Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 172

S.J.

van der Molen


LANGS FRIESLANDS OUDE BOERDERIJEN

J. D. F. Bottema
ISBN 90 246 4155 1

© 1974 by Uitgeverij Bosch & Keuning n.v., Baarn


Verspreiding voor België: Uitgeverij Westland n.v., Merksem

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar


gemaakt door middel van druk, fotokopie, mikrofilm of op welke
andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestem¬
ming van de uitgever.
No part of this book may be reproduced in any form, by print,
photoprint, microfilm or any other means without written per-
mission from the publisher.
S. 1. VAN DER MOLEN

Langs Frieslands
oude boerderijen
Fotografie: Paul Vogt

2de gewijzigde druk

BOSCH & KEUNING N.V., BAARN


Inhoud

Voorwoord 7

De ontwikkeling van het Friese boerenhuis 10


Het raadsel van het ’üleboerd’ 20
(illustraties pag. 73 - 79)

Route 1: Rondom de Friese hoofdstad 24


Goutum, Wirdum, Roordahuizum, Weidum, Jellum,
Boksum, Marssum, Beetgumermolen, Jelsum
(illustraties pag. 80 -90)

Route 2: Door de Noordwesthoek 32


Achlum, Pietersbierum, Sexbierum, Oosterbierum,
Tzummarum, Sint Jacobiparochie, Oudebildtdijk,
Vrouwenparochie, Sint Annaparochie
(illustraties pag. 91 - 106)

Route 3: Door het Noordoosten 40


Jelsum, Hallum, Holwerd, Waaksens, Ternaard, Anjum,
Ee, Oudwoude, Twijzel
(illustraties pag. 107 - 121)

Route 4: Door de Friese Wouden 46


Noordbergum, Bergum, Suameer, Opeinde, Drachten,
Olterterp, Beetserzwaag. Bakkeveen, Oldeberkoop,
Steggerda
(illustraties pag. 122 - 133)

Route 5: Van Sneek uit de Greidhoek door 54


Offingawier, Gauw, Oosterwierum, Bozum, Lutkewierum.
Wommels, Hidaard, Roodhuis
(illustraties pag. 134 - 146)

Route 6: Door de Zuidwesthoek _ 59


Piaam, Allingawier, Ferwoude, Workum, Warns, Sondel,
Sloten, Lorburen, Ypekolsga, Hommerts
(illustraties pag. 147 - 162)

Route 7: Terschelling: Van Midsland tot Oosterend 68


Formerum. Lies, Oosterend, Midsland
(illustraties pag. 163 - 167)
'

' •
VOORWOORD 7

’Het aantal oude boerderijen in Friesland neemt snel af en de


nog bestaande worden meer en meer zodanig gemoderniseerd,
dat het oorspronkelijke karakter grotendeels verloren gaat.
Dit proces, dat na de opkomst van het fabriekmatige zuivelbe¬
drijf inzette, is niet te stuiten.’ Deze konstatering zou vandaag
de dag kunnen zijn neergeschreven, zoals iedereen kan beamen
die de laatste jaren door Friesland reist. Toch is dit citaat meer
dan dertig jaar oud: ik begon er destijds het ’woord vooraf
mee dat mijn door het Fries Genootschap van geschied-,
oudheid- en taalkunde uitgegeven werk Het Friesche boeren¬
huis in twintig eeuwen opende. Ik had toen al een jaar of tien
mijn aandacht besteed aan de oude Friese boerderijen en
daarbij menige ’pleats’ (boerenplaats) zien slopen of verminken.
Men kan uit het bovenstaande opmaken dat ik met dit boekje
Langs Frieslands oude boerderijen als het ware teruggekeerd
ben tot een jeugdliefde, maar ook dat de klacht van onze da¬
gen - ’er gaat zoveel (en zo snel) aan boerenhuizen in ons
land verloren’ - al oud is. Kon ik echter bij mijn studie een
kleine veertig jaar geleden niettemin nog ’üt’e romte tarre
(geen gebrek hebben aan materiaal), in deze jaren 70 blijkt
het al heel moeilijk nog voldoende boerenhuizen op te sporen,
die de moeite waard zijn bekeken te worden en gegroepeerd
in een aantal routebeschrijvingen, zoals de bedoeling van dit
boekje is. Vooral als we de norm tamelijk hoog stellen, vallen
hele reeksen op zichzelf niet onaantrekkelijke boerderijen af
omdat ze toch te veel storende elementen vertonen.
In dit opzicht ligt het met oude boerderijen heel anders dan
met oude kerken en zelfs historische stadshuizen. Een kerk is
geen partikulier bezit en het moet al heel gek lopen, als het
niet tot restauratie komt, vroeg of laat. En bij oude woningen
in de stad, als zij de moeite en de kosten van het behoud waard
zijn, is restauratie eveneens mogelijk, waarbij het interieur zelfs
heel modern kan worden gemaakt en aangepast aan de eisen van
onze hedendaagse woonkultuur. Maar een boerderij — als li
geen museum of een tweede woning van is gemaakt — is ten¬
slotte een bedrijfsgebouw en zo ooit, dan heeft vooral na de
tweede wereldoorlog het boerenbedrijf zich wel heel sterk ge
wijzigd. Dat heeft tot gevolg, dat óf het oude gebouw gesloopt
wordt en in het kader van ruilverkavelingen of andere kultuur-
technische projekten ergens anders, doorgaans op weinig monu¬
mentale wijze, wordt herbouwd, óf dat er zodanige verande-
8

ringen tot stand komen dat het oorspronkelijke karakter verlo¬


ren gaat. En dat brengt dan mee dat de ’kulturele toerist’, die
graag nog gave voorbeelden van streektypen en oude platteland¬
se bouwkunst wil zien, daarvoor niet hoeft af of uit te stappen.
Gezien deze situatie zijn naar verhouding restauraties van boer¬
derijen dan ook zeldzaam en ze vinden eigenlijk alleen maar
plaats als ze hun bestemming als woon- en werkplaats van de
boer hebben verloren, wat ook in Friesland - hoe agrarisch
deze provincie nog mag zijn - in toenemende mate het geval
is. En voor de rest moeten we maar hopen dat de nog aanwezige
goede voorbeelden van oude boerenhuizen het nog een reeks
van jaren zullen uithouden, al was het alleen maar omdat ze ons
zo vertrouwd zijn, het landschap sieren en een indruk geven
van de aard van het boerenbedrijf voordat de grote ommekeer
op gang begon te komen. Die grote ommekeer - ik wees er
in de eerste zin al op - is begonnen, toen in de jaren ’80 van
de vorige eeuw de zuivelbereiding zich verplaatste van de boer¬
derij naar de fabriek. Ruimten die onmiddellijk verband hielden
met die zuivelbereiding (boter, kaas) zoals de karnhoek (tsjern-
herne) en de melkkelder (molkenkelder), raakten hun funktie
kwijt en alleen waar ze zodanig in de totaliteit van de boerderij
waren opgenomen dat afbraak als het ware op verkrachting van
het huis zou neerkomen, bleven ze bewaard: een melkkelder
onder de opkamer kan nu eenmaal niet verwijderd worden.
Bij de veranderingen als gevolg van de ingrijpende wijzigingen
in de uitoefening van het bedrijf voegen zich de konsekwenties
van de verstedelijking van het platteland: de boerin wenst ook
een douche en centrale verwarming en veel lucht en licht en zo
komen er verbouwingen tot stand die de oude gebouwen, in elk
geval estetisch gezien, niet kunnen verdragen. Er hoeft maar
één groot etalage-achtig raam (zó uit de timmerfabriek) in
een gevel te worden geplaatst en het hele aanzien is bedorven.
En dat gebeurt nog steeds, want voorlopig is de Friese boerin
blijkbaar niet geneigd de bezitters van tweede woningen te vol¬
gen, die zich veelal haasten om ramen met kleine roedeverde-
üng terug te restaureren of aan te brengen ook in huizen,
waarin ze nooit gezeten hebben. Maar misschien werken der¬
gelijke voorbeelden toch op den duur zo inspirerend, dat ook
de jonge boerin met deze mode zal meegaan. Menig verder
nog redelijk gaaf boerenhuis van vóór 1880 zou er dan wat
uiterlijk betreft aan winnen.
9

Er wordt van agrarische zijde terecht op gewezen - en in de


inleiding van dit boekje zal dat ook blijken - dat in het verleden
de boerderij als woonhuis en bedrijfsgebouw van de boer
ook niet onberoerd is gebleven voor nieuwe ontwikkelingen
in de landbouw. En dit argument wordt dan gehanteerd om
de moderne boerderijbouw met 'eigentijdse’ ontsierende mate¬
rialen en vormen goed te praten. Er wordt daarbij echter ver¬
geten, dat in het verleden die veranderingen zich veel geleidelij-
ker voltrokken, zodat er een harmonische aanpassing kon
plaatsvinden, en dat er voorts estetisch gezien - hoe eenvoudig
het werk van de dorpstimmerman dan ook mocht zijn - geen
brokken werden gemaakt. Of die ambachtsman zich daarvan al
dan niet bewust was, zal wel een vraag blijven die niet meer kan
worden beantwoord. Maar dat het hem gelukte een boerderij te
bouwen die nu nog (of misschien: weer opnieuw) waardering
vermag te oogsten, kunnen die produkten van zijn hand bewij¬
zen, waarvoor in dit boekje de aandacht wordt gevraagd.
Naar het voorbeeld van de boekjes over oude kerken heb ik
zeven routes uitgestippeld, waarvan zes op de vaste wal en één
op Terschelling. Dit eiland bezit namelijk een aantal bezienswaar¬
dige boerderijen, terwijl die op Vlieland en Schiermonnikoog
nooit aanwezig zijn geweest en Ameland ze in het kader van de
ruilverkaveling na de tweede wereldoorlog zonder meer heeft
opgeruimd. Bij de samenstelling heb ik die boerderijen die midden
in de landerijen liggen of die op andere wijze moeilijk te berei¬
ken zijn (in het merengebied), buiten beschouwing gelaten. En
ook is er wel eens eentje uitgeschift die niet in een route paste.
Overigens: het is natuurlijk niet bepaald noodzakelijk dat men
’boerderijenrondjes’ gaat draaien. Het boekje biedt immers ook
een overzicht van wat er op het bewuste gebied in deze provincie
(nog) te zien is en dat kan men ook los van een bepaalde volg¬
orde gaan bekijken. Wat dat bekijken betreft, het voorjaar en de
nazomer bieden de beste gelegenheid details waar te nemen: dan
zitten de bomen nog niet in het volle blad. Maar in de zomer
treedt de boerderij eerst recht als onmisbaar element in het land-
schap naar voren. Vooral voor de wijde ruimten van Friesland
betekenen de hoge schuren in hun mantel van geboomte een
verfraaiing, waarvoor zich destijds Bismarck bij een bezoek aan
Friesland al gevoelig toonde. En die stond toch bekend als de
'ijzeren’ kanselier!
Leeuwarden S- J■ van der Molen
DE ONTWIKKELING VAN HET FRIESE BOERENHUIS 10

Wie naar de in Friesland voorkomende, traditioneel gebouwde


boerderijen kijkt, bemerkt al gauw, dat er twee duidelijke hoofd¬
typen te onderscheiden zijn. Het ene type bestaat uit een kombi-
natie van woongedeelte en schuur, waarbij het eerste vóór de
schuur is uitgebouwd. Het andere vertoont eveneens een kombi-
natie van woon- en bedrijfsruimten, maar deze zijn volledig onder
één schilddak opgenomen. Dit type wordt stjelp (stelp) genoemd,
waarin het begrip stolp (men denke aan een kaasstolp) te her¬
kennen valt: het dak is over de woonvertrekken en de bedrijfs¬
ruimten ’gestulpt’. Het andere type heet in het Fries ’pleats mei
foarein’, boerderij met voorend. Ook wel: boerderij met voorhuis.
Of: Kop-hals-romptype, al ontbreekt de hals - zoals we nog
zullen zien - ook wel.
Toen in het begin van deze eeuw prof. dr. J.H. Gallée zich bezig¬
hield met de bestudering van de boerderijvormen in Nederland
(hij publiceerde er in 1907-’08 een groot werk over), meende
hij de stelp als de oudste vorm te moeten beschouwen en de
boerderij met voorend als een latere ontwikkeling daarvan: het
woongedeelte zou toen vóór de schuur zijn geplaatst. In werkelijk¬
heid bleek de ontwikkeling precies andersom te zijn geweest,
zoals weldra de landbouwleraar K. Uilkema kon aantonen, van
wiens hand in 1916 het baanbrekende werk Het .Friesche boeren¬
huis en zijn ontwikkeling het licht zag. Niet alleen ’zag’ deze
onderzoeker de juiste relatie tussen stelp en schuur met voorend,
maar hij ontdekte ook - of liever hij herontdekte, want achteraf
bleken 19de eeuwse auteurs als dr. J.H. Halbertsma en dr.
T.J. de Boer ook al met de gang van zaken op de hoogte te
zijn geweest - dat het Friese boerenhuis eenmaal althans wat
het weidebedrijf betreft geen schuur had gekend, maar in plaats
daarvan een hooiberg. Deze hooiberg stond naast het eigenlijke
huis, dat bestond uit een woongedeelte vóór met een stalgebouw
(koehuis) daarachter. Dr. O. Postma kon later aan de hand van
gegevens uit archivalia aantonen, dat in beginsel dit als oud-
Fries boerenhuis betitelde type eenmaal ook in de akkerbouw-
streken (de Bouhoeke) algemeen was, al bevatte de berg dan
doorgaans geen hooi, maar graan of andere produkten van het
gemengde bedrijf.
De ontdekkingen van Uilkema en Postma, die wat het
onderzoek van eerstgenoemde betreft gestaafd konden worden
met toendertijd nog bestaande oude specimina, gaven een ge¬
heel nieuwe kijk op de ontwikkeling van het boerenhuis in het
11

algemeen en van het Friese in het bijzonder. Het Friese boeren¬


huis in zijn beide karakteristieke vormen bleek niet ouder te
zijn dan driehonderd, vierhonderd jaar, en zeker niet ’konser-
vatief’. Immers, terwijl het oud-Friese, dus schuurloze, huis zich,
laag als het was, als het ware dicht bij de grond hield, verhief
de hoge schuur (waarin zowel de veestallen als de hooistapel
waren opgenomen) zich weldra imposant uit de weilanden en
akkers, waarmee zich een nieuw silhouet in de wijdheid van
het landschap manifesteerde. Men zou in dit verband van een
welhaast revolutionaire ontwikkeling kunnen spreken.
De vóór 1916 nog aanwezige voorbeelden van het oud-Friese
huis (Uilkema zag er trouwens een paar over het hoofd, waarvan
zich thans nog één in Wartena handhaaft en een fragment bij
Grouw gespaard bleef) waren in opzet en plattegrond heel een¬
voudig. In zijn meest simpele gedaante betrof het een woonhuis
(’binhüs’, dat is letterlijk: binnenhuis) met daarachter een stal-
gebouw (’büthüs’, dat is: buitenhuis). Deze wat vreemd aandoende
namen worden duidelijk als men weet dat de scheiding tussen
beide gedeelten middelmuur heette. Het bedrijfsgedeelte (dat
buiten deze muur lag) heeft dus van het woonhuis uit zijn aan¬
duiding gekregen. Iets minder eenvoudig was de vorm met een
driedeling, waarbij tussen binnen- en buitenhuis nog een mid¬
delhuis (’mulhüs’) geschoven was. Dit middelhuis fungeerde als
karnlokaal en heette dan ook wel ’tsjernherne’ (karnhoek), maar
deze naam wijst er op, dat er oorspronkelijk in een ’hoek’ van
het buitenhuis gekarnd werd, zoals trouwens ook uit archivalia
is gebleken.
Een ander vertrek dat verband hield met de zuivelbereiding,
was de melkkelder. Deze was óf opzij van het binnenhuis ge¬
bouwd onder een 'uitleg’ van het dak, óf als een haaks op de
lengterichting van het huis geplaatst gebouwtje, doorgaans met
een topgevel. In het buitenhuis bevond zich aan de zijde van de
hooiberg een deur waardoor het hooi uit de berg naar het vee
werd gebracht. Dat vee was op een wijze gestald, die nog steeds
kenmerkend is voor de Friese boerderij (als we even afzien van
de recente ontwikkelingen, waarbij de traditie volledig verla¬
ten is).
De dieren stonden namelijk in twee rijen aan weerszijden van een
middengang (’mielgong’, ook wel:’büthüsflier’, dat is: vloer van
het buitenhuis) en wel bij paren naast elkaar. Zo n plaats voor
twee stuks vee heet in het Fries ’stal’ (stal) en men kan dus
12

niet zeggen, dat de koeien in Friesland in de stal staan. Ze staan


er op de stal en met elkaar in het koehuis (buitenhuis, stal-
gebouw). De dieren zijn zodanig gestald, dat zij met de kop naar
de buitenmuur staan. Achter hen loopt de groep (’groppe’) en
bij de oude situatie was één stal ingericht als hooivak (’heafek’):
een soort houten kast met een deur naar de middengang. In dat
hooivak werd het hooi gedeponeerd dat door de al genoemde
buitendeur uit de hooiberg naar binnen was gebracht. De naam
hooivak bewaarde de herinnering aan de oorspronkelijke een¬
heden waaruit het oud-Friese huis bestond. Onder vak verstond
men destijds namelijk de afstand tussen de gebinten in het
schuurloze huis en deze afstand bedroeg precies één stal of box,
om een modern woord te gebruiken.
De oud-Friese huizen werden wat hun lengte betreft dan ook
in vakken gemeten en aangezien zo’n vak een lengte had van on¬
geveer twee meter, is het mogelijk aan te geven hoelang een huis
was, dat in de 16de eeuw uit bijvoorbeeld tien vakken bestond.
Want ook het woongedeelte werd in vakken uitgedrukt. Toen
men nog niet had ontdekt wat een vak oorspronkelijk voorstelde
en men verband zocht met de afstand tussen twee gebinten in de
schuur (die ook zijn hooivakken kent, doorgaans echter als
’gollen’ aangeduid), kwam men tot een vreemde opvatting
omtrent de lengte van het Friese boerenhuis in de middeleeuwen.
In een van de oud-Friese wetten, daterend uit omstreeks 1200,
komt namelijk de bepaling voor dat de penning die men moest
betalen voor de 'huuslaga’ (een belasting) zo zwaar moest zijn dat
men het geluid van het bij het in de schaal vallen moest kunnen
horen’wr nyogen fecke huses’:over negen vakken van het huis.
Wij weten, dat het (gemiddelde?) boerenhuis toen dus ongeveer
18 meter lang was, maar bij vak denkende aan de huidige grote
schuurvakken, kwam men abusievelijk bij de interpretatie tot
boerderijen zo groot als kerken! De opmerkzame lezer zal in¬
tussen hebben begrepen, dat in die tijd het Friese boerenhuis uit
één ruimte bestond, waarbij mens en vee ongescheiden, maar
wel elk in een eigen gedeelte (voor en achter), samenwoonden.
Er zijn trouwens meer passages in de oude wetten, die daarop
wijzen. Ik denk aan het uit de 11de eeuw daterende 24ste land¬
recht, dat bepaalde: een brandstichter die zijn misdaad ontkent,
moet in elk der vier hoeken tegen een strijder vechten en op de
haardstede (’hirthstidi’) nog tegen een vijfde. Hieruit valt tevens
af te leiden, dat het open haardvuur midden in het woongedeelte
13

brandde. De rook vond een uitweg door wat een ’reeckhol’, een
rookgat, werd genoemd. Een schoorsteen ontbrak dus. Die kwam
er pas, toen de haard naar de voorgevel was verhuisd, die door
een schoorsteen werd bekroond.
Om de nodige frisse lucht te krijgen, was bij het oud-Friese huis
in de nok van het koehuis een ventilatie-inrichting aangebracht,
uit twee luiken bestaande, die door trekken aan één touw geopend
en gesloten konden worden. Zo’n installatie noemde men een
huiskist ('hüskiste’) of rookkist (’riikkiste’). Later is de huiskist
(met één luik) hier en daar overgenomen bij de boerderij met
schuur, in het schuurdak, maar dergelijke inrichtingen zijn nu
heel zeldzaam geworden. Merkwaardigerwijze kan men nog steeds
enkele van deze huiskisten aantreffen bij kleine veeboerderijen
van het Zuidhollandse type in de omgeving van Weesp. Floewel
de koeien daarin juist andersom staan gestald dan in een Friese
boerderij, heeft kennelijk de situatie tot eenzelfde oplossing ge¬
leid als bij het oud-Friese huis. Trouwens, op 16de en 17de
eeuwse afbeeldingen van boerenhuizen bij Amsterdam komen
zowel het rookgat als de huiskist voor.
Is met de citaten uit de oud-Friese wetten voor het oud-Friese
huis als type al een ouderdom vastgesteld van een kleine dui¬
zend jaar, het oudheidkundig bodemonderzoek heeft het moge¬
lijk gemaakt de aanwezigheid ervan ook in de eenmaal tot het
grotere Frisia behorende streken vast te stellen. Ik denk hierbij
in dc eerste plaats aan de welhaast beroemd geworden opgravin¬
gen van nu wijlen prof. dr. A. E. van Giffen in de dorpswierde
(terp) van Ezinge in het Groninger Westerkwartier. Dat wij
daarbij even de provinciale grens overschrijden, wordt gemoti¬
veerd door het belang van de in Ezinge verzamelde gegevens
voor de kennis van de geschiedenis van het Friese boerenhuis.
In het kort komt het resultaat van dit archeologisch onderzoek
hierop neer, dat in en zelfs onder deze wierde goed bewaarde
restanten van boerenhuizen werden aangetroffen, die zonder
meer in relatie bleken te kunnen worden gebracht met de gege¬
vens uit de middeleeuwse wetten en latere archivalia, maar ook
met de tot in deze eeuw bewaard gebleven voorbeelden van het
oud-Friese huis in Friesland. Het waren, op een enkele uitzonde¬
ring na, onverdeelde ruimten, waarvan de wanden uit gevlochten
twijgen bestonden en het dak werd gedragen door bij paren in
twee rijen geplaatste stijlen of standers. In de achtergevel be¬
vond zich een deur, te vergelijken met de koehuisdeur (’büthüs-
14

