen. De polyneuropathie is een B-complex forte en 500 mg vitamine C.
sensibele axonale polyneuropathie met vooral stoornis- • denk aan bijkomende deficiënties en elektrolyt-
sen van de gnostische sensibiliteit, die soms tegelijk op- stoornissen: bepaal altijd of er tekorten zijn aan
treedt met de gecombineerde strengziekte. natrium, magnesium en fosfaat en corrigeer
deze
Behandeling van vitamine-B-deficiënties
vitamine-B6-deficiëntie
algemeen • pyridoxine 50 mg eenmaal per dag, eventueel
• adequate voeding op te hogen naar 100 mg eenmaal per dag, per
• stoppen van eventueel alcoholgebruik os, i.m. of i.v.

vitamine-B1-deficiëntie vitamine-B12-deficiëntie
• bij serieus risico op een Wernicke-encefalopathie • bij neurologische verschijnselen: tien keer 1000
(alcoholisten met zelfverwaarlozing of cognitieve µg hydroxocobalamine i.m. of s.c. eenmaal per
stoornissen, loopstoornissen of een polyneuro- drie dagen; daarna onderhoudsdosering 1000
pathie: thiamine 3 dd 250 mg i.m. of i.v. gedu- µg hydroxocobalamine i.m. of s.c. eenmaal per
rende drie tot vijf dagen, in combinatie met twee maanden; orale toediening is mogelijk
vitamine-B-complex forte en 500 mg vitamine C) even effectief
414 n e u r o l o g ie

34.6 Overmatig alcoholgebruik degeneratie kan pas gesteld worden als andere oor-
Bij neurologische manifestaties door alcohol kan er zaken van een cerebellair syndroom zijn uitgeslo-
onderscheid gemaakt worden tussen de acute intoxi- ten. MRI of CT laat soms atrofie zien van met name
catieverschijnselen (dronkenschap), de langetermijn- de vermis cerebelli (figuur 34.4).
effecten van chronisch overmatig alcoholgebruik en rr Dementie/amnestisch syndroom: Als gevolg van een
de onttrekkingsverschijnselen bij staken van chro- Wernicke-encefalopathie of bij een syndroom van
nisch alcoholgebruik. Korsakov komen ernstige geheugenstoornissen
voor (paragraaf 34.5.1).
34.6.1 Alcoholintoxicatie rr Centrale pontiene myelinolyse: Dit beeld berust
Alcohol stimuleert de GABA-erge signaaltransductie, op een aantasting van de witte stof centraal
onder andere in het cerebellum. Bij een intoxicatie in de hersenstam (pons), waarschijnlijk door
ontstaan hierdoor stemmingsveranderingen, ataxie, een te snelle correctie van een hyponatriëmie
nystagmus, dysartrie, tachycardie en mydriasis, en (< 120 mmol/l), die bij chronisch alcoholge-
later ook hypotensie, coma en respiratoire insufficiën- bruik (maar ook bij ­andere aandoeningen)
tie. Omdat bij jongeren de GABA-receptoren een an- kan voorkomen (figuur 34.5). Klinisch zijn er
dere gevoeligheid hebben treden deze laatste effecten hersenstamverschijnselen met oogmotoriek-
vaak zonder voorafgaande verschijnselen op (‘coma- stoornissen, verlaagd bewustzijn of een locked-
zuipen’). Bij een patiënt met een alcoholintoxicatie en in-syndroom en een para- of tetraparese. Om
een verlaagd bewustzijn moet men altijd bedacht zijn dit ernstige ziektebeeld te voorkomen moet een
op andere oorzaken van de bewustzijnsdaling, zoals langzaam ontstane ernstige hyponatriëmie al-
traumatisch hersenletsel, hypoglykemie, elektrolyt- tijd langzaam gecorrigeerd worden (< 1 mmol
stoornissen of een meningitis. Bij een langdurige roes stijging/2 uur).
kunnen er ook drukneuropathieën ontstaan zoals de rr Hepatische encefalopathie: Zie paragraaf 34.4.
‘Saturday night palsy’, een drukneuropathie van de n.
radialis ter hoogte van de oksel, door het zittend in
Neurologische manifestaties van chronisch
slaap vallen op een stoel of bank met de arm over de
overmatig alcoholgebruik
rugleuning hangend (zie paragraaf 31.3.5).
• polyneuropathie: vaak, maar niet alleen door
34.6.2 Manifestaties van chronisch alcoholgebruik vitamine-B1-deficiëntie
Thiaminegebrek komt frequent voor bij chronisch • Wernicke-encefalopathie: door vitamine-B1-
alcoholgebruik, en veel neurologische manifestaties deficiëntie
zijn daar geheel of gedeeltelijk op terug te voeren (pa- • Korsakov-syndroom: amnestisch syndroom,
ragraaf 34.5). Er zijn daarnaast nog andere complica- meestal als restverschijnsel na Wernicke-ence-
ties mogelijk. falopathie
rr Polyneuropathie: Een in maanden tot jaren geleide- • zeldzamer: dementiesyndroom, cerebellaire
lijk progressieve sensomotorische en vaak pijnlijke degeneratie, myopathie, centrale pontiene
polyneuropathie komt ook voor zonder thiamine- myelinolyse (bij te snelle correctie hyponatri-
deficiëntie. Mogelijk gaat het om een direct toxisch ëmie)
effect van de alcohol.
rr Myopathie: Een alcoholische myopathie uit zich door
proximale spierzwakte in armen en benen. De aan- 34.6.3 Onttrekkingsverschijnselen
doening is een gevolg van de toxische effecten van Het plotseling staken van overmatig alcoholgebruik
de alcohol. Er treedt hooguit een gedeeltelijk herstel kan verschillende complicaties veroorzaken. Alge-
op indien patiënt stopt met drinken van alcohol. mene verschijnselen ontstaan meestal na 24 tot 36
rr Cerebellaire degeneratie: Deze komt voor na meer uur alcoholonthouding. Er ontstaat dan een gegenera-
dan tien jaar overmatig alcoholgebruik. De klini- liseerde tremor met soms hallucinaties, slaperigheid,
sche verschijnselen ontstaan dan nog relatief snel desoriëntatie, misselijkheid en braken, en autonome
in enkele weken tot maanden en bestaan uit een hyperactiviteit. Patiënten kunnen in deze periode
cerebellair syndroom met cerebellaire ataxie van de bijzonder onhandelbaar zijn (alcoholonttrekkingsde-
benen, een atactisch gangspoor en een cerebellaire lier). Het delirium tremens verschilt overigens van
dysartrie. De diagnose alcoholische cerebellaire het alcoholonttrekkingsdelier (zie hierna).
34 n e u r o l o g i s c h e m a n i f e s t a t i e s v a n i n t e r n e a a n d o e n i n g e n 415

Figuur 34.4 T2-gewogen opname met gegeneraliseerde atrofie


bij chronisch alcoholisme. De vierde ventrikel is verwijd en de folia
zijn duidelijk zichtbaar.

Onttrekkingsinsulten
Ongeveer 10% van de patiënten die stoppen met
overmatig alcoholgebruik, krijgt een onttrekkingsin- B
sult. Deze insulten kunnen tot 72 uur na het stop-
pen optreden, maar ontstaan meestal tussen zes Figuur 34.5 T2-gewogen opname bij een patiënt met een
centrale pontiene myelinolyse. A Sagittale doorsnede. B Axiale
en twaalf uur. Doorgaans betreft het een of meer doorsnede. De signaalintense gebieden centraal in de pons zijn
gegeneraliseerde insulten, die soms zelfs kunnen abnormaal (pijlen).
leiden tot een status epilepticus. Bij deze patiënten-
groep moeten echter altijd ook andere oorzaken voor
epileptische insulten overwogen worden, zoals een elektrolytstoornissen en soms een ernstige bloed-
subduraal hematoom na trauma, meningitis, hypo- drukdaling. Het delirium tremens ontstaat meestal
glykemie, elektrolytstoornissen en diverse intoxicaties; vier dagen na de laatste alcoholinname en duurt een
ook het begin van een (niet aan alcoholgebruik gere­ tot drie dagen.
lateerde) epilepsie is mogelijk. Anderzijds kan het
gebruik van alcohol bij bekende epilepsiepatiënten Therapie bij overmatig alcoholgebruik
ook tot (onttrekkings)insulten leiden. Als alcoholge-
bruik de luxerende factor is van epileptische aanval- preventie van complicaties (behoudens stoppen van
len bij bekende epilepsie moet aanpassing van het alcoholgebruik)
alcoholgebruik voorrang krijgen boven het starten of • thiamine tweemaal daags 50 mg, in combi-
aanpassen van behandeling met anti-epileptica. natie met vitamine-B-complex
• bij detoxificatie opvoeren naar 300 mg thia-
Delirium tremens mine per dag
Bij ongeveer een derde van de patiënten die hun lang- • let op: bij toediening van glucose i.v. eerst 100
durig overmatig alcoholgebruik plotseling staken, mg thiamine i.m. (vanwege de mogelijkheid op
gaat het alcoholonttrekkingsdelier, met of zonder het luxeren van een Wernicke-encefalopathie)
insulten, over in een delirium tremens. Buiten de ge- bij complicaties
bruikelijke symptomen van een delier zijn er tremo- • stoppen van alcoholgebruik >>
ren, tachycardie, hyperthermie, heftig transpireren,
416 ne u r ol o g i e

34.7.1 Bewustzijnsstoornissen
>> • thiaminedeficiëntie: zie therapie bij vitamine- Een delier of een bewustzijnsdaling kan door vele mid-
B1-deficiëntie; NB iedere alcoholist met (sub) delen veroorzaakt worden. Meestal gaat het om mid-
acute complicaties komt in aanmerking voor delen met een sederende werking die al dan niet met
thiaminesuppletie opzet in een te hoge dosering worden gebruikt: ben-
bij onttrekkingsverschijnselen zodiazepinen, morfine(derivaten) en anti-epileptica.
• clorazepinezuur 50-150 mg per dag Bij patiënten met pre-existente hersenzieken kunnen
• eventueel bij aanhoudende onrust een neuro- deze klachten al ontstaan bij normale doseringen. Een
lepticum (zoals haloperidol) antidotum bij overdosering van benzodiazepinen is
flumazenil, bij overdosering van opiaten naloxon.
bij delier Anticholinergica, amantadine, levodopa en dopa-
• lorazepam 1 mg i.m. of i.v. (of per os) eenmaal mineagonisten kunnen een delier veroorzaken, vooral
per twee uur bij patiënten met pre-existente hersenziekten.
• clorazepinezuur 20 mg i.m. eenmaal per twee
uur 34.7.2 Epileptische insulten
• eventueel bij aanhoudende onrust een neuro- Medicijnen die leiden tot verstoring van het milieu
lepticum (zoals haloperidol) intérieur (bijvoorbeeld elektrolytstoornissen) kunnen
• controle elektrolyten (natrium en magne- daardoor epileptische insulten veroorzaken, denk bij-
sium), glucose, temperatuur, bloeddruk en voorbeeld aan diuretica maar ook insuline (zie ook pa-
vochtbalans; correctie van ernstige hyponatri- ragraaf 34.1.1). Medicatie met werking in het centrale
ëmie heel geleidelijk, in dagen (< 1 mmol zenuwstelsel is echter ook vaak de boosdoener. Het ri-
stijging/2 uur), om centrale pontiene myelino- sico op insulten neem toe (al is het in geringe mate) bij
lyse te voorkomen gebruik van antipsychotica en antidepressiva. Belang-
bij onttrekkingsinsulten rijk is het eveneens te beseffen dat een intoxicatie met
• afhankelijk van duur, frequentie en ernst, anti-epileptica ook kan leiden tot epileptische insulten.
behandelen met anti-epileptica, bij voorkeur Uiteraard bestaat behandeling uit verlaging of stoppen
benzodiazepinen (lorazepam) van het veroorzakende medicament, en niet uit het
voorschrijven van (andere) anti-epileptica. Ook het (te)
snel staken van anti-epileptica kan leiden tot epilepti-
sche aanvallen; hetzelfde geldt voor het staken van chro-
34.7 Geneesmiddelen nisch, als tranquillizer gebruikte, benzodiazepinen.
Veel geneesmiddelen kunnen bijwerkingen van neu-
rologische aard geven (tabel 34.1). Bijwerkingen wor- 34.7.3 Extrapiramidale bijwerkingen
den vermeld in de bijsluiter van het medicament en Medicamenten die extrapiramidale bijwerkingen
in het Farmacotherapeutisch Kompas. De meest volle- kunnen geven zijn onder andere metoclopramide,
dige informatie is te vinden op de website van het Ne- antipsychotica (dan met name de klassieke: butyrofe-
derlands Bijwerkingen Centrum Lareb (www.lareb. nonen en fenothiazinen), fenytoïne, natriumvalproaat
nl), waarop ook (vermeende) bijwerkingen kunnen en flunarizine. Een hypokinetisch-rigide syndroom
worden gemeld. komt het meest voor. Patiënten kunnen daardoor
ernstig geïnvalideerd zijn en rolstoelgebonden; door
In de volgende subparagrafen worden alleen re- staken van het juiste medicament kan volledig herstel
latief vaak voorkomende en gedocumenteerde optreden. Als staken niet mogelijk is kan het medica-
bijwerkingen besproken. Bij elke verdenking op ment vaak vervangen worden door een medicament
een bijwerking van een medicament moet goed in zonder deze bijwerking.
de literatuur gezocht worden, bijvoorbeeld via de
website van Lareb. De behandeling van de bijwer- Acute dystonie
kingen en complicaties is doorgaans verlaging of Uren tot dagen na het starten met een neurolepticum
staken van het veroorzakende medicament, soms (ook vaak als anti-emeticum gebruikt) kan een dystonie
kan bij een intoxicatie een antidotum toegepast ontstaan in de vorm een torticollis, blefarospasme, oro-
worden. mandibulaire dystonie of zelfs een gegeneraliseerde
34 n e u r o l o g i s c h e m a n i f e s t a t i e s v a n i n t e r n e a a n d o e n i n g e n 417

Tabel 34.1 Neurologische bijwerkingen van geneesmiddelen

bewustzijnsdaling en coma antidepressiva, barbituraten, benzodiazepinen, cytostatica, insuline en orale antidiabetica,


lidocaïne, morfinederivaten, penicilline, salicylaten
delier amantadine, amiodaron, anticholinergica, barbituraten, benzodiazepinen, bètablokkers,
bromocriptine, ciclosporine, cimetidine, digitalis, diuretica, fenytoïne, isoniazide (INH),
levodopa, ranitidine, rifampicine, streptomycine, sulfonamiden, valproaat
epileptische insulten aminofylline, antidepressiva (tricyclische), antihistaminica, antipsychotica, ciclosporine,
chemotherapeutica (verschillende), fentanyl, insuline of orale antidiabetica (hypogly-
kemie), lidocaïne, orfenadrine, penicilline, theofylline
verhoogde liquordruk amiodaron, ampicilline, chloorpromazine, corticosteroïden (ook bij snelle onttrekking),
lithium, nitrofurantoïne, orale contraceptiva, tetracyclinen, thyroxine, vitamine A
hoofdpijn antihistaminica, bromocriptine, ciclosporine, clonidine, enalapril, ergotamine, fenacetine
(chronisch gebruik), NSAID’s, oestrogenen, paracetamol (chronisch gebruik), propranolol,
ranitidine, theofylline, vasodilatantia
aseptische meningitis cotrimoxazol, ibuprofen, immuunglobuline (intraveneus), sulindac, tolmetine
ataxie, nystagmus anti-epileptica, barbituraten, benzodiazepinen, cimetidine, lithium, salicylaten
extrapiramidale verschijnselen butyrofenonen, fenothiazinen, fenytoïne, flunarizine, metoclopramide, orale contraceptiva
tremor bètasympathicomimetica, cimetidine, lithium, valproaat
herseninfarct/cerebrale veneuze ergotamine, L-asparaginase, orale contraceptiva
trombose
visusklachten antibiotica (verschillende), ciclosporine, cisplatine, corticosteroïden, disulfiram, ibuprofen
dubbelbeelden antidepressiva (tricyclische), carbamazepine, chloroquine, diazepam, indometacine
gehoorklachten aminoglycosiden (en andere antibiotica), cisplatine, furosemide, kinine, salicylaten
polyneuropathie amiodaron, cimetidine, colchicine, cytostatica, dapson, disulfiram, D-penicillamine, etham-
butol, fenytoïne, goud, hydralazine, indometacine, isoniazide (INH), lariam, lithium,
methaqualon, nitrofurantoïne, perhexiline, pyridoxine (vitamine B6), sulfonamiden
paresthesieën acetazolamide, amitriptyline, chloroquine, ergotamine, imipramine, methysergide
neuromusculaire transmissie- aminoglycosiden, ampicilline, bètablokkers, chloroquine, D-penicillamine
stoornissen
myopathie amiodaron, clofibraat, colchicine, corticosteroïden, D-penicillamine, statinen, zidovudine
spierkrampen captopril, ciclosporine, cimetidine, clofibraat, clonidine, corticosteroïden, D-penicillamine,
goud, labetalol, lithium, nifedipine, pindolol, pyridostigmine, statinen, suxamethonium

dystonie met opisthotonus en hyperlordose. De abnor- bestaat uit stereotiepe, ongewilde bewegingen van
male stand en bewegingen kunnen vaak voor korte tijd mond, tong, aangezicht en kaak en soms ook de axi-
gecorrigeerd en onderdrukt worden, maar ze keren ale spieren. De behandeling bestaat uit het staken van
daarna onverbiddelijk weer terug. De dystonie wordt de neuroleptica als dat mogelijk is, of de vervanging
als zeer onaangenaam ervaren en leidt begrijpelijk tot door middelen met een geringere dopamineantago-
grote ongerustheid. Deze dystonie reageert goed op nerende werking (atypische antipsychotica). Door het
het parasympathicolyticum biperideen. staken van de neuroleptica kan de tardieve dyskinesie
in het begin verergeren, daarna verbetert deze meestal
Tardieve dyskinesie enigszins. Na ten minste zes maanden kan pas van
Een tardieve dyskinesie (tardief = laattijdig) kan een stabiele situatie gesproken worden, de dyskinesie
ontstaan na langdurig gebruik van neuroleptica (of die dan nog bestaat is blijvend. Deze dyskinesie kan
soms anti-emetica of antidepressiva). De dyskinesie eventueel met verschillende middelen symptomatisch
418 ne u r o lo g ie

behandeld worden, in het algemeen mat matig succes SSRI’s, MAO-remmers, levodopa, tramadol, morfine,
(in volgorde van voorkeur diazepam, biperideen, te- carbamazepine en lithium. De symptomen bestaan
trabenazine). Dit is wel afhankelijk van de onderlig- onder meer uit verwardheid, koorts, myoklonieën,
gende psychose; deze kan door deze medicatie weer mydriasis, hypertonie, tremor en hyperreflexie. De
toenemen. behandeling is enkel ondersteunend, naast het staken
van het inducerende medicament.
34.7.4 Maligne neurolepticasyndroom
Dit is een ernstige, uiterst zeldzame, bijwerking van 34.7.7 Polyneuropathie
neuroleptica. Deze kan in de eerste dagen na de eerste Verschillende cytostatica kunnen een symmetrische
dosis optreden, maar ook na enkele jaren probleem- polyneuropathie geven, waarbij pijn vaak op de voor-
loos gebruik. De symptomen zijn hyperpyrexie, ern- grond staat. Het gaat met name om cisplatine, oxa-
stige rigiditeit, tremor en autonome stoornissen. Het liplatine, taxanen en vinca-alkaloïden, maar ook bij
creatinekinase (CK) in het serum is sterk verhoogd andere chemotherapeutica komt polyneuropathie
door rabdomyolyse; hierdoor kan een acute (renale) voor. Meestal stopt de progressie van de polyneuro-
tubulusnecrose optreden. Er kunnen stollingsstoor- pathie na staken van de chemotherapie; bij cisplatine
nissen, respiratoire insufficiëntie, shock, insulten kan er verdere progressie zijn na staken. Andere me-
en coma voorkomen. Het pathofysiologische mecha- dicijnen die een polyneuropathie kunnen veroorzaken
nisme is onbekend. De behandeling bestaat uit het zijn onder andere pyridoxine (vitamine B6), amioda-
direct staken van het neurolepticum, koelen van de ron en disulfiram (zie paragraaf 31.2.2).
patiënt, corrigeren van vocht en elektrolyten en het
bestrijden van de andere complicaties. Bij weinig 34.7.8 Spierkrampen en myopathie
symptomen worden dopamineagonisten (bromocrip- Krampen komen regelmatig voor als bijwerking,
tine) gegeven. onder andere bij corticosteroïden, statinen, captopril
Bij een ernstig beloop of bij hoge temperaturen en nifedipine. De krampen zijn over het algemeen in
(> 39 °C) moet dantroleen worden toegediend, een de benen gelokaliseerd. Het staken van het medica-
direct werkende spierverslapper. Dit vermindert de ment leidt tot afname van de klachten.
spierspanning en daarmee de afbraak van spierweef- Een myopathie is een bekende bijwerking bij sta-
sel. De temperatuur zal dan ook dalen. Bij patiënten tinen. Het risico is enigszins afhankelijk van de dosis
die deze complicatie overleven, is het gebruik van en het type statine. De myopathie treedt meestal na
neuroleptica levenslang gecontra-indiceerd. enige tijd van gebruik op. De ernst kan wisselen van
enkel spierpijn tot zwakte van de proximale been-
34.7.5 Maligne hyperthermie spieren en ernstige rabdomyolyse met acuut nierfa-
Dit zeer ernstige ziektebeeld kan ontstaan na gebruik len. Ook langdurig gebruik van corticosteroïden kan
van depolariserende spierverslappers (zoals succinyl- leiden tot een myopathie, met krachtsverlies in met
choline). Er ontstaat rigiditeit, hyperpyrexie, metabole name de proximale beenspieren.
acidose en een myoglobulinurie. Patiënten met de
ziekte van Duchenne, myotone dystrofie en een aan- 34.8 Drugs
tal andere (erfelijke) myopathieën zijn gevoeliger voor De neurologische complicaties van druggebruik kunnen
deze aandoening. Therapie is dantroleen, de prognose berusten op intoxicaties of onttrekking. Intoxicaties, in
is echter ongunstig. dit geval gedefinieerd als ongewenste effecten van het
middel, zijn meestal het gevolg van een overdosis, maar
34.7.6 Serotoninesyndroom soms van interacties met andere drugs of met genees-
Dit syndroom wordt veroorzaakt door toename van de middelen. De symptomen van een overdosering ver-
serotonerge activatie. Dit kan een gevolg zijn van een schillen per drug. Het gebruik van intraveneuze drugs
interactie tussen twee geneesmiddelen waarvan er (zoals heroïne) kan bij besmette naalden leiden tot he-
een of beide een serotonerg effect hebben of een over- patitis en hiv-infectie, maar ook tot een bacteriële en-
dosering van een (deels) serotonerg werkend middel. docarditis, die weer kan leiden tot cerebrale embolieën
Serotonerg werkende middelen zijn onder andere met herseninfarcten en hersenabcessen tot gevolg.
34 n e u r o l o g i s c h e m a n i f e s t a t i e s v a n i n t e r n e a a n d o e n i n g e n 419