doar’) in onze tijd. Trad men daardoor het huis binnen, dan ble¬
ken de koeien twee aan twee in boxen met de koppen naar de
wand te zijn geplaatst. Het voorste gedeelte van het huis bevat¬
te geen stallen, maar daar bevond zich, doorgaans in het midden,
het haardvuur. De oudste voorbeelden van deze bouwwijze wer¬
den door Van Giffen gedateerd op de vierde eeuw v. Christus.
Hernieuwd onderzoek in 1964 leverde aan de hand van de C 14-
methode een ouderdom op van 350 v. Christus met een speling
van 65 jaar naar boven en naar beneden.
Eerst in een artikel in het Tijdschrift van het Kon. Ned. Aard¬
rijkskundig Genootschap en later in mijn boek pleitte ik voor
de opvatting dat de voorhistorische veehoudershuizen in Ezinge
de regelrechte voorlopers waren van de tot in deze eeuw aanwe¬
zige oud-Friese huizen. Ik verbond ze aan het volk der Friezen,
aangezien toentertijd buiten hun woongebied nergens huizen van
een dergelijke indeling waren aangetoond. In de sedert verlopen
jaren zijn bij bodemonderzoek zowel in eenmaal door Friezen
bewoonde streken (wat Nederland betreft bijvoorbeeld ook de
Hollandse kuststreek) als daar buiten met het type Ezinge ver¬
gelijkbare huisplattegronden aangetroffen, maar onderzoek heeft
uitgemaakt dat alleen in de door Friezen bewoonde gebieden in
de wijze van stallen de boeren aan de prehistorische traditie heb¬
ben vastgehouden en wel tot in onze tijd toe. En verder is het
niet mogelijk gebleken enige relatie te leggen tussen de proto-
Friese en oud-Friese huizen enerzijds en de z.g. losse hoezen en
aanverwante hallehuizen uit de zandstreken van oostelijk Neder¬
land en westelijk Duitsland anderzijds (vaak nog als ’Saksisch’
aangeduid).
In dit licht bezien zijn de beide restanten van oud-Friese huizen
te Wartena en Grouw, in dit boekje afgebeeld, uitermate belang¬
rijk. In Wartena staat het bewuste boerderijtje met de voorgevel
aan het water en met de achterzijde naar de ringweg (Leeuwar-
den-Drachten) gekeerd. Onmiddellijk valt het lage koehuis met
de ’buthüsdoar’ in het midden van de achtergevel op alsmede de
hooiberg ernaast. Deze is echter betimmerd en de kap kan dus
niet meer omhoog of omlaag. In de nok van het koehuis zit een
ontluchtingskap: de oorspronkelijke huiskist is al lang verdwe¬
nen, maar de meer moderne inrichting bevestigt de noodzaak het
lage bedompte stalgebouwtje te ontluchten. Ik schat de ouder¬
dom van dit boerderijtje op twee en een halve eeuw, al kan het
later wel zijn gewijzigd (in recente tijd zijn bijvoorbeeld de stal-
15

len gemoderniseerd). Juist in het kultuurtechnisch lange tijd


achtergebleven Lage Midden van Friesland konden dergelijke
huizen nog lang aan de bescheiden eisen van het konservatief
ingestelde, extensieve bedrijf voldoen. Het is dan ook niet toeval¬
lig dat een door Uilkema beschreven voorbeeld uit 1711 tussen
Wartena en Grouw zich tot 1934 handhaafde, in welk jaar het
helaas door brand werd verwoest. Een vergelijkbaar oud-Fries
huis aan het Biggemeer bij Grouw werd in de eerste wereld¬
oorlog gesloopt.
Het nu nog bestaande restant tussen Grouw en Idaard staat in
het ’Hoflan’ en wel even ten oosten van de rijksweg Leeuwarden-
Zwolle. Gespaard bleef het grootste deel van het lage koehuis,
dat door zijn ligging op een hoogte (wier) nogal opvalt in het
landschap. Het voorhuis dateert uit de moderne tijd en past in
het geheel niet bij het stalgebouw, dat trouwens inwendig ook
aanzienlijk gewijzigd is. De hooiberg is lang geleden door een
houten schuurtje vervangen, dat onlangs voor een nieuw exem¬
plaar heeft plaatsgemaakt. Wie beseft dat beide voorbeelden de
laatste overblijfsels vormen van een huistype dat op een geschie¬
denis van een kleine 2500 jaar kan bogen, kan er zich moeilijk
mee verenigen, dat ze blijkbaar aan hun lot worden overgelaten.
Zo ergens, dan zouden deze restanten vanwege hun landbouw-
historische en volkskundige betekenis een grondige restauratie en
rekonstruktie verdienen en zou hun voortbestaan verzekerd moe¬
ten zijn.
Intussen rijst de vraag: hoe en wanneer heeft zich de ontwikke¬
ling van het oud-Friese huis tot de boerderij met schuur en voor-
end voltrokken? Dat deze niet algemeen is geweest, bewijzen de
voorbeelden van de oorspronkelijke bouwwijze die zich tot in
deze eeuw handhaafden. Ook zal duidelijk zijn dat de overgang
naar het type met schuur in verband moet hebben gestaan met
gewijzigde eisen die een zich 'moderniserend’ bedrijf stelde. Dat
die modernisering zich reeds vóór 1500 aandiende, bewijzen
enkele oorkonden uit het laatste kwart van de 15d_e eeuw
waarin van een ’schura’ of ’schuna’ sprake is. Alleen wordt niet
duidelijk, of het wel landbouwschuren betrof. Ook de kort na
1500 in Friese steden vermelde schuren hoeven geen verband te
houden met het boerenbedrijf, dat overigens wel tot in onze
tijd in Friese steden werd uitgeoefend. Zekerheid bestaat er
echter voor een gemeente als Kollumerland, waar, zodra in
1550 zekere schriftelijke bronnen beginnen te vloeien, al schu-
16

ren worden genoemd, zij het in het begin nog afzonderlijk op


het erf staande. Postma, die deze inventarissen bestudeerde, vond
ook herhaaldelijk voorbeelden van overgang van oud naar
nieuw, vooral in de akkerbouwstreek. Een boerderij wordt dan
beschreven als bijvoorbeeld bestaande uit een voorhuis van twee
vakken (slechts vier meter lang dus) en een achterhuis, ’in ma-
niere van een schuyre gebout’ en daarvan was de grootte drie
gollen. Men ziet duidelijk, dat zo’n bouwwijze nog iets nieuws
was. Waarom was die vernieuwing nodig?
Uit de archivalia is komen vast te staan, dat de Friese akker¬
bouwstreek het centrum was van waaruit de schuur zich naar de
weidestreek in het zuiden verspreidde. Welnu, in de 16de eeuw
breidde juist de akkerbouw zich sterk uit. De genoemde De Boer
schreef deze uitbreiding toe aan de vermeerdering van de bevol¬
king, een betere ontwatering door het in gebruik komen van
windmolens, veranderingen in de maatschappij als gevolg van
de verbondenheid van de Nederlanden met het schatrijke kolo¬
nialiserende Spanje, dat een onverzadigbare afnemer van onze
landbouwprodukten was, en tenslotte de bedijking van grote
oppervlakten kleigrond in Het Bildt en het Kollumer Nieuw
Kruisland. Deze maagdelijke gronden leverden weldra rijke
oogsten en voor het bergen daarvan waren schuren nodig. Een
sprekend voorbeeld hiervan vormt een mededeling in de kroniek
van het klooster Mariëngaarde bij Hallum, dat de klooster-
boeiderij een ingrijpende wijziging onderging: ’ voortaan werden
vee, hooi en koren onder één dak geborgen’. Dat was kort na
1500.
Boerderijen van het kop-hals-romptype hebben in de akkerbouw¬
gebieden dan ook al vóór 1600 bestaan en weldra volgden de
weidestreken dit voorbeeld, al duurde het tot rond 1700 voordat
in gemeenten in het Lage Midden zoals Idaarderadeel, Rauwer-
derhem, Utingeradeel en Haskerland de meerderheid van de
boerderijen een schuur bezat. Vaak ging men over tot nieuw¬
bouw, maar niet zelden ook werd de nieuwe schuur over het be¬
staande koehuis gebouwd, dat zich dan manifesteerde door de
aanwezigheid van een tegenkap (’tsjinkape’) in de schuur: het
’ingebouwde’, oorspronkelijke dak. Als voor konstruktieve onder¬
delen dan ook nog vroegere stijlen van hooibergen (herkenbaar
dooi de gaten daarin) werden gebruikt, kon zo’n verbouwde
boerderij nog heel lang zijn wordingsgeschiedenis demonstre¬
ren, zoals Uilkcma meer dan eens opmerkte.
17

Het wordt intussen tijd eens te gaan kijken naar plattegrond en


konstruktie van de boerenhuisvormen die in dit boekje aan de
orde komen. Het meest in het oog vallende daarvan is de hoge
schuur, gedekt met een schilddak, dat aan de zijden laag af¬
loopt, maar aan de voor- en achterzijde wat hoger is opgetrok¬
ken om ruimte te bieden aan de deuren. Wie de schuur van de
achterkant in ogenschouw neemt, merkt aan de ene kant een
deur op met aan weerszijden een klein venster. Aan het andere
einde vraagt de brede en hoge dubbele schuurdeur de aandacht.
De muur daartussen bezit bij een greidboerderij (veehouders-
bedrijf in de weidestreek) een aantal kleine raampjes: die van
de stallen welke in het ’lytsbüthüs’ (letterlijk: klein koehuis, jong-
veestal) zijn ingericht. De schuurdeur verleent toegang tot de
brede gang, die in het algemeen als ’skuorreed’ (inrit van de
schuur, plaats voor de oogstwagens) bekend staat, maar in de
akkerbouwstreek vooral als ’telle' (deel). In deze streek bevindt
zich doorgaans in de plaats van de Kleine koevenstertjes in het
midden van de achtergevel een groot raam dat van ouds diende
om het dorshuis (’terskhüs’) van licht te voorzien: het dors-
huisvenster.
De kleine deur vormt de toegang tot het koehuis, dat in zeld¬
zame gevallen nog twee rijen standplaatsen voor het vee bevat,
maar waarin meestal deze stallen toch in één rij langs de buiten¬
muur zijn geplaatst. Koehuis en schuurreed lopen parallel en
daartussen liggen de gollen of hooivakken. De vroegere karn¬
molen was nogal eens aan het eind van de schuurreed geplaatst.
Vóór de schuur uitgebouwd ligt het voorhuis (’foarein ) met de
woonvertrekken, maar toch ook ruimte biedend aan karnlokaal
en melkkelder. Deze melkkelder werd vóór ongeveer 1750 ge¬
plaatst naast of haaks op het voorhuis (maar ook wel aan de
voorzijde onder het schuurdak), en daarna meer en meer onder
het binnenhuis, waardoor de boerderij met opkamer ontstond,
de architektonisch gezien hoogste ontwikkelingsfase van het
Friese boerenhuis. Van de oudere boerenhuizen zijn die -met op¬
kamer het talrijkst.
Als het koehuis niet ingrijpend is gemoderniseerd, treft men
daar duidelijk zichtbaar de konstruktieve elementen aan: een rij
van tegenover elkaar geplaatste stijlen, onderling verbonden
door een daarop gelegen dwarsbalk en verstevigd door karbelen,
die met de zeelpalen een K-vormige figuur maken. In de lengte¬
richting liggen daarop de draagbalken, waarop het dak rust.
18

Niet zeiden vertoont dit dak aan de buitenzijde een geringere


helling: de ’öflegering’ (uitlegging) die nodig was om plaats te
scheppen voor de koeien. Boven hun koppen bevinden zich de
’hoarnhouten’ (letterlijk: hoornplanken), zoals telkens tussen
twee stallen de hoorndierschotten (doorgaans ’handersketten’
genoemd, doordat men er niet meer het begrip hoorndier, voor
rund, in voelt) zijn geplaatst.
Toen de schuren hun intrede deden, heeft de dorpstimmerman
voor de konstruktie daarvan een voorbeeld genomen aan het
koehuis en zo geeft een blik in de schuur ons een vergrote her¬
haling te zien van de opbouw van de veestalling: zware stijlen of
standers, bij paren geplaatst, op de top waarvan een dwarsliggen¬
de balk (’groubynt’: zwaar of dik gebint) voor de onderlinge
verbinding zorgt. Ook hier ondersteunen karbelen (ook 'swin¬
gen’ genoemd) de konstruktie. Deze konstruktie geldt als uiterst
hecht: het mag zijn, dat bij een zware storm het schuurdak
wordt beschadigd, maar het gebintwerk valt niet om. Friese
schuren kunnen dan ook enkele eeuwen oud worden, als ze goed
worden onderhouden. Dit feit verklaart ook het voorkomen van
zoveel boerderijen met een schuur die 100 tot 150 jaar of nog
ouder is.
Het voorend bezit een zadeldak, dat zich tussen twee door
schoorstenen bekroonde topgevels bevindt. Oude afbeeldingen
laten zien, dat in de 17de eeuw ook nog wel trapgevels werden
gebouwd. Als regel bevindt zich tussen het eigenlijke binnenhuis
(de term ’binhüs’ is overigens vrijwel in onbruik geraakt) een
'hals' als verbinding met de schuur. Maar in de Friese Wouden
alsook in een deel van de Zuidwesthoek ontbreekt die hals en is
het voorend, al dan niet met een opkamer, direkt tegen de
voormuur van de schuur gebouwd. Bij een in de Zuidwesthoek
voorkomende variant is het voorend zodanig geplaatst dat de
nok van het dak in één lijn loopt met die van het schuurdak.
Het woonhuis staat dan precies in het midden.
Vooral in de vorige eeuw kreeg het kop-hals-romptype met name
in de Zuidwesthoek en het Lage Midden konkurrentie van de
stelp, waarvan ik de oudste sporen vond in het gebied van Sta¬
veren en Workum en wel in het midden van de 17de eeuw. In
hoeverre hier invloed uit Noord-Holland met zijn Westfriese
stolp valt aan te nemen, is nog niet duidelijk. In elk geval bezit
de Friese stelp geen vierkant grondvlak, maar is dit rechthoekig,
zodat het dak een duidelijke vorst heeft. De plattegrond van de
19

schuur wijkt in beginsel niet af van de hierboven beschrevene,


maar aan de voorzijde nemen de woonvertrekken en niet zelden
ook de melkkelder hun plaats in, door een gang van de schuur
(met hooivakken, koehuis en karnlokaal) gescheiden. De melk¬
kelder met zijn getraliede vensters en luiken is ook wel eens
onder een uitleg van het dak geplaatst of op zij uitgebouwd.
Sij het kop-hals-romp- of kop-romptype en de stelp is de archi-
tektuui eenvoudig, maar harmonisch, mede door de sedert om¬
streeks 1700 in gebruik gekomen 'Engelse’ schuiframen, aan¬
vankelijk met een kalf en een groot aantal ruitjes, na 1850
vervangen door zes- of achtruiters. Helaas deden weldra ook
de lelijke T-ramen hun intrede, die in onze tijd weer door de
grote en vooral brede fabrieksramen worden vervangen, die de
harmonie ernstig verstoren. Minder bezwaar ontmoeten die
boerderijen, waarbij de neo-renaissance haar overigens niet zo
erg opvallende invloeden deed gelden. Aangezien de hoofdvorm
goed bleef en aan de details een zekere stijl niet kan worden
ontzegd, heb ik enkele gave voorbeelden opgenomen: tenslotte
is er de laatste jaren ook voor de neo-gothiek en de neo-renais¬
sance nieuwe waardering gekomen.
De versiering is bij de Friese boerderij sober: een enkele gevel¬
steen, een paar sierankers, een monumentale schoorsteenplaat,
daar is het meestal bij gebleven. Alleen één sierend element is zo
opvallend en algemeen, dat het een afzonderlijk hoofstukje
verdient. Dat is het veelbesproken ’üleboerd' (uilebord).
Natuurlijk zou bij een bezichtiging van het interieur nog wel
het een en ander aan versiering zijn op te merken: van een
dekoratief bedschut tot een tableau van Makkumer of Harlinger
tegels. Als regel zal het echter niet mogelijk zijn bij de boerin
in huis rond te neuzen. Ik heb mij daarom beperkt tot het op¬
nemen van enkele foto’s die iets laten zien van dit overigens
snel slinkende ’antiek’.
HET RAADSEL VAN HET ’OLEBOERD' 20

Het dak van de traditioneel gebouwde Friese schuur is zodanig


gekonstrueerd, dat het voorvlak en het achtervlak niet geheel
tot het einde van de vorst (’skuorrenael’) reiken, maar een drie¬
hoekig houten topje vrijlaten. Dit driehoekige bord heet
’üleboerd’, welk woord stellig vertaald mag worden als uilebord.
Inderdaad heb ik in de jaren, waarin het steenuiltje nog een
gewone verschijning was, herhaaldelijk deze vogels op of bij
het uilebord zien zitten. In het bord (of schot) bevond zich
vaak een ronde opening, het uilegat, waarvan ook wel zwaluwen
gebruik maakten. En verder waren er heel wat schuren met
een halfronde uile(dak)pan, waardoor de uiltjes ook naar
buiten konden komen. Bovendien is ook in oostelijk Nederland
en in West-Duitsland bij niet-Friese huisvormen een ’oelbred’
of ’Ulbrett’ bekend en men verklaart dat woord op dezelfde
wijze.
Van lieverlede is de naam uilebord in Friesland echter overge¬
gaan op de versiering daarvan: twee houten zwanen, die met de
ruggen naar elkaar zijn geplaatst, gescheiden door een plank
(makelaar), waarin verschillende figuren zijn uitgesneden. De
zwanen pikken zichzelf in de borst en zijn soms voorzien van
een halsband. De figuren in de makelaar herinneren aan ver-
sieringselementen uit de Europese volkskunst en zijn wel als
zinnebeelden opgevat. Doorgaans is het uilebord wit, maar er
zijn ook wel voorbeelden, waarbij de snavels van de zwanen of
onderdelen van de makelaar een kleurtje hebben gekregen.
Wie door Friesland reist en naar de uileborden kijkt, zal weldra
ontdekken dat er wat de versiering van de makelaar betreft
verschillen zijn. Dat klopt. Er is zelfs een zestal hoofdtypen
streeksgewijs over de provincie verspreid. De rijkst geornamen¬
teerde vormen zijn die van een klein gebied in de Greidhoek
(Hennaarderadeel) en van de Zuidwesthoek. De makelaar uit
Hennaarderadeel doet denken aan twee op elkaar geplaatste
menselijke figuurtjes, die gedragen worden door een schild met
een uitgezaagd hart. Het type uit de Zuidwesthoek wordt ge¬
kenmerkt door een harpvormig of roostervormig middenstuk,
waaruit een slanke, door een klaverdrie bekroonde ’steel’ rijst.
In het midden van Friesland (omgeving Leeuwarden) over¬
heerst een vorm, waarbij boven een vierspakig rad een gesti¬
leerde tak is geplaatst. De andere typen (noordelijke Klei,
noordelijk Westergo, het oosten van de provincie) zijn minder
karakteristiek; dat van de Friese Wouden is zelfs heel eenvou-
21

dig. Als er zwanen op schuren op de Waddeneilanden voorko¬


men, zijn ze van recente datum: er zijn geen bewijzen, dat ze
daar 'altijd’ zijn geweest. Maar dat geldt ook voor het uilebord
op het vasteland.
Er is over de herkomst en de ouderdom van de zwanen veel ge¬
fabeld. Al in het begin van de 19de eeuw speurden onderzoe¬
kers naar de betekenis van dit uitermate dekoratieve, 'geheim¬
zinnige’ gevelteken. J.H. Halbertsma bracht de vogels ander¬
halve eeuw geleden in verband met het recht van edelman
en eigenerfde boer om een zwanejacht te onderhouden (zwa¬
nen te laten zwemmen in een uitgestrekt domein). Waling
Dijkstra zocht het in dezelfde richting, maar meende dat de
vogels eenmaal het kenmerk van de eigenerfde weideboer
waren. In deze eeuw beschouwde prof. dr. Jos Schrijnen de
zwaan als het Friese stamdier, maar nog mooier maakte het
de toenmalige Sneker leraar, later hoogleraar in Marburg
Herman Wirth, die de uileborden al in 1922-’23 als zinne¬
beelden opvatte die voor hem ’als het ware een handboek
der mythologie’ vormden. Weldra zou hij deze geveltekens
een belangrijke rol laten spelen in zijn verwarde geschriften
onder meer over het heilige ’Urschrift’ der mensheid. Kwam
voor Wirth* de zwaan uit het Noorden, in 1934 betoogde dr.
A. Roes, dat de oorsprong in het Oosten moest worden ge¬
zocht, waar al 1500 jaar v. Chr. het rad te samen met vogels
in Mesopotamië voorkwam. Via Griekenland en het voorhis¬
torische Italië zouden de zwanen naar West-Europa zijn geko¬
men, waar ze 'toevallig als gevelteken bij de Friezen in zwang’
zouden zijn gebleven.
Intussen trachtte de Fries dr. G.A. Wumkes heidense inter¬
pretaties om te buigen in christelijke zin (de oude Friezen
zagen er Midgard en Utgard in of, anders gezegd, Friesland
en de Hemel). W. Hielkema betoogde in 1935, dat het uilegat
’het oog is, waardoor het licht Gods zijn zegen spreidt over
gezin en have’, maar de architekt G.J. Veenstra veronder¬
stelde prompt daarop nuchter, dat de makelaar zijn uiterlijk
dankt aan de stijlkunst van de 17de en 18de eeuw en dat de
zwanen er pas in de vorige eeuw door de dorpstimmerman
bij waren gevoegd. Waarna de Duitser Alarich Augustin in
1942 toch nog weer met een mythologische interpretatie
kwam, in de geest van Wirth. Daarover zou ik verder kunnen
zwijgen, ware het niet dat in 1968 de Weense hoogleraar
22

Richard Wolfram zich voor het Friese materiaal - in verband


met zijn studie over de gekruiste paardekoppen - op Augustin
beriep. Serieuze aandacht verdienen diens beschouwingen niet:
de zwarte en de witte zwaan, waarover de Duitser ’een oude
Friese boer’ had horen praten, zijn fantasie.
Het bovenstaande laat zien, dat velen zich in de ouderdom
en de herkomst van de zwanen en de makelaar verdiept heb¬
ben. Herhaaldelijk krijg ik dan ook vragen van belangstellen¬
den die Friesland bezocht hebben en wie de veelheid en de
verscheidenheid van de uileborden zijn opgevallen. Helaas
moet ik hun steeds antwoorden, dat wij niet weten hoe oud de
zwanen zijn en welke eventuele zin er achter schuilgaat. Dat
het uilebord in zijn huidige vorm in de 19de eeuw bestond,
blijkt uit afbeeldingen. Het was er ook al in de tweede helft
van de 18de eeuw, zoals enkele schaarse prenten aantonen.
Maar verder dan 200 jaar gaan de afbeeldingen toch niet.
Natuurlijk zijn er wel boerderijen van twee eeuwen en ouder
met uileborden, maar er is niet bewezen, dat deze tegelijk
met de bouw werden aangebracht.
Nu zijn er enkele faktoren die op een zekere ouderdom zou¬
den kunnen wijzen. Het eerste argument is, dat de ornamen¬
tiek van de makelaar (vierspakig rad, halve maan. rooster,
hart, bladertak, vogel) zoals opgemerkt deel uitmaakt van de
versieringsvormen die bij houtsnijwerk en volksschilderkunst
in de Europese volkskunst (tot in de Balkan) algemeen werden
toegepast al in de 16de-17de eeuw en misschien nog vroeger.
Dierenkoppen op een schuur zijn bekend van laat-middel-
eeuwsc schilderijen, zoals dat van het omstreeks 1424 beschil¬
derde Thomasaltaar in Hamburg. Een tweede argument valt
te ontlenen aan de verspreiding van de regionale typen. Het
zal toch wel zo zijn, dat eenmaal een dorpstimmerman (oude
timmerlieden in Friesland bezitten uitgezaagde voorbeelden
op ware grootte: z.g. mallen) is geweest, die een eigen vorm
schiep, welke dermate in de smaak viel, dat weldra anderen
hem overnamen, waarna tenslotte het type een bepaald ver¬
spreidingsgebied kreeg. Maar voordat het zover was, moet er
toch wel een bepaalde tijd zijn verstreken. Tenslotte zou het
feit, dat ook Groningen tot omstreeks 1850 (en hier en daar
tot voor kort) de ’zwanentempel’ kende, kunnen worden aan¬
gevoerd. Deze provincie nam omstreeks 1650 de Friese schuur
over en als nu nog in het midden van de 19de eeuw de zwa-
23

nen (niet de versierde makelaar!) op de schuren van het


Hogeland prijkten, zou men geneigd kunnen zijn aan Friese
herkomst te denken. Waarmee dan tenminste de beide zwanen
voor de 17de eeuw zouden zijn vastgesteld.
Helaas - alweer - zijn we er dan nog niet. Ik heb hiervóór
laten uitkomen, dat eerst in de loop van de 16de eeuw de
Friese boerderij haar schuur kreeg en dat er daarvoor alleen
een laag koehuis was. Dat kan een uilebord hebben gehad
(het koehuisfragment bij Grouw bezit er eentje), maar het
valt niet te bewijzen, dat de zwanen met de makelaar ook al
dat driehoekje bekroonden. Bovendien trof Postma in de archi¬
valia niet zelden oud-Friese huizen aan met topgevels aan
voor- en achterzijde, waarbij dus geen plaats was voor zo n
versiering. Groninger kaartboeken uit de 17de en 18de eeuw
tonen tientallen oud-Friese huizen, maar vrijwel steeds met
steile eindgevels en zonder uilebord of zwanen. Dit wijst er
dus niet op, dat de zwanen enz. bij de opkomst van de schuur
zijn overgenomen van het oud-Friese koehuis. Met andere
woorden: het raadsel van het ’üleboerd’ heeft nog steeds geen
oplossing gevonden, wat misschien wat teleurstellend mag zijn,
maar dat toch niets afdoet aan de fraaie vormgeving van dit
gevelteken, dat in de vorige eeuw met Friese huisvormen
zelfs in de Kop van Overijssel zijn intrede deed en dat geluk¬
kig de bescherming geniet van de Provinciale Friese Schoon-
heidskommissie, al kan deze bij nieuwbouw niets (meer) uit¬
richten omdat de ligboxenstal geen plaats biedt aan een tradi¬
tioneel uilebord.
Route 1: 24
RONDOM DE FRIESE HOOFDSTAD

Wie niet veel tijd heeft en toch een indruk wil krijgen van de
traditionele Friese boerderijbouw, kan van Leeuwarden uit
langs een korte route - waarbij het silhouet van de Friese
hoofstad geen ogenblik uit het oog verdwijnt - heel wat te
zien krijgen. Ik stel u voor de Overijsselse straatweg in te
slaan, die door de vroegere ’voorstad’ de Schrans voert. Na de
brug over het Van Harinxmakanaal begint eigenlijk al het open
weidelandschap met links het dorp Goutum.
Route 1 25

Goutum
Onder Goutum behoort het gehucht, nu alleen nog één boer¬
derij, met de naam Techum. De hier vroeger aanwezige terp
is afgegraven, maar dat het hier een plek betreft van hoge
ouderdom, kan blijken uit het feit dat men de naam meent te
herkennen in de aanduiding ’Dacheim’ uit een register van
het klooster Fulda in de 10de eeuw (de Duitse schrijver zal
een onfriese vorm aan de naam hebben gegeven). De eenzame
boerderij ligt even voorbij de ’Goutumer hüskes’, links van
rijksweg 32, een eindweegs in de landerijen. Hij behoort tot het
kop-hals-romp-type, zoals dat omstreeks 1850 werd gebouwd
met forse opkamer, een middelhuis dat gedeeltelijk onder het
schuurdak is gebouwd en een grote en hoge schuur. Bedrijfs-
en woongedeelte zijn ook visueel gescheiden door een andere
kleur dakpannen. De vensters van de melkkelder bezitten nog
de oorspronkelijke (hier openstaande) luiken, maar het raam
links daarvan maakt de indruk een deur te vervangen, die men
bij overeenkomstige voorbeelden op deze plaats herhaaldelijk
aantreft. (Het aanzicht wordt sinds 1974 enigermate tekort
gedaan door de bouw een een ligboxenstal naast de schuur.)
Voorbij Goutum slaan wij bij de Werpsterhoek rechtsaf, over
de spoorlijn Leeuwarden-Zwolle, en komen op het grondgebied
van
Wirdum,
dat zich uitstrekt tot in het rechts van de straatweg gelegen
Nieuwland: een grote weidevlakte op de plaats waar in de
middeleeuwen de Middelzee een vrij smalle scheiding vorm¬
de tussen Oostergo (aan deze kant) en Westergo (aan de west¬
kant). Weldra zien wij links de boerderij Oenema State met
op de homeije (inrijhek) het jaartal 1828. Het gebouw vertoont
een nogal afwijkende vorm, maar valt duidelijk te herkennen
als een variatie op het thema stelp. De schuurdeur zit geheel
links, waar de schuur terugspringt, de melkkelder met opka¬
mer bevindt zich links van de hoofdingang (die duidelijk enig
aksent kreeg), terwijl geheel rechts zich een uitbouw aftekent.
De teuenwoordige bewoner weet zich te herinneren, dat hierin
tot omstreeks 1900 de kaasketel stond, die toen nog in vol
gebruik was (de boer had zich niet aangesloten bij een zuivel¬
fabriek). In het aangrenzende gedeelte van de schuur stond
toen de karnmolen, zodat men - afgezien van de melkkelder -
de gehele zuivelbereiding bij elkaar had.
Route 1 26

Oenema State bezit ontegenzeggelijk een monumentaal karak¬


ter. Vermoedelijk gaan in de boerderij de resten schuil van de
eenmaal ter plaatse aanwezige stins van deze naam: de voor¬
gevel blijkt geheel uit kloostermoppen te bestaan, die nu aan
het oog zijn onttrokken. Een brede gracht omlijst het ruime
erf met aan de rechterzijde een grote boomgaard, door hoog
geboomte omgeven. In 1843 vond er trouwens een verkoop van
bomen op Oenema plaats. In de 18de eeuw woonden er ter
plaatse nog adellijke families, zoals in 1793 jonker A. Speyart
baron de Woerde en Petronella Jacoba van Cammingha.

Roordahuizum
vraagt de aandacht vanwege de bijzonder gave kop-hals-
en-romp die het Langstek heet. De boerderij staat links van de
weg, op enige afstand aan een oprijlaan en is in de zomer
geheel door geboomte aan het oog onttrokken. De 'singels’
(bomenrijen) en de brede gracht wijzen op een eerbiedwaardig
verleden en inderdaad luidde de oude naam Jepma State. Als
zodanig komt het gebouw (stins, herenhuis?) al in 1722 voor.
Het wordt dan bewoond door de heer Petrejus. Ik vermoed,
dat deze patriciër heel oud is geworden, want in 1791 overlijdt
’te Wijtgaard’ (maar dat lag vlak over de dorpsgrens) name¬
lijk een zekere Sixtus Petraeus, die 105 jaar oud was. Toen hij
103 was, schoot hij op de jacht nog drie wilde eenden in de
vlucht. Ook deze Nimrodaktiviteiten wijzen meer op een patri¬
cische dan op een agrarische leefwijze.
Later moet Jepma dan een boerderij zijn geworden, waarvan
het erf kennelijk door een lang hek (stek) werd omgeven, dat
aanleiding gaf tot de naam. Het bouwwerk zal uit het begin
van de 19de of het eind van de 18de eeuw dateren (dit laatste
klopt met het overlijden van Sixtus Petraeus) en vertoont de
harmonische architektuur van die tijd met een goed gepropor-
tioneeide opkamer of kelder, een harmonische indeling van
de voorgevel en een even wel-gelukte verbinding met de
schuur (met stallen onder een ’aflegering’). Opmerkelijk is de
hoge deur links, die vrijwel niet gebruikt wordt, daar de dage¬
lijkse ingang aan de andere zijde gelegen is. Hoewel de bewo¬
ners spreken van de voordeur, is er alle' reden te veronder¬
stellen, dat het hier de lijkdeur betreft: een door omvang of
ornamentering opvallende deur, die alleen gebruikt werd om
de lijkkist naar buiten te dragen. Bij het Langstek staat deze
Route 1 27

deur dan ook via een trap in verbinding met de opkamer,


waar zich vanouds twee bedsteden bevonden. Afgezien van
deze lijkdeur vertoont Jepma opmerkelijk veel overeenkomst
met de tekening van een ’Vee-Boereplaats in Vriesland’, die
H.W. van der Kolk publiceerde in het Magazijn van Vader-
landschen Landbouw, jaargang 1807.
Diens beschrijving geeft een goede indruk van de indeling van
een boerderij van dit type. Het huis (met stalling voor 12
koeien en 4 rieren of vaarzen, 4 hokkelingen, 8 schapen, 5
varkens en 1 paard) bestaat uit ’eene ruime voorkamer, Binhuis
genaamd, welke met enige trappen opgaat, wijl onder dezelve
de Melkkamer is, wier ligging naar ’t Noorden het voordeeligst
is' (wat dit betreft zondigt Jepma dus: de melkkelder ligt op
het zuiden!). 'De voorkamer is doorgaans voorzien met een
Engelschen schoorsteenmantel en over dezelve, aan de andere
zijde, met twee bedsteden, en tusschen beiden met een kas,
dezelve wordt door schuiframen aan elke zijde der muren en
in de gevel genoegzaam verlicht; de muren worden gewoonlijk
met witte steentjes (tegels) bezet, of met kalk wel egaal
gemaakt.’
Het middelhuis was de dagelijkse woonkamer: deze is met
een grooten en breeden schoorsteen voorzien (op de foto de
linkse van de twee; hij was dus op het voorhuis geplaatst), in
wiens eene hoek de oven ter stoking van den Kaasketel gevon¬
den wordt (ziinde de Kaasketel zelve in de Zomerkamer, welke
door eenen dunnen muur van dit Middelhuis gescheiden is.
geplaatst); de rook trekt alsdan zonder dat immer het vuur
brand kan veroorzaken, zeer gemakkelijk in dezen schoorsteen:
in dezelve kamer is aan de eene zijde de deur om naar de
Zomerkamer te gaan. terwijl over de schoorsteen de deur
gevonden wordt naar de Stalling, het Buitenhuis genaamd; na¬
bij den schoorsteen is de deur van een gang, in welke de deur
der Voorkamer is: in den hoek is een regenbak; in de muur
terzijde twee schuiframen ter lichtgeving.’
De schuiframen zijn op het Langstek ongeschonden bewaard,
maar terwijl ze bij Van der Kolk 20 ruitjes tellen, zijn het er
hier 12 stuks. Het zal duidelijk zijn, dat het zomerhuis of de
zomerwoning zich naast het middelhuis in de hals bevond.
Tegenwoordig is het een gewoon woonvertrek geworden.
Wij keren hier en slaan even voorbij Wijtgaard linksaf, de
weg naar Weidum in. Op de brug staan we op de scheiding
Route 1 28

tussen Ooster- en Westergo en de vaart heet dan ook de


Swette (dat is: grenswater). In

Weidum
vinden we aan de oostzijde (links dus) van de Hegedyk twee
stelpen. De eerste, in het dorp, heeft een witgeschilderde voor¬
gevel, waarin de rij der zesruiters de ruimte ritmisch en aan¬
trekkelijk verdeelt. De reeks der bomen ondersteunt deze
schikking. De dakkapel wijst op het benutten van de zolder
voor slaapgelegenheid. Vooral in de tweede helft van de 19de
eeuw werd zo’n uitbouw meer en meer gebruikelijk. Wij tref¬
fen hem ook aan bij de volgende stelp, even buiten de dorps¬
kom, in de richting Oosterwierum gelegen. Het geheel vormt
een duidelijke eenheid, maar het gebouw is jonger, zoals te
zien is aan de invloeden van de stedelijke architektuur: de van
de neo-renaissance getuigende ontlastingsbogen boven de ra¬
men. Geheel links is een herinnering bewaard aan de oude
vorm der schuifvensters met negen ruiten. Nu tegenwoordig
de waardering voor de bouwkunst van de 19de eeuw toeneemt,
terwijl het aantal geslaagde voorbeelden door sloop vermindert,
biedt deze stelp een goede gelegenheid kennis te maken met
een vormgeving en een detaillering die kenmerkend is voor het
einde van het tijdvak waarin het zuivelbedrijf nog aan de
boerderij verbonden was.
De steven wendend, blijven wij op de westelijke dijk van de
oude Middelzee. In het volgende dorp

Jelluni
kozen wij een imposante kop-hals-romp uit die, links van de
hoofdweg, aan een zijweggetje is gelegen. De lichte buiging
van de bovenkozijnen geeft aan de zesruiters iets verzorgds,
welhaast iets verfijnds en laat een datering op omstreeks
1860 toe. In de voorgevel zijn de melkkeldervensters voorzien
van een laag bovenlicht: een 19de eeuwse ontwikkeling,'waar¬
van meer voorbeelden te vinden zijn. Bijvoorbeeld bij onze
volgende boerderij, die even voorbij

Boksum
te vinden is, aan de rechterzijde van de weg. Het tussen grach¬
ten gelegen en door geboomte omgeven boerenhuis (weer:
kop-hals-romp) vertoont in de ornamentering van deze boven-
Route 1 29

lichten en van de beide venstertjes in de top van de voorgevel


een speelsheid die geestig kontrasteert met de strakke massa
van muur en dak. Het geheel vormt een gaaf specimen van
19de eeuwse plattelandsbouwkunst. Hetzelfde kan in

Marssum
worden gezegd van de kop-hals-romp schuin tegenover Popta-
slot (achterzijde). Wie deze boerderij op zijn voordeligst wil
zien moet, na de rijksweg te hebben gekruist, het eerste wegje
links inslaan. Men ziet het geheel dan als op onze foto is
weergegeven. Ditmaal geen opkamer, maar een vrij kort bin¬
nenhuis en een nog korter middelhuis, terwijl de melkkelder
een plaats kreeg aan de voorzijde van de schuur. Met de brede
gootlijst in harmonie is het rijk geornamenteerde bovenlicht
van de (enige) deur in het woongedeelte. Op de Eekhoffkaart
van Menaldumadeel uit 1851 komt deze boerderij, zoals ver¬
wacht mocht worden, al voor. Hij zal enkele tientallen jaren
te voren zijn gebouwd. Het naburige Poptaslot vertoont nog
een voorbeeld van de vroegere symbiose tussen de stinsbewo-
ner en zijn huurders: op het slotterrein, binnen de grachten,
is een thans aan het boerenbedrijf onttrokken stelp (gewijzigd)
bewaard, zoals op 18de eeuwse prenten van Friese stinzen en
staten herhaaldelijk de situatie is. De slotbewoners hadden de
produkten van de veehouderij op deze wijze onmiddellijk ter
beschikking.
Onze weg vervolgend, loont het de moeite in

Beetgumermolen
te stoppen voor een links van de weg staande, met het voor-
end op* het oosten geplaatste boerderij, waarvan de voorgevel
vernieuwd is. In de zijmuur (op het noorden) is halverwege
een uitermate fraaie monumentale deur te zien, die nog uit de
18de eeuw kan dateren, in elk geval rond 1800 werd ge¬
bouwd. De beide canalures met Ionische kapitelen flankeren
de rijkgesneden deur met zijn dekoratief bovenlicht waarin
als meest opvallend element de draperieën. Hier hebben we
te maken met de al eerder vermelde lijkdeur, die bij deze
boerderij het karakter van een pronkdeur draagt. Hoewel bij
oude boerderijen naar verluidt een dergelijke speciale deur
ook wel gebruikt werd bij trouwerijen, wijst de naam ’lykdoar’
toch zeer bepaald op een funktie bij de begrafenis: door deze
Route 1 30

deur werd de kist met het lijk uitgedragen. Het wil mij voor¬
komen, dat een dergelijke deur niet van zeer hoge ouderdom
kan zijn en in elk geval niets met het heidendom te maken
heeft, zoals wel is beweerd. Bij een kleine boerderij was er
immers geen ruimte voor het aanbrengen ervan en in elk geval
was er een duidelijke welstand vereist om een deur te laten
maken als op deze foto.
Niet alleen in Friesland kwam de lijkdeur voor. In zijn boek
Houten huizen (1970) beschrijft en toont H. Janse voorbeel¬
den uit Noord-Holland, waar men van ’doódeur’ spreekt, in
de voorgevel geplaatst en te herkennen aan de hoogte boven
de straat, terwijl een trap of stoep ontbrak. Een dekoratieve
doödeur uit 1659 met gesneden kalf bevindt zich in Broek in
Waterland. Overigens haalt dezelfde auteur een citaat aan
betreffende Kampen (omstreeks 1550), waar sprake is van ’de
principael doere van den huijse, daer dat hillege sacrement
hen gedraegen word off daer men doeden uutdraecht’: een
deur kennelijk die, hoewel de belangrijkste van het huis, toch
alleen bij bijzondere gelegenheden gebruikt werd.
Via Beetgum steken we langs de Langstraat en de Skrédyk de
voormalige Middelzee dwars over en treffen dan aan de weg
van Stiens naar Leeuwarden aan de rechterkant nog twee
belangrijke boerderijen aan. Beide bevinden zich onder het
behoor van