34.8.1 Sympathicomimetisch werkende drugs Neurologische complicaties van


Dit zijn cocaïne, amfetaminen (die ook een serotonerg geneesmiddelen en drugs
effect hebben) waaronder ook xtc (ecstasy), maar ook
cafeïne. Bij een intoxicatie ontstaan verhoogde prik- algemeen
kelbaarheid, ontremming en hypertensie, tachycar- • wees bij onbegrepen neurologische verschijn-
die, hyperthermie en wijde pupillen. Ook kunnen er selen altijd bedacht op effecten van medicatie en
insulten en cardiale ritmestoornissen optreden. Door drugs, met name bij encefalopathieën en poly-
acute sterke bloeddrukstijgingen kunnen intracere- neuropathieën
brale bloedingen voorkomen, door hartritmestoornis- • raadpleeg www.fk.cvz.nl en www.lareb.nl voor een
sen kunnen embolische herseninfarcten ontstaan. Er overzicht van bijwerkingen per medicament of
is geen specifieke behandeling. medicamenten per bijwerking
• meestal volstaat stoppen van het verantwoorde-
34.8.2 Narcotica lijke medicament of middel en ondersteunende
Een overdosering met een middel uit de groep van behandeling, eventueel met bewaking van adem-
de opiaten (onder andere morfine, heroïne) leidt tot haling, hartritme en bloeddruk
bewustzijnsdaling en coma, pinpoint-pupillen, onder-
specifieke behandelingen
drukking van de ademhalingsprikkel, hypothermie en
• intoxicatie met een benzodiazepine: flumazenil,
hypotensie. Hierdoor kan een overdosering ernstige
begindosis 0,3 mg i.v., eventueel te herhalen na
gevolgen hebben: postanoxische encefalopathie door
60 seconden bij onvoldoende effect, verder te
ademstilstand en herseninfarcten. De directe bijwer-
herhalen tot een maximum van 2 mg
kingen (en een overdosering) van opiaten kunnen ge-
• intoxicatie met een opiaat: naloxon, begindosis
antagoneerd worden door naloxon. Dit middel heeft
0,1-0,2 mg i.v., eventueel 0,1 mg iedere 2
een kortere halfwaardetijd dan de meeste opiaten,
minuten bijspuiten; uitblijven van een duidelijke
waardoor het soms na een tot vier uur opnieuw toege-
verbetering na twee tot drie doses wijst erop dat
diend moet worden.
de toestand geheel of gedeeltelijk het gevolg is
van andere ziekteprocessen of van andere
34.8.3 Sedativa
geneesmiddelen; dosering eventueel na een à
Benzodiazepinen, barbituraten (slaapmiddelen), maar
twee uur herhalen (halfwaardetijd van naloxon
ook gammahydroxyboterzuur (GHB) leiden bij intoxi-
is korter dan die van de meeste opiaten)
catie tot daling van het bewustzijn en coma, adem-
• acute focale dystonie bij neurolepticum: bipe-
depressie, hypotensie, hypothermie. Afhankelijk van
rideen 2,5-5 mg i.v., 5 mg i.m. of 1-4 mg per os
eventueel eerder gebruik treedt een benzodiazepine-
intoxicatie pas bij inname van hogere doses op, maar
een GHB-intoxicatie kan al vrij snel optreden. Met
name de combinatie met alcohol is zeer gevaarlijk, Zoektermen
waarbij bewustzijnsverlies, insulten en coma kunnen delirium tremens
optreden. Deze intoxicaties met de ‘partydrug’ GHB diabetic neuropathy
worden steeds vaker gezien. Denk er met name ook medication side effects
aan bij een ontremde patiënt bij wie geen overma- party drugs
tig alcoholgebruik in het spel lijkt te zijn. Er is geen steroid responsive encephalopathy
specifieke behandeling voor een GHB-intoxicatie. vitamin deficiencies
Flumazenil is een antidotum bij een intoxicatie met wernicke korsakoff syndrome
benzodiazepinen.
35 Neuro-oftalmologie en neuro-otologie

belangrijke aandoeningen op het grensgebied neurologie-oogheelkunde


•• amaurosis fugax en retina-infarct; behandelen als TIA of herseninfarct
•• neuritis optica; relatie met MS
•• uitval van oogspierzenuwen; vaak vasculair, maar veel andere oorzaken
belangrijke aandoeningen op het grensgebied neurologie-keel-, neus- en oorheelkunde
•• slechthorendheid; vestibulair schwannoom behandelbare oorzaak
•• draaiduizeligheid; drie veelvoorkomende aandoeningen: BPPD, neuritis vestibularis en ziekte van
Ménière

Een patiënt met visusklachten heeft meestal een aan- Amaurosis fugax en retina-infarct
doening van de ogen, een patiënt met slechthorendheid Afsluiting van de a. centralis retinae veroorzaakt
meestal een aandoening van de oren. Visusklachten een acute voorbijgaande of blijvende monoculaire
kunnen echter ook berusten op aandoeningen van de visusdaling. De visusdaling ontstaat acuut en gaat
oogzenuw of de oogspierzenuwen en slechthorendheid niet gepaard met andere verschijnselen als pijn en
op aandoeningen van de gehoorzenuw. In dit hoofd- roodheid van het oog. De patiënt ervaart dit vaak
stuk worden de belangrijkste aandoeningen besproken ‘alsof er een gordijn naar beneden zakt’, waarna het
uit de grensgebieden tussen de neurologie en de oog- beeld zwart of grijs is, of als gezien door matglas.
heelkunde of keel-, neus- en oorheelkunde. Er zijn geen positieve verschijnselen als lichtflitsen
of sterretjes zien. Er is niet altijd sprake van verlies
35.1 Visusdaling van het volledige gezichtsveld, uitval van alleen de
In hoofdstuk 4 bespraken we de differentiële diagnose onderste of bovenste helft van het gezichtsveld komt
voor ‘slecht zien’, veroorzaakt door een visusdaling ook voor. De blindheid kan voorbijgaand zijn en
(afname van de gezichtsscherpte) of door gezichts- duurt dan van een tot vijf minuten, zelden langer,
velduitval. In deze paragraaf bespreken we de belang- met verbetering in de loop van tien tot twintig mi-
rijkste neurologische aandoeningen die gepaard gaan nuten. In dat geval spreken we van amaurosis fugax.
met een visusdaling. Naarmate de blindheid langer bestaat is de kans op
herstel kleiner, er is dan een retina-infarct ontstaan.
35.1.1 Vasculaire aandoeningen van de retina en de Bij fundoscopie tijdens een aanval wordt soms een
nervus opticus micro-embolie in de retinale arterietakken gezien
De retina en de n. opticus worden van bloed voor- (figuur 35.1). Als de ischemie van langere duur is,
zien door verschillende aftakkingen van de a. oph- wordt het aangedane deel van de retina crèmekleu-
thalmica (die zelf weer een intracraniële aftakking is rig of grijs (figuur 35.2). Behalve de visusdaling en
van de a. carotis interna): de retina door de a. centra- een afferent pupildefect zijn er geen afwijkingen bij
lis retinae, de n. opticus (inclusief de papil) door de het neurologisch onderzoek. Amaurosis fugax en
aa. ciliares posteriores. Blijvende of voorbijgaande het retina-infarct hebben dezelfde vasculaire patho-
afsluiting van elk van deze aftakkingen leidt tot ver- fysiologie en risicofactoren als TIA’s en hersenin-
schillende klinische beelden. farcten. Daarom moet meteen secundaire profylaxe

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_35, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
422 ne u r o l o g ie

Figuur 35.1 Micro-embolieën in een retinale arterie. Midden onder de papil is een oplichtende structuur in een arterie zichtbaar.
Distaal daarvan is het kaliber van de arteriën sterk afgenomen.

Figuur 35.2 Afsluiting van een tak van de a. centralis retinae met een retina-infarct. De bovenste helft van de retina is bleek en de
arteriën in dit gebied zijn dun. In een van de arterietakjes is nog een micro-embolus zichtbaar.

gestart worden en aanvullend onderzoek worden Anterieure ischemische opticusneuropathie


gedaan (zie paragraaf 20.1.6). Retinale vaatspasmen Bij anterieure ischemische opticusneuropathie (AION)
zijn een zeldzame oorzaak van amaurosis fugax. Ar- is er sprake van een infarct in (het anterieure deel van)
teriitis temporalis is een zeldzame oorzaak van een de nervus opticus door afsluiting van een of meer aa.
retina-infarct. ciliares posteriores. Dit ziektebeeld is, na glaucoom, de
35 Neu ro-of tal mol ogie e n neu ro-otol ogie 423

belangrijkste oorzaak van monoculaire blindheid bij al is het niet ongewoon dat er lichte stoornissen blijven
ouderen. Ook hierbij ontstaat plotselinge visusdaling bestaan in het kleurenzien en het vermogen geringe
zonder andere verschijnselen, met een gezichtsveld- contrastverschillen te kunnen onderscheiden.
defect dat varieert van een klein scotoom tot volledige Neuritis optica kan een eerste uiting zijn van mul-
­monoculaire blindheid. Dit gezichtsvelddefect is bijna tiple sclerose (‘klinisch geïsoleerd syndroom’, zie para-
altijd blijvend. Behalve de visusdaling (of een scotoom) graaf 29.1.1; neuritis optica komt ook voor bij patiënten
en een relatief afferent pupildefect wordt er in de begin- die al bekend zijn met MS). De kans op het later ont-
fase papiloedeem gezien, later overgaand in papilatrofie. staan van deze aandoening kan ingeschat worden met
AION komt vooral voor bij mensen van middelbare of een MRI van de hersenen (figuur 35.3). Kortdurende
oudere leeftijd, vaak met diabetes of hypertensie. De behandeling met intraveneus methylprednisolon ver-
vaatafsluiting berust op arteriolosclerose. Er zijn geen kort de tijdsduur tot visusherstel, maar heeft geen in-
behandelingen om de visus te verbeteren. Bij 15% van de vloed op de uiteindelijke uitkomst. Deze behandeling
patiënten wordt in de volgende vijf jaar ook het andere stelt een eventuele exacerbatie van MS wat uit.
oog aangedaan; het is niet bekend of de kans hierop ge- Een inflammatoire opticusneuropathie wordt in
reduceerd kan worden met antitrombotische medicatie. veel zeldzamer gevallen veroorzaakt door infecties (hiv,
Soms is arteriitis temporalis de oorzaak; het mazelen, bof, mononucleosis infectiosa, herpes zoster,
herkennen hiervan is belangrijk, omdat met tijdige cryptokokkose, borreliose), granulomateuze ontstekin-
behandeling met corticosteroïden blindheid van het gen (sarcoïdose, ziekte van Behçet, granulomatose van
andere oog kan voorkomen. Wegener) en bindweefselziekten (syndroom van Sjö-
gren). Deze aandoeningen kunnen meestal op grond
Vasculaire aandoeningen van de retina en de van klinische gegevens alleen worden uitgesloten.
n. opticus

amaurosis fugax en retina-infarct Behandeling van neuritis optica


• kortdurende of blijvende monoculaire blindheid
• bijna altijd door micro-embolieën in a. centralis • methylprednisolon i.v. 1000 mg per dag gedu-
retinae rende drie dagen versnelt herstel, zonder effect
• behandelen als transient ischemic attacks op eindtoestand
(TIA’s) • in principe geen immuunmodulerende of -sup-
pressieve behandeling (zie paragraaf 29.1.5)
anterieure ischemische opticusneuropathie
• acute blijvende monoculaire blindheid
• door afsluiting aa. ciliares posterior Figuur 35.3 Relatie tussen neuritis optica en MS. De curven geven
• soms is arteriitis temporalis de oorzaak; herken- aan hoe groot de kans is dat bij een patiënt met een neuritis optica
zonder neurologische klachten in het verleden in de loop van de tijd
ning van belang om met tijdige behandeling
de diagnose MS gesteld wordt. Het risico op het ontwikkelen van MS
blindheid van het andere oog te voorkomen is duidelijk gerelateerd aan de aanwezigheid van afwijkingen op de
MRI die op het moment van de neuritis optica gemaakt is.
Bron: Optic Neuritis Study Group, 2008.
35.1.2 Neuritis optica
100
Neuritis optica is een aandoening van de n. opticus
90
gekenmerkt door inflammatie en demyelinisatie. De
percentage patiënten met MS

aandoening leidt tot een subacute monoculaire visusda- 80


78%
≥ 3 laesies
ling die in de loop van uren tot dagen verergert. Vaak is 70
65%
er pijn achter het oog, vooral bij oogbewegingen. Het 60
neurologisch onderzoek toont een centraal scotoom, 50 1-2 laesies
een relatief afferent pupildefect en gestoord kleuren- 40
zien. Bij fundoscopie zijn er meestal geen afwijkingen 30
zichtbaar (‘de patiënt ziet niets en de arts ziet niets’), geen laesies 25%
20
daarom wordt ook wel de term neuritis retrobulbaris ge-
10
bruikt. Soms is er papiloedeem. Na verloop van weken
verbleekt de papil (papilatrofie). Het functionele herstel 0
0 1 2 3 4 5 10 15
jaren
is bij het merendeel van de patiënten vrijwel volledig,
424 ne u r o l o g ie

35.1.3 Hereditaire opticusatrofie functionele stoornis (zie hoofdstuk 37). In deze para-
De belangrijkste erfelijke opticusaandoening is de graaf gaan we verder in op de belangrijkste oorzaken
hereditaire opticusatrofie van Leber. Typisch is een van binoculair dubbelzien.
subacute visusdaling van één oog tussen het 20e en
40e levensjaar, korte tijd later gevolgd door een visus- 35.2.1 Aandoeningen van oogspierzenuwen
daling van het andere oog. Het visusverlies is ernstig,
met een groot centraal scotoom. Fundoscopie toont Nervus oculomotorius
aanvankelijk papiloedeem, later atrofie (figuur 35.4). Volledige uitval leidt tot een ernstige ptosis, een wijde
De aandoening berust op mutaties in het mitochon- lichtstijve pupil en uitval van zes van de vier oogspie-
driale DNA (en erft dus maternaal over) en komt ren (zie paragraaf 16.1.3). Ischemie van de zenuw en
vooral bij mannen voor. Er is geen behandeling. compressie zijn de belangrijkste oorzaken. Ischemie
Opticusatrofie komt ook voor bij een groot aantal komt voor in het kader van algemeen vaatlijden en bij
heredodegeneratieve aandoeningen die elk op zich- diabetes. Vooral het centrum van de zenuw is daar-
zelf zeldzaam zijn, bijvoorbeeld bij sommige cerebel- bij aangedaan, en omdat de parasympathische vezels
laire ataxieën (zie paragraaf 23.8.1). perifeer in de zenuw liggen is de pupil vaak normaal
(‘pupilsparende oculomotoriusparese’). Er treedt vrij-
35.2 Dubbelzien wel altijd spontaan herstel op in weken tot maanden.
Bij een verworven disconjugatie van de oogassen, Bij compressie zijn ook de pupilvezels aange-
door welke oorzaak dan ook, ontstaat dubbelzien daan. Oorzaken zijn een aneurysma van de a. com-
(diplopie). De dubbelbeelden verdwijnen bij het af- municans posterior en een meningeoom; bij een
dekken van één oog, ongeacht welk oog. Dit wordt oculomoriuscompressie door inklemming staat
binoculair dubbelzien genoemd. Bij het veel minder de bewustzijnsdaling op de voorgrond. Andere
vaak voorkomend monoculair dubbelzien verdwij- oorzaken zijn trauma (meestal orbitaletsel), een
nen de dubbelbeelden alleen bij het afdekken van het caroticocaverneuze fistel, basale meningitis en lep-
aangedane oog. Monoculair dubbelzien duidt op een tomeningeale metastasen (zie tabel 16.10). Bij een
probleem in het oog zelf, zoals cataract, een litteken herpes zoster ophthalmicus kan ook een oculomo-
op de cornea, ernstig astigmatisme, een lensluxatie toriusuitval voorkomen. Oculomotoriusuitval door
of macula oedeem. Soms is het een uiting van een een hersenstamlaesie gaat altijd gepaard met andere
klinische verschijnselen.
Figuur 35.4 Opticusatrofie. De papil is egaal bleek, met een
sterk contrast ten opzichte van de omliggende retina. Nervus trochlearis
Een laesie van de n. trochlearis leidt tot een parese van
de m. obliquus superior (zie paragraaf 16.1.3). Een acute
parese berust meestal op een trauma of op een ischemi-
sche of diabetische neuropathie van de n. trochlearis.
Er bestaat ook een congenitale trochlearispa-
rese. Deze patiënten hebben vanaf hun kindertijd
een afwijkende hoofdstand ter compensatie van deze
uitval, zoals uit jeugdfoto’s of een heteroanamnese
opgemaakt kan worden. Op latere leeftijd ontstaat
soms toch nog dubbelzien (gedecompenseerde con-
genitale parese).

Nervus abducens
Een laesie van de n. abducens leidt tot een parese van
de m. rectus lateralis. Mogelijk door het lange verloop
van de zenuw over de schedelbasis is de zenuw erg
gevoelig voor veranderingen in de liquordruk. Denk
hierbij aan oorzaken als idiopathische intracraniële
hypertensie, liquorhypotensie na een lumbaalpunctie,
35 Neu ro-of tal mol ogie en neu ro-otol og ie 425

een (basale) meningitis en schedeltraumata. Net als bij


de twee andere oogspierzenuwen kan acute uitval het • meningitis
gevolg zijn van microvasculaire of schade. • aneurysma

Gecombineerde uitval van oogspierzenuwen meerdere oogspierzenuwen


Dubbelzien kan ook veroorzaakt worden door uitval • pathologie bij de fissura orbitalis superior of
van meerdere oogspierzenuwen, soms in combina- sinus cavernosus (ontsteking, tumor, aneu-
tie met andere hersenzenuwen (zie tabel 16.10). Het rysma, trombose)
vaakst komt de combinatie voor van III, IV, VI en • denk ook aan aandoeningen van de oogspieren
de ramus ophthalmicus van de V bij pathologie in (normale pupil)
de sinus cavernosus of rond de fissura orbitalis su-
perior (zie figuur 16.3). Deze zenuwen lopen daar
dicht bij elkaar en kunnen gecomprimeerd worden 35.2.2 Aandoeningen van de oogspieren
door een aneurysma in de sinus cavernosus of een
meningeoom ter plaatse van de fissuur. Ook kun- Orbitopathie van Graves
nen ze betrokken raken bij een caroticocaverneuze Bij de schildklierziekte van Graves kan naast hyper-
fistel, trombose van de sinus cavernosus en bij een thyreoïdie ook een orbitopathie ontstaan, een auto-
granulomateuze ontsteking e.c.i. rond de fissuur, een immuunontsteking van alle orbitaweefsels. Hierdoor
diagnose die alleen bij uitsluiting kan worden gesteld ontstaat een myopathie met verdikking van de oog-
(syndroom van Tolosa-Hunt). Ook processen in de spieren en uiteindelijk fibrose. Er ontstaat een lang-
orbita kunnen tot uitval van meerdere oogspierzenu- zaam progressieve parese van de oogspieren met
wen leiden. dubbelzien en pijnlijke oogbewegingen. De m. rec-
Een klinisch beeld dat doet denken aan uitval van tus inferior is vaak als eerste aangedaan. Je verwacht
meerdere oogspierzenuwen komt ook voor bij aan- hierbij een beperkte depressie van het oog, maar fi-
doeningen van de oogspieren zelf. brotische verkorting van de spier leidt juist tot een
elevatiebeperking. In een later stadium zijn vaak
Belangrijke oorzaken van uitval van meerdere oogspieren tegelijk aangedaan. Hypertrofie
oogspierzenuwen van de oogspieren leidt tot uitpuilen van de ogen uit
de orbita (proptosis) en retractie (tegenovergestelde
n. oculomotorius (III) van ptosis) van het bovenooglid. Een derde kenmerk
vasculair (meestal pupilsparend) is chemosis: versterkte vaattekening en zwelling van
• diabetes de conjunctiva. De verdikte spieren kunnen in de
• gegeneraliseerd vaatlijden apex van de orbita de n. opticus comprimeren, met
een opticusneuropathie en visusdaling tot gevolg.
compressie Beeldvorming van de oogkas en onderzoek van
• inklemming (bijvoorbeeld na hersentrauma) de schildklierfunctie kunnen de diagnose bevestigen
• aneurysma (a. cerebri posterior) (figuur 35.5). Medicamenteuze behandeling bestaat
• tumor uit het corrigeren van de schildklierfunctie. De orbito-
trauma (orbita) pathie wordt behandeld met prednison en eventueel
ciclosporine. Ook radiotherapie wordt toegepast om
n. trochlearis (IV) de oogspierverdikking tegen te gaan. Blijvend dub-
• trauma belzien kan met operatieve oogspiercorrectie worden
• vasculair (diabetes, gegeneraliseerd vaatlijden) gecorrigeerd zodra de inflammatie is afgenomen.
• (gedecompenseerde) congenitale parese
Myasthenia gravis
n. abducens (VI) Deze aandoening leidt tot wisselend dubbelzien, vaak
• vasculair (diabetes, hypertensie) in combinatie met ptosis. De klachten nemen in de
• trauma loop van de dag toe en verbeteren na enige tijd de
• verplaatsing van intracraniële structuren ogen gesloten te hebben. Zie voor achtergronden, di-
agnostiek en behandeling paragraaf 30.2.
426 ne u r o l o g ie

A B

Figuur 35.5 CT zonder contrast van de orbita van een patiënt met een enkelzijdige graves-orbitopathie links. A Coronale coupe. In de orbita
rechts zijn de normale mm. recti lateralis, medialis, superior en inferior zichtbaar; in het centrum ligt de n. opticus. Links zijn de spieren
verdikt, vooral de mm. recti superior en inferior. B Axiale coupe. Geringe verdikking van de linker mm. recti lateralis en medialis; duidelijke
proptosis. De apex van de orbita links is door de zwelling veel voller dan rechts; hierdoor kan compressie van de n. opticus ontstaan.