Jelsum,
en wel op het grondgebied van de al genoemde Middelzee, De
eerste staat onmiddellijk aan de Brédyk, aan de westzijde
(dus: rechts). Het is een kop-hals-romp met opkamer uit de
tweede helft van de 19de eeuw. Er is duidelijk stedelijke in¬
vloed en in elk geval heeft de timmerman getracht door een
dekoratie van de voorgevel (men lette op de venstervormen.
met name van het 'drieluik’ in de top, en op het 'kunstige'
metselwerk) de welstand van de bewoner uit te drukken.
Merkwaardig is ook het neo-gotische raampje in de schuur,
rechts van de (heel sobere) deur. Toch een mooi geheel!
Een veel bescheidener indruk maakt de (ook wat oudere)
boerderij (begin 19de eeuw?) even verder, aan het rechts af¬
takkende Piter Rindertsreedtsje, een smal weggetje (huisnum¬
mer 3). Het is een in deze streek zeldzaam voorkomende kop-
romp met lage muren en een hoog zadeldak, waarbij de melk-
Route 1 31

kelder (gekenmerkt door de vier vensters met gezandloperde


luiken) in de schuur is gebouwd: op de juiste plaats, namelijk
op het noordoosten. De architektuur is sober, maar harmo¬
nisch en de omlopende witgeverfde goot verleent aan het ge¬
heel een ongewild dekoratieve noot.
Volledigheidshalve noem ik nog aan de Mr. P. J. Troelstraweg
te Leeuwarden (eveneens westzijde) een boerderij met opkamer
uit het midden van de 19de eeuw, die aan het bedrijf onttrok¬
ken is en met goede bedoelingen werd gerestaureerd, maar
waarbij helaas wat de detaillering betreft van een overdrijving
moet worden gesproken die de wel-bewaarde hoofdvorm be¬
paald niet verdraagt.
Route 2: 32
DOOR DE NOORDWESTHOEK

De tocht door de Noord westhoek leidt grotendeels door een


gebied, waarin de akkerbouw een grote plaats inneemt. Het is
niet mogelijk onze reis ’rond’ te maken, gezien het feit, dat
er tussen Franeker als beginpunt en Leeuwarden, waar wij
via Het Bildt de ekskursie (kunnen) beëindigen, een gebied
ligt, dat. voor ons doel óf niet belangrijk is óf langs routes leidt
die in ander verband in dit boek worden beschreven. Van Fra¬
neker uit komt als eerste dorp in aanmerking het zuidwestelijk
gelegen

Achlum,
waar op de terp bij de kerk de zogeheten ’Kleasterpleats’
(kloosterhoeve) de aandacht vraagt. Het voorhuis is even aan¬
trekkelijk vanwege zijn architektuur als om de aanwezigheid
van een vroege’ opkamer. Het is blijkens de gevelstenen links
en rechts onder de top van de voorgevel 'Anno 1700’ gebouwd.
Route 2 33

Deze voorgevel schijnt, gezien de steensoort, later te zijn her¬


bouwd, maar waarschijnlijk dateert de zijmuur wel uit 1700.
Dan kan ook de opkamer boven de melkkelder (die klein is
in verband met het karakter van bouwboerderij in de tijd van
de bouw) op 1700 dateren. Dit is inderdaad vroeg, want eerst
omstreeks 1750 werd het meer en meer gewoonte een kamer
boven de melkkelder te plaatsen. Tekenend voor de situatie is,
dat de aanwezigheid van een opkamer niet tot uitdrukking
komt in een verhoging van de naald van het ’binhüs’: de dak¬
vorst loopt horizontaal door. Dit was bij dergelijke vroege
voorbeelden steeds het geval. Op gevelstenen staat te lezen:

Dese Schuer Gebout Door


Jurien Clasen Fontein en
Attye Pieters de Adam
Echte Luiden Binnen
Harlingen Anno 1679.

De Fonteins waren een Harlinger koopmans- en regentenge¬


slacht en we zien hier een voorbeeld van stedelijke geldbe¬
legging in agrarisch milieu: de Friese patriciërs en adellijke
iiedenr ook buiten Friesland woonachtig, hebben de eeuwen
door hun vermogens in boerderijen en landerijen belegd. De
gevelstenen delen verder mee:

Deeze Schuur is in
t Jaar 1790 door G.
Stinstra van
Agteren vernieuw(d)
Herbouwd in 1870
Uit deze jaartallen valt het bekende feit op te maken, dat
ongeveer om de honderd jaar een Friese schuur aan groot
onderhoud of nieuwbouw toe was. Van Achlum rijden we
via Harlingen het gebied van de ’Bierrumen’ binnen. Even ten
oosten van Harlingen moeten we daartoe linksaf de weg naar
Sexbierum (en volgende dorpen) inslaan. In

Pietersbierum ,
staat links van de weg een monumentale stelp, een type, dat
overigens in de Bouwhoek niet erg ruim vertegenwoordigd is. De
gevel kreeg een rustige indeling met een statige hoofddeur in
het midden. Boven het woongedeelte is deze gevel hoog opge-
Route 2 34

trokken, waardoor er vier lage en brede vensters in geplaatst


konden worden. Ze zorgden voor de verlichting van de zacd-
zolder, die boven de woonvertrekken gelegen was. Bij oude
boerderijen op Het Bildt manifesteerde de aanwezigheid van
een dergelijke zolder zich soms in een verhoging van het voor¬
huis en verder kan men een overeenkomstige oplossing aan¬
treffen bij de boerderijen van het Oldambtster type in Oost-
Groningen. In het volgende dorp,

Sexbierum,
richten we onzer schreden allereerst naar Liauckema State.
Het is een met grachten en singels omgeven historisch terrein,
waar zich tot 1824 het slot van die naam verhief. Van dit
slot is het stinspoortje uit de 17de eeuw (met 16de eeuwse
resten), waarin een duivetil (’gibbeflucht’) en wapenstenen
bewaard gebleven. Op het slotterrein staan enkele gebouwen,
waaronder de grote 19de eeuwse bouwboerderij, waarvan
de schuur met de achterkant naar gracht en poortje gekeerd is.
In het midden van de achtermuur twee vensters, die de achter-
gelegen dorsruimte ('terskhüs') verlichten. De situatie herinnert
aan onder meer Waaksens bij Holwerd en Groot Deersum bij
Achlum (hier niet behandeld vanwege de afgelegen ligging).
De Friese tekenaar Ids Wiersma nam dit deel van Liauckema
State als voorbeeld voor zijn illustratie van 'Jonker Pyt en Sib-
bel’, een vers van Eeltsje Halbertsma (’Rimen en Teltsjes fen de
broerren Halbertsma’).
In de buurt staat aan de Latsmaleane, (die naar de Hoarne-
streek voert) een witgeschilderde herenboerderij (akkerbouw)
met een dwarshuis, waarvan de midden-19de eeuwse versie¬
ring nog net niet uitbundig genoeg is om te storen. De bouw
kan op 1850-1860 worden gedateerd en de versiering uit zich
in pilasters in de middenpartij, ietwat grillige elementjes bo¬
ven de zesruiter-vensters en een opengewerkte dakbalustrade.
Op de hoeken van het tentdak prijken forse schoorstenen.
Tot de pronk van het geheel dragen het ruime erf, de gracht
en de beplanting niet weinig bij en zo is er een rustiek geheel
ontstaan, dat bijna doet vergeten, dat de boerderij met dwars¬
huis eigenlijk een on-Friese vorm moet heten, die echter mo¬
gelijk teruggaat op oudere kombinaties van een stinsachtig
dwarshuis met een daaraan verbonden schuur. Eerst later in de
19de eeuw zou met name op de Klei het ’statustype’ met
Route 2 35

dwarshuis tot stijlloze ’villa’ ontaarden, zoals met name in het


Groninger Oldambt mode werd. Langs de oude dijk de Hoar-
nestreek die wij nu (in noordoostelijke richting) volgen, staan
hier en daar nog aardige overblijfsels van riante herenboerde¬
rijen, echter helaas allerminst gaaf meer. Een eenvoudiger
voorbeeld en vrijwel ongeschonden overgeleverd, bevindt zich
ten noorden van

Oosterbierum.
Deze bouwboerderij staat aan de zuidzijde van de weg (uit
richting Liauckema komend dus rechts), bestaat uit een bin-
hüs’ met korte hals en een schuur met stookhut ernaast. In de
topgevel geven ankers het jaar van de bouw aan: 1794. Uit
dat jaar dateert stellig het schuifvenster naast de zijdeur, dat
twaalf ruitjes telt. Later hebben deze vensters hier plaatsge¬
maakt voor zesruiters. De invloed van de heersende wind te¬
kent zich af in de kontoeren van de 'mantel’ (bomenrij op het
erf). Onze weg vervolgend, komen we ten noorden van

T zummarum
bij de herenboerderij Harkemastate, die ook al 'uit de pas
loopt door de bouw van het voorhuis met hals haaks op de
schuur, naar Bildtse trant (Het Bildt ligt niet veraf), het tent¬
dak en de tot hoofdgevel gemaakte zijgevel. Daarin verraadt
de monumentale middenpartij stedelijke invloed en is boven
de melkkamer een lage opkamer gebouwd met nog daarin de
originele schuiframen. Harkemastate was in de vorige eeuw
berucht vanwege een spokerij: indien een in een kastje in de
'kajuit' of 'Spaans geveltje’ boven de voordeur geplaatst doods¬
hoofd van zijn plaats werd verwijderd, was er met Harkema¬
state geen huis te houden. Inmiddels is de schedel toch ver¬
dwenen en de spoken hebben zich kennelijk bij dit verlies
neergelegd. Wij verlaten nu de Hoarnestreek en begeven ons
rechtsaf naar het eigenlijke dorp

T zummarum,
waar in 1972 de restauratie gereed kwam van een boerderij
aan de Roordamaleane (nr 10). Het is een kop-hals-romp met
groot voorhuis, waarin de melkkelder zich in het midden be¬
vindt. Gezien de afmetingen van het woongedeelte, zal de
achteigelegen schuur ongetwijfeld oorspronkelijk veel langer
Route 2 36

zijn geweest. Bij de restauratie zijn ontsierende en foutieve


latere wijzigingen ongedaan gemaakt. Wij rijden via Minnerts¬
ga naar Sint Jacobiparochie en verlaten bij Mooie Paal het
'oude land’ om nu het kort na 1500 ingepolderde Bildt te be¬
treden. Een groot deel van de oude Bildtse boerderijen (alle
ingericht voor de akkerbouw) valt op door zijn winkelhaak-
plattegrond: evenals bij Harkemastate zijn voorhuis en schuur
onder een hoek van 90 graden gebouwd. Helaas zijn van deze
bouwtrant maar heel weinig voorbeelden gaaf bewaard, al
bleef wel de hoofdvorm gehandhaafd. Toevallig worden dus
in dit boekje vooral 'gewone’ Friese boerderijen afgebeeld, al
kon ook een enkele winkelhaak de toets der kritiek doorstaan.
Halverwege Sint Jacobi- en Sint Annaparochie moeten we bij
het z.g. Hoekje (vóór de molen)linksaf slaan om de oude Bildt-
dijk te bereiken. Maar voor we dat doen kijken we - we zijn
hier nog steeds in het dorpsgebied van

Sint Jacohiparochic
- nog even rechts. In de lengte van de weg staat daar
een kop-hals-romp, blijkens ankers in de achtergevel van de
schuur in 1852 gebouwd (nr. 233). Hoewel de vensters niet
meer de oorspronkelijke roedenverdeling hebben, is de naai¬
de weg gekeerde zijde van deze witgecementeerde en witge-
verfde boerderij bijzonder interessant door de met kunstige
hand aangebrachte versieringen, speciaal in de middenpartij
van het voorhuis met de rijk in ijzer gedekoreerde lijkdeur en
de ietwat teruggelegen tweede deur, waardoor een ondiepe
open ruimte ontstond, die door pilasters geflankeerd wordt. De
vormgeving doet denken aan de al vermelde boerderij met
dwarshuis onder Sexbierum. Als voorbeeld van een al vroeg
industrieel beïnvloede architcktuur uit het midden van de vo¬
rige eeuw is dit een (bescheiden) bezienswaardigheid.
De eerstvolgende weg links, de Koudeweg, voert ons naar de
Oudebildtdijk. De eerste boerderij rechts (Koudeweg nr. 24)
dateert blijkens de gevelsteen in de top van de voorgevel uit
1803. Het is een gave kop-hals-romp met in het midden van
de naar de weg gekeerde zijgevel van het voorhuis een bijzon¬
der rijk versierde lijkdeur, althans gelegenheidstoegang. Wij
vragen de aandacht voor de kleurig geschilderde dekoraties
van ijzer, die twee groepen van landbouwgereedschappen en
veldgewassen voorstellen, waaronder dorsvlegels, zeisen, wan-
Route 2 37

nen, spaden, graanhalmen, een eg en vele andere. Men krijgt


hierdoor een goede indruk van de vele werktuigen, waarvan
men zich rond 1800 bij de Friese boer bediende.

Ouilebildtdijk
Op de hoek van de Koudeweg en de Oudebildtdijk (die eerst
onder Sint Jacobiparochie behoort, maar later onder Sint An¬
na- en Vrouwenparochie ressorteert) treft ons een (blijkens
ankers) uit 1815 daterende, op de ramen na goed bewaard
gebleven winkelhaak. Een eindweegs oostelijker staat in de
lengte van de dijk de Fonteinplaats: ook een winkelhaak met
versieiingen en dekoraties van het woongedeelte in de stijl
van rond 1850. Weldra leidt rechts de Stadhoudersweg naar
Sint Annaparochie. Ongeveer halverwege, rechts, staat een pas
gerestaureerde kop-hals-romp met sprekende gevelpartij. Het
voorhuis bezit een klokgevel met natuurstenen bekroning en
aanzelkrullen, blijkens het jaartal in de top in 1757 gebouwd.
Hier is duidelijk invloed uit de stad merkbaar: boerderijen
met een dergelijk monumentale voorgevel zijn zeldzaam in
Friesland.
Bij deze boerderij keren we en vervolgen de tocht over de uit
rond 1500 daterende hoge voormalige zeedijk. Als Oudebildt-
zijl nadert, zien we rechts beneden de dijk nr. 93: een groten¬
deels gaaf gebleven vroeg-19de eeuws voorbeeld van een win¬
kelhaak, waarbij het voorhuis in de lengte van de dijk is ge¬
bouwd. Als we een eindje doorrijden en dan de boerderij met
grote rietgedekte schuur en boomgroepen bekijken, presenteert
het geheel zich op zijn best.
Nummer 95 (het volgende huis rechts ’in de diepte’) is weer
een kop-hals-romp met een fors voorhuis waarin zowel de vier
twaalfruiters als de toonaangevende lijkdeur met pilasters en
kapiteeltjes het originele karakter volledig hebben bewaard.
Een harmonisch geheel! Via Oudebildtzijl en Oude Leije ko¬
men we bij Vrouwbuurtstermolen. Voor we op de hoek
rechtsaf slaan, moeten we even kijken naar de iets verderop
gelegen kleine kop-hals-romp in de lengte van en op enige
afstand van de Hegedyk gebouwd, met zijn tweemaal twee
negenruiters in kop en hals een merkwaardig gaaf gebleven
laat J8de eeuws bedrijfsgebouw voor de akkerbouw. In de
achtergevel van de schuur bevindt zich een ronde gevelsteen
met het jaartal 1794 in een feestelijke omlijsting van bloemen
Route 2 38

en festoenen. Gevelstenen van dit type zijn schaars in Fries¬


land, zoals trouwens gevelstenen in het algemeen: men volstond
doorgaans met jaartalankers. En zelfs die ontbreken bij onze
volgende boerderij. Die staat in

(Lieve) Vrouwenparochie,
op enige afstand van de hier Waling Dijkstrastraat gedoopte
hoofdweg, schuin achter nr. 99. Het is een eenvoudige kop-
hals-romp uit naar schatting het begin van de 19de eeuw. Het
gebouw met zijn rustige architektuur spreekt voor zichzelf.
Let u ook eens op de rij geschoren z.g. leilinden langs de volle
lengte van schuur en woongedeelte.
Halfweg Sint Annaparochie links noopt een ferme kop-hals-
romp door zijn sprekende twintigruiters(I) in het voorhuis (één
zestienruiter in de grotendeels begroeide top) even te stoppen.
In de zijgevel (naar de weg gekeerd) neemt een lichtelijk ge¬
moderniseerde deur de plaats in van de voormalige lijkdeur.
Het schilderachtige geheel kan uit het laatst van de 18de eeuw
dateren.
Verder rijdende doemen er nu weer enkele duidelijke ’winkel-
haken’ op, zowel links als rechts, maar als gevolg van ver¬
nieuwingen niet meer zo gaaf. En dan zijn we weldra in de kom
van

Sint Annaparochie,
waar aan de linkerzijde van de hier Van Harenstraat gedoopte
hoofdweg een ruim twee eeuwen oude kop-hals-romp een foto
waard bleek. Vooral schuin van voren gezien levert deze gave
boerderij met jaartalankers 1768 door het hoge en dekoratieve
geboomte aan de westkant een aantrekkelijk beeld op. Afge¬
zien van de modernisering van de achtergevel van de schuur is
er uitcrlijk aan dit charmante gebouw weinig gewijzigd. De
zesruiters zullen wel 19de-eeuws zijn, maar ze misstaan aller¬
minst. De omringende niet-agrarische bebouwing maakt al deel
uit van de kom van het dorp, dat we tegenover de hervormde
kerk verlaten door linksaf te slaan en aldus de richting Berli-
kum te kiezen. Onderweg kijken we bij de boerderij (kop-hals-
romp' nr. 17 aan de Hemmemaweg (rechts) even naar het
illustratieve’ bovenlicht van de deur in de voorgevel met ka¬
rakteristieke ophaalbrug en opschrift ’De Valbrug’: stellig in
het begin van de 19de eeuw daar aangebracht.
Route 2 39

Even ten oosten van Berlikum verlaten we Het Bildt en berei¬


ken weer het 'Oudland’. Linksaf kunnen we nu naar Leeuwar¬
den rijden, waar we onder Beetgumermolen en Marssum nog
iets kunnen meenemen van de route rond de Friese hoofdstad.
Dat is ook het geval, als men vooraan in Beetgumermolen
linksaf de Langstraat neemt, de voormalige Middelzee ’over-
steekt’ en bij Britsum de Hegedyk bereikt, die (rechtsaf) naar
de Friese hoofstad leidt. Onder Jelsum staan dan enkele be¬
zienswaardige boerderijen.
Route 3: 40
DOOR HET NOORDOOSTEN

OOSTERNIJKERK

TERNAARD MORRA
[HOLWERD
' N# WAAXENS

BRANTGU

(DOKKUM)
OUDWOUDE
HALLUM
IKOLLUM)

TWIJZEL
JELSUM

i (LEEUWARDEN)

Van Leeuwarden uit nemen we de weg naar Stiens en slaan


bij het dorp Jelsum rechts af in de richting van het geboomte
van Dckemastate. In

Jelsum
vragen drie boerderijen, op korte afstand van elkaar gelegen,
de aandacht. De eerste bevindt zich in de noordelijke hoek van
de (afgesloten) oprijlaan naar genoemde state. Ter plaatse heet
hij vertrouwelijk de 'Aldpleats': de oude hoeve. Deze naam is
echter betrekkelijk, want in het voorhuis vermeldt een steen:
Atze Tjeerds Hoekstra Heeft op den 6 junij 1844 aan dit
Gebouw den eersten steen gelegd', terwijl de schuur het jaartal
1839 draagt. Blijkbaar stond ter plaatse eerst een boerderij
waarvan in 1839 de schuur vervangen werd en enkele jaren
later het woongedeelte van de grond af nieuw werd opgetrok¬
ken. Wij hebben hier te maken met een vrij vroeg voorbeeld
van een on-Fries' dwarshuis. De architektuur is gaaf bewaard
Route 3 41

gebleven zowel wat woon- als bedrijfsgedeelte betreft. De


melkkelder is in de hals ondergebracht, maar - zoals Spahr van
der Hoek in de Geschiedenis van de Friese landbouw (deel II,
pag. 243) met recht opmerkt - volstrekt foutief, want op het
zuiden. De auteur verontschuldigt deze ligging echter door te
wijzen op de hoge bomen van de Swarte singel (oprijlaan) die
zoveel schaduw gaven. Ook al in 1839, is men geneigd te vra¬
gen?
Even verderop staat aan dezelfde weg een vroeg-19de eeuwse
greidboerderij met extra lang voorhuis. Volgens inlichtingen
was het oorspronkelijk een bouwboerderij, maar toen die later
aan het weidebedrijf werd aangepast, werd er een lange melk¬
kelder aangebouwd en wel aan de oostkant. Nog later is deze
melkkelder weer afgebroken. Dit verklaart waardoor er op de
foto geen enkel venster van een melkkelder te zien is. Op het
vroegere akkerbouwbedrijf wijzen nog de grote zaadzolder over
het binhüs en het venster van het dorshuis in de achtermuur
van de schuur. Het geheel zal omstreeks 1800 zijn ge¬
bouwd. Bij een verbouwing in 1936 is de lijkdeur die zich in
de westgevel van het voorend bevond, vervangen door een klein
erkertje, dat het overigens gave geheel enigszins afbreuk doet.
In het dorp staat deze boerderij bekend als 'de Van der Burgs
pleats’, naar de familie die er woonde. Mede door de ligging
- op de hoek van de weg die naar de dorpskern bij de kerk
leidt - draagt deze grote kop-hals-romp belangrijk bij tot een
aantrekkelijk dorpsbeeld.
De dcide boerderij treffen wij in het dorp zelf aan en wel aan
de rechterkant van de weg over de terp. Het is een wel-bewaard
voorbeeld van een vroeg-19de eeuwse greidboerderij met de
opkamer boven de melkkelder, hals en schuur (waarin toegang)
en allemaal kloeke zesruiters, in de hals door groene blinden
geflankeerd. Buiten de dorpskom kunnen we óf direkt óf via
het naburige Kornjum de hoofdweg (Brédyk) richting Stiens
bereiken. Voorlopig zijn er geen boerderijen die verdienen in
dit kader besproken te worden. Dit is pas weer het geval te

Hallum
en wel in het zuidwestelijk daarvan gelegen gehucht Hallu-
merhoek. Op de driesprong Hallum-Westernijkerk-Oudebildt-
zijl staat aan de westzijde van de Hoge Herenweg een boerde¬
rij met forse voorhuizinge en in het midden van de naar de
Route 3 42

weg gekeerde oostgevel een statige lijkdeur met gekapiteelde


pilasters, die ons de bouw op omstreeks 1800 doen stellen.
Het betreft hier een bouwboerderij van royale allure, waarop
ook het ruime erf met de tuin wijzen. De vorm van de ramen
is afwijkend: waarschijnlijk bevonden zich aanvankelijk onder
de gemetselde hanekammen schuifvensters met een kleinere
roedeverdeling, maar van een dergelijke afmeting, dat er geen
zesruiters in geplaatst konden worden. Via Westernijkerk ko¬
men we weer op de grote weg, richting

Holwerd.
Even vóór dit dorp, rechts van de weg, verrijst temidden van de
bouwlanden een blijkens een gevelsteen boven de staldeur in
1794 gebouwde bouwboerderij, waarvan de zuidzijde (achter-
gevelpartij) karakteristiek is voor het vroegere akkerbouwbe-
drijf met achtereenvolgens: schuurdeuren (ingang naar de
deel), dorshuisvensters, grote koehuisdeur. Links naast de grote
schuur is het ’lytshüs’ (letterlijk klein huis) gebouwd en wel,
naar ir. G. J. Bouma meent, ’naar Groninger trant’: de beide
achtergevels in één lijn en het bijgebouwtje (waarin stallen) los
van de grote schuur. Dit is in tegenstelling met de situatie in
de Wouden, waar het ’lytshüs’ doorgaans aan de schuur was
verbonden. Landschappelijk vormt deze Holwerder boerderij
met haar forse afmetingen, rieten dak en omringende beplan¬
ting een rustiek geheel.
Bij Holwerd gaan we rechtsaf, richting Dokkum. Het eerste
dorp is

Waaksens.
Hier staat de ’Poartepleats’ (de Poorthoeve), genoemd naar een
nog bestaand 17de eeuws stinspoortje, dat nu toegang geeft tot
het ruime erf. De situatie is enigszins te vergelijken met die
op Liauckemastate te Sexbierum. De vrij bescheiden bouw¬
boerderij met kleine melkkelder in het ’binhüs’ is met de ach¬
tergevel van de schuur naar de weg gekeerd. Sinds enkele
jaren is deze boerderij als gevolg van de ruilverkaveling aan
het boerenbedrijf onttrokken. Een restauratie is in voorberei¬
ding, maar ook in de staat als op de foto is het geheel het aan¬
zien waard. Hoezeer ook in de Bouwhoek (waar wij ons nu
bevinden) de afmetingen van de boerderijen kunnen verschil¬
len, leert ons het volgende objekt onder Ternaard. We slaan in
Route 3 43

het volgende dorp, Brantgum, de weg in naar Hantum en


rijden vervolgens via Hantumhuizen in de richting Wierum.
Onder het genoemde en een eindweegs westelijker gelegen
dorp

Ternaard
behoort de bij de viersprong Ternaard-Wierum-Hantumhuizen-
Nes gelegen uitermate grote bouwboerderij Oenema Sathe, be¬
staande uit een bijzonder lang ’binhüs’ met achtergelegen ’mul-
hüs’ en een hoge schuur van meer dan 50 meter lengte. Op de
geringe betekenis van de zuivelbereiding van ouds wijst weer
het ene melkkeldervenster in het ’binhüs’, welks hoge dak de
aanwezigheid van een ruime zaadzolder verraadt. In de achter¬
gevel van de schuur naast het linker venster van het dorshuis
vermeldt een steen met agrarisch familiewapen de bouw in
1803. Aldus:

Aukjen Botes Wynia

lk was nog jong en ’t eenigst kind


van mijne Ouders teerbemind
Aan dit gebouw heb ik te recht
Met lust den eersten steen gelegd
Men loove God die eeuwig leeft
En ons een nieuwe woning geeft
Bote K. Wijnia, Adreaantie Tabes
Den 22ste April 1803

Bote en Adriaantje waren de gegoede ouders van de kleine


Aukje, die de eer genoot de eerste steen te mogen leggen aan
deze, ook nu nog kapitale en opmerkelijk gaaf gebleven bouw-
boershuizinge, een der mooiste van dit type die ik ken. Hoewel
in de beide Dongeradelen zeker nog tal van boerderijen staan,
die in hun hoofdvorm de traditie trouw bleven, vertonen de
meeste toch teveel moderniseringen dan dat ze een behande¬
ling als monument verdienen.
We moeten dan ook via Oosternijkerk en Morra naar

Anjum
rijden om opnieuw een belangrijk objekt te vinden. Het is de
noordoostelijk van het dorp, links aan een zijwegje van de ver-
Route 3 44

binding met Oostmahorn gelegen bouwboerderij Groot Wob-


mazathe, een kop-hals-romp van sprekende vormgeving, waar¬
van het binhus’ al uit 1799 en de schuur, blijkens gevelsteen,
uit 1863 dateert. Deze steen vermeldt ook de naam van de op¬
drachtgever: de landbouwer Pieter Kornelis Wobma, die toen
68 jaar oud was. Het geheel is thans aan het bedrijf onttrok¬
ken en in restauratie. De ligging op een tamelijk hoog ’hiem'
geeft aan het gebouw een extra bekoring: een gaaf geheel,
waarbij ook de eenvoudig gehouden lijkdeur in de westelijke
zijgevel van het ’binhüs’ gehandhaafd werd. Van Anjum leidt
de weg door de Kolken en via het terpgehuchtje Tibben naar

Ee,
waar even vóór dit dorp links een bouwboerderij uit 1796 met
monumentale achtergevel een overtuigende indruk geeft van
de gegoedheid van de eigenaar, die smaakvolle status aan zijn
bezit gaf door tegen deze zuidmuur vier bakstenen pilasters
met zandstenen kapitelen te doen optrekken. Het brede en
hoge dorsvenster maakt de indruk nog in oorspronkelijke staat
te verkeren. Invloed van de stedelijke of tenminste van de
landhuisbouw is onmiskenbaar. Met deze stijlvolle boerderij
nemen we afscheid van de Dongeradelen en slaan de weg in
naar Kollumerland, dat we via Engwierum en Dokkumer
Nieuwezijlen bereiken. Via de hoofdplaats Kollum bereiken
we op onze route als eerste dorp op de zandgrond

Oudwoude,
waar twee boerderijen staan, die het bekijken waard zijn. De
eerste is een kleine bouwboerderij voor het zand: een kop-
romp, aan de noordzijde van de hoofdweg en met de voorgevel
gekeerd naar de weg naar de Wygeast, op de hoek waarvan dit
eenvoudige, maar aantrekkelijke boerderijtje gelegen is. De op
de grens van woonhuis en schuur met een topgeveltje zich ma¬
nifesterende kleine uitbouw herbergt een keukentje, dat bij
meer Woudboerderijen op deze plaats gevonden wordt. Het
aantal stallen (vijf, blijkens de raampjes in de zijmuur) wijst
op kleinbedrijf. Ook het dorshuis, in dit geval een korte deel,
spreekt voor deze konklusie.
Even ten westen van het kerkje treffen we nummer twee aan,
ter plaatse bekend als de ’Spükepleats’, de Spookhoeve. De
spokerij beperkte zich tot een raadselachtige stoelendans en
Route 3 45

een al even raadselachtig vanzelf opengaan van gesloten deu¬


ren. De gemeentelijke monumentenlijst spreekt terecht van:
'een mooie boerderij van het kop-hals-romptype. Alle vensters
met roeden en luiken. Leibomen. Achtergevel: schuur met
kippenloop en deur met zijlichten’. Dat het ruime erf met be¬
planting het aanzicht van deze, omstreeks 1850(?) gebouwde
boerderij (waarvan de melkkelder zich aan de noordzijde on¬
der het schuurdak bevond) verhoogt, bewijst de foto. De dak¬
kapel is een latere, maar niet erg storende toevoeging.
Sedert 1698 is de ’Spukepleats' in bezit van patriciërs en adel¬
lijken, die woonden op het naburige Fogelsangstate te Veen¬
klooster.
Van Oudwoude nemen we via dit Veenklooster de lommerrijke
weg naar Zandbulten om daar linksaf te slaan. Langs de Dam-
wedze komen w'e dan in het dorp

T wijze 1
op de Groninger straatweg (rijksweg 39). Tot voor kort stond
op de hoek van de Damwedze een prachtige, vroeg 19de
eeuwse bouwboerderij, die vrijwel puntgaaf mocht heten. Maar
de zware stormen van najaar 1972 en voorjaar 1973 teisterden
de schuur zodanig, dat voorlopig niet aan herbouw kan worden
gedacht. Wel is het ’binhüs’ met het voorste stuk van de schuur
behouden en inmiddels gerestaureerd. Dit verlies is des te be¬
treurenswaardiger, omdat deze boerderij de laatste van een
geheel rijtje grotendeels uitstekend gekonserveerde kop-hals-
rompen vormde, dat hier in een oude, maar door de ruime
afmetingen van de erven allerminst storende lintbebouwing
vormde. Twijzel is als rijdorp langs de weg ontstaan en dit ver¬
klaart de ligging van deze in het midden van de 19e eeuw ge¬
bouwde boerderijen, waarvan het kleine melkkeldertje op de
hoek van de schuur was gelegen: tot ver in de vorige eeuw
overheerste in de Wouden het akkerbouwbedrijf. De beide
boerderüen op de foto's laten zien hoe harmonisch een dorps¬
gezicht als dit eenmaal was dankzij de eenvoudige, maar sym¬
pathieke architektuur die weer op naam van onbekende dorps-
timmerlieden moet worden gesteld.
Van Twijzel kunnen we langs de rijksweg naar Leeuwarden
terugkeren. In Noordbergum passeren we dan links van de
weg een kop-hals-romp, die op de Woudenroute besproken
werd.
Route 4: 46
DOOR DE FRIESE WOUDEN

Onder de Friese Wouden wordt dat deel van deze provincie


verstaan, dat gelegen is in het oosten en dat grotendeels uit
zand en veen bestaat. Het gebied begint in het noorden in
Dantumadeel (enkele kilometers van Dokkum) en slingert zich
langs de grenzen van Groningen, Drente en Overijssel voort
tot in Weststellingwerf (hoofdplaats Wolvega). In deze Wou¬
den worden nog weer verschillende gebieden onderscheiden:
de Dokkumer Wouden, de Zuidoosthoek (de streek tussen
Drachten, Appelsga en Heerenveen) en de Stellingwerven: de
Route 4 47

beide gemeenten Oost- en Weststellingwerf, die voor het groot¬


ste deel ten zuiden van de Tjonger zijn gelegen, een voormalig
grensriviertje.
Terwijl de kleigronden al eeuwen vóór onze jaartelling waren
bewoond, zijn de Wouden een naar verhouding jong gebied.
Weliswaar zijn er uit voorhistorische tijd tal van vondsten ge¬
daan en behoort dit stuk Friesland tot de vroegst bewoonde
streken, maar tussen enkele eeuwen vóór Chr. en omstreeks
het jaar 1000 zijn er geen bodemvondsten gedaan, die er op
zouden kunnen wijzen, dat de bevolking in prehistorische tijd
zich voortzette in de nieuwe kolonisten, die in de tiende of
elfde eeuw zich op de zandgronden neerzetten. Zij waren, naar
wordt aangenomen, afkomstig uit het Lage Midden, het gebied
onmiddellijk te westen van de zandgronden. Van deze late
kolonisatie draagt het landschap nóg de sporen: met uitzonde¬
ring van een gebied in Ooststellingwerf met essen overheerst
de lineaire verkaveling, waardoor oorspronkelijk de boerderij¬
en op rijen als bij een vroege lintbebouwing langs de wegen
stonden. Nóg beheerst het aldus ontstane rij- of streekdorp de
Wouden, al wordt in de laatste tijd het beeld verduisterd door
moderne ontwikkelingen: komvormige dorpsuitbreiding, ver¬
plaatsing van boerderijen van het dorp naar tot nu toe onbe¬
woonde velden, demping van veenkanalen.
Wat dit laatste betreft, al in de middeleeuwen was men begon¬
nen het op grote schaal aanwezige hoogveen af te graven,
maar na omstreeks 1550 gebeurde dat stelselmatig, door z.g.
compagnieën, een soort voorloper van onze naamloze vennoot¬
schappen. Er werden vaarten gegraven en de afgeveende gron¬
den werden óf aan hun lot overgelaten, waardoor er heidevel¬
den ontstonden, óf in kuituur gebracht, waardoor langs de
veenkanalen nieuwe nederzettingen tot stand kwamen. Later
zijn grote stukken heide alsnog ontgonnen en bebouwd. Op
onze tocht, die van Leeuwarden uit langs de Groninger straat¬
weg naar

Noordbergum
voert, krijgen we daar al iets van te zien. De oude naam voor
deze streek was Bergumerheide en de betreffende heidevelden
komen nog voor op de Eekhoffkaart van Tietjerksteradeel van
1847. Maar weldra zou de heide plaatsmaken voor wei- en
bouwland, welke ontginning bekostigd werd door de gefortu-
Route 4
48

neerde arts Nicolaas Ypey (1794-1869). Van de tot stand ge¬


komen gebouwen is voor ons doel van belang de boerderij
rechts van de weg, die op een steen in de voorgevel het jaartal
1869 draagt. Het was een van de eerste boerderijen, die op de
ontgonnen Statenheide (eerst kloosterbezit, na 1580 in handen
van de Staten van Friesland gekomen) werden gebouwd. Het
type is de in de Wouden veel voorkomende kop-romp en de
architektuur laat zien, dat in die tijd in deze omgeving nog
geheel volgens de traditie werd gebouwd (de deur in de zijgevel
van het voorend is later gewijzigd). Links de stookhut. De
scheiding tussen woon- en bedrijfsgedeelte wordt uitwendig
tot uitdrukking gebracht door de overgang van dakpannen op
riet. Het geheel maakt een vrij sobere indruk, dit in tegenstel¬
ling met onze volgende boerderij te

B er gum,
welk dorp wij bereiken door verder te rijden tot bij het z.g.
Zwart Kruis, waar rechts de Zomerweg aftakt, die even voorbij
de inrichting Nieuw Toutenburg links een zijweg heeft, waar¬
langs wij, via Noordermeer en Bergumer Nieuwstad, het cen¬
trum bereiken. Aan de Schoolstraat — hoek Markt — staat daar
’De Pleats’ (de boerderij), tegenwoordig kultureel centrum,
daarvóór een welhaast patricische boerderij uit het jaar 1735.
Het ’stedelijke’ karakter ervan komt onder meer tot uitdruk¬
king in de plaatsing van het voorhuis dwars voor de schuur,
een situatie, die in de 19de eeuw met name in de Greidhoek
meer voorkwam en waaruit een zekere verburgerlijking
spreekt, een naar voren brengen van de status der gezeten be¬
woners. Dit woonhuis vertoont een voor boerderijen dan ook
rijke detaillering met de ingezwenkte halsgevel boven de mid-
dentravee, het segmentvormig fronton waarin het jaartal 1735,
de rollaag op de zijkanten, de aanzetkrullen, de omlijsting van
de hoofdingang en van het daarboven geplaatste raam in de
uitbouw.
Deze uitbouw staat in de literatuur bekend als Vlaamse top,
een type, dat vooral in het Noorden nog gevonden wordt - een
stenen topgevel boven de lange voorgevel - maar dat ook in
de Hollanden gebruikelijk was voor een wat aanzienlijker huis.
De vensters in het woonhuis bezitten nog een middenkalf: de
oudste vorm van het schuif venster, dat in de 18de eeuw ook
zijn intrede deed in Friesland. Met behoud van de konstruktie
Route 4 49

en wat het woongedeelte betreft ook van het interieur is na de


tweede wereldoorlog het kompleks gerestaureerd en ingericht
voor kulturele en andere manifestaties. Architekt A. Baart
heeft daarbij de schuurdeuren (aan de achterzijde gelegen) de-
koratief laten beschilderen, waarbij als voorbeeld diende de
versiering bij een boerderij onder Oldeholtwolde, ten noorden
van Wolvega, die door verbouwing deze speelse dekoratie ver¬
loor. Van Bergum leidt de route naar

Suameer,
waar de ons interesserende boerderij te vinden is aan de (bin-
nen)weg naar Nijega, de Herenweg, hoek Jouke van der Meer¬
weg. Deze kleine kop-romp ziet er gaaf uit en is, blijkens de
ankers, gebouwd in 1860. Ook dit is een ontginningsboerderij
zoals wij die in Noordbergum gezien hebben. Maar terwijl
daar de onmiddellijke omgeving niet zo boomrijk is, blijken de
bij de boerderij-Algra gelegen landerijen, aan de achterzijde
van de schuur, door hun dicht- en hoogbegroeide ’diken’ (af-
scheidingswallen) als het ware een voorbeeld te vormen van
een kultuurtechnisch landschap naar oude trant, waarvan in de
omgeving van Eestrum-Oostermeer nog fraaie delen bewaard
zijn gebleven. Men is geneigd aan dit schilderachtige bosachti¬
ge gebied (door de bewoner zorgvuldig in ere gehouden) een
respektabele ouderdom toe te kennen, maar toch is het geheel
nog geen eeuw oud.
Aan de Kommissieweg (de hoofdweg naar Drachten) onder

Opeinde
is ons volgende voorbeeld te vinden: een kop-rómp uit het mid¬
den van de 19de eeuw, maar groter en met meer allure dan het
vorige óbjekt. De voormalige grote betekenis van de akkerbouw
-- die eerst in deze eeuw in de Wouden meer en meer plaats¬
maakte voor het weidebedrijf (veehouderij) - komt tot uit¬
drukking in de kleine melkkelder, die slechts eén venster heeft
en wel in de zijmuur van het voorend, in de hoek van de
schuur, waarin de woonvertrekken zijn opgenomen (het laag
geplaatste raampje met luik naast de deur is dat van een kel¬
dertje voor huishoudelijk gebruik). Mede door het omringende
geboomte vormt deze boerderij een behoudenswaardig specimen
van naamloze plattelandsbouwkunst. Maar er is, gezien de
toestand anno 1975 (het pand is nu onbewoond) wel reden tot
spoed! In
Route 4 50

Drachten
treft ons de boerderij, naast Vreewijk gelegen, links van de
hoofdweg (Stationsweg), aan de ingang van de hoofdplaats van
Smallingerland. Deze kop-romp werd gebouwd in 1792 (gevel-
ankers) en is bij de recente restauratie uitwendig in de oor¬
spronkelijke toestand hersteld. De schuifvensters, de forse
schoorstenen (een krachtig vertikaal element), de blinden met
zandloper, de omgaande houten dakgoot, de traditionele kleu-
renkombinatie groen en wit, de strak geschoren haag, het
maakt het allemaal erg aantrekkelijk en karakteristiek. De bij
boerderijen in deze omgeving vaak voorkomende, onder een
neerhangend dak van het voorend geplaatste gang met (weinig
gebruikte) voordeur is ook hier aanwezig, maar op de foto
vrijwel niet te zien. In deze boerderij wordt geen agrarisch
bedrijf meer uitgeoefend.
Door Drachten leidt de weg naar