Chronische progressieve externe oftalmoplegie cannabis, atropine; miosis bij opiaten, pilocarpine).
Dit is een mitochondriaal overervende spierziekte die Daarnaast is de pupillotonie (syndroom van Adie)
al vanaf de kinderleeftijd kan voorkomen. Er is een de meest voorkomende pupilstoornis. De afwij-
langzaam progressieve symmetrische mobiliteitsver- king komt meestal eenzijdig voor. De aangedane
mindering van de ogen met een dubbelzijdige ptosis. pupil is wijd. De directe en consensuele reacties op
Patiënten klagen vooral over de hangende oogleden, licht zijn gering of geheel opgeheven. Bij conver-
zelden over dubbelzien. Bij onderzoek is er een ver- gentie wordt de pupil nauw om bij recht vooruit-
minderde mobiliteit van de ogen in alle richtingen. kijken heel langzaam weer wijder te worden. Dit
Een ander kenmerk is zwakte van de m. orbicularis kan ertoe leiden dat de aanvankelijk verwijde pupil
oculi, waardoor de ogen niet dichtgeknepen kunnen dan kortdurend nauwer is dan de niet-aangedane.
worden. Pas in een laat stadium worden andere spie- De pupilafwijking gaat vaak gepaard met areflexie
ren aangetast. aan de benen. Het is een onschuldige aandoening
van het ganglion ciliare in de orbita die vooral bij
Syndroom van Miller Fisher jonge vrouwen voorkomt en waarvan de oorzaak
Dit is een zeldzaam syndroom dat beschouwd wordt onbekend is. Hoewel de gestoorde accommodatie
als een variant van het syndroom van Guillain-Barré. kan leiden tot klachten over wazig zien is de een-
Binnen enkele dagen ontstaan oogspierzwakte, ataxie zijdig verwijde pupil meestal de reden om een arts
en areflexie. Er treedt spontaan herstel op binnen te raadplegen.
weken. Bij ernstige uitval van arm- en beenspieren
wordt behandeling toegepast met immuunglobulinen 35.4 Gehoorverlies
i.v. (zie paragraaf 31.1.1). Enkel- of dubbelzijdige perceptiedoofheid komt
voor bij aandoeningen van de cochlea of de n.
35.3 Oogleden en pupillen acusticus (zie paragraaf 16.1.6). De n. acusticus
Ptosis en pupilstoornissen komen voor bij aandoe- kan beschadigd worden bij meningitis (vooral bij
ningen van de n. oculomotorius en bij laesies van pneumokokkenmeningitis, zie paragraaf 24.1.1),
de sympathische innervatie van het oog (syndroom rotsbeenfracturen, neurosarcoïdose en leptome-
van Horner; zie paragraaf 16.1.3). Een ptosis kan ook ningeale metastasen; de cochlea bij het gebruik
voorkomen bij spierziekten en bij aandoeningen van aminoglycosiden (bijvoorbeeld streptomycine,
van het bovenooglid (tabel 35.1). Pupilstoornissen gentamycine) en bij de hierna besproken ziekte van
kunnen farmacologisch geïnduceerd zijn: een- Ménière. Een belangrijke oorzaak van geleidelijk ge-
zijdig of dubbelzijdig bij lokale toepassing in een hoorverlies, aanvankelijk zonder andere neurologi-
of twee ogen; dubbelzijdig ook bij systemisch ge- sche verschijnselen, is het vestibulair schwannoom
bruik (bijvoorbeeld mydriasis bij alcohol, cocaïne, (zie paragraaf 22.2.3).
35 Neu ro-of talmol ogie en neu ro-otol og ie 427

Tabel 35.1 Oorzaken van ptosis

zenuwen • n. oculomotorius
• parasympathische innervatie (syndroom van Horner)
spieren • myasthenia gravis
• dystrofische myotonie
• chronische progressieve externe oftalmoplegie
ooglid zelf • dehiscentie van de aponeurose van de m. levator palpebrae
• lokale pathologie van het ooglid

Er zijn verschillende zeldzame genetische syn- tot maanden spontaan. Bij 20 tot 30% persisteert
dromen waarbij slechthorendheid voorkomt in het ziektebeeld echter zonder behandeling. Voor het
combinatie met andere verschijnselen: cataract, een posterieure kanaal wordt de Epley-manoeuvre toe-
cerebellaire ataxie, myoklonieën, myopathie en poly- gepast (figuur 35.6). Het succespercentage hiervan
neuropathie. is 50% bij de eerste poging en 70% bij herhaalde
De behandeling van gehoorverlies met hoortoestel- pogingen.
len, cochleaire implantaten en andere technieken hoort
tot het specialisme van de keel-, neus- en oorarts. Neuritis vestibularis
Neuritis vestibularis treedt meestal op in de derde
35.5 Draaiduizeligheid tot zesde decade. De aandoening presenteert zich
met subacute draaiduizelingen in combinatie met
Benigne paroxismale positieduizeligheid (BPPD) misselijkheid en braken. De hevigste klachten
Deze aandoening wordt gekenmerkt door kort- duren meestal enkele dagen, maar het kan weken
durende aanvallen van draaiduizeligheid na een duren voordat patiënten weer helemaal de oude
abrupte houdingsverandering, zoals opstaan uit lig- zijn. De patiënt maakt een zieke indruk en ligt het
gende houding of omdraaien in bed. De klachten liefst stil op bed met gesloten ogen. Er is een nys-
ontstaan een paar seconden na de houdingsveran- tagmus die meestal al bij recht vooruitkijken te zien
dering. Hoewel de draaiduizeligheid slechts tiental- is en vaak een rotatoire component heeft. De balans
len seconden duurt, kunnen patiënten zich minuten bij zitten en lopen kan verstoord zijn. Soms gaat
daarna nog onwel voelen. Patiënten kunnen misse- de aandoening gepaard met eenzijdige doofheid en
lijk zijn, klam, bleek en angstig tijdens een aanval. tinnitus (labyrintitis). Er zijn geen andere neurolo-
Braken treedt zelden op. Tussen de aanvallen door gische verschijnselen.
zijn er geen klachten. BPPD wordt veroorzaakt door De oorzaak is onduidelijk. Vaak hadden patiënten
de gruisvorming in een van de halvecirkelvormige een tot twee weken vóór deze episode een bovenste-
kanalen van het labyrint (canalithiasis) of op de cu- luchtweginfectie of een ‘buikgriep’. Er wordt dan ook
pula van de crista ampullaris (cupulolithiasis), waar- wel gedacht dat het om een postvirale immuunreactie
door de endolymfestroom of de uitslag van de cupula gaat, gericht tegen de n. vestibularis of het labyrint.
die door bewegingen van het hoofd gegeneerd wordt, Soms worden aanwijzingen gevonden voor een virale
verstoord raakt. Door de mismatch in het registreren infectie met varicella zoster, bof- of mazelenvirus.
van bewegingen door het aangedane kanaal aan de Aanvullend onderzoek is meestal niet nodig. Hoe-
ene kant en het normale aan de andere ontstaan de wel de aandoening meestal slechts eenmaal optreedt,
draaiduizelingen. Een BPPD kan ontstaan zonder komen ook recidieven voor.
duidelijke aanleiding, maar wordt vaak gezien na De aandoening herstelt spontaan in weken. De
een periode van bedrust of na een hoofdtrauma. In patiënt kan daarna nog geruime tijd klagen over een
90% van de gevallen is het achterste halvecirkelvor- onzeker gevoel bij plotselinge bewegingen. Behande-
mige kanaal aangedaan. De diagnose wordt beves- ling bestaat uit hydratie en anti-emetica.
tigd door een positieve kiepproef (zie paragraaf 5.2).
Voor BPPD door aandoening van een ander halve- Ziekte van Ménière
cirkelvormig kanaal zijn er soortgelijke provocatie- De ziekte van Ménière is een aandoening van het
proeven. Meestal herstellen de klachten in weken ­binnenoor gekenmerkt door aanvallen van draai­
428 ne u r o l o g ie

45º

1 2 3

90º 45º

4 5 6

7 8

Figuur 35.6 De Epley-manoeuvre voor behandeling van paroxismale positieduizeligheid. De manoeuvre begint met de rechtop zittende
en recht vooruitkijkende patiënt (bovenste plaatje). Na elke positieverandering moet men 30 seconden wachten om het gruis goed te
laten uitzakken.

duizeligheid. De aandoening manifesteert zich meestal ­ epaard met misselijkheid en braken, en met enkel-
g
tussen het 30e en 60e jaar, maar kan op alle leeftijden zijdig ­gehoorverlies en tinnitus. Patiënten hebben
voorkomen. De draaiduizeligheid ontstaat in ­minuten vaak het gevoel dat het aangedane oor verstopt is. De
en duurt meestal van twintig minuten tot een paar aanvallen kunnen zich in clusters voordoen met lange
uur, soms duurt aan aanval langer. De aanval gaat klachtenvrije perioden. De aandoening begint meestal
35 Neu ro-of tal mol ogie en n eu ro-otol ogie 429

in één oor, maar na tien tot twintig jaar is de ziekte


bij 30 tot 60% van de patiënten dubbelzijdig. Kenmer- benigne paroxismale positieduizeligheid
kend is dat de patiënt in de loop van jaren dover wordt • ’s ochtends zelf een paar aanvallen opwekken
aan de aangedane kant, terwijl de aanvallen van dui- vermindert aanvallen gedurende rest van de dag
zeligheid verminderen. Het langzaam progressieve • Epley-manoeuvre
gehoorverlies kan bevestigd worden door middel van neuritis vestibularis
een audiogram, waarbij verlies van eerst lage en later • algemene maatregelen, herstelt spontaan
vooral de hoge tonen wordt gevonden. • aanmoedigen in de herstelfase zo veel moge-
De klachten ontstaan waarschijnlijk door een pe- lijk te bewegen, dit bevordert het herstel
riodieke hydrops van de endolymfe in het labyrint ten
gevolge van een gestoorde resorptie. De oorzaak hier- ziekte van Ménière
van is onbekend. • symptomatische behandeling: anti-emetica
De behandeling van een aanval is symptomatisch en betahistine
met anti-emetica. Het effect van het veel toegepaste • beperkt bewijs voor transtympane corticoste-
betahistine is nog altijd onduidelijk. Er bestaat beperkt roïdinjecties
bewijs dat transtympane corticosteroïdinjecties het ge-
hoorverlies en het aantal aanvallen doen afnemen.

Zoektermen
Behandeling van draaiduizeligheid benign paroxysmal positional vertigo
diplopia
algemeen hearing loss
• bij misselijkheid en braken anti-emetica (bij- ménière’s disease
voorbeeld metoclopramide, domperidon) neuro-opthalmology
• goede hydratie optic neuritis
• effect van ‘antiduizeligheidsmiddelen’ zoals sudden deafness
betahistine en cinnarizine is nooit goed vast- transient loss of vision
gesteld vertigo
36 Ontwikkelingsstoornissen bij kinderen

algemeen
•• het niet behalen van ontwikkelingsmijlpalen kan berusten op een verworven of aangeboren afwijking
van het zenuwstelsel
neuralebuisdefecten
•• spina bifida (‘open rug’) komt het meest voor
specifieke aanlegstoornissen
•• afwijkingen bij aanleg cerebrale cortex: lissencefalie, heterotopie, polymicrogyrie, corticale dysplasie
•• afwijkingen in splitsing van het craniale deel van de neurale buis: holoprosencefalie
microcefalie
•• te kleine schedelomtrek, meestal door te klein hersenvolume
•• door genetische en verworven aandoeningen
macrocefalie
•• te snel toenemende schedelomtrek, door te groot hersenvolume of hydrocefalus
•• door stofwisselingsziekten (genetisch) en verworven aandoeningen
neurocutane syndromen
•• genetische aandoeningen van huid en hersenen (gezamenlijke embryonale oorsprong)
•• neurofibromatose type 1 en tubereuze sclerose komen het meest voor

Bij de geboorte zijn vrijwel alle neuronen van het ze- Verreweg het belangrijkste deel van de aanleg
nuwstelsel al aanwezig en hebben hun plaats gevonden. van het zenuwstelsel vindt vóór de geboorte plaats
Toch kan een pasgeborene de meeste functies van het (figuur 36.1). Een afwijkende ontwikkeling van het ze-
centrale zenuwstelsel nog niet goed gebruiken. Hiervoor nuwstelsel kan soms ook al vroeg in het leven opval-
zijn nog jaren van myelinisatie en synaps- en netwerk- len door een aan de buitenkant zichtbare afwijking,
vorming nodig. Elk kind heeft dus tijd nodig om zich zoals vlekjes op de huid of een te groot of een te klein
motorisch, verbaal en sociaal-emotioneel te ontwikkelen hoofd. In dit hoofdstuk word ingegaan op een afwij-
(zie tabel 13.2). Daardoor valt vaak pas in de loop van kende aanleg van het zenuwstelsel en de oorzaken en
jaren op dat een deel van het zenuwstelsel zich niet nor- behandeling daarvan.
maal heeft ontwikkeld, bijvoorbeeld doordat een kind
niet op de normale tijd leert lopen of praten of doordat er 36.1 Neuralebuisdefecten
uitvalsverschijnselen zichtbaar worden zoals spasticiteit. In de derde en vierde week na de conceptie sluit de
De oorzaak daarvan kan dan zowel een afwijkende aan- neurale buis. Een stoornis in de sluiting aan de an-
leg of ontwikkeling als een beschadiging of ziekte van terieure zijde geeft in de ernstigste vorm een anen-
het zenuwstelsel zijn, die zich dan vaak al ruim voor het cefalie waarbij de hersenen ontbreken en het kind
optreden van de klachten heeft voorgedaan. Het is dus niet zal overleven. In een lichtere vorm ontstaat
van belang bij de anamnese altijd al bij de zwangerschap een meningoencephalocele. Encephaloceles zijn
en geboorte te beginnen. uitstulpingen van schedelinhoud door een ­defect

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_36, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
432 n e u r o l o g ie

3-4 weken: sluiten neurale buis

2-3 maanden: vorming prosencephalon

3-4 maanden: proliferatie neuronen

3-5 maanden: migratie neuronen

5 maanden-postnataal: organisatie van lagen

geboorte tot eind puberteit: myelinisatie

prenatale ontwikkeling postnataal

Figuur 36.1 Tijdlijn van de ontwikkeling van het zenuwstelsel.

in de schedel en kunnen hersenweefsel, maar orthopeed, revalidatiearts en ­kinderarts betrokken.


ook alleen vliezen bevatten (dan meningoceles ge- Zij richten zich op het voorkomen en behandelen van
noemd). Ze zijn meestal occipitaal gelokaliseerd, complicaties, zoals hydrocefalus, urineweginfecties en
maar kunnen ook frontonasaal of zelfs nasofaryn- contracturen. Ook is er aandacht voor aanpassingen,
geaal ­voorkomen. zoals orthopedisch schoeisel of een rolstoel, en voor de
Het meest komt een caudaal neuralebuisdefect cognitieve ontwikkeling om het functioneren van het
voor: spina bifida. Bij een open spina bifida (aperta) is kind te optimaliseren.
de huid open, bij een spina bifida occulta is deze ge- Een specifieke aanlegstoornis van het myelum is
sloten maar kan er wel afwijkend uitzien bijvoorbeeld de ‘tethered cord’, waarbij het myelum door het filum
met een ‘dimple’ (deukje), lipoom, hemangioom of terminale vastzit aan de wervels en tijdens de ontwik-
plukje haar (figuren 36.2 en 36.3). De meeste dimples keling niet normaal kan ‘opstijgen’. Gedurende de
gaan overigens niet gepaard met een onderliggende groei kan door tractie een progressieve stoornis in de
afwijking. De ernst van de klinische verschijnselen myelumfunctie ontstaan, met urine-incontinentie,
zijn afhankelijk van het niveau van de laesie en of krachts- en gevoelsverlies van de benen, pijn en soms
er myelumweefsel buiten het wervelkanaal uitpuilt een scoliose. Behandeling bestaat uit het chirurgisch
(meningomyelocele) of alleen vliezen (meningocele). losmaken van het filum terminale. Hiermee is ver-
De uitval bestaat uit mictie- en defecatiestoornissen, dere achteruitgang meestal te voorkomen, opgedane
krachts- en gevoelsverlies van de benen en neurotrofi- schade herstelt niet meer.
sche stoornissen. Bij een open spina bifida is er daar-
naast nog risico op een infectie. Preventie
Bij een spina bifida is er een sterk verhoogd risico Door gebruik van foliumzuur rondom de conceptie
op een hydrocefalus en kinderen moeten hierop in door vrouwen die zwanger willen worden, wordt het
het eerste jaar regelmatig gecontroleerd worden (sche- risico op een neuralebuisdefect meer dan gehalveerd.
delomtrek meten en echo-onderzoek van de hersenen Foliumzuur is essentieel voor DNA-synthese en zit
of MRI). De hydrocefalus is vaak gecombineerd met onvoldoende in onze normale voeding. Een relatief
een Arnold-Chiari-II-malformatie, waarbij er herniatie tekort kan celdeling vertragen. Bij de twintigweken-
is van het cerebellum en de medulla oblongata in het echo tijdens de zwangerschap worden de meeste
achterhoofdsgat (zie figuur 28.6). Hierdoor kan com- resterende neuralebuisdefecten opgespoord. Er kan
pressie op de hersenstam en cervicale myelum ontstaan dan nog worden overwogen om de zwangerschap af
met slik- en ademhalingsstoornissen en andere uit- te breken. De incidentie van spina bifida bij levend
valsverschijnselen. Bij de multidisciplinaire behande- geboren kinderen is in Nederland de afgelopen tien
ling zijn de (kinder)neuroloog, neurochirurg, uroloog, jaar sterk gedaald.
36 Ontwikkel ingsstoo rnissen bij kind eren 433

Figuur 36.3 Spina bifida aperta (niet op foto zichtbaar) met


slappe verlamming van de benen, incontinentie en hydrocefalus.

preventie
• foliumzuur rond conceptie
• bij diagnose op twintigwekenecho eventueel
zwangerschapsafbreking

36.2 Aanlegstoornissen van de hersenen


Een functiestoornis van de hersenen kan het gevolg
zijn van een afwijkende hersenaanleg. In deze para-
graaf wordt een aantal specifieke aanlegstoornissen
van de hersenen besproken.
De normale cerebrale cortex is strikt georgani-
seerd in lagen. Deze organisatie komt tot stand tij-
dens overlappende fasen van proliferatie, migratie en
organisatie. Tijdens de proliferatie in de tweede tot
Figuur 36.2 Spina bifida met meningocele zonder neurologi- de vierde zwangerschapsmaand worden de neuronen
sche uitvalsverschijnselen. gevormd uit voorlopercellen. Deze neurale voorlopers
bevinden zich in de wand van de ventrikels. Hier on-
dergaan ze een aantal malen een deling waarbij er
Spina bifida steeds twee identieke voorlopercellen gevormd wor-
den. Het aantal delingen bepaalt het uiteindelijke aan-
algemeen tal neuronen. Ten slotte deelt elke voorlopercel zich
• meest voorkomend neuralebuisdefect tot één voorlopercel en één neuron, dat zich niet meer
• veel anatomische variaties kan delen. De zo ontstane neuronen migreren lood-
recht vanaf de ventrikelwand naar hun bestemming
verschijnselen
in de cortex, differentiëren zich daar verder en maken
• variëren van geen symptomen tot ernstige
verbindingen met hun omgeving. Vanaf ongeveer de
mictie- en defecatiestoornissen, krachts- en
vijfde maand van de zwangerschap ligt de nadruk op
gevoelsverlies van de benen
verdere organisatie, uitgroei van axonen en synapsen
• ook verschijnselen van hydrocefalus en
en het begin van myelinisatie.
compressie van de medulla oblongata komen
In elk van deze stadia kan een verstoring optreden
voor
in de hersenontwikkeling waardoor een afwijkende
behandeling anatomie kan ontstaan. MRI is het beste onderzoek
• sluiting van een eventueel huiddefect om om dit zichtbaar te maken (figuur 36.4).
infectie te voorkomen
• behandeling van hydrocefalus 36.2.1 Lissencefalie
• revalidatie Bij lissencefalie is de cortex dikker dan normaal en
heeft deze te weinig gyri en sulci. In de ernstigste­
434 ne u r o l o g ie