Olterterp-Beetsterzwaag
met hun bossen, waaronder die van het voormalige buiten
Lauswolt. Aan de bosrand, bij het begin van de ’Poastwei’ (bij
hotel Lauswolt linksaf: men lette op de kollektie mini-uilebor-
den op het zwanenhuisje in de vijver!), rechts van de weg, ligt
een in 1748 gebouwde kop-romp, met moderne, maar niet
storende aangebouwde schuren. Het voorend van de tweehon¬
derdjarige is gewit en maakt daardoor meer een rekreatieve
dan een agrarische indruk. Toen deze boerderij verrees, was er
van de aanwezige bossen nog niets te zien. Deze zijn eerst na
het midden van de vorige eeuw aangelegd. Het witte boerderij¬
tje komt op de kaart voor als Louwswoud, in welke naam (’het
woud van Louw’) de latere benaming Lauswolt (verfraaid) te
herkennen valt. De plaats van deze hoeve moet vele eeuwen
bewoond zijn geweest, daar reeds in de middeleeuwen de hier
aanwezige boerderij deel uitmaakte van het kleine aantal schot-
schietende (belasting betalende) huizen, die de agrarische kern
vormden van het oude Beetsterzwaag. Op de kaart van Opster-
land uit 1683 komt het erf dan ook al voor met zijn (stellig
oude) naam.
In dit deel van Friesland werden, evenals in het aangrenzende
Drente, tot in deze eeuw veel schapen ('Drenten’) gehouden
en elke boerderij bezat dan ook een schaapskooi (skiephok).
Een voorbeeld daarvan is nog te vinden in het volgende dorp
van onze route,
Route 4 51

Bakkeveen,
dat we bereiken via Wijnjeterp en Duurswoude, een gebied
met veel natuurschoon (heide van Duurswoude, bossen van
Bakkeveen). Het tegenwoordige dorp ligt grotendeels aan de
Drachtster Compagnonsvaart (17de eeuw) en draagt dan ook
een veenkoloniaal karakter. De schaapskooi staat aan de weg
naar Waskemeer, naast een boerderij. Het is een grotendeels
houten gebouwtje op stenen plint, met aan voor- en achterzijde
grote deuren, waardoor de kudde in en uit kon lopen. Een rie¬
ten kap overdekt het grootste deel van het dak, dat verder met
een strook pannen is afgedekt. Even verder, aan de overzijde
van de vaart, spiegelt zich een klein boerderijtje in het water,
dat blijkens het gevelanker in 1807 gebouwd werd. Het ge¬
bouwtje is typisch voor klein-boerenbedrijf ingericht en het
voorhuis zou heel goed een arbeiderswoning kunnen zijn ge¬
weest, waarachter dan later een kleine schuur werd opgetrok¬
ken. Het voorhuis vertoont de aangebouwde gang met voor¬
deur, zoals we die in Drachten bij de boerderij naast Vreewijk
ook aantroffen.
Het laatste deel van de tocht gaat door de Stellingwerven, een
gebied, dat in de middeleeuwen bij Friesland is gevoegd. Het
werd oorspronkelijk gekenmerkt door boerderijen van het
Oostnederlandse hallehuistype, in populaire literatuur nog
vaak 'Saksisch’ genoemd, een aanduiding, die verouderd is. In
zijn oudste (middeleeuwse) vorm vertoont dit hallehuis een
plattegrond, waarbij midden in de schuur de brede deel is ge¬
legen en aan de beide zijkanten de stallen, tot in deze eeuw in
de antieke vorm van potstallen. Dat zijn uitgediepte stalruim-
ten, waarin de uitwerpselen van het vee en heideplaggen zich
vermengden tot een welkome mest voor de schrale zandige
akkergronden. De dieren stonden met de koppen naar de deel
en waren aan stalrepels (vertikale stalpalen) gekluisterd. Voor¬
beelden hiervan treft men nog vrij talrijk in Drente, Twente
en de Achterhoek aan. Uit deze vorm ontwikkelden zioh in de
loop der eeuwen twee varianten: het staldeeltype, waarbij een
potstal de deel verving en de koeien met de koppen naar de
wand stonden en langs de muren de wurf liep (een open
gangetje waar het voer werd gedeponeerd). Van dit staldeel¬
type kwamen tot in de tweede wereldoorlog nog voorbeelden
voor bij Boyl en Schurega (dus ten noorden van de Tjonger):
het 'Saksische’ type heeft in de late middeleeuwen ook terrein
Route 4 52

veroverd ten noorden van de Tjonger en wel in de huidige


gemeenten Opsterland en Heerenveen (voorheen Schoterland),
waar het thans echter geheel verdwenen is.
In de Stellingwerven kwam een tweede variant tot stand, waar¬
bij de deel dwars in de schuur werd geplaatst, zodat de grote
schuurdeuren in de zijmuur moesten worden geplaatst (de
baander). De potstal nam de rest van de oorspronkelijke deel
in. Van deze vorm zullen wij straks twee gerestaureerde exem¬
plaren aantreffen, maar er kwamen in de vorige eeuw ook
mengvormen tot stand, bestaande uit een voorhuis van het
halletype en daarachter een schuur met Friese plattegrond.
Hiervan kunnen wij een goed voorbeeld aantreffen ten zuid¬
oosten van

Oldeberkoop,
op de hoek van de Stellingenweg en de Bekhof weg. Typerend
voor de 18de-eeuwse huizen van het dwarsdeeltype zijn de
hoog opgaande topgevels, door een schoorsteen bekroond. Bij
alle drie in dit boekje geschreven voorbeelden van het hallehuis
komen deze voor en men vindt ze ook in het aansluitende
Drentse en Overijsselse. De gerestaureerde boerderij (naast een
pracht van een oude eik) laat duidelijk zien hoe de schuur
later achter het woongedeelte werd gebouwd. Trouwens, in de
19de eeuw hebben stelpen en kop-rompen van Friese aard hier
de verouderde hallehuizen meer en meer verdrongen. Maar als
men het woongedeelte liet staan, ontstonden er kombinaties als
de onderhavige. Het kleine aantal hallehuizen - bovendien
gerestaureerd en aan het boerenbedrijf onttrokken - maakt,
dat de eenmaal in deze streken algemene afwijkende gebint-
konstruktie nu ook erg zeldzaam is geworden. De schuur en
oorspronkelijk ook het woongedeelte werden daarbij gedragen
door paren stijlen, die een eind onder de top waren doorboord.
Door deze gaten werd de horizontale gebintbalk geschoven, die
aan de buitenzijde van de stijlen uitstak en met pennen werd
verankerd. Daardoor is de naam ankerbalk ontstaan. Waar in
oude later verbouwde huizen deze van de Friese sterk afwij¬
kende gebintkonstruktie wordt aangetroffen, kan men er zeker
van zijn, dat daar eenmaal een hallehuis stond.
Een voorbeeld met zij baander, waarbij de hoofdvorm bewaard
bleef, maar het interieur sterk is gewijzigd, bevindt zich ten
westen van Oldeberkoop, tussen de Stellingenweg en (in het
Route 4 53

noorden) de Wolvegasterweg. Hoewel het huis op vrij grote


afstand in de landerijen is gelegen, kan men het meest karak¬
teristieke gedeelte (de voorgevel) het best van de Stellingenweg
af bekijken. Naar dit zomerverblijf leidt een partikuliere weg
(laantje) van de Wolvegasterweg naar het zuiden.
Het derde voorbeeld treffen we aan in

Steggerda,
waar een lange boerderij met twee zijbaanders gerestaureerd
is. Daarbij zijn twee, later in de voorgevel aangebrachte, hoog
geplaatste vensters verwijderd. Het gehele pand is met riet
gedekt en vormt met de aantrekkelijke beplanting een harmo¬
nieus geheel. Van de hoofdweg af (noordzijde) kan men deze
opmerkelijke boerderij zonder moeite zien: hij staat op korte
afstand van de weg. Wie terug wil gaan naar Leeuwarden, kan
bij de BlesSe rijksweg 32 nemen (via Wolvega). Men lette dan
tussen Grouw en Idaard rechts van de weg op het restant van
de oud-Friese greidboerderij, in de inleiding besproken. (Maar
wel uitkijken op deze drukke weg!)
Route 5: 54
VAN SNEEK UIT DE GREIDHOEK DOOR

Ook Sneek, Frieslands tweede stad, leent zich uitstekend als


uitgangspunt voor een boerderijenekskursie van niet te grote
omvang. Sneek ligt zo’n beetje op de grens van de kleiweide-
en de veenweidestreek en dat betekent, dat de omstreken vol¬
ledig deel uitmaken van de Greidhoek, waar sinds jaar en dag
de veeteelt bedreven wordt en in geen velden of wegen een
akkerbouwbedrijf te zien valt. In Sneek slaan wij aan de oost¬
zijde (Leeuwarderweg) rechtsaf de richting

Offingawier
in. Even voorbij dit knusse dorpje rechts ligt ons eerste objekt:
een stelp met een opzij uitgebouwde melkkelder, die aantoont,
dat het niet steeds bij een stelphuizinge gelukte alle bedrijfs¬
ruimten onder het ene grote tentdak te verenigen. Hoewel bij
de bouw de traditie nog duidelijk heerste, is door het aanbren¬
gen van lagen gele steen in de gevelpartij en het metselen van
dezelfde kleur baksteen in de hanekammen boven ramen en
melkkeldervensters een streven naar versiering te ontdekken,
dat door de tegenwoordige bewoners wat de inrichting van het
Route 5 55

erf betreft nog versterkt is. De gezandloperde luiken geven


trouwens ook een levendige noot aan het geheel.
Even verderop, maar dan links, aan een zijwegje (reed), staat
een imposante kop-hals-romp met opkamer. ’Homme Wiid’
(naar een watertje) is de naam van deze gave, rond 1850-1860
gebouwde greidboerderij op het hoogtepunt van de ontwikke¬
ling als type en door zijn vrije ligging in het veld landschappe¬
lijk een belangrijk element. De gebouwen zijn op een kleine
hoogte (wier) gelegen, teneinde bij wateroverlast - de grote
meren zijn niet ver af! - bewoners en vee veiligheid te bieden.
Vóór het volgende dorp aan onze hoofdweg door de Legeaën
(dit is: de Lege geaën, de laaggelegen dorpen),

Gauw,
kunnen we rechts van de weg kennismaken met een geslaagd
voorbeeld van behoud en restauratie van een boerderij, waar¬
voor een nieuwe funktie is gevonden. Het betreft een kleine
greidboerderij met een niet-onderkelderd voorhuis en een
schuur, die sinds enkele jaren als vakantieverblijf dienst doet.
De omstandigheid dat een bekwame architekt in deze verbou¬
wing werd betrokken, had tot resultaat, dat het uitwendige niet
alleen werd behouden, maar dat de charme ervan nog vergroot
werd door het wegnemen van enkele recente schoonheidsvlek-
jes. Mede door de erfbeplanting vormt dit een aantrekkelijk
geheel, dat karakteristiek is voor de eenvoudige 18de-eeuwse
boerderij vormen in dit deel van de veen weidestreek.
In de overige dorpen van de Legeaën staan over het algemeen
vrij redelijk bewaarde boerderijen, zonder dat deze een speciale
vermelding verdienen. In Poppingawier nemen we de nieuwe
ruilverkavelingsweg links, die bij Deersum op rijksweg 40
(Leeuwarden-Sneek) uitkomt. Deze hoofdweg volgen en dan
vóór Rauwerd linksaf dwars door de voormalige, hier erg
smalle, Middelzee naar

Oosterwierum.
Op het kruispunt weer linksaf, waardoor we even buiten de
kom aan de Hegedyk (rechts) aandacht mogen vragen voor een
op een hoge wier gelegen imposante kop-hals-romp uit het
midden van de 19de eeuw met de allures van een hereboerde-
rij, waarbij vooral de statige hoge deur in het binhüs genoemd
moet worden met bordes en smeedijzeren leuningen. Mede
door de hoge ligging en het ruime erf is dit een voorbeeld van
Route 5 56

een voorname greidboerderij uit de kleiweidestreek. Eveneens


aan de rechterzijde even vóór het volgende dorp,

Bozum,
staat benoorden de Waltawei een kop-hals-romp met opkamer,
waarbij de monumentale lijkdeur in het voorhuis ook al op
welstand in de tijd van de bouw — rond 1850 — wijst. Deze
boerderij, die onmiddellijk aan de rand van het dorp werd ge¬
plaatst, geeft aan de entree een opmerkelijke noot en speelt
naast de kerk met zadeldaktoren in de nabijheid krachtig mee
in het karakteristieke dorpssilhouet. Voorbij Bozum kruisen
we de spoorlijn Sneek-Leeuwarden en komen langs een uiter¬
mate bochtige, middeleeuwse slaperdijk (de Slachtedyk) in de
buurt van

Lutkewierum.
Onder behoor van dit kleine dorp, op de hoek van de weg
naar Rien en Itens (links), noteren wij voor u opnieuw een
vrijwel gave kop-hals-romp met opkamer, alweer uit het mid¬
den van de 19de eeuw. Ruim erf, beplanting en gracht kom-
plementeren dit specimen van harmonisch dorpstimmermans-
werk. In deze streek ontbreekt het overigens niet aan ver¬
gelijkbare boerderijen, maar vooral de laatste decennia hebben
moderniseringen veel schade aan het uiterlijk toegebracht, zo¬
als we op onze rit door Rien, Itens, Oosterend en Wommels
maar al te vaak moeten konstateren.
Maar even ten westen van

Wommels
op de hoek van de weg naar Bolsward en de zijweg (rechts)
naar Kubaard staat dan toch weer een royale kop-hals-romp
met opkamer, die zich van de kant van Wommels op zijn voor¬
deligst presenteert. Het komt niet zo dikwijls voor, dat het ge¬
hele binhüs onderkelderd is, zodat zoals hier, de opkamer drie
ramen telt, elk korresponderend met een venster van de melk¬
kelder, waarvan de grootte bewijst, dat er bij de bouw gere¬
kend moest worden op een aanzienlijke veestapel. Op de hoek
wenden we de steven, maar slaan een eindje verder (terug in
de richting Wommels dus) weer rechtsaf. We bevinden ons dan
op de al genoemde, smalle en erg bochtige Slachte.
Het eerste boerderijtje rechts, met de naam ’Harmens Hiem’,
is een typisch voorbeeld van wat in Friesland een ’dykshüske’
Route 5 57

heet. Dat is een kleine boerderij, gebouwd in de hier wat uit¬


gebogen berm van deze binnen- of slaperdijk. De geringe be¬
schikbare breedte stelde eisen aan de bouw: bedrijfjes als deze
bezitten doorgaans een blokvormige schuur met rechte op¬
gaande wanden van hout of half hout en steen. De eigenaren
van dergelijke dijkhuizen bezaten tot omstreeks 1850 het
vruchtgebruik van een dijkvak, bestaande uit het recht op het
gras. In hun boek over de Friese binnen- en slaperdijken delen
Rienks en Walther mee op kaarten van de Slachtedijk (van de
zeedijk bij Oosterbierum tot de Middelzeedijk bij Rauwerd) in
het geheel twintig van zulke kleine boerderijtjes langs deze
waterkering te hebben geteld.
De Slachte volgende, passeren we weldra rechts twee stelpen,
waarvan de eerste duidelijk onder invloed van de neo-renais-
sance gebouwd is. Dat klopt met het jaartal op een gevelsteen:
1894. De adellijke opdrachtgeefster besteedde extra zorg aan
het gebouw. In de voorgevel werd een gedenksteen aange¬
bracht, waarvoor de destijds zo populaire Friese schrijver Wa¬
ling Dijkstra een rijm opstelde, aldus:

Doch alles sa by ljochtskyndei


Dat elk it sjen en witte mei,
Den hest dy for gjinien to meijen.
En mei gjin minske lést to krijen,

welke moraliserende tekst de beschouwer de goede raad geeft


alles bij daglicht te verrichten, opdat een ieder het kan zien en
weten; dan hoef je je voor niemand te ontzien en krijg je met
geen mens last. De melkkelder ligt bij deze stelp zoals het
hoort op het noorden, maar is in zoverre merkwaardig, dat hij
gedeeltelijk is uitgebouwd, zij het geheel in stijl. Een boer¬
derij ais deze sluit wat uiterlijk betreft nog net bij de traditio¬
nele bouw aan: de ietwat pretentieuze versieringen met banden
en vlechtingen van gele steen storen zeker niet.
Weldia brengt de Slachte ons onder het behoor van het dorp

Hidaard
op de weg Oosterend-de Kliuw, de Tjebbingadyk geheten. Na
enige tijd verrijst rechts een forse stelp uit het midden van de
19de eeuw, Zathe de Klieuw’ (naam op de daklijst), die nog
alle zesruiters bewaard heeft, de melkkelder rechts (op het
noorden) onder het dak, met een dakkapel en een nauwkeu-
Route 5 58

rige scheiding van woon- en bedrijfsgedeelte door het gebruik


van twee soorten gekleurde dakpannen. Geen opvallende ar-
chitektuur, maar wel kenmerkend voor het type zoals dat vóór
de opkomst van het fabriekmatige zuivelbedrijf in de streek
in zwang was.
Rechts, net vóór de driehoek (de eigenlijke Kliuw: hangt sa¬
men met klieven), laat het voorhuis van Tjebbinga State zien,
dat er in de 18de eeuw bepaald zorg aan de architektuur werd
besteed. Helemaal gaaf is deze kop-hals-romp met opkamer
niet overgeleverd, maar in de eerste plaats is dit een tamelijk
vroeg voorbeeld van de opkamer en verder springt de topgevel
met zijn smeedijzeren sierankers, waaronder het jaartal 1779,
er echt een beetje uit. Ook de ovale venstertjes halverwege de
schoorstenen geven een indruk van de stijlvolle vormgeving die
in de 18de eeuw uit de ruime hand gebouwde boerderijen in
Friesland kenmerkte.

Roodhuis
Onze route voert ons nu linksaf, langs de Sanleansterdyk in
de richting Roodhuis. Al gauw presenteert zich links van de
weg een gave stelp uit - naar schatting - de jaren ’70 van de
vorige eeuw, waarvan het meest opvallende is de op zij rechts
uitgebouwde bijzonder grote en hoge melkkelder. De raampjes
boven de drie geluikte keldervensters wijzen er op, dat zich
hier een ruim vertrek bevindt. Dat is dan ook het geval en de
bewoners weten zelfs te vertellen, dat deze zolder zo groot
is, dat in het verleden daar wel bruiloftsfestiviteiten plaatsvon¬
den. Langs de weg is aldus een stijlvolle brede frontpartij ont¬
staan, waarmee de zesruiters uitstekend harmoniëren.
Via Roodhuis bereiken we al spoedig de weg naar Scharnegou-
tum, waarbij Lutkewierum weer in ons gezichtsveld komt.
Hiermee is dan de tweede lus van onze grote acht vrijwel ge¬
sloten en rechtsafgaande komen we weldra weer op de weg
Leeuwarden-Sneek. Even vóór Sneek, links, vergeten we niet
te kijken naar de in 1939 gebouwde kop-hals-romp, die een
gelukkig voorbeeld mag heten van het toen naar voren komen¬
de streven bij nieuwbouw zich te inspireren op de traditionele
hoofdvorm: een sympathieke gedachte, die echter na de twee¬
de wereldoorlog helaas spoedig is stuk gelopen op de harde
werkelijkheid van een zich welhaast industrieel ontwikkelend
agrarisch bedrijf, met alle konsekwenties voor de bijbehorende
gebouwen.
Route 6: 59
DOOR DE ZUIDWESTHOEK

De Zuidwesthoek is het gebied, dat, ruw begrensd, ligt ten


zuiden van rijksweg 43 (Afsluitdijk-Sneek) en de weg van
Sneek naar Lemmer. Het is een gebied met langs de west- en
de zuidoever het IJsselmeer, met in het midden - als een dia¬
gonaal - een reeks meren, waaronder zeer bekende en in het
zuiden het geaccidenteerde gebied van Gaasterland en de
hoogten van Hemelum en Koudum. Voor onze boerderijen-
tocht doen wij het beste, na Friesland via de Afsluitdijk te zijn
binnengekomen, dadelijk rechts af te slaan in de richting
Makkum. Wij rijden door dit plaatsje (visserij, Makkumer
aardewerkindustrie, scheepsbouw) langs de dijk van het IJssel¬
meer in zuidelijke richting en krijgen dan als eerste aan de
linkerhand het dorpje

Piaatn.
Achter het 13de eeuwse kerkje bevindt zich de Nynke’ pleats,
de boerderij van Nynke, genoemd naar de laatste bewoonster.
Route 6 60