A B

C D

Figuur 36.4 A Lissencefalie; let op de dikke cortexlaag en het vrijwel ontbreken van gyrering, alleen frontaal zijn nog enkele ondiepe
gyri/sulci. B Periventriculaire nodulaire heterotopieën; let op de knobbelige grijze stof rondom de laterale ventrikels die goed te
onderscheiden is van de witte stof. C Unilaterale linkszijdige polymicrogyrie; let op het irregulaire oppervlak van de cortex en de
afwijkende vorm van de linkerhersenhelft. D Semilobaire holoprosencefalie; let op het ontbreken van de scheiding van de frontale
kwabben en van het septum pellucidum.
36 Ontwikkel ingsstoo rnissen bij kind eren 435

vormen is de cortex zelfs geheel glad. Deze afwij- i­ nsula betrokken is, is er een opvallende stoornis
king is het gevolg van een migratiestoornis. Micro- van de mondmotoriek met kwijlen. Er is een ver-
scopisch is te zien dat de neuronen geen normale hoogd risico op epilepsie, maar niet alle patiënten
cortexlagen hebben gevormd en dat de laatst ge- hebben epilepsie.
vormde neuronen aan de binnenzijde van de cor-
tex zijn blijven ‘hangen’. In de normale situatie 36.2.4 Corticale dysplasie
migreren de neuronen door de eerder gevormde Een lokale afwijking in migratie of differentiatie
lagen heen om aan de buitenzijde aan te sluiten. geeft een lokale corticale dysplasie. Deze plaatse-
Wanneer de hele hersenen zijn aangedaan, meestal lijke afwijkingen zijn een frequente oorzaak voor
door een afwijking van het LIS1-gen, veroorzaakt dit lokalisatiegebonden epilepsie. Dit type epilepsie is
een zeer ernstige verstandelijke en motorische be- vaak moeilijk onder controle te krijgen met behulp
perking en epilepsie. Bij andere genetische oorza- van medicatie en deze patiënten kunnen dan een
ken van lissencefalie kan het klinisch beeld minder goede kandidaat zijn voor epilepsiechirurgie. Een
ernstig zijn. corticale dysplasie kan op een standaard-MRI moei-
lijk zichtbaar zijn.
36.2.2 Heterotopieën
Wanneer groepen neuronen niet in staat zijn om 36.2.5 Midline-afwijkingen
van de ventrikelwand naar hun bestemming in de Tegelijk met het sluiten van de neurale buis vindt de
cortex te migreren, kunnen er clusters achterblij- splitsing plaats tussen de beide hemisferen van de
ven en zichtbaar worden als heterotopieën. Op een hersenen. Deze splitsing kan in verschillende vari-
MRI zijn deze goed herkenbaar doordat zij op alle anten onvolledig verlopen, in zijn geheel of slechts
sequenties de intensiteit van grijze stof hebben en gedeeltelijk. Alle varianten worden met de gemeen-
doordat de ventrikelwand onregelmatig is. De oor- schappelijke term holoprosencefalie aangeduid.
zaak is vaak genetisch. Heterotopieën geven een De ernst van de anatomische afwijking bepaalt de
verhoogd risico op epilepsie, maar hoeven verder ernst van de klinische verschijnselen. Kinderen heb-
niet veel klachten of uitval te geven. Wanneer de ben een motorische en verstandelijke beperking en
overliggende cortex abnormaal is, of wanneer de een hoog risico op epilepsie. Er kunnen hormonale
heterotopieën onderdeel zijn van een genetisch stoornissen optreden door afwijkingen aan de hypo-
syndroom, zijn er vaak wel problemen van de psy- thalamus of hypofyse en er is vaak een stoornis in de
chomotore ontwikkeling. reuk door (deels) ontbreken van de bulbus olfactorius.
De oorzaak van holoprosencefalie kan genetisch zijn,
36.2.3 Polymicrogyrie vooral chromosoomafwijkingen, maar bijvoorbeeld
Polymicrogyrie is de meest voorkomende en meest ook maternale diabetes of een stoornis in de choles-
heterogene groep van corticale aanlegstoornissen. terolstofwisseling.
Er is sprake van een groot aantal kleine gyri die Tussen de negende en twintigste week worden
vaak deels gefuseerd zijn. Op een MRI heeft de cor- de midline-structuren gevormd: het corpus callo-
tex een irregulaire vorm en is er een verminderd sum, het septum pellucidum, het chiasma opticum
scherp onderscheid tussen grijze en witte stof. Bij en de hypothalamus. Bij een agenesie (afwezig-
polymicrogyrie is meestal slechts een deel van de heid) van het corpus callosum wordt de vorm van
hersenen aangedaan en het kan ook unilateraal de ventrikels afwijkend en is ook de gyrus cinguli
voorkomen. De oorzaak kan genetisch zijn, maar abnormaal van vorm. Dit is op MRI goed te zien.
ook verworven. Polymicrogyrie kan bijvoorbeeld het Het ontbreken van het corpus callosum hoeft niet
gevolg zijn van doorbloedingsstoornissen van de tot klachten te leiden, dit wordt vooral bepaald door
hersenen of een infectie (met name met cytomega- eventuele bijkomende hersenafwijkingen. Als een
lievirus) tijdens de zwangerschap. De ernst van de deel van het corpus callosum ontbreekt (partiële
verschijnselen hangt af van de uitgebreidheid van agenesie) dan is dat meestal het splenium omdat de
de afwijkingen en of beide hersenhelften betrokken aanleg van het corpus callosum van anterior naar
zijn. Als aan beide kanten het gebied rondom de posterior plaatsvindt.
436 ne u r o l o g ie

Aanlegstoornissen van de hersenen een bloeding, een tumor of een vasculaire malformatie
(tabel 36.2). In deze situatie is het van groot belang te
verschillende aanlegstoornissen van de cerebrale kijken naar alarmsignalen van verhoogde intracraniële
cortex door genetische oorzaken en verworven druk, zoals een volle fontanel, prikkelbaarheid, braken
aandoeningen en een verlaagd bewustzijn. Een specifiek symptoom
• lissencefalie, heterotopie, polymicrogyrie, cor- is het ‘sunset’-fenomeen, een dwangstand van de ogen
ticale dysplasie naar beneden (en een blikparese naar boven) door druk
• vaak psychomotore retardatie, epilepsie op het tectum door een verwijde derde ventrikel (zie pa-
ragraaf 32.2.1).
onvolledige splitsing van de cerebrale hemisferen
door genetische oorzaken en verworven aandoe-
ningen
Microcefalie en macrocefalie
• holoprosencefalie (variaties in omvang)
• psychomotore retardatie, epilepsie, hormo- microcefalie
nale stoornissen, maar soms ook geen symp- • te kleine schedelomtrek, meestal door te klein
tomen en normale ontwikkeling hersenvolume
• door genetische en verworven aandoeningen
macrocefalie
36.3 Microcefalie • te snel toenemende schedelomtrek, door te
Bij het neurologisch onderzoek bij een kind moet al- groot hersenvolume of hydrocefalus door stof-
tijd de schedelomtrek worden gemeten. Wanneer deze wisselingsziekten (genetisch) en verworven
kleiner is dan 3 SD onder het gemiddelde is zeker aandoeningen
sprake van een te klein hoofd (microcefalie) en is er • sommige verworven aandoeningen zijn behan-
een indicatie voor verder onderzoek. Tussen de –2 en delbaar; bijvoorbeeld subduraal hematoom,
–3 SD is het hersenvolume mogelijk te klein en moet hydrocefalus
er bij klachten of ontwikkelingsproblemen verder on-
derzoek gedaan worden. Wanneer in de loop van de
tijd de groeicurve van het hoofd verder naar beneden
afbuigt is dat een aanwijzing voor een onderliggende 36.5 Neurocutane syndromen
aandoening of beschadiging. Microcefalie is zelden een Het zenuwstelsel is embryologisch afkomstig uit
gevolg van het voortijdig sluiten van de schedelnaden het neuro-ectoderm. Uit deze structuur komen ook
(craniosynostose), maar meestal van een groeistoornis de pigmentcellen van de huid voort. Deze gemeen-
van de hersenen. Dit kan komen door een in aanleg schappelijke embryonale herkomst verklaart waarom
verminderd aantal hersencellen of een vroege bescha- sommige neurologische aandoeningen gepaard gaan
diging van een deel van de hersenen (tabel 36.1). Een met typische huidafwijkingen. Hier worden alleen de
MRI is het eerst aangewezen onderzoek, gevolgd door meest voorkomende besproken.
eventueel metabool en genetisch onderzoek.
36.5.1 Neurofibromatose type 1 (NF1)
36.4 Macrocefalie NF1 heeft een incidentie van een per 2500 en is
Een hoofdomtrek van meer dan 2,5 of 3 SD boven het daarmee een van de meest voorkomende zeldzame
gemiddelde is te groot, maar bij een groot hoofd is vooral ziekten in Nederland. Het is een autosomaal domi-
de groeisnelheid van belang. Als de schedelomtrek snel- nant overervende aandoening die wordt veroorzaakt
ler dan normaal groeit en daarbij ten minste een SD door een mutatie in het NF1-gen. De karakteristieke
toeneemt, is er reden tot een snelle verwijzing naar de klinische kenmerken van NF1 zijn multipele café-au-
kinderneuroloog. Een te groot of te snel groeiend hoofd laitvlekken, sproeten (‘freckling’) in oksels en liezen,
komt door een te grote schedelinhoud (zeer zelden door neurofibromen en Lisch-noduli (irishamartomen)
een te dikke schedel). Macrocefalie kan het gevolg zijn (figuur 36.5). Patiënten met NF1 hebben een ver-
van een teveel aan hersenweefsel (megalencefalie), een hoogd risico op goed- en kwaadaardige tumoren. Bij
teveel aan liquor of een ruimte-innemend proces, zoals kinderen onder de 9 jaar is er vooral een risico op
36 Ontwikkel ingsstoo rnissen bij kind eren 437

Tabel 36.1 Oorzaken van microcefalie

type oorzaak voorbeelden


hersenbeschadiging prenataal of perinataal • perinatale asfyxie
• herseninfarct of -bloeding perinataal
• ziekte, alcoholabusus of bestraling tijdens zwangerschap
hersenbeschadiging op jonge leeftijd • meningitis
• kindermishandeling
• herseninfarct of -bloeding
aanlegstoornis hersenen • migratiestoornis
• holoprosencefalie
• pontocerebellaire hypoplasie
genetisch verminderde proliferatie of versterkte • primaire microcefalie door mitosestoornis
apoptose van neuronen • DNA-repair-stoornissen
afbraak van neuronen • stofwisselingsziekten
• bij bepaalde syndromen (bijvoorbeeld syndromen van Angelman,
van Williams en van Rett)

A B

Figuur 36.5 Café-au-laitvlek (A) en een cutaan neurofibroom (B) bij een patiënt met neurofibromatose type 1.

gliomen van de nervus of tractus opticus. Deze glio- bezwaarlijk. Neurofibromen van de grote perifere
men geven in ongeveer de helft van de gevallen een zenuwen of zenuwwortels (subcutane of plexiforme
achteruitgang van de visus en in die gevallen is er een neurofibromen) kunnen klachten geven van pijn of
indicatie voor behandeling, meestal chemotherapie. lokale uitval door compressie. Plexiforme neurofi-
Wanneer deze gliomen geen klachten geven hoeven bromen van de perifere zenuwen kunnen soms ma-
ze niet behandeld te worden en blijven vaak stabiel. ligne ontaarden in een ‘malignant peripheral nerve
De visus moet dan regelmatig gecontroleerd worden. sheath tumor’. Kinderen met NF1 hebben daarnaast
Kinderen met NF1 kunnen op alle leeftijden ook an- vaak een vertraagde ontwikkeling met leer- en aan-
dere typen hersentumoren krijgen. Tumoren van de dachtsproblemen. Gemiddeld is hun IQ 10 punten
perifere zenuwen (neurofibromen) komen veel voor lager dan van niet-aangedane familieleden, maar er
bij NF1. Neurofibromen van de kleine zenuwen in de zijn ook vaak specifieke leerproblemen zoals dyslexie
huid, cutane neurofibromen, zijn vooral cosmetisch of problemen met ruimtelijk inzicht. Veel kinderen
438 n e u r o l o g ie

Tabel 36.2 Oorzaken van macrocefalie

type oorzaak voorbeelden


hydrocefalus • obstructie, bijv. door een aquaductstenose
• door bloeding of infectie
vergrote perifere liquorruimten (‘externe hydrocefalus’) • onvoldoende liquorresorptie ten opzichte van productie in de
eerste levensmaanden
ruimte-innemende laesie (bij zuigelingen) • cyste
• tumor
• arterioveneuze malformatie
• subduraal hematoom
megalencefalie (vergrote hersenen) • genetische aandoening, bijvoorbeeld Sotos-syndroom,
neurofibromatose type 1, mutaties in AKT3-gen
metabole ziekten • leukencefalopathie (ziekte van Alexander, ziekte van Canavan,
ziekte van Krabbe)
• lipidosen
• mucopolysacharidosen
• glutaaracidurie type 1

A B

Figuur 36.6 Hypomelanotische vlek (A) en adenoma sebaceum in het gelaat (B) bij patiënten met tubereuze sclerose.

voldoen aan de criteria voor ADHD. Ook zijn er vaak beeld geven. TSC1 geeft iets minder verschijnselen
sociaal-emotionele problemen. dan TSC2, hoewel dit voor de individuele patiënt
weinig voorspellende waarde heeft. TSC geeft
36.5.2 Tubereuze sclerose-complex (TSC) ­karakteristieke bladvormige hypomelanotische
TSC is een autosomaal overervende aandoening vlekken op de huid, ‘shagreen patches’ (plekken
met een incidentie van een per 6000-10.000 le- met een veranderde, verdikte huidstructuur) en in
vendgeborenen. Er zijn twee oncogenen bij het ont- de loop van de kinderjaren angiofibromen van het
staan van deze aandoening betrokken (het TSC1- en gelaat (figuur 36.6). Het geeft typische goedaardige
het TSC2-gen) die beide een vergelijkbaar ziekte- tumoren in verschillende organen (hamartomen).
36 Ontwikkel ingsst oornissen bij kind eren 439

In het hart gaat het om rabdomyomen die vooral De TSC-genen TSC1 en TSC2 coderen voor ei-
op zeer jonge leeftijd problemen kunnen geven witten die de groei en differentiatie van cellen afrem-
en regelmatig de aanleiding zijn voor de diagnose men. De afwezigheid van deze eiwitten leidt in de
­indien prenataal op de twintigwekenecho gezien. hersenen onder andere tot de vorming van typische
In de nieren ontstaan vaak angiomyolipomen in de subependymale noduli langs de ventrikelwand en
loop van de kindertijd/puberteit. tubers in de cortex, en in andere organen tot tumo-
Gedurende de hersenontwikkeling zijn er pro- ren zoals rabdomyomen van het hart en angiomyoli-
blemen met de migratie en differentiatie van neuro- pomen van de nieren. Gebleken is dat de remmende
nen, waardoor kenmerkende tubers, migratielijnen functie van de TSC-eiwitten deels kan worden over-
en subependymale noduli ontstaan. De meerder- genomen door rapamycine en analoge stoffen. Af-
heid van de TSC-patiënten heeft een verstandelijke name in grootte van renale angiomyolipomen en
beperking, maar de variatie is groot en er zijn ook cerebrale reuscelastrocytomen is klinisch al aange-
patiënten met een normale intelligentie. Een groot toond (figuur 36.7). Onderzoeken om te zien wat het
deel van de patiënten heeft gedragsproblemen, effect van deze medicatie is op epilepsie, autisme en
waarbij vaak de diagnose autisme gesteld wordt. cognitie lopen nog. Hiermee is TSC een voorbeeld
Minstens 80% krijgt epilepsie, in ongeveer de helft van een genetische aandoening met verstandelijke
van de gevallen al in het eerste levensjaar. Dit uit beperking waarvoor een behandeling is gevonden
zich dan vaak als het syndroom van West (zie para- die gericht op het onderliggend mechanisme.
graaf 25.4.4). Vigabatrine is bij deze aandoening het
meest effectieve anti-epilepticum gebleken, waarbij 36.5.3 Syndroom van Sturge-Weber
het voor de prognose van belang is zo snel mogelijk Het syndroom van Sturge-Weber is geen klassieke neu-
te starten met behandeling. rocutane aandoening met afwijkende pigmentatie van

Figuur 36.7 Effect van behandeling op reuscelastrocytoom. A Start everolimus. B Na tien maanden.

A B
440 ne u r o l o g ie

en verkalkingen van de aangedane hemisfeer. ­Dit


geeft bij 80 tot 90% van de kinderen epilepsie. Ook
kunnen ze ischemie van de hersenen krijgen met als
gevolg TIA’s of herseninfarcten of progressieve uitval.
Als de afwijkende bloedvaten beperkt zijn tot één he-
misfeer, kan een hemisferectomie een optie zijn om
de epilepsie te genezen (zie paragraaf 25.6.5).

Neurocutane syndromen

neurofibromatose type 1
• huidafwijkingen: café-au-laitvlekken, freckling
• neurologisch: neurofibromen van perifere
zenuwen, opticusglioom
tubereuze sclerose
• huidafwijkingen: hypomelanotische vlekken,
angiofibromen in het gelaat
• neurologisch: retardatie en epilepsie
• behandeling van epilepsie met vigabatrine;
rapamycine-analogen remmen tumorontwik-
keling
syndroom van Sturge-Weber
• huidafwijkingen: wijnvlek in het gelaat
• intracranieel: afwijkingen in meningeale bloed-
Figuur 36.8 Wijnvlek in het gelaat bij een patiënt met het vaten
syndroom van Sturge-Weber. • soms chirurgische behandeling van moeilijk
behandelbare epilepsie
de huid, maar is toch herkenbaar aan het gelaat door
de wijnvlek die deze kinderen hebben (figuur 36.8).
Een wijnvlek is een aanlegstoornis van de capillaire
bloedvaten. Wijnvlekken komen veel voor, slechts bij Zoektermen
een klein deel van deze kinderen is er ook een neuro- cortical dysplasia/heterotopia
logische stoornis. Wanneer de wijnvlek in de eerste of holoprosencephaly
tweede tak van de n. trigeminus aanwezig is, is er een lissencephaly
verhoogd risico op een afwijkende aanleg van de bloed- macro-/microcephaly
vaten van het oog en van de leptomeningeale bloed- neural tube defects
vaten van de hersenen. Dit wordt het syndroom van neurocutaneous syndromes
Sturge-Weber genoemd. Bij het oog leidt dit tot glau- polymicrogyria
coom, bij de hersenen tot ­doorbloedingsstoornissen
37 Functionele neurologische symptomen

BMHFNFFO
s breed spectrum van symptomen: motorisch, sensorisch, op epilepsie lijkende aanvallen
s de pathogenese is onduidelijk
s de symptomen kunnen leiden tot ernstige beperkingen
BBOWVMMFOEPOEFS[PFL
s de diagnose wordt gesteld op basis van kenmerkende bevindingen
s soms is beperkt aanvullend onderzoek nodig om aandoeningen uit te sluiten
CFIBOEFMJOH
s cognitieve gedragstherapie
s eventueel fysiotherapeutische begeleiding

Functionele neurologische symptomen zijn sympto- tweede helft van de negentiende eeuw de gynaecolo-
men als spierzwakte, sensorische stoornissen, bewe- gie opkwam, ging men zelfs over tot een hysterecto-
gingsstoornissen of op epilepsie lijkende aanvallen mie bij patiënten met deze symptomen. De verklaring
die duiden op een functiestoornis in het zenuwstelsel, werd uiteindelijk verlaten, niet in het minst omdat
maar waarbij geen structurele afwijkingen (tumor, mannen dezelfde symptomen bleken te kunnen ont-
ontsteking, infarct) worden gevonden. Er zijn ver- wikkelen. Een tijdlang is toen de term ‘functionele
schillende neurologische aandoeningen waarbij de symptomen’ gebruikt, totdat Sigmund Freud met zijn
symptomen niet berusten op een structurele afwijking theorie kwam dat de symptomen veroorzaakt werden
maar op een functiestoornis van de hersenen, zoals door de omzetting (conversie) van een intrapsychisch
migraine, transient global amnesia, of verschillende conflict in lichamelijke symptomen, waarmee de
vormen van epilepsie. Functionele neurologische term ‘conversiestoornis’ geïntroduceerd werd. Door
symptomen worden van de symptomen van deze an- gebrek aan empirisch bewijs voor deze specifieke the-
dere functiestoornissen onderscheiden op grond van orie is de meer algemene term ‘psychogeen’ in zwang
de symptomen en het aanvullend onderzoek. geraakt. Daarmee werd benadrukt dat de symptomen
gezien moeten worden als een reactiepatroon dat ver-
37.1 '6/$5*0/&-&4:.150.&/7&3"/%&3&/%& oorzaakt wordt door een psychisch probleem of een
*/;*$)5&/ psychiatrische aandoening. Patiënten werden daarom
Over de oorzaak van wat wij nu functionele symp- behandeld door psychiaters en psychologen (dat is
tomen noemen is altijd veel gespeculeerd, waardoor nog steeds vaak het geval). Ook deze term en het ach-
ook de naamgeving steeds werd aangepast (tabel terliggende idee zijn weer verlaten: bij minstens de
37.1). Tot laat in de negentiende eeuw werd de term helft van de patiënten met functionele symptomen
‘hysterie’ gebruikt, naar het Oudgriekse HUSTERA voor is geen psychologische factor van betekenis of een
baarmoeder. Volgens Hippocrates werden sommige psychiatrische stoornis te vinden. In de DSM-5 is dan
voorbijgaande en van karakter wisselende symptomen ook de eis dat er een psychische factor aanwezig moet
veroorzaakt doordat de baarmoeder door het lichaam zijn, komen te vervallen. De term psychogeen wordt
zwierf en lokaal giftige stoffen afscheidde. Toen in de ook gebruikt in de betekenis van niet-organisch.