Het is een geslaagd voorbeeld van een restauratie, waarbij de


al jaren buiten bedrijf zijnde huizinge een nieuwe funktie heeft
gekregen als restaurant. Het vroeg-19de, misschien nog 18de
eeuwse gebouw behoort tot het in deze streken veel voorko¬
mende kop-romp-type. Hoewel het interieur niet direkt kon-
struktief, maar wel wat de dienst van de ruimten betreft een
geheel nieuw uiterlijk heeft gekregen, wijst alles er op, dat
het hier een bedrijfsgebouw voor een kombinatie van veeteelt
en akkerbouw betreft. Dit valt onder meer op te maken uit de
kleine vensters (met tralies en luikjes) van de vroegere melk¬
kelder, aan de voorzijde onder het schuurdak gelegen. De gro¬
te schuurdeuren bevinden zich hier recht tegenover aan de
achterzijde. De voor het huis opgestelde ijzeren ploeg herinnert
mede aan het aandeel van de akkerbouw. Trouwens, ook in
het naburige Gaast werd deze in vroeger jaren op hooggelegen
gronden uitgeoefend.
Hoewel niet gefotografeerd, wijs ik nog graag op een in de
onmiddellijke nabijheid staande boerderij, waarvan de voorge¬
vel met gele en rode baksteen is versierd op een wijze, die wel
kenmerkend voor de Friese kust wordt geacht en waarvan on¬
der meer op Terschelling fraaie voorbeelden te zien zijn. De
Nynke’ pleats vormt eigenlijk het begin van de museumroute
Stichting Piaem-Aldfaers Erf (erfenis der voorouders), waartoe
ook boerderijen behoren te Allingawier en Ferwoude. Via
Idsegahuizen leiden wegwijzertjes van deze museumroute naar

Allingawier
Bij de kerk staat hier de museumboerderij De izeren kou (De
ijzeren koe), die zijn merkwaardige naam ontleent aan een tot
in de 19de eeuw voorkomend onderdeel van sommige Friese
predikantsinkomens. Het was een variërend bedrag in geld, dat
bij vertrek of overlijden terug betaald moest worden. De aan¬
duiding gaat terug op de opbrengst, die de geestelijke tijdens
zijn ambtsperiode van een echte koe genoot (pastoor en predi¬
kant waren in het oude Friesland dikwijls tevens boer). De
Encyclopedie van Friesland is van mening, dat de zaak en het
woord een voor-christelijke achtergrond hebben.
De izeren kou behoort tot het kop-romptype, maar dan met
een opkamer: de melkkelder bevindt zich daaronder, terwijl
het mulhüs onder het schuurdak is getrokken; het komt met
een deur uit op het met vruchtbomen aan die zijde beplante
Route 6 61

erf. Voor de bezoekers is de toegang aan de achterzijde, waar


men via een houten bijgebouw de eigenlijke schuur betreedt.
Hoewel het hele gebouw als ’boerenmuseum’ is ingericht, zijn
de schuurreed, het hooivak, het koehuis en de jongveestalling
intakt gelaten met de bijbehorende konstruktie: ook de zeelpa-
len en de karbelen zijn gehandhaafd. Het mulhüs geeft met
zijn meubilair de indruk van een dagelijks gebruikt woonver¬
trek. Daarentegen is de opkamer duidelijk de mooie kamer, al
kenmerkt ook deze zich niet door pronk en weelde. Wie de
uilebordmodellen (op ware grootte), de sjezen, de arresleden
en het boerengereedschap langs de wanden van het hooivak
heeft bezichtigd, kan in de melkkelder een indruk krijgen van
het op de boerderij uitgeoefende zuivelbedrijf.
Langs de wanden staan op stenen verhogingen de (hier kope¬
ren) aden. In deze platte bakken (die vóór 1840 van essenhout
waren vervaardigd) stond de melk 36 tot 48 uur te romen. De
boerin schepte intussen de room in een houten roomemmer
driemaal af, welke emmer geleegd werd in een tine; dat is een
houten roomvat. Daarin werd deze ongeveer een etmaal ge¬
zuurd, waarna de eigenlijke zuivelbereiding (boter en kaas)
volgde. Werd er geen kaas gemaakt (niet gekaasd), dan werd
de melk ook niet ontroomd. Koperen melkemmers en een (niet
uit Friesland afkomstige) kaaspers kompleteren in deze door
binnen- en buitenluiken koel gehouden en op het noorden
geplaatste kelder (half verdiept) het beeld van de melkbehan-
deling vóór rond 1880. Van Allingawier (terpdorpje) voert de
weg naar

Ferwoude.
Hier vraagt een boerderij annex timmermanswerkplaats, voor
het laatst in 1875 verbouwd, de aandacht. De indeling van dit
gekombineerde bedrijfsgebouw is zeer ongewoon, waarbij ik
wijs op de ingebouwde opkamer, waaronder zich de beschei¬
den melkkelder bevindt. Het huis heeft een rechtopgaande ge¬
vel, die door de plaatsing van de ramen, het hoge raam links
en de deur rechts een opmerkelijke symmetrie vertoont. Het
oorspronkelijke gedeelte dateert ongetwijfeld uit de 18de eeuw
maar in 1875 werd de huidige voorgevel opgetrokken. De boer¬
derij ontleent haar bezienswaardigheid vooral aan de omvang¬
rijke kollektie timmergereedschappen, maar evenzeer aan het
hier vervaardigde boerengerei. Met Ferwoude hebben wij de
Route 6 62

museumroute Aldfaers Erf verlaten. Onze route voert nu naar


het stedelijke

Workum.
We zijn hier in de streek, waar de stelpen domineren en wel
met een eigenaardigheid die gelegen is in het feit, dat er zich
op beide einden van het dak een schoorsteen bevindt. Daarvan
is de achterste loos: hij doet uiteraard geen dienst en was blijk¬
baar als verfraaiing bedoeld. De loze schoorsteen komt voor tot
in de buurt van Bolsward en was, blijkens prenten, al in de 18-
de eeuw mode. Of hier stedelijke voorbeelden zijn gevolgd,
dan wel het streven naar harmonie de doorslag gaf. valt niet
na te gaan. Een duidelijk voorbeeld bevindt zich even voorbij
Workum aan de bij Séburch links aftakkende slaperdijk van
het Workumer Nieuwland. In deze omgeving kwam de stelp
al in de tweede helft van de 17de eeuw voor.
Op prenten van de ramp van 1825, waarbij het Workumer
Nieuwland door de Zuiderzee werd overstroomd en de boerde¬
rijen werden verwoest, komen alleen stelpen voor. Toch is aan
de weg door het Nieuwland (richting Hindeloopen) even vóór
de spoorwegovergang rechts een gaaf voorbeeld van een kop-
hals-romp te zien, met opkamer en een kort middelhuis. Op¬
merkelijk is de beschildering van de schuurdeuren aan de
voorzijde met zandlopers en de ronde vensters in de naar de
weg gekeerde muur van de schuurreed. Er kan niet worden
vastgesteld, of deze stellig kort na de ramp herbouwde boer¬
derij een kopie is van een voorganger of dat hier een verwoes¬
te stelp werd vervangen door een vertegenwoordiger van de
boerderij met voorend.
Door Hindeloopen en Molkwerum bereiken wij het langgerek¬
te dorp

Wants.
Tot voor kort handhaafden zich hier achter de bebouwing
langs de hoofdweg restanten van 17de en 18de eeuwse zee-
vaardershuizen, die herinneringen opriepen aan de karakteris¬
tieke huizen van Hindeloopen. Aan de hoofdvorm van deze
panden herinnert het voorend van de midden in Warns aan dé
westzijde op enige afstand van de weg gelegen kop-romp. Het
geheel onderkelderde voorend is in de schuur opgebouwd,
maar bezit in de voorgevel een op deze plaats slechts zelden
Route 6 63

voorkomende toegangsdeur met een hardstenen bordes, dat


eerder aan een grachtenhuis dan aan een boerderij doet den¬
ken. Door de afmetingen domineert dit woonhuis dat in het
laatst van de 18de eeuw kan worden gedateerd en waarvan de
schilderachtigheid ten dele berust op een duidelijke verwaarlo¬
zing. Het geheel verdient een spoedige restauratie.
Het duurt nog al enige tijd voor de volgende boerderij zich
aandient. Landschappelijk leidt onze weg echter door een bij¬
zonder aantrekkelijke streek, die van Hemelum, Rijs, Nije- en
Oudemirdum: het bosachtige Gaasterland.

Sondel.
In Sondel (tussen Nijemirdum en Wikel) staat aan de linkerzij¬
de van de weg midden in het dorp een boerderij met opkamer,
waarbij de hals erg kort is uitgevallen (het raam in de muur
en de dakkapel zijn niet oorspronkelijk). Een deel van de
woonvertrekken is aan de voorzijde in de schuur opgenomen,
naast de schuurreed, waartoe de sober beschilderde deuren
toegang geven. Waar het eigenlijke bedrijfsgedeelte begint,
wordt de schuur niet door pannen, maar door riet gedekt: een
wel vaker voorkomende afgrenzing, die niet door estetische
overwegingen, maar door de praktijk werd ingegeven. Hoewel
het geheel ongetwijfeld na 1800 is gebouwd, tonen de beide
aanzetstenen met hun krullen aan. dat de dorpstimmerman de
vormenspraak van de 18de eeuw nog trouw bleef. (Een met dit
pand wat grootte en bouwtrant betreft sterk overeenkomende
boerderij valt straks in Hommerts te zien).
De volgende boerderij bereiken we via Wikel en

Sloten
Even buiten dit 'stedelijk kleinood van de Zuidwesthoek', in
de richting Tjerkgaast (nr. 108), ligt rechts van de weg een
gaaf, uit 1869 daterend specimen van een kop-romp met sym¬
metrische plaatsing van het voorend, in dit geval met opkamer.
Een deel van de woonruimte is weer aan de voorzijde in de
schuur opgenomen. Links van het hoofdgebouw ziet men een
ook elders in deze streek voorkomend bijgebouw van een
karakteristieke vormgeving: hoog opgaande topgevel, door een
schoorsteen bekroond, al vindt men deze ook wel aan de bui¬
tenzijde aangebouwd. Het gaat hier om een stookhut, die in de
zomer als dagverblijf werd en wordt gebruikt. Het oud-Friese
Route 6 64

huis bezat soms ook een zomerwoning - aan het uiteinde van
het koehuis - en in boerderijen met voorend was er soms een
zomerwoning (simmerwente) in de hals opgenomen of uitge¬
bouwd aan het koehuis en dan met een topgeveltje. Voorbeel¬
den ervan zijn nu wel verdwenen. Stookhutten zijn ook elders
in Friesland te vinden, maar in de Zuidwesthoek bezitten ze
een karakteristieke gedaante.
Via Sloten - even ten noorden van de brug laat een nieuwe
ruilverkavelingsboerderij zien hoe het niet moet: slecht van
vorm en veel te dicht bij het mooie stadje ... - terug naar
Balk, richting Harich. In de nabijheid van dit dorp, een eindje
buiten Balk, takt een wegje rechtsaf. Dat voert naar

Lorburen,
ter plaatse Lörburren genoemd. Hier staat een rijtje van drie
vroeg 19de eeuwse boerderijen, waarvan de middelste hier
wordt besproken. De eerste boerderij (met voorend zonder op¬
kamer) heeft een gave hoofdvorm, maar vertoont enkele
schoonheidsvlekjes. Nummer drie zou uw geestdrift kunnen
opwekken - een trotse opkamer - maar aan de noordzijde is
toch wel storende aanbouw gepleegd, zodat we ons maar bij
nummer twee houden. Hij behoort tot het streektype, waarbij
de voorhuizinge precies in het midden is geplaatst en de woon¬
ruimten verder vóór in de schuur zijn gelegen. De 18de eeuws
aandoende aanzetkrullen op de gevelstenen doen een grotere
ouderdom verwachten dan het jaartal 1811 op de rechter steen
aangeeft.
Dat deze nog gaaf gebleven boerderij uit een royale hand is
gebouwd, kan niet alleen de verzorgde architektuur bewijzen,
maar ook de aanwezigheid van een aantal tableaus van waar¬
schijnlijk Makkumer wandtegels uit de periode van de bouw.
Het zijn taferelen uit de streek: een waterlandschap met op de
voorgrond een skütsje (vracht- of beurtscheepje) en links een
kofschip (soort vroege coaster); een gezelschap dat genoeglijk
uit rijden gaat met een vierwielige wagen (faëton?) en tenslotte
een afbeelding van de boerderij zelf, waarbij ook de details
niet vergeten zijn. Ik noem een duidelijk 'volwassen’ uilebord,
zoals trouwens kort na 1800 ook wel verwacht mocht worden.
Het aantal tegelschilderijen van Makkumer of Harlinger af¬
komst in Friese boerderijen moet in de honderden hebben
gelopen, maar in slechts enkele gevallen heeft men ze zoals
Route 6 65

hier op Lörburren rustig in de muur laten zitten: dokumentair


van belang en een lust voor het moderne oog. In

Harich
vragen twee boerderijen onze aandacht. De eerste (met wit¬
geschilderde muren) staat in de buurt van de kerk, daar schuin
tegenover. Het is een boerderij met voorend, waarbij woonver¬
trekken in de schuur zijn gebouwd en een bescheiden melk¬
kelder een plaats heeft gevonden onder het laag afhangende
dak links van de voorkamer. Kop-romp, naar regionale trant.
Ondanks de witte muren een aantrekkelijk geheel, dat blijkens
ankers in 1805 tot stand is gekomen.
In vergelijking met dit bescheiden bouwwerk springt de boerderij
even buiten Harich, rechts van de Harichsterdyk, een eind van
de weg in het hooggelegen land, als ons volgende objekt er
duidelijk uit. Ook hier betreft het een kop-romp, maar zowel
de kop als de romp vertonen forse afmetingen. Met name de
schuur is een gebouw ’als een kerk' en bij de afmetingen van
de opkamer is daarmee in 1805 (jaartal in gevel ankers) duide¬
lijk rekening gehouden. Ook hier weer een centrale plaat¬
sing van het voorend en de verdere woonruimten in de schuur,
ditmaal niet aangegeven door dakpannen (in tegenstelling tot
een rieten schuurdak), maar door verschil in kleur van de ge¬
bruikte pannen. Links naast het hoofdgebouw is de stookhut
geplaatst, met een meer dan normale lengte. De schoorsteen
aan de voorzijde wijst op de stookfunktie van het zomerver¬
trek, maar tot voor weinige jaren waren in de rest van het
gebouwtje alle zaken nog aanwezig, die verband hielden met
het zuivelbedrijf, zoals een karn, een kaasketel en zelfs een
karnmolen: een ongewone situatie, waarvan het de vraag is, of
die in 1805 ook al bestond. De familie Tromp die hier woonde,
had alles zorgvuldig bij het oude gelaten en zo kon een grote
kollektie oud boerengereedschap door aankoop voor het nage¬
slacht worden bewaard. Een ander voorbeeld van konservering
van interieuronderdelen levert de boerderij die wij, na van
Harich de weg naar Woudsend te zijn ingeslagen, in het kleine

Y pekolsga
aantreffen, rechts van de weg en plaatselijk bekend staande
als de Eersteling of Werklust: een niet zo oorspronkelijke
naam. Maar terecht is er veel moeite gedaan om dit gave
Route 6 66

produkt van plattelandsbouwkunst te bewaren , toen een aantal


jaren geleden een ontsierende verbouwing dreigde. Blijkens de
weer door aanzetkrullen bekroonde gevelstenen werden huis
en schuur in 1783 gebouwd, waarbij de symmetrie tot in on¬
derdelen werd betracht, zoals onze foto laat zien: links en
rechts van de aansluiting van de kop op de romp (de hals ont¬
breekt dus weer) zijn een deur met boven- en zijlichten en
twee vensters in de voormuur opgenomen. De indeling van de
voorgevel van de opkamer is bijzonder gaaf, de iets gebogen
bovenkozijnen van de vensters, ook van de melkkelder, geven
een aksent van deftigheid en de gedetailleerde, van zandstenen
hoekblokken voorziene schoorstenen (de tweede gaat op de
foto schuil achter de voorste) vormen kleine dekoratieve ele¬
menten.
Geeft een en ander de indruk van gegoedheid, het oorspron¬
kelijke interieur droeg tot voor kort veel tot de versterking
daarvan bij. Wie zich daarvan wil overtuigen, verzuime niet
een kijkje te nemen in de Ypekolsgakamer in het Fries Scheep¬
vaartmuseum te Sneek. De gehele betimmering, de zoldering,
de schoorsteenmantel en de op doek geschilderde wandver¬
siering is daarin aangebracht op precies dezelfde wijze als dat
op Werklust het geval was. Naast op de seizoenen betrekking
hebbende taferelen - hoe zou het ijsvermaak daarbij ontbre¬
ken?! - zijn van dokumentair belang de gezichten op en in het
naburige Woudsend (korenmolen, houtzaagmolen, scheepstim¬
merwerf), op Ypekolsga zelf (de boerderij blijkt een tuin te
hebben gehad van een schier stedelijk aandoende allure met
witte beelden binnen de geschoren hagen, op Grouw (van het
water af gezien) en op de haven van Staveren, toen nog in het
bezit van een vuurtoren en een korenmolen.
De zeker niet slecht gedane gezichten zijn van de hand van de
steeds niet nader geïdentificeerde Aede Lutzens, wiens naam
eenmaal voorkomt en wiens werk ongetwijfeld tegelijk met de
bouw tot stad is gekomen. Dat het huis op het doek voorzien
is van de vermelde (overigens boomloze) tuin (’in Zaanse trant’,
zo meent de konservator drs. H. Halbertsma) hoeft niet te be¬
tekenen dat de schilder pas enkele jaren na 1783 de opdracht
ontving: hij kan zich hebben laten leiden door het ontwerp
of eventueel zijn fantasie hebben laten werken. Het gezicht
op Ypekolsga laat zien, dat de boerderij destijds schuifvensters
met een middenkalf en kleine ruitjes bezat. Toch storen de
Route 6 67

later aangebrachte zesruiters niet.


Op onze weg naar Sneek (museum, eindpunt) passeren wij in

Hommerts
links (nr. 47) een heel wat eenvoudiger voorbeeld van een
kleine vroeg 19de eeuwse greidboerderij: kompleet met hals,
maar bescheiden van afmetingen, van de opkamer af tot en
met de kortgevorste schuur. De schuurdeuren zijn in de voor¬
gevel geplaatst en onder het schuurdak bevinden zich ook de
woonvertrekken. Geen sierende details, maar toch een aan¬
sprekende traditionele architektuur, waarvan het beeld vlekke¬
loos zou zijn, als op de beide schoorstenen weer een schoor¬
steenplaat werd aangbracht.
Route 7: 68
TERSCHELLING: VAN MIDSLAND TOT OOSTEREND