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7_37, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
 NE U R O L O G I E

Tabel 37.1 Terminologie voor functionele symptomen

hysterie verouderde term, gebaseerd op de vermeende relatie tussen de baarmoeder en het


ontstaan van de symptomen
conversiestoornis achterliggende theorie niet gesteund door empirisch bewijs
psychogeen te strikte scheiding van lichaam en geest wordt als problematisch ervaren
niet-organisch suggereert (eveneens) een strikte scheiding tussen lichaam en geest
medisch onverklaard te neutrale term
functionele neurologische symptomen brede en neutrale term die een functionele in plaats van een structurele oorzaak
(term van voorkeur) suggereert
NB Dit geldt voor meerdere neurologische aandoeningen, die echter in dit kader niet
bedoeld worden (bijv. migraine of epilepsie)

Dit suggereert een (dualistisch) onderscheid tussen li- bevindingen bij het neurologisch onderzoek te dui-
chaam en geest, terwijl er nu van wordt uitgegaan dat den op een ernstige anatomische afwijking in het
alle mentale processen een fysiek correlaat hebben. zenuwstelsel, maar bij nauwkeurig onderzoek blijken
Men gaat er nu dan ook van uit dat er bij patiënten deze anders van aard dan bij andere neurologische
met functionele symptomen daadwerkelijk iets fout aandoeningen.
gaat in de hersenen, al dan niet geluxeerd door een
aanwijsbare externe prikkel. Daarom is een neutrale Spierzwakte
term, die niet belast is met een ongesubstantieerde Een functionele parese of paralyse van arm of been
theoretische achtergrond, voor deze symptomen te gaat gepaard met een normale spiertonus. De verde-
verkiezen. Dit inzicht heeft belangrijke consequen- ling van de spierzwakte past niet bij een piramidale
ties, zowel voor de bejegening van de patiënt als voor parese of bij uitval van wortels, plexus of zenuwen. De
het klinisch onderzoek. spierrekkingsreflexen zijn normaal en er is geen atro-
Bij veel patiënten ontstaan de functionele symp- fie (als de parese heel lang bestaat kan er inactiviteits-
tomen tijdens een stressvolle periode of na een atrofie zijn). Bij het onderzoek van de spierkracht kan
trauma van welke aard dan ook, zoals fysiek te de patiënt soms wel kortdurend aanspannen maar
duiden trauma’s (operatie, verkeersongeval, infec- raakt hij snel ‘uitgeput’ (intermitterend aanspan-
tieziekte), psychisch-emotionele gebeurtenissen nen). Spieren die bij onderzoek ernstig paretisch zijn,
(onverwacht door partner verlaten worden, plotse- worden soms wel aangespannen bij bepaalde bewe-
ling ontslag) of een combinatie van beide. De duur gingen, zoals de voetheffers of heupflexoren bij een
van de symptomen varieert van enkele uren tot vele poging uit bed te stappen. Ook het teken van Hoover
jaren. Bij de meeste patiënten zijn de symptomen re- is hier een voorbeeld van (figuur 37.1).
versibel. Naarmate de symptomen langer bestaan is
de prognose ongunstiger. Het is van groot belang te Loopstoornissen
onderkennen dat deze stoornissen niet intentioneel Functionele loopstoornissen kunnen verschillende
zijn en dat patiënten deze stoornissen niet voorwen- vormen aannemen. Als ze op een functionele parese
den. Simulatie van neurologische symptomen lijkt van één been berusten wordt het aangedane been over
zeldzaam te zijn. Van veel verschillende soorten be- de grond gesleept met de voet in inversie- of eversie-
handelingen zijn goede effecten beschreven, maar stand. Bij zwakte van beide benen kan de patiënt on-
zelden getest in goed uitgevoerde gerandomiseerde zeker lopen als op glad ijs, wijdbeens en met kleine
onderzoeken. schuifelende pasjes. Ook kan hij regelmatig even door
de knieën zakken en weer opkomen.
37.2 ,-*/*4$)&7&34$)*+/4&-&/
Functionele neurologische symptomen kunnen heel Gevoelsstoornissen
verschillend van aard zijn (tabel 37.2). Ze kunnen Het gaat vrijwel altijd om hypesthesie of anesthe-
zowel plotseling als geleidelijk ontstaan. Bij opper- sie. Patiënten melden de gevoelsstoornissen vaak
vlakkige beschouwing lijken de symptomen en de niet spontaan, ze vallen hen op bij het neurologisch
37 F U N C T I O N E L E N E U R O L O G I S C H E S Y M P T O M E N 

onderzoek. Het aangedane gebied houdt zich niet aan Aanvallen die aan epilepsie doen denken
de verdeling die verwacht mag worden op grond van Bij functionele, op epileptische insulten lijkende
de neuroanatomie (innervatiegebieden van perifere aanvallen heeft de patiënt de ogen meestal gesloten
zenuwen, dermatomen, corticale representatie). Zo terwijl dat bij epileptische aanvallen vrijwel nooit
kan een hele arm tot aan de schouder gevoelloos zijn het geval is. Bij het openen van de ogen door de
met een circulaire scherpe grens tussen gevoelloos- onderzoeker worden de ogen bij functionele aanval-
heid en normaal gevoel. len vaak actief dichtgeknepen. Ook kan een patiënt
met een schijnbare bewustzijnsdaling en gegenera-
Visusstoornissen liseerde spierschokken soms wel reageren op een
Functionele visusstoornissen zijn blindheid (met opdracht of verzoek. Het onderscheid tussen func-
normale pupilreflexen) of een concentrische beper- tionele aanvallen en epilepsie is echter moeilijk en
king van het gezichtsveld, waarbij de diameter van is vaak alleen maar mogelijk na EEG-onderzoek tij-
het gezichtsveld dicht bij het oog gemeten hetzelfde dens een aanval. Daar komt nog bij dat functionele
is als verder weg (kokerzien). Dit is optisch niet te aanvallen relatief vaak voorkomen bij patiënten met
verklaren. epilepsie. Naast al deze specifieke symptomen zijn
er nog enkele algemene kenmerken die de diagnose
Bewegingsstoornissen functionele stoornis zouden steunen. De waarde
De bewegingsstoornissen hebben hierbij aspec-
Tabel 37.2 Functionele neurologische symptomen
ten die niet gezien worden bij de bekende bewe-
gingsstoornissen. Bij patiënten met een functionele t parese of paralyse
tremor kan de tremor worden onderdrukt bij aflei-
t loopstoornissen
den, of verandert de frequentie van de tremor van
t anesthesie, hypesthesie
een arm wanneer de andere arm in een bepaald
ritme moet worden meebewogen. Ook wordt de tre- t speciale sensorische symptomen (stoornissen van
mor vaak kortdurend onderdrukt op het moment visus, reuk, gehoor)
dat met de niet-aangedane arm een snelle beweging t bewegingsstoornissen (tremor, dystonie, myoclonus)
wordt gemaakt, of wordt de tremor krachtiger wan- t op epilepsie gelijkende aanvallen
neer de arm met de tremor wordt gefixeerd. Dit zijn t slikstoornissen
verschijnselen die bij de bekende tremoren, zoals bij
t spraakstoornissen
de ziekte van Parkinson of bij essentiële tremor, niet
worden gezien. t mengvormen

'JHVVS 5FLFOWBO)PPWFSCJKFFOGVODUJPOFMFQBSFTFWBOIFUMJOLFSCFFO"#JKIFUWFS[PFLIFU QBSFUJTDIF MJOLFSCFFONFULSBDIUOBBS


CFOFEFOUFESVLLFOOFFNUEFESVLPQEFIBOEPOEFSEFWPFUOJFUUPF#"MTPQWFS[PFLIFUSFDIUFSCFFONFULSBDIUUFHFOXFFSTUBOEPNIPPH
XPSEUCFXPHFO OFFNUEFESVLPQEFIBOEPOEFSEFMJOLFSWPFUXFMUPF%JUQBTUCJKFFOGVODUJPOFMFQBSFTFWBOEFIFVQFYUFOTPSFOMJOLT

A B
 NE U R O L O G I E

daarvan blijkt echter sterk afhankelijk van de exper- De aanknopingspunten voor die diagnose betreffen
tise van de arts (inconsistenties bij observatie) of is vooral de klinische verschijnselen, en niet het ontbre-
in het verleden sterk overschat (‘belle indifférence’, ken van afwijkingen bij aanvullend onderzoek.
ziektewinst).
37.3 ""/76--&/%0/%&3;0&,
Inconsistenties De diagnose functionele symptomen is primair een
Van inconsistenties die bij observatie kunnen opval- klinische diagnose. Dat wil niet zeggen dat aanvul-
len werden hierboven twee voorbeelden gegeven (bij lend onderzoek altijd overbodig is. We noemden al
spierzwakte en bij aanvallen die aan epilepsie doen het vaak moeilijke onderscheid tussen epileptische
denken). Zulke inconsistenties pleiten soms inder- aanvallen en functionele aanvallen die daarop lijken.
daad voor een functionele stoornis, maar lang niet Het EEG speelt daarbij een belangrijke rol, vooral
altijd. Er zijn verschillende andere neurologische ook omdat epileptische en niet-epileptische aanval-
aandoeningen waarbij inconsistenties voorkomen. len bij één patiënt gezamenlijk kunnen voorkomen
Sommige patiënten met de ziekte van Parkinson die (zie paragraaf 25.4.2). Soms blijft er bij een patiënt
nauwelijks vooruit komen, kunnen ineens veel beter een oncorrigeerbare angst voor een andere achterlig-
lopen als zij strepen voor zich zien waar zij overheen gende oorzaak bestaan. In zo’n geval kan het toch
moeten stappen (moeizaam lopen op het trottoir, vlot noodzakelijk zijn aanvullend onderzoek te doen, bij-
lopen op het zebrapad), of ze kunnen wel goed fietsen voorbeeld een CT van de hersenen om een hersen-
of traplopen. Patiënten met een focale dystonie kun- tumor uit te sluiten en de patiënt daarmee gerust te
nen grote moeite hebben met schrijven, terwijl andere stellen.
bezigheden waarbij dezelfde spieren worden gebruikt
geen problemen opleveren (taakspecifieke dystonie; 37.4 1"5)0(&/&4&
zie paragraaf 23.7.1). Uit observaties en follow-up van grote groepen pa-
tiënten is duidelijk geworden dat patiënten met func-
‘Belle indifférence’ tionele stoornissen de symptomen niet voorwenden,
Dit is een term die gebruikt wordt als een patiënt on- zoals bij simulatie of malingering wel het geval is.
aangedaan lijkt door wat hem overkomt. In het verle- Bij functionele stoornissen gaat het om een stoornis
den werd grote waarde toegekend aan dit verschijnsel waarbij de patiënt zijn ‘controle’ over bepaalde func-
voor de diagnose functionele symptomen. Het blijkt ties kwijt is. Dit controleverlies wordt door hulpver-
echter zeldzaam te zijn en bij functionele symptomen leners soms opgevat als een ‘onbewuste wilsuiting’,
niet vaker voor te komen dan bij andere neurologi- maar dit slecht onderbouwde begrip doet geen recht
sche ziekten. aan deze patiënten.
De pathofysiologie van functionele symptomen
Secundaire ziektewinst is nog onduidelijk. Bij neurofysiologisch onder-
Hiermee wordt het voordeel bedoeld dat de patiënt zoek blijken de zenuwbanen en zenuwen normaal
zou kunnen hebben van zijn ziekte, in materiële of te functioneren. Met magnetische stimulatie van de
emotionele zin. De aanwezigheid van een dergelijk motorische gebieden van de hersenen bij patiënten
voordeel zou de diagnose functionele neurologische met een functionele paralyse worden normale moto-
stoornis steunen. Ziektewinst is echter moeilijk be- rische reacties verkregen. Bij patiënten met gevoels-
trouwbaar vast te stellen en blijkt bovendien bij aller- stoornissen kunnen vanuit het aangedane huidgebied
lei aandoeningen voor te komen. normale somatosensibele evoked responses worden
Functionele symptomen kunnen leiden tot ern- opgewekt (zie appendix A). En bij patiënten met op
stige beperkingen. Patiënten kunnen bijvoorbeeld epilepsie lijkende aanvallen worden tijdens een aan-
volledig rolstoelafhankelijk zijn. val geen voor epilepsie kenmerkende afwijkingen in
Omdat de variatie in neurologische verschijn- het EEG gezien.
selen bij neurologische aandoeningen groot is, Onderzoeken met behulp van fMRI (functio-
inclusief alle mogelijke ‘inconsistenties’ bij het on- nele MRI), waarmee de activiteit van verschillende
derzoek, vereist het vaststellen van een functionele hersengebieden in beeld kan worden gebracht, laten
stoornis veel ervaring met neurologische patiënten. wel verschillen zien in activatie tussen patiënten met
37 F U N C T I O N E L E N E U R O L O G I S C H E S Y M P T O M E N 

functionele stoornissen en patiënten die deze stoor- oorzaak van de symptomen worden bijgesteld en kan
nissen op verzoek nabootsen. Het limbische systeem er uitleg gegeven worden over de aandoening. Het gaat
blijkt bij patiënten met functionele bewegingsstoor- niet om (bijvoorbeeld) een hersentumor, multiple scle-
nissen actiever dan bij gezonde controles, bij wie meer rose of de ziekte van Lyme (dit zijn aandoeningen die
activiteit wordt gezien in het supplementaire motori- door patiënten vaak als oorzaak van hun symptomen
sche gebied. Ook wordt wel gesuggereerd dat de ac- worden genoemd). Functionele symptomen komen
tiviteit in de circuits tussen de basale kernen en de veel voor, en ook al weten we niet precies hoe ze ont-
thalamus door stressvolle gebeurtenissen worden ge- staan, is er veel over bekend. De klachten zijn reëel
inhibeerd, waardoor immobiliteit optreedt. Dit wordt en wijzen op een functiestoornis van de hersenen. Ze
wel vergeleken met reacties als ‘freezing’, schijndood kunnen gerelateerd zijn aan een stressvolle periode
en vreemde gefixeerde houdingen die bij dieren kun- van welke aard dan ook, maar dat is niet bij alle patiën-
nen optreden onder invloed van acute stress. ten het geval. Wat er precies fout gaat in de hersenen
is onbekend, maar we weten wel dat de klachten niet
37.5 &1*%&.*0-0(*& berusten op een beschadiging van het zenuwstelsel. De
De frequentie van functionele neurologische symp- symptomen verdwijnen dan ook in veel gevallen weer.
tomen is zeer afhankelijk van de gebruikte definitie. De patiënt kan voor aanvullende informatie verwezen
Als een brede definitie wordt toegepast, waarbij ook worden naar de website www.neurosymptomen.org.
hoofdpijn en duizeligheid zonder oorzaak worden Naast deze uitleg (waarvoor een enkel consult meestal
meegerekend, heeft een derde van de naar de polikli- niet voldoet) is een gestructureerd programma onder
niek neurologie verwezen patiënten een functionele leiding van een fysiotherapeut (bij voorkeur een met
neurologische stoornis. Passen we een zeer strikte ervaring met deze categorie patiënten) bij de meeste
definitie toe, één waarbij het ten minste gaat om symptomen zinvol. Deze kan laten zien dat vele activi-
een functionele parese, dan is de incidentie vijf per teiten nog heel goed mogelijk zijn en geleidelijk uitge-
100.000 inwoners per jaar, vaker bij vrouwen dan bij breid kunnen worden, onafhankelijk van de klachten:
mannen. Dat is veel minder dan bijvoorbeeld de inci- op goede dagen niet meer doen dan afgesproken is, op
dentie van beroertes, die rond de 200 per 100.000 ligt, slechte dagen niet minder.
maar komt overeen met de incidentie van primaire Bij een korte duur van de symptomen, een snelle
hersentumoren en MS. Functionele, op epilepsie ge- diagnose en tevredenheid met de behandeling wordt
lijkende aanvallen zijn niet zeldzaam: deze diagnose vaak een gunstig beloop gezien, maar deze factoren
wordt gesteld bij 20% van de patiënten die na een eer- zijn waarschijnlijk sterk met elkaar gecorreleerd. Het
ste aanval verdacht voor epilepsie worden verwezen lijkt niet zinvol de nadruk te leggen op psychische fac-
en bij 50% van de patiënten die naar de SEH worden toren, zeker niet als deze al lang voor het ontstaan van
gebracht met een vermeende status epilepticus. de symptomen aanwezig waren. De symptomen zelf
leiden in het algemeen tot de meeste stress. Het blij-
37.6 #&)"/%&-*/( ven doorzoeken naar psychische factoren leidt vaak
Van allerlei vormen van behandeling zijn positieve tot een gefrustreerde dokter en een boze patiënt. Bij
resultaten beschreven. Er zijn echter vrijwel geen ge- psychiatrische comorbiditeit (depressie, angststoor-
randomiseerde placebogecontroleerde onderzoeken nis) die het herstel in de weg staat, kan verwijzing
bij deze patiëntengroep gedaan. De grootste positieve naar een psychiater of psycholoog zinvol zijn.
effecten zijn beschreven van fysiotherapie en psycho-
therapie, vooral in de vorm van cognitieve gedragsthe-
#FIBOEFMJOHWBOGVODUJPOFMFTZNQUPNFO
rapie.
Cognitieve gedragstherapie gaat uit van de veron- s geef de patiënt de diagnose: een functioneel
derstellingen (cognities) die de patiënt heeft over de neurologisch symptoom; er is geen schade
oorzaak van zijn klachten: een bepaalde ziekte of een aan het zenuwstelsel
beschadiging die misschien niet meer herstelt. Daarom s ga na wat de patiënt zelf denkt over zijn
is het van belang de patiënt te vragen naar wat hij zelf klachten en bespreek eventuele misverstan-
denkt wat er aan de hand is of waar hij bang voor is. den >>
Daarna kunnen deze ideeën van de patiënt over de
 NE U R O L O G I E

dossier dat patiënte bij een collega bekend was met


>> s leg uit op basis waarvan u tot de diagnose een erfelijke polyneuropathie (ziekte van Charcot-
komt Marie-Tooth type 2). Vijf jaar eerder had zij forse
s benadruk dat de symptomen echt zijn en niet toename van de jarenlang stabiele geringe zwakte
ingebeeld of voorgewend van de voetheffers gehad nadat haar man haar had
s bespreek dat dit soort symptomen veel voor- verlaten. Deze snelle verslechtering (die niet past bij
komen en meestal weer herstellen een erfelijke polyneuropathie) was gediagnosticeerd
s bespreek dat de kenmerkende factoren, zoals als een functioneel symptoom, uitgelokt door een
de wisselingen in ernst en de invloed van emotionele gebeurtenis. Patiënte herstelde na uitleg
bepaalde factoren, ook aangrijpingspunten daarover en revalidatie onder begeleiding van een fy-
zijn voor mogelijk herstel siotherapeut.
s verwijs naar een fysiotherapeut die ervaring De neuroloog onderzocht haar na de CT (waarop
heeft met deze patiënten geen afwijkingen gezien werden) en vond een inter-
mitterend aanspannen van de armspieren; bij onder-
zoek van de benen was er een teken van Hoover. Bij
37.7 *--6453"5*&7&$"464 navragen bleek patiënte een heftige ruzie met haar
Een 58-jarige vrouw kreeg plotseling een verlam- broer te hebben gehad, waarna deze haar huis had
ming van haar linkerarm en linkerbeen. Haar inwo- verlaten. Haar zoon ging kijken om na te gaan wat
nende zoon belde de huisarts. Deze overwoog een er gaande was en trof zijn moeder met de halfzijdige
herseninfarct als oorzaak en liet haar met spoed naar verlamming aan.
het ziekenhuis vervoeren. Bij aankomst op de spoed- Patiënte werd uitgelegd dat zij weer functionele
eisende hulp werd zij onderzocht door de dienst- symptomen had, net als vijf jaar eerder, en gelukkig
doende arts-assistent, die gewaarschuwd door de geen beroerte. Patiënte was gerustgesteld, wilde weer
huisarts klaarstond voor een eventuele snelle trom- naar huis en maakte een afspraak bij de haar bekende
bolyse. Hij vond een parese van linkerarm en -been neuroloog. Deze zag haar een week later en stelde vast
met uitval van alle gevoelskwaliteiten. Er waren geen dat de uitval weer hersteld was.
andere afwijkingen, behalve afwezige achillespeesre-
flexen en lichte gevoelsstoornissen van de rechter-
voet. De arts-assistent vond gezien het plotselinge ;PFLUFSNFO
begin een herseninfarct als oorzaak van de uitval conversion disorder
waarschijnlijk en liet met spoed een CT verrichten. neurological functional symptoms
De neuroloog zag ondertussen in het elektronische
Appendix A Aanvullend onderzoek

1 &-&,530&/$&'"-0(3"'*& en afnemen bij het openen van de ogen, bij alertheid


Met elektro-encefalografie (EEG) kunnen potentiaal- maar ook bij doezelen (figuur 1). Naast het alfaritme
wisselingen in de cerebrale cortex gemeten worden zijn er veel voorkomende bèta- en mu-ritmen, en
via elektroden op de hoofdhuid. Het gaat daarbij niet verschillende typen normale golven met een andere
om veranderingen in de lokale activiteit van de her- dan een sinusoïdale vorm, die maar zo nu en dan
senschors die samenhangen met sensorische prik- gezien worden. De meest voorkomende afwijkende
keling of met specifieke motorische of cognitieve golfvormen zijn pieken, piekgolven en scherpe gol-
hersenfuncties. De activiteit van een enkel neuron ven die bij epilepsie voorkomen, maar een enkele
of van kleine groepen neuronen is namelijk veel te keer ook bij mensen die nog nooit in hun leven een
zwak om door de schedel en de huid heen te meten. epileptische aanval gehad hebben (figuur 2). De be-
(Voor het meten van dergelijke ‘event-related po- langrijkste vraagstellingen voor het registreren van
tentials’ zijn speciale technieken nodig; zie hierna.) een EEG betreffen epilepsie (tabel 1).
Pas als hele grote groepen neuronen tegelijk vuren,
ontstaat een signaal dat sterk genoeg is om aan het Epileptische of niet-epileptische aanvallen?
schedeloppervlak te kunnen meten. De potentiaal- Deze vraag doet zich voor bij patiënten met aanval-
wisselingen die met het EEG geregistreerd wor- len waarvan op grond van alleen de klinische kenmer-
den, weerspiegelen dan ook de gesynchroniseerde ken niet duidelijk is of het om epileptische aanvallen
activiteit van grote neuronale netwerken. Hoe deze gaat of om andere aanvallen, bijvoorbeeld syncopes
synchronisatie over de hele cortex precies tot stand of op epilepsie lijkende functionele aanvallen. Door
komt, is niet goed bekend. Voor een deel hangt deze de onvoorspelbaarheid en vaak lage frequentie van
samen met de effecten van het ‘ascending arousal de aanvallen lukt het zelden een EEG te registreren
system’ (AAS) in de hersenstam op de cortex (zie tijdens een aanval. We zijn dan aangewezen op een
paragraaf 19.1.2). De potentiaalwisselingen in de registratie tussen de aanvallen door, een interictaal
corticale netwerken zijn in het EEG zichtbaar als EEG. Van de hierboven genoemde pieken, piekgolven
sinusoïdale schommelingen met frequenties die va- en scherpe golven is bekend dat ze bij patiënten met
riëren van 4 tot 80 Hz. De frequentie wordt vooral epilepsie ook interictaal vaker voorkomen dan bij pa-
bepaald door de leeftijd en de waaktoestand. Bij tiënten zonder epilepsie. Deze golven kunnen soms
kleine kinderen zijn de golven veel trager dan bij worden uitgelokt door hyperventilatie, lichtflitsstimu-
volwassenen. Tijdens de slaap wisselen perioden latie en slaapdeprivatie. Voor deze vraagstelling levert
met trage golven af met perioden waarin ze een fre- een eerste EEG in 50 tot 60% een afwijkend resultaat
quentie hebben die bij waken gezien wordt. Deze op. Herhaling en slaapdeprivatie doen de kans toe-
frequentiewisselingen tijdens de slaap vormen de nemen, maar telkens minder, zodat men meestal na
basis voor het onderscheid van verschillende slaap- twee of drie EEG’s ophoudt (zie ook paragraaf 25.4.2).
stadia (zie paragraaf 19.1.1). Bij wakkere personen Bij blijvende diagnostische onzekerheid is een ambu-
kunnen in het normale EEG verschillende ‘ritmen’ lante EEG- en videoregistratie gedurende langere tijd
voorkomen, waarvan het alfaritme de bekendste is. (dagen) mogelijk in gespecialiseerde centra. De kans
Dit zijn golven met een frequentie van 8 tot 12 Hz om daarmee een aanval te registreren is dan aanzien-
over het achterhoofd, die toenemen bij oogsluiting lijk groter.

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
 NE U R O L O G I E

72 ogen open

'Q'<>
'5<>
55<>
5<>
Fp1-F7 [50]
'5<>
55<>
5<>
&$(10-<>
'Q'<>
'$<>
$1<>
1<>
'Q'<>
'$<>
$1<>
1<>
02:55 02:56 02:57 02:58 02:59 03:00 03:01 03:02 03:03 03:04 03:05 03:06 03:07

'JHVVS /PSNBBM&&(#PWFOTUFWJFSLBOBMFOSFDIUTPWFSUFNQPSBBM EBBSPOEFSWJFSLBOBMFOMJOLT&$(EBBSPOEFSWJFSLBOBMFO


SFDIUTPWFSDFOUSBBM EBBSPOEFSWJFSLBOBMFOMJOLT7FSTUFSLJOH×7QFSDN-JOLTJOCFFMEFFOBMGBSJUNF )[ PWFSEFBDIUFSTUF
HFCJFEFOCJKHFTMPUFOPHFO)BMWFSXFHFEPFUQBUJ¯OUEFPHFOPQFOFOWFSEXJKOUIFUBMGBSJUNF

piek + golf=
piekgolf

'JHVVS "BSEFOQMBBUTWBOFFO&&(BGXJKLJOH%F[FmHVVSUPPOUWJFSLBOBMFOWBOIFU&&( BGHFMFJEPWFSEFSFDIUFS[JKEFWBOIFU


IPPGE WBOIFUWPPSIPPGEWJBEFTMBBQOBBSIFUBDIUFSIPPGE.FUEFCMBVXFDJSLFMTXPSEFOQJFLHPMGDPNQMFYFOBBOHFHFWFO%F[FHPMG
WPSNXJKTUTUFSLPQFQJMFQTJF%FQJFLHPMGDPNQMFYFOXJK[FOJOEJFUXFFLBOBMFOOBBSFMLBBSUPF%JUWPPSLPNFOJOAUFHFOGBTFNBBLU
[JDIUCBBSXBBSEFQJFLHPMWFOJOEFIFSTFOFOPOUTUBBOIJFSJTEBUSFDIUTBDIUFSUFNQPSBBM
APPEND IX A AANVU L L END OND ERZOEK 

Tabel 1 Belangrijkste indicaties voor elektro-encefalografie

indicatie toelichting
bij (verdenking op) epilepsie t twijfel aan de aard van de ‘aanvallen’
t diagnostiek van epilepsiesyndromen
t verdenking niet-convulsieve status epilepticus bij comateuze patiënt
t vaststellen van ‘focus’ bij overweging epilepsiechirurgie
t ambulante registratie bij frequente onduidelijke aanvallen
analyse van slaapstoornissen samen met registratie van ademhaling, spieractiviteit, ECG, gedurende het slapen
(polysomnografie)
bewaking bij operaties bijvoorbeeld bij operaties aan de a. carotis, om dreigende hemisfeerischemie te signaleren
vaststellen hersendood wettelijk verplicht bij het vaststellen van hersendood voorafgaand aan orgaandonatie

Diagnostiek van een epilepsiesyndroom vaak in ruimere zin gebruikt, waarbij het ook het
Het EEG speelt een belangrijke rol bij het diagnostice- motorisch en sensibel zenuwgeleidingsonderzoek
ren van een epilepsiesyndroom, vooral op de kinder- omvat. Het EMG speelt een belangrijke rol bij de
leeftijd. Voorbeelden van specifieke EEG-bevindingen diagnostiek van neuromusculaire ziekten (zie hoofd-
bij bepaalde epilepsiesyndromen zijn de geïsoleerde stukken 30 en 31).
piekgolven op één plaats bij benigne kinderepilepsie
met centrotemporale pieken (zie figuur 25.1) en de ge- Naaldonderzoek
generaliseerd optredende reeksen piekgolfcomplexen Hiermee wordt via een in de spier gestoken naald
met een frequentie van 3 Hz bij absence-epilepsie (zie de elektrische activiteit van spiervezels gemeten.
figuur 25.4). Het meest gebruikte type EMG-naald meet de elek-
trische activiteit als het potentiaalverschil tussen
Niet-convulsieve status epilepticus een dunne kern en de daarvan geïsoleerde schacht.
Een bewustzijnsdaling die na beeldvormend onder- Alleen bij de punt van de naald komt de kern in
zoek en laboratoriumonderzoek onbegrepen blijft, contact met de spier, zodat de gemeten activiteit
kan soms berusten op een non-convulsieve status epi- vooral van spiervezels rond de punt van de naald
lepticus (NCSE). Bij een NCSE is het bewustzijn ge- afkomstig is.
daald zonder het optreden van grove spierschokken, Het eerste wat men beoordeelt is of er abnor-
zoals bij de tonisch-klonische (convulsieve) status male activiteit in rust is. In een gezonde ontspannen
epilepticus, en zonder andere uitingen van epilepsie, spier toont een stilliggende naald géén activiteit. De
zoals een dwangstand van de ogen. Door de afwezig- meest voorkomende afwijkingen in rust zijn positieve
heid van deze klinische verschijnselen is een NCSE scherpe golven en fibrillatiepotentialen. Beide ont-
alleen met een EEG vast te stellen. staan door elektrische instabiliteit van de spiermem-
braan, waardoor de spiervezels ofwel spontaan vuren
Lokalisatie van de epilepsiefocus of na prikkeling, zoals door de nabijheid van de naald.
Voor de chirurgische behandeling van epilepsie (zie De meest voorkomende oorzaak is schade aan het
paragraaf 25.5.5) is een zo precies mogelijke lokalisa- axon dat de spiervezel innerveert. Daarom wordt deze
tie van de epileptische focus noodzakelijk. Hiervoor activiteit vaak kortweg denervatieactiviteit genoemd.
worden speciale technieken gebruikt, waaronder re- Minder vaak ziet men andere afwijkingen, zoals fas-
gistratie tijdens de operatie via elektroden die op het ciculatiepotentialen. Dit zijn potentialen van motor
hersenoppervlak zijn aangebracht (corticografie). units die spontaan vuren zonder opdracht van het
centrale zenuwstelsel, en waarvan het effect vaak aan
2 &-&,530.:0(3"'*&&/ het oppervlak van de spier zichtbaar is (fasciculaties;
;&/68(&-&*%*/(40/%&3;0&, zie paragraaf 14.1.2). De oorzaak voor deze overprik-
Onder elektromyografie (EMG) in strikte zin wordt kelbaarheid kan overal in de motor unit liggen, maar
het naaldonderzoek van spieren verstaan dat hieron- wordt vooral gezien bij aandoeningen van de motori-
der beschreven wordt. De term EMG wordt echter sche voorhoorncellen.
 NE U R O L O G I E

Vervolgens vraagt men de patiënt de spier een zijn alle axonen die de betreffende spier innerveren
beetje aan te spannen, zodat slechts enkele motor geactiveerd.
units actief worden. De normale vorm van de spier- De tijd van de stimulus tot het begin van de
potentialen is vrij simpel met meestal drie fasen. Bij CMAP, de motorische latentie, weerspiegelt niet
spierziekten neemt het aantal fasen toe (polyfasie) alleen de zenuwgeleiding, maar ook de neuromus-
en de amplitude af. Bij aandoeningen van de axonen culaire transmissie en spieractivering. Door meer
nemen gezonde axonen de innervatie van spiervezels proximaal de zenuw nogmaals te stimuleren, wordt
van afgestorven axonen over, een proces dat re-inner- een tweede CMAP verkregen, met een langere laten-
vatie wordt genoemd. Er ontstaat opnieuw polyfasie, tie. Het tijdsverschil tussen de twee latenties komt
maar nu met een toegenomen duur en amplitude. wél overeen met de zuivere zenuwgeleiding, en wel
Bij sterkere aanspanning worden er meer mo- in het stuk zenuw tussen de twee stimulatieplaatsen
torische eenheden gerekruteerd en neemt de vuur- (figuur 3). De normale geleidingssnelheid van een
frequentie van de reeds vurende units toe, totdat het zenuw is 40-65 m/s. Behalve de snelheid levert het
beeld alleen nog bestaat uit in elkaar overlopende po- onderzoek veel meer informatie op: de amplitude
tentialen. van de CMAP zegt iets over het aantal geïnnerveerde
spiervezels, en de verandering van vorm van de
Geleidingsonderzoek CMAP tussen de stimulatieplaatsen zegt iets over de
Bij motorisch geleidingsonderzoek stimuleert men aard van de pathologie. Bij een axonaal letsel, zoals bij
een zenuw met elektrische schokken via elektroden de meeste polyneuropathieën, ziet men vooral lage
op de overliggende huid. De reactie van een bijbeho- amplitudes, een matige verlaging van de snelheid en
rende spier wordt geregistreerd via elektroden die op geen wezenlijke verandering van de CMAP-vorm tus-
de huid boven de spier geplakt zijn of via een in de sen de stimulatieplaatsen. Bij een zuiver demyelini-
spier gestoken EMG-naald. Stimulatie van de zenuw serend letsel ziet men zeer lage snelheden en/of een
wekt een actiepotentiaal op in motorische axonen die uitgesproken verandering van de vorm van de CMAP
vanaf het stimulatiepunt tot het eindpunt, de neuro- tussen de stimulatieplaatsen (figuren 4, 5 en 6).
musculaire synaps, wordt voortgeleid. Via die synaps Bij sensibel geleidingsonderzoek worden de
wordt de spiervezel geactiveerd. Wat men als respons meetelektroden direct bevestigd boven een zenuw.
registreert is de sompotentiaal van alle geactiveerde Stimulatie van die zenuw verderop levert een ze-
spiervezels: de ‘compound muscle action potential’ nuwpotentiaal op: de ‘sensory nerve action potential’
(CMAP). Als men de stimulatiesterkte in stappen op- (SNAP). Dit stelt technisch hogere eisen doordat de
voert, groeit de CMAP in amplitude naarmate er meer amplitude van een SNAP laag is: 30 μV is al veel, ter-
axonen gestimuleerd worden. Boven een bepaalde wijl een CMAP van 1000 μV klein is. Ook hier zijn de
sterkte neemt de amplitude niet meer toe, want dan snelheid en de amplitude belangrijke parameters.

'JHVVS 1SJODJQFWBOIFUNPUPSJTDIHFMFJEJOHTPOEFS[PFL&FO[FOVXFOEFCJKIPSFOEFTQJFS[JKOTDIFNBUJTDIXFFSHFHFWFO#JKEJTUBMF
TUJNVMBUJF SPPE CJKWPPSCFFMEJOEFQPMTPGEFFOLFM POUTUBBUOBFFOLPSUFMBUFOUJFFFOTQJFSQPUFOUJBBM $."1 /BQSPYJNBMFTUJNV
MBUJF CMBVX CJKWPPSCFFMEJOEFFMMFCPPH EFPLTFMPGEFLOJFIPMUF POUTUBBUOBJFUTMBOHFSFUJKEFFOTQJFSQPUFOUJBBM)FUWFSTDIJMJOUJKE
FOEFBGTUBOEPWFSEF[FOVXMFWFSFOTBNFOEFHFMFJEJOHTTOFMIFJEWBOEF[FOVXPQ

proximale distale
stimulatie stimulatie meting

afstand over tijd voor


zenuw zenuwgeleiding

afstand (mm)
snelheid = mm/ms = m/s
tijd (ms)
APPEND IX A AANVU L L END OND ERZOEK 

met de vraagstelling, van zeer hoog bij een carpale-


tunnelsyndroom tot minder hoog bij een radiculopa-
thie en laag bij een tarsaletunnelsyndroom.
3,1 mV 4,5 ms Het EMG wordt door veel patiënten als onaange-
naam ervaren, wat betekent dat bij de uitvoering uit-
enkel leg, begrip, rust en competentie een grote rol spelen
om het diagnostisch nut te laten opwegen tegen de
belasting van de patiënt.

3 A&70,&%105&/5*"-4

83% 47 m/s Somatosensibele evoked potentials (SSEP)


onder Bij een SSEP worden elektrische schokken gegeven
fibulakop aan een perifere zenuw, meestal de n. medianus in
de pols. De impulsen worden via de zenuw, plexus
brachialis en ventrale wortel naar de achterstrengen
geleid, om uiteindelijk verwerkt te worden in de pri-
11% 34 m/s maire sensibele schors in de gyrus postcentralis. Na
knieholte elke schok ontstaat er, steeds na eenzelfde vaste tijd,
elektrische activiteit in de gyrus postcentralis. Deze
n. peroneus
activiteit kan met een EEG-elektrode op de hoofd-
huid geregistreerd worden (figuur 7). De amplitude
'JHVVS  7PPSCFFME WBO NPUPSJTDI HFMFJEJOHTPOEFS[PFL %F
CPWFOTUFMJKOUPPOUFFO$."1 WFSLSFHFOOBTUJNVMBUJFWBOEF is met ongeveer 2 μV echter veel lager dan die van
OQFSPOFVTPQEFFOLFMFOBGHFMFJEWBOEFTQJFSFOPQEFWPFUSVH de overige EEG-potentiaalwisselingen, die al gauw
%F MJKO FSPOEFS UPPOU FFO $."1 WFSLSFHFO CJK TUJNVMBUJF OFU 50-100 μV bedragen. Na een afzonderlijke schok is
POEFSEFmCVMBLPQ%FBNQMJUVEFJTWBOEJFWBOEFFOLFM  het door die schok opgewekte signaal dan ook niet te
XBUOPSNBBMJT FOEFTOFMIFJEUVTTFOFOLFMFOmCVMBLPQJT
onderscheiden van de ruis van het overige EEG. Het
NT  PPL OPSNBBM 4UJNVMBUJF JO EF LOJFIPMUF POEFSTUF MJKO 
UPPOU FFO BCOPSNBBM MBHF BNQMJUVEF  FO EF TOFMIFJE UVTTFO signaal kan zichtbaar gemaakt worden door een groot
mCVMBLPQFOLOJFIPMUFJTPPLBCOPSNBBMMBBH4PNNJHFNPUP aantal schokken te geven en alle stukjes EEG volgend
SJTDIF FFOIFEFO [JKO HFCMPLLFFSE FO BOEFSF WFSUSBBHE %F op die schokken te middelen. Zonder schokken zou
CFWJOEJOHFOQBTTFOCJKFFODPNQSFTTJFOFVSPQBUIJFCJKEFmCV het EEG willekeurig variëren, tussen bijvoorbeeld
MBLPQ
+50 en –50 μV, zodat het gemiddelde zal neigen naar
0 μV: de ruis middelt weg. Maar met schokken zal
De zogenoemde late responsen richten zich op het gemiddelde naar 2 μV neigen, op het moment dat
proximale zenuwsegmenten waar het gewone gelei- de cortex reageert op de schokken: het signaal blijft.
dingsonderzoek geen informatie over geeft, omdat de Middeling maakt daarmee de activiteit zichtbaar die
zenuwen daar te diep liggen om door de huid heen op een vast tijdstip na de stimulus optreedt. De gol-
gestimuleerd te kunnen worden. De ‘H-reflex’ betreft ven van de SSEP worden benoemd naar de polari-
dezelfde reflexbaan als een achillespeesreflex, en de teit (‘N’ voor negatief en ‘P’ voor positief) en naar de
F-golf betreft geleiding in een motorisch axon, zowel gemiddelde tijd na de schok. De primaire sensibele
heen naar de voorhoorncel als weer terug naar de schors genereert gemiddeld 20 ms na een schok aan
spier. Deze test maakt daarmee gebruik van een niet- de n. medianus in de pols negatieve activiteit, de
fysiologische geleidingsweg. ‘N20-top’.

Strategie en belasting Overige evoked potentials


Elke vraagstelling vergt een specifieke combinatie van Het visuele systeem kan geprikkeld worden met licht-
deelonderzoeken: bij een carpaletunnelsyndroom is flitsen of schaakbordpatronen waarbij de lichte vak-
naaldonderzoek overbodig, terwijl men bij een myo- ken telkens donker worden en andersom. Door aan
sitis juist geleidingsonderzoek achterwege kan laten. beide zijden van het achterhoofd de ‘visual evoked
De diagnostische opbrengst wisselt eveneens sterk potential’ (VEP) af te leiden, en bovendien gebruik te
 NE U R O L O G I E

A
B
C

s EJTUBMFTUJNVMBUJF
n HFSJOHWFSTDIJMJOBBOLPNTUUJKE EJTQFSTJF)

A
B
C

s QSPYJNBMFTUJNVMBUJF
n HSPUFSWFSTDIJMJOBBOLPNTUUJKE

'JHVVS 'ZTJPMPHJFWBO[FOVXHFMFJEJOH)JFSCFTUBBUFFO[FOVXVJUTMFDIUTESJFNPUPSVOJUT JOIFUFDIUHBBUIFUPNIPOEFSEFO %F


WFSTDIJMMFOEF[FOVXWF[FMTIFCCFOJFUTWFSTDIJMMFOEFHFMFJEJOHTTOFMIFEFO#JKEJTUBMFTUJNVMBUJFLPNFOEFJNQVMTFOOPHCJKOBUFHFMJKL
BBO NBBSCJKQSPYJNBMFTUJNVMBUJFJTIFUWFSTDIJMJOBBOLPNTUUJKEHSPUFS%JUXPSEUEJTQFSTJFHFOPFNE'JHVVSUPPOUEFHFWPMHFOWPPS
EF$."1T

distaal proximaal 1 proximaal 2


(gezond) (demyelinisatie)

'JHVVS 1BUIP GZTJPMPHJFWBO[FOVXHFMFJEJOH)JFSXPSEFOTMFDIUTBDIUNPUPSVOJUTHFUPPOE#JKEJTUBMFTUJNVMBUJFWBMMFOEFQPUFOUJ


BMFOWBOEFBDIUNPUPSJTDIFFFOIFEFOOPHWSJKXFMTBNFO XBUFFO$."1 HFUFLFOEBMTHFNJEEFMEF SPPE PQMFWFSUNFUFFOCFQBBMEF
BNQMJUVEFFOEVVS1SPYJNBMFTUJNVMBUJFWBOFFOHF[POEF[FOVX QSPYJNBBM MFWFSUFOJHFTQSFJEJOHJOBBOLPNTUUJKEPQ [PEBUEF$."1
FFOXBUMBHFSFBNQMJUVEFIFFGUFOFFOXBUMBOHFSFEVVS%FMBBUTUFLPMPN QSPYJNBBM UPPOUFFOBBOUBMNPHFMJKLIFEFOWBOFFO[FOVX
CJKFFOEFNZFMJOJTFSFOEFQPMZOFVSPQBUIJFWBOFOLFMFNPUPSJTDIFFFOIFEFOXPSEUEFJNQVMTHFCMPLLFFSE FOWBOEFSFTUFSFOEFJTEFTOFM
IFJEFSHWFSTDIJMMFOE%F$."1UPPOUFFOMBBUCFHJO FFOUPFHFOPNFOEJTQFSTJF FFOMBHFBNQMJUVEFFOFFOWFSCSPLLFMEFWPSN
APPEND IX A AANVU L L END OND ERZOEK 

maken van afzonderlijke stimulatie per oog, kan een het gehoor nauwelijks op een andere manier te on-
geleidingsstoornis in de n. opticus vastgesteld wor- derzoeken is.
den. Kortdurende geluiden via een koptelefoon leve-
ren een ‘brainstem auditory evoked potential’ (BAEP) 4 -6.#"-&16/$5*&
op, waarvan de vijf toppen geleiding in de n. vestibu- Om liquor te kunnen afnemen, moet een naald in de
locochlearis en de hersenstam weergeven. Een van de subarachnoïdale ruimte gebracht worden (tabel 2).
toepassingen is gehooronderzoek bij baby’s, bij wie Het ruggenmerg bij volwassenen eindigt normaliter
ter hoogte van de wervel Th12 of L1 (zie figuur 15.3).
'JHVVS 5FDIOJFLWPPSIFUNFUFOWBOEF44&1 Daarom wordt een lumbale punctie (LP) meestal uitge-
voerd tussen de processi spinosi van de wervels L4 en L5
afleid-elektroden of lager, waar de subarachnoïdale ruimte slechts gevuld
t.p.v. sensibele cortex
is met liquor en de zenuwwortels van de cauda equina.
De zenuwwortels liggen betrekkelijk los in de liquor en
kunnen niet beschadigd raken door de punctienaald.
De patiënt moet voor de punctie in zijligging liggen of
voorovergebogen op een onderzoekbank zitten.
Vóór het afnemen van liquor is het soms belang-
rijk om de druk te meten. De patiënt moet hiervoor
in zijligging gepuncteerd worden. Men bevestigt een
slangetje aan de naald dat men verticaal houdt en
waarin de liquor opstijgt; de hoogte van de liquor-
afleid-elektroden kolom in het slangetje is de liquordruk (in cmH2O).
t.p.v. plexus en cervicale
ruggenmerg Daarna wordt liquor voor onderzoek afgenomen.
Behalve enkele dagen hoofdpijn (door liquor-
hypotensie; zie paragraaf 32.4) heeft een LP vrijwel
geen risico’s of bijwerkingen. Een LP kan echter wel
gevaarlijk zijn bij verplaatsing van intracraniële struc-
turen en bij een tumor of abces in het hoger gelegen
deel van het wervelkanaal. Door afnemen van liquor
kan dan een drukgradiënt ontstaan die kan leiden tot
stimulatie-elektrode verdere verplaatsing van weefsel, met toegenomen
t.p.v. n. medianus
uitval van de hersenen of het ruggenmerg als gevolg
(zie voor inklemming paragraaf 19.1.4).