Het enige Friese Noordzee-eiland dat voor ons doel de moeite


van een bezoek waard moet worden genoemd, is Terschelling.
Hoewel na de tweede wereldoorlog in toenemende mate boer¬
derijen zijn aangepast aan de rekreatie of geheel als kampeer¬
boerderij e.d. werden ingericht (en verbouwd), bleven over het
algemeen de hoofdvorm en soms ook typische details bewaard.
Overigens valt er wat het woongedeelte en de gevelarchitek-
tuur betreft een sterke overeenkomst vast te stellen tussen
boerenhuis en burgerwoning, met name in de 17de tot en met
de 19de eeuw.
Over het uiterlijk en de indeling van het Terschellinger boeren¬
huis in de 16de eeuw en 17de eeuw lichten ons noch gebou¬
wen noch afbeeldingen in. Toch moet worden aangenomen,
dat evenals op Ameland het schuurloze woonstalhuis (het oud-
Friese type dus) de grondvorm is geweest, waaruit zich latere
vormen ontwikkeld hebben. R. C. Hekker, die in Duizend jaar
bouwen in Nederland de Terschellinger ontwikkeling heeft na¬
gegaan - Gerrit Knop wijdde er ook al een hoofdstuk aan in
zijn boek Schylgeraldn, maar hij miste de kennis van de vak¬
man - stelt vast, dat de nieuwere ontwikkeling op Ameland
de oudste, nog naspeurbare op Terschelling is. De schuurloze
fase heeft op ’Schylge’ geen herinneringen meer achtergelaten,
'hetgeen begrijpelijk wordt wanneer men bedenkt, dat de
landbouw op dit eiland in een verder gevorderd stadium ver¬
keerde’. Verder gevorderd dan op Ameland, wel te verstaan.
Werd daar - ik heb het zelf genoteerd — het graan destijds
met de hand (!) gedorst, de Terschellingers leidden een paard
over de uitgespreide aren en hadden aldus behoefte aan een
deel.
Die deel (tèflier: dorsvloer) was en is een dwarsdeel. Omdat de
muur bij de oudste voorbeelden - zie de foto van het 'Spylske
Hues’ te Formerum - laag was en er niet voldoende hoogte
was voor het plaatsen van schuurdeuren (waardoor de oogst¬
wagens moesten kunnen rijden), werden deze deeldeuren on¬
der een kleine dwarskap in een kapel opgenomen. Dit was en
is het bekende ’schüntsje’ (letterlijk: schuurtje), dat nog steeds
kenmerkend is voor de eilander boerderijen. Later werden dè
deeldeuren ook wel teruggeplaatst, waardoor er dus een inham
ontstond. Voor die oplossing kozen Amelander boeren, met
het gevolg, dat er wel (ten onrechte) verband is gezocht met
het Drentse boerenhuis met zijbaander (ingang van de dwars-
Route 7 69

deel). Ook voor Terschelling is het wel in die richting gezocht,


maar al evenzeer ten onrechte.
Het Terschellinger boerenhuis moet namelijk wel degelijk tot
de Friese huisgroep worden gerekend, waarin het vee in boxen
van telkens twee koeien staat gestald, echter hier niet hiet de
koppen naar de buitenmuur, maar naar tas (hooistapel) en
deel, zodat ze door middel van luiken in de scheidingswand
van de tas uit kunnen worden gevoerd. Langs de buitenmuur
van de ’millem’ (stalgebouw) loopt dan ook een gang. Men
noemt deze wijze van stallen 'gedraaid’ en Terschelling komt
hiermee overeen met Wieringen, Texel en Het Bildt. Hierbij
moet echter niet aan 'vreemde' kolonisten worden gedacht,
want de situatie is het gevolg van een eigen ontwikkeling in het
boerenbedrijf. Een dwarsgang vóór in de schuur (voor karnen
en wassen) kompleteert het bedrijfsgedeelte en daarvóór is het
woonhuis uitgebouwd.
Dit woonhuis bestond uit een kamer (met bedsteewand en
schouw of haardstee) en daarvóór een klein voorhuis zonder
stookplaats. Dit laatste is nog aanwezig in het 'Spylske Hues’,
maar evenzeer in het pand aan de Commandeurstraat op West,
waarin het museum 'Het Behouden Huys’ is ondergebracht en
dat uit 1668 dateert. Overigens doet zo’n voorkamertje mij
denken aan de 17de en 18de eeuwse stolpen met voorend in
Westfriesland. Ook daar zien we als voorgevel een tuitgevel,
niet bekroond door een schoorsteen. Hekker spreekt voor de
17de en 18de eeuw voor Terschelling van een doorgaans zeer
verzorgde architektuur, wat ook voor de gewone dorpshuizen
geldt. Hij schrijft:
Tn de gele tuitgevel zijn de ontlastingsboogjes, de vlechtingen
en de toppinakel om de andere laag van rode baksteen voor¬
zien, terwijl de muuropeningen en -hoek door rode klezoren
en de hoogvelden en het fries door metselmozaïeken worden
verlevendigd. Dit laatste onderdeel zou volgens de overlevering
slechts voorkomen bij woningen van kommandeurs, _die het
boerenbedrijf als nevenbron van inkomsten door het gezin lie¬
ten uitoefenen.’ Hierbij valt op te merken, dat men op Ame¬
land zo’n 'richel’ (fries) ook met de kapiteins van de walvis¬
vaart in verband brengt, terwijl er op oude prenten van Friese
dorpsgezichten eveneens veel huizen met een of twee van zul¬
ke friezen zijn afgebeeld. En verder is het opmerkelijk, dat in
de genoemde gevelarchitektuur de traditie veel langer heeft
Route 7 70

doorgewerkt dan op de vastewal: het ’Spylske Hues te Forme-


rum bijvoorbeeld, dat toch uit 1759 dateert, vertoont nog de
ontlastingsbogen die toch vooral voor de renaissance der 16de
en 17de eeuw zo kenmerkend waren. Datzelfde ’na-ijlen’ had
tot gelukkig gevolg, dat op Terschelling nog in de jaren ’80 en
’90 van de vorige eeuw wel eenvoudige, maar niettemin heel
gave voorbeelden van boerentimmermansbouwkunst ontston¬
den.
En juist in de tweede helft van de 19de eeuw, toen de walvis¬
vaart was afgelopen, de visserij afnam en de buit op het strand
door de opkomst van ijzeren schepen en stoomschepen ver¬
minderde, legde men zich in de dorpen meer op de ’boery’ uit,
waardoor in Oosterend, Hoorn, Lies ten noorden van het
dorpscentrum (dorpsstraat) tal van nieuwe boerderijen verre¬
zen. Ik citeer weer Hekker: ’Ten behoeve van de iets grotere
veestapel en ruimere oogstberging heeft men de schuur echter
niet verlengd, maar verhoogd en in verband met het aanbren¬
gen van een jongveestal langs de achtergevel verbreed. De oude
smalle hoeve met doorgaande nok (voorbeeld: ’Spylske Hues’
dus, v.d.M.) maakte zodoende plaats voor een vorm, die meer
overeenkomst vertoont met het kop-romptype van het Friese
vasteland; met dit verschil nochtans, dat men de paarden
meestal in de grootveestal behield en dat de dwarsdeel tussen
tasvakken gehandhaafd bleef. De schuurdeuren sprongen nu
soms in.’
Tenslotte trok men er op Terschelling evenals op de vaste wal
de konsekwenties uit de ontwikkeling en ontstond de stelp,
zowel met naald (vorst) als in Friesland als met nagenoeg vier¬
kante plattegrond, zodat het geheel als ’punthuis’ de Noord-
hollandse stolp benaderde. Ook van de stelp is nog een aantal
voorbeelden bewaard gebleven, maar vrijwel alle niet meer bij
landbouwers in gebruik. Na deze inleiding volgt nu een korte
route over het eiland, die wij om praktische redenen laten
beginnen in het ten oosten van Midsland gelegen

Formerum.
Bij de ingang van het dorp gaat er rechts een weg door dat
gedeelte van Formerum, dat Zuid wordt genoemd. Het eerste
huis aan de rechterzijde, dat met de achterkant van de schuur
in de richting van de hoofdweg is geplaatst, is het al genoem¬
de Speelse Huis (’Spylske Hues’), zo genoemd, doordat de
Route 7 71

naald van het dak iets doorzakte. Het huis is al vele jaren aan
het boerenbedrijf onttrokken, maar werd met zorg gerestau¬
reerd en is door de gave, versierde voorgevel met in jaarankers
1759 een aantrekkelijk voorbeeld van oude eilander bouw¬
kunst. Een (dominerend) 'schüntsje’ (aan de wegzijde) is wel
aanwezig, maar de schuurruimte is nog niet herkenbaar aan
een omhoog gebracht dak: de naald loopt door. Inwendig is er
veel gewijzigd, maar de sprekende hoofdvorm en de levendige
detaillering geven aan deze enige en oudste vertegenwoordiger
van het oudere typen een grote bekoring. Links en rechts aan
Zuid staan trouwens nog wel meer oude, merendeels vrij gave
19de eeuwse boerderijen, zodat het zich laat verklaren, dat
Zuid tot beschermd dorpsgebied zal worden verklaard.
Aan het eind van Formerum komt men weer op de hoofdweg
uit. Het volgende dorpje is

Lies,
waar aan de Kathoeksweg (links afslaan, doodlopende weg)
enige kop-romp voorbeelden uit de jaren ’80 van de vorige
eeuw te vinden zijn. Op de hoek van deze weg en de hoofd¬
weg staat een boerderij uit 1749 met een topgevel in de trant
van het ’Spylske Hues’, maar helaas ontsierd door een groot
raam. De schuur is voor bewoning ingericht. Er is van dit pand
een foto opgenomen, omdat de hoofdvorm zo goed bewaard
is gebleven en bovendien duidelijk te zien is, dat men vroeger
op het eiland de vorsten van de daken met kalk dichtmaakte
met het oog op de elementen en om het naar binnen stuiven
van duinzand te voorkomen. Met witkalk werd en wordt,
zoals de foto laat zien, een opmerkelijk effekt bereikt: het wit
kontrasteert sterk met het rood van de pannen. Overigens
kwamen ook veel rieten daken voor, waarbij de nok werd
gevormd door dakpansgewijs gelegde zoden, die met houten
pinnen op hun plaats werden gehouden. Hier en daar is daar¬
van nog wel iets te zien zoals in Hoorn, dat we passeren op
weg naar

Oosterend,
in welk dorp een op enige afstand ten noorden van de hoofd¬
weg gelegen boerderij met jaarankers 1879 laat zien, dat welis¬
waar de sier van de 18de eeuw verdwenen was, maar dat toch
de ambachtelijke traditie bij de timmerman nog volop werd
Route 7 72

geëerd. Het betreft hier een vrij vroeg voorbeeld van het al
beschreven kop-romptype met hoge schuur en uitgebouwd ka¬
rakteristiek schüntsje. Langs deze boerderij voert een weggetje,
de ’Lykwei’ (Lijkweg), naar de oude weg vlak onder de duin¬
rand. Op de hoek van beide wegen staat een sinds kort aan
het boerenbedrijf onttrokken stelphuizinge en wel in de lengte
van de duinweg. De voorgevel vertoont een gave indeling,
maar toch is deze boerderij aan de achterzijde gefotografeerd.
Men ziet dan links nog net het ’schüntsje’ en links van de
’millem’-deur een aangebouwde schoorsteen, die met een zee¬
mansterm het kombuis wordt genoemd. Links van de vlierboom
is een kleine uitbouw: de plaats waarheen ook de keizer zich
te voet begeeft. Een uilebord bezitten de eilander schuren niet,
alleen soms een eenvoudige makelaar, ook op het ’Schüntsje’.
In verband met het eenrichtingverkeer nemen wij

Midsland
als laatste dorp. Vergelijking met twee 17de eeuwse burger¬
woningen midden in de dorpsstraat (Oosterburen) leert, dat de
boerderij in de hoek benoorden de kerk, die in 1973 is geres¬
taureerd en die al lang aan het boerenbedrijf was onttrokken,
in de detaillering van de voorgevel sterk herinnert aan ge¬
noemde panden: er is hierin inderdaad weinig verschil tussen
boerderij en dorpswoning. Overigens is slechts de top met zijn
toppinakel zodanig bewaard, dat bij de restauratie schoon¬
heidsfoutjes konden worden hersteld. Het gedeelte beneden het
onderste fries was teveel aangetast, zodat dit zijn later, 19de
eeuws karakter wel moest behouden. De ongetwijfeld uit de
vorige eeuw daterende schuur is inwendig geheel gewijzigd.
Wel is de voor Terschelling kenmerkende erfafscheiding van
vertikale planken (’strands hout’) weer aangebracht. Het geheel
verlevendigt niet weinig dit deel van de omgeving van de kerk.
Schuurloze oud-Friese boerderij met hooiberg in de omgeving van 73
Grouw omstreeks 1840 (naar aquarel in particulier bezit).

Primitieve wandschildering met Zuiwesthoekse kop-romp-boerderij


uit IJlst, thans Zuiderzeemuseum te Enkhuizen. .
Restant (koehuis) van oud-Fries boerenhuis in het Hoflan bij Grouw, 74

:‘ *<:*£**>
| lliwsËfc J5 Ef : <v 'vMmim
^■ÉL •>.vr•' ;' ' v 'V^JBcwTjBFej

£. :::•'■- --t&awT
*■«
M' •* i

È^Li
Gebint van een Friese schuur in afbraak. 75
Grondslagen van drieschepige ’oud-Friese’ huizen uit de Ijzertijd bij 76
opgravingen in Ezinge door Van Giffen (foto Biol. Archeol. Instituut
R.U. Groningen).

Dergelijke huizen in de Feddersen Wierde bij Bremerhaven (foto


S. J. van der Molen).
Rijk geornamenteerd uilebord van het type-Hennaarderadeel. 77
b Uilebord in de Greidhoek (Bozum).

c Uilebord in de Zuidwesthoek (Scharl).


De rietdekker aan het werk op het dak van een boerderij bij Anjum. 79

1ni Sv
* *
Kop-hals-romp met opkamer te Techum bij Goutum 80
Oenema State bij Wirdum 81
18e eeuwse boerderij met opkamer ’t Langstek bij Roordahuizum. 82
Stelphuizinge te Weidum 83
Stelp met neo-renaissance-details bij Weidum 84

mp,
Kop-hals-romp met opkamer te Jellum 85

r<$£?

&**#.•
Kop-hals-romp te midden van grachten bij Boksum 86
Boerderij met voor-end te Marssum 87
Ornamentale lijkdeur te Beetgumermolen (omstr. 1800). 88
Laat-19e eeuwse kop-hals-romp onder ielsum 89
Kop-romp-boerderij aan het Piter Rindertsreedtsje te Jelsum 90
De Kloosterhoeve (’Kleasterpleats’) uit 1700 te Achlum 91
Monumentale stelp te Pietersbierum 92
Stinspoortje bij bouwboerderij Liauckema State te Sexbiemm 93
Boerderij met dwarshuis in stedelijke stijl (midden 19e eeuw) bij 94
Sexbierum.
Bouwboerderij uit 1794 bij Oosterbierum. 95
Herenboerderij Harkemastate met haaks geplaatst voorhuis onder 96
Tzummarum.
Gerestaureerde kop-hals-romp aan de Roordemaleane te Tzumma- 97
rum.
Boerderij met versierde lijkdeur bij Sint Jacobiparochie uit 1852. 98

oc—wg


Monumentale deur met agrarische voorstellingen in boerderij uit 1803 99
bij Sint Jacobiparochie.
Gerestaureerde voormalige boerderij met klokgevel uit 1757 onder 100
Sint Annaparochie (Stadhoudersweg).
Bouwboerderij van het Bildtse winkelhaaktype aan de Oudebildtdijk. 101
r'W.
Kop-hals-romp met ornamentale lijkdeur aan de Oudebildtdijk 102
(omstr. 1800).
Gevelsteen in bouwboerderij te Vrouwbuurtstermolen onder 103
Vrouwenparochie met jaartal 1794.

«LVrC.r € PCs' r’ll


Jf** jt * i r
Kop-hals-romp achter de Waling Dijkstrastraat te Vrouwenparochie. 104
Een dergelijke boerderij (18e eeuw) tussen Vrouwen- en Sint Anna- 105
parochie.
vf:
Bouwboerderij uit 1768 aan de Van Harenstraat te Sint Annaparochie. 106
De ’ald pleats’ (oude boerderij) met melkkelder tussen voorhuis en 107
schuur te Jelsum.
De ’Van der Burgs pleats’ te Jelsum: oorspronkelijk een bouw- 108
boerderij.
Kop-hals-romp met opkamer in de kom van Jelsum 109
Monumentale lijkdeur in bouwboerderij op de Hallumerhoek bij 110
Hallum.
De bouwboerderij in het zomerse landschap onder Holwerd met 111
dorshuisvenster in de achtergevel en ’lytshüs’ (links).
Dezelfde boerderij - royale koehuisdeur met gevelsteen, waarop 112
1794.
De ’Poartepleats’ (Poorthoeve) te Waaksens, 113
•••
^
De langgerekte bouwboerderij Oenema Sathe uit 1803 onder Ter- 114
naard.
Bouwboerderij Groot Wobbemazathe uit 1799-1863 onder Anjum. 115
Gevelsteen van Oenema Sathe onder Ternaard. 116

fQotvs yytfTua,

r -, ntxfjcnge/ntcemigst/^mc) ^

^ r/ /> ir^ip e<> / V * ofc x? /fje/rêej7 / ; rnó


at i c^Pcft/yy fwS afc, fa vec/fj,
Pust rfqm ccyrstcm jf'e&n attan
tëfon Pcayc Oor*: di& taf'i/yinS Pr tl
'Mcrnstw'nhaovf wcmirrfncnl
VofcJC Mljnla\ #dm aasnfb'fo ï
-•

<5W ro^°
Bouwboerderij uit 1796 met monumentale achtergevel te Ee, 117
Kleine bouwboerderij van de zandgrond te Oudwoude. 118
De ’Spükepleats’ (Spookhoeve) te Oudwoude 119

ïw ...
Kop-hals-romp te Twijzel (19e eeuw) 120
Een dergelijke bouwboerderij uit dezelfde tijd, naast de vorige 121
staande.
Ontginningsboerderij (kop-romp) uit 1869 te Noordbergum. 122
Patricische boerderij 'De Pleats’ uit 1735 met dwarshuis te Bergum, 123
thans dorpshuis.
Decoratief beschilderde schuurdeuren van ’De Pleats’ te Bergum. 124
Ontginningsboerderij (kop-romp) uit 1860 bij Suameer. 125
Kop-romp bij Opeinde (19e eeuw). 126
Gerestaureerde kop-romp uit 1792 te Drachten 127
*>■!'i
n
Kop-romp uit 1748 op landgoed Lauswolt onder Olterterp, 128
Keuterboerderijtje uit 1807 aan de Kompagnonsvaart te Bakkeveen. 129
Voormalige Schaapskooi aan de vaart te Bakkeveen 130
Stellingwerfse boerderij met aangebouwde Friese schuur onder 131
Oldeberkoop.
Gerestaureerde gewezen boerderij van het Stellingwerfse dwars- 132
deeltype bij Oldeberkoop.
Een dergelijke gerestaureerde boerderij te Steggerda 133

Mis £*'<**;
Stelp met uitgebouwde melkkelder bij Offingawier. 134
Kop-hals-romp met opkamer ’Homme Wiid’ bij Offingawier. 135
Gerestaureerde gewezen greidboerderij (19e eeuw) te Gauw, 136
Kop-hals-romp met deftige ingangspartij te Oosterwierum 137
«watt*}»
Kop-hals-romp met opkamer en hoge lijkdeur te Bozum, 138
Een dergelijke greidboerderij bij Lutkewierum 139
Kop-hals-romp met melkkelder onder het gehele voorhuis bij 140
Wommels.
Dijkboerderijtje ’Harmens Hiem’ aan de Slachtedijk bij Wommels 141

'JLJC-M

Sim
ij
Stelp met uitgebouwde melkkelder uit 1894 aan de Slachtedijk onder 142
Wommels.
Gevelsteen met Fries rijmpje in de voorgevel van dezelfde boerderij. 143
Stelp ’Zathe de Klieuw’ bij Hidaard 144
Geveldetail van greidboerderij uit 1779 bij Hidaard. 145
Stelp met uitgebouwde overzolderde melkkelder te Roodhuis 146
Gerestaureerde bouwboerderij (thans restaurant) de ’Nynke’ pleats’ 147
te Piaam.

n W* • rm
•* 1
i

P'
ï '?!
Museumboerderij 'De Izeren Kou’ (De Ijzeren Koe) te Allingawier. 148
Alsvoren - interieur van de melkkelder. 149
Museumboerderij annex timmerwerkplaats te Ferwoude (verbouwd 150
1875).
Stelp met twee schoorstenen (waarvan de achterste loos) bij Workum 151
(19e eeuw).

" ' -

Kop-hals-romp met onderkelderde voorhuizinge in het Workumer 152
Nieuwland.
Kop-romp uit de 18e eeuw in Warns. 153
Kop-romp uit 1869 bij Sloten 154
Kop-romp met korte hals en versierde schuurdeuren te Sondel, 155
Kop-romp uit 1811 op Lorburen bij Balk. 156
Dezelfde boerderij - voormalig tegeltableau met schepen in een 157
der kamers.
Kop-romp van bescheiden allure te Harich (1805) 158
Kop-romp met grote schuur, eveneens uit 1805, bij Harich. 159
Kop-romp-boerderij uit 1783 van zeer harmonische vormgeving te 160
Ypekolsga.
Dezelfde - interieur van de opkamer, thans in het Fries Scheepvaart¬ 161
museum te Sneek.
Kleine vroeg-19e eeuwse greidboerderij te Hommerts. 162
Het 'Speelse Huis’, boerderij uit 1759 te Formerum op Terschelling. 163
’Schüntsje’ (inrijdeuren) van een boerderij uit 1749 te Lies (Terschel- 164
ling).
Kop-romp met hoge schuur te Oosterend (Terschelling) uit 1897 165

, ; ilulJ II1%
««IS**™»** ■* . :

;; mmrnT^ "
“f i%%
'Mimrn*.
Schuur met 'kombuis' (uitgebouwde schoorsteen) te Oosterend (Ter- 166
schelling).
Gerestaureerde voormalige boerderij met levendige topgevel te 167
Midsland.
S. J. van der Molen, auteur van Langs Frieslands
oude boerderijen, heeft reeds een groot aantal
publikaties (in het Nederlands én in het Fries)
op het gebied van volkskunde en streekge¬
schiedenis op zijn naam staan. Voor hetgeen hij
in de jaren 1964-1968 publiceerde werd hém
vanwege de provincie Friesland de tweejaarlijk¬
se dr. J. H. Halbertsmaprijs uitgereikt. Een van
zijn vroegste werken handelt over het Friese
boerenhuis, waarover hij veel nieuw materiaal
publiceerde.
In Langs Frieslands oude boerderijen komt de
auteur als het ware bij een oude liefde terug.
In een inleiding schetst hij de ontwikkeling van
het Friese boerenhuis van de terpentijd tot aan
de opkomst van het fabriekmatige zuivelbedrijf
en gaat hij in op het nog steeds niet opgeloste
verschijnsel van het ’üleboerd’ (de zwanen op de
Friese schuren).
De foto’s (alle van Paul Vogt) van een tachtigtal
boerderijen geven een boeiende dwarsdoor¬
snede van het boerenbedrijf en de oude platte-
landsbouwkunst in Friesland.
De afbeeldingen zijn gerangschikt in een volg¬
orde die korrespondeert met zeven uitgestippel¬
de routes, zes op het vasteland van Friesland en
één op Terschelling.

ISBN 90 246 4155 1

Bosch & Keunir

You might also like