Tabel 2 Indicaties en contra-indicaties voor een lumbale punctie

belangrijkste indicaties t meningitis


t radiculitis (neuroborreliose)
t meningeale metastasering van maligniteiten
t syndroom van Guillain-Barré
t idiopathische intracraniële hypertensie
t multiple sclerose
t toediening van cytostatica
contra-indicaties t intracraniële ruimte-innemende processen
t compressie van het ruggenmerg
t verhoogde bloedingsneiging
t lokale infectie van de huid op de rug
Appendix B Begrippenlijst

abasie niet kunnen lopen


abulie sterke vermindering of het ontbreken van spontane spraak en beweging bij
normaal bewustzijn
afasie stoornis in het spreken en in het begrijpen van wat door anderen gezegd
wordt door het onvermogen taal te hanteren, veroorzaakt door hersen-
letsel
agnosie stoornis in het herkennen of interpreteren van visuele, auditieve of tactiele
waarnemingen (respectievelijk visuele, auditieve of tactiele agnosie), ver-
oorzaakt door hersenletsel
agrafie stoornis in het schrijven door het onvermogen taal te hanteren, veroorzaakt
door hersenletsel
akinesie niet kunnen starten en uitvoeren van bewegingen
alexie stoornis in het lezen door het onvermogen taal te hanteren, veroorzaakt
door hersenletsel
amnesie geheugenstoornis
amnestisch syndroom geheugenstoornis die niet gepaard gaat met andere cognitieve stoornissen
anesthesie gevoelloosheid van een deel van de huid
anhedonie niet (kunnen) ervaren van plezier of geluk
anhidrose ontbreken van zweetsecretie
anosmie niet kunnen ruiken
anosognosie niet bij zichzelf herkennen van een stoornis, in het bijzonder van een half-
zijdige verlamming (meestal links)
apraxie onvermogen tot doelmatig handelen dat niet wordt veroorzaakt door
krachtsverlies of ataxie, of door stoornissen in perceptie, aandacht of taalbe-
grip
aprosodie ontbreken van melodie en intonatie in de spraak
astasie niet kunnen staan
astereognosie niet op de tast kunnen herkennen van een voorwerp bij intacte primaire
sensibele kwaliteiten
asterixis negatieve myoclonus, waarbij de spiertonus plotseling kortdurend wegvalt
ataxie ongecoördineerde bewegingen zich uitend in hyper- en hypometrie, een
tremor die toeneemt bij doelgerichte bewegingen, en een breed gangspoor
bij het lopen
basale cisternen de liquorruimten tussen de basis van de hersenen en de schedelbasis waarin
zich de cirkel van Willis bevindt en het eerste deel van de a. cerebri media
en van de a. cerebri anterior
blikparese onvermogen de ogen geconjugeerd in een bepaalde richting te bewegen
bomberen bol staan en gespannen aanvoelen (van de fontanel)
bradyfrenie traag denken
bradykinesie traag uitvoeren van een beweging
chorea continue ongewilde bewegingen over het gehele lichaam, vooral distaal

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
APPEND IX B BEGRIPPENL IJST 

circumlocutie breedsprakige en vage manier van spreken die kan voorkomen bij patiënten
met woordvindstoornissen
clonus door een spierrekkingsreflex ontstane langdurig repeterende spiercontractie
cognitie algemene term voor de zogenoemde kennende cerebrale functies, zoals
aandacht, geheugen, gebruik van taal, ruimtelijke oriëntatie
coma sterk gedaald bewustzijn waarbij op aanspreken geen motorische opdrach-
ten worden uitgevoerd en bij pijnprikkels de ogen niet worden geopend en
geen woorden worden geuit
contralateraal aan de andere kant (dan de laesie); ipsilateraal: aan dezelfde kant (als de
laesie)
craniosynostose voortijdige vergroeiing van schedelnaden, waardoor misvorming van de
schedel ontstaat
craniotomie algemene term voor een operatie waarbij een deel van de hersenschedel
wordt uitgezaagd (bijvoorbeeld voor het verwijderen van een tumor of het
clippen van een aneurysma)
dementie verworven combinatie van geheugenstoornissen en andere cognitieve
stoornissen of gedragsveranderingen bij helder bewustzijn, die leidt tot be-
perkingen in het dagelijks leven
dermatoom huidgebied waarin sensoren liggen die informatie via één wortel naar het
centrale zenuwstelsel sturen (vergelijk myotoom)
diplopie dubbelzien
discectomie operatie waarbij (een deel van) de nucleus pulposus van een tussenwervel-
schijf verwijderd wordt
discotomie operatie waarbij (een deel van) de nucleus pulposus van een tussenwervel-
schijf verwijderd wordt
dysartrie stoornis in de spraak (stemgeving en articulatie) door een aandoening van
een van de motorische systemen die de tong en de spieren van keel en
mond besturen
dysdiadochokinese niet goed kunnen uitvoeren van snelle, alternerende bewegingen van de
handen
dysesthesie onaangename sensatie bij aanraking van een huidgebied
dysfagie slikstoornis
dyskinesie verzamelnaam voor ongewilde overtollige bewegingen (chorea en dystonie)
dysmetrie te kort afgemeten of juist doorschietende doelgerichte beweging (respectie-
velijk hypo- en hypermetrie; bij ataxie)
dystonie ongelijkmatig verdeelde verhoogde spiertonus, waardoor een abnormale
beweging of stand ontstaat
echolalie automatisch herhalen van woorden of zinnen van anderen
echopraxie automatisch herhalen van handelingen van anderen
encefalopathie, diffuse algemene term voor een globale verminderde hersenfunctie gekarakteri-
seerd door een gestoorde aandacht en inprenting, desoriëntatie en slaperig-
heid; vooral bij metabole stoornissen en intoxicaties
extinctiefenomeen van gelijktijdig bilateraal toegediende stimuli (aanraking, visuele stimulus)
op overeenkomstige plaatsen van het lichaam of in de twee temporale ge-
zichtvelden wordt slechts de stimulus aan de niet-aangedane kant waarge-
nomen (respectievelijk tactiel en visueel extinctiefenomeen); bij aanbieden
van een stimulus aan één kant wordt deze wel waargenomen; vorm van
verwaarlozing (zie aldaar)
extrapiramidale verschijnselen verzamelnaam voor verschijnselen (o.a. hypokinesie, bradykinesie, rigidi-
teit, hyperkinesie, tremor) die gezien worden bij aandoeningen van de ba-
sale kernen, ofwel – in oudere terminologie – het extrapiramidale systeem
 NE U R O L O G I E

fasciculaties spontane kortdurende contracties van groepjes spiervezels, zichtbaar als


rimpelingen van de huid
fundoscopie met een oogspiegel inspecteren van de oogfundus
hemianopsie halfzijdige gezichtsvelduitval (homoniem: van elk oog de rechter- of linker-
helft; bitemporaal: van elk oog de temporale helft; monoculair: halfzijdige
gezichtsvelduitval van één oog; altitudinaal: bovenste of onderste helft van
één oog of van beide ogen)
hemiballisme halfzijdige, onregelmatig, plotseling optredende grove ongewilde bewegin-
gen van de extremiteiten
hemiparese verlamming van één lichaamshelft; bij volledige uitval worden de termen
hemiPARALYSE of hemiPLEGIE gebruikt
hersendood volledige en onherstelbare uitval van alle functies van hersenen en her-
senstam, waarbij de patiënt kunstmatig beademd wordt, en het hart en de
bloeddrukregulatie autonoom functioneren
houdingsreflexen reflexmatig optredende bewegingen van romp en ledematen om een drei-
gende val te voorkomen en het lichaam daarbij op te vangen
houdingstremor tremor die zich vooral manifesteert als de armen of benen in een bepaalde
stand gehouden worden (in tegenstelling tot rust of het maken van een
beweging)
hyperhidrose versterkte zweetsecretie
hyperkinesie optreden van snelle, ongewilde bewegingen, zoals chorea
hypermetrie doorschieten van een gerichte beweging
hyperpathie versterkt, onaangenaam gevoel bij aanraking van een huidgebied
hypesthesie verminderd gevoel bij aanraking van een huidgebied
hypohidrose verminderde zweetsecretie
hypokinesie verminderd voorkomen en vertraagde start van spontane bewegingen
hypometrie te vroeg ophouden van een gerichte beweging
innervatiegebied van een wortel: (1) het huidgebied vanwaar de sensibele vezels via de be-
treffende wortel naar het ruggenmerg lopen (ook dermatoom genoemd);
(2) de spieren die door de motorische vezels van een wortel geïnnerveerd
worden; van een zenuw: (1) het huidgebied vanwaar de sensibele vezels via
de betreffende zenuw naar het ruggenmerg lopen; (2) de spieren die door
de motorische vezels van een wortel geïnnerveerd worden
intentietremor tremor die ontstaat bij het maken van een doelgerichte beweging
ipsilateraal aan dezelfde kant (als de laesie); contralateraal: aan de andere kant (dan de
laesie)
kataplexie plotseling optredend, kortdurend bilateraal verlies van spiertonus met een
behouden bewustzijn, uitgelokt door emoties, met name lachen
laminectomie operatie waarbij (een deel van) een of meer wervelbogen worden verwijderd
Lhermitte, symptoom van stroomgevoel langs de wervelkolom naar de benen en soms armen bij voor-
overbuigen van het hoofd ten gevolge van pathologie van het cervicale rug-
genmerg
locked-in-toestand toestand waarin, bij behouden bewustzijn, door paralyse van de extremitei-
ten, het gelaat en de spraakmusculatuur geen gebruikelijke communicatie
mogelijk is; vaak is wel communicatie mogelijk via oogbewegingen
meningisme meningeale prikkelingsverschijnselen die niet veroorzaakt worden door
een meningitis
mononeuropathie aandoening van een enkele perifere zenuw
mononeuropathie, multipele aandoening van meerdere perifere zenuwen
monoparese verlamming van één arm of been; bij volledige paresen worden de termen
monoPARALYSE of monoPLEGIE gebruikt
APPEND IX B BEGRIPPENL IJST 

myotonie vertraagde relaxatie na het aanspannen van een spier


myotoom de spieren die geïnnerveerd worden door één wortel (vergelijk derma-
toom)
nystagmus onwillekeurige ritmische heen-en-weerbeweging of torsiebeweging van de
ogen
obscuraties seconden durende blindheid van beide ogen bij stuwingspapillen, vaak uit-
gelokt door opkomen uit bukkende houding
opisthotonus ongewilde extensiehouding van de nek
oscillopsie ervaring van bewegende beelden bij onwillekeurige spontane oogbewegin-
gen, zoals nystagmus
palilalie steeds herhalen van woorden of lettergrepen
parafasie versprekingen of verbasteringen van woorden bij afasie
paralyse zie parese
paraparese verlamming van beide benen; bij volledige paresen worden de termen para-
PARALYSE of paraPLEGIE gebruikt
parasomnie verzamelterm voor verschillende gedragsstoornissen tijdens de slaap, zoals
slaapwandelen, praten, nachtmerries, tandenknarsen en bewegingsonrust
paratonie toenemende weerstand tegen elke poging een extremiteit te bewegen, die
lijkt op actief verzet van de patiënt
parese verlamming of spierzwakte, variërend van licht tot zeer ernstig; voor vol-
ledige paresen worden de termen PARALYSE en -PLEGIE gebruikt
parosmie vreemde reukgewaarwordingen
perseveratie steeds weer herhalen (van een handeling of een antwoord)
pleiocytose toename van het aantal witte bloedcellen in de liquor cerebrospinalis
polyneuropathie gegeneraliseerde aandoening van perifere zenuwen
positietremor tremor die zich vooral manifesteert als de armen of benen in een bepaalde
stand gehouden worden (in tegenstelling tot rust of het maken van een
beweging)
postictaal na een epileptisch insult (postictale verwardheid, postictale parese)
prosopagnosie niet kunnen herkennen van gezichten bij intacte andere visuele capaciteiten
ptosis afhangen van het bovenooglid
rigiditeit verhoogde weerstand bij passief bewegen van een arm of been die niet toe-
neemt door sneller bewegen en die gelijkmatig verdeeld is over extensoren
en flexoren
rusttremor tremor die in rust aanwezig is en bij actie verdwijnt of sterk vermindert
saccaden snelle, sprongsgewijze geconjugeerde oogbewegingen (fixatiebewegingen)
scotoom defect in het gezichtsveld
sensibiliteit, gnostische bewegings-, positie-, vibratie- en discriminatiezin
sensibiliteit, vitale pijn-, temperatuurs-, en aanrakings- of tastzin
sensibiliteitsstoornis, alternerende sensibele stoornis aan één kant van het gelaat en aan de ander kant van het
lichaam
sensibiliteitsstoornis, gedissocieerde stoornis van de vitale sensibiliteit maar niet van de gnostische, of andersom
somnolent slaperig
spasticiteit verhoogde weerstand bij passief bewegen van een arm of been die toeneemt
bij sneller bewegen en die niet gelijkmatig verdeeld is over extensoren; in
de armen is de weerstand in de flexoren het hoogst, in de benen in de ex-
tensoren
spierkramp spontane pijnlijke spiercontractie
syncope kortdurende bewusteloosheid (hooguit minuten), die vanzelf weer overgaat,
en die veroorzaakt wordt doordat de bloedsomloop tijdelijk te gering is om
de hersenen van voldoende bloed te voorzien
 NE U R O L O G I E

tandradfenomeen schokkerige, ritmische, voelbare beweging bij passief bewegen, bijvoor-


beeld van de hand in de pols of van de onderarm in de elleboog
thalamussyndroom spontane pijn of ongewoon pijnlijke reacties op eenvoudige, onder normale
omstandigheden niet pijnlijke stimuli, zoals aanraking of het strijken van
de wind over de huid, contralateraal aan een thalamuslaesie
tic snelle stereotiepe contracties in een spier of spiergroep
titubatie tremor van het hoofd (‘ja’ knikken of ‘nee’ schudden)
tremor contracties van elkaar antagonerende spieren in een regelmatig ritme
utilisatiegedrag het automatisch, zonder bedoeling of plan gebruiken van voorwerpen die
toevallig in de omgeving worden aangetroffen bij patiënten met laesies van
de frontaalkwabben
vegetatieve toestand toestand van bewusteloosheid waarbij de patiënt spontaan de ogen opent en
knippert, maar niet fixeert met de ogen, geen gerichte spontane motoriek
vertoont en geen woorden uit
ventriculostomie operatie waarbij een opening gemaakt wordt van het derde ventrikel naar de
subarachnoïdale ruimte
verwaarlozing (Eng. NEGLECT) verminderde aandacht voor één lichaamshelft of voor één
helft van de visuele wereld (meestal links)
Register

aandacht 174 angstaanvallen 53 axonopraxie 383 Brudzinski, teken van 74,


aangezichtspijn, atypische anhidrose 167 axonotmesis 383 278
331 anosmie 140 brughoektumor 246
absence-epilepsie van de anterieure discectomie 341 barbituraten 419 bulbaire verschijnselen 56
kinderleeftijd 301 anterieure ischemische basale kernen 124
absences 295 opticusneuropathie 46, basilaristrombose 191 café-au-laitvlekken 436
acetylcholinesteraserem- 422 battle sign 73, 226 canalithiasis 427
mers 313 anterior cord syndrome Bechterew, ziekte van 344 cardiale syncope 166
acromegalie 246 236 Becker, ziekte van 369 caroticocaverneuze fistel
acusticusneurinoom 246 anticipatie 368 beenpijn, atypische 335 424
acuut-symptomatische anti-epileptica 305 belle indifférence 444 carotisstroomgebied 40
aanval 297, 305 apraxie 179 benigne (niet-familiaire) carotissysteem 198
Adams-Stokes-aanvallen 89 aprosodie 173, 180 neonatale convulsies 301 carpaletunnelsyndroom
ademhalingstypen bij aquaductstenose 396 benigne familiaire neona- 385
coma 73 aquaporine-4 354 tale convulsies 301 caudasyndroom 24, 335,
ademregulatiecentra, Arnold-Chiari-II- benigne kinderepilepsie 340
aandoeningen 403 malformatie 432 met centrotemporale centraal motorisch neuron
Adie, syndroom van 426 Arnold-Chiari- pieken 299 120
Advanced Trauma Life malformaties 345 benigne paroxismale posi- centraal myelumsyndroom
Support (ATLS) 72 arteriitis temporalis 423 tieduizeligheid 52, 427 236
afasie 40, 58, 176 arterioveneuze malforma- benigne seksuele/inspan- centraal scotoom 142
typen 60 ties, spinale 221 ningsgebonden hoofd- centrale apneu 403
affectieve functies 172 ascending arousal system pijn 94 centrale paresen 20, 121,
afferent pupildefect 148 186 benzodiazepinen 419 123
agrafie 58, 176 ascensus medullae 133 bestralingsreacties 255 centrale pontiene myelino-
akinesie 31 astereognosie 136 bewegingsstoornissen 125 lyse 414
alcoholintoxicatie 53, 414 asterixis 33 hyperkinetische 259 cerebellair syndroom
alcoholische cerebellaire astrocytomen 247 hypokinetische 259 oorzaken 274
degeneratie 414 astrocytoom bewustzijn, inhoud 185 cerebellaire ataxie 31
alcoholische myopathie 414 spinaal 252 bewustzijn, niveau 185 cerebellaire bloedingen 209
alcoholonthoudingsdelier atactische ademhaling 73 blefarospasme 272 cerebellaire tremor 32
67 ataxie 31, 124, 127 blikparesen 146 cerebellum 123
alexie 58, 176 atone aanvallen 295 blikparese, verticale 34 cerebral salt wasting 169
zonder agrafie 172 aura 296 blindheid cerebrale autoregulatie
Alzheimer, ziekte van 310 aura bij migraine 323 corticale 142 201, 217
amaurosis fugax 41, 45, 421 autonome disregulatie 229 bloed-hersenbarrière 392 cerebrale parese 111
amfetaminen 419 autonome dysreflexie 240 bloodpatch 398 cerebrale sinustrombose
amnesie 175 autonoom falen 164 bottom shuffling 109 219
amyloïdangiopathie 210 autoregulatie botulinetoxine 360 cervicale dystonie 272
amyotrofische lateraalscle- cerebrale 201, 217 bradykinesie 31 cervicale spondylotische
rose 358 autosomaal dominante breath holding spells 87 myelopathie 336
amyotrofische schouder- cerebellaire ataxieën 273 brilhematoom 225 chemosis 425
neuralgie 389 axonale degeneratie 376 bromocriptine 246 Cheyne-Stokes-ademhaling
anencefalie 431 axonale polyneuropathieën Brown-Séquard, syndroom 73
angiofibromen 438 375 van 236 cholinesteraseremmers 313

A. Hijdra et al. (red.), Neurologie, DOI 10.1007/978-90-368-1189-7, © 2016 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media
 NE U R O L O G I E

chorea 32, 266 Creutzfeldt-Jakob, ziekte dubbelzijdig spastisch evenwichtsstoornis 50


chronische dagelijkse of van 317 looppatroon 30 extinctie
frequente hoofdpijn critical-illness-myopathie duizeligheid 50 visuele 142
328 378 dunnevezelpolyneuropa- extinctiefenomeen 136
chronische idiopathische critical-illness-polyneuro- thie 382 extrapiramidaal systeem
axonale polyneuropathie pathie 379 dwarslaesie 23, 336 124
383 cryptokokkenmeningitis complete 237 extrapiramidale ziekten
chronische inflammatoire 290 partiële 236 259
demyeliniserende poly- cupulolithiasis 427 dying back-fenomeen
neuropathie 381 Cushing, syndroom van 379 falx cerebri 190
chronische progressieve 246 dysartrie 56, 57, 176 fasciculaties 118, 449
externe oftalmoplegie dysdiadochokinese 127 fatal familial insomnia
426 deep brain stimulation 265 dysesthesie 134 318
Churg-Strauss, syndroom déjà-vécu-fenomeen 296 dysmetrie 31 fenomeen van de onder-
van 378 déjà-vu-fenomeen 296 dystone bewegingen 33 gaande zon 393
circumductie 30, 122 delier 62, 189 dystonie 33, 271 fingolimod 353
clusterhoofdpijn 326 delirium tremens 415 van de hand 272 flikkerscotoom 323
cocaïne 419 dementie 309 acute, bij neurolepetica floppy infant 110
cognitieve functies 171 dementie met lewyli- 416 fluisterspraak 159
cognitieve gedragstherapie chaampjes 315 dystonie-plus-syndromen foetaal alcoholsyndroom
445 dementiesyndroom 62, 272 111, 304
cognitieve tics 269 309 fontanel 108
coma 190 demyeliniserende polyneu- ejaculatie 168 foramenvernauwing 103
comazuipen 414 ropathieën 375 elektromyografie 449 fragiele-X-syndroom 111
compound muscle action depersonalisatie 296 encefalomyelitis, acute freckling 436
potential 450 derealisatie 296 gedissemineerde 354 Friedreich, ziekte van 273
compressie perifere zenuw dermatoom 133 encephaloceles 431 frontaalsyndroom 178
41 Devic, syndroom van 353 endoscopische fenestratie frontotemporale contusie
conatieve functies 171 dexamethason 244 397 229
concentratie 174 diabetes insipidus 168 ependymoom 247 frontotemporale dementie
constructieve apraxie 181 diabetes mellitus 407 spinaal 252 316
continuous positive airway vaatlijden 408 ephaptische transmissie functionele aanvallen
pressure (CPAP) 403 diabetische amyotrofie 389 384 443
contrecoupletsel 224 diabetische plexopathie 101 epiduraal abces 344 functionele amnesie 66
contusiehaarden 224 diabetische polyneuropa- epiduraal hematoom 224 functionele bewegings-
contusio cervicalis thie 408 spinaal 221, 237 stoornissen 443
posterior 102 dialysedisequilibriumsyn- epilepsie 294 functionele gevoelsstoor-
contusio medullae 236 droom 410 temporale 65 nissen 442
conversiestoornis 441 diepe slaap 186 -chirurgie 307 functionele loopstoornis-
convulsie 293 diffuse axonale schade 224 etiologische classificatie sen 442
convulsieve aanvallen 294 diplopie 145 299 functionele parese 442
corneareflex 148, 159 disconnectie 172 medicamenteuze behan- fundoscopie 156
onderzoek van de 159 dissectie van de a. vertebra- deling 306 fysiologische tremor 32
cortical spreading lis 102 epilepsiesyndromen 294,
depression 324 donderslaghoofdpijn 94 449 gammahydroxyboterzuur
corticale dementie 309 dopa-responsieve dystonie classificatie 299 419
corticale dementiesyndro- 273 gegeneraliseerde 301 gecombineerde streng-
men 64 Down, syndroom van 111 lokalisatiegebonden ziekte 413
corticale dysplasie 435 dribbelen 31 299 gedissocieerde sensibili-
corticale venentrombose dronkenmansgang 31, 124 epileptiforme activiteit teitsstoornis 133
219 droomslaap 186 303 gedragsneurologisch
corticobasaal syndroom dropping hand 386 epileptisch insult 293 onderzoek 181
266 drukneuropathie 384 epileptische aanval 293 gegeneraliseerd tonisch
corticografie 449 dubbelbeelden 157 episodisch geheugen 175 insult 295
coup-letsel 224 dubbelzien Epley-manoeuvre 427 gegeneraliseerd tonisch-
craniofaryngeoom 247 binoculair 424 erectie 168 klonisch insult 295
craniosynostose 108, 436 monoculair 424 essentiële tremor 32, 270 geheugen 174
3&(*45&3  461

gekkekoeienziekte 317 hernia nuclei pulposi 339 hyperventilatietest 39 kanteltafelonderzoek 89


gelegenheidsinsult 297, herpes zoster 101, 288 hypesthesie 133 kataplexie 84, 404
305 ophthalmicus 424 hypocretine 84, 404 Kernig, teken van 74, 108,
geleidingsblokkades 377 herpessimplexvirusencefa- hypofysetumor 245 278
geleidingsdoofheid 153 litis 284 hypoglycemia unawareness ketogeen dieet 307
Gerstmann-Sträussler- hersenabces 282 407 kiepproef 51
Scheinker, ziekte van hersenbloeding 209 hypoglykemie 407 kindercontusie 229
318 hersencirculatie hypokinesie 31 klapvoet 30
gezichtsvelddefect 45, 142 collateralen 202 hypokinetisch-rigide syn- kledingapraxie 178
gezichtsveldonderzoek 156 hersendood 191 droom 416 klinisch geïsoleerd syn-
Gilles de la Tourette, ziekte hersenen differentiële diagnose droom 348
van 269 bloedvoorziening 198 261 knipperreflex 110
glabellareflex 110 veneuze systeem 218 hypomelanotische vlekken kokerzien 443
Glasgow Coma Schaal herseninfarct 197 438 koortsconvulsies 297, 305
190, 192 chirurgische decom- hypometrie 31 Korsakov, syndroom van
glatirameeracetaat 353 pressie 206 hypothyreoïdie 409 412
glioblastoom 247 typen 203 hypoventilatie bij neuro- kortetermijngeheugen 175
gliomen 247 hersenmetastasen 249 musculaire ziekten krokodillentranen 385
globale cerebrale ischemie hersenoedeem 403 Kugelberg-Welander,
215 cytotoxisch 201 hysterie 441 ziekte van 356
globale corticale netwerk diffuus 190 Kussmaul-ademhaling 73
voor het bewustzijn 186 vasogeen 201 idiopathische aangezichts-
glossopharyngeusneural- hersenschudding 227 verlamming 385 laagbewuste toestand 191,
gie 154 heterotopieën 435 idiopathische hypersomnie 232
gnostische sensibiliteit hippus pupillae 158 84, 405 laat-symptomatische
132 hiv-immuunreconstitutie- idiopathische intracraniële aanval 297
gordelroos 288 syndroom 291 hypertensie 398 lagerugpijn, aspecifieke
Graves, orbitopathie van hoesthoofdpijn 94 IgG-index 349 337
425 hoestsyncope 87 illusies 180 Lambert-Eaton, myastheen
grijpreflex 108 holoprosencefalie 435 immuundeficiëntie syndroom 363
Guillain-Barré, syndroom hoofdpijn infecties bij 289 Landau, reflex van 108
van 191, 376 inspanningsgebonden impressiefractuur 224 langetermijngeheugen 175
94, 330 inconsistenties 444 large vessel disease 205
halfzijdig spastisch loop- hoofdpijn bij hoesten 345 inklemming 190 Lasègue, proef van 99
patroon 30 Hoover, teken van 442 inprentingsvermogen 175 late posttraumatische
hamartomen 438 Horner, syndroom van 147 insomnie 83, 402 epilepsie 232
hanentred 30 houdingsreflexen 126 instelnystagmus 157 lateralisatie 173
hartritmestoornissen 53, houdingstremor 34 instrumentele functies leptomeningeale metasta-
88 Huntington, ziekte van 173 sen 101, 252
Hashimoto-encefalopathie 267 intentietremor 31, 34 lewy body-dementie 315
409 hydrocefalus 393 interferon 352 lewylichaampjes 262
head lag 108 acute 190 interictaal EEG 447 Lhermitte, verschijnsel
hemangioblastoom 247 ex vacuo 393 internucleaire oftalmople- van 348
hematotympanum 225 gecompenseerde 396 gie 147 libidoverlies 168
hematotypanum 73 hyperacusis 150 intoxicaties 380 limbische encefalitis 304
hemianopsie 40 hyperesthetisch-emotio- intracerebrale bloedingen lineaire schedelfractuur
bitemporale 142 neel syndroom 180 209 224
homonieme 142 hyperglykemie 408 intracraniële druk 392 liquor cerebrospinalis 391
hemiballisme 32 hyperhidrose 167 intra-uteriene CMV- liquordrainage 396
hemicrania continua 329 hypermetrie 31 infectie 304 liquordruk 392
hemifaciale spasmen 150 hyperpathie 134 ischemische penumbra liquorhypotensie 398
hepatische encefalopathie hypertensieve encefalopa- 203 liquorlekkage 225
410 thie 217 liquorstroom 391, 393
hereditaire drukneuropa- hyperthyreoïdie 409 Jacksonian march 296 liquorsysteem, anatomie
thie 382 hyperventilatie 53 Janetta-operatie 331 392
hereditaire spastische hyperventilatieprovocatie- juveniele myoclonusepilep- Lisch-noduli 436
paraparese 274 proef 51 sie 302 lissencefalie 433
 NE U R O L O G I E

locked-in-toestand 191 mononeuropathie 21, 24, nervus-vagusstimulatie ongewilde bewegingen 31


looppatroon 383 307 on-off-perioden 264
atactisch 30 moro-reflex 109 neuralebuisdefecten 431 ontremming 178
bij distale spierzwakte motor unit 117 neuralgie van de n. glos- onttrekkingsinsulten 415
30 motorische eindplaat 117 sopharyngeus 154 ontwikkelingsmijlpalen
bij proximale spier- motorische systemen 115 neuralgische amyotrofie 105
zwakte 30 motorneuronziekten 356 389 oogspierparesen 145
hypokinetisch-rigide 31 multipele mononeuropa- neuritis opiaten 419
lower body parkinsonism thie 21, 25 optica 46, 423 opisthotonus 108
266 multiple sclerose 423 retrobulbaris 423 oprichtreflexen 108
lucide interval 229 klinisch geïsoleerd vestibularis 53, 427 opticusatrofie 424
lumbale punctie 453 syndroom 348 neuroborreliose 101, 286 opticusfenestratie 398
primair progressieve neurocutane syndromen opticusglioom 437
macrocefalie 436 348 436 opticusneuropathie
maligne hyperthermie relapsing-remitting 347 neurodegeneratieve aan- anterieure ischemische
418 secundair progressieve doeningen 34, 260 422
maligne neuroleptica- 347 neuro-endocrien systeem inflammatoire 423
syndroom 418 multiple sensory deficit 168 optokinetische nystagmus
malingering 444 53 neurofibromatose 150
mandibulair repositieap- multisysteematrofie 265 type 1 254, 436 orthostatische hypotensie
paraat 403 mutisme 176 type 2 246 87, 165, 169
mannitol 233 myasthenia gravis 360 neurofibroom 254, 437 oscillopsie 150
mechanoreceptoren 132 myelopathie 336 neurogene claudicatio ouderdomsmiosis 158
medicatieafhankelijke myoclonus 33 intermittens 336
hoofdpijn 328 myoclonusdystonie 272 neurologische bijwerkin- Panayiotopoulos,
medulloblastoom 249 myoklonie 33, 295 gen geneesmiddelen syndroom van 299
megalencefalie 436 myopathie 418 417 pancoast-tumor 254
memantine 313 myotone dystrofie 368 neuromusculaire synaps panhypopituïtarisme 245
Ménière, ziekte van 52, myotonie 119, 368 117, 360 papilatrofie 156
427 neuromyelitis optica 353 papillitis 46
meningeoom 245 narcolepsie 84, 187, 403 neuronavigatie 243 papiloedeem 75, 156
spinaal 252 nasale regurgitatie 56 neuroom 384 parachutereactie 109
meningitis natalizumab 353 neuropathie van Charco- paralyse van Bell 385
bacteriële 278 negatieve myoclonus 33 Marie-Tooth 381 paralysie des amoureux
carcinomatosa 252 nekpijn, aspecifieke 337 neuropraxie 383 386
meningeale prikkeling nekstijfheid 74, 278 neuropsychologisch onder- paraneoplastisch
bij 278 neonatale myasthenia zoek 181, 311 syndroom 256
tuberculeuze 281 gravis 363 neurosyfilis 285 parasomnie 83, 406
virale 281 nervus neurotmesis 384 parasympathisch zenuw-
meningoceles 432 abducens, aandoeningen neurotoxiciteit van chemo- stelsel 162
meralgia paraesthetica van de 424 therapeutica 255 paresthesieën 134
102, 387 accessorius 154 nociceptoren 131 Parinaud, syndroom van
mesiale temporale sclerose facialis 149 non-convulsieve aanvallen 147, 393
300 femoralisneuropathie 294 Parkinson, ziekte van
metastasen 408 non-convulsieve status 260
leptomeningeale 252 glossopharyngeus 153 epilepticus 449 diagnostische criteria
spinale epidurale 251 hypoglossus 155 normal pressure hydro- 262
wervel- 251 oculomotorius, aandoe- cephalus 397 parkinsonismen 265
microcefalie 436 ningen van de nystagmus 150 ParkinsonNet 265
migraine 46, 52, 321 424 parosmie 140
met hersenstamaura 323 olfactorius 139 obscuraties 47, 398 paroxismale hemicrania
migraineaura zonder opticus 140 obstructief slaapapneu- 327
hoofdpijn 323 trigeminus 148 syndroom (OSAS) 83, partiële aanval met
Miller Fisher, syndroom trochlearis, aandoe- 403 secundaire generalisatie
van 377, 426 ningen van de 424 obstructieve apneu 402 296
Mini Mental State Exami- vagus 153 oligodendrogliomen 247 partiële aanvallen 294,
nation (MMSE) 181 vestibulocochlearis 150 ommayareservoir 244 295
3&(*45&3  463

pendelnystagmus 152 primair progressieve afasie retropulsie 261 small vessel disease 205
perceptiedoofheid 153, 317 reukverlies 232 Snellenkaart 156
426 primair progressieve MS reumatoïde artritis 344, snoutreflex 110
perifere motorische neuro- 348 381 somatosensibiliteit 131
nen 116 primaire dystonie 272 rigiditeit 125 spanningshoofdpijn 329
perifere paresen 20, 121, primaire gegeneraliseerde Rinne, proef van 159 spasticiteit 122
123 dystonie 272 rising epigastric sensation spierkramp 119, 418
perinatale asfyxie 111 primaire lateraalsclerose 296 spierrekkingsreflexen 117,
peroneusneuropathie 387 274 rootingreflex 110 122, 129
pilocytair astrocytoom prionproteïne 318 ruggenmerg spiertonus 121
247 prionziekten 317 bloedvoorziening 220 spina bifida 345, 432
piramidebaan 120 progressieve multifocale ruggenmerginfarct 221 spinale durale arteriove-
plexus brachialis 254 leuko-encefalopathie ruimtelijk inzicht 179 neuze fistel 221
tumoringroei 254 290 rusttremor 32, 34 spinale shock 237
plexus lumbosacralis 254 progressieve myoklonische spinale spieratrofie 356
tumoringroei 254 epilepsie 302 saccaden 144 spondylitis ankylopoetica
plexusbrachialisneuritis progressieve spinale spier- sacculaire aneurysmaís 344
389 atrofie 358 214 spondylodiscitis 101, 344
plexusneuropathie 388 progressieve supranucle- salaamkrampen 295 bacteriële 344
poliomyelitis 359 aire paralyse 266 Saturday night palsy 386, spondylolisthesis 337
polyarteriitis nodosa 378 progressive stroke 205 414 SREAT (steroïdresponsieve
polymicrogyrie 435 prolactinomen 245 scharen 30, 122 encefalopathie met auto-
polymyalgia rheumatica proptosis 425 schedelbasisfracturen 225 immuunthyreoïditis)
103 propulsie 261 schedelomtrek 107, 436 409
polyneuropathie 21, 25, prosopagnosie 179 schrijfkramp 272 stapreflex 108
418 pseudobulbaire verschijn- schwannoom 252, 254 status epilepticus 296,
bij diabetes 379 selen 58 spinaal 252 305
bij nierinsufficiëntie 380 pseudohallucinaties 179 vestibulair 246 stembandverlamming
bij paraproteïnemie 381 psoashematoom 101 secundair progressieve 159
bij schildklierstoornissen psychogeen 441 MS 347 steroïdresponsieve
380 psychomotorische ontwik- secundaire ziektewinst encefalopathie met auto-
door deficiënties 380 keling 105 444 immuunthyreoïditis
door een immunologi- psychose 63 segmentale demyelinisatie 304
sche stoornis 380 ptosis 146, 147, 426 376 stoornissen in ruimtelijk
polyneuropathie door pupillotonie 426 semantisch geheugen 175 inzicht 40
vasculitis 378 pupilreacties 148 semantische dementie 317 strabisme 145
polysomnografie 84 sensibiliteit stroke-unit 207
poppenkopfenomeen 150 radialisneuropathie 386 anterolateraal systeem Sturge-Weber, syndroom
postanoxische encefalopa- radiculair syndroom 97, 131 van 439
thie 215 335 dorsaal systeem 132 stuttering stroke 205
posterieure unilaterale radiotherapie 243 sensorische ataxie 31, 126, stuwingspapillen 393
microdiscectomie 341 Ramsay-Hunt, syndroom 136 subarachnoïdale bloeding
postmictiesyncope 87 van 385 sensorische neuronopathie 213
postpoliosyndroom 359 reflexepilepsie 302 379 spinale 221
postpunctionele hoofdpijn reflexmyoclonus 33 sensorische tics 269 subcorticale dementie
398 reflexsyncope 86, 165 serotoninesyndroom 418 309
posttraumatische amnesie relapsing-remitting MS shaken baby 225 subcorticale dementiesyn-
227 347 simulatie 444 dromen 64
preretinale bloedingen 75, relatief afferent pupildefect sinuscaroticussyndroom subduraal empyeem 282
214 159 88 subduraal hematoom 224
priapisme 168 REM sleep behavior disor- Sjögren, syndroom van sudden unexpected death
primair gegeneraliseerde der (RBD) 406 379, 381 in epilepsy patients
aanvallen 294 remslaap 186 slaapapneusyndroom 94, 308
primair intracerebraal restless legs syndrome 402 SUNA 328
lymfoom 249 (RLS) 83, 405 obstructief 83 SUNCT 328
primair intracerebrale retina-infarct 46, 421 slaapstadia 186 sunset-fenomeen 393
kiemceltumoren 249 retrograde amnesie 228 slikstoornissen 56 Sweet-procedure 331
 NE U R O L O G I E

swinging flashlight test toxoplasmose uremische encefalopathie vleugelen 30, 122


159 cerebrale 290 410 voetzoolreflex 122, 130
sympathisch zenuwstel- transient global amnesia utilisatiegedrag 178 volgbewegingen 144
sel 162 65 Von Hippel-Lindau, ziekte
syncope 164 transient ischemic attack vaardigheid 121 van 247
syndrome of inappropriate (TIA) 197 vaatlijden 408 voorhoorncellen 118
ADH secretion 168 transient loss of conscious- vaatmalformaties vroege posttraumatische
syndroom ness 164 cerebrale 210 insulten 229
paraneoplastisch 256 traumatisch hersenletsel variatie in slaapbehoefte 81
synkinesieën 385 227 varicellazostervirusinfectie waggelgang 30
syringobulbie 346 traumatisch hoofdletsel 288 Wallerse degeneratie 376
syringomyelie 346 227 vasculair parkinsonisme wanen 180
systemische lupus erythe- traumatische discushernia 266 Weber, proef van 159
matodes 381 237 vasculaire cognitieve Wegener, ziekte van 378
traumatische plexusbrachi- beperkingen 314 wekadvies 234
tachypneu 73 alisneuropathie 388 vasculaire dementie 314 Werdnig-Hoffmann, ziekte
tandradfenomeen 125 tremor vasogeen oedeem 244 van 356
tardieve dyskinesie 417 oorzaken 270 vasovagale syncope 47, 53, werkgeheugen 175
tarsaletunnelsyndroom Trendelenburg, teken 86, 165 Wernicke-encefalopathie
102 van 30 vegetatieve stormen 229 77, 412
tentorium cerebelli 190 trigeminale autonome vegetatieve toestand 190, wervelkolom, anatomie
tetanus 289 cefalalgieën 326 232 333
tethered cord 432 trigeminusneuralgie 330 vertebrobasilaire stroomge- wervelmetastasen 100
thalamussyndroom 135 triptanen 325 bied 40 West, syndroom van 302
thiaminedeficiëntie 411 trombolyse 206 vertebrobasilaire systeem whiplashsyndroom 102
Thomsen, ziekte van 369 tubereuze sclerose- 199 wortelavulsie 388
thoracic-outlet syndrome complex 438 verwardheid door focale
103 tumor van de n. opticus of stoornissen 62 xtc 419
TIA (transient ischemic opticusschede 46 vestibulair schwannoom
attack) 197 tweepuntsdiscriminatie 54, 246 zaagtandnystagmus 152
tics 32 133 vestibulo-oculaire reflexen zenuwgeleidingsonderzoek
ticsyndromen 269 150 449
Tinel, proef van 385 Uhthoff, verschijnsel van visuele agnosie 179 zenuwletsels
tinnitus 153 348 visuele hallucinaties 180 traumatische 383
Tolosa-Hunt, syndroom uitvalsverschijnselen visusdaling 45 zenuwschade 376
van 425 negatieve 38 visusmeting 156 zenuwstelsel
tongbeet 73 positieve 38 vitale sensibiliteit 131 ontwikkeling 432
tonische halsreflexen 108 uitvoerende functies 173 vitamine-B6-deficiëntie 412 zenuwtransplantaat 384
torticollis spasmodica 272 ulnarisneuropathie 386 vitamine-B12-deficiëntie 412 zoekreflex 110

You might also like